EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002DC0591

Verslag van de Commissie - De Structuurfondsen in 2001 (dertiende jaarlijks verslag)

/* COM/2002/0591 def. */

52002DC0591

Verslag van de Commissie - De Structuurfondsen in 2001 (dertiende jaarlijks verslag) /* COM/2002/0591 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE - De Structuurfondsen in 2001 (dertiende jaarlijks verslag)

INHOUDSOPGAVE

Bijlage 1: Financiële uitvoering per doelstelling

Bijlage 2: Financiële uitvoering van de communautaire initiatieven

Bijlage 3: Financiële uitvoering van de technische hulp

Bijlage 4: Begrotingsuitvoering

ALGEMENE SAMENVATTING

Dit verslag wordt uitgebracht op grond van artikel 45, lid 2 van de algemene Verordening inzake de Structuurfondsen nr. (EG) 1260/1999. Het verslag geeft een overzicht van activiteiten van de Structuurfondsen en van de coördinatie tussen de Structuurfondsen en de overige financiële instrumenten in het jaar 2001.

De volgende drie belangrijke thema's staan centraal in het verslag:

- opmerkelijke feiten bij de werking van de afzonderlijke fondsen en de overige financiële instrumenten,

- coördinatie met de overige instrumenten en beleidslijnen van de Gemeenschap,

- evaluatie van de uitvoering en controle op de bestedingen.

De belangrijke feiten in 2001

Het belangrijkste feit in 2001 was de afronding van de onderhandelingen met de lidstaten in het kader van doelstelling 1 die 70% van de begroting van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 uitmaakt. Het resultaat van de onderhandelingen over de programma's voor doelstelling 1 is door de Commissie bekendgemaakt in een mededeling die op 5 juli 2001 is aangenomen. Ondanks het feit dat zich enkele problemen hebben voorgedaan is de uitkomst ervan bijzonder positief. Een van de problemen was bijvoorbeeld dat de in eerste instantie geplande onderhandelingsperiode van vijf maanden voor de afronding van de programmeringsdocumenten is overschreden, omdat partijen niet aan de kwaliteit van de programmering wensten te tornen. Het is inderdaad gebleken dat een periode van vijf maanden te kort is voor een dergelijk complex proces waarbij met het oog op een doeltreffende programmering veel partners betrokken zijn, rekening gehouden moet worden met specifieke omstandigheden die voortvloeien uit nationaal en communautair beleid en passende beheers- en controlesystemen moeten worden opgezet.

Dankzij de goedkeuring van alle enkelvoudige programmeringsdocumenten / operationele programma's zowel voor doelstelling 1 als voor doelstelling 2 zijn alle geplande kredieten vastgelegd en is 70% van de betalingen gedaan. Bij doelstelling 3 is echter enige achterstand opgetreden.

De tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven vond eveneens in gestaag tempo voortgang.

INTERREG III: 54 van de 70 programma's zijn goedgekeurd.

URBAN II: de 70 programma's zijn goedgekeurd, de bijbehorende kredieten zijn vastgelegd en het voorschot is betaald.

EQUAL: de lidstaten hebben direct na de goedkeuring van hun PCI oproepen tot het indienen van projecten doen uitgaan. De Commissie heeft een gemeenschappelijke database opgezet die het zoeken naar transnationale partners vergemakkelijkt. Deze database is toegankelijk via de server Europa.

LEADER+: 56 van de 73 programma's zijn goedgekeurd.

In totaal is 89% van de begroting van de communautaire initiatieven uitgevoerd, zowel voor de vastleggingen als voor de betalingen.

In het kader van de innovatieve acties zijn 81 van de 103 bij het EFRO ingediende projecten goedgekeurd. Het ESF heeft 37 van de 148 projecten die waren ingediend in het kader van het thema 'aanpassing aan de nieuwe economie' geselecteerd voor een financiële bijdrage van gemiddeld 72%. Met betrekking tot het tweede onderwerp, 'plaatselijke werkgelegenheidsstrategie' is op 31 oktober 2001 een oproep gedaan tot het indienen van projecten.

In het kader van de afsluiting van programma's van vóór 1994 is het grootste deel van de saldi in de loop van het jaar 2001 betaald. De nog te betalen bedragen zijn hiermee teruggebracht van 581 naar 315 miljoen EUR voor doelstelling 1, van 144 tot 88 miljoen EUR voor doelstelling 2 en van 146 naar 62 miljoen EUR voor de communautaire initiatieven. De nog openstaande bedragen houden voornamelijk verband met zaken waarop een uitgebreide controle wordt verricht omdat het sterke vermoeden bestaat dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, of waarvoor een rechterlijke beslissing wordt afgewacht.

Coördinatie met de andere instrumenten en beleidslijnen van de Gemeenschap

Het Cohesiefonds financiert projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur en het milieu. De samenhang met de door de Structuurfondsen gefinancierde maatregelen wordt gewaarborgd door de invoering van strategische referentiekaders.

Daarnaast is dankzij het samenwerkingsakkoord voor de periode 2000-2006 tussen de EIB en de Commissie een regeling voor het contact tussen de geografische eenheden van deze twee instellingen opgezet, waardoor de verschillende maatregelen beter gecoördineerd kunnen worden. Bovendien heeft de EIB deelgenomen aan de evaluatie van acht grote projecten die waren ingediend voor financiering vanuit de Structuurfondsen.

Om rekening te kunnen houden met de andere beleidslijnen van de Gemeenschap is de steunverlening door de Structuurfondsen evenals in het verleden zorgvuldig geanalyseerd. Zo wordt gewaarborgd dat de communautaire mededingingsregels, met name op het gebied van overheidssteun, worden nageleefd.

Bovendien wordt bijzondere aandacht geschonken aan de samenhang van de bijstandsverlening door de Structuurfondsen met het werkgelegenheidsbeleid. Soms kan het effect van ESF-subsidies echter moeilijk worden vastgesteld, omdat de opzet van de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid niet gestandaardiseerd is.

Tenslotte is via een evaluatie vooraf nagegaan of de steunmaatregelen van de Structuurfondsen in overeenstemming waren met de milieuwetgeving. Deze evaluatie werd echter bemoeilijkt door het ontbreken van geharmoniseerde gegevens en indicatoren in de meeste programma's. Tijdens de programmeringsonderhandelingen van de Structuurfondsen heeft de Commissie eveneens veel aandacht besteed aan de uitvoering van de richtlijn Natura 2000.

Evaluatie van de uitvoering en controle op de bestedingen

In 2001 heeft het EFRO 27 controles uitgevoerd over de beheerssystemen van de lidstaten. Deze controles zijn uitgevoerd met het oog op preventie en geven een beeld van de aandacht die de lidstaten zelf aan de kwaliteit van hun systemen hadden besteed, met name door het oprichten van interne controleorganen. Helaas doen de bevoegde instanties in de lidstaten nog te vaak betalingen zonder echt na te gaan of de hieraan ten grondslag liggende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Uit de controles bleek eveneens een gebrek aan gezag over de bemiddelende en de uitvoerende instanties. Deze zouden overigens duidelijkere en beter geharmoniseerde regels voor de te volgen procedures moeten krijgen.

Er zijn 41 controles uitgevoerd door het ESF en 12 door het FIOV.

De 18 controles die door het EOGFL zijn uitgevoerd hebben voornamelijk aangetoond dat onvoldoende de hand werd gehouden aan Verordening 2064/97, dat in een aantal gevallen uitgaven zijn gefinancierd die niet voor steun in aanmerking kwamen en dat de bij de Commissie ingediende declaraties nog te vaak niet overeenstemden met de bijbehorende transacties.

HOOFDSTUK 1 - Belangrijke gebeurtenissen in 2001

1.1 Het tweede verslag over de economische en sociale cohesie en het forum over de cohesie

Het tweede verslag over de economische en sociale cohesie is getiteld 'Eenheid van Europa, solidariteit tussen de volkeren, verscheidenheid van de regio's' en is in januari 2001 door de Commissie goedgekeurd. In het verslag wordt de balans opgemaakt van het cohesiebeleid sedert 1989, en wordt de aanzet gegeven tot het debat over de toekomst van dit beleid in het vooruitzicht van een uitgebreide Unie. Het rapport is op 31 januari 2001 door Michel Barnier, Commissaris voor regionaal beleid, bij het Europees parlement ingediend.

Uit het rapport blijkt dat de nationale en regionale cohesie sinds het einde van de jaren tachtig aanzienlijk is versterkt. De ongelijkheid tussen de lidstaten is met een derde afgenomen, die tussen de regio's met bijna een vijfde. In de drie minst welvarende lidstaten (Griekenland, Spanje en Portugal) is het inkomen per inwoner gestegen van 68% van het gemiddelde voor de Europese Unie in 1988 tot 79% van datzelfde gemiddelde in 1999. Verder heeft Ierland zoveel van zijn achterstand ingehaald dat het niet langer deel uitmaakt van de groep van de cohesielanden. De minst welvarende landen hebben ook hun infrastructuur op het gebied van communicatie en telecommunicatie versterkt.

Desondanks ontwikkelen de meeste lidstaten zich intern niet in de richting van meer gelijkheid. Soms worden de verschillen juist groter, terwijl in de cohesielanden de toename van de ongelijkheid tussen de verschillende regio's soms gepaard gaat met convergentie van alle regio's in de richting van het communautaire gemiddelde voor wat betreft het BBP per inwoner. Andere indicatoren getuigen van blijvende regionale ongelijkheid, zoals bijvoorbeeld zones met hoge werkloosheid in bepaalde regio's (Spanje, Italië en de Franse overzeese departementen) en van verschillen tussen de regio's op het gebied van onderzoek, innovatie of onderwijs en opleiding die voortbestaan of zelfs groter worden. In het verslag wordt ook aandacht besteed aan de kandidaat-lidstaten voor toetreding. De volgende cijfers geven een goed beeld van de situatie: terwijl de oppervlakte en de bevolking van de Unie met een derde zullen worden uitgebreid gaat het bruto binnenlands product van de Unie in haar nieuwe samenstelling met slechts 5% omhoog.

In het verslag is sprake van een plan om de uitgebreide Unie in drie groepen landen te verdelen, op basis van hun ontwikkelingspeil. De eerste groep zou bestaan uit de twaalf meest welvarende landen (dat wil zeggen de landen met een BBP dat nu gelijk is aan of hoger dan het communautaire gemiddelde); de tweede groep zou bestaan uit de drie cohesielanden (Griekenland, Spanje, Portugal) plus een aantal kandidaat-lidstaten voor toetreding waarvan het BBP rond de 80% van het communautair gemiddelde ligt (Cyprus, Malta, Slovenië, de Tsjechische Republiek); de derde groep tenslotte zou bestaan uit de overige kandidaat-lidstaten voor toetreding, namelijk acht landen die goed zijn voor ongeveer 16% van de bevolking van de uitgebreide Unie en waarvan het inkomen ongeveer 40% van het communautair gemiddelde bedraagt.

Nu wij worden geconfronteerd met de uitdagingen in verband met de uitbreiding moeten er nieuwe denksporen en acties worden uitgestippeld. Een cruciale vraag is: wat is in het kader van het regionaal beleid het belangrijkste criterium? Als het BBP per inwoner blijft gelden zou het gemiddelde BBP van de Unie dalen. Logisch gevolg hiervan is dat de regio's die op dit moment wel onder doelstelling 1 vallen dan niet meer voor communautaire bijstand in aanmerking komen.

Het tweede forum over de cohesie werd op 21 en 22 mei 2001 in Brussel gehouden. De 1800 aanwezigen konden hier actief deelnemen aan een debat over de toekomst van het regionaal beleid. Verschillende ministers van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, Europese afgevaardigden en vertegenwoordigers van de regionale overheidsorganen binnen de Unie waren zo in de gelegenheid hun standpunten met elkaar te vergelijken en uiting te geven aan hun verwachtingen, maar ook aan hun ongerustheid met betrekking tot de uitvoering van de regionale steunmaatregelen in een uitgebreide Unie.

Hoewel dit forum niet zozeer bedoeld was om van gedachten te wisselen over de financiering van het toekomstige Europese regionale beleid maar veeleer over de ideeën die hieraan ten grondslag liggen, kwamen de financiële middelen toch vaak ter sprake. Een aantal sprekers was van mening dat de beide bovengrenzen die voor regionale steun waren vastgelegd naar boven toe herzien moesten worden. Deze grenzen zijn nu:

- op het niveau van de begroting van de Unie: 0,45% van het totale BBP;

- op het niveau van de overgedragen financiële middelen: 4% van het nationale BBP van de individuele landen.

Ook de regionale thema's in het tweede verslag over de cohesie, zoals de stedelijke problematiek en de diversificatie op het platteland, gebieden met een natuurlijke of geografische handicap en de omschakelingsproblemen, kwamen vaak ter sprake. Europees Commissaris Michel Barnier stelde dan ook voor deze thema's de komende twee jaar verder uit te diepen.

1.2. Start van de innovatieve acties

De nieuwe richtsnoeren voor de vernieuwende acties in het kader van het EFRO voor de periode 2000-2006 zijn in januari 2001 door de Commissie aangenomen. Binnen de nieuwe regeling worden voor steun in aanmerking komende regio's uitgenodigd een verzoek om een EFRO-bijdrage van maximaal 3 miljoen EUR in te dienen voor een regionaal programma voor vernieuwende acties dat gebaseerd is op een regionale strategie ter stimulering van vernieuwing. In dit programma moet rekening gehouden worden met de specifieke omstandigheden van de betrokken regio en moet een aantal door het betrokken regionale partnerschap geselecteerde acties en bijbehorende proefprojecten worden opgenomen.

Het doel hierbij is te komen tot kwalitatief betere bestedingen op het gebied van innovatie in de reguliere programma's voor doelstelling 1 en 2 en invloed uit te oefenen op de inhoud van andere regionale ontwikkelingsprogramma's. Naast de regionale programma's kan ook een beperkt aantal specifieke netwerkprogramma's, waarbij ten minste vijf regio's uit vijf lidstaten betrokken zijn, worden goedgekeurd.

Voor vernieuwende acties is in de periode 2000-2006 ieder jaar 0,4% van de jaarbegroting van het EFRO beschikbaar, wat neerkomt op ongeveer 400 miljoen EUR voor de hele periode.

1.3. Mededeling over de onderhandelingen over de doelstelling 1-programma's

Op 5 juli 2001 heeft de Commissie een mededeling [1] aangenomen waarin een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste elementen van de communautaire bijstandspakketten die voor de nieuwe programmeringsperiode (2000-2006) zijn geprogrammeerd ten behoeve van de doelstelling 1-regio's waarbij de nadruk wordt gelegd op de resultaten van de onderhandelingen met de lidstaten en op de communautaire meerwaarde die is gerealiseerd. Na anderhalf jaar van onderhandelen moest de balans worden opgemaakt, ook al was dit niet voorzien in de basisverordening.

[1] COM(2001) 378 def. van 5 juli 2001 en SEC(2001) 1140/2 van 18 juli 2001

De Europese Raad heeft in Berlijn besloten om voor de periode 2000-2006 195 miljard EUR ter beschikking van de Structuurfondsen te stellen, waarvan bijna 70% of 127,5 miljard EUR bestemd is voor de programma's voor regionale ontwikkeling in het kader van doelstelling 1. Het moet mogelijk zijn om met deze middelen te bewerkstelligen dat het BBP van de betrokken lidstaten tegen 2006 een belangrijke reële stijging heeft ondergaan (met 6% in Griekenland en Portugal, 2,4% in Spanje en 4% in de Oost-Duitse deelstaten). Voorts zullen de nieuwe programma's tegen 2006 een aanzienlijk opdrijvend effect op het investeringsniveau hebben gehad (+ 20% in Griekenland, + 14% in Portugal, + 6% in de Oost-Duitse deelstaten).

Hoewel het algemene beeld van de onderhandelingen met de nationale overheidsorganen grotendeels positief is, zijn er nog enkele problemen die de Commissie in de mededeling heeft aangestipt.

- De periode van vijf maanden die voor de onderhandelingen over de programmeringsdocumenten is voorzien, is te kort gebleken (voor de goedkeuring gemiddeld benodigde tijd: acht maanden tot een jaar) hetgeen de grondige besprekingen weerspiegelt die de Commissie met de lidstaten heeft gevoerd met het oog op een betere kwaliteit. Er is sprake van een afweging tussen de tijd die voor de onderhandelingen wordt uitgetrokken, en het resultaat. Dit geldt met name voor aspecten zoals de invoering van toereikende beheers- en controlesystemen, de integratie van de evaluatie in de besluitvorming, het overleg in het kader van het partnerschap en de inachtneming van het communautaire beleid, met name op het gebied van het milieu en de mededingingsregels. De Commissie zal erop toezien dat de lidstaten hun verbintenissen in dit verband nakomen.

- De uitwerking van het programmacomplement is soms opgevat als een volwaardige programmeringsfase, terwijl het in dat complement moet gaan om het expliciteren van de inhoud van de prioritaire zwaartepunten van de programma's en kwantificering van de daaraan gerelateerde doelstellingen en indicatoren, inclusief een prestatiereserve. In enkele gevallen ging dit gepaard met beheersproblemen doordat de met de voorbereiding van de programmacomplementen belaste autoriteiten niet dezelfde waren als de autoriteiten die over de plannen en de programma's hadden onderhandeld.

- In verscheidene lidstaten zijn de hoofdlijnen van de nieuwe beheers-, controle- en toezichtsystemen aangegeven, maar moet nog het nodige worden gedaan om de regelingen voor toepassing van deze systemen nader uit te werken en om deze systemen volledig operationeel te maken.

De Commissie verzoekt de lidstaten om hun inspanningen op deze essentiële gebieden voor een doeltreffender gebruik van de middelen uit de Structuurfondsen te intensiveren in overeenstemming met de nieuwe uitvoeringsverordeningen, speciaal wat de geautomatiseerde beheerssystemen betreft (mede om vertragingen in de tussentijdse betalingen te helpen voorkomen). De Commissie is van plan een vergelijkende analyse van de systemen voor het financiële beheer en de controle te verrichten, wat de optimale werkwijze moet helpen opsporen en nieuwe oplossingen voor problemen die zich op dit gebied voordoen dichterbij moet brengen.

- Ondanks de vooruitgang die is geboekt wat het betrekken van de partners bij de voorbereiding van de plannen en de programma's betreft, is niet altijd duidelijk op welke wijze het partnerschapsbeginsel zal worden toegepast gedurende de tenuitvoerlegging van de bijstandspakketten.

De Commissie zal zich inzetten voor een goed functionerend partnerschap, dat zo breed mogelijk zal moeten zijn en zich ook proactiever en verantwoordelijker zal moeten opstellen ten aanzien van het beheer van de bijstandspakketten.

Deze minder positieve aspecten doen geen afbreuk aan de deugdelijkheid van de beginselen die zijn vastgesteld in de verordeningen betreffende de Structuurfondsen. Het resultaatgerichte beheersmodel, dat één van de pijlers van de hervorming van de Structuurfondsen is, blijkt veeleisend en moeilijk ten uitvoer te leggen te zijn. Het heeft echter reeds bijgedragen tot een grotere doorzichtigheid en een hogere kwaliteit van de programmering voor de periode 2000-2006. Bij de evaluatie halverwege de looptijd van de programma's zal blijken in hoeverre dit van invloed is geweest op de tenuitvoerlegging. De Commissie zal daaruit de nodige lering trekken, vooral op de punten eenvoud, kwaliteit, doeltreffendheid en doorzichtigheid.

De voor het regionaal beleid verantwoordelijke ministers hebben tijdens een informele ministervergadering op 13 juli 2001 in Namen over de mededeling gedebatteerd. De discussie ging over de eerste resultaten van de tenuitvoerlegging van de programmeringsdocumenten voor doelstelling 1. Er bleek belangrijke vooruitgang te zijn geboekt met betrekking tot de strategische inhoud van regionale programma's dankzij de systematische uitvoering van evaluaties, de versterking van het partnerschap en de aandacht voor communautaire prioriteiten als de informatiemaatschappij of het milieu. De vertegenwoordigers van sommige lidstaten spraken hun bezorgdheid uit over het risico dat de met de decentralisatie verband houdende doelstelling van grotere eenvoud niet wordt bereikt vanwege de door de Commissie ingevoerde regels voor financieel beheer en controle. In aansluiting hierop heeft commissaris Michel Barnier besloten het initiatief te nemen tot bestudering, in nauw overleg met de lidstaten, van mogelijkheden om de tenuitvoerlegging van Structuurfondsenacties te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan de beginselen van gezond en doeltreffend beheer.

Deze onderhandelingen over doelstelling 1 kunnen met name hun nut bewijzen bij de voorbereiding van de programmeringsdocumenten van de kandidaat-lidstaten halverwege de periode 2000-2006.

In het derde verslag over de economische en sociale cohesie, dat naar verwachting eind 2003 door de Commissie wordt gepresenteerd, moet duidelijk zijn op welke wijze de regels voor het functioneren van de Structuurfondsen na 2006 kunnen worden verbeterd.

HOOFDSTUK 2 - UITVOERING VAN DE PROGRAMMA'S

2.1. Algemeen overzicht

2.1.1. Goedkeuring nieuwe programma's

Doelstelling 1. De EPD's en OP's die in 2000 nog niet waren aangenomen, zijn in 2001 goedgekeurd. Het gaat hierbij in totaal om 55 maatregelen, voornamelijk in Griekenland (25 OP's) en Spanje (17 OP's). Voor de overige onder doelstelling 1 vallende lidstaten hoefden alleen nog een paar op zichzelf staande maatregelen te worden aangenomen.

Doelstelling 2. Alle geplande maatregelen zijn eveneens in 2001 aangenomen. Het gaat hierbij in totaal om 86 EPD's. In het jaar 2000 waren alleen de EPD's van Denemarken, Finland en Zweden goedgekeurd. Daar de meeste programma's van de overige landen echter eind 2000 voor goedkeuring gereed waren, mochten de betrokken kredieten naar het volgende jaar worden overgebracht. Een aantal programma's voor Italië, België, Nederland, Luxemburg en gedeeltelijk ook voor Duitsland waren eind 2000 niet voor goedkeuring gereed en moesten worden aangepast als gevolg van het besluit tot herbudgettering van de eind 2000 geannuleerde kredieten.

Doelstelling 3. Er moesten alleen nog vier Spaanse OP's worden aangenomen, die in de loop van het jaar zijn goedgekeurd.

Het FIOV buiten doelstelling 1. De Commissie heeft voor tien van de elf programma's van de regio's buiten doelstelling 1 de kredieten van de tweede tranche vastgelegd. Hiermee is een bedrag van 159,4 miljoen EUR gemoeid. Ook de eerste tranche van 14 miljoen EUR van het Italiaanse programma is vastgelegd op vanuit het jaar 2000 overgebrachte kredieten. Het programma voor Nederland was aan het eind van het boekjaar bijna rond, maar de Commissie heeft niet vóór 31 december 2001 kunnen besluiten over de goedkeuring van dit programma. De Commissie heeft besloten de bijbehorende kredieten naar het volgende boekjaar over te brengen. Deze kredieten zijn vóór 31 maart 2002 vastgelegd.

Communautaire initiatieven. Alle programma's die in 2000 nog niet waren aangenomen zijn in de loop van 2000 goedgekeurd.

Het gaat hier met name om 53 programma's in het kader van INTERREG III (deelinitiatieven A en B) die in 2001 zijn aangenomen.

Daarnaast zijn alle 70 programma's voor stadsherstel (communautair initiatief URBAN II) in de loop van 2001 aangenomen.

In het kader van het communautair initiatief LEADER+ zijn in 2001 56 nationale en regionale programma's aangenomen.

De lidstaten hebben hun programmavoorstel(len) in het kader van het communautair initiatief EQUAL in september 2000 ingediend. Met deze voorstellen was in totaal een bedrag van 3,026 miljard EUR gemoeid. Na afloop van de onderhandelingen met de lidstaten heeft de Commissie tussen 8 maart en 22 mei 2001 17 EQUAL-programma's aangenomen, hetgeen neerkomt op één programma per lidstaat, met uitzondering van België en het Verenigd Koninkrijk waarvoor per land twee programma's goedgekeurd zijn [2].

[2] Voor het Frans- en Duitstalige deel en voor het Nederlandstalige deel; voor Groot-Brittannië en Noord-Ierland

In de loop van het jaar 2000 zijn in het kader van de verschillende doelstellingen en communautaire initiatieven [341] maatregelen goedgekeurd.

De programmering voor de periode 2000-2006 kan eind 2001 als vrijwel afgerond worden beschouwd (behalve voor de programma's in het kader van INTERREG III-onderdeel C) en wordt dus uitgevoerd via [452] maatregelen (EPD's en OP's). Ter vergelijking: de programmering van de vorige periode 1994-1999 omvatte meer dan 1130 maatregelen.

2.1.2. Tenuitvoerlegging van doelstelling 1, 2 en 3

Doelstelling 1

De vastleggingskredieten van doelstelling 1 zijn uitgebreid met een bedrag van 5,375 miljard EUR aan kredieten die uit het jaar 2000 zijn overgebracht, waarmee de beschikbare kredieten met 25,8% zijn toegenomen. De overbrenging van deze kredieten diende om in 2001 de tranches van het jaar 2000 te kunnen vastleggen voor een aantal programma's die eind 2000 waren aangenomen of gereed waren om te worden goedgekeurd.

De betalingskredieten van doelstelling 1 zijn verhoogd met 1,02 miljard EUR door de overbrenging van kredieten uit het jaar 2000. Tijdens de procedure voor de jaarlijkse algemene overschrijving door de begrotingsautoriteit is 160 miljoen EUR, op een totaalbedrag van 209,7 miljoen EUR, overgeheveld naar andere hoofdstukken van de Structuurfondsen. De rest (49,7 miljoen EUR) is overgeheveld naar andere begrotingshoofdstukken. Deze overdrachten vertegenwoordigen 1,1% van de betalingskredieten van doelstelling 1.

In de loop van het jaar waren de beschikbare vastleggingskredieten volledig vastgelegd en was 70% van de betalingskredieten uitgekeerd. Het resterende niet-uitgekeerde bedrag aan betalingskredieten is geannuleerd overeenkomstig de algemene regel in het financieel reglement.

Met de afsluiting van de programma's van de voorgaande programmeringsperioden en de afwikkeling van de nog te betalen kredieten is in 2001 voor doelstelling 1 aanzienlijke vooruitgang geboekt.

Verloop van de nog te betalen kredieten van vóór 1994 voor de programma's van doelstelling 1:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Overeenkomstig artikel 52, lid 5, van Verordening nr. 1260/1999 moesten de nog te betalen kredieten met betrekking tot programma's die door de Commissie vóór 1 januari 1994 zijn goedgekeurd en waarvoor uiterlijk op 31 maart 2001 geen aanvraag voor een eindbetaling was ingediend uiterlijk op 30 september 2001 ambtshalve worden geannuleerd.

Dat er toch nog bedragen betaalbaar moeten worden gesteld met betrekking tot de in bovengenoemde bepaling bedoelde programma's, is te verklaren doordat de eindbetaling, hoewel de vereiste aanvraag daartoe voor het betrokken programma wel is ingediend, niet kan plaatsvinden hetzij omdat:

- er een rechterlijke beslissing wordt afgewacht,

- vermoedelijke onregelmatigheden moeten worden onderzocht, hetzij vanwege een combinatie van beide.

Doelstelling 2

Aangezien de meeste doelstelling 2-programma's in 2001 zijn aangenomen, is voor een bedrag van 2,652 miljard EUR aan vastleggingskredieten van 2000 naar 2001 overgebracht, waarmee de kredieten met 73,4% zijn toegenomen. Ondanks deze verhoging van de beschikbare kredieten zijn alle vastleggingskredieten inclusief de overgebrachte kredieten in 2001 vastgelegd.

Voor een bedrag van 150 miljoen EUR aan betalingen is uit het jaar 2000 overgebracht. Ongeveer 70% van de betalingskredieten is in de loop van het jaar 2001 uitgekeerd. Het resterende niet-uitgekeerde bedrag aan betalingskredieten is overeenkomstig de algemene regel van artikel 7 lid 2 van het financieel reglement geannuleerd. Op basis van de beschikbare informatie was de Commissie namelijk van mening dat de geboekte betalingskredieten in verhouding tot de verwachte uitvoering voldoende leken.

Met de afsluiting van de oude programma's en de afwikkeling van de nog te betalen kredieten is in 2001 net als voor doelstelling 1 aanzienlijke vooruitgang geboekt.

Verloop van de nog te betalen kredieten van vóór 1994 voor programma's van doelstelling 2:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Overeenkomstig artikel 52 lid 5 van Verordening nr. 1260/1999 moesten de nog te betalen kredieten met betrekking tot programma's die door de Commissie vóór 1 januari 1994 zijn goedgekeurd en waarvoor uiterlijk op 31 maart 2001 geen aanvraag voor een eindbetaling was ingediend uiterlijk op 30 september 2001 ambtshalve worden geannuleerd.

Dat er met betrekking tot de in bovengenoemde bepaling bedoelde programma's bedragen resteren die nog niet betaald zijn, is te verklaren doordat de eindbetaling, hoewel de in deze bepaling vereiste aanvraag daartoe voor het betrokken programma wel is ingediend, niet kan plaatsvinden om één of meer van de volgende redenen:

- er wordt een rechterlijke beslissing afgewacht,

- of er wordt een controle op vermoedelijke onregelmatigheden uitgevoerd.

Doelstelling 3

Eind 2001 beliepen de totale betalingen uit hoofde van doelstelling 3 2,8 miljard EUR, dat wil zeggen ongeveer 40% van de totale vastleggingen voor 2000-2001. Dit was gedeeltelijk het gevolg van de late start van veel programma's in het jaar 2000, waardoor een achterstand ontstond die in 2001 in veel lidstaten geleidelijk aan werd ingelopen. In Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en Spanje lagen de betalingen relatief gezien boven het gemiddelde. Eind 2001 had in totaal 11% van de betalingen van de gehele programmeringsperiode plaatsgevonden. Uit dit cijfer blijkt dat de betaling van het voorschot van 7% slechts in een paar lidstaten vóór eind 2001 werd gevolgd door verzoeken om aanvullende betalingen.

Door de vertraging waren sommige lidstaten bang dat kredieten zouden worden geannuleerd of terugbetaald zouden moeten worden. Uit de jaarlijkse evaluatiebijeenkomsten in de herfst van 2001 bleek echter dat deze vrees was afgenomen. Ook ontstond bezorgdheid over de invloed van de economische teruggang in 2001 op de uitvoering van de programma's. Sommige beheersautoriteiten opperden tijdens de bijeenkomsten in de herfst de mogelijkheid van preventieve herziening van de programma's, vooral omdat de uitvoering van bepaalde stimulerende of preventieve maatregelen in een negatief sociaal-economisch klimaat problemen oplevert.

2.1.3. Tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven

Nadat op 28 april 2000 [3] de richtsnoeren voor INTERREG III voor de periode 2000-2006 waren goedgekeurd (4,875 miljard EUR volgens het prijspijl van 1999) is de lidstaten verzocht binnen zes maanden na de publicatiedatum van de definitieve mededeling in het Publicatieblad [4] gedetailleerde voorstellen in te dienen.

[3] PB C 143/6 van 23 mei 2000

[4] PB C 143/6 van 23 mei 2000

Hoewel een aanzienlijk deel van de programma's (vooral de grensoverschrijdende programma's) reeds in de loop van 2001 was ingediend heeft de Commissie nog aanvragen ontvangen voor 12 grensoverschrijdende programma's (onderdeel A), negen transnationale programma's (onderdeel B), de vier interregionale programma's (onderdeel C) en een programma voor netwerken uit hoofde van punt 53 van de richtsnoeren (ORATE, Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied).

De diensten van de Commissie hebben het onderzoek naar de bovengenoemde en de reeds in 2000 ingediende programma's aangevangen, evenals de onderhandelingen met de betrokken nationale en regionale overheidsinstanties, om zo snel mogelijk tot goedkeuring van de verschillende programma's te kunnen komen.

In de loop van het jaar 2001 hebben diensten van de Commissie 44 (van de 53) grensoverschrijdende programma's, acht (van de 13) transnationale programma's en twee (van de vier) interregionale programma's goedgekeurd.

Als gevolg hiervan is in 2001 een begin gemaakt met de concrete uitvoering van een groot deel van de INTERREG III-programma's. Bovendien heeft de Commissie deelgenomen aan verschillende toezichtcomités, zoals bepaald in het algemeen reglement van de Structuurfondsen, en aan de eventuele stuurgroepen zoals bepaald in de richtsnoeren van INTERREG III.

Het communautair initiatief URBAN II is bedoeld voor sociaal-economisch herstel van steden en crisisbuurten om te komen tot een duurzame ontwikkeling van de steden. URBAN II heeft betrekking op de periode 2001-2006 en levert financiële bijdragen aan 70 steden en probleemwijken die door de lidstaten zijn aangemeld. De totale bijdrage van het EFRO bedraagt 743,6 miljoen EUR [5]. Hierbij komen dan nog financieringen van gelijke omvang vanuit de publieke en de particuliere sector. Deze financieringen zijn bestemd voor maatregelen als de renovatie van openbare gebouwen en ruimten, initiatieven ten behoeve van de werkgelegenheid, verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor de meest achtergestelde groepen, de ontwikkeling van milieuvriendelijk openbaar vervoer, de invoering van efficiëntere beheerssystemen, het gebruik van duurzame energie, de ontwikkeling van het potentieel dat voortvloeit uit de informatie- en communicatietechnologie. Ook zal in de loop van 2002 een programma van start gaan voor de uitwisseling van informatie en ervaringen met betrekking tot het herstel van stedelijke gebieden.

[5] Huidige prijspeil

Hoewel een groot aantal van de 70 programma's in de eerste helft van 2001 is ingediend, zijn alle programma's in de tweede helft van 2001 door Commissie onderzocht, met de indieners besproken en goedgekeurd. Bovendien zijn de kredieten vastgelegd en is ook het voorschot betaald.

De concrete uitvoering is van start gegaan in het kader van een breed partnerschap tussen alle (nationale, regionale en lokale) betrokkenen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De lidstaten zijn begonnen met de tenuitvoerlegging van het initiatief EQUAL, voornamelijk via een oproep tot het indienen van voorstellen, de acceptatie en selectie van EQUAL-projecten op basis van de in hun programma's vastgelegde uitgangspunten. Alle lidstaten hadden toegezegd volgens een gemeenschappelijk tijdschema te werk te gaan om zo de transnationale samenwerking, het belangrijkste uitgangspunt van het initiatief, te bevorderen.

Actie 1 is op 15 november 2001, na selectie in de diverse landen, voor ongeveer 1500 EQUAL-ontwikkelingspartnerschappen van start gegaan. Duitsland en Griekenland liepen enige vertraging op bij de selectie. Deze achterstand is echter in de loop van januari weer ingelopen. Over de afzonderlijke EQUAL- ontwikkelingspartnerschappen is gedetailleerde informatie bijeengebracht in de gemeenschappelijke EQUAL-database die door de Commissie is ontwikkeld en die sinds 15 november 2001 regelmatig door de lidstaten wordt aangevuld. Deze database is niet alleen een hulpmiddel voor de ontwikkelingspartnerschappen die op zoek zijn naar transnationale partners, maar vormt tevens tijdens de hele looptijd van het programma de belangrijkste bron van informatie. De database kan worden geraadpleegd op de site van EQUAL via EUROPA.

Tijdens actie 1 hebben de ontwikkelingspartnerschappen hun nationale werkprogramma afgerond en met tenminste één ontwikkelingspartnerschap in een andere lidstaat transnationale samenwerking tot stand gebracht. Naast de EQUAL-database zijn op Europees niveau andere hulpmiddelen ontwikkeld, zoals de handleiding voor transnationale samenwerking in het kader van EQUAL of het gebruik van het softwareprogramma 'ETCIM' om de transnationale samenwerkingsovereenkomsten tussen de ontwikkelingspartnerschappen van verschillende landen af te sluiten.

Met actie 2 is op 15 mei 2002 een begin gemaakt. Deze actie vormt de concrete start van de 1500 EQUAL-ontwikkelingspartnerschappen in de hele Europese Unie.

Twee kandidaat-lidstaten voor toetreding, de Tsjechische Republiek en Hongarije, doen mee met het initiatief EQUAL. Zij hebben hun eigen EQUAL-ontwikkelingspartnerschappen geselecteerd, die op dezelfde wijze als hun collega's van de lidstaten aan het programma deelnemen.

In het kader van LEADER+ zijn in 2001 56 programma's goedgekeurd: 11 nationale en 45 regionale programma's. De goedkeuring van de 17 overige programma's vindt plaats in het eerste kwartaal van 2002. De totale communautaire bijstand voor Leader+ in de periode 2000-2006 bedraagt 2.020 miljoen EUR en wordt gefinancierd vanuit het EOGFL-afdeling Oriëntatie.

Het jaar 2001 is voor het grootste deel besteed aan de selectie van de plaatselijke actiegroepen op basis van de in de programma's vastgelegde uitgangspunten. Hierdoor was de daadwerkelijke uitvoering van Leader+ eind 2001 nog niet begonnen.

Begrotingsuitvoering van de communautaire initiatieven

De Commissie heeft geen enkele overbrenging van vastleggingskredieten goedgekeurd. De besluitvorming ten aanzien van de goedkeuring van de programma's was eind 2000 namelijk niet ver genoeg gevorderd om deze overbrenging te rechtvaardigen.

Gezien de achterstand bij de goedkeuring van de programma's is er ook geen enkele overbrenging van betalingskredieten goedgekeurd, ondanks het feit dat het, wanneer alle programma's te zijner tijd worden aangenomen, natuurlijk moeilijk wordt het eerste voorschot te betalen. Uiteindelijk is tijdens de procedure voor de jaarlijkse, door de begrotingsautoriteit goedgekeurde, totale overmaking een totaalbedrag van 160 miljoen EUR vanuit doelstelling 1 naar dit begrotingshoofdstuk overgebracht. Omdat een aantal voorstellen voor INTERREG-programma's echter dusdanige lacunes vertoonden dat zij niet vóór eind 2001 konden worden aangenomen, is een bedrag van 75,75 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (waarvan 2,4 miljoen EUR vanuit URBAN) overgebracht naar andere hoofdstukken van de Structuurfondsen. Tot slot heeft de Commissie de begrotingsautoriteit voorgesteld deze kredieten over te hevelen naar het EFRO teneinde de beschikbare middelen voor de goedkeuring van programma's voor innovatieve acties uit te breiden. Deze middelen waren namelijk niet toereikend om alle na onderzoek geselecteerde programma's te kunnen aannemen.

Van de vastleggingskredieten is 89% verbruikt. Hetzelfde geldt voor de betalingskredieten

Besloten is het bedrag dat aan het eind van het boekjaar nog moest worden vastgelegd (161,8 miljoen EUR) naar het volgende boekjaar over te brengen om de goedkeuringsprocedures van een aantal programma's, die aan het eind van het jaar zo goed als voltooid waren, af te ronden. Het resterende niet-uitgekeerde bedrag aan betalingskredieten is geannuleerd overeenkomstig de algemene regel van artikel 7 lid 2 van het financieel reglement.

Met de afsluiting van de oude maatregelen en de vereffening van de nog uit te betalen kredieten is in 2001 aanzienlijke vooruitgang geboekt.

Verloop van de nog uit te betalen kredieten van vóór 1994 uit hoofde van de communautaire initiatieven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.1.4. Innovatieve acties en technische hulp

In het kader van het EFRO is in 2001 door 103 regio's een regionaal programma ingediend. Iedere aanvraag is op basis van de selectiecriteria in de richtsnoeren onderzocht door het DG Regionaal Beleid en andere betrokken DG's. Gezien de geringe beschikbare middelen kon de Commissie alleen de hoogst gekwalificeerde aanvragen voor een financiële bijdrage selecteren en moest een aantal andere aanvragen, waarvan de kwaliteit toch vrij goed was, afgewezen worden. In deze gevallen werden de regio's geïnformeerd over de reden waarom een aanvraag niet hoog genoeg scoorde en werden ze uitgenodigd het volgende jaar een verbeterde aanvraag in te dienen.

In totaal konden 81 van 103 aanvragen voor medefinanciering in het kader van het EFRO uit de beschikbare middelen worden gehonoreerd. Het totaal beschikbare budget van het EFRO voor goedgekeurde programma's bedraagt ongeveer 206 miljoen EUR en met de programma's is in totaal ongeveer 393 miljoen EUR gemoeid.

Voor het ESF heeft de Commissie op 12 januari 2001 een mededeling over de uitvoering van innovatieve acties uit hoofde van artikel 6 van de Verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds voor de programmeringsperiode 2000-2006 [6] aangenomen. In de mededeling wordt toegelicht op welke wijze de Commissie van plan is gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 6 van de ESF-verordening biedt om nieuwe methoden te bevorderen en voorbeelden van optimale werkwijzen op te sporen ter ondersteuning van de mainstreamactiviteiten van het ESF. Tijdens de vorige programmeringsperiode is gebleken dat innovatieve acties bij voorkeur op een welomschreven aantal thema's moeten worden toegespitst, waarbij het zwaartepunt op specifieke kwesties wordt gelegd. In de mededeling worden de volgende prioritaire thema's voor artikel 6 in 2001 en 2002 vastgelegd:

[6] COM 894 def.

- aanpassing aan de nieuwe economie in het kader van de sociale dialoog

- plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën en innovatie.

Aanpassing aan de nieuwe economie in het kader van de sociale dialoog

Op 27 februari 2001 is een oproep tot indienen van voorstellen op het gebied van dit prioritaire thema in het Publicatieblad geplaatst [7]. De uiterste datum voor het indienen van voorstellen was 18 mei 2001.

[7] PB C62/5 van 27 februari 2001

Het totale beschikbare budget bedroeg 30 miljoen EUR. De aanvraag voor bijstand van de Gemeenschap moest betrekking hebben op een bedrag van ten minste 300.000 en ten hoogste 3 miljoen EUR voor een periode van twee jaar. De aanvragers waren verplicht een eigen (contante) financiële bijdrage aan het project te leveren van tenminste 5% van de totale kosten en bijdragen in natura mochten niet meer dan 10% van de totale kosten uitmaken.

De projecten, met een toegestane duur van ten hoogste 24 maanden, mochten tussen 1 september en 1 december 2001 van start gaan en moeten uiterlijk op 30 november 2003 zijn afgerond.

Volgens de mededeling van de Commissie konden aanvragen onder de noemer 'Aanpassing aan de nieuwe economie in het kader van de maatschappelijke dialoog' betrekking hebben op een of meer van de volgende vijf onderwerpen:

- anticiperen op economische en sociale veranderingen

- gebruik van ICT-hulpmiddelen in het kader van de sociale dialoog

- nieuwe benaderingswijzen voor collectieve sociale verantwoordelijkheid

- modernisering van de organisatie van het werk

- bevordering van de permanente educatie.

De oproep tot het indienen van voorstellen was voor een groot aantal verschillende inschrijvers bestemd. In principe konden (afhankelijk van het thema) voorstellen worden ingediend door organisaties van de sociale partners, particuliere bedrijven, non-profitorganisaties en onderwijs- en opleidingsinstellingen in de Europese Unie. Ten behoeve van de samenhang met het overkoepelende thema is bij de evaluatieprocedure echter prioriteit verleend aan projecten die gebaseerd zijn op een partnerschap met organisaties van sociale partners.

Op de sluitingsdatum waren in totaal 148 aanvragen ingediend. Uiteindelijk zijn 35 van deze voorstellen geselecteerd voor een financiële bijdrage vanuit het ESF. Het ESF levert een bijdrage van gemiddeld 785.135 EUR aan individuele projecten, wat neerkomt op 72% van de gemiddelde totale kosten van de projecten.

Plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën en innovatie

Op 31 oktober 2001 is een oproep tot het indienen van voorstellen op het gebied van het prioritaire thema 'Plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën en innovatie' in het Publicatieblad geplaatst [8]. Aanvragers kunnen hun voorstel indienen vóór 22 februari 2002 en vóór 31 januari 2003. Dat er voor deze oproep in twee opeenvolgende jaren uiterste data zijn voor het indienen van voorstellen geeft aan hoeveel belang de Commissie aan dit thema hecht. Ook ontstaat hierdoor de zekerheid dat de steun voor projecten ten behoeve van de ontwikkeling en de uitvoering van lokale werkgelegenheidsstrategieën in 2003 wordt voortgezet.

[8] Publicatieblad C 306 van 31 oktober 2001

Deze oproep heeft tot doel innovatieve acties voor de ontwikkeling van plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën te ondersteunen, teneinde de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie op plaatselijk niveau te versterken. Aanvragen moeten gericht zijn op de toepassing van de prioriteiten van het nationale werkgelegenheidsplan in een bepaalde regio in de vorm van plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën. De oproep tot het indienen van voorstellen heeft dan ook tot doel een financiële bijdrage te leveren aan innovatieve projecten die (onder andere) de volgende activiteiten kunnen omvatten:

- analyse van de plaatselijke werkgelegenheidssituatie,

- ontwikkeling van partnerschappen op lokaal niveau waarbij belangrijke actoren uit verschillende sectoren betrokken zijn,

- relevante studies en onderzoek ter voorbereiding van de plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën,

- ontwikkeling en uitvoering van de plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën,

- toezicht, benchmarking en evaluatie,

- uitwisseling en verspreiding van informatie, vorming van netwerken.

In principe kunnen in het kader van deze oproep voorstellen ingediend worden door de bevoegde overheidsinstanties en lokale overheidsorganen in NUTS II- of NUTS III-regio's.

In het kader van deze oproep is zowel voor 2002 als voor 2003 een bedrag van 40 miljoen EUR beschikbaar. De financiële bijdrage van de Commissie bedraagt ten hoogste 75% van de totale voor steun in aanmerking komende kosten van een actie. De minimum bijdrage is 300.000 EUR en de maximumbijdrage 3 miljoen EUR voor een periode van twee jaar. De aanvragers zijn verplicht in geld een eigen bijdrage van 25% van de totale kosten aan het project te leveren.

Verwacht wordt dat de bijstandovereenkomsten voor in de eerste ronde goedgekeurde voorstellen op oktober 2002 getekend worden en dat de betreffende projecten tussen 1 november 2002 en 31 december 2002 van start kunnen gaan. De projecten mogen maximaal 24 maanden duren en moeten 31 december 2004 zijn afgerond.

Het programma voor technische hulp van het FIOV is in 2001 volgens planning verlopen. In totaal is 1.127 miljoen EUR vastgelegd. In 2001 kon echter geen enkele innovatieve actie in gang worden gezet en het werkprogramma is overgebracht naar 2002.

2.2. Tenuitvoerlegging van de programma's in de lidstaten

2.2.1. BELGIË

Periode 1994-1999

Uit de nog voorlopige balans van het EPD voor Henegouwen in het kader van doelstelling 1 blijkt dat een vastleggingsniveau van meer dan 98% is gehaald. De meeste kredieten van de vier Structuurfondsen zijn uitgetrokken voor directe steun aan ondernemingen (steun voor investeringen en onderzoek), maatregelen voor indirecte steun voor economische ontwikkeling (inrichting van industrieterreinen) en mobilisatie van menselijke hulpbronnen. De ontwikkeling en inrichting van centra voor onderzoek en kennisinnovatie is met succes voortgezet. Het aantal nieuwe banen is gunstig uitgevallen. Uit de beschikbare evaluaties mag redelijkerwijs worden afgeleid dat 12.000 nieuwe banen zullen worden gecreëerd.

De maatregelen voor de modernisering van het onderwijs en de daarmee gepaard gaande maatregelen voor scholing van het onderwijzend personeel in de nieuwe technologieën konden worden uitgevoerd. Bij de nieuwe informatie- en communicatietechnologie is niet alleen aandacht besteed aan de jeugd, maar ook aan werkzoekenden en oudere werknemers in het MKB. Dankzij deze maatregelen zijn nieuwe voorzieningen ontstaan zoals het CEMI (topinstituut voor industrieel onderhoud), het centrum voor geavanceerde technologie en CEQUAL. Daarnaast zijn er vijf functionele kenniscentra opgericht die Henegouwen moeten voorzien van vakbekwame arbeidskrachten.

De uitvoering van de maatregelen in het kader van doelstelling 2 voor het EPD Meuse-Vesdre vordert gestaag. De meeste infrastructuurprojecten (toegangswegen, bedrijfsverzamelgebouwen, O&O, toeristische projecten, sanering van braakliggende terreinen) zijn afgerond. In het kader van het EPD voor Aubange naderen de bouw van een centrum voor telematicadiensten en de projecten op het gebied van economische ontwikkeling hun voltooiing.

In Vlaanderen zijn alle beschikbare kredieten vastgelegd. De uitvoering van de twee programma's in het kader van doelstelling 2 (Limburg en Turnhout) verloopt volgens schema. In deze beide regio's zijn de programma's gericht op bevordering van de dienstensector en meer in het bijzonder dienstverlening waarbij extra banen voor vrouwen ontstaan.

De geïntegreerde ESF/EFRO-maatregelen in het kader van de doelstellingen 2 en 5b voor de verbetering van de onderzoekscentra hebben bevredigende resultaten opgeleverd. De maatregelen op het gebied van menselijke hulpbronnen, scholing van werknemers en werkzoekenden en scholing in de nieuwe technologieën zijn succesvol geweest. Naar het zich laat aanzien, is het resultaat van de maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de sociale economie positief, maar blijft het wel duidelijk beneden de verwachting.

In het kader van doelstelling 3 zijn alle middelen van de vijf Belgische programma's met name aangewend voor maatregelen voor langdurig werklozen, ex-gedetineerden, immigranten, gehandicapten en laaggeschoolden. De instelling van integratietrajecten wordt voortgezet. De studiebijeenkomsten genaamd 'Carrefours Formation' zijn belangrijke instrumenten voor voorlichting en advies, die de transparantie van het aanbod garanderen en zorgen voor een doeltreffende verspreiding van informatie ten behoeve van de betrokken personen en organisaties.

Dankzij doelstelling 4 zijn aanzienlijke inspanningen geleverd op het gebied van opleiding van werknemers. In partnerschap met de sectorgerichte fondsen zijn adviseurs aangetrokken om aangepaste bedrijfsopleidingen te ontwikkelen. Het in het kader van doelstelling 4 opgerichte Waalse waarnemingscentrum voor de werkgelegenheid en het waarnemingscentrum voor Brussel hebben studies verricht naar sectoren in hervorming/omschakeling en nieuwe sectoren. De maatregelen ten gunste van het MKB hebben duidelijk succes gehad, zoals bijvoorbeeld het PLATO-project dat een programma van management- en personeelsopleidingen voor het MKB combineert met begeleiding door managers van grote bedrijven en uitwisseling van kennis en ervaring tussen bedrijven. Ondanks deze successen laat het zich aanzien dat bij de eindafrekening op 30 juni 2002 niet alle kredieten van de vijf programma's in het kader van deze doelstelling zullen zijn besteed.

In het kader van het visserijprogramma (doelstelling 5a visserij) zijn de toegewezen FIOV-middelen, ten bedrage van 25,4 miljoen EUR, vrijwel geheel vastgelegd. Volgens voorlopige informatie was het programma eind 2001 vrijwel geheel uitgevoerd.

Periode 2000-2006

Het programmacomplement van het EPD voor Henegouwen in het kader van Doelstelling 1 is door het toezichtcomité goedgekeurd, nadat het eerst was gewijzigd om er een uitvoerbaar en transparant document van te maken, waarin de opmerkingen van de Commissie naar aanleiding van de eind 2000 ingediende eerste versie zijn verwerkt.

Een jaar na de goedkeuring van het EPD zijn meer dan 150 EFRO-projecten goedgekeurd met een totale bijdrage uit de Structuurfondsen van meer dan 410 miljoen EUR, dat wil zeggen meer dan één derde van het voor dit programma beschikbare budget. De vastleggingsbesluiten betreffen voornamelijk steunmaatregelen voor investeringen in de industrie en de dienstensector en nieuwe financieringstechnieken, steun aan topinstituten (onderzoekscentra) en benutting van de toeristische en culturele mogelijkheden. De uitgaven bedragen nog slechts 30 miljoen EUR, dit is 5% van de beschikbare middelen.

In het kader van Doelstelling 2 zijn voor Wallonië twee programma's goedgekeurd, één voor Meuse-Vesdre (steun uit het EFRO en het ESF: 158,3 miljoen EUR), het andere voor de plattelandsregio Dinant-Philippeville (steun uit het EFRO en het ESF: 58 miljoen EUR)

De voornaamste doelstelling van het plan voor Meuse-Vesdre in het kader van doelstelling 2, periode 2000-2006, is bevordering van de economische en sociale bloei van het voor steun in aanmerking komende gebied door het stedelijke karakter ervan te versterken. Het EPD in het kader van doelstelling 2 omvat vijf zwaartepunten en daarnaast technische hulp. Deze vijf prioritaire zwaartepunten zijn respectievelijk: 1) diversifiëring van de economie; 2) aansluiting bij de kennismaatschappij; 3) vergroting van de arbeidskansen en know-how van de bevolking; 4) versterking van internationale activiteiten; 5) bevordering van duurzame stadsontwikkeling.

De algemene doelstelling van het plan voor Dinant-Philippeville in het kader van doelstelling 2 is de ontwikkeling binnen de regio te stimuleren en te begeleiden. Het plan omvat drie zwaartepunten en daarnaast technische hulp. Deze zwaartepunten zijn: 1) de ontwikkeling van economische handelsactiviteiten binnen de regio stimuleren en steunen; 2) ontwikkeling van de structuur van het platteland; 3) vergroting van de arbeidskansen en knowhow van de bevolking.

De onderhandelingen met de regionale Vlaamse autoriteiten met het oog op goedkeuring van de vier door hen ingediende programma's in het kader van doelstelling 2 en van de overgangssteun in het kader van de doelstellingen 2 en 5b, zijn in 2001 afgerond.

De vier EPD's zijn in mei en juni 2001 door de Commissie goedgekeurd, de vier programmacomplementen in september en november. Er hebben vergaderingen van de toezichtcomités plaatsgevonden, zodat direct na de afronding van de onderhandelingen met de Commissie een aanvang kon worden gemaakt met de uitvoering van de programma's.

Voor de lopende programmeringsperiode bedraagt de totale communautaire toewijzing 186,4 miljoen EUR. Daarvan is 148,2 miljoen EUR bestemd voor alle doelstelling 2-regio's in eigenlijke zin en 38,2 miljoen EUR voor overgangssteun.

De structuurmaatregelen zijn gericht op de omschakelingsgebieden, met name het oude Vlaamse mijngebied, de Belgische kust, stedelijke probleemgebieden (Antwerpen, Gent) en plattelandsgebieden. Vlaanderen heeft vier programma's ingediend (één per provincie, met uitzondering van Vlaams-Brabant), waarvan het onderzoek in februari/maart 2001 is voltooid. De definitieve besluiten zijn in mei/juni 2001 genomen.

Elk van de vier 'provinciale' programma's bestaat in zekere zin uit twee duidelijk onderscheiden deelprogramma's.

Limburg. Voor dit programma is financiële steun van de Europese Unie uitgetrokken voor een bedrag van 92,7 miljoen EUR (EFRO 82,1 miljoen EUR en ESF 10,6 miljoen EUR). Bij deze Europese fondsen komt nog 119 miljoen EUR aan investeringen van de Vlaamse overheden en 28,7 miljoen EUR van het bedrijfsleven, zodat de totale uitgaven uitkomen op 240,4 miljoen EUR. Het programma omvat de volgende prioriteiten: initiatieven voor investeringen van en voor het bedrijfsleven en ten gunste van de werkgelegenheid; optimalisering van de voorwaarden voor de gehele lokale economische structuur; geïntegreerde ontwikkeling van het platteland van Haspengouw.

Kustgebied-Westhoek (West-Vlaanderen). Voor dit programma is een financiële bijdrage van de Europese Unie uitgetrokken van 33 miljoen EUR (EFRO 30,5 miljoen EUR en ESF 2,5 miljoen EUR). Het programma is enerzijds bestemd voor het kustgebied, dat te kampen heeft met specifieke problemen ten gevolge van de achteruitgang van de visserij en dus in aanmerking komt voor steun van de Structuurfondsen in het kader van doelstelling 2, en anderzijds voor de Westhoek, een voormalige doelstelling 5b-regio die thans in aanmerking komt voor overgangssteun. Bij deze Europese fondsen komt nog 70,6 miljoen EUR aan investeringen van de Vlaamse overheden en 13,7 miljoen EUR van het bedrijfsleven, zodat de totale kosten van het programma uitkomen op 117,4 miljoen EUR. Het programma is toegespitst op de volgende prioriteiten: ontwikkeling van het toerisme; versterking van de lokale economische structuur; duurzame intersectorale ontwikkeling en verbetering van het leefklimaat en de arbeidsomstandigheden in de regio; opleiding en arbeidsmarkt.

Oost-Vlaanderen. De Europese Unie (uitsluitend het ESF) draagt 13,6 miljoen EUR bij aan dit programma. Bij deze Europese fondsen komt nog 32 miljoen EUR aan investeringen van de Vlaamse overheden en 13,5 miljoen EUR van het bedrijfsleven, zodat de totale kosten van het programma neerkomen op 59,1 miljoen EUR. Het programma is toegespitst op de volgende prioriteiten: groei van de economische bedrijvigheid en de werkgelegenheid; verbetering van de levensvatbaarheid van en het leefklimaat in stedelijke agglomeraties en plattelandscentra; bevordering van het toerisme op het platteland.

Provincie Antwerpen. Voor dit programma is financiële steun van de Europese Unie uitgetrokken voor een bedrag van 47 miljoen EUR (EFRO 41,6 miljoen EUR en ESF 5,5 miljoen EUR). Bij deze bedragen komt nog 81,5 miljoen EUR aan investeringen van de Vlaamse overheden en 135,8 miljoen EUR van het bedrijfsleven, zodat de totale kosten van het programma uitkomen op 135,8 miljoen EUR. Het programma is gericht op twee geografisch bepaalde prioriteiten: de Kempen en het gebied ten noordoosten van Antwerpen. Voor de Kempen zijn maatregelen gepland om industrieterreinen uit te breiden en te saneren, de samenwerking tussen de lokale MKB-bedrijven te intensiveren, de nieuwe informatie- en communicatietechnologie en de innovatie te bevorderen door kennisuitwisseling en het opzetten van netwerken tussen bedrijven, voorzieningen op het gebied van scholing en onderzoek te creëren en de aanzet te geven voor een beter geïntegreerd aanbod op het gebied van toerisme. Voor het gebied ten noordoosten van Antwerpen ligt het zwaartepunt op maatregelen om de scholing en een betere vakbekwaamheid van de lokale bevolking te bevorderen, de openbare ruimte in de steden aantrekkelijker te maken, de kwaliteit van de lokale openbare diensten te verbeteren en de onderlinge samenwerking in lokaal belangrijke sectoren als de voedingsindustrie, de mode of industriële vormgeving aan te moedigen.

De Commissie heeft in het kader van Doelstelling 3 met een bedrag van in totaal 765 miljoen EUR vijf EPD's voor België goedgekeurd voor beroepsopleidingen en werkgelegenheid, alsmede een programma voor overgangssteun aan Henegouwen met een aandeel van 192 miljoen EUR uit het ESF. Deze zes programma leveren samen een bijdrage aan de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie in België.

EPD nationaal ministerie voor Werkgelegenheid en Arbeid: 69,1 miljoen EUR. De helft van de begroting is bestemd voor maatregelen voor de reïntegratie van kansarme groepen op de arbeidsmarkt. Andere maatregelen richten zich op het behoud van lokale werkgelegenheid en maatregelen ter bevordering van gelijke arbeidskansen voor mannen en vrouwen.

EPD Vlaanderen: 376,2 miljoen EUR. De Vlaamse arbeidsmarkt kampt met een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten, een geringe arbeidsparticipatie van oudere werknemers en een relatief hoog werkloosheidpercentage onder jongeren, vrouwen en immigranten. Deze punten vormen de prioriteiten van het EPD.

EPD Wallonië/Brussel (exclusief Henegouwen): 285,5 miljoen EUR. De bestrijding van de werkloosheid blijft hier de eerste prioriteit. Voorts hebben veel mannen en vrouwen te maken met maatschappelijke uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt. In dit EPD wordt in de eerste plaats een preventieve aanpak gestimuleerd.

EPD hoofdstedelijk gewest Brussel: 23,7 miljoen EUR. Deze regio is het grootste werkgelegenheidsreservoir van België, maar heeft ook het hoogste werkloosheidscijfer (16,5%). De goedgekeurde maatregelen beogen de sociaal-economische integratie van werkzoekenden.

EPD Duitstalige gemeenschap: 10,7 miljoen EUR. De steun is bedoeld om langdurige werkloosheid te bestrijden, de integratie van kansarme groepen op de arbeidsmarkt te stimuleren, scholing en onderwijs aan te moedigen, aanpassingsvermogen en ondernemingsgeest te ontwikkelen en tenslotte de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen.

EPD Henegouwen: 191,9 miljoen EUR steun van het ESF. Deze middelen worden voornamelijk aangewend in het kader van twee prioritaire zwaartepunten: een preventieve aanpak van de arbeidsmarkt en sociale en arbeidsintegratie.

Het geheel van de ESF-maatregelen in België wordt thans op bevredigende wijze en volgens de vastgestelde doelstellingen uitgevoerd. In 2001 blijkt een vastleggingsniveau van meer dan 90% van de ESF-kredieten te zijn bereikt. Van de talrijke maatregelen willen wij speciaal de oprichting vermelden van het omschakelingscentrum voor de duizenden werknemers die het slachtoffer zijn geworden van het faillissement van SABENA.

FIOV buiten doelstelling 1. In het kader van dit programma wordt 35,3 miljoen EUR uitgetrokken voor de visverwerking en de vernieuwing en modernisering van de vissersvloot, alsmede een maatregel ten gunste van de aquacultuur in het EPD voor Henegouwen.

2.2.2. DENEMARKEN

Doelstelling 2

1994-1999

Enkele programma's uit de vorige programmeringsperiode zijn in 2001 beëindigd; het wachten is nog op de eindrapportage en de afsluiting. Deze programma's waren: de doelstelling 2-programma's voor Lolland en Nordjylland 1997-99, met een totale EG-bijdrage van 68,2 miljoen EUR.

De algemene doelstellingen van het programma voor Nordjylland (54,4 miljoen EUR) waren verbetering van de omstandigheden voor grotere groei in de bedrijvigheid in de regio, en daarmee handhaving of zelfs uitbreiding van de werkgelegenheid. De strategie om deze doelstelling te bereiken was 'mondialisering': doordat de bedrijven beter kunnen omschakelen en innoveren en kundiger worden, en door verbetering van de onderwijsvoorzieningen en andere infrastructurele randvoorwaarden, wordt hun internationale concurrentievermogen versterkt.

Bij het programma voor Lolland (13,8 miljoen EUR) waren de algemene doelstellingen het ontwikkelingspotentieel van de regio te bevorderen, een bredere basis te leggen voor ontwikkeling van het bedrijfsleven, het aantal banen op korte en lange termijn te handhaven of zelfs te vergroten, en de totale inkomsten van de regio te verhogen.

Beide programma's hebben goed gepresteerd in de periode 1997-99, zowel financieel als wat feitelijke uitvoering betreft. Het aantal extra banen bijvoorbeeld heeft de in de programma's gestelde streefcijfers overtroffen. Er was ook veel vraag naar deze programma's, en eind 1999 was dan ook alle beschikbare financiering vastgelegd.

2000-2006

Op 9 november 2000 heeft de Commissie het definitieve besluit genomen over het doelstelling 2-programma voor Denemarken voor de periode 2000-2006. Het programma beloopt in totaal 617 miljoen EUR, waarvan 189 miljoen EUR aan EU-bijstand, 206 miljoen EUR afkomstig van de nationale overheid en 222 miljoen EUR afkomstig van de particuliere sector. 27 miljoen EUR is bestemd voor de overgangsregio's.

Het programma is bedoeld om de voorwaarden voor bestendige groei te scheppen in de regio's van Denemarken die te kampen hebben met structurele problemen. Het programma combineert maatregelen in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF), welke fondsen respectievelijk 71 en 29 procent van de EU-middelen leveren.

Het programmacomplement, met daarin de uitgewerkte strategie, is in het najaar van 2001 afgerond. Het programmacomplement bestaat uit een 'paraplu' die de algemene aspecten behandelt en vijf paragrafen die elk een van de vijf subregio's behandelen: Bornholm (doelstelling 2), Lolland, Falster en Møn (doelstelling 2), delen van de provincies Viborg, Århus, Ringkøbing en Sønderjylland (doelstelling 2 en uitfasering), Sydfyn en eilanden die niet tot bovengenoemde regio's behoren (doelstelling 2).

In het EPD wordt de algemene strategie voor de hele doelstelling 2-regio gepresenteerd, terwijl de paragrafen over de subregio's ingaan op de specifieke omstandigheden van de subregio's.

Elk van deze regionale paragrafen kan beschouwd worden als een subprogramma, met een analyse van de specifieke behoeften, potenties enz. en van de wijze waarop de in het EPD aangegeven maatregelen in de specifieke regio's gericht kunnen plaatsvinden. De achtergrond van dit model is in de allereerste plaats de geringe grootte van Denemarken in combinatie met subsidiabele (meestal samenhangende) zones in verschillende delen van het land, die elk hun eigen specifieke sociaal-economische karakter hebben.

In de loop van 2001 zijn twee vergaderingen van het toezichtcomité voor het programma belegd. Tijdens de eerste, op 6 maart 2001, is vooral het functioneren van het partnerschap en het toezichtcomité geregeld, en zijn de administratieve en functionele procedures voor de uitvoering van het programma vastgelegd. De tweede vergadering, op 2 oktober 2001, was vooral gericht op goedkeuring van het programmacomplement en op de inhaalslag bij de besteding van de toewijzing voor 2000, evenals die voor 2001. Voorts zijn tijdens de vergadering de mogelijkheden besproken om activiteiten in de filmindustrie in het programma op te nemen; besloten werd dit met de Commissie te overleggen. Er is nog geen concreet voorstel gedaan.

De jaarlijkse vergadering van de beherende instanties en de Commissie vond plaats op 22 oktober 2001. De algemene mening was dat zowel de EFRO- als de ESF-component van het programma zeer goede vorderingen maakten, wat de financiële en materiële uitvoering betreft.

Eind 2001 waren de uitgaven voor de EFRO-projecten bijna gelijk aan de toewijzingen voor de eerste twee jaar; het programma heeft de vrij late start dus vrijwel goedgemaakt. Alleen vormden de betalingen aan de projecten slechts eenderde deel van de toewijzing voor het eerste jaar, zodat er in 2002 nog tweederde deel betaald moet worden (tezamen met liefst een aanzienlijk deel van de toewijzing voor 2001), om geen geld kwijt te raken vanwege de regel van n+2. Op dit punt lijken er echter geen grote problemen te zijn voor het programma.

Doelstelling 3

Op 24 oktober 2000 heeft de Commissie voor de komende zeven jaar een programma ten bedrage van 379 miljoen EUR goedgekeurd ter ondersteuning van onderwijs, opleidingen en werkgelegenheid in Denemarken. De vijf programmaprioriteiten komen overeen met de doelstellingen van het nationale werkgelegenheidsplan 1999: versterking van het actieve arbeidsmarktbeleid ter voorkoming van langdurige werkloosheid en verbetering van de arbeidsmarktvoorzieningen; bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor iedereen; ontwikkelen van vaardigheden en opleidingen; aanmoedigen van ondernemingsgeest en innovatie. Voorts wordt 3% van de begroting (12 miljoen EUR) speciaal bestemd voor technische hulp om het programma te beheren en uit te voeren en de resultaten te evalueren.

De rijksdienst voor de arbeidsmarkt van het ministerie van Arbeid is verantwoordelijk voor de dagelijkse coördinatie en het beheer van het programma en het toezicht erop. De regionale comités van het Sociaal Fonds in de provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de gedecentraliseerde fondsen, die 75% van de totale fondsen bedragen. De oprichtingsvergadering van het toezichtcomité vond plaats op 16 januari 2001. De eerste jaarlijkse evaluatiebijeenkomst met de beherende instantie werd gehouden op 26 november 2001.

De beherende instantie heeft veel reclame gemaakt voor het Deense programma, waardoor er een groot aantal projectaanvragen ontvangen is. In het algemeen belopen de binnengekomen aanvragen meer dan vijf maal het beschikbare budget. De vastleggingen voor 2000 en 2001 hebben plaatsgevonden. Eind 2001 bedroegen de totale uitbetalingen 7,12% van de totale beschikbare fondsen, inclusief de vooruitbetaling in het begin.

Visserijprogramma buiten doelstelling 1

Het structuurprogramma voor de periode 2000-2006 is op 8 augustus 2000 door de Commissie aangenomen. Uit het FIOV is 205 miljoen EUR beschikbaar gesteld, en er is een totale investering voorzien van 1000 miljoen EUR. De belangrijkste aandachtspunten zijn verwerking, havenfaciliteiten en de vissersvloot die gemoderniseerd moet worden om de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de selectiviteit van het visgereedschap te verbeteren. Na de eerste vergadering van het toezichtcomité begin januari 2001 is de uitvoering van het programma volgens plan van start gegaan. Enkele bijstandsprojecten zijn echter pas eind 2001 door de Deense autoriteiten goedgekeurd, en dus pas daarna begonnen, zoals modernisering en sanering van de vloot.

2.2.3. DUITSLAND

1994-1999

Eind 1999 was 99,95% van de begroting voor alle programma's vastgelegd, en 99,91% van de begroting voor de communautaire initiatieven. Betalingen aan de begunstigden waren als regel mogelijk tot en met 31 december 2001. Voor één doelstelling 3-programma (Baden-Württemberg) had de laatste betaling reeds plaatsgevonden, de overige 138 programma's uit deze periode werden voortgezet en moesten alle fondsen per eind 2001 opgebruikt hebben. Voor zes communautaire initiatieven of doelstelling 2-programma's beschouwt DG REGIO de ingediende aanvragen voor verlenging als gerechtvaardigd, vanwege ofwel een fout van de Commissie ofwel een natuurramp. Voor de meeste andere gevallen konden met de beherende instanties andere oplossingen worden gevonden.

Voor één communautair initiatief is in 2001 begonnen aan de afsluitingsprocedure (KONVER II in Hamburg).

Voor alle programma's samen, inclusief de communautaire initiatieven, heeft de Commissie in 2001 347 miljoen EUR uitbetaald. Voor één doelstelling 2-programma zijn de betalingen opgeschort in afwachting van toezeggingen van de regio om de controle te verscherpen.

2000-2006

Doelstelling 1. Het Duitse communautair bestek (CB) is goedgekeurd in juni 2000. Het wordt uitgevoerd door middel van negen operationele programma's (zes voor de deelstaten en drie horizontale programma's onder verantwoordelijkheid van de federale autoriteiten). Voor de regionale programma's en het horizontale programma 'Visserij' zijn eind 2000 door de Commissie besluiten genomen. De laatste twee operationele programma's (vervoer en het federale ESF-programma) voor uitvoering van het CB (in totaal 20,7 miljard EUR aan EG-fondsen, waarvan 748 miljoen EUR voor overgangsgebieden in Berlijn) zijn in februari 2001 door de Commissie goedgekeurd. Voor alle fondsen en alle programma's zijn kredieten vastgelegd. De programmacomplementen voor Brandenburg, Mecklenburg-Vorpommern, Sachsen-Anhalt, Sachsen en Thüringen werden door de Commissie na de vereiste controles in overeenstemming verklaard met Verordening 1260/99. Vooral de hoofdstukken over ontwikkeling van het menselijk potentieel van de programma complementen voor Brandenburg en Mecklenburg-Vorpommern vereisten echter aanzienlijke wijzigingen om ze in overeenstemming te brengen met de betreffende hoofdstukken van het operationele programma.

De negen operationele programma's van het CB hebben als doel (bij te dragen tot) het scheppen van in totaal 370.000 volledige vaste banen, en daarnaast tijdelijke en deeltijdse banen overeenkomend met 265.000 volledige banen. Ongeveer 1,35 miljoen mensen profiteren van door het ESF gefinancierde opleidings- en werkgelegenheids projecten.

De financiële tabellen (nationale cofinanciering) voor het Duitse CB zijn op verzoek van de Duitse autoriteiten gewijzigd, overigens zonder veranderingen in de doelstellingen en de omvang van de activiteiten. Voor het programma in Sachsen is een verzoek tot wijziging ingediend.

Bij alle operationele programma's vonden vergaderingen plaats van het toezichtcomité, tot zesmaal per jaar. Het toezichtcomité voor het CB kwam tweemaal bijeen. De deelname van de sociaal-economische partners werd vergroot. Bij de toekomstige vergaderingen zullen zij op CB-niveau aanwezig zijn. In de toezichtcomités voor de operationele programma's waren de sociaal-economische partners al vanaf het begin formeel vertegenwoordigd. Bij sommige programma's heeft men de sociaal-economische partners stemrecht gegeven. De Commissie heeft verscheidene initiatieven genomen ter bevordering van de betrokkenheid van de regionale autoriteiten bij het proces van de Europese werkgelegenheidsstrategie en het nationale actieplan (NAP), en ter versterking van de bijdrage aan het Duitse NAP-proces van de prioriteit 'ontwikkeling van het menselijk potentieel' van de regionale programma's. Tevens heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over de herziening van de Duitse wetgeving inzake het arbeidsmarktbeleid ????en de invloed daarvan op de operationele programma's. Deze discussie wordt in 2002 voortgezet.

Eén groot project is aan het eind van het jaar ingediend in het kader van het horizontale programma 'Vervoer'.

De vervoersprojecten zijn vaak vooral gericht op het trans-Europese netwerk. Er worden met name verbindingen met de toetredingslanden gefinancierd.

Uit de programmacomplementen blijkt dat financiële instrumentering toegepast wordt in de meeste regionale programma's; de financiering van deze maatregelen is vier maal zo hoog als in de afgelopen periode.

De financiële controlesystemen zijn in een vroeg stadium door de Commissie geïnspecteerd. De herziening van de sinds 1997 van kracht zijnde overeenkomst tussen Duitsland en de Commissie over financiële controle, wordt momenteel besproken.

De Commissie heeft gevraagd om de actieplannen voor de communicatie in het kader van het programma, en deze ontvangen. Informatie en communicatie vormen een belangrijk element in het beheer van programma's. In verscheidene programma's is bijvoorbeeld een actie gestart om een 'project van de maand' aan te wijzen, dat dan extra in de publiciteit gebracht wordt.

Het EFRO heeft in totaal 981 miljoen EUR en het ESF in totaal 1003 miljoen EUR uitbetaald als voorschot of tussentijdse betaling aan de doelstelling 1-programma's.

In de landbouw zijn alle in 2000 aangenomen EOGFL-maatregelen nu in uitvoering. Voor de gehele periode bedragen de EOGFL-uitgaven 188,7 miljoen EUR voor doelstelling 1 en 2.

Het visserijprogramma in de doelstelling 1-regio's voorziet in een FIOV-toewijzing van 105,2 miljoen EUR en is vooral gericht op verwerking en op investeringen in visserijhavens. De uitvoering van het programma is in de tweede helft van 2000 begonnen en verloopt in 2001 volgens plan.

Doelstelling 2. Tot 2006 is in Duitsland 3096 miljoen EUR beschikbaar in het kader van doelstelling 2 en nog eens 530 miljoen EUR voor de overgangsgebieden.

Duitsland heeft elf doelstelling 2-programma's ingediend. Dit zijn multifonds programma's waarin EFRO- en ESF-fondsen gecombineerd worden, met uitzondering van de programma's in Baden-Württemberg, Bremen, Hamburg en Hessen (uitsluitend EFRO). Elf programma's zijn in 2002 door de Commissie goedgekeurd, voor zes programma's is het programmacomplement in overeenstemming verklaard met verordening 1260/99 (Baden-Württemberg, Bremen, Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Pfalz en Saarland).

Bij de onderhandelingen is bijzondere nadruk gelegd op het realiseren van complementariteit tussen de doelstelling 2-programma's en andere EU-programma's. In het doelstelling 2-programma voor Baden-Württemberg bijvoorbeeld is nauwe samenwerking tot stand gebracht met doelstelling 3 en het URBAN-programma Mannheim-Ludwigshafen. De maatregelen van alle drie de programma's zijn aan elkaar gekoppeld, zodat duplicatie voorkomen wordt. Voor Noordrijn-Westfalen zijn twee grote projecten ingediend.

De Commissie heeft aan doelstelling 2-programma's voor de periode 2000-2006 voorschotten betaald tot een totaal van 229 miljoen EUR. De verplichte jaarverslagen zijn ontvangen voor alle programma's behalve Hamburg, Berlijn and Baden-Württemberg.

Doelstelling 3. Na de goedkeuring van het EPD voor doelstelling 3 op 10 oktober 2000 is op 30 januari 2001 het concept-programmacomplement in beginsel goedgekeurd door het toezichtcomité. De definitieve versie is op 18 april aan de Commissie gestuurd en door deze op 23 mei aanvaard.

Tijdens de vergadering van het toezichtcomité op 4/5 juli 2001, waarin de bijdrage van het EPD aan de nationale actieplannen voor werkgelegenheid en maatschappelijke integratie aan de orde kwam, zijn de belangrijkste resultaten van de in 2000 uitgevoerde maatregelen gepresenteerd. In 2000 is 61,5% van de geplande totale middelen voor dat jaar, respectievelijk 37,1% van de ESF-middelen, uitgegeven. De in 2000 vastgelegde kredieten zijn uitgekomen op 87% van de voor dat jaar voorziene ESF-middelen. In het algemeen waren de ESF-resultaten, rekening houdend met het late besluit over het EPD, voor alle prioriteiten in overeenstemming met de verwachtingen. Ongeveer 170.000 personen (waarvan 42% vrouwen) hebben deelgenomen aan de maatregelen, overeenkomend met 96% van het geplande algemene niveau; tweederde daarvan betrof deelname aan maatregelen uitgevoerd door het federale werkgelegenheidsbureau. Binnen de individuele prioriteiten en maatregelen zijn de activiteiten niet in alle deelstaten in hetzelfde tempo en dezelfde omvang aangevangen. Naast bepaalde financiële problemen was dit vooral te wijten aan het feit dat met name de activiteiten van prioriteit 4 (aanpassingsvermogen en ondernemingsgeest) intensievere voorbereiding vereisten dan andere maatregelen voor bijvoorbeeld prioriteit 1 (actief en preventief arbeidsmarktbeleid).

Tot eind 2001 is in totaal 830 miljoen EUR (332 miljoen EUR voorschot en 498 miljoen EUR aan terugbetalingen) uitbetaald voor het doelstelling 2-programma, oftewel 17,5% van het totale EPD.

Het programma voor visserij buiten de gebieden van doelstelling 1 is op 28 september door de Commissie goedgekeurd. Dit programma voorziet in een totale FIOV-bijdrage van 111,1 miljoen EUR voor de gehele periode en is vooral gericht op verwerking en afzet van vis en vernieuwing en modernisering van de vissersvloot. In 2001 is aan de uitvoering begonnen.

2.2.4. GRIEKENLAND

2000-2006

Nadat het CB in november 2000 was goedgekeurd, zijn bijna alle operationele programma's tussen februari en april 2001 aangenomen, met uitzondering van het OP 'Milieu', dat in juli is goedgekeurd, en het programma voor technische hulp dat in oktober door de Griekse overheid is ingediend en in december 2001 door de Commissie is goedgekeurd. De Commissie heeft eveneens in december 2001 een aanvullend bedrag van 165 miljoen EUR toegekend voor het OP 'Milieu'.

De huidige 26 OP's bestaan voor de helft uit de regionale OP's en voor de andere helft uit nationale OP's. Het ESF levert de grootste bijdrage aan de drie nationale programma's 'Bevordering van de werkgelegenheid en de beroepsopleiding', 'Onderwijs en initiële beroepsopleiding' en 'Gezondheid en preventie', die in maart en april 2001 zijn goedgekeurd. In totaal levert de Gemeenschap aan deze drie programma's tezamen een bijdrage van 21.320,6 miljoen EUR en draagt het ESF 4.241 miljoen EUR bij, hetgeen neerkomt op 19,8% van de totale middelen van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006.

De drie programma's op het gebied van het menselijk potentieel beogen het volgende: modernisering van de overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening met het oog op een persoonlijke benadering en uitvoering van de uitgangspunten van de Europese werkgelegenheidsstrategie zoals koppeling van de initiële beroepsopleiding aan her- en bijscholing, verdere stimulering van het levenslang leren, verdere modernisering van het onderwijs, hervorming van de gezondheidssector met het oog op een beter beheer van de begroting en voorzieningen van goede kwaliteit, en bestrijding van de sociale uitsluiting. Het OP 'Informatiemaatschappij' is ontworpen om het horizontale karakter van dit soort acties te versterken door het bevorderen van een geïntegreerde aanpak, waardoor vraagstukken op het gebied van het menselijk potentieel in iedere geplande actie kunnen worden opgenomen. De acties worden in principe decentraal uitgevoerd en alle betrokkenen dienen systematisch geraadpleegd worden. De 13 regionale OP's bevatten acties ter bevordering van lokale ontwikkelings- en werkgelegenheidsinitiatieven. Er is met name naar gestreefd om gelijke kansen te integreren in zowel de acties van het CB als de specifieke acties.

In het CB van doelstelling 1 is opgenomen dat het EOGFL-afdeling Oriëntatie voor het zwaartepunt 'Landbouw en plattelandsontwikkeling' een financiële bijdrage levert van in totaal 2.260,3 miljoen EUR voor de hele periode 2000-2006.

Het EOGFL-afdeling Oriëntatie is als enige betrokken bij het operationeel programma voor plattelandsontwikkeling met een financiële bijdrage van 1.233,4 miljoen EUR.

Het is samen met andere fondsen eveneens betrokken bij de uitvoering van het zwaartepunt 'Regionale ontwikkeling' met een bijdrage van 1.026,9 miljoen EUR.

De belangrijkste maatregelen hebben het volgende doel:

- verbetering van de concurrentiepositie van de landbouw door middel van geïntegreerde maatregelen op het gebied van de bedrijfsvoering, maatregelen op het gebied van de verwerking, de standaardisatie en de afzet van land- en bosbouwproducten en maatregelen op het gebied van agrarische producten,

- duurzame geïntegreerde ontwikkeling van plattelandsgebieden en herstel van het sociale evenwicht door verbetering van de leeftijdsopbouw van de plattelandsbevolking, verbetering van methoden om de informatieverschaffing aan en bewustmaking van de plattelandsbevolking te ondersteunen en geïntegreerde plannen voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden,

- behoud van het leefmilieu en de sociale samenhang voor de plattelandsbevolking als geheel via de ontwikkeling en bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu.

In 2001 is vanuit de middelen van het EOGFL-Oriëntatie 341,2 miljoen EUR vastgelegd en 261,1 miljoen EUR betaald.

Het programma voor de visserij (FIOV-bijdrage van 211,1 miljoen EUR) is op 28 maart 2001 aangenomen. Dit programma heeft dezelfde uitgangspunten als het vorige FIOV-programma (38% voor vlootmaatregelen, 17% voor de visteelt en 18% voor verwerking en marketing), met dit verschil dat nu meer nadruk ligt op de verbetering van de kwaliteit van visteeltproducten, betere werkomstandigheden en het tegengaan van milieuvervuiling. Het krediet van het jaar 2000 is herverdeeld over latere jaren.

In vervolg op de goedkeuring van het CB en de overgrote meerderheid van de operationele programma's vond op 23 en 24 april de eerste bijeenkomst van het toezichtcomité van het CB plaats. Na deze bijeenkomst zijn in de daaropvolgende maanden, nog voor de zomervakantie, de bijeenkomsten van alle toezichtcomités van de goedgekeurde operationele programma's gehouden. Tijdens deze vergaderingen zijn de programmacomplementen en de uitvoeringsverslagen voor het jaar 2000 goedgekeurd alvorens aan de Commissie te worden voorgelegd.

Alle jaarverslagen over het jaar 2000 zijn vóór de vervaldatum van 30 juni 2001 bij de Commissie ingediend. Gezien de algemene achterstand bij de goedkeuring van de Griekse OP's hebben de jaarverslagen over 2000 van alle OP's een formeel, beschrijvend karakter en hebben ze voor het grootste deel betrekking op de voorbereiding van de programmering en de beheers- en uitvoeringsmethoden, maar komt de financiële uitvoering nauwelijks ter sprake.

De eerste jaarlijkse bijeenkomsten met betrekking tot de programma's van het CB 2000-2006 hebben op 23 en 24 november 2001 plaatsgevonden. Tijdens deze ontmoetingen is het CB in het algemeen besproken met als voornaamste onderwerpen de uitvoering van de horizontale prioriteiten, het functioneren van de beheersautoriteiten, het toezicht- en controlesysteem en de opvolging van de in het kader van het CB aangegane verplichtingen.

Op 6 en 7 december 2001 heeft de Commissie een zeer goed bezocht evenement georganiseerd dat zeer positief beoordeeld werd. Het betrof twee workshops voor de beheersautoriteiten van het CB en alle operationele programma's, de bemiddelende instanties, financieel begunstigden en sociale partners over methoden voor de uitvoering van lokale en regionale ontwikkelingsprojecten (met inbegrip van lokale werkgelegenheidsinitiatieven, innovatie en de informatiemaatschappij in de regio's, geïntegreerde acties voor stedelijke en bergachtige regio's) en over de informatie- en publiciteitsacties tijdens de uitvoering van het CB.

Tot slot heeft de Commissie uit hoofde van artikel 24 van Verordening 2082/93 een onderzoek in gang gezet met betrekking tot de financiering van een project voor het opzetten van een kadaster in Griekenland, in het kader van het CB voor de periode 1994-1999. Na afloop van het onderzoek besloot de Commissie in december 2001 tot een financiële correctie van 57,9 miljoen EUR, terug te betalen in twee termijnen.

Voor het jaar 2001 is voor alle OP's tezamen een bedrag van 623,3 miljoen EUR vastgelegd en is het voorschot van 7% betaald.

2.2.5. SPANJE

Doelstelling 1

Periode 1994-1999

Aangezien alle middelen voor de programma's van de periode 1994-1999 zijn vastgelegd, rest nog slechts de betaling van de eindsaldi. Voor drie operationele programma's, het OP voor Kastilië-la Mancha in het kader van het EOGFL-Oriëntatie en de OP's voor Extremadura en Asturië in het kader van het EFRO, is uitstel gevraagd voor de uiterste datum van de betalingen. Alleen voor de eerste twee gevallen heeft de Commissie het uitstel ook verleend.

Periode 2000-2006

In 2001 zijn na de vijf OP's waar de Commissie in 2000 al een besluit over had genomen, nogmaals 18 OP's goedgekeurd. Met deze 23 programma's is het Spaanse CB voor de periode 2000-20006 volledig vastgelegd. Twaalf van deze programma's zijn geïntegreerde regionale programma's die elk één van de regio's van doelstelling 1 bestrijken, terwijl de andere elf programma's multiregionaal van aard zijn. Ongeveer 66% van de communautaire bijstand in het kader van het CB is bestemd voor de eerste categorie. De Canarische eilanden, samen met de andere ultraperifere gebieden van de Unie als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag, profiteren van het besluit van de Raad van 28 juni 2001 waarbij hogere medefinancieringspercentages op een aantal terreinen zijn toegestaan.

Behalve het feit dat het aantal vormen van bijstandsverlening aanzienlijk is teruggebracht ten opzichte van de vorige periode (23 tegen 73) moet in het bijzonder worden gewezen op de vooruitgang die bij de regionale programma's is geboekt op de volgende punten:

- bundeling van de verschillende fondsen en de daaruit voortvloeiende effectieve praktische coördinatie. Zo dient de beheersautoriteit het toezichtcomité regelmatig te informeren over de activiteiten die op het punt van coördinatie worden ontplooid;

- de integratie van de horizontale prioriteiten op het gebied van milieu en gelijke kansen voor vrouwen en mannen is beter gewaarborgd doordat in de toezichtcomités zowel vertegenwoordigers van de nationale milieuautoriteiten als van de verantwoordelijke instanties op het gebied van gelijke kansen zitting hebben;

- door de actieve inbreng van de vertegenwoordigers van de sociaal-economische partners in de toezichtcomités is het partnerschapsbeginsel versterkt. Een uitzondering hierop vormen de autonome deelstaten Kastilië-León en Valencia en de stad Melilla, die de voorkeur hebben gegeven aan een minder participatief partnerschap;

- doordat tenslotte bij de benoeming van de beheersautoriteiten is uitgegaan van het beginsel van gezamenlijke verantwoordelijkheid van de centrale en regionale overheden is de samenwerking tussen deze overheden versterkt en beter uitgebalanceerd.

Behalve voor het programma voor de informatiemaatschappij, dat de Spaanse overheid later dan de overige programma's heeft ingediend en dat in december 2001 door de Commissie is goedgekeurd, hebben de eerste bijeenkomsten van de toezichtcomités in de loop van het eerste halfjaar plaatsgevonden en zijn de programmacomplementen goedgekeurd. De beheersautoriteit heeft deze programmacomplementen ter informatie aan de Commissie voorgelegd, en deze heeft geverifieerd of zij in overeenstemming waren met de geldende regels.

Voorts hebben de toezichtcomités, zowel van het CB als van elk van de 23 operationele programma's, in oktober 2001 de in de programmeringsdocumenten reeds voorziene evaluatiegroepen ingesteld. Hiermee beschikken zij over een functioneel hulporgaan bij de besluitvorming en is meteen voldaan aan de bepaling in de verordening dat een instrument voor tussentijdse evaluaties moet worden opgezet. Het primaire doel van de evaluatiewerkgroepen is te zorgen dat de evaluatie en de eropvolgende actualisering van de programma's op onafhankelijke en heldere wijze worden uitgevoerd, dat de kwaliteit een waarborg is voor de geloofwaardigheid van de resultaten en dat de evaluatie tot stand komt binnen de vastgestelde termijn. Daarnaast functioneren de evaluatiewerkgroepen, waarvan de leden direct verantwoordelijk zijn voor de evaluatie, als gemeenschappelijk platform voor het uitwisselen van ideeën en ervaringen op het gebied van evaluatie.

De jaarlijkse ontmoetingen tussen de Commissie en de beheersautoriteiten vonden plaats in januari 2002 en hadden betrekking op de programmacomplementen, de jaarverslagen over de uitvoering in 2000 en andere beschikbare informatie. Deze ontmoetingen hebben de diensten van de Commissie en de Spaanse overheid de gelegenheid geboden een vruchtbare dialoog te voeren over de versterking van de strategische aspecten van de programma's, het opvolgen van de communautaire prioriteiten, de kwaliteit van de uitvoering van de maatregelen en de analyse van de eerste resultaten. Dit alles met het oog op een verbetering van de praktische en financiële uitvoering, het beheer, het toezicht en de controle op de medegefinancierde maatregelen.

Bij de landbouw varieert de voortgang van de maatregelen in het kader van het EOGFL-Oriëntatie sterk van regio tot regio. Zo ligt het bestedingsniveau van de programma's op 100% voor het horizontale programma voor structuurverbetering, 57,4% voor Cantabrië en Kastilië-León, 28,7% voor Galicië, 22,9% voor Andalusië, 9% voor Extremadura, 9,3% voor Murcia, 4,8% voor Valencia, 0,1% voor de Canarische Eilanden, en 0% voor Asturië, Kastilië-La Mancha en technische hulp.

In de visserijsector belopen de geplande investeringen in totaal 3.122 miljoen EUR, inclusief de financiële bijdrage uit het FIOV van 1.504 miljoen EUR. Bij de geplande investeringen ligt het accent op de verwerking en afzet van visserijproducten en de herstructurering en vernieuwing van de vloot.

Doelstelling 2

1994-1996

Alle OP's van deze periode zijn afgesloten. De communautaire kredieten van het EFRO voor de zeven bijstandspakketten zijn volledig gebruikt.

1997-1999

In 2001 zijn de twee laatste herprogrammeringbesluiten getekend (OP's Catalonië en Madrid).

In 2001 zijn verschillende betalingen van deze OP's afgewikkeld. Aan het einde van het jaar moesten alleen de eindsaldi nog worden vastgesteld; wat het EFRO betreft was het gemiddelde niveau van de betalingen in het kader van het CB 87% van de totale kredieten van dit fonds.

2000-2006

De Commissie heeft op 29 december 2000 in principe haar goedkeuring verleend aan zes EPD's en op 17 januari 2001 aan dat van Madrid. De besluiten voor de EPD's Aragon, Balearen, Catalonië en Navarra zijn getekend op 15 februari, die voor Madrid, Rioja en Baskenland op 7 maart.

Elk van de zeven EPD's omvat 'overgangsgebieden' en 'niet-overgangsgebieden'. De communautaire bijdrage voor de niet-overgangsgebieden bedraagt 2.649 miljoen EUR tegen het huidige prijsniveau en behoudens de prestatiereserve (deze reserve bedraagt 115 miljoen EUR voor de jaren 2004-2006), dat wil zeggen 12,9% van de totale steun van de Europese Unie voor de niet-overgangsgebieden van doelstelling 2.

Dit bedrag wordt uitgesplitst over de zeven EPD's op basis van de verhouding tussen de bevolking per regio en de totale Spaanse bevolking.

De communautaire bijstand voor de overgangsgebieden bedraagt 99 miljoen EUR tegen het huidige prijsniveau en behoudens de prestatiereserve (deze reserve bedraagt 4 miljoen EUR voor de jaren 2004-2005), dat wil zeggen 3,6% van de totale aan de overgangsgebieden toegewezen middelen van de Europese Unie.

Binnen de zeven EPD's is, naast de vijf prioritaire zwaartepunten, nog een zesde voor maatregelen op het gebied van technische hulp van belang.

1. Verbetering van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid en ontwikkeling van de productiesector.

2. Milieu, natuur en waterbeheer.

3. Kennismaatschappij (innovatie, O&O, informatiemaatschappij).

4. Ontwikkeling van communicatie- en energienetwerken.

5. Lokale en stedelijke ontwikkeling.

6. Technische hulp.

De regionale en plaatselijke overheden leveren een bijdrage aan nagenoeg alle prioritaire zwaartepunten en de door hen geleverde deskundigheid vertegenwoordigt ongeveer 65-75% van de totale bijdrage van het EFRO aan de EPD's. De centrale overheid speelt slechts een rol bij drie prioriteiten: zwaartepunt 3 (door het ontwikkelen van de infrastructuur en de steun aan projecten op het gebied van wetenschap-technologie-innovatie) en in zeer beperkte mate de zwaartepunten 1 (ten behoeve van de internationalisering van bedrijven) en 6 (technische hulp).

Het ESF is slechts in geringe mate medefinancier van maatregelen in het kader van zes van de EPD's, en wel met respectievelijk 5% (vijf van de bijstandspakketten) en 7% (het EPD voor Madrid) van de totale voor niet-overgangssteun toegewezen middelen. Deze maatregelen vallen onder de bevoegdheid van de centrale overheid en zijn toegespitst op zwaartepunt 3. Daarentegen neemt het ESF meer dan 21% voor zijn rekening van het EPD voor Catalonië, waar dankzij de centrale, regionale en lokale overheid activiteiten worden ontwikkeld ten behoeve van de zwaartepunten 1, 3 en 5.

Het onderzoek van de projecten en de opstelling van de EPD's vonden plaats in 2000, waarna in 2001 voor het eerst alle overige door de verordening voorgeschreven activiteiten voor het toezicht op de maatregelen zijn ontwikkeld (programmacomplementen, toezichtcomités, jaarverslagen, jaarlijkse ontmoetingen).

De eerste bijeenkomsten van de toezichtcomités vonden plaats in de regio's, tussen 27 april en 5 juli. Aan deze bijeenkomsten werd deelgenomen door de desbetreffende nationale overheidsinstanties, de administratieve diensten van de Commissie en het verruimde partnerschap (economische en sociale partners, plaatselijke overheden, regionale vertegenwoordigers belast met de bescherming en verbetering van het milieu en de toepassing van het beginsel van gelijke kansen). Tijdens deze bijeenkomsten konden de huishoudelijke reglementen van de comités worden goedgekeurd en de programmacomplementen bestudeerd.

De programmacomplementen zijn tussen 6 augustus en 25 oktober officieel aan de Commissie voorgelegd, die vervolgens heeft vastgesteld dat ze voldeden aan de bepalingen van de verordening.

De jaarverslagen betreffende de uitvoering in 2000 zijn in oktober door de toezichtcomités bestudeerd en goedgekeurd. De beheersautoriteit heeft ze halverwege november aan de Commissie voorgelegd, die ze bevredigend achtte.

Op basis van de jaarverslagen en de overige op de EPD's betrekking hebbende documenten hebben op 19 en 20 december de eerste jaarlijkse ontmoetingen over deze bijstandspakketten plaatsgevonden. Het betrof een plenaire openingssessie (over de gemeenschappelijke aspecten van de zeven EPD's) en zeven specifieke sessies.

De beheersautoriteit en de Commissie hebben, met medewerking van de desbetreffende regionale bestuursorganen, de voornaamste resultaten van de tenuitvoerlegging van de programma's in het eerste jaar bestudeerd. Uit dit onderzoek zijn een aantal conclusies getrokken met betrekking tot de wijze waarop de uitvoering van de bijstandspakketten en de controle en het toezicht erop kunnen worden verbeterd. Deze conclusies zijn begin 2002 aan de beheersautoriteit overgebracht.

Het nationale coördinatieorgaan, een door de beheersautoriteit opgezette ad-hocinstelling die een aantal aspecten van de EPD's op het gebied van voorlichting, toezicht en evaluatie op elkaar moet afstemmen, heeft op 20 december in Madrid vergaderd. De eerste bijeenkomst was gewijd aan de voornaamste voorbereidende werkzaamheden voor de tussentijdse evaluatie; bovendien is financiële informatie verstrekt over de EPD's en de andere maatregelen van de Structuurfondsen in de begunstigde doelstelling 2-regio's.

Doelstelling 3

Het CB in het kader van doelstelling 3 wordt ten uitvoer gelegd via twaalf operationele programma's (zeven regionale en vijf multiregionale / thematische OP's). Nadat de onderhandelingen eind 2000 waren afgerond zijn in januari 2001 vier multiregionale OP's goedgekeurd. De totale communautaire bijdrage voor deze programma's beloopt 1.338 miljoen EUR, wat neerkomt op 60,2% van de totale bijdrage van het ESF in het kader van doelstelling 3 voor de periode 2000-2006.

Deze programma's zijn gericht op steun voor de ontwikkeling en verbetering van beroepsgerichte scholing, steun voor intreding en herintreding van werklozen op de arbeidsmarkt met prioriteit voor een preventieve aanpak door het opzetten van instroomtrajecten en steun voor lokale werkgelegenheidsinitiatieven, een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, bestrijding van discriminatie wegens geslacht en bevordering van de instroom van achterstandsgroepen op de arbeidsmarkt, bevordering van de ondernemingsgeest en levenslang leren voor werknemers.

In januari en februari 2001 hebben de bijeenkomsten van de toezichtcomités voor de regionale OP's plaatsgevonden. Voor de vier multiregionale programma's is een gemeenschappelijk toezichtcomité in het leven geroepen, dat op 4 mei 2001 heeft vergaderd. Tijdens deze eerste bijeenkomst zijn de programmacomplementen goedgekeurd

Doordat de Spaanse OP's voor de periode 2000-2006 pas eind 2000 en begin 2001 zijn goedgekeurd, hebben de jaarverslagen betreffende de uitvoering over 2000 vertraging opgelopen en zijn zij niet op tijd, vóór 30 juni, aan de Commissie voorgelegd. Zij zijn in de loop van het tweede halfjaar 2001 door de toezichtcomités goedgekeurd en aan de Commissie overgelegd. De jaarverslagen over 2000 van de OP's 'Iniciativa Empresarial' en 'Formación continua' (doelstelling 1 en 3) zijn eind 2001 door het toezichtcomité goedgekeurd en in januari 2002 ingediend.

De eerste jaarlijkse ontmoetingen voor de OP's van de programmering 2000-2006 hebben eind 2001 plaatsgevonden. Op 17 en 18 december is de jaarlijkse bijeenkomst voor de OP's in het kader van doelstelling 3 gehouden (met uitzondering van 'Fomento del Empleo' en 'Iniciativa Empresarial', waarvan de bijeenkomst plaats vond op 7 februari 2002), evenals die voor de OP's in het kader van doelstelling 1 'Sistema de Formación Profesional y Lucha contra la discriminación'. De voornaamste onderwerpen waar tijdens deze bijeenkomsten over is gesproken zijn de tenuitvoerlegging van de horizontale prioriteiten, de integratie van de Europese werkgelegenheidsstrategie in de OP's, herziening en verbetering van de selectiecriteria, de instelling van evaluatiewerkgroepen voor de OP's, en in het algemeen verbetering van de in de jaarverslagen vervatte informatie.

Tussen januari en mei 2001 is voor doelstelling 3 in totaal een bedrag van 318.065 EUR vastgelegd. In oktober en november 2001 zijn achttien tussentijdse betalingsverzoeken voor de OP's van doelstelling 1 en 3 ontvangen. Van deze verzoeken zijn er acht voor het einde van het jaar betaald, voor een bedrag van 118.509.527 EUR. Dit is 9% van het door de lidstaat opgestelde betalingsschema dat in april 2001 aan de Commissie is overhandigd.

FIOV buiten doelstelling 1

De geplande investeringen bedragen in totaal 824,5 miljoen EUR, waarvan 207,5 miljoen EUR met medefinanciering van het FIOV. In de loop van 2001 is van het totaal geprogrammeerde bedrag voor het EPD visserij 17% vastgelegd en 7,8% betaald. De investeringen betreffen dezelfde prioriteiten als die voor doelstelling 1.

2.2.6. FRANKRIJK

Doelstelling 1

Naast de twee phasing-out regio's, nl. Corsica en Nord-Pas-de-Calais (Hainaut), omvat doelstelling 1 in Frankrijk de vier overzeese departmenten (DOM). Voor deze laatste, zoals voor de andere ultraperifere gebieden van de Unie als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag, voorziet het besluit van de Raad van 28 juni 2001 in hogere medefinancieringspercentages voor investeringen in infrastructuur, het MKB, het verbeteren van de structuur van landbouwbedrijven en de verwerking en afzet van landbouwproducten. Deze bepalingen zijn bedoeld om de specifieke nadelen van de ultraperifere gebieden te compenseren.

Het totale bedrag aan EFRO-steun in de zes Franse doelstelling 1-gebieden beloopt EUR 2.215 miljoen voor de periode 2000-2006, waarvan EUR 1.908 miljoen (86%) voor de vier overzeese departementen. Het in 2001 uit het EFRO aan deze gebieden betaalde bedrag is EUR 68, 481 miljoen. Dit bedrag bestaat uit EUR 64,466 miljoen als 7%-voorschot voor Martinique, Guyane en Nord-Pas-de-Calais, en een tussentijdse betaling van EUR 4,015 miljoen.

De Commissie heeft in 2001 geen verzoek ontvangen tot wijziging van de EPD's voor de overzeese departmenten naar aanleiding van het besluit van de Raad van 28 juni 2001.

Met de tenuitvoerlegging van de doelstelling 1-programma's in het kader van het ESF is in 2001 een aanvang gemaakt. Eind 2001 beliep het door het ESF betaalde bedrag 124,36 miljoen EUR (waarin begrepen het in de verordening bepaalde voorschot). Dit is 13% van de totaal toegewezen middelen voor deze periode. In de programma's zijn met name de volgende prioriteiten opgenomen: scholing van werknemers, bestrijding van sociale uitsluiting (met inbegrip van maatregelen tegen analfabetisme), praktijkonderwijs en regelingen om de vakbekwaamheid van jongeren te vergroten (onder andere de aangepaste militaire dienst) en tenslotte maatregelen om de arbeidsmobiliteit van werklozen en jongeren te stimuleren. Speciale aandacht zal worden besteed aan de nieuwe informatie- en communicatietechnologie en aan naleving van het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Bij de landbouw vertegenwoordigen de programma's van het EOGFL-Oriëntatie voor de vier overzeese departementen en voor Corsica en Frans Henegouwen een bedrag van 680 miljoen EUR. In 2001 zijn de programma complementen onderzocht en vastgesteld. Alleen Martinique wacht nog op de officiële goedkeuring van zijn programmacomplement. Voor vijf regio's zijn tussentijdse betalingsverzoeken ingediend. In 2001 voor Guadeloupe (twee verzoeken), Réunion, Corsica, Frans Henegouwen en in februari 2002 voor Martinique. In 2001 konden echter alleen de tussentijdse betalingen voor Guadeloupe en Réunion worden verricht.

Daar de Raad op 28 juni 2001 een aantal afwijkingen van de communautaire regelgeving heeft goedgekeurd (hoogte van de overheidssteun voor landbouwbedrijven en bedrijven in de voedingsmiddelen industrie, subsidiabiliteit van staatsbossen) was het noodzakelijk de programmacomplementen voor de vier overzeese departementen en de EPD's te wijzigen. De wijziging van de EPD's vindt waarschijnlijk in het eerste halfjaar van 2002 haar beslag.

Op visserijgebied profiteren de vier Franse overzeese departementen en Corsica van speciale maatregelen waaraan het FIOV in totaal 40,7 miljoen EUR bijdraagt. Vooral het behoud van de werkgelegenheid, de verbetering van de havenfaciliteiten en de ontwikkeling van de aquacultuur genieten in dit opzicht prioriteit.

Doelstellingen 1 en 2

1994-1999

De Commissie heeft in 2001 zo'n 33 verzoeken tot verlenging van de uiterste betaaldatum ontvangen (deze was aanvankelijk vastgesteld op 31 december 2001). In de meeste gevallen (20) heeft de Commissie enkele maanden uitstel verleend (maximaal negen maanden), omdat als reden overmacht of een daarmee gelijkgestelde reden werd aangevoerd. Zes verzoeken zijn echter afgewezen. Het onderzoek naar de overige verzoeken was op 31 december 2001 nog gaande.

2000-2006

De Commissie heeft in maart alle besluiten aangaande de 21 regionale EPD's in het kader van doelstelling 2 voor de periode 2001-2006 formeel goedgekeurd, evenals de twee besluiten met betrekking tot het nationale automatiseringsprogramma voor de doelstelling 1- en 2-regio's over dezelfde periode.

De Commissie heeft eveneens het voorstel van de Franse overheid inzake het nationale programma voor technische hulp voor de doelstelling 1- en 2-regio's goedgekeurd.

Voorts is de Commissie overgegaan tot vastlegging van de voor 2001 en 2002 bestemde kredieten voor deze programma's en tot uitbetaling van de bedragen uit hoofde van de Structuurfondsen, die zijn vastgesteld op 7% van het totaalbedrag van elk programma.

Alle 26 programmacomplementen van de regionale EPD's en van het nationale automatiseringsprogramma zijn door de Commissie ontvangen. Deze was van mening dat 18 van de programmacomplementen in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 18 lid 3 van Verordening (EG) 1260/99. Het onderzoek naar de overige programmacomplementen loopt nog.

De Commissie heeft in 2001 ook 25 jaarverslagen 2000 over deze 27 programma's ontvangen. Zij was van oordeel dat 21 van deze verslagen voldeden aan de bepalingen van artikel 37 lid 2 van Verordening (EG) 1260/99. De overige verslagen zijn nog in onderzoek bij de diensten van de Commissie.

Met het oog op een juiste uitvoering van de nieuwe generatie programma's hebben de diensten van de Commissie in nauwe samenwerking met de Franse nationale en regionale autoriteiten drie studiebijeenkomsten voor informatieverstrekking en gedachtewisseling over de programma's georganiseerd. Twee voor de doelstelling 1-gebieden (op Guadeloupe en Corsica) en één voor de doelstelling 2-gebieden (in de regio Rhône-Alpes).

Deze studiebijeenkomsten waren gewijd aan de volgende thema's: de toepassing van de regelingen voor evaluatie en toezicht en de prestatiereserve; gebruik van het uniforme informatiesysteem voor het beheer van de EPD's; beheers- en controlesystemen; de procedure voor het toepassen van financiële correcties; de inhoud van de jaarverslagen; de procedure voor besluiten inzake grote projecten; de instelling van globale subsidies; tenuitvoerlegging van de territoriale onderdelen van de EPD's; het opzetten en uitvoeren van communicatieplannen.

Doelstelling 2

Met de goedkeuring van de laatste programma's en het voorstel van de Franse overheid om de EPD's voor Bretagne en Picardië uit te breiden vanwege de overstromingen die deze twee regio's in het najaar hebben getroffen, zijn de voor Frankrijk beschikbare kredieten voor de periode 2000-2006 geheel toegewezen.

In de loop van het jaar zijn de toezichtcomités van alle programma's ingesteld.

In 2001 heeft de Commissie eveneens besloten haar goedkeuring te hechten aan de participatie van het EFRO in de financiering van twee grote projecten als omschreven in artikel 25 van Verordening (EG) 1260/99.

Het eerste grote project is het project PORT 2000 - LE HAVRE dat is opgenomen in het EPD van de regio Haut-Normandie. De bijdrage van het EFRO hiervoor is vastgesteld op 38.099.846 EUR, wat neerkomt op 25% van de totale in aanmerking komende kosten ten bedrage van 152.399.384 EUR. De uitvoering van dit project is van groot belang voor de hele regio en in het bijzonder voor de werkgelegenheid (het project levert rechtstreeks 3.500 nieuwe banen op).

Het tweede grote project betreft de verkeersweg RN 106: zoals vermeld in het EPD van de regio Languedoc-Roussillon wordt de bestaande weg tussen Alès en Nîmes in het departement Gard voor het traject Boucarain-La Calmette (10,7 km) voorzien van tweemaal twee rijstroken. Deze weg is de voornaamste toegangsweg tot het industriegebied van Alès en vormt dan met de snelwegen A54 en A9 een adequaat wegennet voor de verbinding met het vliegveld van Nîmes. De totale in aanmerking komende kosten bedragen 64,29 miljoen EUR, waaraan het EFRO een bijdrage van 16,07 miljoen EUR (25%) levert.

Voor vijf programma's op het gebied van menselijke hulpbronnen is in 2001 een eerste uitgavendeclaratie in het kader van het ESF ingediend op basis waarvan 4,45 miljoen EUR aan ESF-kredieten kon worden uitbetaald.

Doelstelling 3

De bijdrage van het ESF aan de financiering van doelstelling 3 bedraagt 4.713 miljoen EUR. Het programma omvat zes prioritaire zwaartepunten waarover de kredieten als volgt worden verdeeld: actief arbeidsmarktbeleid (20,5%); gelijke kansen, sociale integratie (26%); scholing en levenslang leren (23%); aanpassingsvermogen van de werknemers, ondernemingsgeest, onderzoek, innovatie, technologie (22,5%); verbetering van de toegang tot en participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt (4%); algemene maatregelen (4%).

Eind 2001 beliep het door het ESF betaalde bedrag 585 miljoen EUR (met inbegrip van het in de verordening bepaalde voorschot). Dit is 12% van de totaal toegewezen middelen voor deze periode. Daar in het EPD voor doelstelling 3 voorrang is gegeven aan een preventieve aanpak vertonen de zwaartepunten 1 en 3 het grootste bestedingspercentage van de kredieten. Dit is met name het geval bij de maatregelen van zwaartepunt 1 die bestemd zijn om werkzoekenden een nieuwe start te bieden en zo langdurige werkloosheid te voorkomen. Van belang is ook de grote inzet van de overheidsdienst voor arbeidsvoorziening, die de werkzoekenden in de eerste maanden van hun werkloosheid individuele diensten biedt. Deze omvatten beroepskeuzevoorlichting en -advies, begeleiding gedurende de scholing en bij het zoeken van een baan. Tijdens de in juni 2001 gehouden vergadering van het toezichtcomité is besloten deze individuele aanpak te laten gelden voor alle werklozen en de geboden diensten verder uit te breiden. De maatregelen in het kader van zwaartepunt 3 zijn toegespitst op programma's voor praktijkonderwijs onder verantwoordelijkheid van de regionale raden en op schakelklassen voor leerlingen die gevaar lopen bij het onderwijs buiten de boot te vallen.

Naast de vergaderingen van het nationale toezichtcomité hebben in alle regio's vergaderingen van de regionale stuurgroepen plaatsgevonden om het gedecentraliseerde beheer van het EPD beter te kunnen begeleiden.

FIOV buiten doelstelling 1

In het kader van het EPD voor de regio's buiten doelstelling 1 in Frankrijk zijn voor de periode 2000-2006 FIOV-kredieten voor een bedrag van 233,7 miljoen EUR toegekend (het eerste voorschot van 16,4 miljoen EUR is betaald). De prioritaire zwaartepunten zijn duurzaam beheer van de visstand, modernisering van de bedrijven ter verhoging van de toegevoegde waarde van hun producten en verbetering van het sociaal-economisch klimaat in de visserij-afhankelijke gebieden. De vastleggingen op 31 december 2001 beliepen 18 miljoen EUR, voornamelijk voor vlootmaatregelen.

De bijdrage van het FIOV voor de periode 1994-1999 bedroeg 197 miljoen EUR. Eind 2000 was 87% van de kredieten voor het programma vastgelegd. Deze achterstand was te wijten aan het feit dat het programma laat van start was gegaan, nieuwe procedures moesten worden aangepast en het programma aanvankelijk niet voldoende prioriteit had gekregen. Op 31 oktober 2001 was 67% van de betalingen verricht, vooral voor de vernieuwing en modernisering van de vissersvloot.

2.2.7. IERLAND

1994-1999

Voor de meeste operationele programma's en communautaire initiatieven die in de programmeringsperiode 1994-1999 in uitvoering waren, zouden de bestedingen per 31 december 2001 stoppen. Op verzoek van de Ierse autoriteiten is de Commissie voor een aantal programma's akkoord gegaan met korte verlengingen van de uiterste termijn voor bestedingen en indiening van eindrapporten.

2000-2006

Zes Ierse doelstelling 1-programma's die in 2000 waren goedgekeurd, zijn uitgevoerd in 2001. Het betreft economische en sociale infrastructuur, werkgelegenheid en ontwikkeling van het menselijk potentieel, de productieve sector, technische bijstand, de regio bestaande uit de grensstreek, het centrale laagland en het westen, en de regio zuid en oost. De EG-financiering waartoe in het kader van de zes programma's is besloten, bedraagt 3066 miljoen EUR, waarvan 1205 miljoen EUR is vastgelegd en 449 miljoen EUR eind 2001 was uitbetaald.

In maart 2001 heeft de Commissie het programma PEACE II voor 2000-2004 goedgekeurd, dat ten goede komt aan Noord-Ierland en de grensstreek (NUTS III) van Ierland. De EG-financiering voor de grensstreek in het kader van dit programma bedraagt 106 miljoen EUR.

Bij de activiteiten met betrekking tot infrastructuur en de productieve sector ligt de voortgang wat betreft wegen, openbaar vervoer en milieu-infrastructuur in het algemeen op schema. Er zijn enkele vertragingen opgetreden bij de ontwikkeling van het toerisme, duurzame energie en breedbandcapaciteit (elektronische handel). Wat onderzoek en ontwikkeling betreft, heeft de stagnering van de groei in de technologiesector geleid tot aanzienlijk geringere beschikbaarheid van particuliere cofinanciering voor het soort projecten dat voorzien is in het operationeel programma (OP) voor de productieve sector. Daarom heeft de Commissie, op voorstel van de Ierse autoriteiten, ermee ingestemd dat vastleggingen ter waarde van ca. 51 miljoen EUR, betrekking hebbend op 2001 en 2002, overgeheveld worden van de prioriteit onderzoek en ontwikkeling van het OP voor de productieve sector naar de prioriteit openbaar vervoer van het OP voor economische en sociale infrastructuur.

Wat de ontwikkeling van het menselijk potentieel betreft, is de stagnering van de economie niet aan Ierland voorbijgegaan, met als gevolg ontslagen en sluitingen in de elektronica-industrie. Daarnaast heeft Ierland ook te lijden gehad van de effecten van de mond- en klauwzeercrisis op met name de landbouw en het toerisme. Voor de arbeidsmarkt betekent dit een geringere groei van de werkgelegenheid en in sommige sectoren zelfs een achteruitgang, meer ontslagen, minder vervulling van vacatures, een geringer tekort aan arbeidskrachten en vaardigheden, meer werkloosheid, grotere problemen bij het vinden van een baan (vooral voor de moeilijker inzetbaren) en een vermindering van de netto immigratie.

In deze veranderende omgeving zijn de vorderingen bij de uitvoering van het OP voor ontwikkeling van het menselijk potentieel bevredigend geweest. Er is flinke vooruitgang geboekt bij de prioriteiten inzetbaarheid en aanpassingsvermogen, terwijl zich bij ondernemingsgeest en gelijkheid enkele problemen voordeden. Problemen op het gebied van bedrijfsopleiding zijn op 13 november 2001 door het comité werkgelegenheid en ontwikkeling van het menselijk potentieel besproken met de belanghebbenden; een tijdelijke overdracht van fondsen bracht enige verlichting in afwachting van een permanente oplossing. Binnen de kolom 'gelijkheid' heeft het toezichtcomité een overdracht van fondsen goedgekeurd van het departement van Onderwijs en Wetenschappen naar het departement van Justitie, Gelijkheid en Wetshervorming.

Opmerkelijke beleidswijzigingen zijn onder andere de innovatieve ontwikkelingen in de maatregel betreffende het nationale arbeidsbureau, waarbij uitbreiding plaatsvond van de Callnet- en Jobconnect-programma's, evenals uitbreiding van de Callnet-dienstverlening door FAS met het aannemen van vacatures in Noord-Ierland. Het aantal leerling- en stageplaatsen is verder uitgebreid, en met de instelling van een stagemogelijkheid in de kinderopvang zullen er waarschijnlijk meer vrouwen gaan deelnemen in het stageplaatsenprogramma. Ten slotte is een belangrijk en vernieuwend initiatief in het kader van de maatregel lezen en schrijven voor volwassenen, de zeer succesvolle TV- en radioserie 'Read Write Now', die vanaf september 2001 vervolgd wordt met een nieuwe TV-serie.

Na indiening door de Ierse autoriteiten van het programmacomplement en het actieplan communicatie is door de Commissie een eerste tussentijdse betaling gedaan van ongeveer 76 miljoen EUR.

De beheersinstantie heeft het eerste jaarlijkse uitvoeringsrapport over het jaar 2000 ingediend; dit werd door de diensten van de Commissie aanvaard. Ten slotte heeft in december 2001 de eerste jaarlijkse evaluatievergadering met betrekking tot de uitvoering in 2000 plaatsgevonden.

De laatste jaren zijn er flinke vorderingen gemaakt bij het opnemen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het algemene beleid. Dit is nu een vereiste voor alle beleidslijnen en programma's in het kader van het Ierse nationale ontwikkelingsplan (NOP) voor 2000-2006. Niet alleen maken gelijke kansen voor vrouwen en mannen deel uit van het algemene beleid in op zes na alle maatregelen van het nationale ontwikkelingsplan, er zijn ook enkele andere toezeggingen gedaan om gelijke kansen te bevorderen bij de uitgaven voor het NOP.

Een praktisch voorbeeld van de vorderingen bij de opneming van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het algemene beleid is de ontwikkeling van een reeks cursussen voor beleidsmakers en uitvoerende instanties waarin ingegaan wordt op de vereisten voor en de praktijk van de bevordering van gelijke kansen op gebieden zoals toerisme, vervoer en plaatselijke ontwikkeling.

In de landbouw gaan de betalingen voor bosbouwmaatregelen door, terwijl andere plattelandsontwikkelings- en landbouwmaatregelen vertraging opgelopen hebben door de restricties tijdens de MKZ-crisis.

De jaarverslagen voor 2000 zijn ontvangen. De uitvoering van de plattelands ontwikkelingsmaatregelen in het kader van de operationele programma's is belemmerd door de MKZ-restricties en de overplaatsing van personeel begin 2001. Alle gecofinancierde maatregelen zijn nu operationeel en de Ierse autoriteiten hebben lokale actiegroepen geselecteerd in het kader van de maatregel voor ontwikkeling op basis van oppervlakte.

Wat visserij betreft bedraagt de totale FIOV-bijdrage aan de drie betreffende programma's 67,6 miljoen EUR (42 miljoen EUR voor de productieve sector, 16 miljoen EUR voor de regio grensstreek, centraal laagland en west, 9,6 miljoen EUR voor de regio zuid en oost.

2.2.8. ITALIË

1994-1999 en eerdere periodes

Begin 2001 moesten nog 51 maatregelen van de periode 1989-1993 en van de perioden vóór 1989 worden afgesloten, wat in 31 gevallen in de loop van het jaar ook daadwerkelijk is gebeurd. Naar het zich laat aanzien worden de resterende maatregelen in de loop van 2002 afgesloten.

Met betrekking tot de financiële uitvoering voor de programmeringsperiode 1994-1999 zien we dat volgens de gegevens van het financiële controlesysteem van de Italiaanse regering op 30 september 2001 het betalingspercentage voor doelstelling 1 87,7% bedroeg, voor doelstelling 2 (periode 1997-1999) 76%, voor doelstelling 5b 77,6% en voor de communautaire initiatieven 54,1%.

Een groot deel van de regio's Umbrië en Marche is in 1997 zwaar door aardbevingen getroffen, waardoor de tenuitvoerlegging van de programma's in het kader van doelstelling 5b op ernstige problemen is gestuit. Op verzoek van de Italiaanse overheid heeft de Commissie twee besluiten genomen (op 5 september 2001 voor Umbrië en op 9 oktober 2001 voor de regio Marche) die inhouden dat de termijn voor de betalingen aan de eindbegunstigden wordt verlengd tot 31 september 2002 om te zorgen dat de structurele aanpassing van de plattelandsgebieden niet onvoltooid blijft. Voorts is tot 30 september 2002 uitstel van betaling verleend voor de betalingen inzake het doelstelling 5b-EPD en het doelstelling 5a-OP van de regio Piemonte, vanwege de achterstand die is ontstaan door de overstromingen die deze regio in oktober 2000 hebben getroffen.

2000-2006

Doelstelling 1

Met de goedkeuring van de twee laatste operationele programma's (technische hulp en vervoer) in maart en september 2001 was de goedkeuring van de 14 doelstelling 1-programma's in Italië afgerond. Dit betekent een aanzienlijke versnelling van het goedkeuringsproces in vergelijking met de periode 1994-1999.

Over het algemeen hebben de toezichtcomités van het CB en de goedgekeurde programma's het eerste halfjaar voor de tweede maal vergaderd en in de meeste gevallen in december voor de derde maal.

Aan de hand van de opmerkingen van de Commissie ten aanzien van de in 2000 door de toezichtcomités goedgekeurde eerste versie van de programmacomplementen zijn deze herzien en vervolgens door de toezichtcomités goedgekeurd. De opmerkingen van de Commissie hadden voornamelijk betrekking op de samenhang tussen de complementen en de bijbehorende programma's, vermelding van de selectiecriteria voor de projecten, en onduidelijkheid over de financiële aspecten.

In een aantal gevallen hebben de comités al een derde versie van het complement goedgekeurd. Daar staat tegenover dat van de programmacomplementen 'Vervoer' en 'Technische hulp en systeem maatregelen' nog geen eerste versie is ingediend.

De eerste jaarlijkse ontmoetingen vonden plaats op 5 en 8 november 2001 en boden de Commissie de mogelijkheid met de beheersautoriteiten een diepgaande discussie aan te gaan over een aantal belangrijke punten bij de tenuitvoerlegging van de programma's. Meer in het bijzonder ging het om de gelijkwaardigheid van de administratieve en uitvoerende diensten bij de beheers- en betalingsautoriteiten; het binnen de in het CB vastgestelde termijn opstellen van regionale strategieën op verschillende gebieden, zoals vervoer, de informatiemaatschappij, onderzoek, innovatie en milieu en de uitbreiding van de controle- en toezichtsystemen.

Op het financiële vlak is het nationale controlesysteem geheel operationeel. De invoering van het functionele controlesysteem is voor het einde van het jaar voltooid en de werking ervan wordt in de eerste maanden van 2002 getoetst.

De Commissie hecht veel waarde aan het vaststellen en kwantificeren van de resultaat- en impactindicatoren in de programma complementen; dit werk is inmiddels voltooid.

Behalve voor drie programma's waren vóór het einde van het jaar voor alle programma's beoordelaars aangetrokken voor het opstellen van de tussentijdse evaluatie. Vergeleken met de periode 1994-1999 is dit een aanzienlijk vooruitgang.

De wijze waarop de controle wordt uitgevoerd laat ernstig te wensen over.

Krachtens artikel 5 van Verordening 438/2001 dient binnen een termijn van drie maanden aan de Commissie een overzicht te worden voorgelegd van de wijze waarop de beheers- en betalingsautoriteiten zijn georganiseerd. Op dit punt bestaat er over de gehele linie een achterstand.

De invoering van de controlesystemen op het 'tweede niveau' (en meer in het algemeen van de bepalingen van Verordening 438/2001) vertoont een aanzienlijke achterstand, die zo snel mogelijk dient te worden ingelopen.

Op 31 december 2001 beliepen de betalingen respectievelijk 29% en 7% van de totale kosten van het CB. In de loop van 2001 zijn drie uitgavendeclaraties in het kader van het EFRO bij de Commissie ingediend.

Bij de ESF-maatregelen in de doelstelling 1-regio's in Italië is er in 2001 naar gestreefd alle principes van de werkgelegenheidsstrategie die in de operationele programma's zijn verwerkt, in de praktijk toe te passen.

Dit streven was bijzonder duidelijk in de regio's waar de aanbevelingen van de Commissie aan Italië met betrekking tot het werkgelegenheidsbeleid een duidelijke verandering inhielden ten opzichte van de wijze waarop de communautaire middelen vroeger werden gebruikt. In dit stadium is de aandacht in allereerste instantie uitgegaan naar de werklozen met nadruk op het preventieve karakter van de aanpak. Bijzondere aandacht gaat uit naar de bevordering van gelijke kansen en verbetering van beroepsgerichte opleidingen en scholing binnen de bedrijven.

De steun voor de hervorming van de overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening verdient eveneens vermelding. Ondanks alle inspanningen hebben de doelstelling 1-regio's hierbij een achterstand, vooral op het gebied van investeringen in menselijk potentieel en voorzieningen. Deze situatie steekt ongunstig af bij die in de andere regio's in Italië en houdt waarschijnlijk verband met de uitgangssituatie.

Bij de vernieuwende initiatieven verdienen de interregionale projecten vermelding, vooral de projecten die betrekking hebben op de zuid-noordmobiliteit, daar de arbeidskansen van de werknemers daardoor worden vergroot.

Het systeem voor erkenning van opleidingscentra wordt door alle regio's verder uitgewerkt via een reeks voorstellen voor regelgeving. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het opzetten van dit systeem een aanvulling vormt op het vernieuwde systeem voor toekenning van ESF-middelen, aangezien aan alle regio's is gevraagd projecten voor beroepsopleidingen te selecteren door middel van openbare aanbestedingsprocedures.

De uitvoering van de strategie voor het bevorderen van gelijke kansen en opsporen van zwart werk vertoont enige achterstand. Het is moeilijk deze strategie gestalte te geven, hoewel bij de onderhandelingen over de programma's is overeengekomen dat de elementen ervan in alle programma's moeten worden opgenomen.

Op het gebied van landbouw is de wijziging van het OP voor Calabrië op 18 december 2001 door de Commissie goedgekeurd. Deze wijziging betreft de aanpassing van verschillende maatregelen, waaronder maatregelen voor steun aan bedrijven, vooral aan kleine bedrijven en bedrijven met structurele problemen. De zeven doelstelling 1-regio's hebben het eerste voorschot van 7% ontvangen, wat overeenkomt met een bedrag van 208,8 miljoen EUR. De door de Italiaanse regio's overgelegde jaarverslagen 2000 bevatten slechts een gering aantal uitgaven voor maatregelen met medefinanciering uit het EOGFL-Oriëntatie.

Van de bijdrage uit het FIOV voor het OP in de visserijsector is 122 miljoen EUR, bestemd voor vlootmaatregelen. De strategische prioriteiten zijn aanpassing van de visserij-inspanning aan de visstanden, vernieuwing en modernisering van de vissersvloot en technische hulp. Andere visserijmaatregelen voor doelstelling 1-regio's zijn opgenomen in afzonderlijke programma's voor elk van de zes betrokken regio's (Calabrië, Campanië, Molise, Apulië, Sardinië en Sicilië), waarvoor de FIOV-kredieten 164 miljoen EUR belopen.

Doelstelling 2

De opstelling van de veertien programma's voor midden-Noord-Italië was vertraagd, omdat de goedkeuring van de zoneverdeling voor doelstelling 2 veel tijd in beslag nam. Eind november zijn de programma's echter door de Italiaanse overheid bij de Commissie ingediend. Nadat de eind februari 2001 aangevangen partnerschaps onderhandelingen waren afgerond zijn in juni en juli principebesluiten ten aanzien van deze programma's genomen. Tenslotte zijn zij tussen september en november 2001 door de Commissie aangenomen in de vorm van EPD's die door één fonds worden gefinancierd, het EFRO. De bijdrage van het EFRO voor de doelstelling 2-gebieden over de periode 2000-2006 beloopt ongeveer 2,6 miljard EUR, waarvan ongeveer 0,4 miljard EUR voor overgangssteun. De indicatieve kosten voor alle EPD's bij elkaar bedragen 10 miljard EUR.

De eerste vergaderingen van de toezichtcomités zijn al in november en december 2001 gehouden. Bij die gelegenheid zijn de programmacomplementen goedgekeurd.

Doelstelling 3

Bij de ESF-maatregelen staat de toepassing van de grondbeginselen van de werkgelegenheidsstrategie centraal; deze zijn omgezet in operationele programma's. Daar de regio's verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het werkgelegenheidsbeleid kan nu op lokaal niveau uitvoering worden gegeven aan de Europese werkgelegenheidsstrategie.

De vijftien programma's die thans de doelstelling 3-regio's omvatten, zijn in 2001 volledig operationeel geworden. De financiële uitvoering laat zien dat het totale vastleggingsniveau op 18,73% van de gehele programmaperiode ligt, wat overeenkomt met 66,07% van de kredieten die aan de periode 2000-2001 zijn toegekend.

De meeste beheersautoriteiten hebben veel aandacht besteed aan de cruciale thema's waarop de strategie is geconcentreerd: sociale uitsluiting en maatregelen gericht op bevordering van gelijke kansen.

Het niveau van de vastleggingen voor de 'preventieve' aanpak van de werkloosheidsbestrijding, waarvoor het CB aanzienlijke financiële middelen heeft toegekend, is bevredigend. Dit geldt evenzeer voor de 'curatieve' aanpak, die een strategisch belangrijke factor blijft bij de uitvoering van de regionale programma's.

Daar staat tegenover dat de reorganisatie van de diensten voor arbeidsvoorziening een achterstand vertoont, die waarschijnlijk onder meer is te wijten aan de logheid van het administratieve en bureaucratische apparaat dat zich met de uitvoering bezighoudt.

Bij de activiteiten op het gebied van hogere beroepsopleidingen zijn betere resultaten geboekt dan bij de andere activiteiten in het kader van hetzelfde zwaartepunt, met name wat betreft de aanpassingen in de beroepsopleidingen en het onderwijs en het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten. De moeilijkheden op dit punt zijn zowel te wijten aan de onderwijshervormingen die momenteel in Italië worden doorgevoerd als aan de constitutionele hervorming met betrekking tot de nieuwe verdeling van de bevoegdheden tussen de staat en de regio's.

Ten aanzien van de verbetering van bedrijfsopleidingen, in het bijzonder in het MKB, zijn redelijke resultaten behaald, die tot op zekere hoogte een voortzetting vormen van de resultaten in het kader van doelstelling 4 van de oude programmaperiode. Bij de opleidingen op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling en de bevordering van ondernemingsgeest heeft de bijstandsverlening echter grote problemen opgeleverd. Deze kunnen waarschijnlijk worden teruggevoerd op het feit dat het gaat om nieuwe maatregelen in de ESF-programma's en dat de activiteiten zodanig zijn georganiseerd dat de uitvoering ervan op problemen stuit.

De in het CB gestelde doelstelling is tweeledig: toename van het aandeel van de werkgelegenheid in de economische groei en bevordering van de instroming van kansarme groepen op de arbeidsmarkt. Alles bijeengenomen is daarmee een belangrijke bijdrage toegekend waarmee het werkgelegenheidsbeleid een nieuwe impuls krijgt.

FIOV buiten doelstelling 1

De bijdrage van het FIOV aan het EPD bedraagt 99,6 miljoen EUR, waarvan 46 miljoen voor vlootmaatregelen (het eerste voorschot van 7 miljoen EUR is betaald).

2.2.9. LUXEMBURG

Periode 1994-1999

Doelstelling 2 en 5 b. De steunmaatregelen voor groei en interne ontwikkeling door de ontwikkeling van het menselijk potentieel hebben veel aandacht gekregen. Volgens de voorlopige versie van het eindverslag zijn de beschikbare middelen nagenoeg volledig besteed. De eindafrekening en de uitgavencertificeringen worden binnen de vereiste termijn verwacht.

Doelstelling 3 en 4. Alle projecten die betrekking hebben op de programma's van deze periode zijn thans afgesloten en de 23 miljoen EUR aan ESF-steun is volgens de voorlopige afrekening geheel gebruikt. De eindafrekening en de uitgavencertificeringen worden binnen de vereiste termijn verwacht.

Periode 2000-2006

Doelstelling 2

Bij beschikking van 25 februari 2000 heeft de Commissie de lijst met de drie in aanmerking komende zones vastgesteld. Het EPD met de maatregelen voor de drie in aanmerking komende zones, alsmede voor de zones die overgangssteun ontvangen, is op 27 december 2001 door de Commissie goedgekeurd. Het betreft een door één fonds (EFRO) gefinancierd bijstandspakket.

Doelstelling 3

In samenhang met het nationale actieplan voor de werkgelegenheid richt het goedgekeurde programma, waarvoor een communautaire bijdrage van 39 miljoen EUR is toegewezen, zich op maatregelen op het gebied van beroepsopleiding, modernisering van de diensten voor arbeidsvoorziening en scholing van de werknemers. Ook al is de groei van de werkgelegenheid sterker dan gemiddeld in de vijftien lidstaten, er doen zich op de Luxemburgse arbeidsmarkt toch verscheidene problemen voor, waaronder met name het geringe percentage ouderen dat arbeid verricht en het feit dat een groot aantal personen die in de leeftijdscategorie vallen om arbeid te verrichten voortijdig de arbeidsmarkt verlaten en verder afhankelijk zijn van een arbeids ongeschiktheids uitkering of vervroegd pensioen.

In het Luxemburgse programma staan vier belangrijke prioriteiten centraal: (1) werkloosheidspreventie en vermindering van het aantal personen dat afhankelijk is van 'passieve' regelingen, bijvoorbeeld voor vervroegde pensionering en invaliditeit; (2) bevordering van maatschappelijke integratie met maatregelen voor opleidingen, zo mogelijk op het gebied van informatica, en hulp bij de instroom in de sociale economie en op de open arbeidsmarkt; (3) stimulering van onderwijs en levenslang leren alsmede van ondernemingsgeest; (4) grotere nadruk op gelijke kansen voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt.

Tijdens de eerste jaarlijkse ontmoeting in december 2001 hebben de Luxemburgse autoriteiten erop gewezen dat ondanks een betrekkelijk moeizame beginperiode toch 80% van de middelen voor 2000-2003 reeds na de eerste openbare projectaanbeste dingen was vastgelegd. De voorlopige afrekening van de uitgaven over de begrotingstranche 2000 betreft slechts 25% van de beschikbare ESF-kredieten. Het risico bestaat dat de kredieten van de tranche 2000 na afloop van de periode n+2 automatisch worden vrijgemaakt, ofschoon alle partners vastbesloten zijn het totaal van de middelen te gebruiken. Deze vaste wil is temeer versterkt doordat de werkloosheid in Luxemburg in het tweede halfjaar van 2001 weer is toegenomen.

2.2.10. NEDERLAND

1994-1999

Doelstelling 1

Eind 2000 had het totale bedrag aan betalingen in het kader van het programma de 75% bereikt, een aanzienlijke toename ten opzichte van het voorgaande jaar. Toch zal bij de eindbalans vrijwel zeker blijken dat de voor het programma beschikbare EU-fondsen niet volledig verbruikt zijn. Het algemene effect van het programma lijkt positief. Het BBP per hoofd in de provincie komt nu in de buurt van het streefcijfer van 85% van het EU-gemiddelde. De particuliere investeringen en de werkgelegenheid groeien gestadig en sneller dan het Nederlandse gemiddelde. Het aantal nieuwe bedrijven en de oppervlakte voor nieuwe industriegebieden hebben de oorspronkelijke streefcijfers verre overtroffen. Daar staat tegenover dat de ontwikkeling van de toeristische sector achterblijft bij de gestelde doelen.

Doelstelling 2

In de periode 1994-99 waren er vijf Nederlandse doelstelling 2-programma's (Zuid-Limburg, Zuidoost-Brabant, Arnhem-Nijmegen, Twente en Groningen-Drenthe. Voor het doelstelling 2-programma Arnhem-Nijmegen is een verlenging van de betalingstermijn aangevraagd. Voor alle andere programma's zijn de eindrapporten en het verzoek om uitbetaling van het resterende bedrag gepland in juni 2002. De mate waarin volgens de rapportage de bestedingen en de materiële doelen gerealiseerd zijn, is aanzienlijk hoger dan in het vorige jaar, maar in veel gevallen nog duidelijk onder het oorspronkelijk geplande niveau.

Doelstelling 3

De onregelmatigheden die bij enkele ESF-projecten geconstateerd zijn, blijven voor problemen zorgen. Op verzoek van de Commissie hebben de Nederlandse autoriteiten steekproefsgewijs enkele projecten onderzocht voor de jaren 1994-1996. Deze jaren waren nog niet eerder gecontroleerd. Op basis van deze studie heeft de Commissie besloten het onregelmatigheden percentage vast te stellen op 31,3% en dit percentage aan te houden bij het artikel 24-besluit om een aanzienlijk geldbedrag terug te vorderen. Verwacht wordt dat de Nederlandse autoriteiten de Commissie toestemming zullen vragen om de in de Verordening voorziene verlenging te gebruiken voor de afwikkeling van de periode 1994-1999 tegen uiterlijk eind maart 2003.

2000-2006

Doelstelling 1

Het overgangsprogramma voor Flevoland (2000-06) is in juli 2000 goedgekeurd, maar is wat traag op gang gekomen, onder andere vanwege een fundamentele herziening van de plaatselijke overheids subsidieregelingen. In de loop van 2000 is het programmacomplement aanvaard en het eerste jaarverslag ingediend. Er is veel tijd besteed aan de ontwikkeling en uitvoering van de communicatie- en informatiestrategie, die gediend heeft als voorbeeld van succesvolle werkmethoden voor andere doelstelling 1-regio's.

Er hebben twee vergaderingen van de toezichtcomités plaatsgevonden, in mei en november, ter bespreking van de stand van zaken bij de uitvoering van het programma. In de tweede vergadering zijn onder andere de nodige regelingen aangenomen betreffende plaatselijke fondsen voor risicodragend kapitaal, welke naar verwachting een belangrijke rol gaan spelen in het programma.

In het EPD is een bedrag van 6,0 miljoen EUR toegewezen voor FIOV-maatregelen. Tot eind 2001 was de uitvoering hiervan marginaal. De geplande investering betreft hoofdzakelijk een aanpassing van de bevissing en de verwerking en afzet van vis.

Doelstelling 2

Van de vier enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de doelstelling 2-regio's Noord, Steden, Zuid en Oost, is de eerste aangenomen in juli 2001 en de tweede in maart 2001; de overige twee zijn in augustus 2001 door de Commissie goedgekeurd. 'Noord' omvat subsidiabele gebieden in de provincies Friesland, Groningen en Drenthe. 'Steden' omvat stedelijke probleemgebieden in negen grote en middelgrote steden. 'Zuid' betreft de provincies Brabant, Limburg en een stukje Zeeland, terwijl 'Oost' de provincies Gelderland, Overijssel en een klein gebiedje in Utrecht beslaat. De onderhandelingen over de twee laatstgenoemde EPD's, die voor een groot deel landelijke gebieden betreffen, hebben wat langer geduurd omdat een duidelijk onderscheid vastgesteld moest worden tussen de in het kader van deze programma's te cofinancieren activiteiten en de in het kader van het plattelandsontwikkelingsplan te financieren activiteiten. Alle Nederlandse doelstelling 2-programma's worden uitsluitend gefinancierd door het EFRO.

In 2001 zijn van alle programma's de eerste jaarverslagen ingediend. Gegeven de voor de eerste reeks rapporten toegestane flexibiliteit en rekening houdend met de late start van de meeste programma's, was de informatie over het jaar 2000 vrij algemeen. Cijfers over financiële en materiële resultaten waren beperkt beschikbaar. Aan het eind van het jaar waren de vier programmacomplementen aangenomen door de toezichtcomités. Er is veel energie gestoken in de uitvoering van de organisatorische maatregelen voor de programma's, met name de beheersystemen.

In januari 2002 heeft de eerste jaarlijkse vergadering van de Commissie met de Nederlandse autoriteiten plaatsgevonden, ter evaluatie van de uitvoering van de programma's in 2001. De belangrijkste conclusie was dat de stand van zaken bij de uitvoering in het algemeen bevredigend was, maar wel met bepaalde verschillen tussen de programma's. De regio Noord, die ook veel geld ontvangt via een specifiek nationaal programma voor deze regio, maakt zeer goede vorderingen.

Doelstelling 3

Het nieuwe programma is pas in juli 2001 begonnen, nadat de nieuwe regels voor ESF-kredieten in de Staatscourant waren gepubliceerd. Tot nu toe verloopt de besteding van de kredieten zeer teleurstellend. Door de vele onopgeloste problemen betreffende onregelmatigheden in het oude programma zijn initiatiefnemers terughoudend met het aanvragen van projecten in het nieuwe programma. Teneinde de besteding te stimuleren hebben alle 536 gemeenten toegang gekregen tot het doelstelling 3-programma. Op dit moment zijn er 63 aanvragen ontvangen voor een bedrag van 150 miljoen EUR. In 2001 zijn slechts 8 besluiten met terugwerkende kracht tot 2000 genomen.

FIOV buiten doelstelling 1

Het structuurprogramma voor de visserij buiten de gebieden van doelstelling 1 is op 29 december 2000 bij de Commissie ingediend en voorziet in een toewijzing uit het FIOV van 32,1 miljoen EUR. Het programma is pas op 17 januari 2002 goedgekeurd.

2.2.11. OOSTENRIJK

1995-1999

Doelstelling 1

Voor het enige Oostenrijkse doelstelling 1-programma, Burgenland, uit de programmeringsperiode 1995-99, moet 2001 beschouwd worden als een operationeel jaar waarin de in eerdere jaren aangenomen projecten bewaakt en afgesloten zijn, daar de betalingsperiode eindigde op 31 december 2001.

Van de 100% toewijzingen betreffende het totale bedrag voor de Structuurfondsen was eind 2001 93% uitbetaald.

Na een controlebezoek betreffende de uitvoering van het ESF in Burgenland is besloten de betalingen tijdelijk stop te zetten en een algemene controle uit te voeren via het verantwoordelijke ministerie van Economie en Arbeid.

Doelstelling 2

Ook voor de vier Oostenrijkse doelstelling 2-programma's (Opper-Oostenrijk, Neder-Oostenrijk, Stiermarken en Vorarlberg) was 2001 het laatste uitvoeringsjaar. Projecten die in voorgaande jaren waren goedgekeurd, zijn beoordeeld en afgesloten.

Bij de grotere doelstelling 2-programma's zoals Stiermarken en Neder-Oostenrijk zijn de nagestreefde indicatoren duidelijk gehaald en in de meeste gevallen zelfs overschreden. In het geval van Stiermarken, met als doelstelling 1000 nieuwe banen, is een totaal van 3200 banen bereikt, driemaal zoveel als verwacht.

Van de 100% toewijzingen betreffende het totale bedrag voor de Structuurfondsen voor alle vier doelstelling 2-programma's was eind 2001 83% uitbetaald.

Voor het doelstelling 3-programma is de Arbeitsmarktservice (dienst arbeidsmarkt) als eindbegunstigde opgetreden, en het ministerie van Arbeid, Volksgezondheid en Sociale Zaken als coördinator. Gehandicaptenzaken vielen niet alleen onder de Arbeitsmarktservice maar ook onder de federale bureaus voor sociale zaken en gehandicapten. 88% van de bestedingen is gedaan door deze dienst en 11% door de genoemde federale bureaus. Het programma is erin geslaagd de beoogde doelgroepen te bereiken. Ongeveer 50% van de ondersteunde personen waren vrouwen.

Binnen het doelstelling 4-programma heeft de tegenstrijdigheid van doelstellingen ertoe geleid dat de meeste deelnemende bedrijven moesten beslissen wie van hun personeel kon deelnemen aan aanpassings maatregelen met betrekking tot vakbekwaamheid (aanpassing van werknemers aan veranderingen in de bedrijfstak en in productiesystemen). De belangen van de bedrijven gingen dus voor.

Probleemgroepen zoals met werkloosheid bedreigde mensen, werden in mindere mate bereikt. Als positief effect kan nadrukkelijke genoemd worden de aanzienlijke extra steun voor de aanpassing van de vakbekwaamheid van personeel in voornamelijk het MKB. Als negatief effect is te beschouwen de meer dan evenredige financiering van grote ondernemingen.

2000-2006

Doelstelling 1

In het jaar 2001 is het EPD van het doelstelling 1-programma Burgenland reeds tweemaal gewijzigd. De besluiten werden genomen in mei en december 2001 en betroffen voornamelijk wijzigingen in de tabellen voor financiën en staatshulp. Wat de financiële wijzigingen betreft, is de nationale bijdrage aan het ESF-deel om budgettaire redenen verminderd en moest een kleine overschrijding van de bijdrage van de Structuurfondsen aan de technische bijstand gecorrigeerd worden. De lijst van staatshulpregelingen is zodanig gewijzigd dat deze alle voor de uitvoering noodzakelijke regelingen bevat.

Het programmacomplement is in juni 2001 door het tweede toezichtcomité goedgekeurd en op 20 juli 2001 door de Commissie in overeenstemming verklaard met Verordening 1260/99 als het voornaamste instrument voor de uitvoering van het EPD.

Het eerste jaarverslag voor de nieuwe periode, betreffende het jaar 2000, is in juli bij de Commissie ingediend en in augustus aanvaard. De gepresenteerde financiële gegevens tonen aan dat het programma goed begonnen is, vooral op het gebied van het menselijk potentieel, infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, en bevordering van het toerisme.

Gezien de wijze waarop het toezicht op het programma wordt uitgeoefend, wordt verwacht dat positieve of negatieve ontwikkelingen in een vroeg stadium onderkend kunnen worden zodat een onmiddellijke reactie van de programmaleiding mogelijk is. In het systeem worden alle goedgekeurde en aanbevolen projecten geregistreerd; zelfs de projecten in de pijplijn zitten erin.

In het EPD is een bedrag van 41,3 miljoen EUR gereserveerd voor landbouw- en plattelandsontwikkelingsmaatregelen, gecofinancierd door het EOGFL. Eind 2001 had de Commissie een eerste betaling gedaan van 2,8 miljoen EUR en een eerste terugbetaling van 1,8 miljoen EUR.

In het EPD is een bedrag van 0,8 miljoen EUR gereserveerd voor FIOV-maatregelen. Het betreft hier voornamelijk visteelt. De eerste acties zijn in 2001 gestart.

Doelstelling 2

De enkelvoudige programmeringsdocumenten voor de doelstelling 2-regio's Karinthië, Neder-Oostenrijk, Opper-Oostenrijk, Salzburg, Stiermarken, Vorarlberg en Tirol zijn in maart 2001 door de Commissie goedgekeurd. Het doelstelling 2-programma voor Wenen volgde in juli 2001. Voor de eerste zeven programma's kwamen de kosten voor vergoeding in aanmerking vanaf 1 januari 2001, voor Wenen vanaf 4 juli 2000 omdat dit programma later bij de Commissie was ingediend.

Behalve die voor Wenen zijn in mei 2001 de eerste vergaderingen van de toezichtcomités gehouden, in St. Pölten en Salzburg; hierbij werden de programmacomplementen voor alle zeven programma's goedgekeurd. Het toezichtcomité van het doelstelling 2-programma voor Wenen vergaderde in september 2001. De programmacomplementen zijn in juli 2001 door de Commissie aanvaard, voor Wenen in december 2001.

De eerste jaarverslagen voor alle bovengenoemde programma's behalve Wenen zijn in juli 2001 door de Commissie ontvangen en in augustus 2001 aanvaard. Voor het doelstelling 2-programma voor Wenen moet het eerste verslag op 30 juni 2002 ingediend zijn, daar de begindatum van de subsidiabiliteit in het kader van dit EPD na 1 januari 2000 valt.

Gegeven de voor de eerste reeks rapporten toegestane flexibiliteit, is de informatie over het jaar 2000 vrij algemeen; het betreft voornamelijk een beschrijving van het planningproces en de organisatie van de uitvoering van de programma's.

Slechts voor enkele maatregelen is de feitelijke financiering begonnen, maar de verschillen tussen de programma's zijn vrij groot. Na de eerste jaarverslagen voor het doelstelling 2-programma voor Tirol zijn voor slechts 2 van de 20 maatregelen subsidiabele kosten gedeclareerd, terwijl voor Karinthië 5 van de 11 en voor Neder-Oostenrijk 12 van de 22 maatregelen financiële gegevens omvatten (met name in de sectoren onderzoek en technologische ontwikkeling, regionale ontwikkeling en 'zachte' hulp).

Drie programma's hebben een ESF-component (Karinthië, Stiermarken en Wenen). Alleen Karinthië heeft tot nu toe subsidiabele kosten gedeclareerd.

De eerste verzoeken om tussentijdse betalingen voor zeven doelstelling 2-programma's zijn in het najaar van 2001 ontvangen en rond de jaarwisseling gehonoreerd.

Op 22 november 2001 heeft de eerste jaarlijkse vergadering plaatsgevonden met de beheersinstanties van de Oostenrijkse doelstelling 1- en 2-programma's. Het eerste deel was gewijd aan de ontwikkeling van het regionale EU-beleid inzake de uitbreiding met het oog op de grensgebieden. In het tweede deel van de vergadering waren de administratieve onderwerpen geagendeerd; hierin werden de nodige zaken betreffende jaarverslagen, programmabeheer, eerste ervaringen, uitwisseling van gegevens en de controlerapporten besproken met de beheersinstanties voor doelstelling 1 en 2 alsmede de verantwoordelijke instanties op nationaal niveau.

Doelstelling 3

Het doelstelling 3-programma is op 8 augustus 2000 door de Commissie goedgekeurd. Op de jaarlijkse vergadering van de Europese Commissie met de Oostenrijkse beheersinstanties op 21 november 2001 in Wenen is de stand van zaken bij de uitvoering van het programma toegelicht.

Wat de vier eindbegunstigden betreft (de Arbeitsmarktservice, het federale ministerie van Economische Zaken en Arbeid, het federale ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en het ministerie van Sociale Zekerheid en Generaties) kan de Arbeitsmarktservice de meeste ESF-middelen ontvangen (ongeveer 60%). Circa 17% van de beschikbare ESF-fondsen is gereserveerd voor respectievelijk het ministerie van Sociale Zekerheid en Generaties (ten behoeve van de gehandicapten) en het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (ter bevordering van levenslang leren).

De deelstaten als zodanig zijn opgenomen in de territoriale werkgelegenheids pacten en ontvangen een bescheiden 2 à 3%. Het federale ministerie van Economische Zaken en Arbeid is vooral bezig met de veralgemenisering van het beleid van gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Wat de besteding van uitgetrokken kredieten betreft, werd de Arbeitsmarktservice geacht alle fondsen in 2001 te kunnen besteden. Het ministerie van Sociale Zekerheid en Generaties werd geacht maximaal 60% in 2001 te besteden vanwege het feit dat dit ministerie ook speciale programma's beheert, het Equal-programma en het zogenaamde 'miljard voor de gehandicapten' (Behindertenmilliarde). Het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, verantwoordelijk voor scholen, volwasseneneducatie en universiteiten, heeft tot nu toe een kleiner deel kunnen besteden doordat scholen voor een heel jaar plannen en projecten meestal gebonden zijn aan het schooljaar.

In het verleden is een reeks ondersteunende instanties, gekoppeld aan het federale ministerie van Economische Zaken en Arbeid, in het leven geroepen. Het betreft hier de territoriale werkgelegenheidspacten, de veralgemenisering van het beleid van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, public relations, een instantie voor permanente evaluatie van het ESF (doorlopende evaluatie) en een Equal-bureau. Deze instanties zijn privaatrechtelijk opgezet via een EU-brede inschrijvingsprocedure. De geplande doorlopende evaluatie verschilt van de evaluatie volgens verordening 1260/1999 en is bedoeld om te voorzien in rechtstreekse terugkoppeling over de uitvoering van het programma.

FIOV buiten doelstelling 1-regio's

Het tweede structuurprogramma voor de visserij voor Oostenrijk is op 30 oktober 2000 door de Commissie aangenomen. Het programma voorziet in een FIOV-toewijzing voor bovengenoemde periode van 4,2 miljoen EUR. Na het aannemen van het programma heeft de Commissie ook het door de lidstaat ingediende nationale bijstandsprogramma goedgekeurd. De uitvoering van het programma in de jaren 2000 en 2001 is in overeenstemming met de programmaplanning.

2.2.12. PORTUGAL

Eerdere programmeringsperioden

In 2001 zijn een maatregel van vóór 1989 en een maatregel uit de periode 1989-1993 afgesloten. Alle overige nog niet afgeronde maatregelen moeten in de loop van het jaar 2002 afgesloten worden.

De financiële uitvoering van de programma's van de periode 1994-1999 is voor ongeveer 99% afgerond.

De bijdrage van het FIOV voor 1994-1999 werd verlaagd van de aanvankelijke 182 miljoen EUR tot 164 miljoen EUR en de tranche van 1999 vormt 44% van de totale FIOV-bijdrage.

2000-2006

De activiteit werd in 2001 grotendeels toegespitst op de afronding van de programmering en het opzetten van de voorzieningen voor beheer, toezicht en controle. Voor Madeira en de Azoren, net als voor de andere ultraperifere regio's van de Unie als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag, zijn bij besluit van de Raad van 28 juni 2001 hogere medefinancieringspercentages op een aantal terreinen toegestaan.

In het jaar 2000 waren 18 OP's aangenomen. Het programma voor technische hulp dat op 20 maart 2001 werd goedgekeurd, voorziet in een bijdrage van de Gemeenschap ter hoogte van 81,31 miljoen EUR, waarvan 36,4 miljoen EUR vanuit het EFRO en 44,9 miljoen EUR vanuit het ESF. Dit programma heeft tot doel de uitvoering van het CB en het beheer van de fondsen te ondersteunen. Ook bevat het acties ter verbetering van de technische en pedagogische kwaliteit van het beroepsonderwijs en voorziet het in steun aan de thematische werkgroepen ter verbetering van de maatregelen in als prioritair aangemerkte gebieden.

In 2001 zijn de toezichtcomités van de verschillende OP's twee maal bijeengekomen. Tijdens de vergaderingen in het eerste halfjaar werden de definitieve programmacomplementen goedgekeurd waarvan een eerste versie was ingediend tijdens de bijeenkomsten van de toezichtcomités in de laatste zes maanden van 2000.

In vervolg op de werkzaamheden die in samenwerking met de diensten van de Commissie zijn uitgevoerd hebben de beheersautoriteiten verbeteringen aangebracht in de programmacomplementen, met name ten aanzien van de volgende aspecten: selectiecriteria voor de projecten in het kader van bepaalde maatregelen, vaststelling van een serie indicatoren voor het meten van de resultaten en het toekennen van de prestatiereserve en de samenhang tussen de programmacomplementen en de bijbehorende programma's.

Een van de zaken die in de loop van 2001 ontwikkeld zijn is een informatiesysteem over de projecten waaraan door de Structuurfondsen een financiële bijdrage geleverd wordt. Deze database moet niet alleen de financiële controle van de maatregelen maar ook het toezicht op de daadwerkelijke uitvoering van de projecten en de resultaten van de verschillende maatregelen mogelijk maken. Dit systeem is sinds 2002 volledig operationeel en vormt een uiterst belangrijk instrument voor de coördinatie binnen het hele CB. Het is dan ook een zeer belangrijk hulpmiddel voor de uitvoering van de tussentijdse evaluatie en de toekenning van de prestatiereserve begin 2004.

De eerste jaarlijkse bijeenkomsten met de beheersautoriteiten hebben in oktober 2001 plaatsgevonden . Dit verschafte de Commissie de mogelijkheid om op basis van de uitvoeringsverslagen over 2000 en de beschikbare gegevens naar aanleiding van de bijeenkomsten van de toezichtcomités met de beheersautoriteiten te spreken over de allerbelangrijkste aspecten van de uitvoering. Het ging met name om het gebruik van tabellen met selectiecriteria voor de juiste projecten in het kader van de voor de maatregelen vastgestelde prioriteiten, de uitbreiding van de toezicht- en controlesystemen, de voorgenomen maatregelen ten behoeve van de naleving van het goedgekeurde financieringsschema en het toezicht op de steunregelingen.

Voor de tussentijdse evaluatie is voor ieder programma een evaluatiewerkgroep opgericht. Op basis van de werkzaamheden van deze werkgroepen, waarin ook de Commissie is vertegenwoordigd, kon een gedetailleerd tijdschema worden opgesteld voor de start van de tussentijdse evaluaties. De evaluatiewerkgroepen hebben een aantal gemeenschappelijke aspecten voor alle evaluaties vastgesteld om zo de noodzakelijke gegevens voor de evaluatie van het CB te leveren en een coherente aanpak te garanderen.

Om de zichtbaarheid van de activiteiten van de Structuurfondsen ten behoeve van Portugal te verbeteren heeft de Commissie in november 2001 in samenwerking met de Portugese autoriteiten een seminar georganiseerd om de beheerders en de leidinggevenden van de communicatieplannen van het CB en de OP's te informeren over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1159/2000 en de goede werkmethoden op het gebied van informatie/publiciteit van andere lidstaten te presenteren.

Bij de invoering van de controlesystemen zijn achterstanden opgetreden die de Portugese autoriteiten zo snel mogelijk moeten inlopen. De uitvoering van de controle vertoont lacunes, met name op het gebied van het menselijk potentieel en de opleiding. Hiervoor dienen in het eerste kwartaal van 2002 maatregelen te worden genomen.

De meeste OP's hebben aanzienlijke vooruitgang geboekt wat betreft de financiële tenuitvoerlegging. In de loop van het jaar 2000 zijn 61 uitgavendeclaraties in het kader van het EFRO bij de Commissie ingediend. Voor alle programma's, met uitzondering van de technische hulp, zijn betalingsverzoeken ingediend.

Vanuit de EFRO-kredieten is in 2001 voor ongeveer 988 miljoen EUR aan tussentijdse betalingen verricht.

De beheersautoriteiten van de OP's hebben besloten een financiële bijdrage te leveren aan grote projecten binnen de programma's in overeenstemming met Verordening nr. 1260/1999. In de loop van het jaar 2001 heeft de Commissie aanvragen voor zeven grote projecten ontvangen en goedgekeurd. Deze grote projecten hebben betrekking op de opslag van aardgas (twee projecten) en de vervoersinfrastructuur (vijf projecten).

Voor wat betreft het menselijk potentieel kon dankzij de jaarlijkse bijeenkomsten van de programma's voor werkgelegenheid en onderwijs het effect van de ESF-bijdrage op de Europese werkgelegenheidsstrategieën en de sociale integratie worden nagegaan.

De nationale overheden hebben in samenwerking met de Commissie een document opgesteld met specifieke aanbevelingen voor de evaluatie van de door het ESF gefinancierde maatregelen in de verschillende programma's.

Op het gebied van de landbouw zijn alle jaarverslagen over de acht programma's die vanuit het EOGFL-Oriëntatie ondersteund worden ontvangen en als voldoende beoordeeld. In het kader van de uitvoering zijn voor de OP's voor landbouw en plattelandsontwikkeling drie betalingen gedaan: een eerste betaling ter hoogte van 76,8 miljoen EUR (voorschot van 7%) in 2000 en twee andere betalingen van in totaal 47 miljoen EUR in 2001. In totaal vormen deze bedragen 11,3% van de bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie voor dit programma.

In de visserijsector bedraagt de bijdrage van het FIOV aan het operationele programma voor de visserij 163 miljoen EUR (een eerste voorschot van 11,4 miljoen euro is betaald). Hiervan is 64 miljoen EUR bestemd voor vlootmaatregelen en 56 miljoen EUR voor de bescherming en de ontwikkeling van de visstand, havenfaciliteiten, verwerking en marketing.

Naast dit specifieke programma zijn er nog zes regionale programma's met visserijmaatregelen: de programma's voor de Azoren, Madeira, Alentejo, Algarve, Centro, Norte, waarmee in totaal 54,5 miljoen EUR is gemoeid. Hierbij wordt meestal prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de visteelt en de verbetering van de produktkwaliteit.

2.2.13. FINLAND

1995-1999

Het jaar 2001 was het laatste uitvoeringsjaar van de laatste projecten uit de regionale ontwikkelingsprogramma's van 1995-99. De uiterste datum voor betalingen aan projecten was 31 december 2001.

De jaarverslagen voor 2000 van de doelstelling 6- en doelstelling 2-programma's (1997-1999) zijn goedgekeurd door de toezichtcomités en in oktober 2001 door de Commissie ontvangen. Uit de verslagen blijkt dat eind 2000 een hoog percentage van het EU-budget uitbetaald was aan projecten, vooral in het geval van doelstelling 6 (bijna 90%).

In 2001 zijn door de Commissie aanbestedingen gehouden voor de evaluatie achteraf van de doelstelling 2- en doelstelling 6-programma's. Het werk aan de evaluaties achteraf voor doelstelling 2 is eind 2001 begonnen; de evaluatie voor doelstelling 6 start naar verwachting begin 2002.

2000-2006

Doelstellingen 1 en 2

Er zijn twee doelstelling 1-programma's op het vasteland van Finland (Oost- en Noord-Finland); voorts zijn er twee doelstelling 2-programma's op het vasteland (Zuid- en West-Finland) en een doelstelling 2- programma op de Zweedstalige Åland-eilanden.

In mei en juni 2001 zijn de eerste vergaderingen van de toezichtcomités van de programma's op het vasteland gehouden. Een van de hoofdpunten van de agenda was de goedkeuring van de eerste jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de periode 2000-2006, oftewel de jaarverslagen voor 2000. Ook is het tweede cohesierapport door de Commissie gepresenteerd en in de vergaderingen besproken. De eerste vergadering van het toezichtcomité van het doelstelling 2-programma voor de Åland-eilanden is georganiseerd in februari 2001 teneinde de programmauitvoering op te starten en het programmacomplement definitief vast te stellen.

De tweede vergaderingen van de toezichtcomités van de programma's op het Finse vasteland zijn in december gehouden. In de vergaderingen van de doelstelling 1-comités zijn de eerste noodzakelijke wijzigingen in de programma's besproken. De comités hebben het programma van eisen en de aanbestedingsdocumenten van de tussentijdse evaluatie goedgekeurd die door de nationale evaluatiestuurgroep waren opgesteld. Deze groep, waarin vertegenwoordigers van de regio's, ministeries en de Commissie zitting hebben, is in 2000 door de toezichtcomités opgericht ter voorbereiding van de tussentijdse evaluatie van doelstelling 1- en 2-programma's. De groep is driemaal bijeen geweest in 2001.

De meeste vergaderingen van de toezichtcomités omvatten tevens projectbezoeken of presentaties; ook werden enkele persconferenties gehouden. Daarnaast is, in de context van de vergaderingen van de doelstelling 1-toezichtcomités, in Joensuu, Oost-Finland, een internationaal seminar georganiseerd voor uitwisseling van ervaringen en bespreking van het toekomstige cohesiebeleid; er waren 100 deelnemers uit andere Europese doelstelling 1-regio's en kandidaat-lidstaten. In december is een ééndaags seminar over stedelijke aangelegenheden georganiseerd in de context van de vergaderingen van de doelstelling 2-toezichtcomités in Helsinki.

Met de ontvangst door de Commissie van de definitieve programmacomplementen in juni 2001 was de programmeringsfase voltooid. Na correctie van enkele technische onvolkomenheden verklaarde de Commissie dat de complementen voldeden aan de eisen van Verordening 1260/1999 van de Raad.

De jaarverslagen van zowel de doelstelling 1- als de doelstelling 2-programma's zijn eind juni 2001 door de Commissie ontvangen. Na bestudering van de documenten en rekening houdend met de specifieke omstandigheden in het eerste uitvoeringsjaar, beoordeelde de Commissie deze documenten als bevredigend. Volgens deze verslagen is in 2000 de uitvoering van zowel de doelstelling 1- als de doelstelling 2-programma's volledig van start gegaan. De uit het toezicht verkregen gegevens over 2001 toonden aan dat zowel bij de vastleggingen (genomen besluiten over projecten) als de betalingen aan projecten goede vorderingen zijn geboekt in de doelstelling 1- en 2-gebieden alsmede de overgangsgebieden van doelstelling 2.

De eerste jaarlijkse evaluatievergadering van de Commissie met de beheersinstantie van de doelstelling 1- en 2-programma's op het Finse vasteland is gehouden op 23 november 2001 in Brussel. De evaluatie betrof de belangrijkste programmeringsstadia, de jaarverslagen voor 2000, de belangrijkste gebeurtenissen en resultaten van het jaar 2000 en de vervolgacties, het toezicht, de ontwikkelingen in de operationele omgeving en in de sociaal-economische situatie en de mogelijke uitwerking daarvan op de uitvoering, en de ontwikkelingen rond het toekomstige cohesiebeleid. Onder andere werd afgesproken om tot jaarlijkse rapportage te komen, en om thema- en beleidsbesprekingen in de toezichtcomités te bevorderen. Ook werd opgemerkt dat DG REGIO na het tweede cohesierapport van 2001 twee strategienota's ontvangen heeft van de Finse regio's en van de vereniging van lokale en regionale autoriteiten.

De jaarlijkse evaluatievergadering met de beheersinstantie van het doelstelling 2-programma voor de Åland-eilanden heeft plaatsgevonden op 27 november 2001. Daar de uitvoering in het vroege voorjaar van 2001 is begonnen, concentreerden de besprekingen in het kader van de eerste evaluatie zich op de startfase van de uitvoering.

De eerste verzoeken van de beheersinstanties om tussentijdse betalingen zijn eind september 2001 door de Commissie ontvangen voor de doelstelling 1-programma's op het vasteland, eind oktober 2001 voor de doelstelling 2-programma's op het vasteland, en eind november voor het doelstelling 2-programma voor de Åland-eilanden, alle binnen de reglementaire termijn van 18 maanden voor goedkeuring van programma's. De eerste tussentijdse EFRO-betalingen vonden plaats in december 2001 voor de doelstelling 1-programma's.

Op het gebied van het menselijk potentieel heeft op 23 november in Brussel de eerste evaluatievergadering plaatsgevonden van de Commissie met de beheersinstantie. Deze vergadering betrof zowel doelstelling 1 als doelstelling 2. Besproken werden de verbanden tussen het ESF en de Europese werkgelegenheids strategie, alsmede de complementariteit tussen de ESF-activiteiten voor doelstellingen 2 en 3.

Wat de landbouw betreft zijn in totaal 1390 projectbesluiten genomen voor Oost-Finland, en 971 voor Noord-Finland. Het hoogste bestedingstempo is bereikt bij de kredieten voor de maatregel 'Investeringen in agrarische bedrijven'. Voorts heeft Finland de LEADER-aanpak gedeeltelijk opgenomen in de EPD's van doelstelling 1.

In de visserijsector bedraagt de FIOV-bijdrage voor Noord-Finland 2,65 miljoen EUR (een eerste voorschot van 0,19 miljoen EUR is inmiddels uitbetaald), met name voor verwerking, visserijhavens en visteelt. Voor de andere doelstelling 1-regio (Oost-Finland) bedraagt de FIOV-bijdrage 4,2 miljoen EUR (een eerste voorschot van 0,3 miljoen EUR is inmiddels uitbetaald). Verwerking en visserijhavens zijn de belangrijkste financieringsobjecten.

Doelstelling 3

De ESF-financiering voor het EPD van doelstelling 3 (exclusief de Åland-eilanden) bedraagt in totaal 416 miljoen EUR. Het EPD vermeldt vier beleidsprioriteiten, overeenkomstig het ESF-beleidskader: 1. inspelen op de vraag naar arbeid en verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (29% van de ESF-toewijzing); 2. bevorderen van de gelijkheid en gelijke kansen in de arbeidssfeer (19% van de ESF-toewijzing). 3. verbeteren van de kwaliteit en doeltreffendheid van onderwijs en opleiding, bevorderen van de arbeidsmobiliteit en versterken van de integratie tussen onderwijs en werk (19% van de ESF-toewijzing). 4. ontwikkelen van het menselijk kapitaal ter bevordering van het ondernemerschap en de kwaliteit van het werk, en gebruik maken van de mogelijkheden van onderzoek en technologie (29% van de ESF-toewijzing). Een extra prioriteit is technische bijstand (4% van de ESF-toewijzing).

De belangrijkste arbeidsmarktproblemen waarop het doelstelling 3-programma is gericht, zijn: het hoge werkloosheidspercentage, het gevaar van uitsluiting van bepaalde groepen (bijv. langdurig werklozen, jonge werklozen, ouderen en gehandicapten) van de arbeidsmarkt, en knelpunten op de arbeidsmarkt.

De eerste jaarlijkse evaluatie heeft in oktober in Helsinki plaatsgevonden. De volgende onderwerpen zijn behandeld: de samenhang met de voorgestelde strategie, het verband met de Europese werkgelegenheidsstrategie, de tenuitvoerlegging bij de horizontale onderwerpen, financiële zaken, beheers- en financiële controlesystemen, toezicht, evaluatie, en naleving van het communautaire beleid. Afgesproken is dat de beheersinstantie de nodige stappen zal nemen om de programma-uitvoering te verbeteren.

Het aparte doelstelling 3-programma voor de autonome Åland-eilanden, met 2,6 miljoen EUR aan financiering van het ESF, is als volgt verlopen (situatie 31-12-2001): ESF-vastleggingen 20%, uitbetalingen 8%, aantal projecten 28, en 750 personen die daaraan deelnemen. De jaarlijkse evaluatie vond plaats in de vorm van een briefwisseling over de uitvoering van de bijstand.

FIOV buiten de doelstelling 1-regio's

Voor de periode 2000-2006 bedraagt de FIOV-bijdrage 32 miljoen EUR (een eerste voorschot van 2,25 miljoen EUR is uitbetaald). 55% is voor de bescherming en ontwikkeling van de visstand, visteelt, havenfaciliteiten voor de visserij, verwerking en afzet, en de binnenvisserij. 11% van de financiering gaat naar de Åland-eilanden, waarvoor een apart plan bestaat.

2.2.14. ZWEDEN

1995-1999

De jaarverslagen voor 2000 zijn door de Commissie tussen juli en oktober 2000 ontvangen. Volgens het jaarverslag van het doelstelling 6-programma was eind 2000 78% van het EU-budget uitbetaald voor projecten. Bij de vijf doelstelling 2-programma's was tussen 68% en 83% van het EU-budget uitbetaald aan projecten. Uit de resultaten tot nu toe blijkt dat de programma's de streefcijfers ruim zullen halen wat betreft het scheppen van nieuwe banen en nieuwe ondernemingen.

In 2001 zijn door de Commissie aanbestedingen gehouden voor de evaluaties achteraf van de doelstelling 2- en doelstelling 6-programma's. Aan de evaluatie van doelstelling 6 gaat naar verwachting begin 2002 gewerkt worden. Daarnaast hebben de Zweedse autoriteiten besloten complementaire nationale evaluaties achteraf uit te voeren voor doelstelling 2 en doelstelling 6. In 2001 zijn enkele voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd; de aanbestedingsprocedures worden in de eerste helft van 2002 afgerond.

2000-2006

Doelstelling 1 en 2

Er zijn twee doelstelling 1-programma's (Norra Norrland en Södra Skogslänsregionen) en vier doelstelling 2-programma's (Norra, Södra, Västra and Öarna) in Zweden. In 2001 zijn er voor elk programma twee vergaderingen van het toezichtcomité geweest. De eerste vergaderingen van het toezichtcomité voor doelstelling 1 vonden plaats in maart en bij beide vergaderingen werden projecten bezocht. De tweede vergaderingsronde vond plaats in oktober. De eerste serie vergaderingen van de toezichtcomités voor doelstelling 2 werd in april gehouden en de tweede in september/oktober. Bij de meeste vergaderingen werden projecten bezocht of werd vooral aandacht besteed aan de programma complementen; de tweede serie ging vooral over de tussentijdse evaluaties en de evaluaties achteraf, naast de verplichte rapportage over de afronding van de programma-uitvoering. In de context van de vergaderingen waarbij project bezoeken plaatsvonden, werden ook persconferenties georganiseerd.

In de loop van het jaar is één werkgroep opgericht voor de doelstelling 1-programma's en één voor de doelstelling 2-programma's; de leden zijn aangewezen door de respectievelijke toezichtcomités, steeds met één vertegenwoordiger van de Commissie per comité. De belangrijkste taak van deze werkgroepen is het volgen van de tussentijdse evaluaties en de evaluaties achteraf. Eind 2001 is elk van de evaluatiewerkgroepen bijeengekomen om de belangrijkste aandachtspunten van de tussentijdse evaluaties te beschrijven. Dit document wordt begin 2002 aan alle toezichtcomités ter goedkeuring aangeboden. Daarnaast heeft elk programma zijn eigen werkgroep, die zich concentreert op speciale onderwerpen aangedragen door het toezichtcomité.

De eerste jaarverslagen voor het jaar 2000 zijn door de toezichtcomités goedgekeurd en vervolgens eind juni naar de Commissie gestuurd. Na lezing van de verslagen tegen de achtergrond van de algemene verordening inzake de Structuurfondsen, en rekening houdend met de specifieke omstandigheden in het eerste uitvoeringsjaar, heeft de Commissie de verslagen toereikend bevonden.

De jaarverslagen over 2000 voor doelstelling 1 betroffen een uitvoeringsperiode van slechts enkele maanden. De beheersinstanties moesten eerst een groot aantal aanvragen verwerken, daar vele aanvragers hadden gewacht tot de start van het aanvraagproces. De eerste projectbesluiten zijn in het najaar van 2000 genomen. Daardoor hebben dat jaar geen betalingen plaatsgevonden.

Daar de doelstelling 2-programma's op respectievelijk 15 en 20 december goedgekeurd zijn, is de feitelijke uitvoering pas in 2001 begonnen.

De programmeringsfase is in september/oktober 2001 afgesloten met de bevestiging van de Commissie dat de programmacomplementen voor doelstelling 1 en 2 in overeenstemming zijn met de bepalingen van de verordening. De eerste versies die door de Commissie werden ontvangen, bevatten niet alle noodzakelijke onderdelen; daarom werd een groot deel van 2001 besteed aan het ontwikkelen van definitieve en complete programmacomplementen, vooral met betrekking tot de financiële planning en de indicatoren.

De eerste verzoeken om tussentijdse betalingen voor doelstelling 1-programma's zijn in oktober 2001 binnengekomen, binnen de reglementaire termijn van 18 maanden.

De eerste jaarlijkse evaluatievergadering van de Commissie met de beheersinstanties voor doelstelling 1 en 2 is gehouden op 3 december 2001 in Brussel. Het eerste deel van de vergadering was hetzelfde voor alle programma's. 's Middags waren er aparte sessies voor doelstelling 1 en doelstelling 2. De belangrijkste agendapunten betroffen beheers- en betalingsprocedures, controles, informatiesystemen en gegevensoverdracht (waaronder de jaarverslagen voor 2000, een kwalitatieve beoordeling van de uitvoering en de resultaten tot nu toe, de partnerschappen, de betrokkenheid van de particuliere sector, verzoeken om betaling, enz.). Tijdens de vergadering kwamen geen specifieke problemen met betrekking tot de programma-uitvoering naar voren, behalve het feit dat sommige programma's nog niet begonnen waren aan de 5%-controles. Daarom heeft de Commissie er met nadruk op gewezen dat het belangrijk is om zo spoedig mogelijk aan deze controles te beginnen teneinde aan artikel 10 van Verordening 438/2001 te voldoen.

In juni 2001 is, in samenwerking met de Commissie, in Lycksele (Noord-Zweden) een conferentie georganiseerd over regionale ontvolking als uitdaging voor het structuurbeleid, in het kader van het Zweedse voorzitterschap. De conferentie betrof uitwisseling van ervaringen en informatieverstrekking over succesvolle werkmethoden, en vormt de achtergrond voor een discussie tussen beleidsbepalers over doelmatige maatregelen en de implicaties voor het structuurbeleid na 2006 op zowel nationaal als EU-niveau.

In de landbouw wordt de opname van kredieten voor uit het EOGFL gefinancierde maatregelen in 2001 als aanvaardbaar beschouwd. In het algemeen hebben de investeringen in landbouwgrond en de steun voor de vestiging van jonge boeren zich goed ontwikkeld, doch de steunregelingen voor verwerking en afzet hebben een betrekkelijk beperkt aantal aanvragen ontvangen.

In de visserij zijn twee projecten goedgekeurd. Binnen het programma voor Norra Norrland is 5,8 miljoen EUR beschikbaar uit het FIOV, en in totaal zijn investeringen in de visserij voorzien van 13 miljoen EUR. De strategie voor de ontwikkeling van de visserijsector omvat een breed scala aan FIOV-maatregelen, maar investeringen in visteelt, verwerking en bescherming en ontwikkeling van visgronden moeten ongeveer 50% van de FIOV-gelden uitmaken. Södra Skogslänsregionen krijgt een FIOV-toewijzing van 5,7 miljoen EUR, wat moet leiden tot een totale investering van 13 miljoen EUR. Volgens de voor de visserij vastgestelde strategie wordt driekwart van alle FIOV-kredieten gebruikt voor de ontwikkeling van visteelt en verwerkingsbedrijven. Het uitvoeringstempo van deze programma's is tot nu toe lager dan verwacht, maar is volgens voorlopige berichten aan het eind van 2001 toegenomen.

Doelstelling 3

Het EPD voor doelstelling 3, het resultaat van zeven maanden onderhandelen tussen de Zweedse autoriteiten en de Commissie, is op 27 september 2000 door de Commissie goedgekeurd. Met uitzondering van de regio's van doelstelling 1 komt Zweden in aanmerking voor 747 miljoen EUR aan ESF-gelden bij een totale begroting van 2.780 miljoen EUR, waarvan 729 miljoen EUR gecofinancierd wordt door de overheid en 1.303 miljoen EUR door particulieren. De vijf prioriteiten zijn ontwikkeling van de vaardigheden van werknemers, verhogen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en stimuleren van het ondernemerschap, integratie, verscheidenheid en gelijke kansen, plaatselijke ontwikkeling en technische bijstand.

In 2001 lag het programma op schema en eind 2001 was de achterstand vanwege de late start in 2000 ingehaald. Het programma heeft 98% van de financiële planning gerealiseerd wat de toewijzingen betreft, en 48% wat de betalingen betreft. In totaal betekende dit een deelnemersaantal van 423.000 (iets meer vrouwen dan mannen). In het eerste volledige operationele jaar hebben de maatregelen voor ontwikkeling van de vaardigheden en verhoging van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt de streefcijfers ruim overschreden, terwijl met name de functieroulering wat moeizaam op gang kwam.

De eerste jaarlijkse evaluatievergadering is gehouden op 7 november 2001. Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie aandacht besteed aan de trage financiële rapportage vanuit de projecten en aangedrongen op stimulerende maatregelen om de zaken te bespoedigen. Gezien de opstartmoeilijkheden dient voorts de maatregel 'functieroulering' grondig geëvalueerd te worden voordat verdere maatregelen genomen worden. Daar het programma een geheel vormt, dient intensief toezicht gehouden te worden op de evenwichtige ontwikkeling van het programma. De betrokkenheid van de sociale partners dient gegarandeerd te worden door verdere ontwikkeling van de werkmethoden. De tussentijdse evaluatie is begonnen met de selectie van de beoordelaar aan het eind van het jaar .

FIOV buiten de doelstelling 1-regio's

Het structuurprogramma voor Zweden voor de periode 2000-2006 is op 15 december 2000 door de Commissie aangenomen. Dit programma bevat een FIOV-bijdrage van 62 miljoen EUR, en investeringen zijn voorzien tot een totaal van 360 miljoen EUR voor herstructurering van de verwerkingsindustrie en modernisering van de vloot, de belangrijkste aandachtsgebieden. Modernisering van de vloot was nodig om de werkomstandigheden en hygiëne te verbeteren, de selectiviteit van het vistuig te vergroten en de milieueffecten van de visserij te verminderen. De eerste vergadering van het toezichtcomité is gehouden op 9 februari 2001; tijdens deze vergadering zijn de meer gedetailleerde regelingen van het programma aangenomen.

2.2.15. VERENIGD KONINKRIJK

1994-1999

Doelstelling 1

In deze periode waren er drie programma's in uitvoering, waarvan de voltooiing voorzien was per 31 december 2001 en de eindrapportage en de indiening van de laatste declaraties per 30 juni 2002. De Commissie heeft een verzoek van de Britse autoriteiten ingewilligd om de uitvoeringsperiode van het programma Merseyside te verlengen tot 30 juni 2002. 91,9% van alle betalingen is verricht.

Doelstelling 2

Van op één na alle programma's was de uitvoering op 31 december 2001 voltooid; de eindrapportage en de laatste declaraties waren gepland voor 30 juni 2002. De Commissie heeft een verzoek ingewilligd om de uitvoeringsperiode van het programma voor Noordoost-Engeland te verlengen tot 30 juni 2002.

2000-2006

Na de geslaagde afronding van de onderhandelingen in 1999-2000 zijn zes doelstelling 1- en 14 doelstelling 2-programma's goedgekeurd en in uitvoering genomen.

Doelstelling 1

Vijf in 2000 goedgekeurde programma's waren in 2001 in uitvoering. Het betreft de Engelse regio's Cornwall en de Scilly-eilanden, Merseyside en Zuid-Yorkshire, Wales (West-Wales en de Valleys) en Schotland (overgangsprogramma voor de Highlands & Islands). Elk programma omvat twee tot vier prioriteitsgebieden, gegroepeerd rond vijf hoofdthema's: ondersteuning van het MKB, ondersteuning bij modernisering van bedrijven, economisch herstel van kleine kernen, ontwikkeling van het menselijk potentieel, en ontwikkeling van strategische infrastructuur.

Drie grote projecten voor de oprichting van fondsen voor risicodragend kapitaal kregen een gunstige beoordeling. De drie projecten en de goedgekeurde bedragen voor EFRO-cofinanciering zijn: South Yorkshire Investment Fund (37 miljoen EUR), Merseyside Special Investment Fund (60 miljoen EUR), en Finance Wales (32,6 miljoen EUR).

Voor Noord-Ierland is in 2001 één doelstelling 1-overgangsprogramma goedgekeurd, het programma 'Opbouw van duurzame welvaart', een operationeel programma in het kader van het CB voor Noord-Ierland. Daar deze regio de overgangsstatus heeft van doelstelling 1 en bezig is om te schakelen van conflict naar vrede, is het doel van dit operationele programma in Noord-Ierland duurzame welvaart te creëren in een concurrerende economie, door de nadruk te leggen op herstructurering teneinde het bedrijfsleven te moderniseren en de vaardigheden van de daarin werkzame mensen te ontwikkelen, op weg naar een toekomst met meer technologie. De belangrijkste aandachtsgebieden en dus de belangrijkste prioriteiten van dit programma zijn , naast werkgelegenheid, economische groei en concurrentievermogen.

In maart 2001 heeft de Commissie het tweede EU-programma voor vrede en verzoening aangenomen, het PEACE II-programma voor 2000-2004. 80% betreft Noord-Ierland en 20% de grensstreek met Ierland. Het programma bouwt voort op de ervaringen uit het speciale ondersteuningsproces na de Overeenkomst van Belfast. Het nieuwe programma richt zich op de economische en sociale erfenis van het conflict en ondersteunt projecten waarin kansen gegrepen worden die voortkomen uit het herstel van de vrede. Ook wordt getracht het pad te effenen naar verzoening tussen protestanten en katholieken door projecten te financieren waarin sprake is van betrokkenheid van beide kanten.

Voor de visserij in Cornwall en op de Scilly-eilanden is de totale FIOV-bijdrage 16,99 miljoen EUR, oftewel 3% van de totale EG-bijdrage aan het programma. Vanaf april 2001 konden aanvragen ingediend worden voor de visserij en visteelt, en eind december 2001 waren 34 aanvragen goedgekeurd, met een FIOV-bijdrage van 2,8 miljoen EUR. Vijf inschrijvingen uit Cornwall werden gehonoreerd in het kader van de Engelse regeling voor vlootsanering. Er is een beheergroep Visserijprioriteiten ingesteld, die regelmatig vergaderd heeft om de voortgang te bespreken en aanvragen goed te keuren. De vorderingen in 2001 waren zeer bevredigend.

In Merseyside is de totale FIOV-bijdrage voor visserij gering: 0,4 miljoen EUR voor de periode 2000-2006. De visserijactiviteiten in het doelstelling 1-gebied omvatten onder andere zeevisserij voor trawlers die hun vangsten in Canadese havens aan land brengen, schepen voor de binnenvisserij voor ongeveer 25 vissers, kokkelvisserij, en visserij op bruine garnaal. Daarnaast is er de markt van Stanley en een aantal verwerkingsbedrijven.

Voor het doelstelling 1-overgangsprogramma voor Highlands & Islands bedraagt de totale FIOV-bijdrage voor visserij voor de periode 2000-2006 27,75 miljoen EUR, oftewel 9% van de totale EG-bijdrage aan het programma. Er is een beheergroep Visserij Highlands & Islands opgericht, welke regelmatig vergaderd heeft om de vorderingen te bespreken. De interesse uit de bedrijfstak was groot, vooral voor de visteelt, waarvoor het aangevraagde bedrag het beschikbare bedrag verre overtrof. Er hebben twee aanbestedingsronden plaatsgevonden, ten gevolge waarvan bedragen toegekend zijn tot een totaal van 8 miljoen EUR aan FIOV-fondsen voor 54 projecten. Daarnaast vond een toekenning plaats van 0,80 miljoen EUR aan FIOV-fondsen voor de 'Schotse' vlootsaneringsregeling. De meeste hulp was voor projecten in afgelegen gebieden waar de economie sterk afhankelijk is van visteelt en visserij. Er zijn zes subsidieregelingen ingesteld, met betrekking tot modernisering van visserijschepen, visteelt, havenfaciliteiten, bedrijfsvoering door vaklieden, vernieuwende maatregelen, en verwerking en afzet. De verdeling van FIOV-gelden tussen deze regelingen wordt in 2002 herzien.

In Noord-Ierland (overgangsgebied doelstelling 1) is het totale FIOV-bedrag (27,76 miljoen EUR) weliswaar klein ten opzichte van het totale beschikbare bedrag voor dit doelstelling 1-overgangsprogramma, maar toch heeft dit een aanzienlijke invloed op de visserij-industrie. Het meerfondsenprogramma is pas in het jaar 2001 goedgekeurd, en enkele visserijkwesties moeten nog opgelost worden. In Schotland bijvoorbeeld heeft een lange politieke discussie plaatsgevonden over hoe het herstel van de visstand het beste bevorderd kon worden. In plaats van schepen aan de ketting te leggen is een vloot saneringsregeling opgesteld, en in de loop van het jaar zijn daarvoor aanvragen ontvangen. De regeling wordt gecofinancierd door het FIOV met een totaal beschikbaar bedrag van ongeveer 8 miljoen EUR. Het aangevraagde bedrag was veel hoger dan het beschikbare bedrag, en de regeling resulteert waarschijnlijk in een verkleining van de visserijvloot met ongeveer 30 schepen.

In Wales bedraagt de FIOV-bijdrage voor de periode 2000-2006 15,5 miljoen EUR, wat veel meer is dan in het verleden door de visserij-industrie in Wales aan kredieten is besteed. Na de goedkeuring van het programma door de Commissie zijn er weinig vorderingen gemaakt, vooral doordat de visserij nu bestierd wordt door het onlangs opgerichte Welsh bureau voor Europese financiering, waar men tijd nodig had om de nodige documentatie, procedures en regelingen op te zetten om het FIOV uit te voeren. Waarschijnlijk zal het bestedingstempo van kredieten laag blijven, maar om de voortgang te bespoedigen zijn adviseurs ingeschakeld, die nu hun aanbevelingen hebben gedaan. Een veel pro-actievere aanpak is noodzakelijk.

Doelstelling 2

In 2001 zijn 14 programma's goedgekeurd en in uitvoering gekomen. Tien programma's hebben betrekking op Engelse regio's en Gibraltar, drie betreffen Schotland en één Wales. Elk programma omvat gemiddeld drie prioriteits gebieden, gegroepeerd rond drie hoofdthema's: het ontwikkelen van een gediversifieerd, dynamisch en concurrerend bedrijfsleven, strategische ruimtelijke ontwikkeling, en herstel van de plaatselijke gemeenschappen en economische en sociale ontwikkeling.

Doelstellingen 1 en 2

Zoals voorzien in de verordening hebben de Commissie en de Britse beheersinstanties de belangrijkste resultaten van de uitvoering van de programma's in het jaar 2000 geëvalueerd, gedurende vijf evaluatievergaderingen gehouden te Brussel tussen 27 november en 14 december 2001. De evaluaties waren gebaseerd op de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, tezamen met andere informatie voortkomend uit de regelmatige contacten tussen de Commissie en de Britse autoriteiten, en op het werk van de toezichtcomités van de programma's. In het algemeen bevestigden de evaluaties dat de programmastrategieën in overeenstemming zijn met het tijdens de uitvoering vigerende beleid en economisch kader, en dat de programmamaatregelen in overeenstemming zijn met het EG-beleid. Ook was de conclusie van de evaluaties dat in het algemeen de voortgang van de uitvoering in overeenstemming was met de streefcijfers voor de resultaten en de bestedingen van de programma's.

De Commissie en de Britse autoriteiten zijn een strategie overeengekomen en een werkprogramma voor het initiëren van de tussentijdse evaluaties. Hiermee kan het veldwerk in het begin van de tweede helft van 2002 aanvangen en kunnen de evaluatieresultaten afgerond, goedgekeurd en voor gebruik vrijgegeven worden in de tweede helft van 2003.

Doelstelling 3

Het Britse doelstelling 3-programma voor 2000-2006 wordt uitgevoerd door middel van een Brits CB en aparte operationele programma's voor Engeland, Schotland en Wales. Naar aanleiding van de algemene daling van het aantal werklozen in het VK ligt de nadruk in de programma's, vergeleken met die van 1994-1999, veel meer op levenslang leren, aanpassingsvermogen en ondernemerschap (van 31,6% naar 40%). Daarnaast is nog steeds een groot bedrag (53%) gereserveerd voor werkloosheidsbestrijding en het stimuleren van sociale integratie. Het deel van de begroting dat is bestemd voor gerichte acties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen is bijna verdubbeld (van 3,6% tot 7,0%).

Het Engelse OP is gestructureerd volgens de vijf beleidsterreinen van de ESF-verordening en volgt de in het communautair bestek voor het VK beschreven benadering op de voet. Het programma wordt aangestuurd door de afdeling Werk en Pensioenen (Sheffield); projectselectie en betalingen vinden voornamelijk plaats op het niveau van de negen regionale regeringsbureaus en de toezichtcomités. De totale waarde van het programma is 4.111 miljoen EUR, ofwel 87% van de totale toewijzing voor doelstelling 3 aan het VK. Na de indiening van een declaratie door de Engelse autoriteiten heeft de Commissie een eerste tussentijdse betaling gedaan van ongeveer 94,9 miljoen EUR. In 2001 zijn de Engelse autoriteiten verder gegaan met het opzetten van het cofinancierings systeem. Volgens de voorgestelde regelingen gaan regionale regeringsbureaus (Regional Government Offices, RGO's) contractonderhandelingen aan met een klein aantal grote overheidsopleidingsinstituten/cofinancierings organisaties (CFO's), zoals de raden voor scholing en vaardigheden en het arbeidsbureau. Deze besprekingen spelen een cruciale rol voor de potentiële CFO, daar deze hierin kan aantonen zich sterk te willen maken voor zowel de regionale en lokale prioriteiten als de nationale. Als de financiering door de RGO's geregeld is, gaan de CFO's contracten aan met opleidingsinstituten. In het contract worden duidelijke kwaliteitscriteria vermeld, worden de vereiste resultaten omschreven en wordt vermeld hoe deze resultaten worden gecontroleerd; de CFO's gaan contracten aan met leveranciers op basis van beloning naar prestatie volgens nationaal overeengekomen tarieven ('formula based funding').

In het Schotse OP, met een waarde van 498 miljoen EUR, ligt sterk de nadruk op problemen betreffende sociale integratie in de binnensteden, met name Glasgow. De verdeling over de beleidsterreinen volgens de ESF-verordening is als volgt: verhoging van de inzetbaarheid (23%), bestrijding van sociale uitsluiting (37%), levenslang leren (10%), een concurrerende economie (22%), bestrijding van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen (7%) en technische bijstand (1%). De Schotse autoriteiten hebben een verzoek ingediend voor de eerste tussentijdse betaling ten bedrage van 19,5 miljoen EUR. De Commissie zal deze declaratie betalen na goedkeuring van het Schotse programmacomplement voor doelstelling 3.

De totale waarde van het OP voor Wales is 132 miljoen EUR. Er is meer nadruk gelegd op de beleidsterreinen ondernemingsgeest en aanpassingsvermogen dan in de andere OP's. De onderverdeling tussen de beleidsterreinen is: actief arbeidsmarktbeleid (25%), bevordering van sociale integratie (21%), levenslang leren (22%), aanpassingsvermogen en ondernemingsgeest (23%), vergroten van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt (7%) en technische bijstand (2%). Na indiening van een declaratie door de Welshe autoriteiten heeft de Commissie de eerste tussentijdse betaling gedaan ten bedrage van ongeveer 4,3 miljoen EUR.

De beheersinstanties van de OP's voor Engeland, Schotland en Wales hebben alle hun eerste jaarlijkse uitvoeringsverslag over het jaar 2000 ingediend.

Tenslotte hebben voor deze drie OP's in november 2001 de eerste jaarlijkse evaluatievergaderingen met betrekking tot de uitvoering in het jaar 2000 plaatsgevonden. De algemene conclusie van deze vergaderingen was dat de uitvoering van de drie programma's bevredigend op gang is gekomen en dat de uitvoering nog steeds in overeenstemming is met de in de respectievelijke operationele programma's gepresenteerde strategie.

FIOV buiten de doelstelling 1-regio's

Voor de periode 2000-2006 omvat het Britse visserijprogramma buiten doelstelling 1 alle gebieden van het VK die niet onder doelstelling 1 vallen. Het betreft het grootste deel van Engeland, geheel Schotland behalve Highlands & Islands, en een klein stukje Wales. De totale FIOV-toewijzing voor de periode 2000-2006 is 125,5 miljoen EUR, waarvan bijna 50% voor Schotland.

Daar het programma pas in december 2000 werd goedgekeurd, was het voor de overheden noodzakelijk de diverse procedures en documentatie op te zetten die vereist waren volgens de visserijverordeningen. Het ingestelde toezichtcomité bestaat uit vertegenwoordigers van alle sectoren van de visserij-industrie alsmede leden met specifieke belangstelling voor het milieu; het comité heeft twee keer vergaderd. Er werden FIOV-subsidieregelingen opgesteld, evenals programmacomplementen, aanvraagformulieren, toelichtingsnota's, en goedkeuringen voor staatssteun. Er werden aparte regelingen gemaakt voor Engeland, Schotland en Wales.

In het begin van het jaar hebben intensieve besprekingen en debatten plaatsgevonden, met name in het Schotse parlement, over de problemen van de visserij-industrie en de voortdurende teruggang in de visstand. De stemming was overwegend vóór het aan de ketting leggen van vissersschepen teneinde deze in de havens te houden en mede daardoor de visstand op peil te houden. In maart echter kondigde het Schotse ministerie een groot vlootsaneringsproject aan voor heel Schotland ter waarde van 40 miljoen EUR (gecofinancierd door het FIOV), teneinde het voortbestaan van de visserij op witvis en de Schotse zeevisserij op de lange termijn te garanderen. Later kondigde DEFRA (het ministerie voor milieu, voedsel en plattelandszaken) zijn eigen saneringsproject aan voor Engeland en stelde daarvoor maximaal 10 miljoen EUR ter beschikking (met cofinanciering van het FIOV), wederom voor permanente vermindering van de vangstcapaciteit. De projecten werken op basis van een aanbesteding, waarbij de reders die bereid zijn minder geld te accepteren voor het uit de vaart nemen van hun schepen, voorrang krijgen. In de loop van het jaar is de nodige wetgeving en documentatie opgesteld en zijn schepen geselecteerd om uit de vaart genomen te worden. De reacties uit de bedrijfstak waren positief en er kwamen meer aanvragen binnen dan met de beschikbare fondsen gehonoreerd konden worden. Dit waren eenmalige projecten.

Hoewel de saneringsprojecten de meeste aandacht kregen, zijn er in de loop van het jaar aanvragen ontvangen voor andere subsidieregelingen betreffende modernisering van de vloot, visteelt, verwerking en afzet, havenfaciliteiten, bedrijfsvoering door vaklieden en vernieuwende maatregelen. De besteding van de FIOV-kredieten is in Schotland verder gevorderd dan elders.

2.3. Coördinatie met de andere financieringsinstrumenten

2.3.1. Coördinatie met het Cohesiefonds

De door het Cohesiefonds toegekende steun dient voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten die bijdragen aan de uitbreiding van de trans-Europese netwerken, en van milieuprojecten waarmee de landen in kwestie de doelstellingen van het milieubeleid van de Europese Unie naderbij kunnen brengen. Dankzij het Cohesiefonds kunnen de vier begunstigde lidstaten een hoog niveau van overheidsinvesteringen op die twee gebieden van algemeen belang handhaven en tegelijk blijven voldoen aan de doelstellingen inzake de verlaging van begrotingstekorten, zoals vastgelegd in de convergentieprogramma's die met het oog op de oprichting van Economische Monetaire Unie zijn opgesteld.

Het belangrijkste instrument om de bijstandsverlening van het Cohesiefonds en de Structuurfondsen te coördineren, is het 'strategisch referentiekader'. Dat de lidstaten een strategisch referentiekader bij de Commissie indienen, is een logisch gevolg van het nieuwe juridische bestel voor de activiteiten van het Cohesiefonds. Verordening 1685/99 bepaalt immers dat "de lidstaten tevens de uitkomsten van de procedure voor de milieueffectbeoordeling [verstrekken] conform de Gemeenschapswetgeving en een beeld van de inpassing daarvan in een algemene strategie op milieu- of vervoersgebied op het niveau van een bestuurlijke eenheid of op sectoraal niveau."

Bovendien wordt in het Vademecum van het Cohesiefonds voor 2000-2006, dat de centrale overheden van de vier begunstigde lidstaten hebben ontvangen, bepaald dat deze strategie uitgestippeld en geformaliseerd dient te zijn in een oriëntatiedocument dat het 'referentiekader' vormt voor de bijstandverlening van het Cohesiefonds. Dit referentiekader dient op het juiste beleidsniveau te worden vastgesteld en de volgende elementen te bevatten: langetermijndoelstellingen; afzonderlijke projecten; tussentijdse doelstellingen voor 2006; daarvoor te verwezenlijken projecten; en voor elk project een eerste indicatie van de investeringskosten en een indicatieve planning van de financieringsbronnen.

Tijdens een voorlichtingsbijeenkomst die de Commissie op 18 december 2000 voor de lidstaten organiseerde, hebben de vier lidstaten die steun van het Cohesiefonds krijgen hun strategische referentiekaders voor de sectoren milieu en vervoer ingediend. In bepaalde gevallen zijn die strategische referentiekaders opgenomen in de operationele programma's die zijn goedgekeurd in het kader van de programmering van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006, waardoor de coördinatie tussen de bijstandsverlening van het Cohesiefonds en de Structuurfondsen alleen maar hechter wordt.

2.3.2. Coördinatie met de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF)

Overeenkomstig het tussen de Commissie en de EIB in het kader van de structuurmaatregelen van de Gemeenschap in de periode 2000-2006 gesloten samenwerkingsakkoord is er geregeld contact tussen de diensten van de Commissie en de EIB. De regeling werkt naar behoren en heeft ook tot specifieke contacten voor de coördinatie van grote vervoersprojecten (Spanje en Griekenland) en het initiatief 'Innovatie 2000' (Portugal) geleid.

Verder is naar aanleiding van de op 4 december 2000 op hoog niveau gehouden bijeenkomst een hechtere vorm van samenwerking tussen de twee instellingen tot stand gebracht op het gebied van de grensoverschrijdende samenwerking (Europese Unie en kandidaat-lidstaten) en stedelijke ontwikkeling (URBAN).

Ter uitvoering van het raamakkoord tussen de Commissie (DG Regionaal Beleid) en de EIB voor de periode 2000-2006, op grond waarvan de EIB bepaalde omvangrijke projecten zal beoordelen die de begunstigde lidstaten hebben voorgelegd om financiering uit de Structuurfondsen te verkrijgen, zijn acht snelle beoordelingen verricht.

In de samenwerkingsprioriteiten is het accent gelegd op de grote vervoersprojecten, het initiatief 'Innovatie 2000' en op innoverende financiële producten, namelijk risicokapitaal en algemene leningen in het kader van de hoogste prioriteit: doeltreffende steun voor regionale ontwikkeling.

De activiteit van de EIB in 2001 was voor een bedrag van 31,2 miljard EUR gericht op projecten in de Unie, tegenover 30,6 miljard EUR in 2000. Aan de kandidaat-lidstaten verleende de EIB financiering ten bedrage van 2,7 miljard EUR voor investeringen met het oog op de toetredingsvoorbereidingen. De steun van de EIB aan de meest achtergestelde regio's nam voor 14,5 miljard EUR de vorm aan van afzonderlijke leningen en voor 5 miljard EUR die van algemene leningen.

De lidstaten die de omvangrijkste leningen van de EIB ontvingen, waren Duitsland, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Binnen de EIB-groep houdt het EIF zich nu uitsluitend nog bezig met garanties in de MKB-portefeuille en risicokapitaal (middelen van de Europese Gemeenschap en van EIB/EIF).

Op deze beide terreinen voor bijstandsverlening heeft het EIF in 2001 voor een totaalbedrag van 800 miljoen EUR deelgenomen aan ongeveer 100 transacties, waarvan 57 met risicokapitaal. De bijstandsverlening beloopt in 2001 in totaal 1,75 miljard EUR.

Bijstand is verleend voor regionale ontwikkeling, voor onderzoek, en met name voor biotechnologie. Ook de kandidaat-lidstaten komen voor bijstand in aanmerking.

In 2001 is het ETF-programma getekend voor de periode 2001-2005. Het wordt door het EIF uitgevoerd in de lidstaten en de kandidaat-lidstaten en is bedoeld om een betere financiering van starterscentra en startkapitaalfondsen te waarborgen.

De Commissie let erop dat de bijstand voor de regionale ontwikkeling op de juiste wijze in de totale bijstandsverlening is ingebed.

Tenslotte is in de tweede helft van het jaar de aanzet gegeven tot meer samenwerking tussen de Commissie en het EIF ten aanzien van de gesteunde regio's. Aan de uitvoering van dit initiatief wordt nu gewerkt.

2.3.3. Financiële steun voor de trans-Europese netwerken (TEN)

Een goede coördinatie tussen de begroting voor de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (TEN's) en de Structuurfondsen, en in het bijzonder de middelen van het EFRO, is van groot belang in gebieden die onder doelstellingen 1 en 2 vallen en in Cohesielanden (Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland), omdat bij deze communautaire financieringsinstrumenten rekening wordt gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's, evenals de regio's in de Gemeenschap die met een structurele achterstand kampen, met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden.

TEN-projecten voor vervoer- en energienetwerken worden gefinancierd uit de TEN-begrotingslijn, terwijl de middelen uit het Cohesiefonds specifiek worden aangewend voor vervoersinfrastructuur en de middelen uit het EFRO zowel voor vervoer als energie. Artikel 2 van verordening EG 1783/1999 van het Europees Fonds voor Regionaal Beleid bepaalt dat het fonds bij de verwezenlijking van zijn doelstelling 1 deelneemt aan de financiering van investeringen in infrastructuur die bijdragen aan de totstandkoming en ontwikkeling van trans-Europese netwerken. In dit verband moedigt de Unie publiek-private samenwerkingsverbanden aan door onder meer hogere bijstand te verlenen indien deze steun in een andere vorm dan contante subsidie wordt gegeven.

De TEN-verordening laat niet toe dat een bepaalde fase van een project tegelijk uit het TEN-budget en andere communautaire bronnen wordt gefinancierd, maar in sommige gevallen kunnen uit het TEN-budget gefinancierde haalbaarheidsstudies worden gevolgd door steun van het EFRO en de EIB om voornamelijk de aanlegcomponent van de feitelijke investering (mede) te financieren. Op het gebied van vervoer financiert het EFRO dikwijls werken die bedoeld zijn om 'toegang' tot het trans-Europese vervoernetwerk te verschaffen, terwijl de onderdelen daarvan dan weer uit de TEN-begrotingslijn en/of het Cohesiefonds worden gefinancierd.

De financiële TEN-verordening (EG) 2236/95 is bij verordening (EG) 1655/99 gewijzigd ten behoeve van de middellangetermijnplanning met behulp van indicatieve meerjarenprogramma's voor de communautaire financiering en ter stimulering van publiek-private partnerschapsverbanden. Daarbij wordt eveneens gebruik gemaakt van een klein bedrag uit de begrotingslijn (1-2%) om projecten met risicokapitaal te steunen.

Het meerjaren-investeringsprogramma voor 2001-2006, dat in september 2001 door de Commissie is aangenomen, gaat uit van een totaalbedrag van circa 2,8 miljard EUR voor de elf voorrangsprojecten (Essen-projecten), het project wereldwijde satellietnavigatiesystemen (Galileo) en vier groepen projecten van algemeen belang. In 2001 is in totaal 563 miljoen EUR vastgelegd voor TEN-vervoersprojecten in het kader van het meerjaren-investeringsprogramma, het Galileo-project en de projecten van algemeen belang buiten het meerjaren-investeringsprogramma.

Uit de verdeling van de steun in 2001 over de verschillende vervoerssoorten blijkt dat het leeuwendeel van de vervoersuitgaven van de Unie in het kader van de TEN-begroting bestemd is voor spoorwegprojecten (bijna 55%), gevolgd door Galileo (20.6%) op de tweede en wegen (12%) op de derde plaats.

Op 12 september 2001 heeft de Commissie een Witboek 'Vervoersbeleid' aangenomen [9] waarin het terugdringen van de congestie, milieuvervuiling en verkeersongevallen als belangrijkste prioriteiten van het vervoersbeleid worden aangemerkt. Deze doelstellingen moeten worden bereikt door middel van een nieuw evenwicht in de vervoersmodaliteiten en steunt vooral op de volgende maatregelen.

[9] itboek: Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen. COM(2001)370 def van 12.9.2001

- Nieuw elan voor spoorwegverkeer door gereglementeerde openstelling van de markten en bevordering van vervoer over zee en binnenwateren en stimulering van intermodaliteit.

- Aanleg van nieuwe infrastructuur, met name spoorwegverbindingen als middel om de knelpunten op te lossen.

- Prijsstelling voor het gebruik van de voorzieningen, zodat de prijs uitdrukking geeft aan de kosten voor de maatschappij en een bijdrage levert aan de financiering van de infrastructuur.

Voor de verwezenlijking van deze ambitieuze doelstellingen maakt de Commissie onder meer gebruik van de beschikbare middelen uit de TEN-vervoersbegroting, het Cohesiefonds, het EFRO en het pretoetredingsinstrument (ISPA) in de kandidaat-lidstaten. Het witboek benadrukt dat nu duurzame ontwikkeling centraal staat in de nieuwe strategie, een herziening van de cofinanciering is vereist en prioriteit moet worden gegeven aan het railvervoer, het zeevervoer en de binnenvaart [10]. Dit betreft vooral de financieringen uit het EFRO voor het centrum van de Unie waar de congestie ongekende vormen aanneemt. Op het gebied van de financiering van de trans-Europese vervoersnetwerken benadrukt het Witboek eveneens dat het de bedoeling is "dat er strengere voorwaarden komen voor communautaire financiering van de uitvoering van maatregelen die zijn gericht op verbinding van de desbetreffende infrastructuren, hun interoperabiliteit, hun bijdrage aan de ontwikkeling van intermodaal vervoer, een grotere veiligheid en op terugvordering van subsidies indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan". [11]

[10] Blz. 9

[11] Blz. 64

Met de benadering waarvoor de Commissie in het Witboek heeft gekozen, voldoet zij aan de verwachtingen die zijn gewekt met de conclusies van de Europese Raad van Göteborg, "waarin wordt gepleit voor herziening van het evenwicht tussen vervoersmodaliteiten, met name door middel van een beleid van investeringen in infrastructuurvoorzieningen voor het railvervoer, de binnenvaart, het zeevervoer over korte afstanden en intermodale vervoersactiviteiten".

Als vermeld in het verslag over 2000 hebben het directoraat-generaal Informatiemaatschappij en het directoraat-generaal Regionaal Beleid in 1997 een gezamenlijk initiatief gelanceerd, met het doel de kwaliteit van de plaatselijk beschikbare informatie over toerisme en het MKB te verbeteren door te zorgen voor onderling samenhangende en betrouwbare informatie in voldoende hoeveelheid. In het kader van dit initiatief heeft TEN-telecommunicatie voor 15 projecten cofinanciering verleend. In 2001 zijn deze projecten eerst technisch beoordeeld; van twaalf projecten is de financiële evaluatie afgesloten en voor drie projecten (Intourism, Tommy en Toursax) wordt de financiële evaluatie in de loop van 2002 afgerond. Dankzij dit initiatief zijn werkgroepen ontstaan voor proefprojecten en technische ontwikkelingen. De nationale verkeersbureaus hebben de resultaten ervan bekeken en bevelen aan dat hun Europese federatie er gebruik van maakt en dan vooral de onderzoeksafdeling van de Media Group, die zich als Europese economische belangengroep van de federatie bezighoudt met de inzet van de nieuwe media in de toeristenindustrie.

2.4. Samenhang met het communautaire beleid op andere terreinen

2.4.1. De Structuurfondsen en het werkgelegenheidsbeleid

In overeenstemming met het Verdrag van Amsterdam hebben de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Top van Luxemburg in november 1997 tot een actiekader voor het werkgelegenheidsbeleid besloten. De basis daarvoor was de toezegging van de lidstaten om een reeks gemeenschappelijke doelstellingen en streefdoelen vast te stellen voor een werkgelegenheidsbeleid op vier pijlers: inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpassingsvermogen en gelijke kansen. Het zogeheten Luxemburgse proces omvat een aantal onderdelen: de werkgelegenheidsrichtsnoeren van de lidstaten, de nationale actieplannen van de lidstaten (NAP's), het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid en de landenspecifieke aanbevelingen. Zodoende draait het Luxemburgse proces als een doorlopend programma van jaarlijkse planning, controle, beoordeling en bijstelling. De NAP's vormen een belangrijke gelegenheid om te rapporteren over de verbanden tussen de activiteiten van de Structuurfondsen en de werkgelegenheidsstrategie.

De NAP's over 2000 geven informatie over het algemene kader van de plannen voor de programmeringsperiode 2000-2006, de meeste NAP's over 2001 daarentegen bevatten geactualiseerde gegevens over de totale uitgaven uit hoofde van het ESF en de daarmee nauw samenhangende instrumenten. De weergave van de gegevens volgt van de opzet van de ESF-programma's. Daaruit blijkt dat het ESF sterk bijdraagt aan de uitvoering van de NAP's en een zwaar onderdeel vormt van de nationale werkgelegenheidsstrategieën, zoals de nieuwe ESF-verordening beoogde.

De verslagen zijn echter niet volgens een gemeenschappelijke structuur opgezet, waardoor het niet eenvoudig was precies te beoordelen op welke wijze het ESF daadwerkelijk actief en innovatief heeft bijgedragen. Een betere vergelijking van de gegevens is mogelijk als de verslaglegging in de toekomst wordt gestandaardiseerd en de informatie meer gelijkvormig wordt gepresenteerd.

Het ESF-comité heeft het probleem besproken en de Commissie verzocht de lidstaten beter te begeleiden bij de verslaglegging over de verbanden tussen de Europese werkgelegenheidsstrategie en het ESF. Verder zouden de verslagen over het ESF naast cijfermatige informatie over het aantal projecten en de begroting ook informatie over de kwaliteit moeten bevatten. De Commissie heeft deze aanbeveling overgenomen in haar aan de lidstaten gestuurde mededeling over de NAP's 2002.

Op dit moment loopt een grootschalig onderzoek naar het effect van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Het resultaat ervan is van belang voor de toekomstige doelstellingen van deze strategie en kan van invloed zijn op de bijdrage van de Structuurfondsen aan de Europese werkgelegenheidsstrategie.

2.4.2. De Structuurfondsen, beleid voor plattelandsontwikkeling en visserijbeleid

De belangrijkste taak van het structuurbeleid voor de visserijsector, dat deel uitmaakt van het gemeenschappelijk visserijbeleid, is te streven naar een duurzaam evenwicht tussen de grootte van de visbestanden en de exploitatie daarvan. Verder moet het beleid bijdragen tot het voortbestaan en een duurzame ontwikkeling van de bedrijven in de sector en zorgen voor een betere aanvoer en winstgevender exploitatie van visserij- en visteeltproducten. Een laatste doel is hulp bij het economisch herstel van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij.

De communautaire en nationale steunmaatregelen voor de vissersvloot mogen in geen geval leiden tot een vergroting van de visserij-inspanning. De steun die wordt toegekend wanneer vangstcapaciteit definitief aan de visserij wordt onttrokken, blijft nog beschikbaar. Overheidssteun voor de bouw van nieuwe schepen is alleen toegestaan als zonder overheidssteun ten minste evenveel vangstcapaciteit definitief aan de visserij wordt onttrokken als er nieuwe capaciteit wordt gebouwd, en in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk meer.

Bovendien moeten de door het FIOV gefinancierde maatregelen de verschillende visserijcomponenten (vloot, verwerking en afzet van de producten, visteelt, haveninstallaties) steun bieden bij een aantal problemen: mondialisering van de economie, hogere eisen van de consument aan de kwaliteit van de producten, strengere eisen aan de hygiëne, te verbeteren arbeidsvoorwaarden aan boord van de schepen.

Het beleid voor plattelandsontwikkeling valt ten dele samen met het Structuurfondsbeleid in de regio's van doelstelling 1 en 2 en maakt deel uit van de programma's in het kader van deze doelstellingen.

Een deel van het beleid voor plattelandsontwikkeling wordt gefinancierd uit het EOGFL-Garantie, met name de flankerende maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het betreft vervroegde uittreding uit de landbouw, milieumaatregelen in de landbouw, bebossing van landbouwgebieden en compenserende vergoedingen voor landbouwactiviteiten in achtergebleven gebieden en gebieden waarvoor milieubeperkingen gelden.

In de doelstelling 2-regio's vallen deze maatregelen samen met de overige maatregelen voor plattelandsontwikkeling (investering in landbouwbedrijven, steun aan jonge boeren, opleidingen, verbeterde verwerking en afzet van landbouwproducten, bosbouw, aanpassing en ontwikkeling van plattelandsgebieden). Deze maatregelen zijn in alle lidstaten, behalve Frankrijk, onderdeel van dezelfde plannen voor plattelandsontwikkeling volgens verordening (EG) 1257/1999 waarmee de onderlinge samenhang is gewaarborgd.

In de doelstelling 1-regio's zorgen de diensten van de Commissie ervoor dat de plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd in het kader van de Structuurfondsprogramma's en uit het EOGFL-Oriëntatie in overeenstemming is met het deel dat uit het EOGFL-Garantie wordt gefinancierd.

2.4.3. De Structuurfondsen en het milieubeleid

In het jaarlijkse verslag over 2000 zijn het kader en de richtsnoeren gegeven voor de integratie van de milieudimensie in de Structuurfondsen.

In 2001 is voor het eerst gekeken naar de doelmatigheid van het integratieproces, zoals hierna beschreven.

Voorafgaande beoordeling van de milieusituatie. Voor alle programma's moet vooraf een beoordeling van de milieusituatie worden verricht. Geconstateerd kon worden dat deze beoordeling voor sommige programma's bijzonder grondig is geweest. Anderzijds bleek een zwak punt dat bijna geen enkel programma beschikte over gestandaardiseerde basisgegevens en indicatoren voor het milieu.

Rechtstreekse investeringen in het milieu. Van de 195 miljard EUR die voor de periode 2000-2006 beschikbaar is voor de Structuurfondsen moet ongeveer 20 miljard EUR (meer dan 10%) worden besteed aan rechtstreekse investeringen in het milieu (water, afvalwater, vast afval, bodem en natuurbescherming) in voornamelijk de zuidelijke landen. Hierbij komt nog 9 miljard EUR uit het Cohesiefonds (50% van het totaal), waarmee de totale investeringen voor milieuvoorzieningen 29 miljard EUR bedragen. In absolute cijfers betekent dit een verdubbeling ten opzichte van de vorige programmaperiode (1994-1999).

Betere naleving van de milieuwetgeving. De Commissie heeft een betere naleving van de milieuwetgeving bevorderd door rechtstreekse financieringen zoals hierboven genoemd, maar heeft ook als voorwaarde voor bijstandsverlening aan bepaalde maatregelen de juiste uitvoering van bepaalde Europese richtlijnen op het gebied van het milieu gekoppeld. Het betreft horizontale richtlijnen die van groot belang zijn op terreinen als natuurbehoud, afvalbeheer en riolering en de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling (MEB).

De totstandkoming van de lijst met gebieden in het kader van Natura 2000 blijft de Commissie als een prioriteit beschouwen. Het initiatief van de Commissie om de onderhandelingen over de Structuurfondsprogramma's te koppelen aan de indiening van deze lijsten, die al in 1995 ingediend hadden moeten worden, betekent dat de indiening nu aanzienlijk wordt versneld. Waar nog omvangrijke hiaten bestaan, worden adequate maatregelen genomen.

De Commissie heeft in de loop van het jaar de maatregelen in de verschillende programma's en de programmacomplementen in verband met het Europees netwerk van beschermde gebieden (Natura 2000) beoordeeld en daarbij met name gelet op de cofinanciering van maatregelen ter bevordering van het behoud en het beheer van deze beschermingszones. Voorts heeft de Commissie onderzocht of de ingediende financieringsverzoeken in overeenstemming zijn met artikel 6 van de habitatrichtlijn en heeft zij een deskundigenwerkgroep ingesteld die op basis van artikel 8 van de habitatrichtlijn moet nagaan welke financiering nodig is voor het Natura 2000-netwerk en of hierbij gebruik gemaakt kan worden van communautaire middelen.

Ten aanzien van de plannen voor afvalbeheer [12] geldt hetzelfde. Tegen vrijwel alle lidstaten zijn in 1997 wettelijke procedures gestart vanwege een gebrek aan plannen op dit terrein. Indien er geen goedgekeurd plan voor afvalbeheer bestaat, is financiering moeilijk. Op dit moment lopen er nog wettelijke procedures tegen een klein aantal lidstaten.

[12] Richtlijn 75/442/EEG als gewijzigd met 91/156/EEG

Ten aanzien van afvalwater geldt dat de richtlijn betreffende stedelijke afvalwater [13] en de nitraatrichtlijn [14] moeten worden nageleefd. Het is de bedoeling dat de financiering van projecten voor de behandeling van stedelijke afvalwater alleen mogelijk is op het juiste niveau (primair, secondair of tertiair, afhankelijk van het kwetsbaarheidsniveau van het gebied) in overeenstemming met de richtlijn betreffende stedelijk afvalwater. Daarnaast is onderhandeld over de plannen voor plattelandsontwikkeling, met als resultaat dat er in het kader van de nitraatrichtlijn in hoger tempo kwetsbare zones zijn aangewezen.

[13] Richtlijn 91/271/EEG

[14] Richtlijn 91/676/EEG

Het beginsel de vervuiler betaalt is in de programma's opgenomen door toepassing van een gedifferentieerd bijstandsniveau [15]. De toepassing van dit beginsel moet voorts nog worden versterkt door de juiste toepassing van de waterkaderrichtlijn [16].

[15] DG Regionaal Beleid werkdocument 1, toepassing van het beginsel de vervuiler betaalt

[16] Richtlijn 2000/60/EG

Integratie. De integratie van milieuaspecten in het beleid voor industrie, energie, vervoer, toerisme, landbouw, arbeidspotentieel en stadsontwikkeling staat duidelijk centraal in de nieuwe programma's. Het is nu mogelijk om de discussie aan te gaan over duurzame regionale ontwikkeling en niet te blijven steken bij alleen maar economische ontwikkeling.

Gezien het gedecentraliseerde beheer van de Structuurfondsen valt de succesvolle integratie van de milieudimensie onder de voor het milieu verantwoordelijke overheden die vaak in beheers- en toezichtcomités samenwerken met particuliere milieuorganisaties. Ten laste van de voor technische hulp beschikbare middelen zijn in een aantal landen, zoals Spanje, Portugal en Italië de regionale en nationale overheden belast met het milieu in netwerken verenigd ten behoeve van het toezicht en de integratie. Het is de bedoeling soortgelijke netwerken ook in de andere lidstaten op te richten.

Milieuwetgeving en milieubeleid in 2001 en de Structuurfondsen

De Commissie heeft in januari 2001 een mededeling gedaan betreffende het zesde milieuactieprogramma 'Milieu 2001: onze toekomst onze keuze' (zesde milieuactieprogramma) [17], die in juni 2002 [18] door de Raad en het Europees Parlement is goedgekeurd. In dit document worden voorstellen gedaan voor een strategische benadering om de milieudoelstellingen te verwezenlijken. Dit vereist een betere uitvoering van de bestaande milieuwetgeving, integratie van milieuoverwegingen in andere beleidsterreinen, samenwerking met de markt, stimulering van milieuvriendelijke acties van individuele burgers en beslissingen aangaande planning en beheer op het gebied van de ruimtelijke ordening. Het programma schenkt speciale aandacht aan vier prioritaire actiegebieden: aanpak van klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu en gezondheid, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en afvalbeheer. Al deze strategieën en prioriteiten houden verband met de Structuurfondsen.

[17] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, voorstel van het Europees Parlement en de Raad voor het milieuactieprogramma van de Gemeenschap 2001-2010, COM(2001)31 def. 24.01.2001

[18] PB ...

Voorts eist dit zesde milieuactieprogramma dat er thematische strategieën worden opgesteld op de volgende gebieden: bestrijding van de verontreiniging en behoud van het mariene milieu, bodembescherming, luchtverontreiniging, duurzaam gebruik van bestrijdingsmiddelen, stedelijke ontwikkeling, duurzaam gebruik en beheer van hulpbronnen, hergebruik van afval. Met deze thematische strategieën wordt een totaalbenadering nagestreefd.

De richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's is in 2001 [19] goedgekeurd. Deze richtlijn heeft betrekking op plannen en programma's en vormt daarmee een aanvulling op de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling [20] die van toepassing is op projecten. De richtlijn betreffende de beoordeling van bepaalde plannen en programma's is van toepassing op de Structuurfondsen en plannen voor de plattelandsontwikkeling in de periode na 2006.

[19] Richtlijn 97/11/EC van 03.03.97 ter wijziging van Richtlijn 85/337/EEG

[20] Richtlijn 2001/42/EG

2.4.4. De Structuurfondsen en het mededingingsbeleid

De EU voert een beleid van economische cohesie gericht op met name het terugdringen van het verschil in ontwikkelingsniveau van de diverse regio's en het verminderen van de achterstand van achtergebleven regio's. Daar een aanzienlijk deel van de maatregelen uit de Structuurfondsen rechtstreeks ten goede komt aan het bedrijfsleven is het van groot belang dat het regionale beleid van de Gemeenschap volledig in overeenstemming met de mededingingsregels wordt uitgevoerd. Met het oog hierop heeft de Commissie in 2001 het onderzoek afgerond waarin is beoordeeld of de in de enkelvoudige programmeringsdocumenten geplande maatregelen in het kader van de Structuurfondsen voor de doelstelling 2-regio's over de periode 2000-2006 verenigbaar zijn met het Verdrag.

Dat de twee beleidsterreinen elkaar aanvullen en met elkaar samenvallen blijkt ook duidelijk wanneer wordt bekeken of de regionale steun verenigbaar is met de interne markt. In dit verband besteedt de Commissie in het bijzonder aandacht aan de mogelijk gunstige effecten van de bijstand op de economische ontwikkeling van achtergebleven regio's, voorzover de invloed ervan op de concurrentieverhoudingen en het handelsverkeer tussen lidstaten niet strijdig is met het algemeen belang. Deze criteria worden toegepast bij de beoordeling van zowel specifieke steunmaatregelen als horizontale steunmaatregelen. Om deze reden zijn de voorwaarden volgens het nieuwe communautaire kader voor overheidssteun aan milieubescherming [21] en de mededeling betreffende overheidssteun en kapitaalinvesteringen [22] minder streng ingeval van steunverlening in de gesteunde gebieden.

[21] PBC 37 van 3.2.2001

[22] PB C 235 van 21.8.2001

Tenslotte is de Commissie in overeenstemming met verordening (EG) 994/98 [23] van de Raad betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen, voortgegaan met de herziening van de procedureregels voor steunmaatregelen met minder kans op een verstoring van de mededinging. In 2001 zijn derhalve verordeningen goedgekeurd met vrijstellingen voor de minimis-steun [24], steun aan opleidingen [25] en steun aan het midden- en kleinbedrijf [26]. Deze moeten leiden tot een eenvoudigere procedure voor cofinanciering uit de Gemeenschap van bepaalde steunmaatregelen gedurende de huidige programmaperiode van de Structuurfondsen.

[23] PB L 142 van 14.05.1998

[24] PB L 10 van 13.1.2001

[25] PB L 10 van 13.1.2000

[26] PB L 10 van 13.1.2001

2.4.5. De Structuurfondsen en het beleid inzake overheidsopdrachten

Artikel 12 van Verordening (EG) 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen bepaalt dat de uit Gemeenschapsmiddelen gefinancierde verrichtingen "in overeenstemming moeten zijn met het Verdrag en de op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten, alsmede met het communautair beleid, met inbegrip van het beleid inzake (...) de plaatsing van overheidsopdrachten". Het beheer van de Structuurfondsen is nu meer gedecentraliseerd, waarbij de lidstaten en met name de beheersinstanties meer bevoegdheden hebben bij de plaatsing van door de communautaire fondsen gefinancierde opdrachten. Teneinde te garanderen dat deze procedures overeenstemmen met de communautaire normen stimuleert de Commissie de nationale overheden tot het treffen van preventieve maatregelen, zonder evenwel afbreuk te doen aan haar bevoegdheid om in te grijpen ingeval het Gemeenschapsrecht wordt overtreden. Bij preventie valt te denken aan passende scholing voor het personeel dat bij het plaatsen van die opdrachten betrokken is en de publicatie van handleidingen voor de plaatsing van opdrachten.

De Commissie ziet erop toe dat de plaatsingsprocedures voor overheidsopdrachten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht door te controleren of de relevante communautaire richtlijnen correct zijn omgezet en in te grijpen ingeval het Gemeenschapsrecht wordt overtreden.

2.4.6. De Structuurfondsen en het beleid inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen

De bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen is nu steviger in de nieuwe Structuurfondsverordening verankerd. In de nieuwe verordening is sprake van een geïntegreerde strategie voor gelijke behandeling. Naast horizontale integratie van het gelijkekansenbeleid (mainstreaming) zijn specifieke maatregelen ter bevordering van de positie van vrouwen nodig om de nog bestaande ongelijkheden te effenen. Dit nieuwe wettelijke kader is een uitermate belangrijke wettelijke grondslag en stimulans voor de inbedding van het gelijkekansenbeleid in de Structuurfondsen. De Commissie heeft een technisch document over deze materie opgesteld met richtsnoeren voor de praktische tenuitvoerlegging van de beleidsinte gratie van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de door de Structuurfondsen gecofinancierde activiteiten [27]. De gelijkekansendimensie komt eveneens aan bod in de methodologische werkdocumenten die zijn opgesteld door de diensten van de Commissie voor programmering, voorafgaande evaluatie, toezicht en evaluatie [28].

[27] Technisch document 3 'Mainstreaming equal opportunities for women and men in Structural Fund programmes and projects' (http://inforegio.cec.eu.int).

[28] Bijlage 4 van werkdocument 2 'De voorafgaande evaluatie van de bijstandspakketten in het kader van de Structuurfondsen' gaat over gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Zie ook werkdocument 3 'Indicatoren voor het toezicht en de evaluatie', notitie I (http://inforegio.cec.eu.int) en de richtsnoeren voor de toezicht- en evaluatiestelsels voor ESF-bijstand over de periode 2000-2006.

In de onderhandelingen met de lidstaten over de inhoud van de nieuwe programma's benadrukt de Commissie dat doeltreffender actie voor gelijke behandeling hard nodig is. De aanpak van de nieuwe communautaire bestekken (CB's) en de enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's) is completer, met aandacht voor zowel de algemene beleidsintegratie als specifieke maatregelen.

In overeenstemming met de Europese werkgelegenheidsstrategie bevatten de programma's van de Structuurfondsen een tweesporenbeleid bestaande uit specifieke maatregelen voor het bevorderen van gelijke kansen naast een meer algemene betrokkenheid om te komen tot horizontale integratie van het gelijkekansenbeleid in alle prioritaire maatregelen en programma's. Met deze benadering worden de zichtbaarheid en het effect van het gelijkekansenbeleid in alle fasen van het programma - ontwerp, uitvoering en evaluatie - groter dan in eerdere programmaperioden.

De Commissie en de lidstaten hebben beloofd zich in te zetten voor het bereiken van deze doelstellingen en het niet te laten bij een beginselverklaring. Nu de uitvoeringsfase is begonnen, komt uit de jaarlijkse uitvoeringsverslagen over de programma's van de Structuurfondsen en de jaarvergadering tussen de Commissie en de beheersautoriteiten informatie naar voren over de voortgang en de problemen bij de uitvoering van het gelijkekansenbeleid.

Met het oog op een doelmatige controle op de horizontale integratie van het gelijkekansenbeleid in de maatregelen van de Structuurfondsen heeft de Commissie haar instrumenten voor samenwerking en coördinatie uitgebreid met de instelling van een werkgroep binnen de bij de Commissie ingestelde interdienstengroep inzake gelijke behandeling. Deze werkgroep bereid twee belangrijke evenementen voor die in 2002 plaatsvinden: de derde conferentie over horizontale integratie van het gelijkekansenbeleid in de Structuurfondsen in juni 2002 en een mededeling van de Commissie over de wijze waarop dit beleid een vaste plaats in de programmadocumenten van de Structuurfondsen moet krijgen. Naar verwachting wordt naar aanleiding hiervan niet alleen inzicht verkregen in de voortgang van het integratieproces van het gelijkekansenbeleid in de nieuwe programmaperiode, maar wordt ook duidelijk waar de voortgang stokt. De gepresenteerde voorbeelden van succesvolle projecten en instrumenten waarmee gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de maatregelen van de Structuurfondsen zijn opgenomen zijn belangrijk materiaal voor de tussentijdse evaluatie van de Structuurfondsen in 2003.

DG Werkgelegenheid en DG Regionaal Beleid hebben een aantal diepgaande studies gestart om een beter inzicht te krijgen in de programmadocumenten en de daarin aangegane verplichtingen om tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen te komen. Het resultaat van deze studies wordt in de eerste helft van 2002 verwacht en moet de basis voor de mededeling vormen.

Een ander belangrijk, in 2002 op te zetten, orgaan voor de uitwisseling van ervaringen en optimale werkmethoden met betrekking tot de horizontale integratie van het gelijkekansenbeleid in de maatregelen van de Structuurfondsen in de gehele EU is het netwerk van mensen in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor alles wat te maken heeft met gelijke kansen binnen de Structuurfondsen.

2.4.7 De Structuurfondsen en de informatiemaatschappij

De ontwikkeling van de informatiemaatschappij is onlosmakelijk verbonden met het beleid van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006. Op de top van Lissabon is het ambitieuze doel geformuleerd (eEurope) om van de Europese Unie tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie te maken in termen van duurzame economische groei, betere banen, meer werkgelegenheid en een grotere maatschappelijke samenhang.

In de Structuurfondsbegroting voor de periode 2000-2006 is een bedrag van ongeveer 6 miljard EUR uitgetrokken voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij. Van de middelen uit het EFRO en het ESF is voor de informatiemaatschappij in de programmeringsperiode 2000-2006 in de doelstelling 1-regio's een reservering gemaakt van 10,5% voor Italië, 7,8% voor Griekenland, 9,4% voor Spanje en 8,5% voor Portugal, waarbij voor deze laatste twee landen de bijstand voor innovatie en O&O is inbegrepen.

Ook algemene initiatieven zoals het programma voor innoverende maatregelen en andere Structuurfondsprogramma's zoals URBAN II en INTERREG III hebben de informatiemaatschappij als prioriteit opgenomen.

In 2001 zijn voor vrijwel alle doelstelling 1-regio's (en vaak doelstelling 2-regio's) nationale en regionale strategieën uitgedacht voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij. Het blijkt dat de in 2001 ingediende regionale en nationale operationele programma's een groot deel van de totale begroting van de Structuurfondsen vastleggen voor maatregelen in verband met de informatiemaatschappij. De diensten van de Commissie ondersteunen deze inspanningen actief door deel te nemen aan werkgroepen over de informatiemaatschappij die binnen de toezichtcomités zijn opgericht en door ervoor te zorgen dat de genomen initiatieven op nationaal, regionaal en lokaal niveau zijn gecoördineerd en overeenstemmen met de doelstellingen van eEurope.

Ook is een specifiek initiatief voor de ultraperifere regio's opgezet. In 2001 is onderzoek gedaan naar de informatiemaatschappij en de ultraperifere regio's. De conclusies van het onderzoek worden gebruikt om de ontwikkeling van informatiemaatschappij in deze regio's te bevorderen.

Tenslotte heeft de Europese Raad in november 2000 zijn goedkeuring gegeven aan evaluatie-indicatoren (benchmarking) voor eEurope; het is de bedoeling deze te gebruiken als instrument om het effect te meten dat de Structuurfondsbijstand heeft op de informatiemaatschappij in de lidstaten.

HOOFDSTUK 3 - EVALUATIE EN FINANCIËLE CONTROLE

3.1. In 2001 verrichte evaluaties

EFRO

In 2001 heeft het DG Regionaal Beleid zeven onderzoeken gestart over verschillende onderwerpen met betrekking tot het regionaal beleid en de Structuurfondsen. Het gaat om de volgende onderzoeken die alle in 2002 moeten worden afgerond.

- Evaluatie achteraf van doelstelling 1 over de periode 1994-1999, bedoeld om na te gaan in hoeverre de Structuurfondsen in de doelstelling 1-regio's doeltreffend, doelmatig en effectief zijn geweest, de toegevoegde waarde voor de Gemeenschap te bepalen en hieruit voor de periode 2000-2006 en de navolgende programmaperioden lering te trekken.

- Evaluatie achteraf van doelstelling 2 over de periode 1994-1999, dat met de voor de doelstelling 1 geschetste bedoelingen onderzoek doet naar doelstelling 2.

- Evaluatie achteraf van doelstelling 6 over de periode 1994 1999 met dezelfde bedoelingen als hierboven geschetst voor de doelstellingen 1 en 2.

- Een input-outputonderzoek om het economische effect van alle in de lidstaten voor doelstelling 1 genomen maatregelen over de periode 2000-2006 in cijfers te vertalen met behulp van een dynamisch input-outputmodel.

- Het onderzoek naar de informatiemaatschappij en de economische en sociale cohesie is bedoeld om de financiële en beleidsmatige bijdrage van de Structuurfondsen aan de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Europa vast te stellen. Onderzocht wordt in hoeverre er tussen regio's en maatschappelijke groepen verschillen bestaan op het gebied van de informatiemaatschappij, welke de belangrijkste doelstellingen en beleidsterreinen van de Structuurfondsen op het gebied van de informatiemaatschappij zijn geweest en welke bijdrage de Structuurfondsen aan de ontwikkeling van de informatiemaatschappij leveren en nog kunnen leveren.

- De thematische evaluatie van de territoriale werkgelegenheidspacten behandelt de relevantie, het katalysatoreffect, de kosten/baten, de meerwaarde en de lessen die getrokken kunnen worden uit de wijze waarop het territoriale werkgelegenheidspact tussen 1997 en 2001 in 89 gebieden is uitgevoerd.

- De thematische evaluatie van de bijdragen die de Structuurfondsen hebben geleverd aan duurzame ontwikkeling is bedoeld om methoden, indicatoren en werkwijzen op te zetten voor de evaluatie van de duurzame ontwikkeling in de regio's. Voorts moet worden vastgesteld hoe de Structuurfondsen betere projecten voor de bevordering van duurzame ontwikkeling kunnen stimuleren en wat de belangrijkste al dan niet tastbare wisselwerking is geweest met het beleid voor regionale ontwikkeling.

ESF

Voor het ESF waren de meeste verslagen met de eindevaluatie van de doelstellingen 1, 3, 4, Werkgelegenheid en Adapt al in 2000 ingediend en de laatste verslagen zijn in 2001 door de toezichtcomités goedgekeurd. Met deze laatste verslagen is de samenvatting van het resultaat afgemaakt. De belangrijkste punten stonden reeds vermeld in het verslag over de Structuurfondsen 2000. Het resultaat is nu beschikbaar voor het publiek 'Conclusies van de eindevaluaties van het ESF', Europese Commissie, directoraat-generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken, oktober 2001, ISBN 92-894-1793-5.

De diensten van de Commissie hebben de onderzoeksopdracht geschreven op basis waarvan externe beoordelaars de evaluatie achteraf kunnen verrichten. In het kader van de partnerschapsvergadering over de ESF-evaluatie is overleg gepleegd met de lidstaten. Het resultaat en de impact van de maatregelen van het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor de doelstellingen 3 en 4 en voor de communautaire initiatieven Werkgelegenheid en Adapt in de periode 1994-1999 worden door evaluatie achteraf getoetst aan de gestelde doelen. De inbreng en doelmatigheid van de communautaire projecten ten opzichte van specifieke structurele problemen worden geanalyseerd. Ook de ESF-maatregelen voor doelstelling 1 worden aan een aantal analyses onderworpen. Een aantal hiervan wordt ook nog achteraf geëvalueerd om na te gaan wat het effect van de Structuurfondsen in het kader van doelstelling 1 is geweest.

Deze evaluatie achteraf is bedoeld om te meten welk effect de maatregelen hebben gesorteerd op de mensen (als eindbegunstigden van de maatregelen) en op de systemen (inclusief indirecte ontvangers) in de lidstaten en voorzover mogelijk te bepalen hoe deze maatregelen in de Gemeenschap zijn gewaardeerd. De algemene prioriteit 'gelijke kansen voor mannen en vrouwen' wordt niet apart als onderwerp onderzocht maar wordt in elke hieronder omschreven analyse op een speciale manier meegewogen.

Hoewel deze evaluatie betrekking heeft op de programmaperiode 1994-1999 kunnen de resultaten en de ervaringsgegevens hulp bieden bij:

- het opstellen van het volgende voortgangsverslag over de bereikte economische en sociale cohesie;

- de tenuitvoerlegging van de periode 2000-2006 van het ESF (tussentijdse evaluatie in 2003 en actualisering in 2005);

- het uitwerken van ideeën over het ESF na 2006;

- de onderhandelingen over de ESF-programma's met de nieuwe lidstaten na de uitbreiding;

- het onderzoek naar de bijdrage die het ESF heeft geleverd aan de Europese werkgelegenheidsstrategie en het proces van sociale integratie (integratie volgens de nationale actieplannen).

Naar aanleiding van de evaluatie van de proefprojecten voor plaatselijk sociaal kapitaal uit 1998 is eind 2001 het tweede tussentijdse verslag opgesteld. Het eindverslag moet in 2002 worden ingediend.

Goed beheer van innovatieve maatregelen houdt vanzelfsprekend in dat het resultaat van de projecten en de opgedane ervaringen worden toegepast en verspreid. Door deze kapitalisatie van succesvolle innovaties is het mogelijk maximaal beleidseffect te bereiken; geschikte innovaties kunnen integreren in de structuurprogramma's voor doelstellingen 1, 2 en 3 en in de nationale werkgelegenheidsplannen. Het is de bedoeling dat de evaluatie de impact, innovatie, doelmatigheid en overdraagbaarheid van de verkregen resultaten meet.

Ook wordt een evaluatie uitgevoerd over de maatregelen met betrekking tot de sociale dialoog in de nieuwe economie.

Evaluatie van de door het ESF gecofinancierde programma's 2000-2006

Voor de periode 2000-2006 zijn de voorschriften met betrekking tot toezicht en evaluatie verscherpt. Voor de doelstellingen 1 en 3 heeft het directoraat-generaal Werkgelegenheid in samenwerking met de lidstaten de richtsnoeren uitgevoerd die in 1999 met de lidstaten waren opgesteld en besproken. [29].

[29] Richtsnoeren voor de toezicht- en evaluatiesystemen voor het ESF periode 2000-2006, juli 1999

In 2001 is voornamelijk gewerkt aan het opstellen van de evaluatiesystemen en meer in het bijzonder het opzetten van de technische werkgroepen die het geheel moeten sturen. Deze groepen hebben de taakomschrijving voor de tussentijdse evaluaties opgesteld. Het resultaat van de evaluaties moet in de tweede helft van 2003 beschikbaar zijn. Meer dan de helft van de externe beoordelaars voor de ESF-programma's is door middel van een openbare aanbesteding ingehuurd.

Evaluatie van de programma's in het kader van het communautair initiatief EQUAL

Naar aanleiding van de evaluaties van het communautair initiatief EQUAL zijn de richtsnoeren voor evaluatie van de EQUAL-programma's aangescherpt met betrekking tot de volgende drie punten [30].

[30] Key issues for the mid-term evaluation of EQUAL CIP in the Member States, EG directoraat-generaal voor Werkgelegenheid en Sociale Zaken - eenheid Werkgelegenheid/G.5, juli 2001

- Elk project wordt onmiddellijk geëvalueerd door de voor het beheer van het project verantwoordelijke ontwikkelingspartner zelf.

- Elk programma wordt op nationaal niveau geëvalueerd door onafhankelijke beoordelaars.

- Elk programma wordt op Europees niveau bekeken door een onafhankelijke beoordelaar, waarbij de nadruk vooral ligt op de transnationale samenwerking, de doelmatigheid van het opgezette Europese netwerk en de impact op de beleidsprocessen.

Evenals bij de doelstellingen 1 en 3, stond 2001 vooral in het teken van de invoering van de evaluatiesystemen. De diensten van de Commissie hebben voor de evaluatie op Europees niveau de taakomschrijving voor de aanbesteding opgesteld.

Hulp aan de kandidaat-lidstaten voor de evaluatie van programma's

De meeste kandidaat-lidstaten zijn ontwikkelingsplannen aan het voorbereiden om in aanmerking te kunnen komen voor bijstand uit de Structuurfondsen. Tussen de kandidaat-lidstaten en de diensten van de Commissie is overleg gepleegd met het oog op de voorbereiding van programmadocumenten. In dit verband is de evaluatie vooraf een bijzonder nuttig hulpmiddel gebleken om de kwaliteit van de bijstand uit de Structuurfondsen te verbeteren. Tijdens werkbijeenkomsten hebben de bevoegde autoriteiten van de kandidaat-lidstaten kennis kunnen nemen van de bestaande ervaring en knowhow.

EOGFL-Oriëntatie

Over de periode 1994-1999 zijn doelstelling 5a, doelstelling 5b en LEADER II achteraf geëvalueerd. De lidstaten en de regio's hebben een groot aantal evaluaties ingediend voor structuurfondsmaatregelen in de periode 1994-1999 met betrekking tot steun aan jonge boeren, achtergebleven gebieden, investeringen in boerenbedrijven, verwerking en afzet van landbouwproducten. Tevens zijn evaluaties verricht naar doelstelling 5b-programma's en het communautaire initiatief LEADER II. Deze evaluaties zijn op nationaal niveau verricht op basis van de door de Commissie gegeven richtsnoeren. Inmiddels is de Commissie de informatie aan het verwerken, zodat hieruit voor de gehele Unie conclusies kunnen worden getrokken.

Wat de maatregelen voor plattelandsontwikkeling en LEADER+ in de periode 2000-2006 betreft, wordt verder gewerkt aan het vaststellen en verbreiden van een samenhangende aanpak voor de evaluatie van EOGFL-programma's in de periode 2000-2006. Ook zijn in dit verband richtsnoeren opgesteld voor de evaluatie van het communautaire initiatief LEADER+ en zijn als onderdeel van de programmavoorstellen voor dit initiatief ook evaluaties vooraf ingediend.

In afwachting van de voor 2002-2003 geplande evaluatie achteraf van de programma's in het kader van de FIOV-bijstand over de periode 1994-1999 is in 2001 een onderzoek gestart naar de impact van de bijstand aan de verwerkende industrie.

3.2. Verrichte controles

Periode 2000-2006 - EFRO

In 2001 heeft DG Regionaal Beleid 27 controles uitgevoerd betreffende de beheers- en controlesystemen van de lidstaten over de periode 2000-2006. De controles waren voornamelijk preventief bedoeld, om na te gaan of de ingevoerde systemen voldoen aan de eisen van de nieuwe verordeningen 1260/1999, 438 en 448/2001, maar ook om de lidstaten te helpen bij het oplossen van praktische problemen met de invoering van het nieuwe wettelijke kader.

Met het oog hierop zijn in alle vijftien lidstaten steekproefsgewijs voornamelijk doelstelling 1- maar ook enkele doelstelling 2-programma's onderzocht. De controlebezoeken duurden normaal gesproken een week en waren als volgt over de lidstaten verdeeld:

- één controlebezoek aan Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Luxemburg en Oostenrijk

- twee controlebezoeken aan België, Finland, Frankrijk, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk

- drie controlebezoeken aan Griekenland, Italië en Portugal.

DG Regionaal Beleid verrichtte ook een aantal kortere controlebezoeken in het kader van artikel 7 en 10 (zie hieronder).

De eis van aparte beheers- en betaalautoriteiten, de certificering van tussentijdse uitgavendeclaraties en de accountantsverklaring bij de afwikkeling van programma's zijn zaken die in per land totaal verschillende bestuurssystemen moeten worden ingebed. Het kost enige tijd om de vereiste veranderingen door te voeren en de invoering is dan ook nog niet overal volledig. De voornaamste problemen liggen op het vlak van de functiescheiding tussen de uitgavencertificering en de controle op het beheer, aangezien dit een andere organisatie van de werkzaamheden vereist, vaak in een situatie van personeelsvermindering.

Bij de controlebezoeken kwamen bij het programmabeheer de volgende problemen aan het licht.

- Geen gezag over bemiddelende instanties en andere eenheden die belangrijke taken verrichten onder de eindverantwoordelijkheid van de beheersautoriteit. Het gaat hier vaak om andere ministeries die als bestuursorgaan hoger in rangorde zijn dan de beheersautoriteit. Het komt ook voor dat het werk van de beheersautoriteit wordt gedaan door een afdeling van een directoraat of ministerie, terwijl andere afdelingen van hetzelfde ministerie op hetzelfde niveau andere taken verrichten als bijvoorbeeld betalende instantie, bemiddelende instantie voor bepaalde maatregelen ofwel de interne controle uitvoeren en daarbij als gebruikelijk verantwoording afleggen aan het hoofd van het ministerie en niet aan de beheersautoriteit.

- De beheersautoriteiten hebben de bemiddelende instanties in veel gevallen nog niet voldoende voorlichting en aanwijzingen gegeven over de Europese regelgeving, uitgavendeclaraties en de noodzakelijke procedures en checklists. Dit is een geleidelijk proces, maar op dit moment beschikken de bemiddelende instanties niet over standaardeisen en standaardprocedures op dit punt, hetgeen leidt tot grote kwaliteitsverschillen in het beheer van de Europese fondsen.

- Sommige bemiddelende instanties moeten nog veel werk verrichten met betrekking tot de procedurestructuur. Vaak zijn er geen checklists en handleidingen beschikbaar, noch worden er functieomschrijvingen of personeelstrainingen gegeven. Toch wordt ook hier vooruitgang geboekt.

- Geconstateerd is dat lidstaten ertoe overgegaan om interne controleafdelingen in te stellen om te verifiëren hoe de systemen functioneren. De beheers- en betaalautoriteiten kunnen hier meer zekerheid aan ontlenen, vooral als daaraan wordt gekoppeld dat instanties op een bepaald niveau in de keten toegang krijgen tot de systemen van de instanties die er rechtstreeks onder ressorteren.

Onder andere de volgende punten zijn naar voren gekomen bij de betaalautoriteiten.

- Het belang van de betaalautoriteit in verband met certificering en de ermee samenhangende verantwoordelijkheid wordt niet altijd goed begrepen. Een betaalautoriteit die volledig vertrouwt op de door de bemiddelende instanties ingediende uitgavendeclaraties doet haar werk niet goed.

- Op het gebied van handleidingen, checklists en personeelstrainingen blijkt de situatie bij de betaalautoriteit ongeveer even weinig ontwikkeld als de organisatiestructuur zelf. De overheden zijn zich er echter wel van bewust dat het belangrijk is om de procedures te standaardiseren, dat met betrekking tot geldzaken een adequate controle onontbeerlijk is en dat hiervoor het beginsel van de dubbele controle moet gelden.

Hoewel de nieuwe informatiesystemen een grote verbetering betekenen, kwamen ook daarbij nog problemen aan het licht. Zo kwam het voor dat bij de Commissie ingediende declaraties niet gekoppeld waren aan de onderliggende databanken, dat modules incompleet waren en er niet voldoende personeel inzetbaar was.

Een aantal van de voor de periode 2000-2006 geplande controlebezoeken moest eind 2001 nog worden verricht; deze komen in de eerste helft van 2002 aan bod.

Administratieve controle van de systeembeschrijvingen (artikel 5 van Verordening 438/2001)

Volgens Verordening 438/2001 moeten de lidstaten de Commissie binnen drie maanden na de goedkeuring van het programma of de inwerkingtreding van deze verordening, zo dit later is, meedelen hoe de beheers- en controlesystemen voor de nieuwe programma's zijn georganiseerd. De meeste lidstaten hebben de organisatiebeschrijvingen op tijd ingediend; eind 2001 waren er 100 ingediend. Landen met een centrale administratie bleken vooral te hebben gekozen voor een gecombineerde algemene presentatie voor de meeste of alle programma's.

In de tweede helft van het jaar heeft DG Regionaal Beleid ongeveer een derde van de organisatiebeschrijvingen bekeken, de betrokken lidstaten naar aanleiding hiervan commentaar gegeven en in veel gevallen om verdere inlichtingen en uitleg gevraagd. Het is de bedoeling dat medio 2002 alle beschrijvingen zijn onderzocht en de terugkoppeling naar de lidstaten is voltooid. DG Regionaal Beleid beschouwt deze beschrijvingen als onderdeel van de preventieve systeemcontrole waarmee de lidstaten vooraf gewezen kunnen worden op mogelijke problemen, indien de Commissie niet in staat is om in de nabije toekomst een controlebezoek af te leggen.

Controle artikel 7 en 10 van Verordening 2083/93 (rechtstreekse uitgaven)

Omvang en doelstellingen

In vervolg op de controlebezoeken en de voorbereidende werkzaamheden die het directoraat-generaal in 2000 heeft verricht, heeft het controleteam voor artikel 7 en 10 in 2001 in drie bezoekrondes projecten voor technische hulp en proefprojecten ter plaatse gecontroleerd op financiële aspecten en naleving van artikel 7 en 10. Het onderzoek is grotendeels uitgevoerd door externe controleurs onder toezicht van medewerkers van de Commissie. Gecontroleerd is een totaalbedrag van meer dan EUR 90 miljoen met betrekking tot een vastlegging op de EU-begroting van ongeveer EUR 145 miljoen. De doelstelling van alle controles in verband met artikel 7 en 10 was na te gaan of de uitgaven in overeenstemming met de communautaire en nationale regels waren en of was voldaan aan de voorwaarden van de bijstandstoekenning.

Tenuitvoerlegging

De eerste ronde betrof 39 controles in Denemarken, Duitsland, Griekenland, Frankrijk, Ierland, Spanje, Finland en het Verenigd Koninkrijk in het voorjaar van 2001. De eindverslagen zijn in juni en augustus goedgekeurd na afronding van de kwaliteitsbeoordeling.

De tweede serie controles is verricht nadat DG Regionaal Beleid op 31 juli 2001 een raamovereenkomst had afgesloten met een accountantsbedrijf. Onderzocht zijn 36 projecten, waarvoor 37 controles zijn verricht in Oostenrijk, België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Portugal, Spanje en Zweden. Eind november 2001 waren de controlebezoeken voltooid, naar vanwege voortdurende vertragingen bij de contractant zijn de eindverslagen in de eigen taal van de begunstigde landen nog niet helemaal klaar. De brieven naar de begunstigde landen zijn niet volgens het schema verzonden en bij het opstellen van dit verslag mag het controletraject van deze projecten nog niet als voltooid worden beschouwd.

De derde serie controles was een gezamenlijke onderneming van de medewerkers van DG Regionaal Beleid en externe controleurs inzake de controle van zeven contracten voor technische hulp in het kader van artikel 7. De controlewerkzaamheden zijn in januari 2002 afgerond. De eindverslagen worden eind maart 2002 verwacht.

Resultaten

De voornaamste conclusies naar aanleiding van de controle op artikel 7 en 10 zijn nog voorlopig. Tijdens de controles bleek het voornamelijk te gaan om ontbrekende of onvolledige boekstukken; dit probleem deed zich in bijna de helft van de gecontroleerde gevallen voor. Bij ongeveer een derde van de gecontroleerde projecten bleken de regels voor boekhouding en controle op het personeel en de kosten van deskundigen niet goed nageleefd. De controleurs moesten bij een groot aantal projecten ook andere fouten vaststellen, zoals verkeerde rubricering van de uitgaven of onregelmatigheden bij het boeken van uitgaven. Een schatting van het bedrag van de financiële correcties naar aanleiding van de controlebezoeken kan pas worden gegeven nadat de correspondentie met de betrokken landen over de conclusies van de controlebezoeken is voltooid. Eén geval is voor onderzoek aan OLAF overgedragen.

Verordeningen

De Commissiegoedkeuring van de Verordeningen 438 en 448/2001 met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor de Structuurfondsprogramma's over de periode 2000-2006 en de procedures voor financiële correcties is op 2 maart 2001 verleend. Deze verordeningen zijn in 2000 opgesteld in intensief overleg met de nationale autoriteiten die deel uitmaken van de Structuurfondscomités. Tegelijkertijd heeft de Commissie goedkeuring gegeven aan de interne richtsnoeren voor financiële correcties die zij wellicht zelf wil opleggen, vooral op basis van extrapolatie of vaste tarieven.

ESF

In 2001 zijn in alle lidstaten in totaal 41 controlebezoeken uitgevoerd, die als volgt kunnen worden onderverdeeld.

Systeemcontroles: 21

Speciale controles: 3

Controles op naleving van Verordening (EG) nr. 2064/97: 11

Preventieve controles: 1

Controles van artikel 6-projecten: 5

Vanaf 2001 wordt in principe elk jaar bij elke lidstaat een controlebezoek verricht. De nadruk lag vooral op de controle op de toepassing van Verordening (EG) nr. 2064/97. Deze controles zijn vooral verricht in gebieden waar dit niet tijdens de eerdere systeemcontroles was onderzocht. De kwaliteit van de controlewerkzaamheden door de controle-instanties blijkt per lidstaat aanmerkelijk te verschillen.

Het aanvankelijk geplande aantal preventieve controles op de eerste evaluatie van de organisatiebeschrijvingen van de beheers- en controlesystemen (artikel 5 van Verordening (EG) nr. 438/2001) moest naar beneden worden bijgesteld in verband met de werkdruk of omdat er geen beschrijvingen beschikbaar waren. De controles zullen zich in 2002 voornamelijk hierop richten.

De eenheid voor systeemcontroles en evaluaties achteraf is in 2001 begonnen de contacten met de controlerende autoriteiten in de lidstaten aan te halen. De coördinatiebijeenkomsten met vijf lidstaten zijn uitgebreid met bilaterale ontmoetingen. Het beginsel van minimaal twee contacten per jaar is vastgelegd en in 2001 is overleg gepleegd met drie controle-instanties.

EOGFL

In 2001 zijn de volgende controlewerkzaamheden verricht.

Vóór 1 mei 2001 zijn vier controlebezoeken uitgevoerd (drie aan Italië en één aan Spanje) waarbij vooral is getoetst of de gedeclareerde uitgaven voor vergoeding in aanmerking kwamen. Dit gebeurde vaak naar aanleiding van bij DG Landbouw ingediende klachten.

In het tweede halfjaar van 2001 zijn voor de programma's van de periode 1994-1999 nog eens veertien controlebezoeken verricht (drie aan Duitsland, drie aan Italië, twee aan Spanje en één aan respectievelijk België, Frankrijk, Griekenland, Portugal, Ierland en het VK). Bij deze controles ging het voornamelijk om een evaluatie van de beheers- en controlesystemen die in de lidstaten worden toegepast. Meer in het bijzonder is er daarbij op gelet of de controle-eisen als bepaald in Verordening (EG) nr. 2064/97 zijn nageleefd, of het controlespoor voldoende was en of de lidstaten de procedures met het oog op een betrouwbare en correcte uitgavendeclaratie bij de Commissie in de praktijk goed hebben toegepast.

De volgende problemen bleken met enige regelmaat voor te komen.

- Verlate of onjuiste toepassing van Verordening (EG) nr. 2064/97.

- Problemen met de aansluiting tussen de bij de Commissie ingediende uitgavendeclaraties en de desbetreffende uitgaven.

- Niet voor vergoeding in aanmerking komende uitgavenposten of projecten.

In 2002 worden de controles op de programma's van de periode 1994-1999 voortgezet, meer in het bijzonder omdat deze moeten worden afgesloten.

FIOV

DG Visserij is belast met de volgende controletaken.

- Controle op de beheers- en controlesystemen van de lidstaten voorzover de visserijsector eigen systemen heeft ontwikkeld en in gebruik genomen.

- Planning, uitvoering en follow-up van controlebezoeken in de lidstaten.

- Organisatie van een coördinatiebijeenkomst voor de financiële controle met één lidstaat en deelname aan coördinatiebijeenkomsten in de andere lidstaten.

Over het algemeen worden de beheers- en controlesystemen van de lidstaten onderzocht in de vorm van een administratieve controle op basis van de ontvangen beschrijvingen. Dit is ook een belangrijk onderdeel van de voorbereiding van een controlebezoek.

Om deze reden is ook de inhoud van het controlebezoek gewijzigd. Hierbij gaat het nu vaak om elementen voor de beoordeling en de evaluatie van de systemen.

In 2001 heeft DG Visserij twaalf controlebezoeken afgelegd aan Oostenrijk, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Portugal en Zweden. Onderzocht zijn in het bijzonder projecten op het gebied van visteelt, verwerking en de modernisering van de vissersvloot. Ook is nagegaan of de nationale controles op de programma's in overeenstemming met de communautaire regels voor financiële controle zijn verricht.

Bij een van de controlebezoeken (Oostenrijk) zijn de beheers- en controlesystemen voor de programma's over de periode 2000-2006 beoordeeld en geëvalueerd.

In 2002 worden de controles voortgezet, vooral inzake de afsluiting van de programmaperiode 1994-1999 en de beoordeling van de nieuwe beheers- en controlesystemen.

Controles door het OLAF

In 2001 heeft het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) 65 nieuwe onderzoeksprocedures ingeleid met betrekking tot gevallen van fraude of gevallen waarin fraude werd vermoed (26 in verband met het EFRO, 29 in verband met het ESF, 5 in verband met het EOGFL-Oriëntatie en 5 in verband met het FIOV). Voorts heeft het zelf, in enkele gevallen in samenwerking met de betrokken diensten, 23 controlebezoeken uitgevoerd in verband met acties van de Structuurfondsen. De helft hiervan heeft betrekking op eerder geopende onderzoeken en de andere helft op nieuwe gevallen. De juridische grondslag van vrijwel alle controlebezoeken van het OLAF was Verordening (EG) 2185/96 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de EG tegen fraudes en andere onregelmatigheden.

Meer dan de helft van de controlebezoeken en tweederde van de nieuwe gevallen waarin het onderzoek in 2001 is geopend, speelt zich af op het ESF-terrein. Verder is in 2001 een onderzoek gestart op het gebied van het FIOV en hebben twee controles betrekking op in 1997 geopende onderzoeken op het gebied van het EOGFL-Oriëntatie.

De controles brachten een verscheidenheid aan problemen aan het licht, zoals onvermogen van de begunstigden om medefinanciering te verstrekken, niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten, niet-subsidiabele uitgaven en uitgavendeclaraties met een datum die aan de datum van de eigenlijke uitgaven voorafging. Ook werden gevallen ontdekt van betalingsaanvragen waarvoor geen link met concrete projecten kon worden gelegd.

Daarnaast hebben de lidstaten op grond van Verordening (EG) 1681/94 over 2001 bij de Commissie niet minder dan 1.190 gevallen van onregelmatigheden en fraude gemeld, waarmee in totaal ongeveer 199.120 miljoen EUR is gemoeid.

Dit betekent dat het aantal gemelde onregelmatigheden ten opzichte van 2000 stabiel is gebleven maar dat het ermee gemoeide bedrag hoger is dan het voorafgaande jaar. In dit verband wordt nadrukkelijk erop gewezen dat de gevallen van gemelde onregelmatigheden niet noodzakelijkerwijs betrekking hebben op met opzet gepleegde fraude. Ondanks de gestage vooruitgang die de laatste jaren is waargenomen met betrekking tot de toepassing van artikel 5 van voornoemde verordening, dat de lidstaten verplicht de Commissie geval voor geval te informeren over de maatregelen die zijn genomen ten aanzien van de geconstateerde onregelmatigheden, zijn er nog steeds gevallen waarin niets is ondernomen, ook al zijn de termijnen voor de afsluiting van de programma's verstreken.

Overigens moeten alle gevallen waarvan uit hoofde van artikel 3 van Verordening (EG) 1681/94 melding is gemaakt normaal gesproken bij afsluiting van de programma's over de periode 1994-1999 worden nagezien en afgesloten, met uitzondering van de gevallen waarin de actie om justitiële redenen is opgeschort.

Op deze gevallen is punt tien van de beschikking van de Commissie betreffende de richtsnoeren voor de financiële afsluiting van operationele maatregelen (1994-1999) van de Structuurfondsen van toepassing.

Met de nieuwe Verordening (EG) 448/2001 is de toegepaste financiële correctie gekoppeld aan de uit hoofde van Verordening (EG) 1681/94 ingediende verslagen en zijn de lidstaten verplicht de Commissie eenmaal per jaar een overzicht te geven van de uitstaande betalingen. Dat moet in de toekomst het financiële toezicht vergemakkelijken en de mogelijkheid bieden om bedragen die als gevolg van nalatigheid van de lidstaat verloren zijn gegaan ten laste van deze lidstaat te laten komen. Juiste toepassing van deze verordening wordt derhalve een prioriteit voor de lidstaten.

HOOFDSTUK 4 - DIALOOG / VOORLICHTING

4.1. Europees Parlement

De dialoog met het Europees Parlement verloopt hoofdzakelijk via de betrokken commissies van het Parlement, met name via de commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Deze commissie heeft twee wetgevingsresoluties en twee initiatiefverslagen uitgebracht die in plenaire vergadering zijn aangenomen, te weten:

- op 14 juni 2001, de wetgevingsresolutie betreffende het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (verslag-Markov);

- op 20 september 2001:

- de wetgevingsresolutie betreffende het voorstel voor een verordening van de Raad houdende de wijziging van Verordening (EG) 1267/1999 tot instelling van het pretoetredingsinstrument ISPA (verslag-Folias);

- het elfde jaarlijks verslag van de Structuurfondsen 1999 (verslag-Nogueira Román);

- het jaarverslag 1999 van het Cohesiefonds (verslag-Marques).

Michel Barnier, Commissaris voor Regionaal beleid, heeft het Europees Parlement regelmatig persoonlijk geïnformeerd over de voortgang van de verschillende dossiers.

Zo heeft hij op 30 april 2001, de dag waarop het tweede verslag over de economische en sociale cohesie werd aangenomen, in een plenaire vergadering van het Europees Parlement een samenvatting van dit stuk gegeven en de aanzet gegeven tot het debat over het cohesiebeleid in een uitgebreide Unie. Ook heeft hij zich in de plenaire vergadering van 19 september 2001 uitgesproken over het toekomstige cohesiebeleid.

In het kader van de werkzaamheden van de commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme van het Europees Parlement heeft Commissaris Barnier op 25 januari en 9 oktober 2001 zijn werkprogramma toegelicht en de balans opgemaakt van het eerste jaar van de programmeringsperiode 2000-2006 en de voortgang die met de programmering voor de doelstellingen 1 en 2 en de begrotingsuitvoering is geboekt. Voorts heeft hij op 25 maart 2001 de leden van deze commissie het tweede verslag over de economische en sociale cohesie voorgelegd.

Het Europees Parlement heeft in de loop van het jaar verscheidene malen een spoeddebat gehouden over de natuurrampen die enkele landen van de Europese Unie hebben getroffen: op 15 februari betrof dit de overstromingen in Portugal en op 17 maart 2001 de overstromingen in Frankrijk.

De betrekkingen tussen de Commissie en het Europees Parlement en met name de commissie voor regionaal beleid, vervoer en toerisme daarvan, worden voornamelijk beheerst door de nieuwe gedragscode inzake de tenuitvoerlegging van het structuurbeleid die op 6 mei 1999 door de voorzitters van deze twee instellingen, Santer en Gil Robles, is ondertekend. In de loop van 2001 heeft de Commissie weer de verschillende documenten toegezonden met betrekking tot de programmering voor de doelstellingen 1 en 2 (CB's, OP's en EPD's) voor alle lidstaten. Zij heeft ook de besluiten van het Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's en het beheerscomité van het pretoetredingsinstrument ISPA doorgezonden.

De commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement stemt volledig in met alle communautaire initiatieven op het gebied van plattelandsontwikkeling en heeft verscheidene malen in resoluties en adviezen haar mening naar voren gebracht, in het algemeen ten gunste van versterking van de tweede pijler (plattelandsontwikkeling) van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In 2001 nam het Parlement twee initiatiefverslagen op het gebied van plattelandsontwikkeling aan. Het ene betrof landbouw in heuvel- en bergachtige gebieden, waarbij het Parlement bijzondere aandacht vroeg voor deze vorm van landbouw in Europa. Het andere verslag was gewijd aan de situatie van jonge boeren in de Gemeenschap. Aangezien het juridisch kader voor de periode 2000-2006 al was vastgesteld werd in 2001 slechts een voorstel betreffende plattelandsontwikkeling door het Parlement behandeld. Het betrof een verhoging van het plafond van de overheidssteun voor een aantal structurele maatregelen voor de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische eilanden.

4.2. Comités van de Structuurfondsen

Het Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's dat conform artikel 48 van Verordening 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 zowel beheerscomité als raadgevend comité is, is in 2001 elfmaal bijeengekomen. Het heeft zijn reglement van orde gewijzigd en het aangepast aan het door de Commissie goedgekeurde standaardreglement van orde.

In zijn hoedanigheid van beheerscomité heeft het Comité zich gunstig uitgesproken over de interregionale samenwerkingsinitiatieven INTERREG III C, de wijzigingen van de richtsnoeren voor INTERREG en de richtsnoeren voor de innovatieve acties van het EFRO voor de periode 2000-2006.

Als raadgevend comité heeft het Comité zich uitgesproken over de herziening van de lijst met doelstelling 2-zones, en over het soort maatregelen voor technische hulp als bedoeld in artikel 23 van de verordening, de EPD's en de CB's.

Het Comité heeft eveneens positief advies uitgebracht over de regelingen betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening 1164/94 inzake de voorwaarden voor beheer en toezicht en de financiële correcties voor het Cohesiefonds.

Het Comité heeft het tweede verslag over de economische en sociale cohesie en de oprichting van het programma INTERACT tot instelling van een netwerk voor uitwisseling en samenwerking in het kader van het communautaire initiatief INTERREG positief ontvangen.

Het Comité heeft uitvoerig gesproken over de toepassing van de verschillende regelingen, te weten:

- de procedure voor de financiële afsluiting van de operationele maatregelen van de programma's 1994-1999 (algemene voorschriften, verlenging van de uiterste betaaldatum, bepalingen inzake de juridische procedures vermeld in artikel 52, lid 5, artikel 8 van Verordening 2064/97, enz.)

- de programmering van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 (resultaten van de programmering voor doelstelling 1, indienen van de jaarlijkse uitvoeringverslagen, behandeling van en toezicht op de programma-aanvullingen, prestatiereserve, verwachtingen inzake betalingsaanvragen, beschrijving en controle van de beheers- en controlesystemen, betalingen door de eindbegunstigden, rekenregels voor terugbetalingen, medefinanciering van rentesubsidie waarvan de looptijd het einde van de programmeringsperiode overschrijdt, toepassing van bijlage IV van Verordening 438/2001).

Tot slot heeft het Comité voor ontwikkeling en omschakeling van de regio's een interne een groep van deskundigen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en stadsontwikkeling opgericht, die vijfmaal heeft vergaderd. Overeenkomstig het reglement van orde heeft de werkgroep verslag van haar werkzaamheden uitgebracht aan het Comité, de enige instantie die bevoegd is besluiten te nemen. De werkgroep heeft gesprekken gevoerd over ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling (gebiedsgebonden effecten van communautaire beleidslijnen en de kosten indien het aan onderlinge afstemming ontbreekt; het resultaat van de stadsaudits en stedelijke aangelegenheden; de aspecten ruimtelijke ontwikkeling en stadsontwikkeling in de doelstelling 1- en 2-programma's voor de programmeringsperiode 2000-2006; het witboek vervoer; de conclusies en follow-up van de Raad voor het grootstedenbeleid van 9 oktober 2001, het netwerk voor uitwisseling van ervaring (URBAN), en tot slot de Europese onderzoeksruimte en het zesde kaderprogramma).

Het Comité van het ESF is in 2001 viermaal bijeengekomen. Als vervolg op de presentaties die al in 2000 waren gehouden, is in 2001 de nieuwe programmering 2000-2006 van het ESF gepresenteerd (waarin de prioriteiten van het Sociaal Fonds, de werkgelegenheidsstrategie en de samenhang met de nationale actieplannen zijn verwerkt) in de lidstaten die in 2000 er niet bij betrokken waren. Andere aspecten van het Sociaal Fonds werden ter discussie voorgelegd, zoals de mededeling over de innovatieve maatregelen en plaatselijke ontwikkeling, de stand van zaken bij de programmering en optimale werkmethoden van EQUAL, en de rol van het ESF bij de tenuitvoerlegging van de nationale actieplannen voor werkgelegenheid.

De leden zijn het hele jaar door op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van alle aspecten van de werkgelegenheidsstrategie en van de gevolgen hiervan voor het Sociaal Fonds. Zij zijn ook in kennis gesteld van het verloop van de werkzaamheden voor de uitbreiding, in het bijzonder van de verschillende aspecten die door de Groep op hoog niveau worden behandeld.

De Commissie heeft de leden op de hoogte gebracht van de stand van zaken bij de evaluatie en het verslag over de maatregelen uit hoofde van artikel 6 van de ESF-verordening voorgelegd.

Voorts heeft het Comité van het ESF het verslag betreffende de economische en sociale cohesie besproken, evenals de mededeling inzake de ESF-steun voor de Europese werkgelegenheidsstrategie, het verslag over algemene verspreiding van de informatiemaatschappij en de activiteiten van de Stichting van Dublin met het oog op de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven.

Aan de orde kwamen verder thematische aspecten als beroepskwalificatie en mobiliteit, onderwijs en levenslang leren en het Groenboek 'De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven'.

Het STAR-Comité (landbouw en plattelandsontwikkeling) is in 2001 twaalfmaal bijeengekomen en is in de volgende gevallen als beheerscomité opgetreden volgens de procedure van artikel 47, lid 3 van Verordening (EG) 1260/99:

- Verordening (EG) 1750/99 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening 1257/99 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL. Het Comité heeft positief geadviseerd over twee wijzigingen en een ontheffing;

- Verordening (EG) 2603/1999 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake Verordening 1257/99. Het Comité heeft positief advies uitgebracht over een wijziging;

- Verordening (EG) 1268/99 inzake het pretoetredingsinstrument voor de landbouw en de plattelandsontwikkeling (Sapard). Het Comité heeft positief advies uitgebracht over een wijziging;

- Verordening (EG) 2759/99 van de Commissie tot vasttelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) 1268 van de Raad inzake het pretoetredingsinstrument Sapard. Het Comité heeft positief advies uitgebracht over een wijziging;

- het Comité heeft, conform de procedure van artikel 44, lid 2, van Verordening 1257/99, positief geadviseerd over 38 plannen voor plattelandsontwikkeling, voorts, conform de procedure van artikel 4 van Verordening (EG) 1268/99, over een wijziging van een plan voor plattelandsontwikkeling voor Letland en, conform artikel 7 van Verordening (EEG) 2078/92, over twee wijzigingen van steunprogramma's voor milieubescherming.

Het Comité voor de visserij en de aquacultuur is in 2001 viermaal bijeengekomen en heeft zich met de volgende kwesties beziggehouden:

- bespreking van en advies na stemming (procedure ex artikel 47, lid 3, van Verordening (EG) 1260/1999) over de ontwerpverordening van de Commissie inzake uitvoeringsbepalingen voor de acties als bedoeld in Verordening (EG) 2792/1999 van de Raad. Het Comité heeft een gunstig advies uitgebracht met gekwalificeerde meerderheid van stemmen;

- bespreking van en advies na stemming (procedure ex artikel 18 van Verordening (EG) 3760/1992) over de ontwerpbeschikkingen van de Commissie houdende goedkeuring van een permanente toezichtregeling voor de vernieuwing en modernisering van de vissersvloten;

- bespreking van en advies na stemming over twee besluiten van de Commissie die de toegekende bijdrage aan twee projecten voor de oprichting van joint ventures in de visserijsector (een Deense en een Spaanse) verminderen. Het beheerscomité heeft over beide beschikkingen een gunstig advies uitgebracht met gekwalificeerde meerderheid van stemmen;

- bespreking van en advies na stemming over twee besluiten van de Commissie die de toegekende bijdrage aan twee projecten voor de oprichting van joint ventures in de visserijsector (een Portugese en een Spaanse) verminderen. Het beheerscomité heeft over beide beschikkingen een gunstig advies uitgebracht met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

4.3. Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's

De ondertekening van een samenwerkingsprotocol door Commissievoorzitter Prodi en ESC-voorzitter Frerichs op 24 september is van groot belang geweest voor de dialoog met het ESC in 2001. In het vervolg is dit protocol bepalend voor de betrekkingen tussen de Commissie en het ESC.

De Commissie heeft de werkzaamheden van het Economisch en Sociaal Comité (ESC) van nabij gevolgd. Met betrekking tot het regionaal beleid heeft het ESC verscheidene adviezen uitgebracht, onder meer over de 'wijziging van de algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen' (verslag-Mengozzi), 'integraal kustbeleid' (verslag-Bento Gonçalves) en 'het Europees beleid voor grensoverschrijdende samenwerking en de ervaring met het Interreg-programma' (verslag-Barros Vale). Er zijn door het ESC twee initiatiefadviezen uitgebracht, een over het tweede verslag over de economische en sociale cohesie en een over de mededeling van de Commissie over de resultaten van de programmering van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 (doelstelling 1) (verslagen-Christie). Voorts heeft het ESC zich gebogen over het jaarlijks verslag 1999 van de Structuurfondsen (verslag-Burani) en het jaarverslag 1999 van het Cohesiefonds (verslag-Pezzini).

Commissaris Barnier heeft in de plenaire vergadering van het ESC van 31 mei 2001 gesproken over de toekomst van de Unie.

In de loop van 2001 heeft het Comité 13 adviezen uitgebracht op landbouwgebied. DG Landbouw heeft de besluiten van het Comité aandachtig gevolgd en actief deelgenomen aan de werkzaamheden van de speciale studiegroepen en de afdeling 'Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu'.

Het ESC heeft in zijn advies over 'De financiering van het GLB' zijn tevredenheid geuit over het voorstel de 'negatieve uitgaven' om te zetten in 'bestemmingsontvangsten', omdat de aldus omgezette bedragen werkelijk zullen kunnen dienen voor het financieren van de uitgaven van het EOGFL-afdeling Garantie zonder dat dit extra kosten voor de gemeenschappelijke begroting oplevert.

In het advies 'Nieuwe economie, kennismaatschappij en plattelandsontwikkeling: de vooruitzichten voor jonge boeren' wordt gesteld dat in een Europa dat onder invloed van de mondialisering en de 'nieuwe economie' in snel tempo verandert, de samen leving vraagtekens zet bij de toekomst van de landbouw en de plattelandsgebieden, op zoek naar ontwikkelingsvooruitzichten die aan de verwachtingen van de nieuwe generaties beantwoorden. Het ESC verzoekt de Commissie en de lidstaten via de gewone wegen van communautaire financiering, en met name de Structuurfondsen, steun te bieden aan samenwerkings- en uitwisselingsprojecten van ondernemingen, scholen, opleidingsinstanties, universiteiten en onderzoekscentra in de landbouw- en plattelandswereld. Voorts vraagt het Comité om steun voor gedecentraliseerde actieplannen op lokaal en regionaal niveau en de oprichting van nieuwe lokale bureaus voor de ontwikkeling van de landbouw en de plattelandsgemeenschappen. Om dit te bereiken is een reeks concrete initiatieven voorgesteld.

Tijdens de 382ste plenaire vergadering op 30 en 31 mei 2001 heeft het Economisch en Sociaal Comité met algemene stemmen een advies aangenomen over het 11de jaarlijks verslag van de Structuurfondsen (1999) (COM(2000) 698 def. - Deel I en II). Het Comité stelt vast dat er op landbouwgebied verbeteringen ten aanzien van doelstelling 5a (modernisering van de structuur) zijn op te merken die zijn terug te vinden in de vastleggings- en betalingsniveaus van respectievelijk 96% en 70%. In 1999 is een aanzienlijke versnelling van de bestedingen van de kredieten voor doelstelling 5b waargenomen (ontwikkeling van plattelandsgebieden), waarbij 99% van de kredieten is vastgelegd en 68% betaald.

Wat de plattelandsontwikkeling betreft verloopt de dialoog met de sociale partners via het Raadgevend Comité, dat ingevolge besluit 98/235/EG door de Commissie is ingesteld. Dit Raadgevend Comité is in 2000 tweemaal bijeengekomen, op 31 mei en op 15 november. Bij beide gelegenheden vond een uitwisseling van informatie en opvattingen plaats tussen de diensten van de Commissie en vertegenwoordigers van de Europese beroepsorganisaties, zowel over het eerste jaar van uitvoering van de programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie) als LEADER+.

Op 31 mei is gesproken over optimale werkmethoden in de landbouw, waarna een gedachtewisseling volgde over de ontwerpconclusies van de Raad inzake de integratie van de milieuproblematiek en duurzame ontwikkeling in het GLB. Verder hebben de diensten van de Commissie het Comité op de hoogte gesteld van de actualisering van de maatregelen met betrekking tot plattelandsontwikkeling en voorts van de uitvoeringsvoorschriften van Verordening 1259/99 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Op 15 november is verder onder andere de stand van zaken bij de Europese Leader-waarnemingspost aan de orde geweest.

Op 6 februari en 29 november 2001 zijn er bijeenkomsten gehouden van de permanente groep van plattelandsvrouwen van het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling, waar onderwerpen zijn besproken als kwaliteit en verbetering van landbouwproducten en gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de programma's van de Structuurfondsen en LEADER+.

Verder hebben twee adhoc-werkgroepen van het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling, bestaande uit 12 deskundigen, op 15 maart en 3 oktober vergaderd om de plannen voor LEADER+ te bespreken en een debat op gang te brengen over de toekomstige waarnemingspost voor plattelandsgebieden en over interregionale samenwerking. Op 3 oktober is van gedachten gewisseld over de uitvoering van de horizontale Verordening 1259/99, met name de eisen inzake milieubescherming (artikel 3) en de aanpak van de differentiatie (artikel 4).

Naar voorbeeld van het ESC is op 20 september 2001 een samenwerkingsprotocol ondertekend door Commissievoorzitter Prodi en CvdR-voorzitter Chabert. In dit protocol zijn de betrekkingen tussen de Commissie en het Comité van de regio's beschreven.

Het Comité van de regio's heeft meer dan tien adviezen van commissie 1 op het gebied dat onder de bevoegdheid van DG Regionaal beleid valt aan de orde gesteld en aangenomen. Er is een werkdocument opgesteld (verslag-Zaplana Hernandez-Soro) en een advies uitgebracht over het tweede verslag over de economische en sociale cohesie (verslag Zaplana Hernandez-Soro en Tindemans). Ook heeft het Comité van de regio's als vervolg op de werkzaamheden voor grensoverschrijdende samenwerking een voorlichtingsnota uitgebracht, die op 9 april is besproken, en is er een initiatief van de heer Rombouts.

Verder heeft het Comité advies uitgebracht over het jaarlijks verslag 1999 van de Structuurfondsen (verslag-Tillich) en over het jaarverslag 1999 van het Cohesiefonds (verslag-Bree).

DG Regionaal Beleid heeft in 2001 gevolg gegeven aan 17 adviezen over regionaal beleid van het Comité van de regio's, waaronder het advies over 'de stadsaudit', 'de structuur en de doelstellingen van het Europese regionaal beleid tegen de achtergrond van de uitbreiding van de Unie en de mondialisering' en het advies over het tweede verslag over de economische en sociale cohesie.

Commissaris voor regionaal beleid Barnier heeft het woord gevoerd op de plenaire vergadering van het Comité van de regio's van 14 februari 2001. Hij heeft met name de stand van zaken van de programmering duidelijk uiteengezet en het tweede verslag over de economische en sociale cohesie aangeboden.

Wat het landbouwbeleid betreft heeft het Comité van de regio's in de loop van 2001 zes adviezen uitgebracht. Deskundigen van DG Landbouw hebben deelgenomen aan de werkzaamheden en het standpunt van de Commissie uiteengezet, voorlichting verstrekt en vragen van de leden beantwoord.

In het advies over 'De regiogebonden gevolgen van het Europese beleid voor landbouw en plattelandsontwikkeling' heeft het Comité een beleidsevaluatie van de situatie uitgevoerd en zich beziggehouden met de basisaspecten van een integraal ontwikkelingsbeleid voor plattelandsgebieden en de toepassing van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

In het advies 'Projecten voor jongeren in de Europese landbouw' wordt de mening naar voren gebracht dat de veroudering van de Europese agrariërs ernstige gevolgen heeft en in veel regio's een bedreiging voor de plattelandsontwikkeling, de ruimtelijke ordening en de bescherming van milieu en landschap betekent. Het Comité van de regio's voegt eraan toe dat hierdoor vooral in bergachtige en kansarme gebieden een doeltreffende uitvoering van het nieuwe beleid voor plattelandsontwikkeling in gevaar komt. Daarom is het Comité van oordeel dat er nieuwe instrumenten nodig zijn om de verschillende gegevens te analyseren, oorzaken vast te stellen en oplossingen aan te dragen.

4.4. Sociale partners

De dialoog met de sociale en economische partners over de ontwikkeling van de regio's is voortgezet. De jaarlijkse bijeenkomst conform artikel 8 van Verordening 1260/99 vond plaats op 14 maart 2001. In de loop van het jaar werden nog twee bijeenkomsten gehouden waardoor het mogelijk was een groot aantal punten diepgaand te behandelen.

- De Commissie heeft een overzicht gegeven van de mate waarin bij de programmering met het partnerschap rekening is gehouden. Hierbij bleek de praktijk in de verschillende lidstaten te verschillen. Toch is vastgesteld dat er, ondanks een algemene tendens slechts de voorgeschreven minima in acht te nemen, vooruitgang is geboekt ten opzichte van de voorgaande periode.

- Voor het aanbieden van het tweede verslag over de cohesie is een adhoc-bijeenkomst georganiseerd, waar het verslag indringend is besproken. De partners zijn bovendien uitgenodigd voor een Forum over cohesie dat in mei in Brussel plaatsvond.

- De partners raken steeds meer geïnteresseerd in de gevolgen van de uitbreiding. Dit is op de jaarlijkse ontmoeting aan de orde gesteld, maar kreeg ook aandacht tijdens een speciale bijeenkomst waar de diensten van de Commissie een overzicht van het pretoetredingsinstrument ISPA en het SAPARD-programma hebben gegeven en er indringend met de partners van gedachten is gewisseld.

De partners hebben het gewaardeerd dat er meer ontmoetingen met de Commissie hebben plaats gevonden. Deze aanpak wordt voortgezet, waarbij bijvoorbeeld bepaalde onderwerpen als het pretoetredingsinstrument ISPA, EROP en doelstelling 2 speciaal onder de loep zouden kunnen worden genomen. Overeengekomen is dat er vanaf 2002, nadat de programma's van de nieuwe programmeringsperiode zijn aangenomen, meer bijeenkomsten tegemoet kunnen worden gezien.

Via regelmatige bijeenkomsten met het ESF-Comité worden de sociale partners op de hoogte gehouden van de initiatieven van de Gemeenschap op het gebied van menselijk potentieel en betrokken bij de tenuitvoerlegging van ESF-maatregelen. Op deze manier steunen zij het ESF actief bij de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Voorts zijn er acties van start gegaan om de inbreng van de sociale partners bij de komende ESF-hulpprogramma's in de kandidaat-landen te versterken.

Conform artikel 6 van de ESF-verordening (zie 1.2. van dit verslag) zijn onder het hoofdstuk 'Aanpassing aan de nieuwe economie in het kader van de sociale dialoog' 35 innovatieve projecten voor de periode 2001-2002 geselecteerd, waarbij steeds partners uit verschillende lidstaten betrokken zijn. De projecten richten zich op onderwerpen als een nieuwe visie op sociale verantwoordelijkheid, bevordering van levenslang leren en de ontwikkeling van vaardigheden, de modernisering van de arbeidsorganisatie, het vooruitlopen op economische en maatschappelijke veranderingen en het gebruik van IT-instrumenten bij de ontwikkeling van de sociale dialoog.

4.5. Voorlichting en publiciteit

In 2001, het eerste jaar waarin de nieuwe ESF-programmering werkelijk operationeel was, is met het oog op de nieuwe programma's sterk het accent gelegd op voorlichting en publiciteit, wat zorgt voor transparantie en maakt dat het ESF zich in alle lidstaten hetzelfde presenteert. Hiertoe is een uitgebreid scala aan informatie via de weblocaties van het ESF en EQUAL aangeboden. Er zijn persberichten verspreid over de goedkeuring van de ESF- en EQUAL-programma's en informatiebladen met feiten en cijfers over het ESF in de lidstaten, en EQUAL in het algemeen, zowel bij de in Brussel geaccrediteerde pers als bij de pers in de lidstaten via de diensten van de Commissie. De nieuwe programma's hebben veel aandacht gekregen in de nationale, regionale en plaatselijke media, zij het in per lidstaat verschillende mate.

Overeenkomstig Verordening 1159/2000 heeft de Commissie in juni 2001 de achtste bijeenkomst van het informele netwerk van ESF-voorlichters in Brussel gehouden als ruggensteun bij hun activiteiten om het ESF meer bekendheid te geven. Op deze bijeenkomst heeft de Commissie een studie gepresenteerd die begin 2001 is uitgevoerd om de lidstaten richtsnoeren te bieden voor het evalueren van hun eigen voorlichtings- en publiciteitsacties. Een verkorte en vereenvoudigde versie van deze studie zal begin 2002 in alle elf talen beschikbaar zijn voor intensief gebruik door de ESF-voorlichters en initiatiefnemers van projecten in de lidstaten. Daarnaast heeft de Commissie een extranet-site voor ESF-voorlichters gecreëerd - bedoeld als follow-up van de achtste bijeenkomst - zowel om de uitwisseling van ervaringen en optimale werkmethoden als de communicatie in de tussen de bijeenkomsten liggende periode te verbeteren.

Het proces van de uitbreiding van de Unie is voorts ondersteund door regelmatige contacten met een informeel netwerk van ESF-voorlichters in de tien PHARE-landen dat op de hoogte wordt gehouden van de voornaamste ESF-ontwikkelingen in de EU.

De regionale ontwikkelingsprogramma's werpen vrucht af in de vorm van een aanzienlijke uitbreiding van het voorlichtingsmateriaal. Er staan nu 500 bijzonder geslaagde projecten (success stories) op de INFOREGIO-weblocatie en er zijn thematische brochures over de eilanden en over vervoer, brochures per land (er kwamen tien nieuwe landen bij), een muurkaart van de voor steun in aanmerking komende zones en een cd-rom en video over de nieuwe programmeringsperiode. De brochure Ten dienste van de regio's, waarin het regionaal beleid voor een breed publiek uiteen wordt gezet, is in samenwerking met DG PRESS tot stand gekomen en in een oplage van 800.000 exemplaren gepubliceerd in de reeks 'Europa in beweging'.

Over speciale onderdelen van het regionaal beleid zijn onder andere gepubliceerd de partnerschapgids voor de programma's INTERREG/TACIS, het blad RECITE dat zich met interregionale samenwerking in de Europese Unie bezighoudt, en de evaluatie van de programma's. Voorts zijn er informatiebladen over de activiteiten en publicaties van het directoraat-generaal verschenen in de vorm van folders die een brede verspreiding hebben gevonden.

De uitgave van de nieuwsbrief INFOREGIO NEWS in de elf talen van de Unie is voortgezet evenals de uitgave van het kwartaalblad Panorama, dat in vijf talen verschijnt en op internet ook in elf talen te vinden is.

Behalve de INFOREGIO-fiches over de richtsnoeren voor de innovatieve acties voor regionale ontwikkeling 2000-2006 is ook 'Goed beheer van de Structuurfondsen, een uitdaging voor de ontwikkeling van de Unie' uitgegeven over het beheer van de Structuurfondsen.

De weblocatie INFOREGIO wordt maandelijks door meer dan 100.000 mensen bezocht. Deze toename houdt vooral verband met de totstandkoming van een interactief discussieplatform gewijd aan het debat over 'het cohesiebeleid in een uitgebreide Unie'. Het platform omvat niet alleen het online-forum, maar ook een reeks documenten waaronder het Tweede verslag over de economische en sociale cohesie, een tiental onderzoeken die in opdracht van de Commissie in verband met het opstellen van dit verslag zijn verricht, verder beknopte overzichten van de toekomstige belangen die bij het cohesiebeleid op het spel staan, de op papier uitgebrachte versie van een online-debat (Internet chat) over ditzelfde onderwerp tussen Commissaris Barnier en de internetbezoekers, en tot slot alle documenten die met het forum over de cohesie te maken hebben (programma, toespraken, activiteiten enz.).

In het algemeen hebben zowel de INFOREGIO-site als de pagina's over het regionaal beleid van de EUROPA-site bijzonder veel aandacht getrokken en zijn zij zeer regelmatig bijgewerkt. Er zijn een groot aantal links naar de nationale en regionale weblocaties van de beheersautoriteiten toegevoegd en geordend. Alle uitvoeringsverordeningen van de Structuurfondsen die in de loop van het jaar zijn aangenomen zijn de een na de ander online geplaatst. Er zijn op het web informatiemappen gepubliceerd over de regelgeving inzake de voorlichtings- en publiciteitsacties die de lidstaten dienen te voeren.

Voorts heeft de Commissie haar eigen werkdocumenten ter beschikking gesteld met de bedoeling de lidstaten en de regio's te helpen een betere opzet van hun programmering te realiseren. Zij heeft de door haar gemaakte tussentijdse stand van zaken met betrekking tot het beheersplan van 2001 van het DG gepubliceerd.

Wat betreft de informatieverbreiding is in 2001 het documentatiecentrum Inforegio service tot stand gekomen, waarin het voormalige informaticacentrum en de bibliotheek zijn samengebracht. Inforegio service heeft voortaan acht internetzuilen voor het publiek en een conferentiezaal waar bezoekers kunnen worden ontvangen.

Ter gelegenheid van het Forum over cohesie is in 2001 ten behoeve van de media een netwerk van regionale journalisten gestart. Er is een databank met gegevens van 500 journalisten opgezet en de contacten met de verenigingen van regionale kranten in Frankrijk, Spanje en Griekenland zijn geformaliseerd. Voorts is er met behulp van DG PRESS en alle vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten een grootscheepse poging ondernomen om de wijze van samenwerking met de regionale pers vast te stellen. Gepland is in 2002 een interactief netwerk op te zetten.

Een aantal evenementen springt in het oog:

- de conferentie over het 'delen van verantwoordelijkheden' bij het financieel beheer van doelstelling 2 (Brussel, 29 januari 2001) waar meer dan 450 beheersfunctionarissen van de lidstaten aanwezig waren;

- de voorlichtingsdag gewijd aan de Innovatieve acties 2000-2006 van het EFRO (Brussel, 19 februari 2001);

- het Europees Forum over cohesie (Brussel, 21 en 22 mei 2001) dat 1800 deelnemers van hoog politiek niveau uit de lidstaten en de kandidaatlanden trok. Dit is het startsein geweest voor het debat over het cohesiebeleid in een uitgebreide Unie. De discussie, die heel 2001 op allerlei niveaus werd gevoerd, is samengevat in het eerste tussentijds verslag over de cohesie dat op 30 januari 2002 door de Commissie is goedgekeurd. Het Forum was tevens de aanleiding om met een open dag het DG voor het publiek open te stellen;

- er zijn vier bijeenkomsten georganiseerd op nationaal niveau, in Zweden, Italië, Portugal en Griekenland, gewijd aan de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) 1159/2000, wat de mogelijkheid bood voor een eerste contact tussen de voor voorlichting verantwoordelijke functionarissen van de beheersautoriteiten;

- de conferentie onder Zweeds voorzitterschap (Lycksele, 12 en 13 juni 2001) over problemen van het structuurbeleid tegen de achtergrond van de ontvolking.

Landbouw: het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling is in 2001 tweemaal bijeengekomen, op 31 mei en 15 november. Bij beide gelegenheden vond een uitwisseling van informatie en opvattingen plaats tussen de diensten van de Commissie en vertegenwoordigers van de Europese beroepsorganisaties, met betrekking tot zowel het eerste jaar van uitvoering van de programma's voor plattelandsontwikkeling (EOGFL-Garantie) als LEADER+. Op 31 mei is gesproken over optimale werkmethoden in de landbouw, waarna een gedachtewisseling volgde over de ontwerpconclusies van de Raad inzake de integratie van de milieuproblematiek en duurzame ontwikkeling in het GLB. De diensten van de Commissie hebben het comité op de hoogte gesteld van de actualisering van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling en van de uitvoeringsvoorschriften van Verordening 1259/99 van de Raad.

Op 15 november is verder onder andere de stand van zaken bij de Europese Leader-waarnemingspost aan de orde geweest.

Op 6 februari en 29 november 2001 zijn er voorts bijeenkomsten geweest van de permanente groep van plattelandsvrouwen van het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling, waar onderwerpen zijn besproken als kwaliteit en verbetering van landbouwproducten en gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de programma's van de Structuurfondsen en LEADER+.

Verder hebben twee adhoc-werkgroepen van het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling, bestaande uit 12 deskundigen, op 15 maart en 3 oktober vergaderd om de plannen voor LEADER+ te bespreken en een debat op gang te brengen over de toekomstige waarnemingspost voor plattelandsgebieden en over interregionale samenwerking. Op 3 oktober is van gedachten gewisseld over de uitvoering van de horizontale Verordening 1259/99, met name de eisen inzake milieubescherming (artikel 3) en de aanpak van de differentiatie (artikel 4).

In de sector visserij en aquacultuur heeft de voorlichting over de structurele hulp plaatsgevonden in het kader van het uitgebreide debat dat door de Commissie is gestart, na de aanbieding in maart van het Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Op 5 en 7 juni 2001 is in Brussel een openbare zitting gehouden. Er waren ongeveer 400 deelnemers, zowel sectorvertegenwoordigers als andere betrokkenen.

Dit debat leverde meer dan 300 schriftelijke bijdragen op met suggesties en ideeën over de veranderingen die in het gemeenschappelijk visserijbeleid nodig zouden zijn om te zorgen dat het doeltreffender wordt en beter inspeelt op de problemen in de visserij. De uitdagingen zijn met name: de verslechtering van de stand van enkele belangrijke vissoorten, overcapaciteit van de visserijvloot ten opzichte van de beschikbare visquota, achteruitgang van de rentabiliteit van de sector en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid, ontoereikendheid van de controles, toename van de concurrentie in de hele wereld en het verloren gaan van mogelijkheden om te vissen in de wateren van derde landen.

Bovendien zijn de gerichte activiteiten voortgezet, zoals de deelname aan de internationale tentoonstelling 'European Seafood', gewijd aan de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten (Brussel, 24-26 april 2001) en de verspreiding van informatie via het tijdschrift Visserij in Europa of de weblocatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Er is een speciale map op deze weblocatie gemaakt om de toegang tot informatie over de communautaire structurele hulp voor de visserijsector te vergemakkelijken. Hier kan het publiek de gegevens over de geprogrammeerde en bestede uitgaven voor de programmeringsperiode 1994-1999 per bijstandsgebied, per land en per regio vinden.

FINANCIËLE BIJLAGEN

Bijlage 1: Financiële uitvoering per doelstelling

Bijlage 2: Financiële uitvoering van de communautaire initiatieven

Bijlage 3: Financiële uitvoering van de technische hulp

Bijlage 4: Begrotingsuitvoering

BIJLAGE 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 3

Vastleggingen in het kader van de technische hulp van het EFRO voor 2001 (Art. 23 van Verordening 1260/1999 van de Raad)

MAATREGELEN // Vastgelegd bedrag (in EUR)

A. Studies, waaronder algemene studies over de activiteiten van de fondsen

1. Verslag economische en sociale cohesie // 13.000,00

2. Ondersteuning Eurostat // 2.297.051,00

3. Studies over speciale problemen: de arbeidsmarkt in nationaal, lokaal of sectoraal perspectief // 610.700,00

4. Overige studies // 92.950,00

TOTAAL // 3.013.701,00

B. Acties op het gebied van technische hulp, uitwisseling van ervaring en informatie ten behoeve van de partners, de eindbegunstigden van de bijstand van de fondsen en het publiek

1. Kaderovereenkomsten voor voorlichtings- en publiciteitsactiviteiten // 3.900.000,00

2. Publicaties van het BOPEG en andere publicaties // 1.600.000,00

3. Werkbijeenkomsten, conferenties, forums en stands // 1.013.170,48

4. Subsidies: bijdrage aan de financiering van studies, evenementen, netwerken, gemeenschappelijke opleidingsacties met de lidstaten over de voorwaarden voor bijstandsverlening enz. // 76.900,00

5. Contracten met de bureaus voor technische hulp, met name voor het beheer van de innovatieve acties // 29.684,00

6. Overige technische en administratieve hulp: kaderovereenkomsten en andere vormen van deskundigheid in verband met de maatregelen van de fondsen // 1.469.088,00

7. Cartografie // 130.300,00

1.1.1.1. TOTAAL // 8.219.142,48

C. Invoering, exploitatie en koppeling van de informatiesystemen voor beheer, toezicht en evaluatie

1. Ontwikkeling en onderhoud van computerprogrammatuur // 698.401,50

2. Installatie en kosten van periodiek en ander onderhoud van voor de activiteiten essentiële hardware en software // 532.698,12

3. Technische hulp voor het normale functioneren van de systemen alsmede opleiding en ondersteuning van de gebruikers // 903.981,64

4. Andere technische hulp en apparatuur // 170.599,00

TOTAAL // 2.305.680,26

D. Verbetering van de evaluatiemethoden en uitwisseling van informatie over de werkmethoden op dit gebied

1. Evaluaties per thema // 1.049.900,00

2. Evaluaties vooraf en werkzaamheden inzake evaluatiemethoden // 83.600,00

3. Evaluaties achteraf: verslagen // 1.798.400,00

TOTAAL // 2.931.900,00

TOTAAL // 16.470.423,74

LANDEN // Vastgelegd bedrag (in EUR)

Oostenrijk // 126.630,00

België // 3.546.595,71

Finland // 238.150,00

Griekenland // 29.684,00

Italië // 312.005,00

Luxemburg // 1.360.208,00

Zweden // 76.900,00

UK zonder onderscheid // 10.780.251,03

TOTAAL // 16.470.423,74

BIJLAGE 3

Vastleggingen in het kader van de technische hulp van het EOGFL voor het jaar 2000

(art. 23 van Verordening 1260/1999 van de Raad)

MAATREGELEN // Vastgelegd bedrag (in EUR)

A. Studies, waaronder algemene studies over het optreden van de fondsen

1. //

2. //

3. //

... //

TOTAL //

B. Acties op het gebied van technische hulp, uitwisseling van ervaring en informatie ten behoeve van de partners, de eindbegunstigden van de bijstand van de fondsen en het publiek

1. //

2. //

3. //

... //

TOTAAL //

C. Invoering, exploitatie en koppeling van de informatiesystemen voor beheer, toezicht en evaluatie

1. //

2. //

3. //

... //

TOTAAL //

D. Verbetering van de evaluatiemethoden en uitwisseling van informatie over de werkmethoden op dit gebied

1. //

2. //

3. //

... //

TOTAAL //

TOTAAL //

BIJLAGE 3

Vastleggingen in het kader van de technische hulp van het ESF voor 2001 (Art. 23 van Verordening 1260/1999 van de Raad)

MAATREGELEN // Vastgelegd bedrag (in EUR)

A. Studies, waaronder algemene studies over het optreden van de fondsen

B. Acties op het gebied van technische hulp, uitwisseling van ervaring en informatie ten behoeve van de partners, de eindbegunstigden van de bijstand van de fondsen en het publiek

C. Extern personeel

a) Gedetacheerde nationale deskundigen

b) Tijdelijk personeel

c) Hulpkrachten

TOTAAL

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

D Overige uitgaven

a) Dienstreizen

b) Bijeenkomsten

c) Evaluatie

c) Overige

TOTAAL

E. Directe infrastructuur (uitgaven exploitatie informatiesysteem)

F. Voorlichting en publiciteit

TOTAAL // EUR

BIJLAGE 3

Vastleggingen in het kader van de technische hulp van het FIOV voor 2001 (Art. 23 van Verordening 1260/1999 van de Raad)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top