Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007PC0263

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen {SEC(2007) 635} {SEC(2007) 636}

/* COM/2007/0263 def. - COD 2007/0098 */

52007PC0263




Brussel, 23.5.2007

COM(2007) 263 definitief

2007/0098 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen

(ingediend door de Commissie){SEC(2007) 635}{SEC(2007) 636}

TOELICHTING

Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel

Richtlijn 96/26/EG inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van vervoer over de weg en de vier verordeningen[1] inzake de toegang tot de vervoersmarkt hebben, samen met de enkele jaren eerder doorgevoerde deregulering van de prijzen voor internationaal wegvervoer, de interne wegvervoersmarkt vorm gegeven.

De gemeenschappelijke eisen voor de toegang tot het beroep die in de richtlijn zijn vastgesteld, waarborgen een minimaal kwaliteitsniveau in het wegvervoer, terwijl de opening van de markt op grond van de verordeningen voor meer concurrentie heeft gezorgd. Dit regelgevende kader heeft in het algemeen vruchten afgeworpen: vervoersondernemingen bieden tegenwoordig gunstigere tarieven, gediversifieerde diensten en stemmen hun diensten af op de just-in-time eisen van hun klanten.

Uit ervaring blijkt echter, dat een aantal elementen van de regelgeving niet correct of niet in gelijke mate worden toegepast omdat zij dubbelzinnig, onvolledig of niet meer aangepast zijn aan de evolutie in de sector. Dit geldt bijvoorbeeld voor de richtlijn inzake de toegang tot het beroep welke van toepassing is op alle wegvervoerders, zowel eenmansbedrijven, kmo's als grote ondernemingen. De verschillen bij de tenuitvoerlegging ondermijnen de eerlijke mededinging. De mate waarin toezicht en controle op de ondernemingen wordt uitgeoefend verschilt van lidstaat tot lidstaat, evenals de eisen inzake beroepskwalificaties en financiële draagkracht. Hierdoor kunnen de voordelen van de interne vervoersmarkt niet optimaal worden benut.

Het doel van deze ontwerpverordening, die de richtlijn zal vervangen, is deze nadelen weg te werken.

Algemene context

Richtlijn 96/26/EG voorziet in minimumvoorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheden waaraan de ondernemingen moeten voldoen om te worden toegelaten tot het beroep van wegvervoerder, d.w.z. het vervoer van goederen en personen in binnen- en buitenland. Deze voorwaarden zijn de enige gemeenschappelijke eisen waaraan ondernemingen moeten voldoen om activiteiten te mogen uitoefenen op de communautaire markt voor het vervoer over de weg. Voorts voorziet de richtlijn in de wederzijdse erkenning van een aantal documenten die noodzakelijk zijn om een vergunning te krijgen.

In haar wetgevingsprogramma voor 2006[2] heeft de Commissie aangekondigd de regels die voortvloeien uit de betrokken richtlijn grondig te onderzoeken en de toepassing daarvan zonodig te harmoniseren en eenvoudiger, beter controleerbaar en doeltreffender te maken. Dit onderzoek is gebeurd op basis van een uitvoerige raadpleging van de belanghebbende partijen en een effectbeoordeling. De omzetting en toepassing van de richtlijn door de lidstaten blijkt moeizaam en zeer divers te verlopen. Het slaagpercentage voor het examen inzake beroepsbekwaamheid varieert naargelang de lidstaat van 10 tot meer dan 90%. Dit heeft een aantal nadelen, zoals:

- het risico op mededingingverstoring tussen vervoersondernemingen die over een reële vestiging beschikken waar de autoriteiten kunnen controleren of zij voldoen aan de minimumnormen voor de toegang tot het beroep en anderzijds "postbusbedrijven" die aan een dergelijke controle ontsnappen;

- een gebrek aan doorzichtigheid van de markt door de uiteenlopende minimumnormen inzake financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid en de daaruit voortvloeiende onderaannemingscontracten; de klanten van het wegvervoer beschikken niet over garanties inzake de door de ondernemingen geboden kwaliteit;

- het voortbestaan van malafide ondernemingen met beperkte beroepskwalificaties en financiële draagkracht leidt tot verkeersveiligheidsrisico's en ondermijnt de sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer (beter gekwalificeerde ondernemingen kunnen niet concurreren met deze bedrijven);

- een ongelijk en niet-gecoördineerd toezicht door de nationale autoriteiten, die verondersteld worden de vergunning in te trekken wanneer een onderneming inbreuken pleegt waardoor haar betrouwbaarheid in het geding komt. Het gebrek aan coördinatie leidt tot overbodige administratieve kosten en ondermijnt de geloofwaardigheid en het ontradende karakter van de intrekking van vergunningen.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

De voorgestelde verordening draagt bij tot de realisatie van de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Deze verordening zal zorgen voor billijker concurrentievoorwaarden binnen de sector en voor meer doorzichtigheid voor de klanten van het wegvervoer. Uiteindelijk zal de verordening bijdragen tot efficiëntere vervoersdiensten van betere kwaliteit. Gelet op de belangrijke rol van het wegvervoer in de productie- en distributieketens van de industrie, zal de maatregel ook het concurrentievermogen van de Unie versterken.

De nieuwe verordening zal indirect zorgen voor meer verkeersveiligheid door een strikter toezicht op onachtzame ondernemingen, die vaker dan andere betrokken zijn bij ongevallen. De vereiste verbetering van de beroepsbekwaamheden zal zorgen voor betere arbeidsomstandigheden voor de werknemers in de sector. Zelfstandigen zullen door deze maatregel onafhankelijker worden ten aanzien van hun opdrachtgevers en dus beter beschermd zijn tegen praktijken waarbij schijnzelfstandigen worden ingeschakeld.

Het voorstel sluit ten slotte aan bij het vaste voornemen van de Commissie om de inhoud van het acquis te vereenvoudigen en te actualiseren. Het past tevens binnen het Programma van de Commissie voor een "verbetering van de wetgeving" met het oog op de modernisering en vereenvoudiging van het communautaire acquis. Vereenvoudiging van de wetgeving impliceert een grotere juridische klaarheid, beter controleerbare bepalingen die daadwerkelijk toepasbaar zijn en een grotere algemene samenhang met de bepalingen van de verordening inzake de toegang tot de vervoersmarkt[3]. De maatregel biedt de lidstaten de mogelijkheid een aantal administratieve lasten met betrekking tot controle te schrappen.

De modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, met name de invoering van elektronische registers, maakt overigens deel uit van de maatregelen voor onmiddellijke actie in het kader van het door de Commissie op 24 januari 2007 voorgestelde "Actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie"[4]. In zijn conclusies van 8 en 9 maart roept de Raad de Commissie op bijzondere voorrang te geven aan de in het actieprogramma vervatte maatregelen voor onmiddellijke actie en aan het onderzoek en de goedkeuring van dit voorstel.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

Raadpleging van belanghebbende partijen

Dit voorstel volgt op een publieke raadpleging waarbij getracht is zoveel mogelijk reacties van de belanghebbende partijen te verzamelen. De vragenlijst van deze raadpleging, die gelijktijdig is georganiseerd met de raadpleging betreffende de herschikking van de vier verordeningen inzake de toegang tot de markt, is verspreid via het internet en toegezonden aan alle representatieve organisaties uit de sector van het wegvervoer.

De Commissie heeft 67 schriftelijke reacties ontvangen van nationale autoriteiten, nationale en Europese organisaties van ondernemers van vervoer over de weg (personen- en goederenvervoer), hun klanten en diverse andere economische actoren. Op 7 november heeft zij een hoorzitting georganiseerd voor de belanghebbende partijen die een schriftelijke bijdrage hadden ingediend of hun belangstelling kenbaar hadden gemaakt. Op de hoorzitting waren 42 delegaties van de industrie en 37 vertegenwoordigers van nationale overheden aanwezig.

De deelnemers zijn in het algemeen van mening dat de voorwaarden om het beroep van wegvervoerondernemer te mogen uitoefenen beter op elkaar moeten worden afgestemd, toegepast en gecontroleerd. Met uitzondering van de vervoerders van personen, die voorstander zijn van strengere eisen, zijn de belanghebbenden van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan de harmonisering van de huidige nationale regels. Zij pleiten in het algemeen voor:

- een verbetering van het toezicht en de follow-up door gerichte controles op risicobedrijven (veeleer dan frequentere systematische controles), de uitwisseling van operationele informatie tussen de autoriteiten van de verschillende lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de ondernemingen en de invoering van elektronische registers waardoor de administratiekosten kunnen worden beperkt;

- de invoering van gemeenschappelijke bepalingen om een werkelijke en stabiele vestiging van de ondernemingen te waarborgen en concurrentieverstoring door zogenaamde "postbusbedrijven" te verminderen;

- harmonisering van de indicatoren voor de beoordeling van de financiële draagkracht van ondernemingen en van het niveau van de examens voor het behalen van een getuigschrift van vakbekwaamheid;

- garanties dat de houder van een getuigschrift van vakbekwaamheid daadwerkelijk de vervoersactiviteiten leidt en geen stroman is die er slechts op uit is een vergunning te bemachtigen.

De Commissie heeft rekening gehouden met alle opmerkingen die in de loop van de raadplegingsprocedure zijn gemaakt. Een aantal reacties hebben geleid tot een verbetering van het bijgevoegde voorstel en van de effectbeoordeling. De Commissie heeft onder meer het aantal beleidsopties uitgebreid dat zij wenste te evalueren om de meegedeelde standpunten te toetsen. Het voorstel om de voorwaarde inzake de financiële draagkracht te vervangen door een verplichte verzekering betreffende beroepsaansprakelijkheid wordt niet langer meegenomen, aangezien dit idee door diverse belanghebbenden nog niet voldoende rijp werd geacht.

Een overzicht van de reacties op de publieke raadpleging, de verschillende bijdragen en het verslag van de hoorzitting van 7 november 2006 zijn beschikbaar op: http://ec.europa.eu/transport/road/consultations/road_market_en.htm

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft voor deze raadplegingsprocedure een beroep gedaan op de onafhankelijke deskundigheid van prof. Brian Bayliss, die in 1994 voorzitter was van een comité dat een uitvoerig verslag heeft opgesteld over de stand van zaken betreffende de invoering van de interne markt voor het goederenvervoer over de weg en de werkzaamheden die toen nog moesten worden verricht.

Effectbeoordeling

Gezien hun nauwe onderlinge band en verwevenheid is bij de effectbeoordeling ter voorbereiding van dit voorstel de herschikking van zowel de regels inzake de toegang tot het beroep als de toegang tot de markt onderzocht. De effectbeoordeling is gebaseerd op studies die zijn uitgevoerd in 2004, 2005 en 2006. Er is bijzondere aandacht besteed aan de bijsturing van het toepassingsgebied van de effectbeoordeling aan de hand van de reacties van de belanghebbende partijen en aan de aanpassing van dit voorstel aan de conclusies van de effectbeoordeling.

Er zijn vijf beleidsopties onderzocht:

(1) De optie "ongewijzigd beleid" betekent dat de huidige regelgeving inzake het vervoer over de weg niet wordt gewijzigd. De in het begin beschreven problemen blijven bestaan en nemen zelfs toe naarmate cabotage wordt opengesteld voor alle lidstaten.

(2) De optie "technische en niet-regelgevende vereenvoudiging" voorziet in de integratie en codificering van vijf regelgevende teksten van de EU tot drie besluiten. Dit betekent dat niet bindende richtsnoeren worden opgesteld voor de lidstaten en de sector. Deze optie is gemakkelijk uitvoerbaar, maar zal weinig gevolgen hebben op de verschillen tussen de nationale wetgevingen en derhalve op de belangrijkste opgesomde problemen.

(3) De optie "harmonisering" behelst de vervanging van de huidige richtlijn en de vier verordeningen door drie verordeningen teneinde de toegang tot het beroep te harmoniseren, de juridische aspecten met betrekking tot cabotage te verduidelijken en de toepassing daarvan te verbeteren. Deze optie draagt bij tot eerlijke mededinging, betere naleving van de regelgeving in het wegvervoer, met name op het gebied van veiligheid, en tot professionalisering van de sector.

(4) De optie "strengere kwaliteitsnormen" betekent dat geleidelijk strengere eisen worden ingevoerd op het gebied van de financiële draagkracht en verplichte permanente vorming van vervoersleiders in ondernemingen. Op korte termijn werkt deze optie drempelverhogend voor kleine ondernemingen. Op lange termijn worden ondernemingen gestimuleerd efficiënter te werken, een ontwikkeling waar de hele maatschappij baat bij heeft.

(5) De optie "liberalisering" omvat de openstelling van cabotage voor concurrentie en de liberalisering van het geregeld internationaal autobusvervoer. Deze optie zou leiden tot een daling van een aantal vervoerstarieven, maar bij gebrek aan een doorgedreven voorafgaande harmonisering op onder meer sociaal en fiscaal gebied, niet per definitie tot een betere sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer. Deze optie kan in bepaalde landen leiden tot het verlies van banen. Gelet op de te verwachten omvang van de effecten is een grondiger analyse hoe dan ook noodzakelijk en deze optie gaat verder dan de vereenvoudigingscontext waarbinnen dit voorstel moet worden gesitueerd.

Rekening houdend met deze resultaten, is het huidige voorstel een weergave van beleidsoptie 3: "harmonisering". De samenvatting van de effectbeoordeling en het volledige rapport daarvan gaan als bijlage bij dit voorstel. De effectbeoordeling wijst uit dat de voorgestelde verordening, in combinatie met de twee voorgestelde verordeningen inzake de toegang tot de markt, de mededingingverstoring zal terugdringen, zal zorgen voor een betere naleving van sociale en verkeersveiligheidsregels en de lidstaten de mogelijkheid zal bieden de administratieve kosten te verminderen met ongeveer 190 miljoen euro per jaar[5].

Juridische elementen van het voorstel

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)

In de voorgestelde verordening zijn de voorwaarden vastgesteld waaraan alle ondernemingen moeten voldoen om het beroep van ondernemer van vervoer over de weg te mogen uitoefenen. De bestaande wettelijke bepalingen worden verduidelijkt en aangevuld met het oog op een betere samenhang en een daadwerkelijke en eenvormige toepassing. De verordening voorziet in:

- de verantwoordelijkheid van de vervoersleider die zijn getuigschrift van vakbekwaamheid ter beschikking stelt van een onderneming, zodat deze een vergunning kan aanvragen en een strengere regulering van de relatie tussen de vervoersleider en de onderneming;

- criteria om te waarborgen dat een onderneming duurzaam en werkelijk in een lidstaat is gevestigd, zodat de nationale autoriteiten die de onderneming hebben toegelaten tot het beroep er op een correcte manier toezicht kunnen op uitoefenen;

- vergelijkbare financiële indicatoren om de financiële draagkracht van een onderneming te beoordelen, een verplichte minimale opleiding van 140 uur voorafgaand aan het voor alle kandidaten verplichte examen om de vakbekwaamheid te testen alsmede de erkenning van opleidings- en examencentra;

- de verplichting uit hoofde van autoriteiten die vaststellen dat een vervoersondernemer niet meer voldoet aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht of vakbekwaamheid om die onderneming daarop te wijzen en, indien deze binnen een bepaalde termijn geen maatregelen neemt om aan die voorwaarden te voldoen, bestuursrechtelijke sancties op te leggen, gaande van de intrekking van haar vergunning tot de intrekking van het getuigschrift van haar vervoersleider;

- de onderlinge erkenning tussen lidstaten van inbreuken ten aanzien van de communautaire regelgeving inzake het wegvervoer; deze wederzijdse erkenning betekent dat ernstige en herhaalde inbreuken, ongeacht waar deze zijn gepleegd, wanneer een bepaalde grens wordt overschreden de goede naam van een vervoerder in het geding kunnen brengen en aanleiding kunnen geven tot de hiervoor opgesomde sancties;

- de onderlinge koppeling van de elektronische registers van alle lidstaten om de administratieve kosten voor het volgen van en het toezicht op ondernemingen te drukken en de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten te vergemakkelijken;

- de geleidelijke schrapping van afwijkingen die naar eigen goeddunken van de lidstaten en op ongelijkmatige wijze aan bepaalde ondernemingen zijn toegekend. Deze afwijkingen zijn niet langer verantwoord en verstoren de mededinging ten aanzien van de grote meerderheid van ondernemingen die geen afwijkingen genieten.

Rechtsgrondslag

Het voorstel voor een verordening en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG is gebaseerd op artikel 71 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. 320

Subsidiariteitsbeginsel

Dit voorstel heeft in de eerste plaats ten doel de door de lidstaten aan ondernemingen opgelegde regelgeving voor de toegang tot het beroep en de markt te harmoniseren, teneinde het functioneren van de interne markt te verbeteren. Een dergelijke harmonisering kan niet door de lidstaten alleen worden gerealiseerd. Voorts beoogt het voorstel een betere gegevensuitwisseling tussen de autoriteiten van de lidstaten die de naleving van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep controleren. Dit kan door de lidstaten slechts gefragmenteerd op bilaterale basis gebeuren. Daar één lidstaat of een groep van lidstaten de opgesomde problemen niet op bevredigende wijze kunnen oplossen, is er derhalve behoefte aan communautaire maatregelen.

Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: 331

- het voorstel voorziet in gemeenschappelijke voorwaarden, maar belet de lidstaten niet extra voorwaarden op te leggen voor de toegang tot het beroep;

- de enige beperking van deze mogelijkheid vloeit voort uit het recht van vrije vestiging en de noodzaak de wederzijdse erkenning van een aantal getuigschriften te waarborgen, maar het voorstel houdt geen fundamentele wijzigingen in ten aanzien van de reeds geldende bepalingen;

- het voorstel biedt de lidstaten de keuze tussen twee manieren waarop een onderneming haar financiële draagkracht kan aantonen (financiële indicatoren of bankgarantie);

- de aan de nationale autoriteiten, die vergunning verlenen voor de uitoefening van het beroep, opgelegde verplichtingen doen geen afbreuk aan hun discretionaire bevoegdheid, met name inzake de vaststelling en beoordeling van inbreuken. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie in zijn arrest van 13 september 2005[6], voorziet het voorstel in een gemeenschappelijk beleid inzake bestuursrechtelijke sancties, zoals de intrekking van vergunningen. Gelet op het ontradende effect dat dergelijke sancties reeds sorteren, voorziet de verordening niet in andere strafrechtelijke of geldelijke sancties en behouden de lidstaten hun vrijheid op dit gebied.

Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de harmonisering van de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep niet beperkt mag blijven tot ondernemingen die internationaal vervoer mogen uitvoeren. Sedert de invoering van de interne markt zijn de binnenlandse markten om verschillende reden niet meer van elkaar gescheiden:

- in verschillende lidstaten wordt geen enkel onderscheid meer gemaakt tussen vergunningen voor internationaal vervoer en vergunningen voor uitsluitend binnenlands vervoer;

- in andere lidstaten concurreren de ondernemingen die uitsluitend binnenlands vervoer verrichten binnen één lidstaat met ondernemingen uit andere lidstaten die cabotagevervoer verrichten;

- ondernemingen die een vergunning hebben voor internationaal vervoer vallen terug op hun nationale markt wanneer zij wegens de conjunctuur geen klanten meer vinden voor het vervoer van goederen naar andere lidstaten.

Het voorstel voor een verordening heeft derhalve, evenals de huidige richtlijn, betrekking op alle vervoer, ook op binnenlands vervoer.

Keuze van het instrument

De regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemermoeten met name worden herzien om een doeltreffendere en gelijkmatigere toepassing te waarborgen. Een verordening, die rechtstreeks en op meer eenvormige wijze toepasbaar is, is derhalve het meest geschikte instrument. Zij zal zorgen voor een grotere doorzichtigheid en een daling van bepaalde administratieve kosten. De keuze voor een verordening wordt ook gerechtvaardigd door het feit dat de toegang tot het beroep de basisvoorwaarde is om toegang te krijgen tot de markt en de verordening sinds 1992 het gangbare instrument is op dit gebied.

Gevolgen voor de begroting

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

Europese economische ruimte

De voorgestelde verordening is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden.

Toelichting betreffende de voorgestelde bepalingen

Overname van bestaande bepalingen

Dit voorstel is een aanvulling en herziening van de bestaande regelgeving inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van vervoer over de weg. Verschillende beginselen en bepalingen van Richtlijn 96/26/EG worden derhalve overgenomen:

- de drie voorwaarden waaraan een onderneming dient te voldoen om toegang te krijgen tot het beroep (betrouwbaarheid, vakbekwaamheid, financiële draagkracht) (artikel 3);

- de wederzijdse erkenning van diploma's, getuigschriften en andere documenten om de vrije vestiging te versoepelen (artikel 18 tot en met 20);

- het model van het getuigschrift van vakbekwaamheid (bijlage II) en de lijst van kennis waarover men moet beschikken om een getuigschrift te behalen (bijlage I).

Een herschikking op basis van het inter-institutioneel akkoord van 28 november 2001 om op meer structurele basis een beroep te doen op de techniek van de herschikking van de regelgeving biedt niet de mogelijkheid de gewenste juridische klaarheid te scheppen. Deze beginselen en bepalingen zijn verworvenheden die evenwel niet ter discussie kunnen worden gesteld. De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad hiermee in het bijzonder rekening te houden en hun prerogatieven uit te oefenen met betrekking tot de hierna omschreven nieuwe bepalingen.

Nieuwe bepalingen

Verduidelijking van de definities en aanpassing van de werkingssfeer

Artikel 1 voorziet in de aanvulling van de lijst met definities met het oog op een meer eenvormige tenuitvoerlegging. Artikel 2 bevat een nieuwe omschrijving van het toepassingsgebied die beter is afgestemd op de andere regelgeving inzake vervoer over de weg, namelijk alle voertuigen van meer dan 3,5t en een beperking van de uitzonderingen tot vervoersactiviteiten die duidelijk omschreven zijn in andere communautaire wetteksten.

Vestigingsvoorwaarde

In de artikelen 3 en 5 zijn de gemeenschappelijke regels vastgesteld om te waarborgen dat uitsluitend aan ondernemingen met een reële en duurzame vestiging toegang wordt verleend tot het beroep. Het is de bedoeling eenzelfde toezichtsniveau te waarborgen voor alle ondernemingen en te voorkomen dat bepaalde ondernemingen zich onttrekken aan toezicht door de autoriteiten van de lidstaten waar zij zijn gevestigd. Overeenkomstig artikel 5 betekent een reële en duurzame vestiging dat de onderneming beschikt over een kantoor, ingeschreven voertuigen en een exploitatiecentrum.

Verantwoordelijkheid van de vervoers leider

In artikel 4 wordt omschreven welke relatie er dient te bestaan tussen de persoon ("vervoers leider") die over de vereiste vakbekwaamheid beschikt en de onderneming waarvan hij de vervoersactiviteiten leidt. Het moet gaan om een bezoldigd werknemer van de onderneming. Aangezien deze persoon verondersteld wordt werkelijk en permanent de vervoersactiviteit van de onderneming te leiden, moet hij de verantwoordelijkheid nemen voor zijn beslissingen en is hij derhalve verantwoordelijk voor de inbreuken die zijn gepleegd in het kader van de activiteiten waarover hij de leiding heeft. Deze verantwoordelijkheid is van toepassing in het kader van deze verordening, maar doet geen afbreuk aan de in de nationale wetgeving van de lidstaten vastgestelde strafrechtelijke of financiële verantwoordelijkheid. Voorts wordt voor kleine ondernemers een kader gecreëerd waarbinnen zij een beroep kunnen doen op een andere vervoersleider, met name om hun onafhankelijkheid te versterken ten aanzien van grote vervoersondernemingen die hun ladingen toevertrouwen en hen zo te beschermen tegen schijnzelfstandigheid.

Omschrijving van de na te leven voorwaarden inzake betrouwbaarheid

Artikel 6 bevat de lijst van de communautaire regelgeving die, wanneer zij wordt overtreden, tot het verlies van de betrouwbaarheid kan leiden, zelfs indien de inbreuken in een andere lidstaat worden gepleegd. Tevens wordt bepaald dat ook kleine inbreuken die bij herhaling worden gepleegd als ernstige inbreuken kunnen worden beschouwd. De Commissie wordt bevoegd voor de vaststelling van een gemeenschappelijke lijst van inbreuken. Deze lijst moet worden opgesteld voorafgaand aan elke georganiseerde uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de vaststelling van gemeenschappelijke drempels voor de intrekking van de vergunning.

Nieuwe indicatoren voor de beoordeling van de financiële draagkracht van een onderneming

Artikel 7 voorziet in preciezere indicatoren voor de vaststelling van de financiële draagkracht van een onderneming. Aan de ondernemingen en de lidstaten worden twee mogelijkheden geboden: hetzij aantonen dat de op basis van haar jaarrekeningen opgestelde vlottende activa en liquiditeitspositie (op basis van de terminologie van de vierde boekhoudrichtlijn)[7] aan bepaalde drempels voldoen, hetzij haar financiële draagkracht aantonen door overlegging van een bankgarantie. De voorgestelde financiële indicatoren worden vaak gebruikt in het kader van financiële analyses om te beoordelen of een onderneming op korte termijn in staat is haar schulden af te lossen.

Verbeter ing van de vakbekwaamheid

Artikel 8 omvat een gemeenschappelijk beleid waarbij opleiding wordt gecombineerd met een verplicht examen om de vakbekwaamheid te testen. Het examen is verplicht voor alle kandidaten, ook voor mensen met beroepservaring of houders van een diploma. Voorts voorziet artikel 8 in minimumnormen voor de erkenning van examen- en opleidingscentra en wordt de uitwisseling van ervaring tussen de lidstaten op dit gebied bevorderd. Ten slotte zullen de lidstaten met betrekking tot de vereiste beroepskwalificaties niet langer een onderscheid kunnen maken tussen internationaal en binnenlands vervoer. Personen die belast zijn met het beheer van vervoersactiviteiten zullen in de loop van hun carrière zeker te maken krijgen met het beheer van vervoer tussen verschillende lidstaten.

Beter volgen en toezicht

In de artikelen 9, 10, 11 en 13 wordt de rol van de door de lidstaten aangestelde autoriteiten bij het toezicht op de naleving van de voorwaarden van deze verordening door de ondernemingen verduidelijkt en versterkt. Deze artikelen bevatten een aantal gemeenschappelijke beginselen om te komen tot meer doorzichtigheid, een betere vergelijkbaarheid en uiteindelijk een grotere legitimiteit van de regels inzake de toegang tot het beroep. In artikel 10 en 12 worden de termijnen vastgesteld waarbinnen de autoriteiten een dossier moeten behandelen, maar ook de termijn die aan een onderneming kan worden toegestaan om zich te schikken naar de voorwaarden zodat een sanctie kan worden vermeden. Overeenkomstig artikel 12 dienen de bevoegde instanties de ondernemingen die niet langer aan de voorwaarden van deze verordening dreigen te voldoen, te waarschuwen. Artikel 21 biedt een overzicht van de verschillende bestuursrechtelijke sancties, gaande van de gedeeltelijke intrekking van de vergunning tot de intrekking van het getuigschrift van de vervoersleider. Krachtens artikel 11 dienen de lidstaten gerichte controles uit te voeren, eventueel ter vervanging van frequentere systematische controles en de bestaande vijfjaarlijkse controles. Gerichte controles zijn immers efficiënt gebleken om inbreuken vast te stellen en de administratieve kosten te drukken, aangezien enkel ondernemingen die als risicobedrijf zijn aangemerkt, worden gecontroleerd.

Vereenvoudiging en bestuursrechtelijke samenwerking

Krachtens artikel 15 dienen alle lidstaten elektronische ondernemingsregisters op te zetten, die tegen 2010, rekening houdend met de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, op Europees niveau aan elkaar moeten worden gekoppeld. Dergelijke registers bestaan reeds in talrijke lidstaten en hebben een daling van de administratieve kosten en een beter toezicht op de ondernemingen mogelijk gemaakt. In artikel 16 wordt herinnerd aan de toepasselijk regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG. Artikel 17 voorziet in de oprichting van nationale contactpunten die moet worden gebruikt voor de uitwisseling van gegevens en in bepaalde procedures die moeten worden gevolgd (in detail omschreven in de andere voorstellen voor verordeningen die samen met dit voorstel zijn ingediend).

Diversen

De andere belangrijke wijzigingen betreffen de aanpassingen van de algemene bepalingen als gevolg van de hierboven omschreven wijzigingen, met name de vaststelling van de overgangsperiode en de geleidelijke schrapping van onrechtmatig verworven rechten, alsmede de regels inzake de comitéprocedure en de verslagen die moeten worden opgesteld met het oog op een strenger volgen door de lidstaten en de Gemeenschap.

2007/0098 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 71,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[8],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[9],

Na raadpleging van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming,

Handelende volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[10],

Overwegende hetgeen volgt:

1. De totstandbrenging van een interne wegvervoersmarkt met eerlijke mededingingvoorwaarden vergt een eenvormige toepassing van de gemeenschappelijke regels inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen- of personenvervoer over de weg, hierna "het beroep van wegvervoerondernemer" genoemd. De gemeenschappelijke regels dragen bij tot een hoog niveau van vakbekwaamheid van de vervoerondernemers , tot een rationalisering van de markt, tot een betere kwaliteit van de geleverde diensten waarbij zowel de vervoerondernemers, hun klanten als de hele economie baat hebben, en tot een toename van de verkeersveiligheid. Deze regels bevorderen tevens de daadwerkelijke uitoefening van het vestigingsrecht van de vervoerondernemers.

2. Bij Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde ondernemers van vervoer[11] zijn de minimumvoorwaarden vastgesteld voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer alsmede voor de wederzijdse erkenning van de daartoe vereiste documenten. Uit de opgedane ervaring, de effectbeoordeling en diverse studies is echter gebleken, dat de tenuitvoerlegging van die richtlijn sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat. Deze situatie heeft verscheidene negatieve gevolgen, zoals verstoringen van de mededinging, een gebrek aan doorzichtigheid van de markt, een ongelijk toezichtsniveau en het risico dat ondernemers met beperkte beroepskwalificaties het niet zo nauw nemen met de verkeersveiligheid of de sociale regels, waardoor het aanzien van de sector wordt geschaad.

3. Deze gevolgen zijn uitermate negatief, omdat zij de goede werking van de interne markt voor wegvervoer dreigen te verstoren. De markt voor internationaal goederenvervoer en bepaalde vormen van cabotagevervoer is immers toegankelijk voor ondernemingen uit de gehele Unie. De enige voorwaarde waaraan deze ondernemingen moeten voldoen, is dat zij over een communautaire vergunning beschikken, die zij kunnen krijgen wanneer zij overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/… met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg en Verordening (EG) nr. …/… met betrekking tot het vervoer van personen, voldoen aan de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep.

4. De bestaande regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer moeten derhalve worden gemoderniseerd om een homogene en doeltreffende toepassing te waarborgen. Daar de naleving dier regels de belangrijkste voorwaarde is om toegang tot de communautaire markt te krijgen en de belangrijkste communautaire instrumenten inzake de toegang tot de markt verordeningen zijn, is een verordening het meest geschikte instrument om de toegang tot de het beroep te regelen.

5. Ter wille van een eerlijke mededinging dienen de gemeenschappelijke regels inzake de uitoefening van het beroep zoveel mogelijk van toepassing te zijn op alle ondernemingen. Het is evenwel niet nodig ook ondernemingen die uitsluitend vervoer verrichten dat slechts een zeer geringe uitwerking op de markt heeft, in deze verordening op te nemen..

6. De lidstaat waar de onderneming is gevestigd, moet ervoor zorgen, dat de onderneming steeds aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, opdat deze lidstaat, indien nodig, kan besluiten de vergunning op grond waarvan de onderneming toegang tot de markt heeft, op te schorten of in te trekken. Een juiste naleving en een betrouwbare controle op de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep vereisen, dat een onderneming over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt.

7. De natuurlijke personen die over de vereiste betrouwbaarheid en vakbekwaamheid beschikken, moeten duidelijk worden geïdentificeerd en bij de bevoegde instanties worden aangemeld. Deze personen, hierna "vervoersleiders" genoemd, dienen de werkelijke en permanente leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van de wegvervoersondernemingen. Gepreciseerd moet worden onder welke voorwaarden een persoon moet worden geacht de werkelijke en permanente leiding te voeren over de vervoersactiviteiten in een onderneming.

8. De betrouwbaarheid van een vervoersleider hangt ervan af, of jegens hem ernstige strafrechtelijke veroordelingen zijn uitgesproken en of hem ernstige sancties zijn opgelegd, met name voor inbreuken op de communautaire wetgeving inzake het wegvervoer. Op de gebieden waarop de communautaire wetgeving geldt, moet gemeenschappelijk worden vastgesteld welk soort inbreuken en de ernst daarvan de betrouwbaarheid van een onderneming kunnen aantasten.

9. Een wegvervoersonderneming dient over een minimale financiële draagkracht te beschikken om een goede aanvang en een degelijk beheer van de onderneming te kunnen verzekeren. De huidige methode van een vereist minimum- en reservekapitaal laat veel onzekerheid bestaan over de financiële middelen waarmede rekening moet worden gehouden en biedt geen waarborg, dat de onderneming in staat is aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen. Andere, beter omschreven en meer relevante financiële indicatoren, die kunnen worden bepaald aan de hand van de jaarrekening, moeten derhalve worden gebruikt. De ondernemingen die dat wensen, moet de mogelijkheid worden gegeven, hun financiële draagkracht aan te tonen door middel van een bankgarantie, wat voor die ondernemingen een eenvoudigere en goedkopere methode kan zijn.

10. Een hoog niveau van vakbekwaamheid verhoogt de sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer. Daarom is het wenselijk, dat kandidaat-vervoersleiders een degelijke opleiding genieten. Ter waarborging van een grotere eenvormigheid van de opleidings- en examenvoorwaarden en meer doorzichtigheid jegens de kandidaten, moet worden bepaald, dat de lidstaten, aan de hand van door hen vast te stellen criteria, de opleidings- en examencentra moeten erkennen. Ter wille van de billijkheid en doorzichtigheid moeten alle kandidaten een examen afleggen, hieronder begrepen de kandidaten die reeds ervaring hebben of een diploma bezitten, en die kunnen worden vrijgesteld van een verplichte voorafgaande opleiding. Sedert de totstandkoming van de interne markt, zijn de nationale markten niet meer van elkaar gescheiden. Derhalve moeten personen die de leiding willen voeren over vervoersactiviteiten, over de nodige kennis beschikken om zowel binnenlandse als internationale vervoersoperaties te leiden. De lijst van de vereiste kennis om een getuigschrift van vakbekwaamheid te behalen alsmede de organisatie van de examens kunnen evolueren met de vooruitgang van de techniek en moeten kunnen worden geactualiseerd.

11. De eerlijke mededinging en wegvervoer dat de voorschriften volledig naleeft, maken een homogeen niveau van controle en toezicht in de lidstaten noodzakelijk. De nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de ondernemingen en de geldigheid van hun vergunningen spelen in dit verband een wezenlijke rol en dienen indien nodig passende maatregelen te nemen, met name de schorsing of intrekking van een vergunning of de intrekking van het getuigschrift van nalatige of onbetrouwbare vervoersleiders. Een onderneming moet echter worden gewaarschuwd en moet een redelijke termijn krijgen om de situatie te herstellen, voordat haar een sanctie wordt opgelegd.

12. Een beter georganiseerde bestuursrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten zou het toezicht op ondernemingen die actief zijn in verschillende lidstaten verbeteren en zou de beheerskosten terugbrengen. Dankzij op Europees niveau gekoppelde elektronische ondernemingsregisters kan, rekening gehouden met de communautaire regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, de samenwerking worden vergemakkelijkt en kunnen de kosten van de controles voor zowel de ondernemingen als de overheid worden teruggebracht. De meeste lidstaten beschikken reeds over een nationaal elektronisch register. Ook de interconnectie-infrastructuur tussen de lidstaten bestaat reeds. Een systematischere raadpleging van die nationale ondernemingsregisters en hun interconnectie op Europees vlak behoeft niet veel te kosten, maar kan echter zorgen voor een aanzienlijke vermindering van de beheerskosten en een efficiënter verloop van de controles.

13. Bepaalde gegevens uit deze registers met betrekking tot inbreuken en sancties zijn van persoonlijke aard. De lidstaten dienen derhalve de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[12] wordt nageleefd, met name wat betreft de controle op de verwerking van deze gegevens door de overheid, het recht op informatie van de betrokken personen, hun recht van toegang en hun recht van verzet. Voor de toepassing van deze verordening is het noodzakelijk, deze gegevens tenminste twee jaar te bewaren om te vermijden dat geschorste ondernemingen zich in andere lidstaten vestigen.

14. De onderlinge koppeling van de nationale registers is van wezenlijk belang om een snelle en doeltreffende uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten mogelijk te maken en te vermijden dat vervoersondernemingen ernstige inbreuken plegen, of dreigen te plegen, in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Om deze interconnectie tot stand te brengen, moet een gemeenschappelijk gegevensformaat worden vastgesteld alsook een gemeenschappelijke procedure voor de uitwisseling van gegevens.

15. Om een doeltreffende gegevensuitwisseling tussen de lidstaten tot stand te brengen, moeten nationale contactpunten worden aangewezen en moeten bepaalde gemeenschappelijke procedures met betrekking tot de termijnen en de minimaal uit te wisselen gegevens, worden vastgesteld.

16. Ter vergemakkelijking van de vrijheid van vestiging, moet de overlegging van de passende documenten die zijn afgegeven door de bevoegde instantie van het land van oorsprong van de wegvervoeronderneming als voldoende bewijs van betrouwbaarheid worden aanvaard om de betrokken activiteiten te mogen uitoefenen in een lidstaat van ontvangst, mits wordt gecontroleerd, of de betrokken personen in hun lidstaat van oorsprong niet ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van het beroep.

17. Wat de vakbekwaamheid betreft, moet teneinde de vrijheid van vestiging te vergemakkelijken, een eenvormig, overeenkomstig de communautaire voorschriften van deze verordening afgegeven attest door de lidstaat van vestiging als voldoende bewijs worden erkend.

18. Op communautair vlak moet strenger worden toegezien op de tenuitvoerlegging van deze verordening, hetgeen een regelmatige verslaguitbrenging door de Commissie vergt over de naleving van de vereisten inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemingen, op de grondslag van aan de hand van de nationale registers opgestelde verslagen.

19. De lidstaten dienen te voorzien in sancties voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

20. Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, met het oog op een meer eenvormige en vergelijkbare tenuitvoerlegging in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

21. De voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[13].

22. De Commissie moet met name de bevoegdheid worden gegeven, om een lijst op te stellen van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken die tot de intrekking leiden van het betrouwbaarheidsattest van wegvervoerondernemers; om de bijlage bij deze verordening met de omschrijving van de voor de erkenning van de vakbekwaamheid door de lidstaten vereiste kennis alsmede de bijlage met het modelgetuigschrift van vakbekwaamheid aan te passen aan de technische vooruitgang; en om de lijst op te stellen van de maximale inbreuken waarbij de vergunning voor de uitoefening van het beroep wordt geschorst of ingetrokken of een verklaring van ongeschiktheid wordt afgegeven. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening of ter aanvulling van deze verordening met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld. Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen voor de aanpassing van het modelgetuigschrift van vakbekwaamheid worden ingekort.

23. Richtlijn 96/26/EG moet derhalve worden ingetrokken.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Voorwerp en definities

24. Deze verordening regelt de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer en de uitoefening van dat beroep.

25. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "beroep van wegvervoerondernemer": het beroep van vervoerder van personen dan wel goederen over de weg;

b) "beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg": de activiteit van elke onderneming die met een motorvoertuig of met een samenstel van voertuigen goederen voor rekening van derden vervoert;

c) "beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg": de activiteit van elke onderneming die, met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt en bestemd zijn om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert;

d) "onderneming": elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of elke groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk overheidslichaam, ongeacht of het zelf rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid;

e) "vervoersleider": de door een onderneming aangeworven natuurlijke persoon, of wanneer die onderneming een natuurlijke persoon is, diezelfde persoon, of een andere natuurlijke persoon die zij op grond van een overeenkomst heeft aangesteld en die de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming;

f) "vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer": een bestuursrechtelijk besluit waarbij aan een onderneming die aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, vergunning wordt verleend, het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen;

g) "bevoegde instantie voor de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep": een nationale, gewestelijke of plaatselijke instantie in een lidstaat die controleert, of een onderneming aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet en die bevoegd is voor de afgifte, schorsing of intrekking van de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer;

h) "lidstaat van vestiging": de lidstaat waar een onderneming zich wenst te vestigen, ongeacht het land van oorsprong van haar vervoersleider;

i) "lidstaat van oorsprong": de lidstaat waar de vervoersleider van een onderneming die zich in een andere lidstaat wenst te vestigen, voorheen verbleef of zijn functie uitoefende.

Artikel 2 Toepassingsgebied

26. Deze verordening is van toepassing op alle in de Gemeenschap gevestigde wegvervoerondernemingen. Zij is eveneens van toepassing op ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer wensen uit te oefenen.

27. In afwijking van lid 1, is deze verordening niet van toepassing op:

a) ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen die een maximaal toegestaan gewicht van 3,5 ton niet overschrijden. De lidstaten kunnen deze drempel echter voor alle vervoerscategorieën of voor een gedeelte daarvan verlagen;

b) ondernemingen die uitsluitend een bepaalde vorm van personenvervoer over de weg voor niet-commerciële doeleinden verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan het personenvervoer over de weg en waarvan de voertuigen door eigen werknemers worden bestuurd.

Artikel 3 Vereisten voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer

De ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen en die welke het beroep van wegvervoerondernemer wensen uit te oefenen, moeten aan de volgende eisen voldoen:

a) werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat gevestigd zijn;

b) betrouwbaar zijn;

c) voldoende financiële draagkracht bezitten;

d) de vereiste vakbekwaamheid bezitten.

De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om aan elk dezer vereisten te voldoen, zijn vastgesteld in hoofdstuk II. Deze verordening belet de lidstaten niet, de ondernemingen voor het verkrijgen van een vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer aanvullende voorwaarden te stellen.

Artikel 4 Vervoersleider

1. Een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer wenst uit te oefenen, deelt de in artikel 9 bedoelde bevoegde instantie tenminste de naam mee van één natuurlijke persoon die voldoet aan de eisen van artikel 3, onder b) en d). Deze persoon, de vervoersleider, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) de werkelijke en permanente leiding voeren over de vervoersactiviteiten van de onderneming;

b) werknemer zijn van en bezoldigd zijn door de onderneming of, indien de onderneming een natuurlijke persoon is, diezelfde persoon zijn.

2. In afwijking van lid 1, kunnen de bevoegde instanties, wanneer de onderneming een natuurlijke persoon is die de in artikel 3, onder d), bedoelde vakbekwaamheid niet bezit, deze persoon toestemming geven, het beroep van wegvervoersondernemer uit te oefenen op voorwaarde dat:

a) de onderneming bij de bevoegde instantie een andere persoon aanmeldt die voldoet aan de eisen van artikel 3, onder b) en d), en die op grond van een contract voor rekening van de onderneming de functie van vervoersleider uitoefent;

b) het contract tussen de onderneming en de vervoersleider de permanente taken van de vervoersleider omschrijften diens verantwoordelijkheden als vervoersleider bepaalt; de te omschrijven taken bestaan met name in die betreffende het onderhoud en de instandhouding van de voertuigen, het controleren van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de boekhouding, de toewijzing van ladingen aan de bestuurders en voertuigen en de controle van de veiligheidsprocedures;

c) de aangemelde persoon, in zijn hoedanigheid van vervoersleider, geen vervoersactiviteiten beheert van meer dan vier verschillende vervoersondernemingen met een totaal wagenpark van maximaal twaalf voertuigen;

d) de aangestelde persoon onafhankelijk is van andere ondernemingen die hem verzoeken vervoer uit te voeren of die voor zijn rekening vervoer uitvoeren.

3. De vervoersleider verliest zijn betrouwbaarheid als bedoeld in deze verordening wanneer in het kader van de door hem geleide vervoersactiviteiten ernstige inbreuken of herhaalde inbreuken boven een zekere drempel als bedoeld in artikel 6, lid 1, worden gepleegd.

HOOFDSTUK II Voorwaarden waaraan moet worden voldaan

Artikel 5 Voorwaarden inzake het vestigingsvereiste

Om aan de in artikel 3, onder a), vastgestelde vereiste te voldoen moet een onderneming daadwerkelijk en duurzaam zijn gevestigd op het grondgebied van de lidstaat waarvan de bevoegde instantie vergunning verleent het beroep uit te oefenen. Hiertoe moet de onderneming:

a) in die lidstaat beschikken over een vestiging met ruimten waarin de bedrijfsdocumenten worden bewaard, met name alle boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie die de vergunning verleent voor de uitoefening van het beroep toegang moet krijgen om te controleren of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan;

b) over voertuigen beschikken, hetzij in volle eigendom, hetzij krachtens een koop-, huur- of leasingovereenkomst, die zijn ingeschreven en worden gebruikt in die lidstaat;

c) in die lidstaat over een exploitatievestiging beschikken met de nodige uitrusting, met name voldoende parkeerplaatsen voor het wagenpark met het oog op een regelmatig gebruik van de voertuigen.

Artikel 6 Voorwaarden betreffende het betrouwbaarheidsvereiste

28. Voor de toepassing van artikel 3, onder b), wordt onder het vereiste van betrouwbaarheid van een onderneming verstaan, dat jegens haar bestuurders geen strafrechtelijke veroordelingen zijn uitgesproken voor ernstige misdrijven, noch veroordelingen op grond van het handelsrecht of het faillissementsrecht en dat zij hun activiteiten te goeder trouw uitoefenen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving inzake wegvervoer en de geldende regels inzake beroepsintegriteit.

De lidstaten bepalen de bijzondere voorwaarden waaraan een onderneming uit hoofde van deze verordening moet voldoen om als betrouwbare onderneming te worden beschouwd. De lidstaten bepalen dat een onderneming aan dit vereiste voldoet indien:

a) er geen ernstige reden is voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de onderneming

b) er jegens de door de onderneming krachtens artikel 4 als vervoersleider aangewezen natuurlijke persoon geen veroordeling of sanctie is uitgesproken in een van de lidstaten wegens ernstige inbreuken of herhaalde kleine inbreuken ten aanzien van de communautaire wetgeving die met name betrekking hebben op:

i) de rij- en rusttijden van de bestuurders, de arbeidstijd en de installatie of het gebruik van controleapparatuur;

ii) het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van de voor internationaal vervoer gebruikte bedrijfsvoertuigen;

iii) de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders;

iv) de technische controle van de bedrijfsvoertuigen langs de weg en de verplichte jaarlijkse technische keuring van motorvoertuigen;

v) de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg of tot de markt voor personenvervoer;

vi) de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;

vii) de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën voertuigen;

viii) het rijbewijs;

ix) de toegang tot het beroep.

c) de onderneming niet is veroordeeld voor ernstige inbreuken op de nationale regels inzake de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden, de verkeersregels, de regels inzake verkeersveiligheid en de regels inzake beroepsaansprakelijkheid.

29. Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, onder b), stelt de Commissie de lijst op van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken alsmede de drempel van het aantal herhaalde kleine inbreuken waarboven de betrouwbaarheid van een onderneming verloren gaat. Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

De Commissie hanteert hierbij de volgende beginselen:

a) de categorieën en de aard van de inbreuken zijn die welke het vaakst worden aangetroffen;

b) de ernstigste inbreuken zijn die welke een ernstig risico meebrengen voor overlijden of ernstige verwondingen;

c) het aantal herhaalde kleine inbreuken waarboven deze inbreuken als ernstig worden beschouwt, neemt toe naar gelang van het aantal bestuurders dat wordt gebruikt bij de door de natuurlijke persoon geleide vervoersactiviteiten.

30. Aan het betrouwbaarheidsvereiste wordt niet voldaan, zolang niet overeenkomstig de geldende nationale bepalingen ter zake, een rehabilitatie heeft plaatsgevonden of een andere maatregel van gelijk werking is getroffen.

Artikel 7 Voorwaarden betreffende het vereiste inzake financiële draagkracht

31. Voor de toepassing van artikel 3, onder c), wordt onder het vereiste inzake financiële draagkracht verstaan, dat de onderneming over toereikende financiële middelen moet beschikken om een goede aanvang en een goed beheer van de onderneming te waarborgen.

32. Het vereiste inzake financiële draagkracht betekent dat een onderneming in het lopende boekjaar steeds in staat is te voldoen aan haar werkelijke en potentiële verplichtingen. Hiertoe dient de onderneming aan de hand van haar door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aan te tonen, dat zij jaarlijks beschikt over:

a) vlottende activa ter waarde van ten minste 9 000 euro voor het eerste voertuig en 5 000 euro per extra voertuig;

b) vorderingen, effecten en kasmiddelen, bank- en postgirosaldi waarvan de totale waarde 80% hoger ligt dan de schulden waarvan de resterende looptijd niet meer bedraagt dan één jaar ( "Quick ratio" >= 80% ).

Voor de toepassing van deze verordening wordt de waarde van de euro, uitgedrukt in de niet aan de derde fase van de Monetaire Unie deelnemende nationale munteenheden, iedere vijf jaar vastgesteld. De toegepaste koersen zijn die welke van kracht zijn op de eerste werkdag in oktober en zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie . Deze treden in werking op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.

De in lid 1, onder a) en b), bedoelde boekhoudkundige posten zijn de in Richtlijn 78/660/EEG van de Raad[14] gedefinieerde posten.

33. In afwijking van lid 2, kan de bevoegde instantie toestaan dat een onderneming haar financiële draagkracht aantoont door middel van een attest van een of meerdere banken of andere financiële instellingen die zich borg stellen en hoofdelijk verbinden middels een bankgarantie of een ander gelijkwaardig middel voor de in lid 2, onder a), vastgestelde bedragen. De bankgarantie kan worden aangesproken door de bevoegde instantie die vergunning verleent voor de uitoefening van het beroep en kan slechts worden vrijgegeven, indien die instantie daarmee instemt.

34. De in lid 2 bedoelde jaarrekeningen of de in lid 3 bedoelde garantie welke moeten worden gecontroleerd, zijn respectievelijk de jaarrekeningen of bankgarantie van de economische entiteit die gevestigd is in de lidstaat waar de vergunning wordt gevraagd en niet die van eventuele andere, in andere lidstaten gevestigde entiteiten.

Artikel 8 Voorwaarden betreffende het vakbekwaamheidsvereiste

35. Voor de toepassing van artikel 3, onder d), wordt aan de voorwaarde inzake vakbekwaamheid voldaan wanneer de persoon of personen welke geacht worden over deze bekwaamheid te beschikken, de kennis bezitten die overeenstemt met het in bijlage I, afdeling I, omschreven opleidingsniveau met betrekking tot de genoemde onderwerpen. De vakbekwaamheid wordt vastgesteld na een opleiding die bestaat uit de ten minste 140 verplicht bij te wonen lesuren en een verplicht schriftelijk examen dat kan worden aangevuld met een mondeling examen. Deze examens worden georganiseerd overeenkomstig bijlage I, afdeling II.

36. Enkel daartoe door een lidstaat overeenkomstig de door hem vastgestelde criteria erkende instanties zijn bevoegd voor de organisatie van schriftelijke en mondelinge examens om de vakbekwaamheid te testen. De lidstaten controleren geregeld, of de examens welke door de daartoe erkende autoriteiten of instanties worden georganiseerd overeenkomstig de in bijlage I vastgestelde voorwaarden verlopen.

37. De lidstaten erkennen op de grondslag van door hen vastgestelde criteria de organisaties die over de nodige capaciteit beschikken om een degelijke opleiding aan te bieden, opdat de kandidaten zich doeltreffend kunnen voorbereiden op het examen, en om nascholing te organiseren, opdat de vervoersleiders die dat wensen hun kennis kunnen bijwerken. De lidstaten controleren geregeld, of deze organisaties nog steeds voldoen aan de criteria op grond waarvan zij zijn erkend.

38. De lidstaten kunnen de kandidaat-wegvervoerders die kunnen aantonen dat zij over tenminste vijf jaar praktijkervaring in een leidende functie in een vervoersonderneming beschikken, vrijstellen van de verplichte opleiding.

39. De lidstaten kunnen de houders van bepaalde, in die lidstaat uitgereikte en speciaal door de lidstaten daartoe aangewezen diploma's van hoger of technisch onderwijs waarin lessen zijn opgenomen betreffende de in de lijst van bijlage I genoemde onderwerpen, vrijstellen van de verplichte opleiding met betrekking tot onderwerpen waarop deze diploma's betrekking hebben.

40. Het in lid 2 bedoelde bewijs van vakbekwaamheid wordt geleverd door overlegging van een door de autoriteiten of instantie afgegeven verklaring. Deze verklaring is niet overdraagbaar. De verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het modelcertificaat in bijlage II en draagt het stempel of het gegraveerde zegel van de erkende autoriteit of instantie die haar heeft afgegeven.

41. De Commissie past de bijlagen I en II aan de technische vooruitgang aan. Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden, wat bijlage I betreft, vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing en, wat bijlage II betreft, overeenkomstig de in artikel 25, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

42. De lidstaten worden ten zeerste aangemoedigd, ervaringen en gegevens uit te wisselen inzake de opleiding, examens en de erkenning, met name, maar niet uitsluitend, door middel van het in artikel 25 bedoelde comité alsmede door middel van elke andere door de Commissie aangestelde organisatie.

HOOFDSTUK III Vergunning en toezicht

Artikel 9 Bevoegde instanties

43. Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan om te zorgen voor de juiste tenuitvoerlegging van deze verordening. Deze bevoegde instanties zijn bevoegd om:

a) de door ondernemingen ingediende aanvragen te behandelen;

b) vergunning voor de uitoefening van het beroep te verlenen, en deze vergunningen te schorsen of in te trekken;

c) een persoon ongeschikt te verklaren om als vervoersleider de vervoersactiviteiten van een onderneming te leiden;

d) de nodige controles uit te voeren om na te gaan of een onderneming aan de in artikel 3 vastgestelde voorwaarden voldoet.

44. De bevoegde instanties zorgen voor de publicatie van de krachtens deze verordening opgelegde voorwaarden, van eventuele aanvullende nationale bepalingen, van de door kandidaten te volgen procedures alsmede van de toelichting daarbij.

Artikel 10 Indiening en verwerking van aanvragen

45. De bevoegde instantie verleent een onderneming die een aanvraag indient en die aan de in artikel 3 vastgestelde eisen voldoet, een vergunning voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van vervoer over de weg.

46. De bevoegde instantie vermeldt in het in artikel 15 bedoelde elektronisch register de naam van de door de onderneming aangewezen vervoersleider, het adres van de vestiging, het aantal gebruikte voertuigen en, indien de vergunning ook geldig is voor internationaal vervoer, het serienummer van de communautaire vergunning en die van de overeenkomstige gewaarmerkte afschriften.

47. De bevoegde instantie behandelt een vergunningsaanvraag zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden.

48. Vanaf de datum waarop de in artikel 15, lid 4, bedoelde nationale elektronische registers aan elkaar zijn gekoppeld, controleert de bevoegde instantie, ter beoordeling of een onderneming betrouwbaar is, of de aangewezen vervoersleiders op grond van artikel 13 de afgelopen twee jaar niet ongeschikt zin verklaard is om de vervoersactiviteiten van een onderneming te leiden.

49. De ondernemingen die over een vergunning beschikken voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, delen wijzigingen van de in lid 2 bedoelde gegevens binnen 28 dagen mee aan de bevoegde instantie welke de vergunning heeft afgegeven.

Artikel 11 Controles

50. De bevoegde instanties zien erop toe, dat de ondernemingen waaraan zij een vergunning hebben verleend voor de uitoefening van het beroep steeds aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten voldoen. Hiertoe controleren zij elke vijf jaar, of deze ondernemingen nog steeds aan lek dier vereisten voldoen.

51. Naast de controles waarin lid 1 voorziet, voeren de bevoegde instanties gerichte controles uit bij ondernemingen die als risicobedrijf zijn aangemerkt op grond van het door de lidstaten overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Parlement en de Raad[15] ingestelde systeem. De lidstaten breiden dit risicoclassificatiesysteem uit tot alle in artikel 6 van de onderhavige verordening bedoelde inbreuken.

52. Op verzoek van de Commissie laten de lidstaten de vereiste controles uitvoeren om na te gaan of een onderneming nog steeds voldoet aan de voorwaarden voor de toegang tot het beroep. Zij delen de Commissie de resultaten mee van de op haar verzoek uitgevoerde controles alsmede de maatregelen die zijn genomen wanneer is vastgesteld dat de onderneming niet meer aan de voorwaarden van deze verordening voldoet.

Artikel 12 Procedure inzake waarschuwing en intrekking van vergunningen

53. Wanneer de bevoegde instantie vaststelt, dat een onderneming niet meer aan de voorwaarden van artikel 3 voldoet, trekt zij na een waarschuwing te hebben gegeven, de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoersondernemerin of schorst zij die vergunning gedeeltelijk of voorlopig.

54. Een onderneming krijgt een waarschuwing, wanneer de bevoegde instantie vaststelt dat het risico bestaat dat de betrokken onderneming niet langer voldoet aan een van ede in artikel 3 vastgestelde vereisten. Wanneer wordt vastgesteld, dat niet meer wordt voldaan aan één dier vereisten, krijgt de onderneming een termijn waarbinnen zij haar situatie moet regulariseren, met dien verstande dat:

a) binnen zes maanden een vervanger moet worden aangeworven voor de vervoersleider indien deze persoon niet langer voldoet aan de vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid; deze termijn is verlengbaar met zes maanden bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersleider;

b) de onderneming binnen een termijn van zes moet kunnen aantonen, dat zij over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt;

c) de onderneming, wanneer niet is voldaan aan het vereiste inzake financiële draagkracht, binnen een termijn van zes maanden aan de hand van een financieel plan met realistische hypotheses moet aantonen, dat zij vanaf het volgende boekjaar opnieuw permanent over de vereiste financiële draagkracht zal beschikken.

55. De bevoegde instanties kunnen de vervoersleiders van een onderneming waarvan de vergunning gedeeltelijk of voorlopig is geschorst of ingetrokken, verplichten, voorafgaand aan rehabilitatiemaatregelen, een opleiding te volgen en een in artikel 8 bedoeld examen af te leggen.

Artikel 13 Ongeschiktverklaring van de vervoersleider

56. Bij inbreuken, waarvan de ernst blijkt uit het systematische karakter, de voorbedachtheid en pogingen om de feiten te ver heimelijken, verklaart de bevoegde instantie de vervoersleider van de onderneming waarvan de vergunning is ingetrokken, ongeschikt om de vervoersactiviteiten van een onderneming te leiden.

57. Zolang geen rehabilitatiemaatregelen zijn getroffen, is het in artikel 8, lid 6, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid van een voor de leiding van vervoersactiviteiten ongeschikt verklaarde persoon, in geen enkele der lidstaten meer geldig.

Artikel 14 Besluiten van de bevoegde instanties en beroepsmogelijkheden

58. De door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig deze verordening genomen besluiten waarbij een aanvraag om toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer wordt afgewezen, een bestaande vergunning wordt geschorst of ingetrokken of een persoon onbekwaam wordt verklaard, worden met redenen omkleed.

Bij deze besluiten wordt rekening gehouden met de beschikbare inlichtingen over inbreuken die de betrokken onderneming of een van haar vervoersleiders in een andere lidstaat hebben gepleegd en die de betrouwbaarheid van de onderneming in geding kunnen brengen, alsmede met alle andere inlichtingen waarover de bevoegde instantie beschikt.

Deze besluiten stellen vast, welke rehabilitatiemaatregelen moeten worden genomen in geval van schorsing van de vergunning of verklaring van onbekwaamheid.

59. De lidstaten zorgen ervoor, dat de ondernemingen waarop deze verordening van toepassing is, ten aanzien van de in lid 1 bedoelde besluiten beroep kunnen instellen bij een onafhankelijke organisatie of instantie en vervolgens hoger beroep kunnen instellen bij een rechterlijke instantie. Het instellen van beroep, met inbegrip van hoger beroep, is niet opschortend.

HOOFDSTUK IVVereenvoudiging en bestuursrechtelijke samenwerking

Artikel 15 Nationale elektronische registers

60. Met het oog op de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening, en met name van de artikelen 10, 11, 12, 13 en 26; houdt elke lidstaat een nationaal elektronisch register bij van de wegvervoerondernemingen die van een bevoegde instantie een vergunning hebben gekregen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. De verwerking van de gegevens in dat register staat onder toezicht van de daartoe aangewezen overheidsinstantie. Dit register is elektronisch is toegankelijk voor alle in artikel 9 bedoelde bevoegde instanties van de betrokken lidstaat. Het is slechts toegankelijk voor andere instanties indien het gaat om instanties die met betrekking tot het wegvervoer controle- en sanctiebevoegdheden hebben en waarvan de ambtenaren beëdigd zijn.

In het nationale elektronische register van een lidstaat zijn de volgende gegevens opgenomen:

a) de naam en de rechtsvorm van de onderneming;

b) het adres van haar vestiging;

c) de namen van de vervoersleiders die zin aangewezen om dienen te voldoen aan de vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid en, indien het om een andere persoon gaat, de naam van de juridische vertegenwoordiger;

d) de aard van de vergunning, het aantal voertuigen waarop de vergunning betrekking heeft en eventueel het serienummer van de communautaire vergunning en de voor echt gewaarmerkte afschriften;

e) het aantal, de categorie en het type ernstige inbreuken of in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde herhaalde kleine inbreuken waarvoor de afgelopen twee jaar een sanctie is opgelegd;

f) de namen van de personen die de afgelopen twee jaar ongeschikt zijn verklaard voor de leiding van de vervoersactiviteiten van een onderneming alsmede de toepasselijke rehabilitatiemaatregelen.

61. De gegevens betreffende een onderneming waarvan de vergunning gedeeltelijk of voorlopig is geschorst dan wel is ingetrokken of betreffende een persoon die ongeschikt is verklaard voor het beroep, worden twee jaar bewaard in het register. Bij deze gegevens wordt vermeld om welke redenen de vergunning is geschorst of ingetrokken of om welke reden de betrokken persoon ongeschikt is verklaard.

62. De lidstaten doen al het nodige om ervoor te zorgen, dat de in het elektronische register opgenomen gegevens, in het bijzonder dein lid 1, onder e) en f), bedoelde gegevens bijgewerkt en juist zijn.

63. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen, dat alle nationale elektronische registers uiterlijk op 31 december 2010 op communautair niveau aan elkaar zijn gekoppeld. De koppeling gebeurt aldus,dat de bevoegde instanties uit alle lidstaten de elektronische registers van alle andere lidstaten kunnen raadplegen.

64. Voor de uitvoerring van lid 4, worden de nadere gemeenschappelijke regels inzake het formaat van de uitgewisselde gegevens en de technische procedures voor de automatische raadpleging van de elektronische registers van andere lidstaten, door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

65. De Commissie kan elk dienstig initiatief nemen ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van lid 4. Zij kan de in dat lid vastgestelde datum verschuiven. Dit besluit tot uitstel, dat niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 16 Bescherming van persoonsgegevens

Met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 95/46/EG zorgen de lidstaten er met name voor dat:

a) elke persoon wordt ingelicht wanneer gegevens die op hem betrekking hebben worden opgeslagen of wanneer het voornemen bestaat deze gegevens aan derden door te geven. In de verstrekte mededeling moet de identiteit van de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke instantie worden gepreciseerd, alsook het type verwerkte gegevens en de redenen;

b) elke persoon bij de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke instantie recht heeft op toegang tot de gegevens die op hem betrekking hebben. Dit recht houdt geen verplichting in, kan met redelijke tussentijden worden uitgeoefend en brengt geen buitensporige kosten mee, noch voor de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijk instantie, noch voor de persoon die toegang vraagt;

c) elke persoon het recht heeft, correctie, schrapping of blokkering te vragen van onvolledige of onjuiste gegevens die op hem betrekking hebben;

d) elke persoon het recht heeft zich, om gerechtvaardigde en dwingende redenen, te verzetten tegen de verwerking van gegevens die op hem betrekking hebben. Ingeval dit verzet gerechtvaardigd blijkt, mogen de betrokken gegevens niet meer worden verwerkt.

Artikel 17 Bestuursrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten

66. Wanneer een lidstaat een inbreuk vaststelt die gepleegd is door een onderneming met een vergunning die door een bevoegde instantie uit een andere lidstaat is afgegeven en wanneer de ernst van deze inbreuk krachtens deze verordening kan leiden tot de schorsing of intrekking van de vergunning, deelt hij die lidstaat alle inlichtingen waarover hij beschikt met betrekking tot de inbreuken en de opgelegde sancties mede.

67. De lidstaten wijzen een nationaal contactpunt aan, dat wordt belast met de uitwisseling van gegevens met de andere lidstaten, voor wat de toepassing van de onderhavige verordening betreft. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op… in kennis van de naam en het adres van hun nationale contactpunt. De Commissie stelt een lijst op van alle nationale contactpunten en zendt deze aan de lidstaten toe.

68. De lidstaten die in het kader van deze verordening gegevens uitwisselen, gebruiken de overeenkomstig lid 2 aangewezen nationale contactpunten.

69. De lidstaten die gegevens betreffende de in artikel 6, lid 2, bedoelde inbreuken of betreffende eventuele ongeschikt verklaarde vervoersleiders uitwisselen, nemen de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. ../..... of, zo nodig, de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. ../.... bedoelde procedure en termijnen in acht. Wanneer een lidstaat een melding van een inbreuk ontvangt van een andere lidstaat, vermeldt hij deze aangemelde inbreuk in zijn nationale elektronische register.

HOOFDSTUK V Onderlinge erkenning van certificaten en andere stukken

Artikel 18 Verklaring en andere documenten betreffende de betrouwbaarheid

70. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, lid 4, aanvaardt de nieuwe lidstaat van vestiging voor toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer als voldoende bewijs van betrouwbaarheid de overlegging van een uittreksel uit het strafregister of, bij het ontbreken daarvan, een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van het land of de landen van herkomst van de wegvervoerder afgegeven gelijkwaardig document waaruit blijkt dat aan deze eis is voldaan.

71. Wanneer een lidstaat aan zijn onderdanen bepaalde eisen inzake betrouwbaarheid stelt waarvan het bewijs niet door middel van het in lid 1 genoemde document kan worden geleverd, erkent deze lidstaat voor de onderdanen van de andere lidstaten als voldoende bewijs een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van het land of de landen van herkomst afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. De verklaring heeft betrekking op de precieze criteria waarmee in de nieuwe lidstaat van vestiging rekening wordt gehouden.

72. Indien het overeenkomstig de leden 1 en 2 vereiste document niet door het land van herkomst wordt afgegeven, kan het worden vervangen door een door de betrokkene onder ede afgelegde verklaring of door diens plechtige verklaring ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie of, in voorkomend geval, ten overstaan van een notaris van het land van herkomst, die een bewijs afgeeft waarin de aflegging van deze eed of plechtige verklaring wordt bevestigd.

73. De overeenkomstig de leden 1 en 2 afgegeven documenten mogen niet meer dan drie maanden vóór de overlegging ervan zijn afgegeven. Deze voorwaarde geldt ook voor de overeenkomstig lid 3 afgelegde verklaringen.

Artikel 19 Verklaringen in verband met de financiële draagkracht

Wanneer een lidstaat aan zijn onderdanen naast de in artikel 7 bedoelde voorwaarden aanvullende voorwaarden inzake financiële draagkracht oplegt, erkent deze lidstaat voor onderdanen van een andere lidstaat als voldoende bewijs een door een bevoegde bestuursrechtelijke instantie van de lidstaat of de lidstaten van herkomst afgegeven verklaring waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. Deze verklaringen hebben betrekking op precieze feiten waarmee in de nieuwe lidstaat van vestiging rekening wordt gehouden.

Artikel 20 Verklaringen inzake de vakbekwaamheid

74. De lidstaten aanvaarden als voldoende bewijs van vakbekwaamheid de overeenkomstig het modelgetuigschrift in bijlage II door de daarvoor erkende autoriteiten of instanties afgegeven getuigschriften.

75. De verklaringen van vakbekwaamheid die vóór … op grond van de tot die datum geldende bepalingen aan wegvervoerondernemers zijn afgegeven, worden gelijkgesteld aan getuigschriften waarvan het model in bijlage II is opgenomen en worden in alle lidstaten erkend als bewijs van vakbekwaamheid. De lidstaten kunnen evenwel om overlegging van een aanvullend document verzoeken, waarin wordt bevestigd dat de wegvervoerondernemer de betrokken activiteit gedurende drie jaar daadwerkelijk in een lidstaat heeft uitgeoefend. Die activiteit mag niet meer dan vijf jaar vóór de datum van overlegging van de verklaring zijn beëindigd.

HOOFDSTUK VI Slotbepalingen

Artikel 21 Sancties

1. De lidstaten bepalen de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om de tenuitvoerlegging daarvan te waarborgen. De aldus bepaalde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op… van die bepalingen in kennis en stellen haar zo spoedig mogelijk in kennis van eventuele latere wijzigingen daarvan.

2. De in lid 1 bedoelde sancties omvatten met name de voorlopige of gedeeltelijke schorsing van de vergunning voor de uitoefening van het beroep, de intrekking van deze vergunningen en het ongeschikt verklaren van de betrokken vervoersleiders. Deze sancties omvatten ook de inbeslagneming van voertuigen waarmee vervoer wordt uitgevoerd door een onderneming die niet over een vergunning beschikt overeenkomstig deze verordening.

3. De Commissie stelt de lijst op van het aantal overtredingen van deze verordening waarbij de vergunning voor de uitoefening van het beroep ten minste voorlopig of gedeeltelijk wordt geschorst, ingetrokken of waarbij de betrokken vervoersleiders ongeschikt worden verklaard. Deze maatregel die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4. De in artikel 6, lid 2, bedoelde inbreuken worden wederzijds erkend voor de tenuitvoerlegging van de in lid 2 van dit artikel bedoelde sancties.

Artikel 22 Verworven rechten

Ondernemingen die aantonen dat zij, vóór bepaalde data, in een lidstaat krachtens de nationale voorschriften gemachtigd waren het beroep van ondernemer van, hetzij binnenlands hetzij internationaal, goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg uit te oefenen, behoeven tot 1 januari 2012 niet aan te tonen, dat zij aan het bepaalde in artikel 3, onder d), voldoen. Deze data zijn:

a) 1 januari 1975, wat België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk betreft;

b) 1 januari 1981, wat Griekenland betreft;

c) 1 januari 1983, wat Spanje en Portugal betreft;

d) 3 oktober 1989, wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft;

e) 1 januari 1995, wat Oostenrijk, Finland en Zweden betreft.

Artikel 23 Overgangsbepalingen

De ondernemingen die voor de datum waarop deze verordening in werking treedt over een vergunning beschikken voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, zorgen ervoor dat zij uiterlijk twee jaar na die datum aan de bepalingen van deze verordening voldoen.

Artikel 24 Wederzijdse bijstand

76. De bevoegde instanties van de lidstaten werken nauw samen en verlenen elkaar wederzijdse bijstand voor de tenuitvoerlegging van deze verordening. Zij zorgen voor de vertrouwelijkheid van de door hen uitgewisselde gegevens.

77. De bevoegde instanties wisselen gegevens uit betreffende strafrechterlijke veroordelingen die zijn uitgesproken en ernstige inbreuken die zijn gepleegd of ernstige en precieze feiten die gevolgen kunnen hebben voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, zulks met inachtneming van de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 25 Comité

78. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3821/85 [16] ingestelde comité.

79. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

80. Waneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

81. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4 alsmede lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG vastgestelde termijnen worden vastgesteld op één maand.

Artikel 26 Verslagen over de uitoefening van het beroep

82. De lidstaten stellen om de twee jaar een verslag op over de activiteiten van de bevoegde instanties en delen de Commissie dit verslag mede.. Het verslag bevat het volgende:

a) een analyse van de sector op het gebied van de betrouwbaarheid, de financiële draagkracht en de vakbekwaamheid;

b) het aantal uitgereikte vergunningen per jaar en per categorie, het aantal geschorste of ingetrokken vergunningen, het aantal waarschuwingen, het aantal personen dat ongeschikt is verklaard en de redenen waarom dat is gebeurd;

c) het jaarlijkse aantal afgegeven getuigschriften van vakbekwaamheid;

d) statistieken betreffende de uitgevoerde actualiseringen van de nationale elektronische registers;

e) een analyse van de uitwisseling van gegevens met andere lidstaten, met inbegrip van het jaarlijks aantal vastgestelde inbreuken dat aan een andere lidstaat is gemeld, het jaarlijks aantal overeenkomstig artikel 17, lid 3, ontvangen antwoorden en het jaarlijks aantal overeenkomstig artikel 17, lid 4, ontvangen vragen en antwoorden.

83. De Commissie stelt op basis van de verslagen van de lidstaten elke twee jaar ten behoeve van het Parlement en de Raad een verslag op betreffende de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. In dit verslag wordt met name de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten geëvalueerd. Dit verslag wordt op hetzelfde moment gepubliceerd als het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 261/2006[17] bedoelde verslag.

Artikel 27 Lijst van de bevoegde instanties

Elke lidstaat deelt de Commissie de lijst mee van de bevoegde instanties die hij heeft aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoersondernemer alsmede de lijst van de autoriteiten of instanties die bevoegd zijn voor de organisatie van examens. De Commissie publiceert de geconsolideerde lijst van deze autoriteiten of instanties van de hele Gemeenschap in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 28 Mededeling van de nationale uitvoeringsmaatregelen

De lidstaten delen de Commissie zo snel mogelijk de tekst mede van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van intern recht die zij op het onder deze verordening vallende gebied vaststellen.

Artikel 29 Intrekking

Richtlijn 96/26/EG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van […]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Brussel, […]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

[…] […]

BIJLAGE I

I. LIJST VAN DE IN ARTIKEL 8 BEDOELDE ONDERWERPEN

De voor de vaststelling van de vakbekwaamheid door de lidstaten in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de in de onderstaande lijst genoemde onderwerpen voor het goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg. Voor deze onderwerpen moeten de kandidaat-ondernemers van vervoer over de weg het kennis- en vaardigheidsniveau bezitten dat nodig is om een vervoersonderneming te leiden.

Het hieronder beschreven minimumkennisniveau mag niet lager zijn dan niveau 3 van de structuur van de opleidingsniveaus als aangegeven in de bijlage bij Beschikking 85/368/EEG van de Raad[18], dat wil zeggen het niveau dat is bereikt door verplicht onderwijs aangevuld met hetzij beroepsopleiding en aanvullende technische opleiding, hetzij technische schoolopleiding of andere technische opleiding, op secundair niveau.

A. Burgerlijk recht

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. kennis hebben van de belangrijkste contracten die in het vervoer over de weg worden gebruikt en van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen;

2. in staat zijn onderhandelingen te voeren over een rechtsgeldige vervoersovereenkomst , met name wat de vervoersvoorwaarden betreft.

Vervoer van goederen over de weg

3. in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met schade ten gevolge van verlies of beschadiging van goederen tijdens het vervoer dan wel van vertraging bij de aflevering, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid;

4. kennis hebben van de regels en verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR).

Vervoer van personen over de weg

5. in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met door reizigers geleden schade of schade aan hun bagage ten gevolge van een ongeval tijdens het vervoer of in verband met schade als gevolg van vertraging, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid.

B. Handelsrecht

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. kennis hebben van de voorwaarden en de regels inzake de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van ondernemers (inschrijving, boekhouding, enz.) en van de consequenties van een faillissement;

2. de vereiste kennis hebben omtrent de verschillende ondernemingsvormen en de daarmee verband houdende voorschriften inzake oprichting en werking.

C. Sociaal recht

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. op de hoogte zijn van de rol en het functioneren van verschillende sociale instellingen in de wegvervoersector (vakbonden, ondernemingsraden, personeelsvertegenwoordiging, arbeidsinspectie, enz.);

2. kennis hebben van de verplichtingen van de werkgever op het gebied van de sociale zekerheid;

3. kennis hebben van de voorschriften inzake de arbeidsovereenkomsten voor de verschillende categorieën werknemers van ondernemingen voor vervoer over de weg (vorm van de overeenkomst, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, betaalde vakanties, salaris, verbreking van het contract, enz.);

4. kennis hebben van de voorschriften inzake rij- en rusttijden alsmede werktijden en met name van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 561/2003 van de Raad[19], Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad[20], Richtlijn 2002/15/EG en Richtlijn 2006/22/EG alsmede van de wijze waarop deze wetgeving in de praktijk wordt toegepast;

5. op de hoogte zijn van de voorschriften, met name op grond van Richtlijn 2003/59/EG, inzake de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders.

D. Belastingrecht

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name kennis hebben van de voorschriften inzake:

1. de BTW op vervoersdiensten;

2. de motorrijtuigenbelasting;

3. de heffingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg alsmede de tolgelden en gebruiksrechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur;

4. de inkomstenbelasting.

E. Zakelijk en financieel beheer van de onderneming

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. kennis hebben van de wettelijke bepalingen en de praktijken met betrekking tot het gebruik van cheques, wissels, promesses, creditcards en andere betaalmiddelen of -methoden;

2. kennis hebben van de verschillende kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgsommen, hypotheken, leasing, renting, factoring , enz.) en de daaruit voortvloeiende lasten en verplichtingen;

3. weten wat een balans is en hoe een balans is opgesteld en moet worden geïnterpreteerd;

4. een winst- en verliesrekening kunnen lezen en interpreteren;

5. een analyse kunnen maken van de financiële situatie en de rentabiliteit van de onderneming, met name op basis van de financiële ratio's;

6. een begroting kunnen opstellen;

7. weten hoe zijn kostprijs is samengesteld (vaste kosten, variabele kosten, bedrijfskosten, afschrijvingen, enz.) en berekeningen per voertuig, per kilometer, per reis of per ton kunnen maken;

8. een organisatieschema voor alle werknemers van de onderneming en werkplanningen enz. kunnen opstellen;

9. kennis hebben van de beginselen van het marktonderzoek ( marketing ), de verkoopbevordering voor vervoerdiensten, het opzetten van klantenbestanden, reclame, public relations, enz.;

10. kennis hebben van de verschillende typen verzekeringen die voor vervoersactiviteiten van belang zijn (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de daarmee verband houdende waarborgen en verplichtingen;

11. kennis hebben van telematicatoepassingen op het gebied van het wegvervoer.

Vervoer van goederen over de weg

12. de regels betreffende de facturering van goederenvervoersdiensten over de weg kunnen toepassen en kennis hebben van de betekenis en de implicaties van de Incoterms;

13. kennis hebben van de verschillende categorieën tussenpersonen, hun rol, hun functie en eventueel hun status.

Vervoer van personen over de weg

14. de regels met betrekking tot de tarieven en de prijsstelling in het openbaar en particulier personenvervoer kunnen toepassen;

15. de regels inzake de facturering van personenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen.

F. Toegang tot de opdracht

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. kennis hebben van de beroepsvoorschriften inzake het vervoer over de weg voor rekening van derden, het huren van bedrijfsvoertuigen, uitbesteding, met name de voorschriften betreffende de officiële beroepsorganisatie, de toegang tot het beroep, vergunningen voor intracommunautair en extracommunautair wegvervoer alsmede handhaving en sancties;

2. kennis hebben van de voorschriften inzake de oprichting van een onderneming voor vervoer over de weg;

3. kennis hebben van de verschillende documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoer en de controleprocedures kunnen ontwikkelen om ervoor te zorgen dat op het kantoor van de onderneming en aan boord van de voertuigen met elkaar overeenstemmende documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, met name de documenten inzake het voertuig, de bestuurder, de goederen en de bagage.

Vervoer van goederen over de weg

4. kennis hebben van de voorschriften inzake de marktordening voor het goederenvervoer over de weg, expeditiebedrijven en logistiek;

5. kennis hebben van grensformaliteiten, de functie en betekenis van T-documenten en het carnet-TIR en van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die aan het gebruik daarvan zijn verbonden;

Vervoer van personen over de weg

6. kennis hebben van de voorschriften betreffende de marktordening voor het personenvervoer over de weg;

7. kennis hebben van de voorschriften inzake de invoering van nieuwe vervoersdiensten en vervoerplannen kunnen opstellen.

G. Normen en technische voorschriften

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. kennis hebben van de voorschriften betreffende gewichten en afmetingen van voertuigen in de lidstaten en van de procedures met betrekking tot uitzonderlijke transporten waarbij van deze voorschriften wordt afgeweken;

2. afhankelijk van de behoefte van de onderneming de voertuigen en de onderdelen daarvan kunnen kiezen (chassis, motor, transmissiesystemen, remsystemen, enz.);

3. kennis hebben van de formaliteiten inzake de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen;

4. in staat zijn de nodige maatregelen te nemen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tegen geluidsoverlast;

5. periodieke onderhoudsplannen kunnen opstellen voor voertuigen en uitrusting;

Vervoer van goederen over de weg

6. kennis hebben van de diverse typen laad- en losmachines (laadkleppen, containers, pallets, enz.) en in staat zijn procedures en instructies te ontwikkelen voor het laden en lossen van goederen (belastingsverdeling, stapelen, beladen, vastzetten, enz.);

7. kennis hebben van de verschillende technieken op het gebied van gecombineerd vervoer, zoals rail-wegvervoer of ro-ro-vervoer;

8. in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen en afvalstoffen toe te passen, met name de procedures op grond van Richtlijn 94/55/EG van de Raad[21], Richtlijn 96/35/EG van de Raad[22] en Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad[23];

9. in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften betreffende het vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op de Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer (ATP);

10. in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften voor het vervoer van levende dieren toe te passen.

H. Verkeersveiligheid

Vervoer van goederen en personen over de weg

De kandidaat moet met name:

1. weten over welke certificaten het rijdend personeel moet beschikken (rijbewijs, medische attesten, verklaring van geschiktheid, enz.);

2. maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de in de verschillende lidstaten geldende verkeersvoorschriften en -verboden en -beperkingen (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften inzake stoppen en parkeren, gebruik van lichten, verkeerssignalering, enz.);

3. in staat zijn voor de bestuurders instructies op te stellen met betrekking tot de controle op de veiligheidsnormen inzake de staat van het vervoermaterieel, de uitrusting, de lading en de te nemen preventieve maatregelen;

4. in staat zijn procedures op te stellen die moeten worden gevolgd bij een ongeval, en de nodige procedures toe te passen om herhaling van ongevallen of ernstige inbreuken te voorkomen;

5. in staat zijn procedures toe te passen om de goederen op een veilige manier vast te zetten en op de hoogte zijn van de technieken op dat gebied.

Vervoer van personen over de weg

6. een elementaire kennis hebben van de structuur van het wegennet in de lidstaten.

II. ORGANISATIE VAN HET EXAMEN

1. De lidstaten organiseren een verplicht schriftelijk examen, dat met een mondeling examen kan worden aangevuld, om na te gaan of de kandidaat-wegvervoerders beschikken over het in punt I vereiste kennisniveau omtrent de daar genoemde onderwerpen en met name in staat zijn om de daarmee verband houdende instrumenten en technieken te gebruiken en de voorgeschreven uitvoerende en coördinerende taken te verrichten.

a) Het verplicht schriftelijk examen bestaat uit twee onderdelen, namelijk:

- schriftelijke vragen in de vorm van hetzij meerkeuzevragen (vier antwoordmogelijkheden), hetzij vragen met één antwoord, hetzij een combinatie van de twee systemen;

- schriftelijke opdrachten/case studies.

Elk onderdeel duurt ten minste twee uur.

b) Wanneer een mondeling examen wordt georganiseerd, kunnen de lidstaten eisen dat een kandidaat geslaagd is voor het schriftelijk examen om te worden toegelaten tot het mondeling examen.

2. Wanneer de lidstaten ook een mondeling examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen, met een minimum van 25 % en een maximum van 40 % van het totale aantal toe te kennen punten.

Wanneer de lidstaten uitsluitend een schriftelijk examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen, met een minimum van 40 % en een maximum van 60 % van het totale aantal toe te kennen punten.

3. Voor alle onderdelen tezamen moeten de kandidaten een gemiddelde van ten minste 60 % van het puntentotaal behalen, zonder dat het voor elk onderdeel behaalde percentage minder mag bedragen dan 50 % van het totaal dat kan worden behaald. Een lidstaat mag dat percentage voor één onderdeel terugbrengen van 50 tot 40.

BIJLAGE II

EUROPESE GEMEENSCHAP

(Beige kraftpapier - formaat DIN A4 synthetisch papier van minimum 150g/m2)

(Opgesteld in de officiële taal(talen) van de lidstaat die de verklaring afgeeft)

Kenteken van de betrokken lidstaat[24] | Naam van de bevoegde autoriteit of instantie[25] |

GETUIGSCHRIFT VAN VAKBEKWAAMHEID VOOR HET VERVOER VAN GOEDEREN [PERSONEN][26] OVER DE WEG

Nr.°………… |

Wij

verklaren dat[27]

geboren op……………………………………………………te………………………………………………………………

de opleiding heeft gevolgd en geslaagd is voor de onderdelen van het examen (jaar:… … … ….; zitting……………)[28], zoals vereist voor het verkrijgen van het getuigschrift van vakbekwaamheid voor nationaal [en internationaal] vervoer van goederen [personen][29] over de weg, overeenkomstig Verordening (EG) nr. …./…. van ………………………………

Dit document geldt als voldoende bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/… van ………… tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen |

Afgegeven te…………………………………………, op………………………………………………..

………………..…………………………………………[30].[pic][pic][pic]

[1] Verordening (EEG) nr. 881/92, Verordening (EEG) nr. 3118/93, Verordening (EEG) nr. 684/92 en Verordening (EG) nr. 12/98.

[2] Referentie 2006/TREN/01.

[3] Zie hierboven.

[4] COM(2007) 23 def.

[5] Totaal voor de EU 27

[6] Zaak C-176/03. In dit arrest stelt het Hof dat de communautaire wetgever maatregelen kan nemen die verband houden met het strafrecht van de lidstaten wanneer het gebruik van straffen een onontbeerlijke maatregel is in de strijd tegen ernstige aantastingen van het milieu.

[7] Vierde Richtlijn van de Raad 78/660/EEG van 25.7.1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen.

[8] PB C […] van […], blz. […].

[9] PB C […] van […], blz. […].

[10] PB C […] van […], blz. […].

[11] PB L 124 van 23.5.1996, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/103/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 344).

[12] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

[13] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

[14] PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 224 van 16.8.2004, blz.1).

[15] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35.

[16] PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

[17] PB L 102 van 11.4.2006, blz.1.

[18] PB L 199 van 31.7.1985, blz. 56.

[19] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

[20] PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.

[21] PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7.

[22] PB L 145 van 19.6.1996, blz. 10.

[23] PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1.

[24] De kentekens van de lidstaten zijn: (B) België, (BG) Bulgarije, (CZ) Tsjechië, (DK) Denemarken, (D) Duitsland, (EST) Estland, (GR) Griekenland, (E) Spanje, (F) Frankrijk, (IRL) Ierland, (I) Italië, (CY) Cyprus, (LV) Letland, (LT) Litouwen, (L) Luxemburg, (H) Hongarije, (NL) Nederland, (A) Oostenrijk, (PL) Polen, (P) Portugal, (RO) Roemenië, (SLO) Slovenië, (SK) Slowakije, (FIN) Finland, (S) Zweden, (UK) Verenigd Koninkrijk.

[25] Daartoe vooraf door elke lidstaat van de Europese Gemeenschap aangewezen autoriteit of instantie die deze verklaring mag afgeven.

[26] Doorhalen wat niet van toepassing is.

[27] Naam en voornaam; geboorteplaats en –datum.

[28] Identificatie van het examen.

[29] Doorhalen wat niet van toepassing is.

[30] Handtekening en stempel van de bevoegde autoriteit of instantie die de verklaring afgeeft.

___________

Top