EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004IE1206
Opinion of the European Economic and Social Committee on the topic: ‘Towards the seventh Framework Programme for Research: Research needs in the area of demographic change — quality of life of elderly persons and technological requirements’
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „In het vooruitzicht van het Zevende Kaderprogramma voor O&TO: de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen - De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften”
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „In het vooruitzicht van het Zevende Kaderprogramma voor O&TO: de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen - De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften”
OJ C 74, 23.3.2005, p. 44–54
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ C 74, 23.3.2005, p. 20–28
(MT)
23.3.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 74/44 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „In het vooruitzicht van het Zevende Kaderprogramma voor O&TO: de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen - De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften”
(2005/C 74/09)
Het Europees Economisch en Sociaal Comité besloot op 29 januari 2004 om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over het thema: „In het vooruitzicht van het Zevende Kaderprogramma voor O&TO: de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen - De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften”.
De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 juli 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Heinisch.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 september 2004 gehouden 411e zitting (vergadering van 15 september 2004) onderstaand advies uitgebracht, dat met 144 stemmen vóór en één stem tegen, bij twee onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Samenvatting
1.1 |
In het licht van de huidige demografische veranderingen en de daaraan verbonden kansen en risico's voor de kwaliteit van het bestaan van het groeiende aantal ouderen in Europa dringt het EESC erop aan om:
|
Motivering:
Als het gaat over de thema's „ouderen” en „ouderdom” hangen biologische, psychologische, sociale, culturele, technologische, economische en organisatorische factoren nauw met elkaar samen. Daarbij komt dat mensen altijd ouder worden in een concrete ruimtelijke en maatschappelijke context, die in Europa bovendien wordt gekenmerkt door grote geografische en culturele tegenstellingen en verschillen in sociale structuur. Deze beide aspecten - de vele dimensies van het ouder worden en de uiteenlopende randvoorwaarden waaronder dat gebeurt - komen in de huidige onderzoeksprogramma's onvoldoende tot hun recht. Derhalve is breed en langdurig onderzoek vereist. Alleen daarmee kan de basis worden gelegd die nodig is voor beleids- en besluitvorming op de meest uiteenlopende maatschappelijke gebieden en alle bestuursniveaus, met betrekking tot de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking.
Ad (a): er is vooral behoefte aan onderzoek
— |
naar het economisch en financieel beleid (par. 4.1); |
— |
op het gebied van werk en werkgelegenheid (par. 4.2); |
— |
naar het dagelijks leven van ouderen (par. 4.3); |
— |
naar de sociaalruimtelijke aspecten van de vergrijzing van de samenleving (par. 4.4); |
— |
op het gebied van levenslang leren (par. 4.5); |
— |
naar manieren om gezond te blijven en naar zorgbehoevendheid (par. 4.6); |
— |
op het gebied van de nieuwe technologieën (par. 4.7); |
— |
naar de verwerking, koppeling en aanvulling van bestaande gegevensbestanden (par. 4.8). |
De vele dimensies van het ouder worden en de uiteenlopende culturele, economische en sociale randvoorwaarden waaronder dat gebeurt, vereisen dat onderzoek op dit gebied een multi- en interdisciplinair karakter heeft en zich over de lange termijn uitstrekt.
Ad (b): in het bijzonder zijn onderstaande begeleidende maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat artikel 85 uit de Europese grondwet wordt nageleefd. Volgens dat artikel hebben alle ouderen in de EU het recht om een waardig leven te leiden en actief aan het maatschappelijk leven en besluitvormingsprocessen deel te nemen.
— |
toepassing van de „open-coördinatiemethode”, teneinde overal op dezelfde manier om te gaan met de indicatoren voor het meten van de kwaliteit van het bestaan van ouderen in de lidstaten, één overzicht van die indicatoren op te stellen, mogelijkheden voor de uitwisseling van ervaringen te creëren, de lidstaten de kans te geven om elkaars beleid te vergelijken en van elkaar te leren, het overleg tussen vertegenwoordigers van de georganiseerde civiele samenleving en de bevoegde directoraten-generaal van de Commissie te bevorderen en overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke waarden t.a.v. de vergrijzende samenleving. |
— |
oprichting van een gemeenschappelijke waarnemingspost (European Observatory), die op zijn beurt een Europees Agentschap voor Ouderen moet gaan oprichten evenals een databank voor de schepping, bundeling en overdracht van kennis, voor de verbetering van de open-coördinatiemethode en voor de formulering van vanuit praktisch en beleidsoogpunt relevante conclusies. |
— |
oprichting in het EESC van een categorie „Vergrijzende samenleving”. |
— |
organisatie van workshops en conferenties om de kennis over de huidige demografische veranderingen te vergroten, op de noodzaak van snelle preventieve en begeleidende maatregelen te wijzen, het publiek van het belang van deze problemen te doordringen, zoveel mogelijk bekendheid aan onderzoeksresultaten te geven en de uitwisseling van ervaringen tussen de oude en de nieuwe lidstaten te stimuleren. |
Doel:
Vergaring van veel (basis)kennis op de meest uiteenlopende terreinen
— |
teneinde beleidsmaatregelen te kunnen nemen om de kwaliteit van het bestaan van de huidige en toekomstige generaties ouderen in stand te houden en zo nodig te verhogen; |
— |
ter bevordering van de economische ontwikkeling in de EU en ter versterking van de concurrentiepositie van Europa in het licht van de mogelijkheden die demografische veranderingen met zich meebrengen. |
2. Inleiding
2.1 |
De demografische verandering die de bevolkingsstructuur van Europa heeft ondergaan, is tegelijkertijd een groot historisch succes én een probleem van deze tijd. Nooit eerder konden hele generaties er terecht van uitgaan dat ze waarschijnlijk van een langdurige oude dag kunnen gaan genieten. Deze nieuwe extra levensfase biedt de kans om daaraan op uiteenlopende positieve manieren invulling te geven, maar brengt voor de betrokkenen zelf en de samenleving als geheel ook nieuwe verplichtingen met zich mee. In de meeste Europese landen beschikken veel ouderen over voldoende inkomen en de noodzakelijke lichamelijke en verstandelijke vermogens om aan hun extra levensjaren zelfstandig een bevredigende invulling te geven. Daaruit vloeien nieuwe mogelijkheden voor economische en maatschappelijke ontwikkeling voort. Naarmate mensen ouder worden, neemt echter het risico toe dat hun lichamelijke, zintuiglijke en verstandelijke vaardigheden minder groot worden, wat ten koste gaat van de mogelijkheden om zelfstandig te functioneren. Daarnaast hebben bepaalde groepen uit de bevolking onvoldoende geld, persoonlijke vaardigheden en sociale contacten om de laatste fase van hun leven in waardigheid te kunnen doorbrengen. Het betreft hier met name veel alleenstaande vrouwen. Tussen de Europese landen bestaan in dat opzicht grote verschillen, maar de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking noopt overal tot een herverdeling van de beschikbare middelen en een aanpassing van de gezondheidszorg en sociale-zekerheidsstelsels. De vergrijzing van de bevolking gaat alle lidstaten van de Europese Unie aan, ook al gaat dat proces niet overal even snel. De toenmalig voorzitter van het EESC schreef in zijn verslag over de activiteiten van het EESC in de periode 2000-2002 (blz. 44): |
2.2 |
„In een ander advies heeft het Comité de aandacht gevestigd op zorgwekkende demografische vooruitzichten, met name op het gebied van werkgelegenheid, volksgezondheid en pensioenstelsels.” |
2.3 |
Deze ontwikkeling ligt ten grondslag aan onderhavig initiatiefadvies over de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen in het licht van de kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften. Doel van dit advies is te bewerkstelligen dat in het zevende Kaderprogramma voor O&TO een prioritaire actie t.a.v. demografische veranderingen wordt opgenomen. Als wordt gesproken over demografische veranderingen spelen twee verschillende, maar nauw met elkaar verbonden aspecten een rol. Enerzijds de veranderende bevolkingssamenstelling op zich, die wordt veroorzaakt door het teruglopende geboortecijfer, daarmee gepaard gaande veranderingen in de samenstelling van gezinnen en een steeds langere gemiddelde levensduur. Anderzijds ouder worden en de „oude dag” als op zichzelf staande levensfase, die veel mogelijkheden biedt voor sociale, culturele, organisatorische, technologische en economische vernieuwingen, maar ook risico's met zich meebrengt. Op beide gebieden is onderzoek noodzakelijk, niet alleen naar de maatschappelijke gevolgen van die ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende behoefte aan beleid (macroniveau), maar ook naar de gevolgen van die ontwikkelingen voor de levensomstandigheden van ouderen en de daaruit voortvloeiende noodzaak hun een behoorlijke kwaliteit van het bestaan te garanderen, waarbij steeds moet worden gelet op verschillen tussen de levenssituatie van mannen en van vrouwen (microniveau). |
3. Achtergrond en motivering van het initiatiefadvies
3.1 |
De huidige demografische ontwikkelingen zijn historisch gezien uniek en leiden tot veranderingen in de samenstelling van de bevolking en in de structuur van de samenleving. Daarom bestaat er een grote behoefte aan kennis waarmee de maatschappelijke gevolgen van deze veranderingen kunnen worden beoordeeld en aan de hand waarvan op nationaal en Europees niveau de grondslag kan worden gelegd voor een besluitvorming waardoor tijdig plannen kunnen worden gemaakt, besluiten kunnen worden genomen en beleid kan worden uitgevoerd. Eerdere adviezen van het EESC en Mededelingen van de Commissie over o.m. werkgelegenheidsbeleid (1), sociale integratie (2), gezondheidszorg en levenslang leren (3) hebben dezelfde strekking. |
3.2 |
Kennis is ook een voorwaarde voor sociale, culturele, organisatorische, economische en technologische vernieuwingen, waarmee de levensomstandigheden van ouderen op peil kunnen worden gehouden en de gezondheidszorg en socialezekerheidsstelsels kunnen worden ontlast. Vooral het snel groeiende aantal hoogbejaarden en de - deels daarmee samenhangende - ontwikkeling dat ouderen en hoogbejaarden naast elkaar leven, maken dat ook geheel nieuwe beroepen en vormen van dienstverlening noodzakelijk worden. |
3.3 |
De projecten die in het kader van prioritaire actie 6 „Vergrijzing van de bevolking” uit het Vijfde Kaderprogramma voor O&TO via het thematische programma „Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen” werden gesubsidieerd, leverden reeds een aantal op zich staande resultaten op in verband met de hier centraal staande thematiek. Het DG Onderzoek heeft onlangs een tussentijds verslag uitgebracht over de inzichten en ervaringen die met deze prioritaire actie zijn opgedaan. De levensomstandigheden van ouderen en gehandicapten kunnen ook worden verbeterd door de uitkomsten van de projecten uit het telematicaprogramma in praktijk te brengen. De veelomvattende benadering zoals die eind jaren negentig in dit programma centraal stond, is echter nog geen gemeengoed geworden. |
3.4 |
In het Zesde Kaderprogramma voor O&TO wordt de steun voor onderzoek naar de vergrijzing van de bevolking en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen zelf en de samenleving als geheel slechts voortgezet in een gering aantal secundaire deelgebieden van prioriteit 1 „Biowetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid”, prioriteit 2 „Technologieën voor de informatiemaatschappij”, prioriteit 7 „Burgers en governance in een kennismaatschappij” en prioriteit 8 „OO in het kader van ondersteunend beleid en anticiperen op wetenschappelijke en technologische behoeften”, alsook in ERA-NET. |
3.4.1 |
Vooral de momenteel onder prioriteit 8 lopende projecten op het gebied van demografische vooruitzichten en de kosten van en uitgaven voor de gezondheidszorg in het licht van de vergrijzing zullen waarschijnlijk voor het beleid relevante inzichten gaan opleveren. Een bijzondere strategische doelstelling van het IST-programma is de bevordering van de integratie van ouderen en gehandicapten in de informatiemaatschappij. Op dit gebied hebben de projecten reeds een aantal nuttige uitkomsten opgeleverd en loopt een reeks veelbelovende projecten met grote consortia en het bedrijfsleven. Er moet echter nog veel worden gedaan om alle hiaten op te vullen. „Vergrijzing van de bevolking” is echter geen aparte prioriteit meer. |
3.5 |
Zeer waarschijnlijk leiden de in het kader van het Vijfde en Zesde Kaderprogramma voor O&TO gesubsidieerde, geneeskundig-biologisch getinte projecten tot veel nieuwe kennis over fysiologische en biologische verouderingsprocessen, de bestrijding van ziekten en manieren waarop de lichamelijke gezondheid kan worden verbeterd en in stand gehouden. |
3.6 |
Het staat buiten kijf dat dit soort bevindingen belangrijk is. Met onderzoeksresultaten alleen kunnen de problemen van ouderen echter niet worden opgelost en kan evenmin worden tegemoetgekomen aan de maatschappelijke taken die zich weldra in heel Europa zullen aandienen als gevolg van het groeiend aantal oudere en vooral hoogbejaarde mensen. Vanwege de vrij lage geboortecijfers is het percentage jongeren (<20 jaar) tussen 1960 en 2001 teruggelopen van 32 % naar 23 % van de totale bevolking in de EU. In dezelfde periode is het percentage ouderen (>60 jaar) gestegen van 16 % naar 22 %. De afhankelijkheidsratio van ouderen, d.w.z. de verhouding tussen het aantal mensen van 60 jaar en ouder en het aantal mensen tussen de 20 en 60 jaar, liep in deze periode op van 29,5 % naar 38,9 %. De komende jaren zal het percentage ouderen verder toenemen - gezien het lage geboortecijfer van de laatste drie decennia - en in 2020 27 % van de bevolking bedragen. Dan zal dus meer dan een kwart van alle Europese burgers 60 jaar of ouder zijn (4). Ook het aantal hoogbejaarden zal tegen die tijd fors zijn gestegen (zie ook par. 4.5.1). Omdat de vergrijzing van de bevolking op zeer veel en de meest uiteenlopende maatschappelijke gebieden consequenties heeft, waarvan de omvang echter nog helemaal niet is te overzien, dient het onderzoek naar de vergrijzing ontegenzeglijk te worden verbreed. Ouder worden is niet alleen een biologisch proces, maar een uit vele facetten bestaande, jarenlange ontwikkeling. Derhalve moet ook het onderzoek daarnaar zich over de lange termijn uitstrekken en multi- en interdisciplinair van aard zijn. Doel van dat onderzoek mag niet alleen zijn de gezondheid te verbeteren en de gemiddelde levensduur te verlengen. Veeleer dient verbetering van de levensomstandigheden van ouderen in de extra jaren die zij kunnen leven, in het onderzoek centraal te staan. |
3.7 |
Om die reden zou in het Zevende Kaderprogramma voor O&TO een prioritaire actie t.a.v. de uitdagingen waarvoor de huidige demografische omwenteling de EU stelt, moeten worden opgenomen. Daarmee zou het bestaande, vooral geneeskundig-biologisch getinte onderzoek moeten worden aangevuld met sociaal- en gedragswetenschappelijke, culturele, sociaal-economische en een op levenslange preventie gerichte doelstellingen. Dergelijk veelomvattend onderzoek zou moeten bestaan uit fundamenteel én toegepast OT&O (5). Daarbij zouden bovendien de meest representatieve Europese ouderenorganisaties moeten worden betrokken, zoals ook wordt aanbevolen in het 2e Internationaal Actieplan over Vergrijzing, dat tijdens de Tweede Wereldassemblee over Vergrijzing in april 2002 te Madrid werd aangenomen, en in de door de UNECE tijdens de ministerconferentie van september 2002 te Berlijn goedgekeurde strategie. Gezien de lange en ingewikkelde politieke besluitvormingsprocessen in dit verband is ondersteuning van dat hierboven beschreven veelomvattend onderzoek zeer dringend geboden. In de volgende paragrafen wordt voor een aantal beleidsterreinen nader ingegaan op de noodzaak van onderzoek op tal van gebieden. |
4. De noodzaak van onderzoek
In onderhavig initiatiefadvies staat vooral de noodzaak van onderzoek centraal die in het kader van de huidige demografische omwenteling bestaat met het oog op een kwalitatief goed leven en een behoorlijke oude dag voor de Europese burgers. Daarbij dient de aandacht uit te gaan naar het verouderingsproces en de levensomstandigheden van ouderen, die in Europa per land zeer van elkaar kunnen verschillen, en naar de geldende maatschappelijke randvoorwaarden, die van land tot land ook erg kunnen uiteenlopen.
Van het grote aantal beleidsterreinen waarop de vergrijzing consequenties heeft, worden hier alleen die gebieden besproken waar de behoefte aan innovatie en dus aan multidisciplinair onderzoek het grootst is.
4.1 De noodzaak van onderzoek naar economisch en financieel beleid
4.1.1 |
Een eerste belangrijk aspect dat in het Zesde Kaderprogramma voor O&TO te weinig aandacht krijgt, is de sociaal-economische kant van de gevolgen van de huidige demografische omwenteling, die volgens analyses van het DG Economische en financiële zaken ingrijpend zullen zijn. Om die reden is degelijke basiskennis vereist aan de hand waarvan gegevens over inkomen en werkgelegenheid kunnen worden gekoppeld aan gegevens over gezondheid en sociaal gedrag. Voor gefundeerde prognoses moet continu en gedurende lange tijd cijfermateriaal worden verzameld (goede voorbeelden in dit verband zijn de Engelse „Longitudinal Study of Ageing” [ELSA] m.b.t. gezondheid en de Amerikaanse „Retirement Survey” [HRS]). De volgende onderzoeksvragen dienen zich aan:
|
4.2 De noodzaak van onderzoek naar werk en werkgelegenheid
4.2.1 |
De veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking en de daardoor noodzakelijke herverdeling van schaarse middelen, waarvan het aanbod de demografische verandering niet kan volgen, maakt het in de toekomst voor het bedrijfsleven, sociale zekerheidsinstanties en de vergrijzende bevolking zelf noodzakelijk om langer dan thans het geval is, gebruik te maken van de kennis en arbeid van ouderen (6). Bekend is dat ouderen in het algemeen niet minder productief zijn dan hun jongere collega's. Alleen wordt een aantal van hun vaardigheden minder groot, terwijl een aantal andere juist groter worden. De volgende onderzoeksvragen dienen zich aan:
Het groeiende aantal ouderen noopt bovendien tot uitbreiding van de bestaande beroepsgebieden en tot het scheppen van nieuwe soorten beroepen. Het is echter niet bekend op welke terreinen een uitbreiding van de beroepsvaardigheden zeer urgent is om aan de wensen en behoeften van ouderen tegemoet te komen, en op welke terreinen nieuwe soorten beroepen moeten worden gecreëerd en er dus nieuwe werkgelegenheid ontstaat. Dit vraagstuk zou moeten worden bezien
|
4.3 De noodzaak van onderzoek naar het dagelijks leven van ouderen
4.3.1 |
Ouder worden is niet alleen een biologisch, maar vooral ook een sociaal proces. De omstandigheden waaronder dat proces zich voltrekt, wijken binnen en tussen de Europese landen sterk af. Dat hangt samen met historisch gegroeide verschillen in politieke en sociale systemen (macroniveau) en met verschillen in levensloop en tijdens het leven vergaarde middelen van afzonderlijke ouderen (microniveau). In lijn daarmee verschillen ook de omstandigheden waaronder afzonderlijke bevolkingsgroepen ouder worden en hun oude dag beleven. Bij onderzoek naar het dagelijks leven van ouderen dient op al dit soort verschillen te worden gelet, of die nu betrekking hebben op de uiteenlopende positie van mannen en vrouwen, op levens- en beroepservaring of op materiële kenmerken e.d. |
4.3.2 |
Tussen de landen van Europa bestaan bovendien veel grote verschillen in klimaat, topografie, bevolkingsdichtheid, kenmerken van dorpen en steden, vervoersinfrastructuur en sociale voorzieningen enz. Deze verschillen zijn van invloed op de mogelijkheden die mensen hebben om hun leven zelf in te richten en maatschappelijk actief te zijn. Een aantal landen kent minimuminkomens voor ouderen, die hun voldoende financiële middelen verschaffen om van hun oude dag te genieten. In een aantal andere landen daarentegen is de uitkering die ouderen ontvangen, niet eens genoeg om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Op dit punt bestaan met name duidelijke verschillen tussen en binnen landen en in de grote groep ouderen zelf.
|
4.3.3 |
Zelfstandigheid, zelfbeschikking en sociale integratie zijn belangrijke individuele en maatschappelijke doelstellingen. De verwezenlijking daarvan komt op oudere en vooral hoogbejaarde leeftijd om meerdere redenen in gevaar. Om te beginnen neemt met het ouder worden het risico op gezondheidsproblemen toe. Nadelige omgevingsfactoren en tekortschietende economische middelen maken het dan lastig om een zelfstandig leven te blijven leiden en maatschappelijk actief te zijn. Daarnaast kunnen heersende normen en denkbeelden - zoals discriminerende ideeën over ouderen - belemmerend werken en ertoe leiden dat ouderen van belangrijke sociale activiteiten worden buitengesloten. Tegenover het negatieve beeld dat veel mensen van ouderen hebben, staat echter het feit dat het merendeel van de ouderen nog vele jaren lang zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid kan leven. Bovendien leveren ouderen in familiekring en voor de hele samenleving vaak belangrijke bijdragen, b.v. door de volgende generatie in sociaal of financieel opzicht te helpen of in politieke, kerkelijke of vakbondsorganen vrijwilligerswerk te verrichten. |
4.3.4 |
Tevens beschikken ouderen over een grote psychologische veerkracht om met veel van die gezondheidsproblemen en negatieve maatschappelijke aspecten van het ouder worden om te kunnen gaan. De „innerlijke harmonie” die zo wordt bereikt, komt echter in gevaar als de problemen waar ouderen voor staan, alsmaar toenemen.
|
4.3.5 |
Veruit de meeste ouderen zijn in staat om in relatief goede gezondheid aan hun ongeveer twintig tot dertig jaar durende oude dag actief invulling geven. Aangezien deze levensfase echter nog nooit eerder zo lang heeft geduurd, zijn er tot nu toe nog maar weinig voorbeelden van de mogelijkheden die daarvoor bestaan. Er zijn nauwelijks betrouwbare en op Europees niveau met elkaar te vergelijken cijfers over de terreinen waarop ouderen tegenwoordig actief zijn en dus maatschappelijk, sociaal of economisch gezien belangrijk werk verrichten, zoals door betaald of vrijwilligerswerk in politieke, kerkelijke of vakbondsorganen of in de hulpverlening aan en de opvoeding en scholing van jongeren.
|
4.3.6 |
Over de vergrijzing van de bevolking wordt vaak alleen maar gesproken als over een „probleem” en een „belasting voor de maatschappij” of in het licht van de stijgende kosten van gezondheidszorg en sociale zekerheid. De vergrijzing heeft echter ook positieve kanten, waar nauwelijks oog voor is en waarover maar weinig gegevens voorhanden zijn. Ouderen leggen bijvoorbeeld geen druk meer op de arbeidsmarkt, maar dragen als consumenten nog wel steeds bij aan de economische groei.
|
4.3.7 |
Veel ouderen zien zichzelf door de huidige discussies over de problemen in de gezondheidszorg, de financiering van ouderdomsuitkeringen en - in een aantal landen – euthanasie, eerder als last voor de samenleving dan als een gewaardeerd lid daarvan.
|
4.4 De noodzaak van onderzoek naar de sociale en ruimtelijke aspecten van het ouder worden
4.4.1 |
De sociale werkelijkheid van ouderen zal de komende jaren ingrijpend veranderen. Vanwege het lage geboortecijfer en het hoge aantal echtscheidingen en doordat mensen steeds vaker op latere leeftijd een gezin stichten, loopt het aantal traditionele familiebanden terug. Daartegenover staat dat het vanwege de langere gemiddelde levensduur steeds vaker voorkomt dat een groot aantal generaties (tot wel vijf in totaal) per familie tegelijkertijd in leven is (de zgn. „beanpolefamily”).
|
4.4.2 |
Uit studies naar tijdsbesteding en mobiliteit blijkt dat mensen naarmate ze ouder worden, steeds meer tijd thuis doorbrengen en dus steeds minder activiteiten buitenshuis ondernemen.
|
4.4.3 |
Het vooruitzicht om bij toenemende gezondheidsproblemen naar een verzorgingstehuis te moeten verhuizen, vervult de meeste ouderen met afgrijzen.
|
4.4.4 |
Technische apparaten, systemen en vormen van dienstverlening kunnen voor ouderen van groot nut zijn bij het oplossen van alledaagse problemen, maar zijn vaak niet op hun behoeften afgestemd. Apparaten zouden dan ook volgens het „design for all”-beginsel kunnen worden ontworpen en moeten flexibel aan verschillende groepen gebruikers kunnen worden aangepast. Met het oog op kwalitatief betere producten en diensten zouden toekomstige gebruikers daarom beslist bij de ontwikkeling daarvan moeten worden betrokken. Het EESC beveelt bedrijven in dit verband aan om de meest representatieve Europese ouderenorganisaties en ouderen zelf te raadplegen en actief te laten meedenken, teneinde voortdurend (in de vorm van een sociale audit) op de hoogte te worden gehouden van de werkelijke behoeften van ouderen.
Daarnaast moet nauwkeuriger worden onderzocht welke technische hulpmiddelen daadwerkelijk door ouderen worden gebruikt en onder welke voorwaarden die hulpmiddelen de levensomstandigheden van ouderen kunnen verbeteren:
|
4.4.5 |
Dat lichamelijke, sociale en culturele activiteiten een positieve invloed op de gezondheid en gemoedstoestand van ouderen hebben, staat buiten kijf. Vaak zijn dergelijke activiteiten voor hen echter moeilijk toegankelijk vanwege natuurlijke obstakels, het gebouwde milieu of een tekortschietend vervoersaanbod. Deze problemen zijn algemeen bekend (7), maar in de praktijk wordt er maar al te vaak weinig tegen gedaan.
|
4.4.6 |
Op individueel niveau maken vaak een gebrek aan sociale contacten en financiële middelen en/of lichamelijke en zintuiglijke tekortkomingen activiteiten buitenshuis voor ouderen ontoegankelijk of deelname daaraan onmogelijk. Juist in dit soort situaties echter - waarin vooral veel alleenstaande oudere vrouwen zich bevinden - is deelname aan sociale en culturele activiteiten zeer belangrijk om vereenzaming te voorkomen.
|
4.5 De noodzaak van onderzoek op het gebied van levenslang leren
4.5.1 |
In een maatschappij waarin sociale, culturele en technische veranderingen elkaar in een hoog tempo opvolgen, wordt levenslang leren steeds belangrijker, vooral voor oudere werknemers. Datgene wat zij vroeger hebben geleerd, is in de huidige arbeidswereld immers niet meer toereikend. De doelstelling om een Europese ruimte voor levenslang leren te verwezenlijken, was reeds onderwerp van een gemeenschappelijke Mededeling van de DG's Onderwijs en cultuur en Werkgelegenheid en sociale zaken en een Resolutie van de Raad van 27 juni 2002 (8). Ook in dit verband dienen zich dringende onderzoeksvragen aan:
|
4.5.2 |
Levenslang leren is echter ook een noodzaak voor mensen die niet meer aan het arbeidsproces deelnemen. Zij moeten eveneens de mogelijkheden hebben om zich ten bate van zichzelf en de hele samenleving verder te kunnen ontplooien.
|
4.6 De noodzaak van onderzoek naar manieren om gezond te blijven en zorgbehoevendheid
4.6.1 |
Vanwege het snel groeiende aantal hoogbejaarden worden de kosten van de gezondheidszorg en socialezekerheidsstelsels steeds hoger, wat als een zeer zwaarwegend gevolg van de huidige demografische omwenteling wordt beschouwd. De komende vijftien jaar zal het aantal 80-jarigen naar verwachting met 50 % toenemen en in Europa meer dan 20 miljoen gaan bedragen (9). Het aantal honderdjarigen zal een navenante exponentiële stijging kennen (10). Daarom is onderzoek naar ziektepreventie op oudere leeftijd en naar behoud en herstel van het onafhankelijk functioneren en de zelfstandigheid van ouderen van groot belang.
|
4.6.2 |
Het toenemende aantal hoogbejaarden zal de komende jaren waarschijnlijk leiden tot een enorme vraag naar zorg en als gevolg daarvan tot stijgende kosten voor particulieren en overheden. Ook op dit gebied dienen zich velerlei onderzoeksvragen aan:
|
4.6.3 |
In de zorgsector in Europa ontbreekt het aan inhoudelijk op elkaar afgestemde definities (b.v. van de begrippen „niet zelfstandig” en „thuiszorg”), een uniforme opzet van de verschillende zorginstanties en richtsnoeren voor de kwalificaties van zorgpersoneel.
|
4.7 De noodzaak van onderzoek naar nieuwe technologieën
4.7.1 |
De bekende in een hoog tempo voortschrijdende technologische ontwikkeling, en vooral de toepassing van steeds weer nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (ICT), hebben consequenties op alle hiervoor besproken terreinen (parr. 4.1 t/m 4.6). Op de arbeidsmarkt worden nieuwe technologieën bijvoorbeeld vaak gebruikt als argument om oudere werknemers buiten te sluiten. Uit onderzoek is echter gebleken dat hun prestaties op dat gebied met bijscholing kunnen worden verbeterd. Ook aan nieuwe technologieën dient derhalve op alle onderzoeksterreinen aandacht te worden besteed, waarbij m.n. moet worden ingegaan op ethische kwesties en vraagstukken als de integratie van ouderen die technologische vernieuwingen niet willen of kunnen benutten. |
4.8 Verwerking, koppeling en aanvulling van bestaande gegevensbestanden
4.8.1 |
Nationaal en Europees gesteund onderzoek heeft reeds kennis op velerlei gebieden opgeleverd, maar die kennis heeft meestal betrekking op afzonderlijke aspecten van een bepaald beleidsterrein en is door de verschillende takken van wetenschap apart vergaard. Dergelijke kennis is dan ook zeer versnipperd, vaak slechts in één taal beschikbaar en onderzoeksresultaten sluiten dikwijls, vanwege uiteenlopende soorten steekproeven en gebruikte instrumenten, niet aan bij de uitkomsten van andere onderzoeken.
|
5. Doelstellingen en aanbevelingen
5.1 |
In onderhavig initiatiefadvies wordt beargumenteerd waarom in het Zevende Kaderprogramma voor O&TO de prioritaire actie „Demografische veranderingen - De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften” moet worden opgenomen. |
5.2 |
Het uiteindelijke doel van deze prioritaire actie is om via de bevordering van multi- en interdisciplinair, sociaal-participatief en thematisch breed georiënteerd onderzoek
|
5.3 |
De hierboven besproken onderzoeksgebieden en de daarbij ter illustratie gestelde onderzoeksvragen hebben ongetwijfeld laten zien hoe nauw biologische, psychologische, sociale, culturele, technologische, economische en organisatorische factoren met elkaar samenhangen als het gaat over ouderen en ouderdom. Daarbij komt dat mensen altijd ouder worden in een concrete ruimtelijke en maatschappelijke context, die in Europa bovendien wordt gekenmerkt door grote geografische en culturele tegenstellingen en verschillen in sociale structuur, zowel binnen als tussen landen. Deze beide aspecten - de vele dimensies van het ouder worden en de uiteenlopende randvoorwaarden waaronder dat gebeurt – maken dat niet valt te ontkomen aan onderzoek met een multi- en interdisciplinair karakter. Tevens moet dat onderzoek zich uitstrekken over de lange termijn, zodat veranderingsprocessen kunnen worden vastgesteld en bij het onderzoek kunnen worden betrokken (12). |
5.4 |
Alleen met een dergelijk breed en langdurig onderzoek kan de basis worden gelegd die nodig is voor beleids- en besluitvorming op de meest uiteenlopende maatschappelijke gebieden en alle bestuursniveaus, met betrekking tot de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking. Ouder worden is niet alleen een geneeskundig-biologisch en technisch-economisch vraagstuk waarvoor oplossingen moeten worden gevonden, maar dient ook vanuit maatschappelijke, sociale en culturele invalshoek te worden benaderd. |
5.5 |
De hiervoor bedoelde onderzoeksactiviteiten zouden vergezeld moeten gaan van de volgende maatregelen:
|
5.6 |
Het achterliggende doel van dit alles is om niet alleen de ouderen en hoogbejaarden van nu, maar ook de toekomstige generaties oudere en jongere mensen in Europa een kans te bieden op EEN LEEFBAAR BESTAAN EN EEN WAARDIGE OUDE DAG. |
Brussel, 15 september 2004
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Roger BRIESCH
(1) COM(2004) 146 def.; Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep; Mededeling van de Commissie over de versterking van de tenuitvoerlegging van de Europese Werkgelegenheidsstrategie, bijlage 1, 26 maart 2004, COM(2004) 239 def.; http://europa.eu.int/comm/employment_social/fundamental_rights/legis/legln_en.htm.
(2) Besluit 2000/750/EG van de Raad van 27 november 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bestrijding van discriminatie (2001-2006); http://europa.eu.int/comm/employment_social/fundamental_rights/index_en.htm; EESC-advies PB C 284 van 14 september 1998; EESC-brochure 2000-018 „Jobs, Learning and Social inclusion: The work of the EESC”.
(3) Resolutie van de Raad van 27 juni 2002, nr. 2002/C 163/01, PB C 163 van 9 juli 2002; COM(2001) 678 def. (november 2001); zie ook COM(2004) 156 def.
(4) Europese Gemeenschappen (2002). Europese sociale statistieken: bevolkingscijfers. Eurostat themagebied 3, bevolking en sociale omstandigheden, Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen.
(5) COM(2004) 9 def.; zie ook COM(2002) 565 def., vooral parr. 3.3 en 4.2.
(6) Zie in dit verband ook het advies van het EESC over „Innovatiebeleid”, PB C 10 van 14 januari 2004 (COM(2003) 112 def.), par. 7 van de „Bijzondere opmerkingen”.
(7) Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (ECMV) (2002). „Transport and ageing of the population” (Vervoer en de vergrijzing van de bevolking), Paris Cedex, publicatie van de OESO.
(8) COM(2001) 678 def.; Resolutie van de Raad van 27 juni 2002, nr. 2002/C 163/01, PB C 163 van 9 juli 2002.
(9) Eurostat (2002). „The Social Situation in the European Union 2002” („De sociale toestand in de Europese Unie 2002”). Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen.
(10) Zie ook Robine, J.M. & Vaupel, J. (2001), „Emergence of supercentenarians in low mortality countries” („De opkomst van 100+ers in landen met een laag sterftecijfer”), The Gerontologist, 41 (speciale uitgave II), 212.
(11) Zie in dat verband ook het EESC-advies over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een Europese onderzoekruimte”, PB C 204 van 18 juli 2000.
(12) Zie in dat verband nogmaals het EESC-advies over COM(2002) 565 def. (PB C 95 van 23 april 2003) .
(13) Mededeling van de Commissie COM(2002) 277 def.