EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007IE1700

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De rol van de nationale raden voor duurzame ontwikkeling

OJ C 120, 16.5.2008, p. 29–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

16.5.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/29


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De rol van de nationale raden voor duurzame ontwikkeling”

(2008/C 120/07)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 25 en 26 april 2007 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over

De rol van de nationale raden voor duurzame ontwikkeling.

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu (Waarnemingspost duurzame ontwikkeling), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 november 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Haken.

Het Comité heeft tijdens zijn op 12 en 13 december 2007 gehouden 440e zitting (vergadering van 12 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 115 stemmen voor en geen stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies

1.1

Nationale raden voor duurzame ontwikkeling zijn in staat om onafhankelijk advies te geven en om een dialoog op gang te brengen met stakeholders en het maatschappelijk middenveld. Daarom kunnen ze een belangrijke rol spelen in het kader van het streven naar duurzaamheid.

1.2

Een overzicht van de nationale raden in de EU levert een rijk geschakeerd beeld op. In sommige lidstaten zijn er geen of slechts inactieve raden, terwijl de wél actieve raden sterk verschillen qua takenpakket, samenstelling, onafhankelijkheid, middelen en impact.

1.3

Gezien de positieve ervaringen van lidstaten met „sterke” nationale raden roept het Comité de lidstaten op om de positie van hun nationale raad te verbeteren of, als zij nog niet over een dergelijk orgaan beschikken, er een op te richten en erop toe te zien dat deze naar behoren kan functioneren.

1.4

Het Comité acht het belangrijk dat dergelijke raden

uit vertegenwoordigers van alle relevante maatschappelijke geledingen bestaan;

voldoende onafhankelijk zijn van de regering;

een stem in het kapittel hebben bij het opstellen van strategieën voor duurzame ontwikkeling en het toezicht op de tenuitvoerlegging daarvan;

over voldoende middelen beschikken om meerwaarde te kunnen verlenen aan de debatten en het besluitvormingsproces;

ervaringen verzamelen, goede praktijkvoorbeelden uitwisselen en een open dialoog voeren met andere nationale raden, met name via het netwerk van de Europese adviesraden voor milieu en duurzame ontwikkeling (EEAC), dat verder moet worden uitgebreid.

2.   Achtergrond

2.1

Duurzame ontwikkeling betekent tegemoetkomen aan de behoeften van de huidige generatie zonder de belangen van de toekomstige generaties in gevaar te brengen. Deze doelstelling loopt als een rode draad door het hele Europese beleid en is gestoeld op de volgende beginselen: democratie, gendergelijkheid, solidariteit, respect voor de rechtsstaat en naleving van grondrechten als vrijheid en gelijkheid.

2.2

Na de VN-conferentie in Rio de Janeiro in 1992 is duurzame ontwikkeling wereldwijd uitgegroeid tot een volwaardig beleidsterrein. Tijdens diezelfde conferentie is ook voor het eerst het idee geopperd om raadgevende organen, zoals nationale raden voor duurzame ontwikkeling, op te richten. In de eveneens in Rio opgestelde Agenda 21 staat dat de strategie van duurzame ontwikkeling „gestalte [dient] te krijgen met de grootst mogelijke gelegenheid tot inspraak”. De oproep tot oprichting van raden voor duurzame ontwikkeling werd tijdens de Wereldtop in Johannesburg in 2002 nog eens herhaald.

2.3

De eerste Europese strategie voor duurzame ontwikkeling werd in 2001 in Gotenburg opgesteld. Om de reikwijdte en effectiviteit daarvan te vergroten, begon de Commissie in 2004 aan een herziening. In juni 2006 spraak de Raad zijn goedkeuring uit over een „vernieuwde EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling” voor de uitgebreide EU (1), die de Europese langetermijncommitment met betrekking tot duurzame ontwikkeling in de praktijk moet brengen.

2.4

Ingevolge de aanbevelingen van de VN, en later ook de EU, werden er in de jaren negentig in verschillende landen zogeheten nationale raden voor duurzame ontwikkeling in het leven geroepen. Hun voornaamste taak was toezien op een effectieve tenuitvoerlegging van Agenda 21 en de principes van duurzame ontwikkeling. Sommige regeringen richtten organen op voor interdepartementale coördinatie, zoals de Hongaarse Commissie voor duurzame ontwikkeling (1993), terwijl andere voor gemengde organen kozen, zoals de Finse Nationale commissie voor duurzame ontwikkeling (1993). Ook ontstonden er raden met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals de Belgische Nationale Raad voor Duurzame Ontwikkeling en de Britse Rondetafel voor Duurzame Ontwikkeling (1994). In sommige gevallen werd het voorbeeld van andere landen gevolgd en werden er bestaande raden hervormd of opgeheven.

2.5

In de vernieuwde EU-strategie voor duurzame ontwikkeling staat dat „de lidstaten dienen te overwegen om de nationale adviesraden voor duurzame ontwikkeling waarin verschillende belanghebbenden zitting hebben, te versterken of, voor zover deze nog niet bestaan, op te richten, teneinde een goed geïnformeerd debat te stimuleren, te helpen bij het opstellen van [nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling] en/of een bijdrage te leveren aan de nationale en EU-brede voortgangsevaluaties. De nationale DO-raden zijn bedoeld om de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij DO-aangelegenheden te versterken en bij te dragen tot een betere koppeling tussen de verschillende beleidsmaatregelen en beleidsniveaus, mede door gebruik te maken van hun netwerk van Europese adviesraden voor milieu en duurzame ontwikkeling (EEAC)”.

2.6

Inmiddels beschikt een aantal lidstaten officieel over een nationale raad voor duurzame ontwikkeling. Alle lidstaten hebben zo hun eigen geschiedenis, en dat verklaart waarom de nationale raden in de EU geen uniform beeld opleveren. In 24 lidstaten is er een soort raad voor het beleid inzake milieu en duurzame ontwikkeling. Acht lidstaten hebben daadwerkelijk een nationale raad voor duurzame ontwikkeling. Zes lidstaten beschikken over een milieuraad die zich ook bezighoudt met duurzame ontwikkeling en waarin stakeholders en/of deskundigen zitting hebben. Een aantal lidstaten hebben een overheidsorgaan met een coördinerende taak dat „raad” wordt genoemd en waarin soms ook het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigd is. Sommige van deze organen zijn niet actief. In landen waar de regio's relatief gezien veel macht hebben, zijn naast de nationale raad ook regionale raden opgericht. De snelle groei van het aantal raden laat zien dat ze potentie hebben en van toegevoegde waarde zijn voor de beleidsvorming en de maatschappelijke discussie over deze problematiek.

2.7

In dit advies wordt behalve op de rol, de taken, de samenstelling, de middelen en de werkmethoden van de nationale raden voor duurzame ontwikkeling vooral ingegaan op de manier waarop ze het maatschappelijk middenveld bij hun werkzaamheden betrekken. Er wordt ook gekeken naar hun impact, hoewel dit natuurlijk altijd een zekere mate van subjectiviteit met zich meebrengt. Deze analyse is niet alleen gebaseerd op officiële publicaties, maar ook op de resultaten van het onderzoek van het EEAC-netwerk (2). en van een enquête die het Comité heeft gehouden onder verschillende nationale contactpunten en nationale raden voor duurzame ontwikkeling, alsmede onder een aantal maatschappelijke organisaties. Daarnaast zijn er enkele interviews afgenomen met vertegenwoordigers van nationale raden en maatschappelijk organisaties.

3.   De nationale raden voor duurzame ontwikkeling: Een overzicht

3.1

Het onderstaande overzicht laat een zeer rijk geschakeerd beeld zien.

Taken

3.2

De nationale raden hebben de volgende vier taken:

Ze adviseren overheidsinstanties (door ondersteuning te bieden bij het opstellen van strategieën voor duurzame ontwikkeling en door rapporten uit te brengen over specifieke beleidsterreinen).

Ze controleren of er vooruitgang wordt geboekt bij de tenuitvoerlegging van strategieën voor duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van specifieke doelstellingen, en ze wijzen op eventuele lacunes.

Ze bevorderen de dialoog met het maatschappelijk middenveld (door vertegenwoordigers daarvan te betrekken bij hun werkzaamheden en door ruimte te creëren voor onderling overleg en door in gesprek te gaan met de regering).

Ze brengen het thema duurzame ontwikkeling onder de aandacht door middel van openbare evenementen en informatie op internet, in de media enz.

3.2.1

Niet alle nationale raden vervullen echter deze vier taken. In sommige lidstaten is hun bijdrage veel beperkter, en in andere voeren zij de hun opgedragen taken niet of slechts ten dele uit. Dit blijkt ook uit het feit dat sommige maar zelden (twee of drie keer per jaar) vergaderen. Andere komen vaker bij elkaar en hebben werkgroepen opgericht (bijzonder effectief zijn projectteams, die zich over een concreet project buigen, terwijl statische werkgroepen zich met een specifiek onderwerp bezighouden). In sommige lidstaten kunnen de raden zich al in een vroeg stadium over de nationale strategie voor duurzame ontwikkeling uitspreken, terwijl dat elders heel laat of helemaal niet gebeurt. Ook het aantal uitgebrachte rapporten varieert aanzienlijk, en wel van nul tot meer dan tien per jaar. De „echte” raden werken regelmatig samen met stakeholders en organiseren vaak openbare evenementen en bijeenkomsten met deskundigen.

Omvang en samenstelling van de raden

3.3

De raden verschillen onderling qua omvang en samenstelling. Het aantal leden varieert van 15 in Duitsland tot 78, 81 en 90 in respectievelijk België, Finland en Frankrijk. In de meeste raden zijn er ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (bedrijfsleven, vakbonden, ngo's en onderzoeksinstellingen) en in een aantal raden zitten ook vertegenwoordigers van ministeries. Sommige coördinerende overheidsorganen worden ook wel als „raad” bestempeld en het komt voor dat een klein aantal leden daarvan uit stakeholders bestaat. In veel raden zijn ook de regionale en lokale overheden vertegenwoordigd. Diverse vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld hebben geklaagd over de onbeduidende rol die ze in de nationale raad en bij het vraagstuk duurzame ontwikkeling in het algemeen spelen.

Onafhankelijkheid

3.4

De raden worden in het leven geroepen en gefinancierd door regeringen, en dat schept een zekere afhankelijkheidsrelatie. Om zowel bij overheidsinstanties als maatschappelijke organisaties respect af te dwingen, moeten de raden voldoende onafhankelijk kunnen opereren. De juiste balans daarin vinden, is niet eenvoudig. De wijze van selectie van de leden verschilt, maar meestal worden deze, op voordracht van de maatschappelijke organisaties, door de regering benoemd. Een daarmee samenhangend probleem zijn de medewerkers van de raden. In verschillende landen zijn deze afkomstig van overheidsinstellingen, wat de onafhankelijkheid van de raad in gevaar kan brengen. Daar komt bij dat sommige raden worden voorgezeten door een lid van de regering.

Middelen

3.5

Tussen de raden bestaan grote verschillen in de beschikbare personele en financiële middelen. In sommige landen, waar het secretariaat is ondergebracht bij een ministerie, is er slechts één administratief medewerker, die bovendien vaak een deeltijdfunctie bij de raad vervult. Het aantal medewerkers varieert van minder dan 1 tot ongeveer 20. De raad in het Verenigd Koninkrijk telt 58 medewerkers en is daarmee de grootste van de Unie. Niet alle raden hebben een eigen begroting. De omvang van de begroting varieert van minder dan 100 000 tot circa 1 mln euro. Een uitzondering is de raad in het Verenigd Koninkrijk, die 5,5 mln euro te besteden heeft.

Impact

3.6

De precieze impact van de raden is moeilijk te beoordelen, maar op basis van de beschikbare informatie kunnen toch enkele conclusies worden getrokken. Zo worden de aanbevelingen van raden met een sterk mandaat doorgaans grotendeels door de regering overgenomen, zeker als ze betrekking hebben op de nationale strategie voor duurzame ontwikkeling. Sommige raden staan in nauw contact met ministers en ministeries, en worden regelmatig bij de beleidsvorming betrokken. Andere daarentegen kunnen slechts op een afstand toekijken. Door talrijke stakeholders en het grote publiek bij hun werkzaamheden te betrekken, slagen sommige raden erin om het maatschappelijk middenveld bewust te maken van het belang van duurzame ontwikkeling.

Beoordeling

3.7

De nationale raden kunnen een belangrijke rol spelen in het kader van het streven naar duurzame ontwikkeling. Ze geven immers onafhankelijk advies en hebben veel deskundigheid in huis. Ook zijn ze in staat om een dialoog met stakeholders en het maatschappelijk middenveld op gang te brengen. Bovendien kunnen ze toezien op de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen inzake duurzaamheid en waar nodig de alarmbel luiden.

3.8

Een overzicht van de nationale raden in de EU levert een rijk geschakeerd beeld op. In sommige lidstaten zijn er geen of slechts inactieve raden, terwijl de wél actieve raden aanzienlijk verschillen qua takenpakket, samenstelling, onafhankelijkheid, middelen en impact. Hiervoor bestaan een aantal redenen: de grootte en de staatsinrichting van het land, de plaats die duurzame ontwikkeling inneemt in het regeringsbeleid, de mate waarin het maatschappelijk middenveld van oudsher bij het beleid wordt betrokken, het voorhanden zijn van andere organen met een (ten dele) soortgelijk takenpakket, de bereidheid van regeringswege om adviezen van andere organen ter harte te nemen enz.

3.9

Niet alle lidstaten maken volledig gebruik van de mogelijkheden die de nationale raden bieden. Sommige lidstaten richten alleen „voor de sier” een nationale raad op, zonder de bedoeling om daadwerkelijk input te krijgen van het maatschappelijk middenveld. Toch zijn er een aantal lidstaten met goed functionerende raden die hun taken naar behoren uitvoeren en werkelijk impact hebben.

3.10

De meeste raden blijken niet over voldoende personele en financiële middelen te beschikken. Er is tamelijk veel geld en mankracht nodig om gegevens te verzamelen, om beleidsmaatregelen en de effecten daarvan te analyseren, om de vergaderingen van de raad en burgerinitiatieven te organiseren, om doorwrochte en gezaghebbende rapporten op te stellen en om de aandacht van o.a. de regering daarop te vestigen.

3.11

In sommige lidstaten heeft de regering een grote invloed op bijvoorbeeld de benoeming van de leden, het aantal eigen vertegenwoordigers en het aantal medewerkers. Daarbij bestaat het gevaar dat ze de werkzaamheden van de raad naar hun hand zetten en dus doof blijven voor diens advies om verder te kijken dan de politieke kortetermijnbelangen en zich te richten op langetermijnkwesties als duurzaamheid.

3.12

Niet alle raden zijn er even goed in geslaagd het maatschappelijk middenveld bij het vraagstuk duurzame ontwikkeling te betrekken. Zij kunnen dan ook veel opsteken van elkaars positieve ervaringen op dit gebied.

3.13

Voor veel kwesties op het gebied van duurzame ontwikkeling zijn zowel de lidstaten als de EU bevoegd. Toch zijn de meeste raden nauwelijks in staat om zich op de Europese aspecten te richten of enige invloed te doen gelden in Brussel. Ze hebben geprobeerd dit enigszins te ondervangen door de oprichting van het EEAC-netwerk, dat duurzame ontwikkeling in Europa steeds meer op de agenda weet te plaatsen.

4.   Aanbevelingen

4.1

Gezien de positieve ervaringen met „sterke” nationale raden voor duurzame ontwikkeling roept het Comité de lidstaten willen op om de positie van hun nationale raad te verbeteren of, als zij nog niet over een dergelijk orgaan beschikken, er een op te richten en erop toe te zien dat deze naar behoren kan functioneren.

4.2

Daar de samenstelling, het mandaat en de taken van de nationale raden per lidstaat verschillen, afhankelijk van de situatie en het politieke stelsel, zou het Comité graag zien dat de lidstaten de onderstaande algemene aanbevelingen ter harte nemen.

4.2.1

Lidmaatschap: Het gezag en de geloofwaardigheid van de raden zullen toenemen naarmate ze vertegenwoordigers toelaten uit alle belangrijke maatschappelijke geledingen die zich bezighouden met duurzame ontwikkeling. Hoe breder de samenstelling van de raden, hoe groter de kans dat er draagvlak wordt gevonden voor hun voorstellen en initiatieven.

4.2.2

Mandaat en visie: Om duurzaamheid te bewerkstelligen dienen beleidsmakers een langetermijnvisie te ontwikkelen en niet alleen rekening te houden met politieke overwegingen voor de korte en middellange termijn, maar ook met de behoeften van de komende generaties en met de toekomst van de aarde als zodanig. De nationale raden kunnen een belangrijke rol spelen bij het uitdragen van zo'n langetermijnvisie. Daarvoor hebben ze leden met visie, gezag en maatschappelijk invloed nodig, die een onafhankelijk standpunt weten te formuleren en vraagtekens durven te plaatsen bij bestaande maatregelen en praktijken.

4.2.3

Onafhankelijkheid: De nationale raden zouden veel meer invloed kunnen uitoefenen als ze zich niet te afhankelijk zouden opstellen van de regering en aandacht zouden vragen voor heikele politieke kwesties waarin kortetermijndoelstellingen botsen met de behoefte aan duurzaamheid op de lange termijn.

4.2.4

Doel: De nationale raden zouden al in een vroeg stadium betrokken moeten worden bij de formulering van strategieën die direct of indirect met duurzame ontwikkeling te maken hebben. Ook zouden ze de tenuitvoerlegging daarvan op de voet moeten volgen. Dit betekent onder meer dat ze zich bezig moeten houden met allerlei aspecten van duurzaamheid, zoals klimaatverandering, energie- en vervoersbeleid, biodiversiteit, landbouw en plattelandsontwikkeling, en duurzaam economisch beleid. De raden zullen het meeste resultaat behalen als ze zich op verzoek van de regering in specifieke vraagstukken verdiepen en ook zelf onderwerpen aangrijpen die ze belangrijk achten.

4.2.5

Toegang tot informatie: Om goed te kunnen functioneren, moeten de nationale raden alle nodige informatie kunnen verzamelen en ongehinderd toegang krijgen tot de gegevens en beleidsplannen van de regering.

4.2.6

Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld: Een van de voornaamste taken van de nationale raden is het publiek te attenderen op de problematiek rond duurzame ontwikkeling. Zo kunnen ze beleidsmakers op een zinvolle manier ondersteunen bij het introduceren van het duurzaamheidsthema in het formele en informele onderwijs. Ook kunnen ze via de media meer begrip kweken voor dit vraagstuk. Door jaarlijks verslag uit te brengen over de geboekte resultaten, kunnen de raden nog eens extra aandacht vragen voor duurzame ontwikkeling en het publieke debat daarover levendig houden.

4.2.7

Middelen: De lidstaten zouden voor de nationale raden voldoende middelen moeten vrijmaken, zodat die zich naar behoren van hun taak kunnen kwijten en de maatschappelijke discussie en het besluitvormingsproces de nodige toegevoegde waarde kunnen verlenen.

4.2.8

Europese betrokkenheid: Het Comité roept de nationale raden op ervaringen te verzamelen, goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen en een open dialoog te voeren met nationale raden in andere lidstaten, met name via het EEAC-netwerk, dat verder zou moeten worden uitgebreid. Hierdoor zal er in Europa veel draagvlak ontstaan voor duurzame ontwikkeling.

4.3

Het Comité adviseert de nationale raden ook om individueel en als groep te streven naar meer samenwerking met de Europese instellingen om de visie van het maatschappelijk middenveld ten aanzien van de Europese dimensie van duurzame ontwikkeling op EU-niveau onder de aandacht te brengen. Het Comité (en met name de Waarnemingspost duurzame ontwikkeling) kan een belangrijke bijdrage leveren door de raden nauwer te betrekken bij Europese duurzaamheidskwesties. Het zou met het EEAC en diens leden regelmatig overleg kunnen voeren over actuele zaken en steun kunnen verlenen aan Europese vergelijkende onderzoeken over duurzaamheid en meer in het bijzonder de input en rol van het maatschappelijk middenveld. Verder zou het door publicaties de aandacht kunnen vestigen op goede praktijkvoorbeelden.

4.4

Ook buiten het kader van de nationale raden is de betrokkenheid van het grote publiek bij duurzame ontwikkeling van groot belang. Het Comité zou de nationale, regionale en lokale overheden dan ook willen oproepen om bij politieke besluiten over duurzaamheid rekening te houden met de visie van het maatschappelijk middenveld. Omdat er geen richtlijnen of minimumnormen voor burgerbetrokkenheid bestaan, adviseert het Comité om de deelname van het publiek regelmatig te benchmarken en om goede prestaties te belonen. De raden dienen er tevens voor te zorgen dat ze nauw samenwerken met andere organisaties en instellingen die zich met duurzame ontwikkeling bezighouden (zoals nationale sociaaleconomische raden).

4.5

Tot slot wil Comité erop wijzen dat de werkzaamheden van de nationale raden alleen vruchten zullen afwerpen als regeringen bereid zijn om serieus te luisteren naar hun adviezen en om beleidsmatig — ook op het punt van financiering — concrete stappen te zetten richting een meer duurzame aanpak.

Brussel, 12 december 2007.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  Europese strategie voor duurzame ontwikkeling, Conclusies van de Raad van 26 juni 2006.

(2)  Zie de bibliografie.


Top