EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1315

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Stappenplan Energie 2050 (COM(2011) 885 final)

OJ C 229, 31.7.2012, p. 126–132 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/126


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Stappenplan Energie 2050

(COM(2011) 885 final)

2012/C 229/25

Rapporteur: Pierre-Jean COULON

Corapporeur: Richard ADAMS

De Commissie heeft op 15 december 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Stappenplan Energie 2050

COM(2011) 885 final.

De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 10 mei 2012.

Het EESC heeft tijdens zijn op 23 en 24 mei 2012 gehouden 481e zitting (vergadering van 23 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 137 stemmen vóór en 6 tegen, bij 9 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC neemt met grote belangstelling nota van het Stappenplan Energie 2050 (hierna: Stappenplan) en het doel ervan, nl. om de randvoorwaarden te bieden voor het overeengekomen beleid om de energiesector in Europa vóór 2050 tot op grote hoogte koolstofarm te maken (Europese Raad van oktober 2009). Het komt er niet alleen op aan om te zorgen voor een duurzame en voorzieningszekere koolstofarme energiemix in een concurrerende markt, maar ook om maatschappelijke organisaties ervan te overtuigen dat dit een haalbare kaart is.

1.2   Afhankelijk van de lidstaat variëren de energiebronnen en infrastructuur. Voor sommige landen betekent een koolstofarmere energiesector een beduidend grotere uitdaging dan voor andere. Het Stappenplan is vrij flexibel van opzet, zodat elk land een adequaat actieprogramma kan uitwerken. Wel zullen de lasten in vergaande mate gedeeld moeten worden, wil men de decarbonisatiedoelstelling daadwerkelijk kunnen verwezenlijken.

1.3   Het gaat hier om een ambitieus doel waaraan echter niet valt te ontkomen wil Europa doen wat nodig is om de strijd tegen de klimaatverandering aan te binden en voor meer energiezekerheid te zorgen. Er moet onder de burgers van Europa een zo breed mogelijk debat worden gevoerd en het Stappenplan kan goed dienen als uitgangspunt daarvoor. Voorwaarde is wel dat in dit debat een lans wordt gebroken voor inzet op alle niveaus - van iedere burger en leefgemeenschap, maar ook regionaal, lokaal en in EU-verband - en vooral ook met aanvullend optreden wereldwijd.

1.4   Het Stappenplan wordt afgerond met tien voorwaarden/prioriteiten voor onmiddellijke actie. Het EESC stemt daarmee in en is met name goed te spreken over de laatste prioriteit: het advies om concrete en specifieke mijlpalen vast te leggen, zodat sturing kan worden gegeven aan de vorderingen die de komende jaren moeten worden gemaakt. Ook is het ermee eens dat een beleidskader voor 2030 nu aan belang wint als betrouwbare leidraad voor de investeringsbesluiten voor de komende jaren, ofwel als „richtpunt” dat - voor de berekening van de voordelen en opbrengst van investeringen - verder moet reiken dan 2020.

1.5   In afwachting daarvan wijst het EESC op de dringende noodzaak van een evaluatie van de Europa 2020-strategie: die evaluatie moet worden verricht om de uiteindelijke koers voor 2030 of 2050 bij te kunnen sturen. Het pleit voor verslagen per land en per sector in het licht van elk van de drie streefdoelen voor het lopende decennium.

1.6   Van belang is dat zo vroeg mogelijk een indicatie wordt gegeven of die ambitieuze doelstellingen van het Stappenplan al dan niet kunnen worden verwezenlijkt en dat de invloed van die doelstellingen op de economie van de EU wordt bekeken. Bij dat laatste wordt ook gedacht aan internationaal concurrentievermogen, werkgelegenheid en sociale zekerheid.

1.7   Voor de omvorming van het energiesysteem is het essentieel dat het publiek erbij betrokken wordt. Zowel een Europees forum van het maatschappelijk middenveld als actieve inzet voor de oprichting van een Europese energiegemeenschap zouden een constructieve stap in de richting van een duurzame energietoekomst zijn.

2.   Inleiding

2.1   Het Stappenplan wordt gepresenteerd als sluitstuk van een reeks Commissievoorstellen ter onderbouwing van het Europese energie- en klimaatbeleid (zie vooral COM(2011) 112 final, „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050”). Met dit Stappenplan wordt een beleidskader voorgesteld waarin de drie doelstellingen van het energiebeleid van de EU (koolstofarme economie, energiezekerheid en concurrentievermogen) zouden kunnen worden verwezenlijkt. Op zich worden er in dit Stappenplan geen specifieke aanbevelingen voor beleidsmaatregelen of tussentijdse doelstellingen gedaan en moeten de scenario's die erin worden gegeven, niet worden opgevat als beleidsvoorstellen.

2.1.1   Gezien de huidige trends en het vigerende beleid zal de vraag naar primaire energie naar verwachting tussen 2010 en 2035 met een derde toenemen. De teruglopende groei zal daarop maar weinig invloed hebben. Het aandeel van fossiele brandstoffen in het totale verbruik van primaire energie zal nauwelijks afnemen (van 81 % in 2010 tot 75 % in 2035), met als gevolg dat er in die periode nog eens 20 % méér aan energie gerelateerde koolstofdioxide zal worden uitgestoten. Het resultaat is een toename van de gemiddelde temperatuur op aarde op lange termijn met meer dan 3,5 °C (IEA World Energy Outlook, november 2011).

2.1.2   Alhoewel het zwaartepunt in het Stappenplan bij het koolstofvrij maken van het energiesysteem is gelegd, worden daarin ook twee zwakke punten onderkend: zo'n 55 % van de energiemix voor Europa wordt ingevoerd en de internationale energiemarkt is erg concurrerend en volatiel. Een probleem dat de hele aarde aangaat, kan uiteindelijk alleen worden opgelost met een wereldwijd gecoördineerde actie. De EU kan het voortouw nemen door te laten zien hoe de energievoorziening in een groot werelddeel kan worden omgegooid. Bovendien kan de EU dan eventueel de voordelen genieten die zijn weggelegd voor degene die de eerste stap zet en minder afhankelijk worden van de invoer van energie.

2.2   De nood is hoog. Investeringen in energie hebben doorgaans een looptijd van 40 jaar of meer. Om de vorm van omschakeling op energiegebied te verwezenlijken die noodzakelijk wordt geacht, en die tot significante veranderingen van vraag en aanbod zal leiden, moet daar nu mee worden begonnen en dient te worden voorkomen dat wordt vastgehouden aan koolstofintensieve investeringen. Vanwege de heersende onzekerheid op politiek, technisch en economisch gebied wordt er in het Stappenplan niet één enkel ontwikkelingstraject van nu tot 2050 voorgesteld. Wel worden mogelijke overgangstrajecten onderzocht en wordt de noodzaak ingezien van flexibiliteit in een veranderende en onzekere wereld. Alhoewel de Commissie bij het Verdrag van Lissabon meer bevoegdheden op het gebied van energiebeleid heeft gekregen, blijven de nationale regeringen heel uitdrukkelijk verantwoordelijk voor de energiemix: wat er ook in EU-verband wordt ondernomen, die taakverdeling moet altijd worden gerespecteerd. Dat neemt niet weg dat in het Stappenplan wordt gewezen op de noodzaak van een nieuwe geest van praktische samenwerking om optimale resultaten te bereiken. Het EESC staat helemaal achter die pragmatische benadering, waarvan de totstandbrenging van een Europese Energiegemeenschap een voorbeeld is.

3.   Samenvatting van het Stappenplan

3.1   Hoe het tot 2020 verder moet op energiegebied, is al vastgelegd in de programma's en beleidsmaatregelen die voor de toepassing van de 20-20-20-strategie zijn opgezet. Onderhavig Stappenplan gaat over de jaren daarna. De regeringen van de lidstaten moeten nu handelen om de continuïteit van de energievoorziening te garanderen, beleggers zekerheid te bieden en lock-in-effecten zoveel mogelijk te beperken. Hoe langer daarmee wordt gewacht, hoe hoger de kosten zullen zijn en hoe meer inspanningen zullen moeten worden geleverd om de uitstoot van koolstofdioxide te verminderen.

3.2   In het Stappenplan zijn zeven scenario's geschetst, in het besef dat moeilijk valt te voorspellen hoe de energievoorziening zich gaat ontwikkelen. In de eerste twee scenario's is geschetst wat er waarschijnlijk zal gebeuren als gewoon wordt doorgegaan met het huidige beleid en de lopende beleidsinitiatieven, met als conclusie dat in beide gevallen de voor 2050 vastgestelde streefcijfers voor de vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide niet zullen worden gehaald. De resterende vijf scenario's gaan over alternatieve oplossingen met het oog op die streefcijfers, waarvoor wordt uitgegaan van andere technologie en andere beleidsopties:

zeer doortastende maatregelen voor energie-efficiëntie;

vergaande inzet van CO2-heffingen, zodat de concurrentie op de markt wordt aangegaan aan de hand van een reeks uiteenlopende koolstofarme oplossingen;

veel steun voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen;

meer kernenergie en minder koolstofafvang en -opslag (CCS);

meer koolstofafvang en minder kernenergie.

3.3   Op grond van die scenario's trekt de Commissie tien conclusies over structurele verandering van het energiesysteem. Het beeld dat naar voren komt, is dat een koolstofarme energievoorziening tot de mogelijkheden behoort en op den duur goedkoper is dan het huidige beleid. De context is een energiemix waarin elektriciteit een steeds grotere rol gaat spelen, de reële prijzen stijgen en het aandeel van energie in de uitgaven van gezinshuishoudingen tot 2030 groeit. De kapitaaluitgaven zullen stijgen, maar brandstoffen worden goedkoper. Doorslaggevend wordt dat er in het hele systeem zeer veel energie wordt bespaard. In alle scenario's neemt het aandeel van hernieuwbare energiebronnen aanzienlijk toe. Verder wordt ervan uitgegaan dat CCS een onmisbare en significante rol zal spelen in de omvorming van het energiesysteem. Het aandeel van kernenergie blijft groot, met een grotere interactie tussen gedecentraliseerde en gecentraliseerde systemen naarmate de opties ruimer worden.

3.4   Volgens het Stappenplan vraagt energiezekerheid om een specifiek Europees beleid om de continuïteit van de energievoorziening te verzekeren en betrekkingen aan te gaan en infrastructuur op te bouwen met doorgangs- of producerende landen buiten de EU. Beleid voor de ontwikkeling van nieuwe technologie, het op de markt brengen van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en energiebesparingen, en de totstandbrenging van infrastructuurvoorzieningen zullen meer effect sorteren door coördinatie in EU-verband.

3.5   In alle scenario's wordt uitgegaan van een gedragsverandering en –aanpassing van de verbruikers van energie. Daarbij tekent de Commissie aan dat die gedragsverandering onmogelijk is zonder de betrokkenheid en de inzet van de burgers en de sociale impact van een en ander wordt erkend. Ook moet er meer in O&O en technologische innovatie worden geïnvesteerd en moeten de hangende problemen m.b.t. de eengemaakte markt en regelgeving worden opgelost. De energie-infrastructuur is aan een grote opknapbeurt toe en er moet nieuwe capaciteit aan worden toegevoegd. De lidstaten en beleggers hebben concrete mijlpalen nodig. De Commissie is voornemens om nog meer Mededelingen over relevante onderwerpen (hernieuwbare energie, de eengemaakte markt, CCS, de veiligheid van kernenergie en energietechnologie) uit te brengen. Met deze mededelingen wordt vormgegeven aan het beleidskader voor 2030.

4.   Algemene opmerkingen

4.1   De toekomst is politiek en technisch gezien uiterst onzeker. Daarom doet de Commissie er goed aan te werken met alternatieve scenario's voor 2050, omdat de gevolgen van verschillende technologische ontwikkelingen, beleidsmixen en externe evenementen daarmee kunnen worden geëvalueerd en met elkaar kunnen worden vergeleken.

4.2   Het is niet helemaal duidelijk hoe die scenario's worden uitgewerkt en van welke hypothesen wordt uitgegaan. Daarover moet meer informatie worden gegeven, zodat andere deskundigen deze benadering dan kunnen uitproberen en andere scenario's kunnen uitwerken op grond van andere uitgangshypotheses. Dat neemt niet weg dat de informatie die in de bijlagen bij het Stappenplan wordt gegeven, volgens het EESC een stap vooruit is en de belangrijkste conclusie van het Stappenplan, nl. dat de economie vóór 2050 tot op grote hoogte koolstofarm kan worden gemaakt, onderbouwt. Dat resultaat zou Europa op de lange duur een veel duurzamere en veel meer energiezekerheid biedende basis verschaffen dan wanneer zou worden doorgegaan met het huidige beleid, terwijl de daarmee gemoeide kosten voor de komende veertig jaar (tot 2050) grofweg vergelijkbaar zijn. Hoewel de decarbonisatiedoelstellingen uit het Stappenplan haalbaar zijn, zijn zij ook bijzonder complex en zijn er nog tal van hindernissen die de verwezenlijking ervan in de weg staan.

4.3   Uit het Stappenplan blijkt dat er meer dan één manier is om de economie koolstofarm te maken. Al die methoden hebben enkele hoofdonderdelen gemeen: veel nadruk op energie-efficiëntie, veel meer hernieuwbare energie, een groter aandeel voor elektriciteit in de energiemix, een uitgebreider en slimmer netwerk en nieuwe regelingen voor de opslag van elektriciteit of voor back-upcapaciteit. Andere onderdelen van de scenario's hangen af van technische ontwikkelingen die nog niet helemaal hun beslag hebben gekregen, van de energiebronbasis of van de keuzen die landen maken (bijvoorbeeld voor schone steenkool of kernenergie). In alle scenario's zijn maatschappelijk draagvlak en variërende kosten belangrijke onderliggende factoren en welke weg ook wordt bewandeld, het nulrisico bestaat niet.

4.4   Het EESC stemt in met deze analyse en met de impliciete conclusie daaruit, nl. dat de EU haar collectieve inspanningen voor primaire energie vooral op die gemeenschappelijke hoofdonderdelen moet richten en dat daaraan overal in Europa zo snel, consequent en doeltreffend mogelijk uitvoering moet worden gegeven.

4.5   Het EESC stemt ook in met de analyse die in het Stappenplan wordt gemaakt van de voornaamste uitdagingen en mogelijkheden die door de EU moeten worden aangegaan, resp. aangegrepen om het energiesysteem om te vormen, de energiemarkten opnieuw te bekijken, beleggers warm te maken, het grote publiek erbij te betrekken en wereldwijd de aanzet tot verandering te geven. Het EESC ziet de waarde in van de gesuggereerde prioriteiten, behoudens de in de onderstaande commentaar geformuleerde bezwaren en opmerkingen, en met name van de tien voorwaarden of vraagstukken in het laatste deel van het document die dringend moeten worden aangepakt om vooruitgang te kunnen boeken.

4.6   Ontstellend is echter dat de EU en sommige lidstaten nu al achterlopen op de huidige doelstellingen. Hoe erg het daarmee gesteld is, wordt verdoezeld doordat productieprocedés waarbij veel CO2 wordt uitgestoten, in de EU minder, maar elders in wereld juist meer worden toegepast en door de daarop volgende invoer in de EU. Die gang van zaken moet dringend worden onderkend.

4.7   Het kost tijd voordat technologische ontwikkelingen volledig beschikbaar worden tegen concurrerende prijzen. Kenmerkend voor energie-investeringen is de lange looptijd (doorgaans 40 jaar), met als gevolg dat het hoog tijd is voor de EU en de lidstaten om voor 2030 indicatieve streefcijfers, gekoppeld aan begeleidende maatregelen, vast te stellen om te voorkomen dat wordt vastgehouden aan koolstofintensieve installaties. De kans bestaat dat juist dat tijdschema van investeringscycli bepalend wordt voor het tempo waarin, in de aanloop naar streefjaar 2050, vooruitgang wordt geboekt en zelfs voor de vraag of de doelstellingen kunnen worden gehaald. Politiek en bedrijfsleven moeten via steunprogramma's en wetgeving worden aangemoedigd om één lijn te trekken en gezamenlijk actie te ondernemen.

4.8   Er wordt momenteel niet hard genoeg getrokken aan energie-efficiëntie en -besparing, met name in het licht van de interinstitutionele onderhandelingen over de huidige ontwerprichtlijn inzake energie-efficiëntie. De Commissie zal nu gauw overgaan tot de evaluatie van de nationale programma's voor energie-efficiëntie. Die evaluatie zou een stimulans moeten vormen voor méér actie, maar pas op: een teruglopende vraag naar energie, kan ook gevolgen hebben voor de investeringen in energie. Verder schiet het niet op met hernieuwbare energie, omdat de overheid die ontwikkeling dan weer wel en dan weer niet steunt en er soms lokaal tegen wordt geprotesteerd. De modernisering van het netwerk en de opslag van energie verloopt te langzaam. Een echt flexibel „slim” netwerk breng extra investeringskosten met zich mee, maar de voordelen van zo'n netwerk, waarmee immers de basis wordt gelegd voor een Europese energiegemeenschap waar iedereen baat bij heeft, wegen op tegen de nadelen. Op dit vraagstuk is het EESC dieper ingegaan in zijn advies over richtsnoeren voor energie-infrastructuur (1).

4.9   De prijs voor CO2-emissies die door het emissiehandelssysteem had moeten worden vastgesteld, is veel te laag en volatiel om als nuttig signaal voor beleggers te kunnen dienen. Hoe dan ook moet verder onderzoek worden gedaan naar de mogelijke consequenties van hypothesen dat de eenheidsprijzen van het emissiehandelssysteem omhoog gaan schieten (200 à 300 euro per ton in 2040-2050). Deze kwestie en andere vraagstukken vormen belemmeringen voor de vervulling van de in het Stappenplan opgesomde tien voorwaarden voor vooruitgang. Wat nu beslist éérst moet gebeuren, is dat die problemen openlijk en onverbloemd ter discussie worden gesteld en dat daar snel oplossingen voor worden gevonden. Dan pas wordt vooruitgang weer mogelijk.

4.10   Op de lange termijn zal Europa's economie hierdoor wereldwijd veer- en concurrentiekrachtiger worden dan wanneer gewoon wordt doorgegaan met het huidige beleid. Dat staat tegenover dat de energieprijzen op de korte termijn door die investeringen onherroepelijk zullen gaan stijgen en dat daarmee voor consumenten, ondernemingen of regeringen (of waarschijnlijk – in meer of mindere mate - voor al die groepen) extra kosten gemoeid zijn. De kans is ook groot dat de gevolgen ervan verschillen per lidstaat, omdat de lidstaten ook nu al grote verschillen vertonen qua afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, energie-efficiëntie en potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen.

4.11   Aangezien er in veel delen van Europa zal worden doorgegaan met het gebruik van steenkool voor de opwekking van elektriciteit en de belangstelling groeit voor schaliegas, is er behoefte aan meer onderzoek in samenwerkingsverband en aan de financiering van aanvullende programma's voor CCS. Schaliegas kan helpen om de energieafhankelijkheid van derde landen te verkleinen, maar leidt ook tot aanzienlijke milieurisico's, die nauwkeurig beoordeeld moeten worden. Noodzakelijk zijn ook de vaststelling van beginselen voor het delen van de lasten en de spreiding over de lidstaten van de kosten van grootschalige infrastructuurprogramma's. Landen die voor hun energieproductie afhankelijk zijn van steenkool, verdienen onze welwillende steun en dienen met stimulerende maatregelen ertoe worden aangemoedigd een zo groot mogelijke inspanning te doen om hun economie koolstofarm te maken.

4.12   Belangrijk is dat wordt uitgerekend hoeveel al die consequenties van investeringen gaan kosten. Daarover zal moet worden gediscussieerd en alle betrokkenen moeten zich daarbij neerleggen. Ook moeten er beslist maatregelen worden genomen om die lasten, in een geest van solidariteit in de EU en in de lidstaten, naar vermogen te delen. De ervaring leert dat burgers kunnen worden overtuigd van de noodzaak om te veranderen en de prijs daarvoor te betalen, op voorwaarde dat niets achter hun rug om gebeurt, dat zij niet het gevoel hebben oneerlijk te worden behandeld of te worden benadeeld en dat zij zelf inzien waarom verandering nodig is en die redenen accepteren. De regeringen van de lidstaten moeten hun burgers de middelen in handen geven om deel te hebben aan die verwachte veranderingen. Ook moeten zij doelstellingen vastleggen en aan hun burgers uitleggen waarom al die maatregelen nodig zijn.

4.13   Kwetsbare consumenten moeten worden beschermd tegen de gevolgen van hogere energieprijzen en kwetsbare ondernemingen tegen oneerlijke concurrentie van regio's buiten de EU die zich niet aan dezelfde normen behoeven te houden. Ook zouden lidstaten of regio's die bij de overgang op het nieuwe energiesysteem op speciale moeilijkheden stuiten, extra steun nodig kunnen hebben uit de structuurfondsen e.d. Het mag echter niet zo zijn dat uiteenlopende steunregelingen tot ongelijke concurrentievoorwaarden tussen landen en regio's leiden. Een zaak die moet worden opgepakt is de harmonisering van gerechtvaardigde steunregelingen en de beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de kosten van grote infrastructuurprojecten over de lidstaten worden verdeeld. Dit alles vooronderstelt een gecentraliseerde planning waaraan risico's verbonden zijn. Die risico's moeten worden onderkend.

4.14   De Commissie moet er daadwerkelijk op toezien dat de lidstaten in hun strategieën niet voorbijgegaan aan de belangen van consumenten en dat zij daarin bij de toepassing van slimme of koolstofarme technologie uitgaan van kostenefficiëntie. Zo moeten met name zaken als een goede werkende eengemaakte markt, de uitbreiding van de bevoegdheden en consolidering van de onafhankelijkheid van regelgevers op energiegebied en de brede verplichting om een algemene dienst te verlenen, in het teken staan van transparantie, verantwoordingsplicht en voorlichting aan de burgers over duurzaam verbruik.

4.15   De verdere uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen verloopt tegenwoordig ook niet zonder problemen. Technisch gezien ontbreken de plannen en investeringen nog om variabele en breed verspreide bronnen van energie verder in het netwerk en opslagsysteem op te nemen. Economisch gezien zijn hernieuwbare energiebronnen voor de opwekking van elektriciteit nog altijd duurder dan de traditionele methoden (met name elektriciteitscentrales die op gas werken), ook al vertoont de gemiddelde prijs per eenheid hernieuwbare energie een dalende tendens. Ten slotte wordt er van de kant van de consumenten soms tegen bepaalde vormen van installaties (meestal windmolens) geprotesteerd. Bekeken vanuit het perspectief van 2050 ziet het scenario waarin hernieuwbare energie een grote rol speelt, er het aantrekkelijkst uit, omdat daarmee de grootste voorzieningszekerheid wordt geboden en de verbruikte brandstoffen (zoals zonne- en windenergie) in feite niets kosten. Dat neemt niet weg dat, bezien vanuit het heden, er nog heel wat problemen op ons afkomen voordat we dáár aanbelanden: om dit scenario te verwezenlijken, is zeer vastberaden en consequent politiek leiderschap nodig. Hoe dan ook gaan voorgaande argumenten alleen op als er koolstofvrije systemen voor de opslag van energie en back-up energiecentrales beschikbaar zijn om het fluctuerende karakter van de meeste hernieuwbare energiebronnen te ondervangen.

4.16   Om de omvorming van het energiesysteem in goede banen te leiden, zijn op alle niveaus vastberaden en gecoördineerde inspanningen nodig. De EU moet krachtdadig optreden om voor alle sectoren gemeenschappelijk energie-efficiëntienormen vast te leggen, de impuls te geven voor technologische innovatie op sleutelgebieden, de markt te integreren en belastingmaatregelen en prikkels te harmoniseren, het emissiehandelssysteem te hervormen, plannen om een eengemaakt slim netwerk dat de hele EU bestrijkt en systemen voor de opslag van energie te coördineren enz. Daarenboven moet de Europa 2020-strategie beslist vroegtijdig worden geëvalueerd: die evaluatie moet worden verricht voordat de uiteindelijke koers voor 2030 of 2050 wordt vastgelegd. Het EESC pleit voor verslagen per land en per sector in het licht van elk van de drie streefdoelen voor het lopende decennium.

4.17   De Commissie en de lidstaten moeten doeltreffende instrumenten in het leven roepen om de omvorming van het energiesysteem samen tot een goed einde te brengen. Het EESC is voorstander van een vroegtijdige totstandbrenging van een geïntegreerde Europese Energiegemeenschap. In afwachting daarvan zouden de Commissie en de lidstaten, samen met de regelgevers en actoren op energiegebied, instrumenten voor samenwerking in het leven moeten roepen waardoor hun samenwerking bijna net zo ver gaat als het geval zou zijn geweest als de Europese Energiegemeenschap er al was.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1   Energiemix

5.1.1   Een koolstofvrij gemaakt Europees energiesysteem kan op middellange termijn een troef zijn voor het concurrentievermogen van Europa. Om het Europees energiesysteem koolstofarm te maken, moet de productiemix van de lidstaten ingrijpend worden veranderd en moeten fossiele brandstoffen (olie, gas, steenkool) geleidelijk aan worden opgegeven. Fossiele brandstoffen zijn nu nog goed voor 80 % van de energievoorziening in Europa. Het overgrote deel ervan wordt ingevoerd, wat de EU - economisch en financieel - in een afhankelijke positie brengt (nagenoeg 55 % van al onze energie komt uit landen buiten Europa). De jaarlijkse olie- en gasaankopen van de EU kosten resp. 270 en 40 miljard euro. Gezien de volatiliteit van de olie- en gasprijzen is de kans groot dat die aankopen de komende jaren nog duurder gaan worden.

5.1.2   Het wordt goedkoper voor de Europese samenleving als van het huidige energiesysteem (waarin Europa dus afhankelijk is van de invoer van primaire energie) wordt overgestapt op een energiesysteem dat gebaseerd is op eigen koolstofarme energiebronnen, zeker nu de mondiale vraag alsmaar toeneemt. Een systeem van verspreide energiebronnen stimuleert de lokale economie, creëert werkgelegenheid en vergroot het energiebewustzijn van de burgers. De ontwikkeling van zo'n systeem kan bijdragen tot de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU. In hoeverre met de invoering van een systeem van eigen koolstofarme energiebronnen vooruitgang wordt geboekt, hangt af van het financieel en energiebeleid van de lidstaten. De Commissie zou veel krachtigere maatregelen moeten nemen om nationaal beleid voor de ontwikkeling van lokale energiebronnen te ondersteunen.

5.1.3   Daarom moet een lans worden gebroken voor hernieuwbare energie en voor technologie die, tegen zo laag mogelijke kosten, bijdraagt aan de verwezenlijking van de decarbonisatiedoelstelling. Voor biomassa kan ook een rol zijn weggelegd, ook al moet er wel op worden toegezien dat de gekozen methoden tot decarbonisatie bijdragen op grond van een analyse van de hele levenscyclus en niet leiden tot meer onzekerheid in de voedselvoorziening. In heel Europa leidt kernenergie tot onrust en is er verzet tegen de ontwikkeling daarvan. In de landen die daarvoor kiezen, zou kernenergie echter kunnen worden ingezet om het energiesysteem te helpen omvormen en de uitstoot van CO2 te helpen verminderen doordat het energiesysteem goedkoper wordt en de prijzen van elektriciteit gaan dalen. Bij kernenergie spelen echter nog steeds vragen over sommige kosten (bijv. veiligheids-, afvalverwerkings- en ontmantelingskosten en kosten i.v.m. de aansprakelijkheid)die wellicht nog steeds geëxternaliseerd zijn of door de samenleving worden gedragen.

5.1.4   Elektriciteit moet in de toekomst een grotere rol gaan spelen als belangrijk middel om vervoer en verwarming/koeling koolstofvrij te maken. De voorziene verdubbeling van het aandeel van elektriciteit in het eindverbruik van energie moet gepaard gaan met diepgaande veranderingen in de manier waarop elektriciteit wordt geproduceerd en tussen Europese landen wordt verhandeld en met méér werkelijke concurrentie tussen producenten en verkopers van energie.

5.1.5   Olie moet ook in de toekomst in eerste instantie worden ingezet voor goederen- en personenvervoer over grote afstanden. Gas kan tijdelijk als vervanging dienen voor vervuilendere energiebronnen (zoals steenkool of olie), maar moet vooral worden gebruikt als energiebron die van nu tot 2050 de brug slaat naar koolstofarme energie. Alle gasreserves in de EU moeten dan ook in kaart worden gebracht: immers, die reserves kunnen worden ingezet om de EU minder afhankelijk te maken van ingevoerde energie.

5.1.6   Wat de problematiek van fossiele brandstoffen in het algemeen betreft zal Europa dringend nader onderzoek moeten verrichten naar de geschiktheid van terreinen en de financiële haalbaarheid van CCS. Een en ander moet worden gekoppeld aan een realistische bepaling van de prijs van koolstof en meer voorlichting voor het grote publiek.

5.1.7   Er zijn met name drie sectoren waar de organisatie helemaal moet worden omgegooid: elektriciteitsbedrijven die voor hun stroomproductie minstens 95 % minder CO2 moeten gaan uitstoten, waarbij het iedere lidstaat vrij staat om zijn eigen mix van hernieuwbare energie, kernenergie en CCS samen te stellen; de bouw van woonhuizen of handelspanden waar de uitstoot van CO2 met 90 % moet worden teruggebracht (door strengere normen voor nieuwbouw en het energieverbruik van huishoudelijke apparatuur, alsook door de renovatie van bestaande gebouwen); de industrie die 85 % minder CO2 moet gaan uitstoten, met het risico – dat in de gaten moet worden gehouden – op bedrijfsverplaatsingen naar landen waar de emissienormen minder streng zijn.

5.2   Industrieel en financieel engagement

5.2.1   De omvorming van het energiesysteem biedt een kans om het Europese bedrijfsleven nieuw leven in te blazen, economische bedrijvigheid op gang te brengen en onze productie- en consumptiemethoden helemaal opnieuw te bekijken. Het concurrentievermogen van Europa moet berusten op onderzoek, innovatie en een vermogen om schone technologie op de markt te brengen. Met dit in het achterhoofd moeten de EU en haar lidstaten voorrang geven aan grootschalige projecten van Europese bedrijven. De bedoeling daarvan moet zijn om het bedrijfsleven in het algemeen te helpen, maar dan wel met kleine en middelgrote ondernemingen als speciaal aandachtspunt. Ook moet bekeken worden welke rol de gedecentraliseerde energieproductie daarbij kan spelen.

5.2.2   De overgang naar een koolstofarme economie moet bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid op de eengemaakte markt. Gelijk opgaand met de omvorming van de energie-industrie moeten de geschikte voorwaarden voor banengroei worden geschapen. De bouwsector en de sector voor hernieuwbare energie zouden samen tegen 2020 ongeveer 1,5 miljoen nieuwe banen moeten opleveren.

5.2.3   Het EESC stemt in met de analyse van de Commissie dat de economie van Europa weer zal gaan groeien door de aanvullende investeringen (jaarlijks 270 miljard euro tot 2050, ofwel 1,5 % van het bbp van de EU). Er zou alleen al op de invoer van koolwaterstoffen jaarlijks 175 à 320 miljard euro kunnen worden bespaard. De beleggers dringen wel aan op samenhangende en consequente randvoorwaarden op de markten overal in Europa en meer samenwerking tussen de lidstaten. Daarnaast moeten vernieuwende financiële investeringsinstrumenten worden ontwikkeld om met name het mkb in de energiesector te ondersteunen.

5.2.4   De nodige financiële middelen moeten worden gebundeld en verder gaan dan waarin wordt voorzien door nationale steunregelingen, die immers ondoeltreffend zijn en de concurrentie verstoren. De geplande herziening in 2013 van het kader voor milieugerelateerde staatssteun moet het mogelijk maken steun te verlenen voor de bevordering van technologieën die CO2-uitstoot helpen te verminderen.

5.3   Beter en minder consumeren: meer energie-efficiëntie en handel in energie tussen de lidstaten

5.3.1   Vanuit Europa moet de aanzet worden gegeven voor minder energieverbruik, maar ook voor de verbetering daarvan (zuiniger omgaan met energie en minder energieverslindende technologie gebruiken) en voor een doeltreffendere handel in energie. Zowel voor gebouwen (39 % van het totale eindverbruik van energie in Europa) als voor vervoer (30 %) en industrie (25 %) is er behoefte aan een gemeenschappelijk kader van bindende regels. Er is erg veel ruimte voor energiebesparingen: de industrie en de vervoerssector zouden hun energieverbruik met resp. 19 % en 20 % kunnen verminderen.

5.3.2   Het EESC raadt aan om op rationele wijze door te gaan met de acties van het maatregelenpakket inzake klimaat en energie, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om de landen uit Midden en Oost-Europa te helpen.

5.3.3   De massale groei van hernieuwbare energiebronnen op de Noordzee, het groeipotentieel, in mindere mate weliswaar, in de Oostzee-regio en het potentieel aan zonne- en windenergie in het zuiden van Europa vragen om een nieuwe „slimmere” infrastructuur waardoor energie beter kan worden verhandeld tussen regio's en landen van Europa. Door de ontwikkeling van dergelijke „slimme” netwerken zouden het energieverbruik met 9 % en de CO2-emissies met 9 à 15 % kunnen worden verminderd. Daarom moet met voorrang in een dergelijke strategische infrastructuur worden geïnvesteerd (een investering die is geraamd op 1,5 à 2,2 biljard euro van nu tot 2050), met als doel om de Europese stroom- en gasnetten te moderniseren en verder te ontwikkelen.

5.3.4   Groepen van lidstaten uit een bepaalde geografische regio kunnen belang hebben bij de coördinatie van hun energiemixen, infrastructuur en marktregels waardoor de voordelen van de diverse energiebronnen kunnen worden gedeeld. Door die coördinatie zouden hun - beter met elkaar verbonden en meer geharmoniseerde - markten beter bestand zijn tegen de schommelingen in de productie en het verbruik van energie en zich samen in een betere positie bevinden om in de energiebehoeften van Europa te voorzien.

5.4   De burgers bij de omvorming van het energiesysteem betrekken

5.4.1   Europa's democratieën staan voor de uitdaging om draagvlak te creëren voor energiekeuzen (kernenergie, koolstofafvang en -opslag, windmolenparken, hoogspanningslijnen, enz.). Het EESC, nationale SER's, consumentenbonden en andere ngo's hebben daarin een spilfunctie te vervullen, die erin bestaat om duidelijke en transparante informatie over deze maatregelen te geven en het grote publiek daar op doeltreffendere wijze bij te betrekken. Het Stappenplan biedt een kans om verder te bouwen aan participatiedemocratie op een gebied dat geen burger onberoerd laat.

5.4.2   Het EESC pleit voor een brede voorlichtings- en bewustmakingscampagne om de burgers van Europa bekend te maken met de verschillende opties die er voor de overgang op een nieuw energiesysteem zijn, met de centrale rol die infrastructuur daarin speelt en met het àndere consumptiegedrag dat van de burgers wordt verwacht.

5.4.3   Volgens het EESC zal de oprichting van een Europees forum van maatschappelijke organisaties zorgen voor een grotere doorstroming van informatie in de EU, omdat alle lokale, regionale, nationale en Europees belanghebbenden daardoor de gelegenheid krijgen om regelmatig bijeen te komen voor discussies over de belangrijkste vraagstukken i.v.m. de omvorming van het energiesysteem tegen 2050.

5.4.4   Ook de oprichting van de Europese Energiegemeenschap zou de aandacht vestigen op de onmisbare en strategische dimensie van energie (toegankelijkheid, betaalbaarheid, regelmaat, betrouwbaarheid enz.) en op de veranderingen die de komende veertig jaar moeten worden doorgevoerd. Hiermee zou het imago worden versterkt van een Europa dat naar zijn burgers luistert en dat vraagstukken ter discussie stelt die hen rechtstreeks aangaan. Dit plan impliceert meer sociale harmonisatie, wat nodig is om het Europese project kracht bij te zetten en daaraan een nieuw betekenis te geven.

5.4.5   Het EESC adviseert om meer steun te geven aan lokale en regionale initiatieven, omdat deze in de voorhoede lopen als het gaat om slimme mobiliteit, infrastructuur en vervoer, nieuwe bouw- en renovatieprojecten, netwerken voor verwarming of koeling, urbanistiek e.d. Die initiatieven moeten worden gestimuleerd, omdat de energiebeleidsmaatregelen die lokale of regionale overheden voorstellen, vaak innoverend en gedecentraliseerd zijn en op democratische wijze tot stand worden gebracht.

Brussel, 23 mei 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur - PB C 143 van 22 mei 2012, blz. 125.


BIJLAGE

bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

De volgende passages uit het afdelingsadvies, waarvoor ten minste een vierde van de stemmen was uitgebracht, werden vervangen door wijzigings- of compromisvoorstellen die door de voltallige vergadering zijn goedgekeurd:

1.1

Het EESC is ingenomen met het Stappenplan Energie 2050 (hierna: Stappenplan) en het doel ervan, nl. om de randvoorwaarden te bieden voor het overeengekomen beleid om de energiesector in Europa vóór 2050 tot op grote hoogte koolstofarm te maken (Europese Raad van oktober 2009). Het komt er niet alleen op aan om te zorgen voor een duurzame en voorzieningszekere koolstofarme energiemix in een concurrerende markt, maar ook om maatschappelijke organisaties ervan te overtuigen dat dit een haalbare kaart is.

Uitslag bij de stemming over het wijzigingsvoorstel: 88 stemmen vóór, 41 tegen en 13 onthoudingen.

4.5

Het EESC stemt ook in met de analyse die in het Stappenplan wordt gemaakt van de voornaamste uitdagingen en mogelijkheden die door de EU moeten worden aangegaan, resp. aangegrepen om het energiesysteem om te vormen, de energiemarkten opnieuw te bekijken, beleggers warm te maken, het grote publiek erbij te betrekken en wereldwijd de aanzet tot verandering te geven. Het EESC gaat akkoord met de gesuggereerde prioriteiten (behoudens uitvoeriger commentaar hieronder) en dan vooral met het laatste deel daarvan waarin een opsomming wordt gegeven van tien voorwaarden of vraagstukken die dringend moeten worden aangepakt om vooruitgang te kunnen boeken.

Uitslag bij de stemming over het wijzigingsvoorstel: 75 stemmen vóór, 51 tegen en 24 onthoudingen.

5.1.3

Daarom moet een lans worden gebroken voor hernieuwbare energie en voor technologie die, tegen zo laag mogelijke kosten, bijdraagt aan de verwezenlijking van de decarbonisatiedoelstelling. Voor biomassa kan ook een rol zijn weggelegd, ook al moet er wel op worden toegezien dat de gekozen methoden tot decarbonisatie bijdragen op grond van een analyse van de hele levenscyclus en niet leiden tot meer onzekerheid in de voedselvoorziening. In de landen die daarvoor kiezen, zou kernenergie kunnen worden ingezet om het energiesysteem te helpen omvormen en de uitstoot van CO2 te helpen verminderen doordat het energiesysteem goedkoper wordt en de prijzen van elektriciteit gaan dalen. Bij kernenergie spelen echter nog steeds vragen over sommige kosten (bijv. veiligheids-, afvalverwerkings- en ontmantelingskosten en kosten i.v.m. de aansprakelijkheid)die wellicht nog steeds geëxternaliseerd zijn of door de samenleving worden gedragen.

Uitslag bij de stemming over het compromisvoorstel: 89 stemmen vóór, 53 tegen en 8 onthoudingen.


Top