EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE1623

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden” (COM(2010) 375 definitief — 2010/0208 (COD))

OJ C 54, 19.2.2011, p. 51–57 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 54/51


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden”

(COM(2010) 375 definitief — 2010/0208 (COD))

(2011/C 54/16)

Rapporteur: Gerfried GRUBER

Het Europees Parlement en de Raad hebben op resp. 7 en 10 september 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden

COM(2010) 375 final - 2010/0208 (COD).

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 november 2010 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 467e zitting van 8 en 9 december 2010 (vergadering van 9 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 169 stemmen vóór en 12 stemmen tegen, bij 12 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies

1.1   Het EESC erkent dat een groot deel van de Europese bevolking zich zorgen maakt over de ontwikkeling van genetisch gemodificeerde organismen in de Europese landbouw. Het juicht dan ook toe dat de Europese Commissie voornemens is om dit gevoelige thema van de vrijheid van lidstaten om te besluiten tot de teelt van ggo's aan te pakken en zo een praktische oplossing te vinden en een Europees kader tot stand te helpen brengen dat verenigbaar is met de goede werking van de interne markt. Het EESC is echter van mening dat het ingediende voorstel, dat vooral gebaseerd is op ethische en morele criteria, meer voor onzekerheid dan voor zekerheid zal zorgen en er in de praktijk toe zou kunnen leiden dat lidstaten en regio's allerlei verschillende (juridisch wankele) maatregelen uitvaardigen. Dit kan invloed hebben op de werking van de interne markt, de rechtszekerheid voor de marktdeelnemers en de geloofwaardigheid van het systeem.

1.2   In de zin van de hierboven genoemde opmerkingen dient het voorliggende voorstel volgens het Comité echter aanzienlijk verbeterd en geconcretiseerd te worden, vooral met het oog op de rechtszekerheid voor de betrokken partijen. Deze rechtszekerheid kan worden gegarandeerd door bijvoorbeeld in het secundaire EU-recht een concrete en werkbare wettelijke basis te leggen, met specifieke uitgangspunten, voorwaarden en procedures voor nationale maatregelen. Meer in het algemeen dringt het EESC aan op meer duidelijkheid over de rechtsgrond van het voorstel en over de vraag in hoeverre eventuele nationale verboden krachtens artikel 26 ter te rijmen vallen met de regels van de interne markt van de EU en de handelswetgeving van de WTO en met andere internationale wettelijke verplichtingen.

1.3   Nationale restricties m.b.t. de teelt van ggo's hangen nauw samen met co-existentie, aansprakelijkheid voor ggo-schade en ongewilde vermenging. Deze zaken zouden daarom samen of in gelijktijdige wetsvoorstellen moeten worden behandeld als onderdeel van een bredere herziening van de EU-regelgeving voor biotechnologie in de landbouw, mede gezien de conclusies van de Milieuraad van december 2008.

1.4   Aangezien onderhavig Commissievoorstel is gepubliceerd vóór de algehele herziening van het huidige rechtskader die momenteel aan de gang is, kan er op basis van de huidige toetsingen van het bestaande rechtskader nog geen afgerond oordeel worden gegeven over het voorstel, dat alleen in samenhang met de lopende evaluatie van het toelatingssysteem en het algemene rechtskader grondig kan worden beoordeeld. Dit mag echter niet betekenen dat onnodig lang wordt gewacht met verbeteringen van het huidige voorstel.

2.   Achtergrond en inhoud van het voorstel voor een verordening

2.1   De Europese Unie beschikt over een uitvoerig wetgevingskader voor de toelating van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's). Regelgeving met betrekking tot de teelt van ggo's is te vinden in Richtlijn 2001/18/EG (1) en Verordening (EG) nr. 1829/2003 (2). Beperkingen op de teelt van reeds toegelaten ggo's op lidstaatniveau zijn mogelijk door middel van de beschermingsmaatregelen overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG, onder de daar vastgestelde voorwaarden; deze maatregelen moeten gebaseerd zijn op bijkomende wetenschappelijke informatie op grond waarvan een bepaald ggo als een gevaar voor de volksgezondheid of het milieu kan worden beschouwd. Bovendien kunnen lidstaten volgens artikel 26a passende maatregelen nemen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in andere producten te verhinderen (co-existentie).

2.2   In maart 2009 werd het verzoek van de Europese Commissie om bestaande nationale vrijwaringsmaatregelen (met name in Oostenrijk en Hongarije) vanwege gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing in te trekken, afgewezen in de Raad. Eerdere, soortgelijke stemmingen van de Raad schetsen eenzelfde beeld, zodat met recht gesproken kan worden van een politieke impasse, vergelijkbaar met de situatie m.b.t. het toelatingssysteem. 13 lidstaten (3) hebben in juni 2009 in een gemeenschappelijke verklaring de Europese Commissie opgeroepen om voorstellen voor te bereiden waarin het aan de lidstaten overgelaten wordt een beslissing over ggo-teelt te nemen.

2.3   Uitgaande van de politieke richtsnoeren van Commissievoorzitter Barroso heeft de Europese Commissie bij besluit van 13 juli 2010 een wetgevingsvoorstel ingediend op grond waarvan het aan de lidstaten zelf moet worden overgelaten om over de teelt van ggo's te beslissen. De voorstellen van de Commissie bestaan uit een mededeling inzake de vrijheid die de lidstaten moeten hebben om besluiten te nemen over de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen (4), en een voorstel voor een verordening waarmee het rechtskader dienovereenkomstig wordt aangepast (5).

2.4   Wetgevingstechnisch komt er een verordening voor een aanvulling van Richtlijn 2001/18/EG met een nieuw artikel, 26 ter. Deze bepaling voorziet erin dat de lidstaten maatregelen kunnen nemen om de teelt van ggo's die op de interne markt al toegelaten zijn, op hun grondgebied of op een deel daarvan te beperken of te verbieden, voor zover daarvoor redenen zijn aan te voeren die geen verband houden met risico's voor het milieu of de volksgezondheid en die in het geldende toelatingssysteem niet gedekt worden en in overeenstemming zijn met de Verdragen.

2.5   De voorgestelde verordening heeft tot doel de lidstaten in de zin van het subsidiariteitsbeginsel meer keuzevrijheid wat betreft de teelt van ggo's te geven, en de nodige rechtszekerheid te creëren. De Commissie gaat ervan uit dat het verordeningsvoorstel in lijn is met de regels van de interne markt en internationale verplichtingen. Volgens de Commissie is de nieuwe regeling ook niet in tegenspraak met de geldende toelatingsprocedure, maar vult zij die slechts aan.

2.6   De juridische dienst van de Raad heeft op 5 november een juridisch advies uitgebracht over de keuze van de rechtsgrondslag, de mogelijke nationale maatregelen en de mate waarin de voorgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met de GATT-akkoorden. Volgens deze dienst is de gekozen rechtsgrondslag ongeldig, valt het zeer te betwijfelen of de maatregelen die de lidstaten zouden mogen nemen wel stroken met de Verdragen en met de GATT, en zijn maatregelen die lidstaten of regio's uit hoofde van ethische of morele criteria nemen, moeilijk te verdedigen bij het Hof van Justitie en de WTO. Bovendien worden deze bezwaren in zekere zin gedeeld door de juridische dienst van het Europees Parlement, dat in zijn advies van 17 november 2010 vergelijkbare kanttekeningen heeft gemaakt en zich afvraagt of mogelijke rechtvaardigingen voor nationale beperkende maatregelen, bijvoorbeeld op morele gronden, wel in overeenstemming zijn met de regels van de interne markt van de EU en de handelsbepalingen van de WTO.

3.   Over het huidige ggo-toelatingssysteem

3.1   Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt.

3.2   De huidige regels voor de toelating en het gebruik van ggo's berusten op een reeks (juridische) grondbeginselen, die in de visie van het EESC opgevolgd moeten worden. Het gaat hierbij met name om het volgende:

een onafhankelijke, wetenschappelijk gefundeerde toelating,

een hoog beschermingsniveau met betrekking tot gezondheid en milieu, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel,

de inachtneming van de interne markt en internationale verplichtingen,

keuzevrijheid en transparantie in de gehele voedselketen,

rechtszekerheid en

subsidiariteit en evenredigheid.

3.3   De voorstellen van de Europese Commissie moeten inhoudelijk en qua planning gezien worden in het licht van de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Raad van december 2008 waarin o.a. wordt aangedrongen op een controle van het geldende toelatingssyteem die waarschijnlijk eind 2010 wordt afgerond. Het gaat hier in het bijzonder om een aanpassing van de richtsnoeren van de EFSA inzake de beoordeling van mogelijke risico's voor gezondheid en milieu (6), een verslag van de Europese Commissie omtrent de verbetering van de milieubescherming na toelating en een onderzoek naar de sociaaleconomische en ecologische effecten van ggo-teelt. Bovendien volgt er een beoordeling van het rechtskader voor zowel ggo-levens- en voedingsmiddelen als voor ggo-teelt. Een volledige herziening van het gehele toelatingssysteem voor ggo's moet eind 2012 hebben plaatsgevonden.

3.4   Daarenboven moet worden belicht hoe nationale teeltverboden of -beperkingen zich verhouden tot de regels voor co-existentie omdat beide kwesties nauw met elkaar verbonden zijn en de Europese Commissie ook hier een grotere flexibiliteit voor de lidstaten wil bewerkstelligen. In deze context zijn de opmerkingen van de Commissie in haar verslag van 3 april 2009 over de omzetting van de richtsnoeren voor co-existentie (7) van belang.

4.   Algemene opmerkingen

4.1   Ook al heeft het Comité zich vanzelfsprekend nog niet over de concrete vorm van nationale teeltverboden uitgelaten, toch heeft het al standpunten ingenomen die in inhoudelijke samenhang met het voorliggende verordeningsontwerp gezien kunnen worden en die als discussiebijdragen en voorstellen nog niet aan actualiteit hebben ingeboet.

4.2   Zo heeft het Comité zich in zijn initiatiefadvies van 16 december 2004 (8) uitvoerig uitgelaten over co-existentie van ggo's, conventionele en biologische landbouw en voorstellen gedaan op wetgevingsgebied. Het Comité zet daarin o.a. uiteen dat bepaalde maatregelen om uitkruisingen i.v.m. specifieke regionale omstandigheden te vermijden, en regionale bepalingen voor (een verbod op) de teelt van ggo's, op nationaal niveau moeten worden geregeld. Ook pleit het voor minimumnormen op EU-niveau voor co-existentie en aansprakelijkheid.

4.3   Bijzondere aandacht moet hierbij geschonken worden aan maatregelen voor de bescherming van natuurgebieden en ecologisch kwetsbare gebieden. Verder moet er rekening gehouden worden met maatregelen voor de bescherming van regionale economische en culturele belangen en andere sociaaleconomische effecten.

4.4   Het Comité heeft er in genoemd advies bovendien op gewezen dat de voorwaarden voor co-existentie variëren per regio en dat in het bijzonder in regio's met een kleinschalige landbouw de gelijktijdige teelt van ggo's en niet-ggo's - zowel conventioneel als ecologisch - niet uitvoerbaar lijkt te zijn.

4.5   In samenhang daarmee werden in het advies de kansen op het in de markt zetten van regionale kwaliteitskeurmerken en oorsprongsgaranties nagegaan, waarvoor – met de verwachtingen van consumenten in het achterhoofd – van de inzet van ggo's wordt afgezien. Tegen deze achtergrond hebben veel regio's verklaard vrij te zijn van gentechnologie, waarbij het Comité gewezen heeft op de daarmee verbonden juridische onzekerheden waarvoor een oplossing moet worden gevonden.

5.   Bijzondere opmerkingen en open vragen

5.1   Criteria voor een mogelijk teeltverbod of mogelijke teeltbeperking

5.1.1   Met Richtlijn 2001/18/EG werden de bepalingen voor de toelating van ggo's geharmoniseerd, inclusief het nemen van beschermingsmaatregelen overeenkomstig artikel 23 en de co-existentie overeenkomstig artikel 26a. Uitgangspunt is artikel 114 VWEU (voorheen artikel 95 VEU) inzake de onderlinge aanpassing van rechtsvoorschriften voor het bereiken van de doelstellingen van de interne markt. Met het nieuwe artikel 26 ter wordt nu bepaald dat de lidstaten zelfs bij een gemeenschappelijke toelating in de EU de teelt van ggo's kunnen verbieden.

5.1.2   Nu is het de vraag in hoeverre een nationaal teeltverbod een uitzondering kan vormen op het geharmoniseerde rechtsgebied en of zo'n verbod niet in tegenspraak is met de algemene rechtsbeginselen van de interne markt. Bovendien is de rechtsgrondslag van artikel 114 VWEU volgens een recent advies van de juridische dienst van de Raad (9) niet geldig voor de doelstellingen, de inhoud en het bereik van het voorstel voor artikel 26 ter. De juridische dienst van het EP daarentegen twijfelt niet aan artikel 114 VWEU als rechtsgrondslag van het voorstel, waaruit blijkt dat er hierover op EU-niveau uiteenlopende juridische interpretaties bestaan, hetgeen verduidelijkt en opgelost moet worden.

5.1.3   Het voorstel bevat geen (uitputtende of indicatieve) lijst van redenen die lidstaten kunnen aanvoeren voor een teeltverbod. In artikel 26 ter wordt alleen bepaald dat er andere redenen moeten zijn dan de redenen die in het kader van de toelating worden gecontroleerd. Het is dus niet mogelijk zich op redenen te beroepen die bij de beoordeling van het risico voor de gezondheid en het milieu in het kader van de EU-toelatingsprocedure al inbegrepen zijn of hiermee verband houden. Volgens het EESC zou de rechtszekerheid die het voorstel biedt, kunnen worden uitgebreid door in artikel 26 ter een indicatieve (maar niet uitputtende) lijst op te nemen van concrete redenen die lidstaten kunnen aanvoeren om de teelt van ggo's te beperken of te verbieden. Bij deze redenen zou het bijv. kunnen gaan om ethische, morele en religieuze argumenten, maar ook om bepaalde sociaaleconomische overwegingen. Een dergelijke verduidelijking in secundaire wetgeving zou fungeren als lex specialis m.b.t. de redenen die in artikel 36 VWEU zijn vermeld en ontwikkeld zijn in de jurisprudentie van het EHJ, waardoor de maatregelen meer in overeenstemming zouden zijn met de internemarktregels en de Verdragen.

5.2   Rechtszekerheid

5.2.1   Met betrekking tot de rechtszekerheid is het Comité van mening dat die niet slechts gecreëerd kan worden door een verwijzing naar het primaire recht. In verband hiermee dient er bij wijze van voorbeeld gewezen te worden op HvJ-arrest C-165/08 van 16 juli 2009 (10), waarin een nationaal verbod op de toelating van gg-zaad niet verenigbaar werd bevonden met de EU-bepalingen. Dit arrest maakt duidelijk dat het voor de lidstaten moeilijk is om zich op andere gronden dan aspecten van gezondheids- en milieubescherming te beroepen.

5.2.2   Het EESC erkent niettemin dat in het licht van de huidige juridische en politieke situatie het creëren van een heldere en solide wettelijke basis de lidstaten meer rechtszekerheid moet bieden dan thans het geval is. Dit kan echter beter gebeuren door het secundaire recht (d.w.z. Richtlijn 18/2001/EG) een concrete en gedetailleerde rechtsgrondslag te bieden, met inbegrip van redenen, voorwaarden en procedures, dan door te verwijzen naar nauwe en onduidelijke speelruimte op basis van de algemene regels van de interne markt.

5.3   Reikwijdte van de controle door de EFSA – samenwerking met de lidstaten

5.3.1   Om de goede werking van het wetenschappelijk gefundeerde toelatingssysteem te garanderen moet er nagedacht worden over de herziening van de EFSA-richtsnoeren voor het beoordelen van potentiële risico's voor gezondheid en milieu, die na goedkeuring door de lidstaten ook bindend moeten zijn. In verband hiermee hoopt het EESC dat het systeem voor wetenschappelijk gefundeerde en onafhankelijke beoordeling van het toelatingsproces verder wordt ontwikkeld in lijn met het voorzorgsbeginsel.

5.3.2   Volgens het EESC zou moeten worden overwogen om de lidstaten intensiever bij de verschillende kwesties in het kader van de wetenschappelijke risico-evaluatie door de EFSA te betrekken. De EFSA is bij Verordening (EG) nr. 178/2002 (11) ingesteld om wetenschappelijk advies uit te brengen over zaken die de veiligheid van voedsel voor mens en dier aanbelangen. Uiteraard worden de uitwerkingen van ggo's op het milieu ook in de lidstaten zelf onderzocht. Zij kunnen de verschillende omstandigheden met betrekking tot het milieu voor het eigen grondgebied preciezer onderzoeken. De resultaten daarvan moeten dan dienovereenkomstig door de EFSA worden gevalideerd.

5.3.3   Over het algemeen moeten er methodische criteria worden opgesteld waaraan alle wetenschappelijke werkzaamheden voor en van de EFSA moeten voldoen. Dat moet tot en met peer reviews gaan en zou de coördinatie tussen de EFSA en de lidstaten (12) kunnen helpen verbeteren. Het Comité erkent dat de EFSA formeel de meest strenge en volstrekt onafhankelijke wetenschappelijke criteria voor risico-analyse hanteert en om die reden ook internationaal groot aanzien geniet. Voor de ontwikkeling van onderzoeksmethoden is het belangrijk dat de EFSA en onderzoeksinstellingen, universiteiten en particuliere onderzoekers in de lidstaten die zich bezighouden met risico-analyse nauwer samenwerken.

5.3.4   Los van het bovenstaande stelt het EESC voor om de wetenschappelijke evaluatie van ggo's te verbeteren en transparanter te maken door de EFSA zodanig te hervormen dat niet alleen onderzoekers, maar alle belangengroepen (consumenten, bedrijven, handelaars, biologische landbouwers, biologische veehouders, verbruikerscoöperaties, voedingsdeskundigen, artsen, enz.) zijn vertegenwoordigd in het panel dat zich met ggo's bezighoudt.

5.4   Interne Markt

5.4.1   De Europese Commissie gaat ervan uit dat de mogelijkheid tot een nationaal teeltverbod de interne markt voor ggo's als zaad, levensmiddel of diervoeder niet verstoort. Deze aanname is twijfelachtig, omdat het tenminste in die gebieden of lidstaten waar een teeltverbod is uitgevaardigd tot een beperking van de handel met toegelaten gg-zaad zou kunnen komen. Deze inschatting volgt uit de bestaande rechtspraak van het HvJ in vergelijkbare gevallen (13).

5.4.2   Of een teeltverbod concurrentievervalsing in de hand zou kunnen werken, is vanuit de huidige situatie niet goed te beoordelen. Maar als op EU-niveau (een minimum aan) standaarden voor co-existentie en aansprakelijkheid ontbreken, komen gelijke mededingingsvoorwaarden voor landbouwsectoren die geen ggo's telen, waarschijnlijk in het gedrang. In ieder geval gaan de noodzakelijke maatregelen om voor co-existentie te zorgen met rompslomp en kosten gepaard, waarmee bij alle toekomstige oplossingen rekening gehouden dient te worden. Aan de andere kant zou een ggo-vrije status eventuele marktvoordelen met zich mee kunnen brengen, waarbij de prijsvorming steeds van het consumptiegedrag afhangt.

5.4.3   Planten die genetisch gemodificeerd zijn moeten in vergelijking met conventionele planten deels op een andere manier verbouwd worden en vereisen andere teelttechnische maatregelen, zoals bijvoorbeeld andere gewasbeschermingsmiddelen, waarbij het door de afwezige, niet functionerende interne markt voor gewasbeschermingsmiddelen tot problemen omtrent hun beschikbaarheid kan komen. Met dit voorbeeld wordt geïllustreerd dat landbouwers bij hun productiebeslissingen met allerlei uiteenlopende factoren rekening moeten houden.

5.5   Sociaaleconomische gevolgen

5.5.1   Met betrekking tot de sociaaleconomische impact van het toelaten van ggo's moet verwezen worden naar het verslag van de Europese Commissie, dat eind 2010 te verwachten is. De inzichten die dat verslag bevat moeten in elk geval bij de beoordeling van dit voorstel worden betrokken, aangezien vermoedelijk vooral op de economische, sociale en milieu-effecten bij de motivering van teeltverboden overeenkomstig artikel 26 ter zal worden ingegaan. Zolang dit verslag nog niet voltooid is, is het onmogelijk het huidige voorstel in zijn geheel te beoordelen.

5.5.2   In ieder geval moet worden opgemerkt dat het op grond van Verordening (EG) nr. 1829/2003 nu reeds onder bepaalde voorwaarden is toegestaan om in individuele gevallen rekening te houden met andere factoren dan degene die in aanmerking moeten worden genomen bij het risicomanagement n.a.v. de beoordeling van het gevaar voor gezondheid en milieu.

5.5.3   Gezien het gebrek aan kennis omtrent de economische en mededingingsgevolgen moet in het voorstel een evaluatieclausule worden ingebouwd en dient de Europese Commissie vooraf een effectbeoordeling te maken.

5.6   Internationale verplichtingen

5.6.1   Een belangrijk aspect volgens het Comité is de verduidelijking van het voldoen aan internationale verplichtingen, in het bijzonder die van de WTO/GATT en van het protocol van Cartagena. Omdat het te verwachten is dat de lidstaten die een teeltverbod willen uitvaardigen zich voortaan op het nieuwe artikel 26 ter zullen beroepen, is het van bijzonder belang dat beslissingen ter zake gebaseerd zijn op een solide, internationaal zekere rechtsgrondslag.

5.6.2   Gezien het belang van deze kwestie mist het EESC verdere uitleg van de Europese Commissie m.b.t. de conformiteit met internationale verplichtingen van de EU. In dit verband moet ook rekening gehouden worden met de adviezen van de juridische diensten van de Europese instellingen ten aanzien van de verenigbaarheid met de WTO, met name het recente advies van de juridische dienst van de Raad (9), waarin ernstig wordt getwijfeld aan de verenigbaarheid met de Verdragen en met de GATT van de maatregelen die de lidstaten zouden kunnen nemen, uitgaande van het nieuwe artikel 26 ter, in de vorm die de Commissie heeft voorgesteld. De juridische dienst van het Europees Parlement heeft vergelijkbare kanttekeningen geplaatst en vraagt zich af of mogelijke rechtvaardigingen, bijvoorbeeld op morele gronden, wel in overeenstemming zijn met de regels van de interne markt van de EU en de handelsbepalingen van de WTO.

5.7   Keuzevrijheid in de gehele voedselketen

5.7.1   Het is eveneens van belang rekening te houden met de keuzevrijheid van zowel producenten en handelaren als consumenten. In principe moet het voor de producent als ondernemer zijn toegestaan om vrij te beslissen over teeltmethodes en moeten importeurs en handelaren hun legitieme beroepsactiviteit kunnen uitoefenen, ongeacht het voorgestelde nieuwe artikel 26 ter.

5.7.2   Bij nationale beperkingen of verboden op de teelt moet daarom worden uitgegaan van de algemene beginselen van de Verdragen, in het bijzonder het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

5.7.3   Om de consument de vrijheid te bieden om tussen levensmiddelen met en zonder ggo's te kunnen kiezen, is er een goed werkend traceerbaarheids- en etiketteringssysteem nodig en moet er een aanbod gecreëerd worden dat de consumenten aanspreekt. Hierbij moet in het bijzonder gelet worden op de regionale beschikbaarheid van producten. De Europese consument moet zich er volledig van bewust zijn dat een eventueel verbod op de teelt van ggo's in zijn regio of land geen belemmering zal vormen voor de vrije handel in ggo's op het desbetreffende grondgebied en dat de grootschalige invoer van voor menselijke of dierlijke consumptie bestemde ggo's uit derde landen waar de traceerbaarheid te wensen overlaat, gewoon zal doorgaan.

5.8   Wisselwerking met co-existentiekwesties

5.8.1   Co-existentie heeft over het algemeen tot doel de toevallige vermenging van conventionele of biologische met gentechnisch veranderde producten te vermijden. Aan de ene kant behouden producenten en consumenten op deze manier hun keuzevrijheid, aan de andere kant wordt economische schade voor producenten vermeden.

5.8.2   Het EESC beschouwt de doeltreffende uitvoering en bescherming van co-existentie als een hoofdfactor bij het vraagstuk over het gebruik van ggo's. Er bestaat nog veel onzekerheid en er moet op alle niveaus verdere kennis worden vergaard, vooral aangaande de gevolgen op lange termijn.

5.8.3   Een eventueel teeltverbod overeenkomstig het Commissievoorstel kan het probleem van toevallige vermenging of uitkruising in de betroffen gebieden weliswaar verkleinen, maar mag de inspanningen ter ontwikkeling van regels voor een duurzaam naast elkaar bestaan van verschillende teeltmethoden op geen enkele wijze tenietdoen. Zoals het EESC al schreef in 2004 (14) is een minimumharmonisatie van co-existentie- en aansprakelijkheidsregels in EU-verband (of anders in artikel 26a een wettelijke eis dat de lidstaten dergelijke regels op nationaal en regionaal niveau invoeren) absoluut noodzakelijk om in de landbouw keuzevrijheid en gelijke voorwaarden voor iedereen te garanderen en de sociaaleconomische impact van de teelt van ggo's op te vangen. Dit geldt met name voor grensregio's.

5.8.4   Mocht de ontwikkeling van regelingen voor co-existentie meer op nationaal en regionaal niveau plaatsvinden, dan is de uitwisseling van kennis en best practices van een nog groter belang. De werkzaamheden van het Europees Co-existentiebureau (ECoB) moeten daar dan ook op gericht worden en de stakeholders moeten er op alle niveaus bij worden betrokken.

5.8.5   Bovendien zijn er nog onopgeloste vragen omtrent een grenswaarde voor ggo's in zaaigoed en een grenswaarde voor niet in de EU toegelaten ggo's bij invoer in de EU (het gaat hier hoofdzakelijk om voedermiddelen). Deze vragen moeten nog door de Europese Commissie worden beantwoord en er moet hard worden gewerkt aan de uitvoering van de voorgelegde Commissievoorstellen.

5.9   Grensoverschrijdende kwesties en aansprakelijkheid

5.9.1   Er bestaat nog steeds onduidelijkheid over de aansprakelijkheid bij de toevallige vermenging van ggo's, vooral bij besmettingen over de nationale grenzen heen. Op dit moment zijn buurlidstaten niet verplicht mede te delen waar ggo's verbouwd worden. Informatie wordt veelal slechts op basis van persoonlijke contacten uitgewisseld.

5.9.2   Voorgesteld zou kunnen worden om lidstaten aan wier grenzen ggo's worden geteeld ertoe te verplichten informatie over de teelt van ggo's ook in de taal van de buurlanden op het internet te publiceren. Met behulp van zo'n maatregel zou er ook over de landsgrenzen heen rechtsgeldigere claims kunnen worden ingediend ingeval van onbedoelde vermenging van ggo's en daaruit voortvloeiende economische schade.

5.9.3   De op 12 oktober 2010 afgesproken aanvulling op het protocol van Cartagena zal hierin verbetering brengen, aangezien daarin gemeenschappelijke regels omtrent aansprakelijkheid en schadeloosstelling bij schade aan biologische diversiteit in het geval van grensoverschrijdend transport zijn vastgesteld. De opgenomen verplichtingen moeten onverwijld ten uitvoer worden gelegd.

5.9.4   Het EESC beveelt bovendien aan om na te gaan in hoeverre bindende Europese minimumnormen voor co-existentie en aansprakelijkheid (of anders in artikel 26a een wettelijke eis dat de lidstaten dergelijke regels op nationaal en regionaal niveau invoeren) tenminste voor de grensregio's van de lidstaten verplicht kunnen worden ingevoerd, privaatrechtelijke aansprakelijkheidsrisico's kunnen verkleinen en gevallen van twijfel tussen lidstaten kunnen ophelderen. Invoering van zulke aansprakelijkheidsnormen duldt geen uitstel, aangezien verzekeraars momenteel blijven weigeren om schade in verband met ggo's te vergoeden en de huidige milieuaansprakelijkheidsnormen (geregeld in Richtlijn 2004/35/EG) te weinig dekking bieden voor dergelijke schade.

Brussel, 9 december 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17 april 2001, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268 van 18 oktober 2003, blz. 1).

(3)  AT, BG, IE, EL, CY, LV, LT, HU, LU, MT, NL, PL en SI.

(4)  COM(2010) 380 final

(5)  COM(2010) 375 final

(6)  Zie de openbare raadpleging over het EFSA-ontwerp van 12 november, die nog tot 24 januari 2011

loopt: www.efsa.europa.eu/en/press/news/gmo101112.htm

(7)  COM(2009) 153 final

(8)  PB C 157 van 28 juni 2005, blz. 155.

(9)  Advies van de juridische dienst van de Raad van 5 november 2010, 2010/0208(COD), 15696/10.

(10)  Arrest van het Europees Hof van Justitie C-165/08 (Europese Commissie versus de republiek Polen) van 16 juli 2009.

(11)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1 februari 2002, blz. 1).

(12)  Zie het beroep van Hongarije tegen de Europese Commissie in de zaak T-24/10 betr. Amflora.

(13)  Zie bijvoorbeeld zaak C-110/05, Commissie/Italië, C-142/05, Mickelsson en Roos, C-188/04, Alfa Vita en C-416/00, Morellato.

(14)  PB C 157 van 28 juni 2005, blz. 155.


BIJLAGE

De volgende passage werd geschrapt als gevolg van een wijzigingsvoorstel dat tijdens de zitting werd aanvaard. Meer dan één vierde van het aantal uitgebrachte stemmen was echter vóór het behoud van de passage.

Paragraaf 5.8.5

Voor de lage hoeveelheden niet toegelaten ggo's moet een technische oplossing worden uitgewerkt door een drempelwaarde voor de aanwezigheid van deze ggo's vast te leggen voor zowel diervoeders als levensmiddelen.

Stemuitslag

Voor: 83

Tegen: 79

Onthoudingen: 29


Top