EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0412

Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi

/* COM/2000/0412 def. - CNS 2000/0177 */

OJ C 337E, 28.11.2000, p. 278–290 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000PC0412

Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi /* COM/2000/0412 def. - CNS 2000/0177 */

Publicatieblad Nr. C 337 E van 28/11/2000 blz. 0278 - 0290


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende het Gemeenschapsoctrooi

(door de Commissie ingediend)

Inhoud

1. ALGEMEEN

1.1. Context

1.2. Recente werkzaamheden

2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD

2.1. Doel

2.2. Rechtsgrondslag

2.3. De verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi en de Europese Octrooiorganisatie

2.3.1. De verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi

2.3.2. Het Bureau en het Verdrag van München

2.3.3. De toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München

2.3.4. Coherente en gelijktijdige ontwikkeling van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi en het Verdrag van München

2.4. De wezenlijke kenmerken van het Gemeenschapsoctrooi

2.4.1. Eenheids- en zelfstandig karakter van het Gemeenschapsoctrooi

2.4.2. Het op het Gemeenschapsoctrooi toepasselijke recht

2.4.3. Betaalbaarheid van het Gemeenschapsoctrooi

2.4.3.1. Vertaalkosten

2.4.3.2. Heffingen en andere procedurekosten

2.4.4. Regeling inzake de talen - toegang tot informatie

2.4.5. Rechtszekerheid van het Gemeenschapsoctrooi: het rechtsstelsel

2.4.5.1. Het rechtsstelsel inzake geschillen tussen particulieren

2.4.5.2. Beroep tegen de beslissingen van het Bureau en van de Commissie

2.4.5.3. Het voorstel voor een verordening en de Intergouvernementele Conferentie over de hervorming van de instellingen

2.4.5.4. Verdeling van de bevoegdheden in het gecentraliseerde Gemeenschappelijke Gerecht

2.4.6. Het Gemeenschapsoctrooistelsel en andere octrooistelsels

3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

4. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

TOELICHTING

1. ALGEMEEN

1.1. Context

De octrooibescherming in de Europese Unie is thans geregeld door twee systemen die geen van beide op een communautair rechtsinstrument zijn gebaseerd, namelijk de nationale octrooistelsels en het Europese octrooistelsel.

Het nationaal octrooi bestond het eerst. In de lidstaten van de Europese Gemeenschap is het nationaal octrooi de facto geharmoniseerd. Ten eerste zijn alle lidstaten partij bij het Unieverdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom (laatstelijk herzien op 14 juli 1967) en bij de Overeenkomst van 15 april 1994 inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna "TRIP's-overeenkomst" te noemen). Verscheidene lidstaten zijn tevens partij bij het Verdrag van de Raad van Europa van 27 november 1963 betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht.

In de jaren zestig werd voor het eerst het idee van een Gemeenschapsoctrooi geopperd. Men begon er toen aan te denken een octrooistelsel in te voeren dat voor de gehele in opbouw zijnde Gemeenschap geldig zou zijn. Er bleek echter al gauw dat deze stap niet mogelijk was in een strikt communautair kader. Aldus leidde dit initiatief er tot slot toe dat op 5 oktober 1973 het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (hierna "Verdrag van München genoemd) werd ondertekend. Alle lidstaten zijn inmiddels hiertoe toegetreden.

Het Verdrag van München valt onder het klassieke verdragenrecht en maakt geen deel uit van het Gemeenschapsrecht. Het Verdrag van München stelt een Europese Octrooiorganisatie in, waarvan het Europees Octrooibureau (hierna het "Bureau" te noemen) en de Raad van Bestuur de organen zijn. Het stelt een gemeenschappelijke procedure voor de verlening van octrooien vast. Deze taak is toebedeeld aan het Bureau. Zodra het Europees octrooi is verleend, wordt het een nationaal octrooi en zijn de nationale regels van de in de aanvrage aangewezen verdragsluitende staten van toepassing. Op het ogenblik zijn negentien landen lid van de Europese Octrooiorganisatie. Afgezien van de lidstaten van de Europese Gemeenschap zijn dat: Zwitserland, Liechtenstein, Monaco, Cyprus en binnenkort ook Turkije. Bovendien zijn verscheidene landen van Midden- en Oost-Europa [1] uitgenodigd om vanaf 1 juli 2002 tot het Verdrag van München toe te treden.

[1] Bulgarije, Tsjechië, Estland, Hongarije, Polen, Roemenië, Slowakije en Slovenië.

Een tweede poging van de EG-lidstaten om een Gemeenschapsoctrooi in te voeren heeft in 1975 geleid tot de ondertekening van het Verdrag van Luxemburg betreffende het Europees octrooi voor de gemeenschappelijke markt (hierna het "Verdrag van Luxemburg" genoemd). Dit verdrag is gewijzigd door een Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien dat op 15 december 1989 in Luxemburg werd ondertekend en dat onder andere een Protocol betreffende de beslechting van geschillen inzake inbreuken op en de geldigheid van Gemeenschapsoctrooien omvat.

Het Verdrag van Luxemburg is een communautaire overeenkomst. In wezen zouden door dit verdrag de nationale fasen van de procedure voor de verlening van het Europees octrooi zijn vervangen door een voor de lidstaten gemeenschappelijke fase. Het Verdrag van Luxemburg is echter nooit in werking getreden, omdat het alleen door Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Denemarken, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk en Nederland en niet door de andere lidstaten is geratificeerd.

De mislukking van het Verdrag van Luxemburg wordt doorgaans geweten aan de kosten van het Gemeenschapsoctrooi, met name voor de vertalingen, en aan de rechterlijke organisatie. Het verdrag legde immers de verplichting op het octrooi in alle communautaire talen te vertalen. Volgens de betrokken partijen was dat te veel gevraagd. De vrij ingewikkelde rechterlijke organisatie zou de nationale rechters in staat hebben gesteld een Gemeenschapsoctrooi voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap nietig te verklaren. Dat heeft tot wantrouwen bij de belanghebbenden geleid die hierin een belangrijke bron van rechtsonzekerheid zagen.

1.2. Recente werkzaamheden

Na de mislukking van het Verdrag van Luxemburg heeft het Groenboek over het Gemeenschapsoctrooi en het octrooistelsel in Europa [2], dat direct voortvloeide uit het Eerste actieplan voor innovatie [3], een breed debat op gang gebracht over de noodzaak van nieuwe initiatieven op octrooigebied. Het groenboek heeft geleid tot een zeer groot aantal reacties van de betrokken partijen, van het Europees Parlement [4] en van het Economisch en Sociaal Comité [5]. Voorts heeft de Commissie samen met het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad op 25 en 26 november 1997 een hoorzitting met alle gebruikers van het octrooistelsel georganiseerd. De Commissie was ook de organisator van een vergadering van deskundigen uit de lidstaten op 26 januari 1998.

[2] COM (97) 314 def. van 24.6.1997.

[3] COM (96) 589 def. van 20.11.1996.

[4] PB C 379 van 7.12.1998, blz. 268.

[5] PB C 129 van 27.4.1998, blz. 8.

Na deze uitgebreide raadpleging heeft de Commissie op 5 februari 1999 een mededeling over het vervolg van het Groenboek over het Gemeenschapsoctrooi en het octrooistelsel in Europa [6] aangenomen. Deze mededeling had tot doel de verschillende maatregelen en nieuwe initiatieven bekend te maken die de Commissie wil nemen of voorstellen om het octrooistelsel aantrekkelijk te maken en ten dienste te stellen van de bevordering van de innovatie in Europa.

[6] COM (1999) 42 def. van 5.2.1999.

Dit initiatief betreffende het Gemeenschapsoctrooi werd in de mededeling van 5 februari 1999 aangekondigd en in grote lijnen uiteengezet. In dit voorstel zijn de meeste van die lijnen overgenomen.

Tijdens de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten het belang van een onmiddellijke invoering van het Gemeenschapsoctrooi beklemtoond.

2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD

2.1. Doel

Dit voorstel voor een verordening beoogt de invoering van een nieuwe unitaire titel van industriële eigendom, namelijk het Gemeenschapsoctrooi (zie 2.4). Dit octrooi is van essentieel belang voor de opheffing van de concurrentieverstoringen die uit het territoriale karakter van de nationale beschermingsrechten kunnen voortvloeien en is tevens een van de beste middelen om het vrije verkeer van door octrooien beschermde goederen te garanderen.

Het Gemeenschapsoctrooi stelt het bedrijfsleven in staat om zich aan de Europese dimensie van hun productie- en handelsactiviteiten aan te passen. Het wordt beschouwd als een essentieel instrument om onderzoeksresultaten en nieuwe technische en wetenschappelijke kennis te kunnen omzetten in industriële en commerciële successen en zo een einde te maken aan de "Europese paradox" op het gebied van innovatie en tegelijkertijd een impuls te geven aan de particuliere O&O-investeringen, die op dit moment in de EU veel lager zijn dan in de VS en Japan.

Het stelsel van Gemeenschapsoctrooien zal naast de nationale octrooistelsels en naast het stelsel van Europese octrooien bestaan. De uitvinders zullen zelf kunnen kiezen welke wijze van octrooibescherming voor hen het meest geschikt is.

2.2. Rechtsgrondslag

Zoals in de mededeling van 5 februari 1999 [7] al werd vermeld, is de voorgestelde verordening gebaseerd op artikel 308 van het EG-Verdrag. Het gebruik van deze grondslag komt overeen met de werkwijze bij de verordeningen over het Gemeenschapsmerk [8] en over de Gemeenschapsmodellen [9].

[7] COM (1999) 42 def., blz. 9 en 12.

[8] Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk, PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1.

[9] Gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen van 21.6.1999, COM(1999) 310 def.

Om verscheidene redenen is voor een verordening gekozen. De lidstaten mag immers geen beoordelingsruimte worden gelaten, noch wat het bepalen van het Gemeenschapsrecht dat op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing is betreft, noch ten aanzien van de rechtsgevolgen en het administratieve beheer van het octrooi nadat het is verleend. De eenheid van het octrooi kan niet worden gewaarborgd door minder "dwingende" maatregelen.

2.3. De verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi en de Europese Octrooiorganisatie

De kerngedachte achter dit voorstel is de totstandbrenging van een "symbiose" tussen twee systemen: dat van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi, een instrument van de Europese Gemeenschap, en dat van het Verdrag van München, een klassiek instrument tussen staten. Dit vereist niet alleen dat de verordening over het Gemeenschapsoctrooi wordt aangenomen (2.3.1.), maar ook dat in toereikende mate rekening wordt gehouden met het Verdrag van München en de positie van het Bureau (2.3.2.), dat de Gemeenschap tot het Verdrag van München toetreedt (2.3.3) en dat het bij toekomstige ontwikkelingen mogelijk moet zijn de samenhang tussen de verordening en het verdrag te waarborgen (2.3.4.).

2.3.1. De verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Door de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München en de aanwijzing van de Gemeenschap als gebied waarvoor een Europees octrooi kan worden verleend, zijn de bepalingen van het Verdrag van München met betrekking tot de Europese octrooiaanvragen in principe ook van toepassing op Gemeenschapsoctrooiaanvragen. Ook al wordt in deze tekst gesproken over een Gemeenschapsoctrooiaanvrage, juridisch gezien en op grond van het Verdrag van München zal de aanvrage een Europese octrooiaanvrage zijn waarbij het grondgebied van de Gemeenschap is aangewezen.

Dus pas wanneer het Bureau het octrooi heeft verleend, wordt dit een Gemeenschapsoctrooi uit hoofde van de verordening. Door de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München is het niet nodig dat de verordening ingaat op de wezenlijke voorschriften van het Verdrag van München en zijn uitvoeringsreglement, zoals die op een uitdrukkelijk vastgestelde datum van kracht zijn. De verordening beperkt zich voornamelijk tot het beheer van het verleende Gemeenschapsoctrooi. Daarnaast bevat zij specifieke regels die van het verdrag afwijken. De verordening voert dus een aantal verbeteringen in ten opzichte van het Europees octrooi, met name wat de kosten van het octrooi, de vertalingen en de rechterlijke organisatie inzake beroepen betreft.

2.3.2. Het Bureau en het Verdrag van München

Zoals al werd vermeld, zal het Bureau belast zijn met het onderzoek van de octrooiaanvragen en de verlening van de Gemeenschapsoctrooien. Het Bureau is evenwel geen communautair orgaan. Niettemin is het de bedoeling dat het Bureau de Gemeenschapsoctrooien verleent, nadat de Gemeenschap tot het Verdrag van München is toegetreden en dit verdrag is herzien.

Het huidige Verdrag van München voorziet niet in deze taak van het Bureau. Het moet dus worden gewijzigd. Het is daarvoor nu een geschikt ogenblik, daar het Verdrag van München thans wordt herzien. Overeenkomstig het mandaat dat door de intergouvernementele conferentie van de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie op 24 en 25 juni 1999 in Parijs werd aangenomen, zijn twee werkgroepen opgericht om de hervorming van het octrooistelsel in Europa voor te bereiden. Daarbij gaat het met name om een vermindering van de kosten en een verkorting van de termijnen voor de verlening van Europese octrooien en om een harmonisatie van de geschillenregeling voor het Europees octrooi.

Er moet rekening mee worden gehouden dat een herziening van het Verdrag van München vereist dat de verdragsluitende staten, met inbegrip van vier staten die geen lid van de EU zijn, akkoord gaan met de wijziging van het verdrag die het Bureau in staat moet stellen zijn nieuwe taken te vervullen en de Gemeenschap de mogelijkheid moet bieden tot het Verdrag van München toe te treden.

De voorgestelde verordening heeft niet tot doel de huidige structuur van het Europees octrooistelsel te wijzigen. De verordening voorziet niet in de oprichting van nieuwe bijzondere organen binnen het Bureau. Het Bureau zal een aantal specifieke taken op het gebied van het Gemeenschapsoctrooi hebben. Anderzijds blijft het, als van de Gemeenschap onafhankelijk internationaal orgaan, zijn werkzaamheden op het gebied van het Europees octrooi uitvoeren.

Het Bureau zal eveneens de rechtspraak die het voor het Europees octrooi heeft ontwikkeld, toepassen op het Gemeenschapsoctrooi voor zover de regels in de verordening en die in het verdrag identiek zijn.

2.3.3. De toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München

Om het doel van de verordening te bereiken is het van essentieel belang dat de Gemeenschap tot het Verdrag van München toetreedt. De Commissie zal hiertoe aan de Raad een aanbeveling voor een onderhandelingsopdracht voorleggen.

De toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München moet ervoor zorgen dat de symbiose tussen de Europese Octrooiorganisatie en de Gemeenschap optimaal is.

Na het voorstel betreffende het Gemeenschapsoctrooi zullen de lidstaten van de Europese Gemeenschap, die al verplicht zijn toe te zien op naleving van het Gemeenschapsrecht inzake de juridische bescherming van biotechnologische uitvindingen in internationale instellingen, de door hen naar voren gebrachte standpunten in de instellingen van de Europese Octrooiorganisatie overeenkomstig artikel 10 (ex artikel 5) van het EG-Verdrag nog verder moeten coördineren.

2.3.4. Coherente en gelijktijdige ontwikkeling van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi en het Verdrag van München

Het Verdrag van München wordt op het ogenblik herzien en verdere wijzigingen zijn mogelijk. Afgezien daarvan kan het in de toekomst nodig zijn de verordening aan te passen aan nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.

Om te zorgen voor een zo coherent en parallel mogelijke ontwikkeling van de verordening en van het Verdrag van München, moet met de volgende aspecten rekening worden gehouden:

- Ten eerste zullen de wijzigingen van het Verdrag van München die vóór de goedkeuring van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi worden aangenomen, automatisch van toepassing zijn op het Gemeenschapsoctrooi.

- Ten tweede zouden de lidstaten, na goedkeuring van het voorstel voor een verordening door de Commissie en teneinde erop toe te zien dat de herziening van het Verdrag van München in de gewenste richting gaat, krachtens artikel 10 van het EG-Verdrag loyaal moeten samenwerken in het kader van de onderhandelingen binnen de Europese Octrooiorganisatie zodat de doelstellingen van het voorstel beter kunnen worden gerealiseerd. Nadat de verordening is aangenomen, heeft de Gemeenschap exclusieve bevoegdheid over de internationale aangelegenheden inzake het Gemeenschapsoctrooi.

- Ten derde zal het bij latere ontwikkelingen in het kader van het Verdrag van München mogelijk zijn om afhankelijk van de aard van de aangebrachte wijzigingen overeenkomstige regels vast te stellen, hetzij door een wijziging van de verordening, hetzij in de uitvoeringsverordening via de comitéprocedure.

- Ten vierde zouden de lidstaten, daar zij momenteel de grote meerderheid van de verdragsluitende staten van de Europese Octrooiorganisatie uitmaken, in staat moeten zijn om er daadwerkelijk op toe te zien dat de herziening van het Verdrag van München geen gevaar oplevert voor de integriteit van het Gemeenschapsrecht en voor de gewenste samenhang tussen de verordening en het Verdrag van München.

2.4. De wezenlijke kenmerken van het Gemeenschapsoctrooi

Het Gemeenschapsoctrooi moet een eenheid vormen en een zelfstandig karakter hebben (2.4.1.), voortvloeien uit een complex van communautaire rechtsregels inzake octrooien (2.4.2.), betaalbaar zijn (2.4.3.), een passende regeling inzake vertalingen hebben en aan de informatiebehoefte voldoen (2.4.4.), rechtszekerheid bieden (2.4.5.) en naast de bestaande octrooistelsels functioneren (2.4.6.).

2.4.1. Unitair en autonoom karakter van het Gemeenschapsoctrooi

Het Gemeenschapsoctrooi moet een unitair karakter hebben. Het moet voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap dezelfde rechtsgevolgen hebben. Dat betekent dat het alleen voor de gehele Gemeenschap verleend, overgedragen of nietig verklaard kan worden en alleen voor dat gebied kan vervallen.

Het Gemeenschapsoctrooi moet autonoom zijn. Het is alleen onderworpen aan de bepalingen van de voorgestelde verordening en de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.

2.4.2. Het op het Gemeenschapsoctrooi toepasselijke recht

De voorgestelde verordening bevat specifieke bepalingen die op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing zijn. Hierbij zij opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat de verordening wezenlijk afwijkt van de beginselen in het nationale octrooirecht dat in de lidstaten al van toepassing is; deze zijn alle toegetreden tot het Verdrag van München en hebben verder hun materieel octrooirecht grotendeels geharmoniseerd in overeenstemming met het Verdrag van Luxemburg, ook al is dit laatste verdrag nooit in werking getreden. Hetzelfde geldt voor de bijzondere voorschriften van de TRIP's-overeenkomst die bindend is voor de Gemeenschap en de lidstaten.

Op basis hiervan zullen de bepalingen van het Verdrag van München betreffende zaken als, bijvoorbeeld, de voorwaarden voor octrooieerbaarheid ook op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing zijn. Zo zullen overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van München Gemeenschapsoctrooien worden verleend voor uitvindingen van producten of werkwijzen die nieuw zijn, op uitvinderswerkzaamheid berusten en vatbaar zijn voor toepassing op het gebied van de nijverheid. Ook de uitzonderingen op de octrooieerbaarheid zijn die van het Verdrag van München. De wijzigingen die in het kader van de huidige intergouvernementele conferentie voor de herziening van het verdrag zullen worden aangebracht, zullen dan ook tevens voor het Gemeenschapsoctrooi gelden.

Daarentegen zullen de rechtsgevolgen van het Gemeenschapsoctrooi, zodra het is verleend, in deze verordening zijn geregeld. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de beperkingen van de gevolgen van het Gemeenschapsoctrooi.

Wat het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding zonder toestemming van de octrooihouder betreft, zijn de beste praktijken van de lidstaten in het voorstel voor een verordening opgenomen. Zo zal het mogelijk zijn dwanglicenties te verlenen. Ook al is dit niet specifiek bepaald in de verordening, de lidstaten blijven vrij om de maatregelen te treffen die nodig zijn om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te beschermen overeenkomstig artikel 73 van de TRIP's-Overeenkomst.

2.4.3. Betaalbaarheid van het Gemeenschapsoctrooi

Op het ogenblik kost een gemiddeld Europees octrooi (met acht aangewezen staten) ongeveer 30 000 EUR. De heffingen die voor dit gemiddeld Europees octrooi aan het Bureau moeten worden betaald, maken ongeveer 14% van de totale kosten van het octrooi uit. De kosten van vertegenwoordiging voor het Bureau bedragen 18% van de totale kosten. De door de verdragsluitende staten verlangde vertalingen maken ongeveer 39% van de totale kosten uit. De jaarlijkse heffingen die momenteel aan de lidstaten worden betaald, bedragen 29% van de kosten voor een gemiddeld Europees octrooi (tussen het vijfde en tiende jaar). Van deze opbrengsten gaat 50% naar het Bureau en 50% naar de betrokken verdragsluitende staat.

Dit voorstel heeft tot doel het Gemeenschapsoctrooi betaalbaarder en aantrekkelijker te maken dan het huidige Europees octrooi. Van doorslaggevend belang hierbij zijn de vertaalkosten (2.4.3.1.), de procedurekosten (2.4.3.2.) en de kosten die met geschillen gemoeid zijn (dit punt zal worden behandeld onder 2.4.5).

2.4.3.1. Vertaalkosten

Wat de vertaalkosten betreft, geeft onderstaande vergelijkende tabel een vrij precies beeld van het waarschijnlijke effect van de voorgestelde oplossing. Bij de drie scenario's is van de volgende hypothesen uitgegaan: de aanvragen omvatten gemiddeld 20 bladzijden, 3 bladzijden voor 15 conclusies. Daar de teksten zeer ingewikkeld en technisch zijn en nieuwe producten en werkwijzen betreffen, zal het gemiddeld dagrendement van een vertaler drie bladzijden bedragen. De vertaalkosten worden dus geschat op 250 EUR per dag.

Tabel nr. 1: Vertaalkosten bij drie scenario's

Scenario // Vertaalkosten

Nr. 1: Verdrag van Luxemburg

Volledige vertaling van de octrooischriften in de tien werktalen //

17 000 EUR

Nr. 2: Vertaling van de octrooischriften in de drie werktalen van het Bureau // 5 100 EUR

Nr. 3: Voorgestelde oplossing

Vertaling van de octrooischriften in een van de werktalen van het Bureau en vertaling van de conclusies in de twee andere werktalen //

2 200 EUR

Uit dit vergelijkende overzicht blijkt dat de oplossing in het voorstel voor een verordening aanmerkelijk voordeliger is dan de andere scenario's.

Wat de vertaalkosten betreft, zal het Gemeenschapsoctrooi dus enerzijds betaalbaarder zijn dan het Gemeenschapsoctrooi in het eerste Verdrag van Luxemburg en anderzijds ook aantrekkelijker dan het Europees octrooi.

2.4.3.2. Heffingen en andere procedurekosten

Afgezien van de vertaalkosten moet rekening worden gehouden met de verschillende heffingen en kosten die in verband met de verlening en instandhouding van een Gemeenschapsoctrooi moeten worden betaald. Het is van essentieel belang dat de totale kosten van een Gemeenschapsoctrooi in dezelfde orde van grootte liggen als of lager zijn dan de kosten van octrooien die door de belangrijkste handelspartners van de Gemeenschap worden verleend.

Het overzicht van tabel nr. 2 hieronder vergelijkt de huidige heffingen en kosten die in de Verenigde Staten, Japan en door het Europees Octrooibureau [10] in rekening worden gebracht.

[10] Deze schatting is gebaseerd op de laatste cijfers van de IPR-Helpdesk en van het Europees Octrooibureau.

Tabel nr. 2: Vergelijking van de heffingen en kosten in de landen die partij zijn bij het Verdrag van München, in de Verenigde Staten en in Japan

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1 3e en 4e jaar (790) + 5e t/m 10e jaar (16 000) = 16 790

2 3,5 jaar (830) + 7,5 jaar (1 900) = 2 730

3 4e t/m 6e jaar (1 320) + 7e t/m 9e jaar (2 650) + 10e jaar (1 870) = 5 840

De huidige kosten van het Europees octrooi blijken wel drie of vijf keer zo hoog te liggen als de kosten voor Japanse en Amerikaanse octrooien.

Het is dus dringend noodzakelijk om iets aan deze situatie te doen die uitvinders niet bepaald aanmoedigt om in Europa octrooi aan te vragen.

Volgens de voorgestelde verordening onderzoekt het Bureau de Gemeenschapsoctrooiaanvragen en verleent en beheert het de Gemeenschapsoctrooien. De heffingen die het Bureau bij het onderzoek van een octrooiaanvrage ontvangt, zijn vastgesteld in het Verdrag van München. De jaarlijkse heffingen voor de instandhouding van reeds verleende octrooien en het bedrag hiervan zullen daarentegen worden vastgesteld in een verordening van de Commissie betreffende de heffingen die volgens de comitéprocedure zal worden aangenomen. Volgens de verordening worden de jaarlijkse heffingen ook aan het Bureau betaald.

2.4.4. Regeling inzake de talen - toegang tot informatie

De regeling inzake de vertaling van het octrooi is van bijzonder belang voor de kosten van het Gemeenschapsoctrooi (zie tabel nr. 1 hierboven). De kosten die met de vertaling van het octrooi in alle officiële talen van de Gemeenschap gemoeid zouden zijn, zouden tot de mislukking van het gehele Gemeenschapsoctrooiproject kunnen leiden. Zij zouden immers te belastend zijn voor de uitvinders en vooral voor het MKB. Een dergelijke last zou hen ervan weerhouden van het Gemeenschapsoctrooi gebruik te maken en hen ertoe aanzetten enkel bescherming in een aantal Europese landen te vragen. Met de uitbreiding van de Unie zou de verplichting om een vertaling in alle officiële talen te verschaffen nog duurder worden.

Om dit probleem op te lossen, is in de voorgestelde verordening de bepaling opgenomen dat het Gemeenschapsoctrooi geldig is, zodra het in een van de officiële procestalen van het Bureau is verleend en gepubliceerd, met een vertaling van de conclusies in de twee andere procestalen. Verdere vertaling is niet nodig. Het kan voorkomen dat een vertaling nodig is als een rechtsvordering is ingesteld tegen een veronderstelde inbreukmaker. In een dergelijke situatie wordt een veronderstelde inbreukmaker die de tekst van het octrooi niet in de officiële taal van de lidstaat waar hij is gevestigd ter beschikking heeft gehad, verondersteld niet bewust inbreuk te hebben gemaakt op het octrooi, totdat het tegendeel wordt bewezen. Om de inbreukmaker die in een dergelijke situatie niet opzettelijk handelt, te beschermen, is bepaald dat de octrooihouder geen schadevergoeding kan ontvangen voor de periode die voorafgaat aan de kennisgeving van een vertaling van het octrooi aan de inbreukmaker. Door deze regeling worden de vertaalkosten aanzienlijk beperkt.

Een eerste argument dat voor het voorgestelde systeem pleit, is het feit dat octrooizaken thans universeel in het Engels worden afgehandeld. De vertalingen worden slechts zelden geraadpleegd. Bijvoorbeeld, bij het Franse Institut National de la Propriété Industrielle worden de vertalingen slechts in 2% van de gevallen geraadpleegd. En zelfs als het verplicht zou zijn om het octrooi in alle Gemeenschapstalen te vertalen, dan zou dat nog niet garanderen dat alle economische actoren die in de Gemeenschap zijn gevestigd, gemakkelijk toegang tot deze informatie hebben. Overigens kunnen afzonderlijke informatie- en begeleidingssystemen worden opgezet of versterkt om met name kleine en middelgrote ondernemingen bij het zoeken naar informatie over octrooiaanvragen en gepubliceerde octrooien te helpen.

Ten tweede biedt het voorgestelde systeem voldoende bescherming voor de veronderstelde inbreukmaker, daar de bepalingen van de verordening inzake schadevergoeding het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom, dat met het oog op het Gemeenschapsoctrooi zal worden opgericht (zie punt 2.4.5.), de mogelijkheid bieden om in iedere zaak met alle relevante feiten rekening te houden.

Overigens gaat dit voorstel in dezelfde richting als de werkzaamheden waarmee in het kader van de intergouvernementele conferentie ter herziening van het Verdrag van München is begonnen. Dat geldt met name voor de werkzaamheden van de werkgroep kostenbeperking, die van de lidstaten van de Europese Octrooiorganisatie de opdracht heeft gekregen met voorstellen te komen om de kosten van het Europees octrooi terug te dringen. In dit verband wordt ook voorgesteld dat de vertalingen van het octrooi, die overigens facultatief zijn voor de houder, worden gedeponeerd bij het Bureau in plaats van bij de nationale octrooibureaus van verscheidene lidstaten. Dat zou tot een aanzienlijke besparing in de totale kosten voor een gemiddeld Europees octrooi moeten leiden [11].

[11] De Franse delegatie in de werkgroep voor de beperking van de kosten voor het Europees octrooi is van mening dat de kosten in verband met vertalingen van een gemiddeld Europees octrooi met circa 30% zouden kunnen worden beperkt, als zij alleen bij het Bureau worden gedeponeerd (document WRP/11/99 van 18.11.1999).

2.4.5. Rechtszekerheid van het Gemeenschapsoctrooi: het rechtsstelsel

Europese ondernemingen en uitvinders verwachten een rechtsstelsel dat een zo groot mogelijke rechtszekerheid voor het Gemeenschapsoctrooi biedt. Alleen zo kunnen de vaak hoge kosten voor onderzoek en ontwikkeling, die aan het octrooi voorafgaan, worden gecompenseerd.

Alleen een gecentraliseerde rechterlijke instantie op communautair niveau kan de eenheid van het recht en de coherentie van de rechtspraak in alle omstandigheden garanderen.

Hierbij gaat het uitsluitend om geschillen tussen particulieren (2.4.5.1.). Als tegen administratieve besluiten betreffende het Gemeenschapsoctrooi beroep wordt ingesteld, wordt het geschil geregeld in het kader van de procedures van het Verdrag van München (2.4.5.2.). Tot slot moet worden gewezen op de relatie tussen het voorstel voor een verordening en de intergouvernementele conferentie over de hervorming van de instellingen (2.4.5.3) en de verdeling van de bevoegdheden binnen de gecentraliseerde rechterlijke instantie op communautair niveau (2.4.5.4.).

2.4.5.1. Het rechtsstelsel inzake geschillen tussen particulieren

Het systeem van het Verdrag van Luxemburg werd in dit voorstel niet gehandhaafd. Een nationale rechtbank waarbij een reconventioneel verzoek tot nietigverklaring wordt ingediend, had dan immers het Gemeenschapsoctrooi voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap nietig kunnen verklaren.

In dit voorstel is voor een ambitieuze oplossing gekozen: de oprichting van een gecentraliseerde rechterlijke instantie die in octrooivragen is gespecialiseerd en die zich met name zal bezighouden met vragen betreffende de geldigheid van en inbreuken op het Gemeenschapsoctrooi. Hiertoe zal een "Gemeenschappelijk Gerecht voor intellectuele eigendom" worden opgericht [12]. Dit gerecht zal uit kamers van eerste aanleg en kamers van beroep bestaan. Deze twee organen, die voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap bevoegd zullen zijn, kunnen zowel over feitelijke als rechtsvragen beslissen. Zij passen hun eigen regels voor de procesvoering toe, gelasten voorlopige maatregelen, beslissen over sanctiemaatregelen en kennen schadevergoeding toe. De uitspraken van het gerecht zullen bindend zijn. De gedwongen tenuitvoerlegging ervan vindt plaats volgens de regels van het burgerlijke procesrecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij plaatsheeft. De nationale instanties verlenen automatisch uitvoerbaarverklaring op basis van een authentiek vonnis.

[12] Het is de bedoeling dat dit gerecht wordt opgericht door een wijziging van het EG-Verdrag die op het ogenblik in het kader van de intergouvernementele conferentie over institutionele hervorming wordt besproken.

Er zijn verscheidene redenen waarom de Commissie de oprichting van een gecentraliseerde rechterlijke instantie op communautair niveau noodzakelijk acht. Ten eerste zijn de onderhandelingen over en voorstellen voor minder ambitieuze oplossingen in het verleden op niets uitgelopen. Uitvinders zullen geen gebruik maken van het toekomstige Gemeenschapsoctrooi zonder "communautaire" rechtszekerheid.

Een gedecentraliseerd rechterlijk stelsel, zoals bij de Europese octrooien, dat bijvoorbeeld vereist dat de in alle verdragsluitende staten waarvoor het octrooi werd verleend afzonderlijk rechtsvorderingen betreffende de geldigheid van het octrooi worden ingesteld, is voor het Gemeenschapsoctrooi onaanvaardbaar. Het is niet alleen zeer duur voor de octrooihouder om zijn rechten bij een dergelijk stelsel te beheren, maar vooral ook verschaft een gedecentraliseerd systeem de houder van het Gemeenschapsoctrooi niet de nodige rechtszekerheid met betrekking tot de geldigheid van het octrooi op het gehele grondgebied waarvoor het is verleend.

Alleen een gecentraliseerde rechtsspraak kan de eenheid van het recht en de samenhang van de jurisprudentie garanderen. Verder moet van het begin af aan worden vermeden dat een nationale rechterlijke instantie zonder ervaring op het gebied van de industriële eigendom kan beslissen over de geldigheid van of inbreuken op het Gemeenschapsoctrooi.

Een ander aspect is dat de gecentraliseerde rechterlijke instantie over de vereiste deskundigheid op octrooigebied moet beschikken. De samenstelling van het gerecht moet ervoor zorgen dat de rechters over de vereiste vakbekwaamheid op octrooigebied beschikken, een gebied dat zeer technisch kan zijn. Bij het Gerecht van eerste aanleg van het Hof van Justitie, dat nog geen deskundigheid op het gebied van octrooien heeft kunnen opbouwen, is dat momenteel niet het geval.

Voorts is de oprichting van een nieuwe gecentraliseerde rechterlijke instantie noodzakelijk, omdat het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen nu al overbelast zijn.

Wat het Gemeenschapsoctrooi betreft, is het immers absoluut noodzakelijk dat vragen betreffende de geldigheid van of inbreuken op het octrooi binnen twee jaar worden beantwoord. Bij deze termijn is rekening gehouden met de relatief korte beschermingsduur van het octrooi die in beginsel twintig jaar bedraagt, maar in werkelijkheid veel korter is door het progressief verloop van de jaarlijkse heffingen die door de octrooihouder moeten worden betaald en de snelle ontwikkeling van de techniek.

Om deze redenen is afgezien van het interessant lijkende alternatief om het Gerecht van eerste aanleg aan te wijzen als hof van beroep voor vonnissen van nationale rechterlijke instanties over de geldigheid van het octrooi voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap.

De gecentraliseerde rechterlijke instantie zal slechts voor bepaalde categorieën rechtsvorderingen competent zijn. Het is van essentieel belang dat zij geschillen betreffende inbreuken op het octrooi en die betreffende de geldigheid van het octrooi gelijktijdig kan behandelen (bijvoorbeeld: vorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk, vorderingen tot nietigverklaring of reconventionele vorderingen tot nietigverklaring). Deze oplossing wordt ingegeven door het feit dat de verweerder bij vorderingen wegens inbreuk bijna altijd het argument aanvoert dat het octrooi nietig is. Een scheiding van de rechterlijke bevoegdheid voor deze twee typen vorderingen is noch in het belang van een goed justitieel beheer noch in dat van de door deze verordening nagestreefde efficiëntie, daar de elementen die de rechter in beide gevallen moet onderzoeken in wezen dezelfde zijn.

De gecentraliseerde rechterlijke instantie zou ook geschillen betreffende het gebruik van de uitvinding gedurende de periode tussen de publicatie van de octrooiaanvrage en de verlening van het octrooi moeten onderzoeken. Hetzelfde geldt voor verzoeken tot beperking van het octrooi of ten aanzien van de eindiging van het octrooi.

Het is van essentieel belang dat de bevoegdheid van de gecentraliseerde rechterlijke instantie exclusief is. Deze bevoegdheid is gebaseerd op de geldigheid van het octrooi voor het grondgebied van de Gemeenschap en op het feit dat de handelingen, feiten en activiteiten in de Gemeenschap plaatshebben.

In de verordening moet worden vastgelegd dat alle andere geschillen tussen particulieren die niet specifiek aan de gecentraliseerde rechterlijke instantie zijn voorbehouden, door de nationale rechtbanken van de lidstaten worden onderzocht. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om geschillen over het recht op octrooi, de overdracht van het octrooi en contractuele licenties.

Wanneer de nationale rechtbanken bevoegdheid hebben, zijn volgens de verordening in beginsel de regels van het Verdrag van Brussel van 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hierna "Bevoegdheids- en Executieverdrag" genoemd [13], van toepassing. De verordening legt de uitzonderingen en vereiste aanpassingen vast.

[13] Dit verdrag zal in een verordening worden omgezet (zie het voorstel van de Commissie van 14.7.1993 COM(1999)348 final). Uiteraard zal een verwijzing naar het Bevoegdheids- en Executieverdrag voor de betrokken lidstaten moeten worden opgevat als een verwijzing naar de desbetreffende verordening, zodra deze definitief door de Raad is aangenomen.

Telkens wanneer een vordering betreffende de geldigheid van of een inbreuk op het Gemeenschapsoctrooi aan een nationale rechterlijke instantie wordt voorgelegd, is deze verplicht bevoegdheid af te wijzen en de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Indien de geldigheid van het octrooi een voorvraag is in een zaak over een ander onderwerp, bijvoorbeeld over oneerlijke concurrentie, houdt de nationale rechtbank de zaak aan om de partijen in staat te stellen de voorvraag in een aan de gecentraliseerde rechterlijke instantie voorgelegde vordering op te lossen.

De nationale rechtbanken behouden de mogelijkheid om aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen voor te leggen over gebieden waarvoor zij bevoegd zijn, bijvoorbeeld over de interpretatie van Richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen. [14] De nationale rechtbanken kunnen op grond van de verordening in principe geen prejudiciële vragen over de geldigheid van het Gemeenschapsoctrooi naar het Hof verwijzen, daar zij hiervoor niet bevoegd zijn.

[14] PB L 213 van 30.7.1998.

2.4.5.2. Beroep tegen de beslissingen van het Bureau en van de Commissie

De interne oppositie- en beroepsprocedures van het Bureau zijn ook van toepassing op het Gemeenschapsoctrooi. Tegen de beslissingen van het Bureau kan geen beroep worden ingesteld bij het gecentraliseerde communautaire gerecht.

Er is voor deze oplossing gekozen om ervoor te zorgen dat een gelijktijdige aanvrage om een Gemeenschapsoctrooi en om een Europees octrooi zo lang mogelijk samen worden behandeld. Hierdoor wordt ook vermeden dat het gecentraliseerde communautaire gerecht tijdens de onderzoeksprocedure en vóór de verlening van het Gemeenschapsoctrooi een overvloed van beroepen te verwerken krijgt. De oplossing is ook zinvol met het oog op de rechtspositie van de kamers van beroep van het Bureau. Zo werd bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk een kamer van beroep gezien als een orgaan dat aan alle eisen van een rechterlijke instantie voldoet, voor zover zijn beslissingen definitief en gebaseerd op objectieve criteria waren en de onafhankelijkheid van zijn leden door het Verdrag van München was gegarandeerd. [15] Er moet ook rekening mee worden gehouden dat bij een geschil tussen particulieren de geldigheid van een door het Bureau verleend octrooi later voor het Communautair Gerecht voor intellectuele eigendom kan worden aangevochten onder de voorwaarden die in de verordening zin vastgelegd. Een nadeel van de oplossing is op het ogenblik echter dat een definitieve beslissing over de geldigheid van het Gemeenschapsoctrooi hierdoor aanzienlijk wordt vertraagd. Deze vertraging is te wijten aan de soms zeer lange tijd die met het onderzoek door de oppositiekamers of de kamers van beroep van het Bureau is gemoeid. Een herziening van het Verdrag van München op dit punt lijkt echter een oplossing voor dit probleem te kunnen bieden.

[15] Lenzing AG's European Patent, United Kingdom High Court of Justice No. 8 [1997] RPC.

Het ligt overigens voor de hand dat een communautaire rechterlijke instantie bevoegd is voor de rechterlijke toetsing van door de Commissie genomen beslissingen. Krachtens artikel 230 van het EG-Verdrag ligt een dergelijke bevoegdheid bij het Hof van Justitie (Gerecht van eerste aanleg). Voor het onderzoek van beroepen tegen beslissingen die op grond van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi zijn genomen, is vaak in hoofdzaak kennis van het mededingingsrecht vereist. Hierbij gaat het met name om beroepen tegen beslissingen van de Commissie inzake dwanglicenties en licenties van rechtswege. Het Gerecht van eerste aanleg blijft de meest geschikte instantie voor het onderzoek van dergelijke beroepen, daar het hiermee al ervaring heeft. Er wordt dus niet voorgesteld om de toekenning van bevoegdheden aan het Gerecht van eerste aanleg op dit punt te wijzigen. Deze oplossing garandeert de samenhang van de communautaire jurisprudentie op dit gebied.

2.4.5.3. Het voorstel voor een verordening en de Intergouvernementele Conferentie over de hervorming van de instellingen

De bedoeling is dat het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom door een wijziging van het EG-Verdrag zal worden opgericht. De discussies hierover in het kader van de Intergouvernementele Conferentie over de hervorming van de instellingen zijn al in volle gang.

In het EG-Verdrag zal eveneens worden bepaald dat dit gerecht evenals het Gerecht van eerste aanleg (artikelen 225 en 243, 244, 245 van het EG-Verdrag) zijn eigen reglement voor de procesvoering vaststelt, voorlopige maatregelen gelast en dat zijn uitspraken in de lidstaten uitvoerbaar zijn op dezelfde basis als de arresten van het Hof van Justitie. Ook de betrekkingen tussen de communautaire rechterlijke instanties zullen in het EG-Verdrag nader worden vastgelegd, met inbegrip van het mechanisme voor de verwijzing naar het Hof van Justitie in het belang van de wet (2.4.5.4.).

In haar adviezen van 26 januari en 1 maart 2000 heeft de Commissie al voorgesteld dat tijdens de Intergouvernementele Conferentie wordt gesproken over wijziging van het Verdrag teneinde een toereikende rechtszekerheid op het gebied van de intellectuele eigendom tot stand te brengen. Zo is de Commissie in haar aanvullende bijdrage van 1 maart 2000 aan de Intergouvernementele Conferentie over de hervorming van de instellingen van mening "dat er voor intellectuele-eigendomstitels, en met name met het oog op het toekomstige Gemeenschapsoctrooi gedacht moet worden aan de instelling van een gespecialiseerde communautaire gerechtelijke instantie die bevoegd zou zijn voor geschillen over zowel de geldigheid van het Gemeenschapsoctrooi als namaak van het beschermde product, om de rechtszekerheid van een enkele titel, die gevolgen heeft op het gehele grondgebied van de Gemeenschap, te waarborgen en het Hof en het Gerecht definitief te ontlasten van deze zeer specialistische geschillen".

In afwachting van het resultaat van de onderhandelingen die momenteel in het kader van de Intergouvernementele Conferentie worden gevoerd, heeft de Commissie dus de met deze bijdrage overeenkomende basisbepalingen in haar voorstel voor een verordening opgenomen.

Het spreekt vanzelf dat preciezere bepalingen noodzakelijk zijn, met name ten aanzien van het reglement voor de procesvoering van het nieuwe communautaire gerecht. Deze bepalingen en het statuut van het gerecht zullen in latere instrumenten worden vastgelegd.

2.4.5.4. Verdeling van de bevoegdheden in het gecentraliseerde communautaire gerecht

Zoals hierboven reeds werd vermeld, zal het nieuwe gerecht bevoegd zijn in een aantal situaties waarin de bevoegdheid normaal bij het Gerecht van eerste aanleg zou hebben gelegen. Het Gerecht van eerste aanleg blijft evenwel bevoegd om uitspraak te doen over beslissingen van de Commissie, zoals reeds in 2.4.5.2. werd verklaard. Het beroep tegen de uitspraken van dit gerecht is geregeld in het huidige EG-Verdrag.

De voorgestelde bepalingen voorzien niet in de mogelijkheid om rechtstreeks bij het Hof van Justitie beroep in te stellen tegen de beslissingen van de kamer van beroep van het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom. Ook zal er geen mechanisme zijn voor prejudiciële verwijzingen tussen het nieuwe communautaire gerecht en het Hof van Justitie, zoals dat bestaat tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof van Justitie.

Niettemin zal het voorgestelde systeem geen afbreuk doen aan de rol van het Hof van Justitie als hoogste rechterlijke instantie voor het Gemeenschapsrecht.

Als het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom bij de door hem behandelde zaken meer algemene aspecten van het Gemeenschapsrecht moet interpreteren, kan het deze immers in het belang van de wet naar het Hof van Justitie verwijzen.

Door dit mechanisme kan worden nagegaan of de uitlegging van het Gemeenschapsrecht door het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom al dan niet in strijd is met de uitlegging van het Hof van Justitie. Dit principe en verwijzingsmechanisme lijken sterk op die in het Protocol van 1971 bij het Bevoegdheids- en Executieverdrag (artikel 4). [16] Zo kan deze verwijzing alleen plaatshebben als de uitspraken van het gerecht dat zich in eerste instantie of als kamer van beroep uitspreekt in kracht van gewijsde zijn gegaan. De griffier van het Hof van Justitie geeft kennis van dit verzoek aan de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap die het recht hebben binnen twee maanden, te rekenen vanaf deze kennisgeving, bij het Hof memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen. Bovendien heeft de door het Hof van Justitie naar aanleiding van een dergelijk verzoek gegeven uitlegging geen gevolg ten aanzien van de uitspraak ter gelegenheid waarvan het Hof om uitlegging is verzocht. De procedure geeft geen aanleiding tot inning noch tot vergoeding van kosten of uitgaven. Anders dan bij het protocol kan de Commissie in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag het Hof van Justitie om uitlegging verzoeken.

[16] PB C 27 van 26.1.1998, blz. 29.

Uiteraard zal het nieuwe gerecht als communautaire rechterlijke instelling aan de rechtspraak van het Hof van Justitie onderworpen zijn, ongeacht of het daarbij gaat om interpretaties in het kader van verwijzingen in het belang van de wet of om prejudiciële uitspraken over vragen die zijn voorgelegd door nationale rechtbanken in zaken waarvoor zij bevoegd zijn.

2.4.6. Het Gemeenschapsoctrooistelsel en andere octrooistelsels

Het Gemeenschapsoctrooistelsel zal naast de nationale en Europese octrooistelsels functioneren. De uitvinders kunnen het octrooistelsel kiezen dat voor hen het beste is.

Om een Gemeenschapsoctrooi te verkrijgen, moet het grondgebied van de Gemeenschap in de Europese octrooiaanvrage worden aangewezen. Het zal niet mogelijk zijn om in een Europese octrooiaanvrage zowel het grondgebied van de Gemeenschap als een of meer lidstaten aan te wijzen. De aanvrager kan echter wel tegelijk een Gemeenschapsoctrooi voor het grondgebied van de Gemeenschap en een Europees octrooi voor Zwitserland, Cyprus Monaco of Liechtenstein aanvragen.

Voorts zal het tot de verlening van het Europees octrooi mogelijk zijn om een aanvrage om een Europees octrooi waarin alle lidstaten van de Gemeenschap zijn aangewezen om te zetten in een aanvrage om een Europees octrooi waarin het gehele grondgebied van de Gemeenschap is aangewezen. Op dezelfde manier kan ook een Europese octrooiaanvrage waarin het gehele grondgebied van de Gemeenschap is aangewezen worden omgezet in een Europese octrooiaanvrage waarin een of meer lidstaten van de Gemeenschap zijn aangewezen. Het principe van de omzetting en de wijze waarop deze wordt uitgevoerd zullen tijdens de onderhandelingen over de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München aan bod moeten komen.

Zodra het Gemeenschapsoctrooi is verleend, kan het niet meer in een Europees octrooi worden omgezet. Ook is het dan niet meer mogelijk om nationale octrooien of een Europees octrooi in een Gemeenschapsoctrooi om te zetten.

Eén uitvinding van één persoon kan niet tegelijk worden beschermd door een Gemeenschapsoctrooi en door een Europees octrooi waarin een of meer lidstaten zijn aangewezen of door een nationaal octrooi van een lidstaat.

3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

Wat zijn de doelstellingen van de beoogde maatregel, gelet op de verplichtingen van de Gemeenschap-

Het voorstel moet de werking van de interne markt verbeteren en heeft met name tot doel de productie en distributie van geoctrooieerde producten beter af te stemmen op de communautaire dimensie.

Het voorstel draagt ook bij aan de bevordering van innovatie en groei in de Europese Gemeenschap.

Voldoet de beoogde maatregel aan het subsidiariteitsbeginsel-

Bovengenoemde doelstellingen kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk of collectief worden verwezenlijkt en moeten dus, wegens hun grensoverschrijdende werking, op communautair niveau worden aangepakt.

Staat de wijze van optreden van de Gemeenschap in verhouding tot de beoogde doelstellingen-

Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de invoering van een communautaire titel van intellectuele eigendom niet mogelijk is door harmonisatie van de nationale wetgevingen. [17] Met het oog op de eenheid van deze titel kan de lidstaten immers bij de tenuitvoerlegging geen speelruimte worden gelaten. De voorgestelde maatregel - een verordening - beperkt zich dus tot hetgeen minimaal vereist is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan hiervoor noodzakelijk is.

[17] Advies 1/94 van het Hof van Justitie van 15 november 1994.

4. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Gemeenschappelijk octrooirecht

Dit artikel vestigt een gemeenschappelijk octrooirecht dat op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing is. Dit is een autonoom octrooirecht van de Gemeenschap dat naast de nationale octrooirechtstelsels en het stelsel van Europese octrooien zal bestaan. Het artikel geeft ook een definitie van het Gemeenschapsoctrooi: onder Gemeenschapsoctrooi wordt verstaan ieder Europees octrooi dat door het Bureau voor het hele grondgebied van de Gemeenschap wordt verleend.

Artikel 2 - Gemeenschapsoctrooi

Dit artikel legt de eigenschappen van het Gemeenschapsoctrooi vast.

Zo bepaalt lid 1 dat het Gemeenschapsoctrooi unitair is. Het kan slechts voor de hele Gemeenschap verleend, overgedragen, ingetrokken en nietig verklaard worden of vervallen.

Lid 2 legt het autonome karakter van het Gemeenschapsoctrooi vast. Het Gemeenschapsoctrooi is onderworpen aan de regels van de verordening en aan de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. In dit lid wordt ook bepaald dat de bepalingen van de verordening niet van invloed zijn op de toepasselijkheid van het recht van de lidstaten inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid en oneerlijke concurrentie. In dit verband zij opgemerkt dat, overeenkomstig het algemene beginsel van gelijke behandeling zoals vervat in het Gemeenschapsrecht, de lidstaten die strafrechtelijke sancties op inbreuken op een nationaal octrooi kennen, moeten zorgen voor een gelijkwaardige bescherming in geval van inbreuken op het Gemeenschapsoctrooi.

Lid 3 verwijst naar de terminologie in het Verdrag van München.

Artikel 3 - Toepassing op de zee en de onderzeese gebieden in de ruimte

In lid 1 wordt de inhoud van artikel 9 van het Akkoord van Luxemburg overgenomen.

Lid 2 beoogt de bescherming van uitvindingen die in de ruimte worden gedaan of toegepast. Deze bepaling, die door het Europese Parlement [18] was gevraagd en in de mededeling van 5 februari 1999 [19] is aangekondigd, is essentieel voor een betere concurrentiepositie van de Europese industrie, met name ten opzichte van die van de Verenigde Staten waar een soortgelijke bepaling al bestaat. [20] De bepaling is noodzakelijk in verband met de aanzienlijke Europese deelname in het internationale ruimtestation.

[18] Resolutie over het Groenboek van de Commissie over het Gemeenschapsoctrooi en het octrooistelsel in Europa - Bevordering van innovatie door middel van octrooien (COM(97)314 def.), punt 9.

[19] COM(1999) 42 def.

[20] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - De Europese Unie en de ruimtevaart: bevordering van toepassingen, markten en industrieel concurrentievermogen, COM(96) 617 def.

HOOFDSTUK II - OCTROOIRECHT

Afdeling 1 - Recht op het octrooi

Artikel 4 - Recht op het Gemeenschapsoctrooi

Lid 1 bepaalt dat het Gemeenschapsoctrooi aan de uitvinder of diens rechtverkrijgende toekomt.

Lid 2 bevat specifieke regels over de verhouding tussen werknemer en werkgever. Het stemt inhoudelijk overeen met artikel 60, lid 1, van het Verdrag van München, waarvan de gebruikte terminologie licht afwijkt van die in artikel 6 van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst [21]. De regels van het Verdrag van München zijn van toepassing op de vaststelling van het recht op het octrooi tijdens de fase vóór de verlening van het octrooi, en het zou ondenkbaar zijn dat het recht op het Gemeenschapsoctrooi vóór de verlening op grond van andere criteria zou worden vastgesteld. Op grond van dit lid is het recht van toepassing van de staat waar de werknemer zijn hoofdactiviteit uitoefent. Indien niet kan worden vastgesteld welke staat dat is, is het recht van toepassing van de staat op het grondgebied waarvan het bedrijf van zijn werkgever is gevestigd.

[21] Geconsolideerde versie PB C 27 van 26.1.1998.

Lid 3 neemt voor het belangrijkste deel de regel in artikel 60, lid 2, van het Verdrag van München over. Het bepaalt wie recht op het octrooi heeft indien verscheidene personen de uitvinding onafhankelijk van elkaar hebben gedaan. In zulke gevallen komt het octrooi toe aan degene die zijn aanvrage het eerste heeft ingediend en wiens aanvrage is gepubliceerd. Ook wordt aangegeven dat indien voorrang is ingeroepen, de voorrangsdatum doorslaggevend is.

Artikel 5 - Opeising van het recht op het Gemeenschapsoctrooi

In dit artikel wordt de inhoud van artikel 23 van het Verdrag van Luxemburg overgenomen.

Artikel 6 - Gevolgen van verandering in het houderschap van het Gemeenschapsoctrooi

In dit artikel wordt de inhoud van artikel 24 van het Verdrag van Luxemburg overgenomen.

Afdeling 2 - Rechtsgevolgen van het Gemeenschapsoctrooi en van de aanvrage ervan

Artikel 7 - Verbod van directe toepassing van de uitvinding

Deze bepaling komt overeen met artikel 25 van het Verdrag van Luxemburg en met artikel 28 van de TRIP's-Overeenkomst.

Artikel 8 - Verbod van indirecte toepassing van de uitvinding

In dit artikel wordt de inhoud van artikel 26 van het Verdrag van Luxemburg overgenomen.

Artikel 9 - Beperking van de rechtsgevolgen van het Gemeenschapsoctrooi

In dit artikel worden artikel 27 van het Verdrag van Luxemburg en artikel 4 van de TRIP's-Overeenkomst grotendeels overgenomen.

Punt e) wordt aangevuld met de vermelding dat dit punt niet alleen het gebruik van voorwerpen bij de bouw of bij het gebruik van luchtvaartuigen of landvoertuigen betreft, maar ook bij het gebruik van voorwerpen bij het gebruik van andere vervoermiddelen. Hierbij kan het bijvoorbeeld om ruimtevaartuigen gaan.

Artikel 10 - Communautaire uitputting van de rechten die uit het Gemeenschapsoctrooi voortvloeien

Dit artikel legt het beginsel van de communautaire uitputting vast. Overeenkomstige regels zijn opgenomen in artikel 28 van het Verdrag van Luxemburg en in artikel 13 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikel 11 - Rechten voortvloeiende uit de Gemeenschapsoctrooiaanvrage na publicatie

In lid 1 wordt artikel 32, lid 1, van het Verdrag van Luxemburg overgenomen.

Lid 2 wijkt af van de leden 2 en 3 van bovengenoemd verdrag. In tegenstelling tot de in het Verdrag van Luxemburg gekozen oplossing, kan niet aan iedere lidstaat worden toegestaan om aanvullende voorwaarden te stellen in verband met de in dit lid bedoelde redelijke vergoeding. Dat zou immers kunnen leiden tot een verschillende behandeling in de lidstaten bij de uitoefening van de rechten die op grond van de Gemeenschapsoctrooiaanvrage worden toegekend. Aangezien het een gevolg van een inbreuk betreft, moet de hier bedoelde schadevergoeding op basis van gemeenschappelijke regels wordt vastgesteld. Dit geldt des te meer omdat de bevoegde rechterlijke instantie een gecentraliseerd communautair gerecht is (zie Hoofdstuk IV, Afdeling 1).

Er wordt niet bepaald hoe de eiser een vertaling bij de veronderstelde inbreukmaker moet indienen, noch hoe hij moet achterhalen in welke taal moet worden vertaald indien de veronderstelde inbreukmaker in een lidstaat met meer officiële talen woont. Deze gevallen zullen in de praktijk vrij zelden voorkomen en het lijkt niet nodig daarvoor verplichte procedures vast te stellen.

Er zijn verschillende mogelijkheden: de eiser en de wederpartij kunnen zonder bijzondere formaliteiten overeenstemming bereiken over de taal van de vertaling. Vanzelfsprekend moet de eiser deze overeenstemming zo nodig voor het communautaire gerecht kunnen bewijzen. Indien de eiser de minnelijke weg kansloos acht, kan hij een officiële kennisgeving gebruiken. Wanneer hij in een andere lidstaat dan die van de wederpartij is gevestigd, kan hij bijvoorbeeld gebruik maken van de kennisgevingsprocedure die is vastgelegd in het Verdrag van Den Haag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken, dat op het ogenblik in de lidstaten van kracht is. [22] Op grond van artikel 5 van dat verdrag kan het stuk altijd worden afgegeven aan degene voor wie het bestemd is, zo deze het vrijwillig aanneemt. Indien de geadresseerde het niet aanneemt, moet hij de reden van zijn weigering vermelden. De laatste zin van artikel 11, lid 2, van de voorgestelde verordening, waarin wordt bepaald dat een vertaling niet nodig is indien de veronderstelde inbreukmaker de tekst kan begrijpen, moet voorkomen dat de geadresseerde misbruik maakt van zijn recht op een bepaalde vertaling. Niettemin ligt de bewijslast ook in dat geval bij de eiser.

[22] De in dit verdrag voorgeschreven procedures moeten voor intracommunautaire relaties binnenkort worden vervangen door de bepalingen van een Verordening van de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (gewijzigd voorstel van 29.3.2000, COM(2000) 75 def.).

Lid 3 bepaalt dat bij de vaststelling van de redelijke vergoeding rekening moet worden gehouden met de goede trouw van degene die de uitvinding heeft toegepast of daartoe voorbereidingen heeft getroffen.

Lid 4 bepaalt dat de in lid 2 bedoelde officiële taal ook een officiële taal van de Gemeenschap moet zijn.

Artikel 12 - Recht van voorgebruik van de uitvinding

Dit artikel stemt voor het belangrijkste deel overeen met artikel 20 van het ontwerp-verdrag dat in 1991 werd voorgelegd aan de diplomatieke conferentie voor het sluiten van een verdrag ter aanvulling van het Verdrag van Parijs inzake octrooien. In plaats van eenvoudigweg naar de nationale wetgeving te verwijzen, legt de tekst, net als artikel 37 van het Verdrag van Luxemburg, de belangrijkste rechten van de voorgebruiker vast.

Artikel 13 - Octrooien voor werkwijzen: bewijslast

Dit artikel stemt overeen met artikel 35 van het Verdrag van Luxemburg.

Afdeling 3 - Het Gemeenschapsoctrooi als deel van het vermogen

Artikel 14 - Behandeling van het Gemeenschapsoctrooi als nationaal octrooi

In de leden 1, 2 en 3 worden de leden 1, 2 en 3 van artikel 38 van het Verdrag van Luxemburg grotendeels overgenomen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de verordening inzake het Gemeenschapsmerk (artikel 16). Bepaald wordt dat een Gemeenschapsoctrooi als deel van het vermogen op dezelfde manier wordt behandeld als nationale octrooien. Lid 3 wijkt daarentegen af van lid 4 van artikel 38 van het Verdrag van Luxemburg. De inwerkingtreding van het Gemeenschapsoctrooi als deel van het vermogen mag immers niet afhankelijk zijn van een eventuele inschrijving in een nationaal octrooiregister.

Artikel 15 - Overdracht

De leden 1 en 2 bepalen dat het Gemeenschapsoctrooi onafhankelijk van de onderneming kan worden overgedragen. Soortgelijke bepalingen zijn op het Gemeenschapsmerk van toepassing (artikel 17, leden 1 en 2, van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk).

De leden 3, 4 en 5 komen overeen met artikel 39 van het Verdrag van Luxemburg.

Artikel 16 - Zakelijke rechten

Dit artikel bepaalt dat het Gemeenschapsoctrooi ook in pand kan worden gegeven of het voorwerp van een ander zakelijk recht kan vormen. Deze rechten kunnen worden ingeschreven in het Register van Gemeenschapsoctrooien en gepubliceerd. Een soortgelijke bepaling is op het Gemeenschapsmerk van toepassing (artikel 19 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk).

Artikel 17 - Gedwongen tenuitvoerlegging

Het Gemeenschapsoctrooi kan, als deel van het vermogen, het voorwerp van gedwongen tenuitvoerlegging vormen. De gedwongen tenuitvoerlegging kan worden ingeschreven in het Register van Gemeenschapsoctrooien en gepubliceerd. Een soortgelijke bepaling is op het Gemeenschapsmerk van toepassing (artikel 20 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk).

Artikel 18 - Faillissementsprocedures of soortgelijke procedures

Dit artikel regelt de behandeling van het octrooi bij een faillissements- of een soortgelijke procedure. Lid 1 bepaalt met het oog op een eenvormige behandeling van het octrooi dat een Gemeenschapsoctrooi alleen in een faillissements- of een soortgelijke procedure kan worden betrokken in de lidstaat waar de grootste belangen van de debiteur zich bevinden. Deze regel stemt overeen met de oplossing in de verordening inzake insolventieprocedures die de Raad op 29 mei 2000 heeft goedgekeurd. [23] Deze verordening is niet op Denemarken van toepassing.

[23] Verordening van de Raad inzake insolventieprocedures van 29 mei 2000, nog niet in het PB bekendgemaakt.

Lid 2 neemt voor het belangrijkste deel artikel 41 van het Verdrag van Luxemburg over, waarin wordt bepaald dat bij mede-eigendom van het octrooi dezelfde regel op het deel van de mede-eigenaar van toepassing is.

Lid 3 betreft de inschrijving in het Register van Gemeenschapsoctrooien.

Artikel 19 - Contractuele licenties

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 42 van het Verdrag van Luxemburg en ook op de regeling voor het Gemeenschapsmerk (artikel 22 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk).

Lid 1 vestigt het beginsel dat de octrooihouder licenties aan derden mag verlenen. Dit is een essentieel economisch middel voor de eigenaar.

Lid 2 bevat een algemene clausule over bescherming van rechten wanneer de limieten in de licentieovereenkomst worden overschreden. Het kan bijvoorbeeld gaan om schending van de bepalingen over de tijdsduur of het grondgebied waarvoor de licentie is verleend.

Lid 3 stemt overeen met artikel 42, lid 3, van het Verdrag van Luxemburg.

Artikel 20 - Licenties van rechtswege

In deze bepaling wordt de inhoud van artikel 43 van het Verdrag van Luxemburg overgenomen, afgezien van een wijziging in lid 5. Deze bepaling maakt een stelsel van licenties van rechtswege op basis van bij het Bureau ingediende verklaringen mogelijk.

Lid 5 verschilt van de corresponderende bepaling van het Verdrag van Luxemburg in die zin dat het de Commissie is, en niet een nog op te richten nietigheidsafdeling van het Bureau, die het bedrag van de redelijke vergoeding vaststelt wanneer de octrooihouder en de gebruiker geen akkoord over het bedrag bereiken. Dit is verenigbaar met de rol van de Commissie als autoriteit die krachtens artikel 22 dwanglicenties verleent en een redelijke vergoeding in verband met die licenties vaststelt. Deze oplossing sluit ook aan bij de benadering dat de verordening niet tot de oprichting van nieuwe bijzondere organen binnen het Bureau moet leiden.

Artikel 21 - Verlening van dwanglicenties

Het stelsel van dwanglicenties moet bescherming bieden tegen misbruik van de rechten die uit het octrooi voortvloeien. Het is gebaseerd op de voorschriften in artikel 5 van het Unieverdrag van Parijs tot de bescherming van de industriële eigendom en op de meer recente voorschriften in artikel 27, lid 1, en in artikel 31 van de TRIP's-Overeenkomst.

In tegenstelling tot het Verdrag van Luxemburg, waarin in artikel 45 wordt bepaald dat de nationale wetten op dwanglicenties op een Gemeenschapsoctrooi van toepassing zijn, noemt dit voorstel, met het oog op meer rechtszekerheid, de redenen waarom dergelijke licenties kunnen worden verleend. De in dit artikel genoemde redenen komen ook voor in de voorschriften in de wetgeving van diverse lidstaten en in de voorschriften die uit het Unieverdrag van Parijs en uit de TRIP's-Overeenkomst voortvloeien.

De eerste reden is het niet of onvoldoende toepassen van het Gemeenschapsoctrooi. Lid 1 van het artikel bevat de voorschriften van artikel 5, lid 4, van het Unieverdrag van Parijs wat betreft het moment waarop een aanvrage om een dwanglicentie om die reden kan worden ingediend. In dit lid is ook het verbod op discriminatie tussen ingevoerde en nationale producten uit artikel 27, lid 1, van de TRIP's-Overeenkomst opgenomen.

In lid 2 wordt de tweede reden gegeven. Deze is van toepassing op situaties waarin de houder van een Gemeenschaps- of nationaal octrooi (tweede octrooi) zijn octrooi niet kan toepassen zonder inbreuk te maken pp een ander Gemeenschapsoctrooi (eerste octrooi). Een nationaal of communautair kwekersrecht wordt aan het tweede octrooi gelijkgesteld. In zulke gevallen moet het tweede octrooi (of kwekersrecht), op grond van artikel 31, lid l, van de TRIP's-Overeenkomst een belangrijke technische vooruitgang vormen ten opzichte van de uitvinding die voorwerp van het eerste octrooi is. De voorgestelde bepaling maakt het de Commissie mogelijk om iedere maatregel te nemen die zij noodzakelijk acht om te verifiëren of aan die voorwaarden is voldaan.

Lid 3 verleent de Commissie de bevoegdheid om de toepassing van een octrooi in een aantal specifieke situaties toe te staan. Het gaat hierbij om crisisperiodes of uiterste noodsituaties of om situaties waarin moet worden opgetreden tegen een praktijk die in een vonnis naar aanleiding van een gerechtelijke of administratieve procedure als concurrentiebeperkend is aangemerkt.

In lid 4 wordt artikel 31, onder c), van de TRIP's-Overeenkomst overgenomen voor zover het de technologie van halfgeleiders betreft.

In lid 5 wordt artikel 31, onder b), van de TRIP's-Overeenkomst grotendeels overgenomen.

Lid 6 bepaalt dat de uitvoeringsbepalingen en de te volgen procedures voor de toepassing van de in dit artikel vervatte beginselen in de uitvoeringsverordening worden vastgesteld.

Artikel 22 - De op dwanglicenties toepasselijke voorwaarden

De op dwanglicenties toepasselijke voorwaarden in lid 1 komen overeen met die in artikel 31 van de TRIP's-Overeenkomst.

Lid 2 bepaalt dat lidstaten geen dwanglicenties op een Gemeenschapoctrooi kunnen verlenen.

Artikel 23 - Werking jegens derden

In dit artikel wordt bepaald onder welke voorwaarden de in de artikelen 16 tot en met 22 bedoelde rechtshandelingen aan derden kunnen worden tegengeworpen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 23 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk.

Artikel 24 - De Gemeenschapsoctrooiaanvrage als deel van het vermogen

Lid 1 bepaalt dat de artikelen 14 tot en met 19 alsmede artikel 21, behalve de leden 1 en 2, en artikel 22 ook op de Gemeenschapsoctrooiaanvrage van toepassing zijn. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 24 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Uit de verwijzing naar de artikelen van hetzelfde hoofdstuk volgt ook dat octrooiaanvragen, net als octrooien, in het Register van Gemeenschapsoctrooien worden ingeschreven.

Lid 2 bepaalt dat rechten die bij de octrooiaanvrage zijn verworven, hun werking met betrekking tot een verleend octrooi behouden.

HOOFDSTUK III - INSTANDHOUDING, VERVAL EN NIETIGHEID VAN HET GEMEENSCHAPSOCTROOI

Afdeling 1 - Instandhouding en verval

Artikel 25 - Jaarlijkse heffingen

Lid 1 vormt de basisbepaling voor de jaarlijkse heffingen. Deze heffingen moeten aan het Bureau worden betaald om het Gemeenschapsoctrooi in stand te houden. De tekst geeft nauwkeurig aan vanaf welk moment heffingen zijn verschuldigd. De hoogte van de heffingen wordt in de uitvoeringsverordening inzake de heffingen vastgesteld.

Lid 2 voorziet in een extra betalingstermijn voor de jaarlijkse heffing, mits er een toeslag wordt betaald.

Lid 3 bepaalt uit oogpunt van billijkheid dat er geen toeslag is verschuldigd wanneer de termijn voor de jaarlijkse heffing vervalt binnen twee maanden nadat de verlening van het octrooi is bekendgemaakt, indien er binnen de in lid 2 genoemde termijn is betaald.

Artikel 26 - Afstand

Dit artikel bepaalt dat van een Gemeenschapsoctrooi slechts in zijn geheel afstand kan worden gedaan. Deze afstand moet schriftelijk aan het Bureau worden gemeld en wordt in het Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven onder de voorwaarde dat een bepaalde categorie van personen vooraf in kennis wordt gesteld of eventueel toestemming heeft verleend.

Artikel 27 - Verval

Dit artikel bepaalt in welke gevallen het Gemeenschapsoctrooi vervalt. Het stemt voor het belangrijkste deel overeen met artikel 50 van het Verdrag van Luxemburg. Anders dan in dit akkoord, dat voor de duur van de bescherming naar het Verdrag van München verwijst, wordt in lid 1, onder a), echter de duur van de bescherming vastgesteld.

afdeling 2 - Nietigheid van het Gemeenschapsoctrooi

Artikel 28 - Nietigheidsgronden

Dit artikel, waarin de nietigheidsgronden van het Gemeenschapsoctrooi worden bepaald, wordt artikel 56 van het Verdrag van Luxemburg voor het belangrijkste deel overgenomen, afgezien van de volgende uitzonderingen.

Anders dan artikel 56, lid 1, onder f), van het Verdrag van Luxemburg verwijst lid 1, onder f), niet naar artikel 36, lid 1, van dat verdrag maar bevat het een substantiële nietigheidsgrond.

Anders dan artikel 56, lid 3, van het Verdrag van Luxemburg, bevat dit artikel geen bepaling dat de nietigheid van het Gemeenschapsoctrooi in het in lid 1, onder f), bedoelde geval alleen voor de desbetreffende lidstaat wordt uitgesproken. Hieruit volgt dat, in geval van een eerder nationaal octrooi in één lidstaat, het Gemeenschapsoctrooi in de gehele Gemeenschap nietig is. Deze oplossing, die noodzakelijk is om de eenheid van het Gemeenschapsoctrooi te bewaren, leidt niettemin tot een strenge behandeling van het Gemeenschapsoctrooi in vergelijking met de Europese octrooien die in feite nationale octrooien zijn.

De bevoegdheid om over de nietigheid van het Gemeenschapsoctrooi te oordelen, berust bij het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom. Aangezien de nationale rechterlijke instanties bevoegd blijven voor procedures betreffende het recht op het Gemeenschapsoctrooi, kan een nietigverklaring op de in lid e) genoemde grond door de gecentraliseerde rechterlijke instantie slechts worden uitgesproken na een vonnis van een nationale rechterlijke instantie (zie artikel 31, lid 2, van deze verordening).

Artikel 29 - Rechtsgevolgen van nietigheid

Dit artikel komt deels overeen met artikel 54 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Lid 1 bepaalt de werking van de nietigheid. Lid 2 legt vast op welke beslissingen en overeenkomsten de nietigheid geen invloed heeft. Het wijkt in zoverre van het stelsel van het Gemeenschapsmerk af dat er niet wordt bepaald dat nationale bepalingen betreffende vorderingen tot vergoeding van schade veroorzaakt door het gedrag van de octrooihouder of betreffende ongerechtvaardigde verrijking van toepassing kunnen zijn. De reden hiervan is dat de verordening in een volledig schadevergoedingssysteem op basis van gemeenschappelijke regels voorziet (zie artikel 44 betreffende schadevergoeding).

HOOFDSTUK IV - BEVOEGDHEID EN PROCEDURE INZAKE RECHTSVORDERINGEN BETREFFENDE GEMEENSCHAPSOCTROOIEN

Afdeling 1 - Vorderingen inzake geldigheid, inbreuk en gebruik van het Gemeenschapsoctrooi

Artikel 30 - Vorderingen en verzoeken die op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing zijn - uitsluitende bevoegdheid van het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom

Lid 1 bevat een uitputtende opsomming van de vorderingen en verzoeken die bij het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom moeten worden ingediend. Het zijn vorderingen en aanvragen inzake de geldigheid van en inbreuken op het octrooi en betreffende het gebruik van de uitvinding en schadevergoeding.

Lid 2 bepaalt dat met betrekking tot het Gemeenschapsoctrooi geen vordering inzake dreigende inbreuk mogelijk is.

Lid 3 geeft het bevoegde gerecht aan. Het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom heeft een exclusieve bevoegdheid voor de bedoelde verzoeken en vorderingen. Zo moeten zelfs latere vorderingen tot schadevergoeding bij dit gecentraliseerde gerecht worden ingediend, en niet bij een nationale rechterlijke instantie.

Lid 4 verwijst, wat de voorwaarden en voorschriften inzake de bedoelde vorderingen en verzoeken betreft naar het statuut of reglement voor de procesvoering van het genoemde gerecht voor zover ze nog niet in het EG-Verdrag of in deze verordening zijn vastgelegd.

Artikel 31 - Vordering tot nietigverklaring

Dit artikel legt de mogelijke gronden voor een rechtstreeks verzoek tot nietigverklaring vast, bepaalt welke personen een vordering kunnen indienen en andere toepasselijke voorschriften. Het verschilt in zoverre van artikel 55 van het Verdrag van Luxemburg dat er wordt bepaald dat een vordering tot nietigverklaring zelfs kan worden ingediend wanneer nog oppositie kan worden ingesteld of een oppositieprocedure bij het Bureau aanhangig is.

Artikel 32 - Reconventioneel verzoek tot nietigheidverklaring

Deze bepaling bevat de voorwaarden voor een reconventioneel verzoek tot nietigverklaring en voorziet in een informatieverplichting wanneer de octrooihouder geen partij in het geding is. Een soortgelijke bepaling is van toepassing op het Gemeenschapsmerk (artikel 96 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk).

Artikelen 33 en 34 - Vordering inzake inbreuk - Vordering tot verklaring van niet-inbreuk

Deze twee artikelen bepalen de voorwaarden voor een vordering inzake inbreuk en een vordering tot verklaring van niet-inbreuk alsmede de personen die deze vorderingen kunnen indienen of zich in de procedure kunnen voegen.

Artikelen 35 en 36 - Vordering inzake het gebruik van de uitvinding vóór de verlening van het octrooi - Vordering inzake het recht van voorgebruik van de uitvinding

Deze twee artikelen bepalen de voorwaarden voor een vordering inzake het gebruik van de uitvinding tijdens de in artikel 11 van deze verordening bedoelde periode en inzake het in artikel 12 van deze verordening bedoelde recht van voorgebruik alsmede de personen die een dergelijke vordering kunnen indienen.

Artikel 37 - Verzoek tot beperking

Deze bepaling voorziet in de procedure en de voorwaarden voor de verzoeken tot beperking van het octrooi.

De octrooihouder kan er namelijk belang bij hebben om op eigen initiatief een beperking van zijn octrooi aan te vragen. Hij kan tegenover een veronderstelde inbreukmaker in een zwakke positie verkeren en daarom de kans op een vordering tot nietigverklaring willen verkleinen die funeste economische gevolgen in de vorm van schadevergoeding met zich mee kan brengen.

Artikel 38 - Verzoek tot vervallenverklaring

Dit artikel bepaalt dat een ieder een verzoek tot vervallenverklaring van een Gemeenschapsoctrooi om de in artikel 27 van deze verordening bedoelde redenen kan indienen.

Artikel 39 - Beroep

Dit artikel bevat de basisbeginselen voor beroep tegen beslissingen van het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom in eerste aanleg. Voor meer gedetailleerde voorschriften wordt naar het statuut van het gerecht verwezen.

Artikel 40 - Handelingsbevoegdheid van de Commissie

Dit artikel verleent de Commissie de bevoegdheid om in het belang van de Gemeenschap bij het gerecht een vordering tot nietigverklaring in te dienen en zich in iedere bij het gerecht aanhangige procedure te voegen. Deze bevoegdheid is onder andere bedoeld als compensatie voor het feit dat deze verordening niet in een rechtstreeks beroep tegen beslissingen van het Bureau voorziet.

Artikel 41 - Omvang van de bevoegdheid

Deze bepaling houdt in dat de bevoegdheid van het gecentraliseerde gerecht op het gebied van inbreuken en gebruik van het octrooi het hele grondgebied van de Gemeenschap dekt.

Artikel 42 - Voorlopige en bewarende maatregelen

Dit artikel bepaalt dat het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom iedere noodzakelijke voorlopige of bewarende maatregel kan nemen. Meer gedetailleerde regels worden in het statuut van het gerecht opgenomen.

Het gecentraliseerde gerecht is immers de meest aangewezen instantie om te beslissen over deze maatregelen, waarbij altijd in zekere mate moet worden beoordeeld of de desbetreffende aanvrage gegrond is. Het is van belang dat er eenvoudige en snelle procedures worden ingevoerd met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging in alle lidstaten. Daarentegen moeten de rechterlijke instanties van de lidstaten geen concurrente bevoegdheid krijgen om voorlopige maatregelen op te leggen in zaken waarin het gecentraliseerde gerecht voor het bodemgeschil bevoegd is. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat er discrepanties ontstaan tussen de voorlopige en bewarende maatregelen die door de nationale rechterlijke instanties en de maatregelen die door de gecentraliseerde instantie worden opgelegd.

Artikel 43 - Sancties

Op grond van deze bepaling kan het gerecht bij de behandeling van een inbreukzaak, indien het daadwerkelijk een inbreuk vaststelt, een aantal sancties opleggen. Zo kan het gerecht het staken van de inbreuk en verschillende inbeslagnames bevelen en iedere andere bij de omstandigheden passende sanctie om het bevel tot staking van de inbreuk te doen naleven.

Artikel 44 - Vorderingen of verzoeken tot schadevergoeding

Deze bepaling houdt in dat het gecentraliseerde gerecht niet alleen bijvoorbeeld een inbreuk of de nietigheid van het octrooi kan constateren en sancties kan opleggen, maar ook herstel van de geleden schade kan bevelen. Indien dit niet zo was, zouden de partijen een nieuwe procedure bij de nationale rechter moeten aanspannen, hetgeen strijdig zou zijn met de doelstelling om een daadwerkelijke oplossing voor hun geschil te bieden. De bepaling bevat substantiële regels voor de vaststelling van een schadevergoeding. Lid 2 bevat een niet-uitputtende opsomming van elementen waarmee het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom bij de vaststelling van een schadevergoeding rekening moet houden.

Het zou namelijk onaanvaardbaar zijn dat de regels betreffende de inbreuk op een unitaire titel als het Gemeenschapsoctrooi van geval tot geval zouden worden bepaald op basis van criteria zoals de plaats van de inbreuk of de woonplaats van de partijen. Een inbreuk op het Gemeenschapsoctrooi, ongeacht de plaats in de Gemeenschap waar deze wordt gepleegd, is een inbreuk op de eenheid van het octrooi. Bovendien is het in situaties waarin de inbreuk in meer lidstaten wordt gepleegd, bijvoorbeeld niet aanvaardbaar dat het communautaire gerecht evenveel nationale wetten toepast als er lidstaten zijn waar de inbreuk heeft plaatsgehad. De bepaling garandeert de belanghebbende partijen duidelijkheid over de behandeling van hun geschillen die door de toekomstige jurisprudentie van het gecentraliseerde gerecht nog zal toenemen.

Het is van wezenlijk belang dat deze bepaling in algemene termen wordt opgesteld. Hierdoor kan het communautaire gerecht in elk afzonderlijk geval een doeltreffende oplossing vinden. Om ieder misverstand te voorkomen, wordt vermeld dat de schadevergoeding geen repressief karakter mag hebben.

Zoals in artikel 30 reeds is aangegeven, blijft de gecentraliseerde rechterlijke instantie bevoegd voor verzoeken tot schadevergoeding die na de principale vordering worden ingediend. Dit voorkomt tegenstrijdige of onsamenhangende jurisprudentie die zou kunnen ontstaan indien de nationale rechterlijke instanties deze bevoegdheid zouden hebben.

De leden 3 en 4 bevatten specifieke regels betreffende de toekenning van schadevergoeding bij inbreuk.

Lid 3 bepaalt dat ervan wordt uitgegaan dat de inbreukmaker in kwestie niet wist, noch kon weten dat hij inbreuk op het octrooi pleegde, indien het octrooi niet is verleend in de officiële taal van de lidstaat waar hij is gevestigd en niet in die taal is vertaald en voor het publiek toegankelijk gemaakt. In dat geval is schadevergoeding wegens inbreuk slechts verschuldigd vanaf het moment waarop hem formeel een vertaling van het octrooi in die taal is bekendgemaakt.

Lid 4 bepaalt dat de veronderstelde inbreukmaker, indien zijn lidstaat van vestiging twee of meer officiële talen heeft, recht heeft op een kennisgeving in de taal die hij kent. Dit beginsel stemt overeen met dat in artikel 12.

Artikel 45 - Verjaring

Dit artikel stelt een verjaringstermijn voor een aantal in dit hoofdstuk bedoelde vorderingen vast.

afdeling 2 - Bevoegdheid en procedure voor andere vorderingen betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Artikel 46 - Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties

De exclusieve bevoegdheid van het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom geldt niet voor alle mogelijke aspecten die een Gemeenschapsoctrooi kunnen betreffen. Zo vallen geschillen over de vraag wie het recht op een geoctrooieerde uitvinding heeft, bijvoorbeeld in een relatie tussen werkgever en werknemer, over de contractuele gevolgen van het schenden van de voorwaarden van een contractuele licentie of over de overdracht van een octrooi, onder de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.

Artikel 47 - Toepassing van het Bevoegdheids- en Executieverdrag

Als algemene regel geldt dat het Bevoegdheids- en Executieverdrag van toepassing is op civiel- en handelsrechtelijke geschillen, zelfs indien het een communautaire titel zoals het Gemeenschapsoctrooi betreft. De noodzakelijke uitzonderingen of aanvullingen worden in de verordening aangegeven.

Er wordt in het voorstel rekening mee gehouden dat het Bevoegdheids- en Executieverdrag op het ogenblik voor de meeste lidstaten wordt geactualiseerd [24]. Het spreekt vanzelf dat zodra de verordening in werking is getreden, de regels ervan op de relaties tussen die lidstaten van toepassing zijn. Voor de lidstaten waarop de uitvoeringsverordening niet van toepassing is, blijft het Bevoegdheids- en Executieverdrag van toepassing, tenzij er een nieuwe overeenkomst tussen de Gemeenschap en dat land of die landen wordt gesloten. Voor de duidelijkheid wordt er alleen naar het geldende Bevoegdheids- en Executieverdrag verwezen.

[24] Voorstel van de Commissie van 14 juli 1999 COM(1999) 348 def.

Artikel 48 - Vorderingen betreffende het recht op octrooi tussen werkgever en werknemer

Dit artikel bevat een afwijking van het Bevoegdheids- en Executieverdrag wat de geschillen tussen werkgever en werknemer betreft: op grond van lid 1, zijn uitsluitend bevoegd de rechterlijke instanties van de lidstaat waarvan op grond van de verordening de wetgeving het recht op het Gemeenschapsoctrooi bepaalt. Een soortgelijke bepaling is in het Verdrag van Luxemburg opgenomen (artikel 67, lid 2). Lid 2 bevat een zelfde bepaling als in het Bevoegdheids- en Executieverdrag. Toch moet deze in de verordening worden opgenomen, enerzijds omdat in lid 1 een afwijking wordt voorgeschreven en anderzijds voor de duidelijkheid, gezien het belang van deze bepaling.

Artikel 49 - Vorderingen inzake gedwongen tenuitvoerlegging betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Dit artikel, waarin de inhoud van artikel 40 van het Verdrag van Luxemburg wordt overgenomen, bepaalt de bevoegdheid inzake gedwongen tenuitvoerlegging. Een soortgelijke bepaling geldt voor het Gemeenschapsmerk ( artikel 20, lid 2). Net als het Gemeenschapsmerk is het Gemeenschapsoctrooi een deel van het vermogen dat losstaat van de onderneming van de houder. De gevolgen ervan worden bepaald overeenkomstig de wet van de in artikel 14 bedoelde lidstaat. Vanzelfsprekend wordt de bevoegdheid inzake de gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig de wet van dezelfde staat bepaald.

Artikel 50 - Aanvullende bepalingen inzake bevoegdheid

Lid 1, dat de regels betreffende de absolute bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties bevat, stemt inhoudelijk met artikel 68, lid 1, van het Verdrag van Luxemburg overeen. Bevoegd zijn dezelfde rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de nationale octrooien die in de betreffende lidstaat zijn verleend. Dit artikel moet garanderen dat er ook voor geschillen die een unitaire titel betreffen in iedere lidstaat een geschikte instantie bestaat.

Lid 2, dat met artikel 68, lid 3, van het Verdrag van Luxemburg overeenstemt, verleent de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de Europese Octrooiorganisatie is gevestigd een internationale bevoegdheid voor de gevallen waarin op grond van de artikelen 47 en 48 en van lid 1 van het betreffende artikel geen enkele rechterlijke instantie van een andere lidstaat bevoegd is.

Artikel 51 - Verplichtingen van de nationale rechterlijke instantie

Deze bepaling is noodzakelijk voor het behoud van de exclusieve bevoegdheden van de gecentraliseerde rechterlijke instantie inzake de geldigheid van het Gemeenschapsoctrooi.

Lid 1 bepaalt dat een nationale rechterlijke instantie waarbij een vordering wordt ingediend waarvoor het communautaire gerecht exclusief bevoegd is, zich ambtshalve onbevoegd moet verklaren.

Lid 2 bevat, net als artikel 72 van het Verdrag van Luxemburg, de bepaling dat de nationale rechterlijke instanties het Gemeenschapsoctrooi als geldig moeten beschouwen. Een soortgelijke bepaling geldt voor het Gemeenschapsmerk (artikel 103 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk). Uiteraard is deze regel niet van toepassing indien de bevoegde rechter het octrooi nietig heeft verklaard.

Lid 3 bepaalt dat indien bij de nationale rechterlijke instantie een vordering anders dan bedoeld in artikel 30 van deze verordening is ingediend, maar waarvoor het resultaat van een vordering bij het communautaire gerecht niettemin van belang is, de nationale instantie de procedure opschort. In de praktijk zal deze situatie niet vaak voorkomen omdat de communautaire gerechten ook de schadevergoeding in verband met inbreuken en nietigheid van het Gemeenschapsoctrooi opleggen. Vorderingen uit hoofde van oneerlijke concurrentie zijn echter wel mogelijk. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 34 van het Geschillenprotocol van het Verdrag van Luxemburg.

Zo houdt de nationale rechterlijke instantie een zekere beslissingsbevoegdheid over het uitstel van de behandeling indien er bij het gecentraliseerde gerecht een zaak aanhangig is. Het nationale gerecht kan zich namelijk, ondanks de bij het gecentraliseerde gerecht lopende termijn, uitspreken over een bij hem aanhangige zaak voor zover een uitspraak in de bij het gecentraliseerde gerecht aanhangige zaak niet noodzakelijk is. In een dergelijke situatie moet het nationale gerecht in zijn vonnis het octrooi als geldig beschouwen.

Artikel 52 - Toepasselijk procesrecht

Deze bepaling garandeert dat het Gemeenschapsoctrooi wat de procedurele voorschriften betreft hetzelfde wordt behandeld als de nationale octrooien.

Afdeling 3 - Arbitrage

Artikel 53 - Arbitrage

Deze bepaling geeft aan dat de verordening een arbitrageprocedure niet uitsluit voor geschillen betreffende een Gemeenschapsoctrooi. De enige beperking is dat een Gemeenschapsoctrooi in een arbitrageprocedure niet nietig of ongeldig kan worden verklaard. Hiervoor is uitsluitend het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom bevoegd.

Door middel van arbitrage kunnen de partijen bijvoorbeeld een geschil over schadevergoeding oplossen.

Bij de huidige stand van zaken lijkt het niet nodig om gemeenschappelijke regels voor arbitrage voor te stellen. Daarom verwijst het artikel naar de nationale voorschriften van de lidstaten. Deze verwijzing geldt zowel voor de materiële voorschriften als voor de voorschriften van internationaal privaatrecht die in de lidstaten van toepassing zijn. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraken in arbitragezaken worden met name geregeld in het Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken (New York, 1958).

HOOFDSTUK V - GEVOLGEN VOOR HET NATIONALE RECHT

Artikel 54 - Verbod van dubbele bescherming

Deze bepaling, een aangepaste versie van artikel 75 van het Verdrag van Luxemburg, verbiedt dubbele bescherming. Een dubbele bescherming voor hetzelfde grondgebied is immers ongewenst. Het artikel bepaalt dat het nationaal octrooi in een dergelijk geval geen rechtsgevolgen meer heeft en op welk moment dit het geval is.

De leden 3 en 4 komen inhoudelijk overeen met de leden 3 en 4 van artikel 75 van het Verdrag van Luxemburg.

Artikel 55 - Nationale gebruiksmodellen en gebruikscertificaten

In dit artikel wordt de inhoud van artikel 79 van het Verdrag van Luxemburg overgenomen. Hierdoor wordt een nationaal gebruiksmodel of gebruikscertificaat of een aanvrage daarvoor wat de toepassing van artikel 54 betreft aan een octrooi gelijkgesteld.

Aangezien de voorbereiding van het gewijzigde voorstel voor een richtlijn inzake de gebruiksmodellen nog niet is afgerond [25], is het in dit stadium niet gewenst de tekst aan te passen met een verwijzing naar het gebruiksmodel in de zin van de richtlijn van het Europese Parlement en de Raad. Daarom betreft dit artikel alleen de gebruiksmodellen of -certificaten en de aanvragen daarvoor in de lidstaten waar deze bekend zijn en waarbij de betekenis ervan van lidstaat tot lidstaat kan verschillen.

[25] Gewijzigd voorstel van 25 juni 1999, COM(1999) 309 def.

HOOFDSTUK VI - SLOTBEPALINGEN

Artikel 56 - Register van Gemeenschapsoctrooien

Dit artikel bevat voorschriften inzake het Register van Gemeenschapsoctrooien. Het register wordt gehouden door het Bureau en ligt voor het publiek ter inzage.

Artikel 57 - Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien

Dit artikel bevat voorschriften inzake het Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien. De publicatie gebeurt door het Bureau.

Artikel 58 - Facultatieve vertalingen

Dit artikel betreft uitsluitend de mogelijkheid voor de octrooihouder om achteraf vertalingen van een reeds verleend octrooi in te dienen.

Op grond van dit artikel kan de octrooihouder vertalingen van zijn octrooi in enkele of alle officiële talen van de Gemeenschap bij het Bureau indienen. Opgemerkt zij dat het octrooi dat volgens het Europese octrooistelsel is verleend, geldig is zonder andere dan de in het Verdrag van München bedoelde vertaling. Dit betekent dat het octrooischrift van het Gemeenschapsoctrooi wordt gepubliceerd in de taal die voor de procedure bij het Bureau is gekozen (Engels, Duits of Frans), met bovendien een vertaling van de conclusies in de andere twee officiële talen van het Bureau.

De facultatieve vertalingen moeten leiden tot een nog betere verspreiding van informatie over het verleende octrooi. Via deze vertalingen kan de octrooihouder ook voorkomen dat het ontbreken van een vertaling in de taal van een veronderstelde inbreukmaker kan worden aangevoerd als reden waarom deze geen schadevergoeding hoeft te betalen en de door de inbreuk veroorzaakte schade niet hoeft te herstellen.

Artikel 59 - Uitvoeringsverordening

De verordening wordt aangevuld met een uitvoeringsverordening waarin de uitvoeringsbepalingen van deze verordening wordt vastgesteld. Deze verordening wordt door middel van een comitéprocedure aangenomen.

De uitvoeringsverordening bevat met name de uitvoeringsbepalingen en de te volgen procedure voor de toepassing van de voorschriften betreffende de artikelen 6 (gevolgen van verandering van het houderschap), 20 (licenties van rechtswege), 21 (dwanglicenties) en 26 (afstand).

Daarentegen kunnen de uitvoeringsbepalingen betreffende onder andere de artikelen 56 en 57 (houden en terinzagelegging van het Register van Gemeenschapsoctrooien en uitgifte van het Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien) worden bepaald bij de onderhandelingen met het oog op de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München.

Artikel 60 - Uitvoeringsverordening inzake de heffingen

Om te garanderen dat het Gemeenschapsoctrooi werkelijk betaalbaar wordt, ligt de bevoegdheid op het gebied van de jaarlijkse heffingen, met inbegrip van de toeslagen, voor de vernieuwing van een verleend octrooi geheel bij de Gemeenschap.

Lid 1 bepaalt dat de bedragen van de heffingen en de wijze van betaling in een uitvoeringsverordening worden vastgesteld.

Lid 2 verwijst voor de goedkeuring van de uitvoeringsverordening naar de comitéprocedure.

Artikel 61 - Instelling van een comité en procedure voor het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen

De bepaling voorziet in de oprichting van een comité genaamd "comité voor vraagstukken in verband met de heffingen en uitvoeringsregels van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi" voor de goedkeuring van de in de artikelen 59 en 60 bedoelde uitvoeringsverordeningen. De bepaling stemt overeen met artikel 5 van het besluit van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. [26]

[26] PB L 184 van 17 juli 1999.

Artikel 62 - Verslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening

Dit artikel bepaalt dat de Commissie na de inwerkingtreding om de vijf jaar een verslag over de toepassing van de verordening publiceert. Dit verlag moet met name de kosten van het Gemeenschapsoctrooi en het stelsel voor de oplossing van geschillen inzake inbreuk en geldigheid betreffen.

Artikel 63 - Inwerkingtreding

Lid 1 stelt de inwerkingtredingsdatum van de verordening vast.

Lid 2 legt de wijze vast waarop wordt bepaald vanaf welke datum de octrooiaanvrage voor het grondgebied van de Gemeenschap kan worden ingediend.

2000/0177 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende het Gemeenschapsoctrooi.

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie [27],

[27] PB C ... van ..., blz. ...

Gezien het advies van het Europees Parlement [28],

[28] PB C ... van ..., blz. ...

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [29],

[29] PB C ... van ..., blz. ...

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het optreden van de Gemeenschap omvat een interne markt die wordt gekenmerkt door de opheffing van belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en de totstandbrenging van een regime waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. Het scheppen van de juridische voorwaarden die het voor ondernemingen mogelijk maken hun productie en de distributie van hun producten aan de omvang van de Gemeenschap aan te passen, draagt tot die doelstellingen bij. Van de rechtsinstrumenten waarover de ondernemingen hiertoe zouden moeten beschikken, is een octrooi dat op het gehele grondgebied van de Gemeenschap eenvormige bescherming geniet, bijzonder geschikt.

(2) Bij het Verdrag van München inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, hierna "Verdrag van München" genoemd, is het Europees Octrooibureau, hierna "Bureau" genoemd, opgericht, dat met de verlening van Europese octrooien is belast. Er moet voor de verlening en het beheer van het Gemeenschapsoctrooi van de bij het Bureau aanwezige kennis gebruik worden gemaakt.

(3) Door de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München wordt de Gemeenschap in het systeem van het verdrag opgenomen als grondgebied waarvoor een eenheidsoctrooi kan worden verleend. De Gemeenschap kan zich daarom in deze verordening beperken tot het vaststellen van het recht dat na de verlening op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing is.

(4) Het communautaire octrooirecht moet noch het octrooirecht van de lidstaten noch het Europese octrooirecht op basis van het Verdrag van München gaan vervangen. Het zou immers niet gerechtvaardigd zijn ondernemingen te verplichten hun octrooien als Gemeenschapsoctrooien in te dienen, daar de nationale en Europese octrooien noodzakelijk blijven voor ondernemingen die geen bescherming van hun uitvindingen op Gemeenschapsniveau willen wensen. Daarom doet deze verordening geen afbreuk aan het recht van de lidstaten nationale octrooien te verlenen.

(5) Het streven naar een betaalbaar Gemeenschapsoctrooi maakt het wenselijk, dat dit octrooi in de taal waarin het overeenkomstig het Verdrag van München is verleend in de gehele Gemeenschap geldig is.

(6) Het is noodzakelijk zo nodig de nadelige gevolgen van een monopolie als gevolg van een Gemeenschapsoctrooi tegen te gaan door een stelsel van dwanglicenties. De beslissingsbevoegdheid terzake dient daarom bij de Commissie te liggen. Tegen de beslissingen van de Commissie dient op grond van artikel 230 van het Verdrag beroep bij het Gerecht van eerste aanleg der Europese Gemeenschappen en bij het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen open te staan.

(7) Uit het oogpunt van rechtszekerheid moeten alle vorderingen die bepaalde aspecten van het Gemeenschapsoctrooi betreffen aan dezelfde rechterlijke instantie worden onderworpen en moeten de beslissingen van die instantie in de gehele Gemeenschap uitvoerbaar zijn. Daarom dient een uitsluitende bevoegdheid voor een categorie vorderingen en verzoeken betreffende een Gemeenschapsoctrooi en met name betreffende vorderingen inzake inbreuk en geldigheid, aan het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom te worden verleend. Bovendien moet tegen de beslissingen van een kamer van eerste aanleg beroep bij een kamer van beroep van dit gerecht mogelijk zijn.

(8) Het is noodzakelijk dat de rechterlijke instantie die zich over inbreuken en geldigheid uitspreekt, eveneens op basis van gemeenschappelijke regels uitspraak kan doen over sancties en herstel van de geleden schade. Deze bevoegdheden doen geen afbreuk aan de bevoegdheden voor de toepassing van regels betreffende de strafrechtelijke aansprakelijkheid en oneerlijke concurrentie waarin de wetgeving van de lidstaten kan voorzien;

(9) De voorschriften voor de procedure bij het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom worden vastgesteld in het statuut en in het reglement voor de procesvoering van dit gerecht.

(10) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 kunnen de doelstelling van het overwogen optreden en met name het in het leven roepen van een recht dat een eenheid vormt en in de gehele Gemeenschap gevolgen heeft, slechts door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening beperkt zich tot het vereiste minimum om deze doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hiertoe nodig is.

(11) Daar de nodige maatregelen ter uitvoering van deze verordening, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EEG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheid [30] dienen deze maatregelen volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van genoemd besluit te worden vastgesteld,

[30] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Gemeenschappelijk octrooirecht

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk octrooirecht ingesteld. Dit recht is van toepassing op ieder octrooi dat door het Europees Octrooibureau, hierna "Bureau" genoemd, op grond van de bepalingen van het Europees Octrooiverdrag van 5 oktober 1973, hierna "Verdrag van München" genoemd, voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap wordt verleend.

Een dergelijk octrooi moet voor de toepassing van deze verordening als een Gemeenschapsoctrooi worden beschouwd.

Artikel 2

Gemeenschapsoctrooi

1. Het Gemeenschapsoctrooi vormt een eenheid. Het heeft in de hele Gemeenschap dezelfde rechtsgevolgen. Het kan slechts voor de gehele Gemeenschap worden verleend, overgedragen, nietig verklaard of eindigen.

2. Het Gemeenschapsoctrooi is zelfstandig. Het is slechts onderworpen aan de bepalingen van deze verordening en aan de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. Deze verordening laat de toepasselijkheid van het recht van de lidstaten inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid en oneerlijke concurrentie echter onverlet.

3. Tenzij anders wordt bepaald, hebben de in deze verordening gebruikte termen dezelfde betekenis als de overeenkomstige termen in het Verdrag van München.

4. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder 'Gemeenschapsoctrooiaanvrage' verstaan een aanvrage van een Europees octrooi voor het grondgebied van de Gemeenschap.

Artikel 3

Toepassing op de zee en de onderzeese gebieden en in de ruimte

1. Deze verordening is van toepassing op de zee en de onderzeese gebieden die aan het grondgebied van een lidstaat grenzen en waarover deze lidstaat soevereine rechten of rechtsmacht naar internationaal recht bezit.

2. Deze verordening is van toepassing op uitvindingen die zijn gedaan of gebruikt in de kosmische ruimte, met inbegrip van de hemellichamen, en in of op ruimtevoorwerpen die op grond van het internationale recht onder de rechtsmacht en de controle van een of meer lidstaten zijn geplaatst.

HOOFDSTUK II

OCTROOIRECHT

Afdeling 1

Recht op het octrooi

Artikel 4

Recht op het Gemeenschapsoctrooi

1. Het recht op het Gemeenschapsoctrooi komt toe aan de uitvinder of diens rechtverkrijgende.

2. Wanneer de uitvinder een werknemer is, wordt het recht op het Gemeenschapsoctrooi bepaald overeenkomstig het recht van de staat op het grondgebied waarvan de werknemer zijn hoofdwerkzaamheid verricht. Indien niet kan worden vastgesteld in welke staat de hoofdwerkzaamheid wordt verricht, is het toepasselijke recht het recht van de staat waar de vestiging van de werkgever zich bevindt waaraan de werknemer is verbonden.

3. Wanneer verscheidene personen de uitvinding onafhankelijk van elkaar hebben gedaan, komt het recht op het Gemeenschapsoctrooi toe aan degene wiens octrooiaanvrage de oudste datum van indiening of eventueel de oudste voorrangsdatum heeft. Deze bepaling is alleen van toepassing indien de eerste Gemeenschapsoctrooiaanvrage is gepubliceerd.

Artikel 5

Opeising van het recht op het Gemeenschapsoctrooi

1. Indien het Gemeenschapsoctrooi is verleend aan een persoon die hierop ingevolge artikel 4 , leden 1 en 2, geen recht heeft, kan degene die ingevolge dat artikel wel recht op het octrooi heeft, eisen dat het octrooi onverminderd alle andere rechten of rechtsvorderingen aan hem als rechthebbende wordt overgedragen.

2. Degene die slechts op een deel van het Gemeenschapsoctrooi recht heeft, kan overeenkomstig het eerste lid eisen dat het octrooi aan hem als mederechthebbende wordt overgedragen.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde rechten kunnen slechts binnen twee jaar na de datum waarop de verlening van het Gemeenschapsoctrooi in het in artikel 57 bedoelde Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien is bekendgemaakt, in rechte worden uitgeoefend. Deze bepaling is niet van toepassing indien de octrooihouder ten tijde van de verlening of de verkrijging van het octrooi wist dat hij geen recht op het octrooi had.

4. De instelling van een rechtsvordering wordt ingeschreven in het in artikel 56 bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien. Ook in kracht van gewijsde gegane beslissingen over rechtsvorderingen of enige vorm van afstand ervan worden ingeschreven

Artikel 6

Gevolgen van verandering in het houderschap van het Gemeenschapsoctrooi

1. Bij een volledige verandering in het houderschap van een Gemeenschapsoctrooi ingevolge een rechtsvordering op grond van artikel 5, vervallen de licenties en de andere rechten door inschrijving van de rechthebbende in het in artikel 56 bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien.

2. Indien vóór de inschrijving van de indiening van deze rechtsvordering,

a) de octrooihouder de uitvinding op het grondgebied van de Gemeenschap heeft toegepast of hiertoe daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen,

of indien

b) een licentiehouder een licentie heeft verkregen en de uitvinding op het grondgebied van de Gemeenschap heeft toegepast of hiertoe daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen,

kan hij de toepassing voortzetten, mits hij de nieuwe in het Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven octrooihouder om een niet-uitsluitende licentie verzoekt. Dit verzoek dient binnen de in de uitvoeringsverordening voorgeschreven termijn te worden gedaan. De licentie moet voor een redelijke tijdsduur en op redelijke voorwaarden worden verleend.

3. Lid 2 is niet van toepassing indien de octrooihouder of de licentiehouder te kwader trouw was toen hij met de toepassing van de uitvinding of de voorbereiding hiertoe begon.

afdeling 2

Rechtsgevolgen van het Gemeenschapsoctrooi en van de aanvrage ervan

Artikel 7

Verbod van directe toepassing van de uitvinding

Het Gemeenschapsoctrooi geeft de octrooihouder het recht iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de octrooihouder heeft verkregen, te verbieden:

a) een product waarop het octrooi betrekking heeft, te vervaardigen, aan te bieden, in het verkeer te brengen, te gebruiken, dan wel tot deze doeleinden in te voeren of in voorraad te hebben;

b) een werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien de derde weet, dan wel indien uit de omstandigheden duidelijk blijkt, dat de toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, voor toepassing op het grondgebied van de lidstaten aan te bieden;

c) product dat rechtstreeks volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, is verkregen, aan te bieden, in het verkeer te brengen, te gebruiken, dan wel tot deze doeleinden in te voeren of in voorraad te hebben.

Artikel 8

Verbod van indirecte toepassing van de uitvinding

1. Het Gemeenschapsoctrooi geeft de octrooihouder, naast het door artikel 7 verleende recht, het recht, iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de octrooihouder heeft verkregen, te verbieden, op het grondgebied van de lidstaten aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te passen, middelen voor de toepassing op dat grondgebied van die uitvinding aan te bieden of te leveren welke middelen een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding betreffen, indien de derde weet of indien uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn.

2. Lid 1 geldt niet indien de daarin bedoelde middelen algemeen in de handel verkrijgbare producten zijn, tenzij de derde degene aan wie hij levert aanzet tot het verrichten van krachtens artikel 7 verboden handelingen.

3. Zij die de in artikel 9, onder a), b) en c), bedoelde handelingen verrichten, worden niet geacht in de zin van lid 1 gerechtigd te zijn de uitvinding toe te passen.

Artikel 9

Beperking van de rechtsgevolgen van het Gemeenschapsoctrooi

De uit een Gemeenschapsoctrooi voortvloeiende rechten strekken zich niet uit tot:

a) handelingen die in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden worden verricht;

b) proefnemingen die het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;

c) de bereiding per eenheid voor direct gebruik op medisch voorschrift van geneesmiddelen in apotheken, noch tot handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;

d) het gebruik, aan boord van schepen van niet-lidstaten, van het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding in het schip zelf, de machines, het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, wanneer die schepen zich tijdelijk of bij toeval in de wateren van de lidstaten begeven, mits dit gebruik uitsluitend ten behoeve van het schip plaatsvindt.

e) het gebruik van het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding bij de bouw of het gebruik van luchtvaartuigen of landvoertuigen of van andere vervoermiddelen van niet-lidstaten of toebehoren van deze toestellen, wanneer zij zich tijdelijk of bij toeval op het grondgebied van de lidstaten begeven.

f) de handelingen vermeld in artikel 27 van het Verdrag van 7 december 1944 inzake de internationale burgerlijke luchtvaart, wanneer deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een andere staat dan een lidstaat.

Artikel 10

Gemeenschappelijke uitputting van uit het Gemeenschapsoctrooi voortvloeiende rechten

De uit een Gemeenschapsoctrooi voortvloeiende rechten strekken zich niet uit tot handelingen op het grondgebied van de lidstaten die het door dit octrooi beschermde voortbrengsel betreffen nadat dit voortbrengsel door de octrooihouder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel is gebracht, tenzij er gegronde redenen zijn die rechtvaardigen dat de octrooihouder zich tegen de latere verhandeling van het voortbrengsel verzet.

Artikel 11

Na de bekendmaking ervan uit de Gemeenschapsoctrooiaanvrage voortvloeiende rechten

1. Een naar gelang van de omstandigheden redelijke vergoeding kan worden geëist van een derde die, tussen de datum van publicatie van een Gemeenschapsoctrooiaanvrage en de datum van bekendmaking van de verlening van het Gemeenschapsoctrooi, de uitvinding heeft toegepast op een wijze die na deze periode op grond van het Gemeenschapsoctrooi verboden zou zijn.

2. De redelijke vergoeding is alleen verschuldigd indien de eiser, hetzij bij de persoon die de uitvinding toepast, hetzij bij het Bureau een vertaling van de conclusies heeft ingediend die het Bureau voor het publiek toegankelijk heeft gemaakt, in de officiële taal van de lidstaat waar degene die de uitvinding toepast, is gevestigd of zijn zetel heeft of, wanneer die lidstaat meer officiële talen heeft, in de door die persoon aanvaarde of aangewezen taal, mits de betwiste toepassing volgens de originele tekst van de aanvrage en volgens de tekst van de vertaling een inbreuk op de aanvrage vormt. Indien degene die de uitvinding toepast de tekst van de Gemeenschapsoctrooiaanvrage echter kan begrijpen in de taal waarin deze voor het publiek toegankelijk is gemaakt, is de redelijke vergoeding verschuldigd zonder dat een vertaling is ingediend.

3. Bij de vaststelling van de redelijke vergoeding wordt rekening gehouden met de goede trouw van degene die de uitvinding heeft toegepast.

4. De in lid 2 bedoelde officiële taal is een officiële taal van de Gemeenschap.

Artikel 12

Recht van voorgebruik van de uitvinding

1. Een Gemeenschapsoctrooi kan niet worden tegengeworpen aan een persoon die te goeder trouw ten behoeve van zijn onderneming vóór de datum van indiening of, indien voorrang is ingeroepen, de datum van voorrang van de aanvrage op basis waarvan het octrooi is verleend, de uitvinding in de Gemeenschap gebruikte of daartoe daadwerkelijke en ernstige voorbereidingen heeft getroffen, hierna "voorgebruiker" genoemd. De voorgebruiker mag ten behoeve van zijn onderneming het bedoelde gebruik voortzetten of de uitvinding gebruiken zoals hij bij zijn voorbereidingen voor ogen had.

2. De overdracht of overgang van het recht van de voorgebruiker onder levenden of wegens overlijden is alleen mogelijk samen met diens onderneming of met het gedeelte van zijn onderneming waar het gebruik of de voorbereidingen daartoe hebben plaatsgehad.

Artikel 13

Octrooien voor werkwijzen: bewijslast

1. Wanneer een Gemeenschapsoctrooi betrekking heeft op een werkwijze tot vervaardiging van een nieuw voortbrengsel, wordt ieder identiek voortbrengsel dat zonder toestemming van de octrooihouder is vervaardigd, behoudens tegenbewijs, geacht met toepassing van die werkwijze te zijn verkregen.

2. Bij het leveren van tegenbewijs wordt rekening gehouden met het gerechtvaardigde belang van de verweerder bij de bescherming van fabricage- en bedrijfsgeheimen.

Afdeling 3

Het Gemeenschapsoctrooi als deel van het vermogen

Artikel 14

Behandeling van het Gemeenschapsoctrooi als nationaal octrooi

1. Tenzij in de artikelen 15 tot en met 24 anders wordt bepaald, wordt het Gemeenschapsoctrooi, als deel van het vermogen in zijn geheel en voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap, als een nationaal octrooi beschouwd dat is ingeschreven in de lidstaat waar, volgens het in artikel 56 bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien:

a) de aanvrager op de dag van indiening van de Gemeenschapsoctrooiaanvrage zijn woonplaats of zetel had;

b) indien het onder a) gestelde niet van toepassing is, de aanvrager op die dag een vestiging had;

c) indien het onder a) en b) gestelde niet van toepassing is, de eerste in het Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven gemachtigde van de aanvrager op de dag van inschrijving kantoor hield.

In alle andere gevallen is de bedoelde lidstaat de staat waar de Europese Octrooiorganisatie is gevestigd.

2. Wanneer twee of meer personen als medeaanvragers in het Register van Gemeenschapsoctrooien zijn ingeschreven, wordt lid 1, eerste alinea, op de eerstingeschrevene toegepast. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt artikel 1, eerste alinea, op de eerstvolgende medeaanvrager in volgorde van inschrijving toegepast. Indien lid 1 op geen van de medeaanvragers wordt toegepast, is lid 1, tweede alinea, van toepassing.

3. De inwerkingtreding van een recht kan niet afhankelijk zijn van een eventuele inschrijving in een nationaal octrooiregister.

Artikel 15

Overdracht

1. Het Gemeenschapsoctrooi waarvan een onderneming houder is, kan onafhankelijk van deze onderneming worden overgedragen.

2. De overdracht van een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het Gemeenschapsoctrooi overgaat, tenzij overeenkomstig de op de overdracht toepasselijke wetgeving een tegenovergestelde overeenkomst bestaat of dit duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot overdracht van de onderneming.

3. De overdracht van een Gemeenschapsoctrooi geschiedt bij een schriftelijke akte die door de partijen bij de overeenkomst is ondertekend, behalve indien de overdracht het gevolg is van een rechterlijke beslissing; bij gebreke daarvan is de overgang nietig.

4. Onverminderd artikel 6, lid 1, laat een overdracht de door derden vóór de datum van de overdracht verkregen rechten onverlet.

5. Een overdracht kan eerst na inschrijving in het in artikel 56 bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien aan derden worden tegengeworpen, en wel in de omvang die blijkt uit de stukken die in de in artikel 59 bedoelde uitvoeringsverordening zijn voorgeschreven. De overdracht kan evenwel vóór de inschrijving worden tegengeworpen aan derden die na de datum van de overdracht rechten hebben verkregen, maar bij de verkrijging van deze rechten van de overdracht kennis droegen.

Artikel 16

Zakelijke rechten

1. Het Gemeenschapsoctrooi kan onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp van een ander zakelijk recht vormen.

2. Op verzoek van een der partijen worden de in lid 1 bedoelde rechten in het in artikel 56 bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven en in het in artikel 57 bedoelde Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien bekendgemaakt.

Artikel 17

Gedwongen tenuitvoerlegging

1. Het Gemeenschapsoctrooi kan het voorwerp van maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging vormen.

2. Op verzoek van een der partijen wordt de tenuitvoerlegging in het in artikel 56 bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven en in het in artikel 57 bedoelde Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien bekendgemaakt.

Artikel 18

Faillissementsprocedures of soortgelijke procedures

1. Een Gemeenschapsoctrooi kan alleen in een faillissementsprocedure of een soortgelijke procedure worden betrokken in de lidstaat waar zich de grootste belangen van de schuldenaar bevinden.

2. In geval van mede-eigendom van een Gemeenschapsoctrooi is lid 1 op het deel van de mede-eigenaar van toepassing.

3. Wanneer een Gemeenschapsoctrooi in een faillissementsprocedure of een soortgelijke procedure is betrokken, wordt op verzoek van de bevoegde nationale instantie de desbetreffende vermelding in het in artikel 56 van deze verordening bedoelde Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven en in het in artikel 57 bedoelde Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien gepubliceerd.

Artikel 19

Contractuele licenties

1. Het Gemeenschapsoctrooi kan geheel of gedeeltelijk het voorwerp zijn van licenties voor de hele Gemeenschap of een deel daarvan. Een licentie kan uitsluitend of niet-uitsluitend zijn.

2. De aan het Gemeenschapsoctrooi verbonden rechten kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de grenzen van de licentieovereenkomst.

3. Artikel 15, leden 4 en 5, is van overeenkomstige toepassing op de verlening of de overdracht van een licentie van een Gemeenschapsoctrooi.

Artikel 20

Licenties van rechtswege

1. De houder van een Gemeenschapsoctrooi kan bij het Bureau een schriftelijke verklaring indienen dat hij bereid is eenieder toe te staan als licentiehouder de uitvinding toe te passen tegen betaling van een redelijke vergoeding. In dat geval worden de jaarlijkse heffingen voor instandhouding van het Gemeenschapsoctrooi, die na ontvangst van de verklaring verschuldigd zijn, verlaagd; het bedrag van de verlaging wordt vastgesteld in de in artikel 60 bedoelde Verordening inzake de heffingen. Bij een volledige overdracht van het houderschap van het octrooi ingevolge een krachtens artikel 5 ingediende rechtsvordering wordt de verklaring geacht te zijn ingetrokken op de dag waarop de rechthebbende in het Register van Gemeenschapsoctrooien is ingeschreven.

2. De verklaring kan op elk ogenblik door een schriftelijke kennisgeving aan het Bureau worden ingetrokken mits nog niemand de octrooihouder van zijn voornemen de uitvinding toe te passen in kennis heeft gesteld. De intrekking wordt van kracht bij ontvangst van genoemde kennisgeving door het Bureau. Het bedrag waarmee de jaarlijkse heffingen verlaagd zijn, dient alsnog te worden betaald binnen een termijn van één maand na de intrekking; artikel 25, lid 2, is van toepassing, met dien verstande dat de termijn van zes maanden bij het verstrijken van voornoemde termijn begint te lopen.

3. De verklaring kan niet worden ingediend zolang een uitsluitende licentie in het Register van Gemeenschapsoctrooien is ingeschreven of indien een verzoek tot inschrijving van een dergelijke licentie bij het Bureau is ingediend.

4. Ingevolge de verklaring is een ieder bevoegd de uitvinding als licentiehouder toe te passen onder de voorwaarden genoemd in de in artikel 59 bedoelde uitvoeringsverordening. Een krachtens dit artikel verkregen licentie wordt voor de toepassing van deze verordening met een contractuele licentie gelijkgesteld.

5. Op schriftelijk verzoek van een van de partijen stelt de Commissie het bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding vast, of wijzigt zij dit indien er zich feiten hebben voorgedaan of feiten bekend zijn geworden waaruit blijkt dat dit bedrag kennelijk onredelijk is.

6. Een verzoek tot inschrijving van een uitsluitende licentie in het Register van Gemeenschapsoctrooien is niet ontvankelijk nadat de verklaring is ingediend, tenzij deze is ingetrokken of wordt geacht te zijn ingetrokken.

7. Een lidstaat kan geen licenties van rechtswege op een Gemeenschapsoctrooi verlenen.

Artikel 21

Verlening van dwanglicenties

1. De Commissie kan wegens het niet of onvoldoende toepassen van een Gemeenschapsoctrooi aan eenieder een dwanglicentie verlenen op een aanvrage die is ingediend na een termijn van vier jaar vanaf de indiening van de octrooiaanvrage en drie jaar na de verlening van het octrooi, indien de octrooihouder het octrooi in de Gemeenschap niet op redelijke wijze heeft toegepast of daartoe geen daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen, tenzij hij dit nalaten met een gegronde reden kan rechtvaardigen. Bij de boordeling of het octrooi niet of onvoldoende is toegepast, wordt geen enkel onderscheid gemaakt tussen uit de Gemeenschap afkomstige voortbrengsels en ingevoerde voortbrengsels.

2. De Commissie kan aan de houder van een nationaal octrooi of een Gemeenschapsoctrooi of aan de houder van een kwekersrecht die zijn octrooi (tweede octrooi) of zijn nationale of communautaire kwekersrecht niet kan uitoefenen zonder inbreuk te maken op een Gemeenschapsoctrooi (eerste octrooi), op aanvrage een dwanglicentie op het eerste octrooi verlenen, mits de uitvinding of het kweekproduct dat voorwerp van het tweede octrooi of het kwekersrecht is, een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vormt ten opzichte van de uitvinding die voorwerp van het eerste octrooi is. De Commissie kan iedere maatregel nemen die zij noodzakelijk acht om na te gaan of een dergelijke situatie zich voordoet. In geval van een dwanglicentie ten behoeve van een afhankelijk octrooi of kwekersrecht heeft de houder van het eerste octrooi recht op een wederkerige licentie tegen redelijke voorwaarden om de geoctrooieerde uitvinding of het beschermde kweekproduct te gebruiken.

3. De Commissie kan, in een crisisperiode of andere uiterste noodsituaties of wanneer moet worden opgetreden tegen praktijken die in de uitspraak in een gerechtelijke of administratieve procedure als mededingingbeperkend zijn aangemerkt, de toepassing van een Gemeenschapsoctrooi toestaan.

4. Bij de technologie van halfgeleiders is de toepassing uitsluitend in de in lid 3 bedoelde situaties mogelijk.

5. Een in de leden 1, 2 en 3 bedoelde licentie of toepassing kan slechts worden toegekend indien de kandidaat-gebruiker heeft getracht tegen redelijke commerciële voorwaarden toestemming van de octrooihouder te krijgen en deze pogingen niet binnen een redelijke termijn zijn geslaagd. In de in lid 3 bedoelde situaties kan de Commissie echter van deze voorwaarde afwijken. In die gevallen wordt de houder van het recht zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk is, gewaarschuwd.

6. De uitvoeringsbepalingen en de te volgen procedures voor de toepassing van de in dit artikel vervatte beginselen worden in de uitvoeringsverordening vastgesteld.

Artikel 22

De op dwanglicenties toepasselijke voorwaarden

1. Bij de verlening van een dwanglicentie krachtens artikel 21 geeft de Commissie nauwkeurig de hierdoor gedekte soorten toepassingen en de toepasselijke voorwaarden aan. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a) de reikwijdte en de duur van de toepassing worden beperkt tot de doelen waarvoor de dwanglicentie is toegestaan;

b) de toepassing is niet uitsluitend;

c) de toepassing is niet overdraagbaar, behalve samen met het deel van de onderneming of het bedrijf waaraan de dwanglicentie is verleend;

d) de toepassing wordt voornamelijk toegestaan om de interne markt van de Gemeenschap te bevoorraden, behalve wanneer een einde moet worden gemaakt aan een praktijk die in de uitspraak in een gerechtelijke of administratieve procedure als mededingingbeperkend is aangemerkt;

e) de Commissie kan op grond van een gemotiveerd verzoek besluiten de toestemming te beëindigen indien op dat moment de omstandigheden die tot die toestemming hebben geleid, zich niet meer voordoen en zich waarschijnlijk ook niet meer zullen voordoen en onder de voorwaarde dat de gerechtvaardigde belangen van degenen aan wie de toestemming was verleend doeltreffend worden beschermd;

f) de licentiehouder moet de rechthebbende een redelijke vergoeding betalen, die wordt vastgesteld aan de hand van de economische waarde van de toestemming en van de eventuele noodzaak een mededingingbeperkende praktijk te beëindigen;

g) bij een dwanglicentie ten behoeve van een afhankelijk octrooi of een kwekersrecht is de toegestane toepassing van het eerste octrooi niet overdraagbaar, tenzij het tweede octrooi of het kwekersrecht eveneens wordt overgedragen.

2. De lidstaten kunnen geen dwanglicenties op een Gemeenschapsoctrooi verlenen.

Artikel 23

Werking jegens derden

1. De in de artikelen 16 tot en met 22 bedoelde rechtshandelingen betreffende het Gemeenschapsoctrooi kunnen in alle lidstaten slechts aan derden worden tegengeworpen nadat zij in het Register van Gemeenschapsoctrooien zijn ingeschreven. Wel kan een dergelijke handeling vóór deze inschrijving worden tegengeworpen aan derden die na de datum van deze handeling rechten op het octrooi hebben verworven, maar die op de datum waarop zij de betrokken rechten verwierven, van deze handeling kennis droegen.

2. Lid 1 is niet van toepassing op degene die het Gemeenschapsoctrooi of een recht op het Gemeenschapsoctrooi heeft verworven door overdracht van de onderneming in haar geheel of krachtens andere rechtsopvolging onder algemene titel.

Artikel 24

De Gemeenschapsoctrooiaanvrage als deel van het vermogen

1. De artikelen 14 tot en met 19 alsmede artikel 21, leden 3 tot 6, en artikel 22 zijn op de Gemeenschapsoctrooiaanvrage van toepassing.

2. Door derden verworven rechten op een in lid 1 bedoelde Gemeenschapsoctrooiaanvrage behouden hun werking met betrekking tot het Gemeenschapsoctrooi dat op die aanvrage is verleend.

HOOFDSTUK III

INSTANDHOUDING, VERVAL EN NIETIGHEID VAN HET GEMEENSCHAPSOCTROOI

Afdeling 1

Instandhouding en verval

Artikel 25

Jaarlijkse heffingen

1. Voor de instandhouding van Gemeenschapsoctrooien moeten overeenkomstig de in artikel 60 bedoelde uitvoeringsverordening jaarlijkse heffingen aan het Bureau worden betaald. Deze heffingen zijn verschuldigd voor ieder jaar na het jaar waarin de vermelding van de verlening van het octrooi in het in artikel 57 bedoelde Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien is bekendgemaakt.

2. Wanneer een jaarlijkse heffing niet op de vervaldatum is betaald, kan deze heffing alsnog binnen zes maanden na de vervaldag rechtsgeldig worden betaald, mits gelijktijdig een toeslag wordt betaald.

3. Een jaarlijkse heffing voor een Gemeenschapsoctrooi die binnen twee maanden na de bekendmaking van de verlening van het Gemeenschapsoctrooi vervalt, wordt geacht rechtsgeldig te zijn betaald indien zij binnen de in lid 2 genoemde termijn is betaald. In dat geval wordt geen toeslag geheven.

Artikel 26

Afstand

1. Van een Gemeenschapsoctrooi kan slechts in zijn geheel afstand worden gedaan.

2. De afstand moet schriftelijk door de octrooihouder aan het Bureau worden gemeld. De afstand wordt pas van kracht na inschrijving in het Register van Gemeenschapsoctrooien.

3. De afstand wordt slechts in het Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven met toestemming van degene die een in dit register ingeschreven zakelijk recht heeft of op wiens naam een inschrijving overeenkomstig artikel 5, lid 4, eerste zin, is verricht. Indien een licentie in het register is ingeschreven, wordt de afstand slechts ingeschreven indien de octrooihouder aantoont dat hij de licentiehouder vooraf van zijn voornemen afstand te doen in kennis heeft gesteld. De inschrijving van de afstand geschiedt na het verstrijken van de in de in artikel 59 bedoelde uitvoeringsverordening voorgeschreven termijn.

Artikel 27

Verval

1. Het Gemeenschapsoctrooi vervalt:

a) na afloop van twintig jaar vanaf de datum waarop de aanvrage is ingediend;

b) indien de octrooihouder afstand doet overeenkomstig de in artikel 26 bepaalde voorwaarden;

c) indien een jaarlijkse heffing en de eventuele toeslag niet tijdig zijn betaald.

2. Het verval van het Gemeenschapsoctrooi wegens niet-tijdige betaling van een jaarlijkse heffing en van de eventuele toeslag wordt geacht op de vervaldatum van de jaarlijkse heffing te hebben plaatsgehad.

Afdeling 2

Nietigheid van het Gemeenschapsoctrooi

Artikel 28

Nietigheidsgronden

1. Het Gemeenschapsoctrooi kan slechts op de volgende gronden nietig worden verklaard:

a) het voorwerp van het octrooi is op grond van de artikelen 52 tot en met 57 van het Verdrag van München niet octrooieerbaar;

b) het octrooischrift bevat geen beschrijving van de uitvinding die zodanig duidelijk en volledig is dat een deskundige deze uitvinding kan toepassen;

c) het voorwerp van het octrooi wordt niet gedekt door de inhoud van de octrooiaanvrage zoals die is ingediend of, indien het octrooi is verleend op een afgesplitste of een nieuwe octrooiaanvrage die overeenkomstig artikel 61 van het Verdrag van München is ingediend, door de inhoud van de oorspronkelijke aanvrage zoals die is ingediend;

d) de beschermingsomvang van het octrooi is uitgebreid;

e) de octrooihouder was niet de rechthebbende op het octrooi in de zin van artikel 4, leden 1 en 2, van deze verordening;

f) het voorwerp van het octrooi is niet nieuw ten opzichte van de inhoud van een nationale octrooiaanvrage of een nationaal octrooi die of dat in een lidstaat voor het publiek toegankelijk is gemaakt op de indieningsdatum of op een latere datum of, indien voorrang is ingeroepen, op de voorrangsdatum van het Gemeenschapsoctrooi maar met een indieningsdatum of een voorrangsdatum die eerder dan die datum is.

2. Indien de nietigheidsgronden het octrooi slechts gedeeltelijk aantasten, wordt de nietigheid zodanig uitgesproken dat het octrooi dienovereenkomstig wordt beperkt. De beperking kan geschieden in de vorm van een wijziging van de conclusies, van de beschrijving of van de tekeningen.

Artikel 29

Rechtgevolgen van nietigheid

1. Het Gemeenschapsoctrooi wordt geacht van het begin af niet de in deze verordening bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad in de mate waarin het octrooi geheel of gedeeltelijk nietig is verklaard.

2. De terugwerkende kracht van de nietigheid van het octrooi heeft geen gevolgen voor:

a) beslissingen over inbreuk die vóór de vervallen- of nietigverklaring in kracht van gewijsde zijn gegaan en ten uitvoer zijn gelegd;

b) vóór de vervallen- of nietigverklaring gesloten overeenkomsten, voor zover die vóór die verklaring zijn uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter terugbetaling van de op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen worden geëist en wel in de mate die door de omstandigheden wordt gerechtvaardigd.

HOOFDSTUK IV

BEVOEGDHEID EN PROCEDURE INZAKE RECHTSVORDERINGEN BETREFFENDE GEMEENSCHAPSOCTROOIEN

Afdeling 1

Vorderingen inzake geldigheid, inbreuk en gebruik van het Gemeenschapsoctrooi

Artikel 30

Vorderingen en verzoeken die op het Gemeenschapsoctrooi van toepassing zijn - uitsluitende bevoegdheid van het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom

1. Met betrekking tot het Gemeenschapsoctrooi kan een vordering tot nietigverklaring, inzake inbreuk of tot verklaring van niet-inbreuk, een vordering inzake het gebruik van het octrooi of inzake het recht van voorgebruik van het octrooi, alsook een verzoek tot beperking, een vordering in reconventie tot nietigverklaring of een verzoek tot vervallenverklaring worden ingesteld. Ook kunnen vorderingen of verzoeken tot schadevergoeding dienaangaande worden ingesteld.

2. Met betrekking tot het Gemeenschapsoctrooi is geen vordering inzake dreigende inbreuk mogelijk.

3. Voor de in lid 1 bedoelde vorderingen en verzoeken is uitsluitend het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom bevoegd. Zij worden in eerste instantie bij de kamer van eerste aanleg van dit gerecht ingesteld.

4. Onverminderd de bepalingen van het Verdrag en van deze verordening worden de voorwaarden en voorschriften betreffende de in lid 1 bedoelde vorderingen en verzoeken alsook de regels die op de genomen beslissingen van toepassing zijn, in het statuut of reglement voor de procesvoering van het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom vastgesteld.

Artikel 31

Vordering tot nietigverklaring

1. Een vordering tot nietigverklaring van een Gemeenschapsoctrooi kan slechts op een van de in artikel 28, lid 1, genoemde nietigheidsgronden worden gegrond.

2. Een ieder kan een vordering tot nietigverklaring instellen; in het in artikel 28, lid 1, onder e), genoemde geval kan de vordering echter uitsluitend worden ingesteld door degene die als octrooihouder recht heeft op inschrijving in het Register van Gemeenschapsoctrooien of gezamenlijk door degenen die als mederechthebbenden op dit octrooi recht hebben op inschrijving uit hoofde van artikel 5 .

3. De vordering kan zelfs worden ingesteld wanneer nog oppositie kan worden ingesteld of er een oppositieprocedure bij het Bureau aanhangig is.

4. De vordering kan zelfs worden ingesteld wanneer het Gemeenschapsoctrooi is vervallen.

Artikel 32

Vordering in reconventie tot nietigverklaring

1. Een vordering in reconventie tot nietigverklaring van een Gemeenschapsoctrooi kan slechts op de in artikel 28, lid 1, genoemde nietigheidsgronden worden gegrond.

2. Indien een vordering in reconventie wordt ingesteld in een procedure waarin de octrooihouder nog geen partij is, wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij zich in het geding voegen.

Artikel 33

Vordering inzake inbreuk

1. Een vordering inzake inbreuk kan slechts in de artikelen 7, 8 en 19 van deze verordening bedoelde feiten worden gegrond.

2. Een vordering inzake inbreuk wordt door de octrooihouder ingesteld. Een houder van een contractuele licentie kan slechts met toestemming van de octrooihouder een vordering inzake inbreuk instellen, tenzij in het contract anders is bepaald. Niettemin kan een houder van een uitsluitende licentie en een houder van een licentie van rechtswege of van een dwanglicentie een dergelijke vordering instellen indien de octrooihouder dit, na hiertoe te zijn aangespoord, niet zelf doet.

3. De octrooihouder mag zich voegen in een inbreukprocedure die op grond van lid 2 door een licentiehouder is aangespannen.

4. Iedere licentiehouder mag zich voegen in een inbreukprocedure die op grond van lid 2 door de octrooihouder is aangespannen teneinde de hem toekomende schadevergoeding te verkrijgen.

Artikel 34

Vordering tot verklaring van niet-inbreuk

1. Een ieder kan een vordering tegen een octrooihouder of een houder van een uitsluitende licentie instellen om vast te stellen dat de economische werkzaamheid die hij uitoefent, waarvoor hij daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen of die hij voornemens is te beginnen, geen inbreuk op het octrooi in de zin van de artikelen 7, 8 en 19 vormt.

2. De geldigheid van een Gemeenschapsoctrooi kan niet worden betwist door een vordering tot verklaring van niet-inbreuk.

Artikel 35

Vordering inzake het gebruik van de uitvinding vóór de verlening van het octrooi

Een vordering inzake het gebruik van de uitvinding tijdens de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode wordt door de aanvrager of de houder van het octrooi ingesteld. Niettemin kan een houder van een uitsluitende licentie een dergelijke vordering instellen indien de octrooihouder dit, na daartoe te zijn aangespoord, niet zelf doet.

Artikel 36

Vordering inzake het recht van voorgebruik van de uitvinding

Een vordering inzake het in artikel 12, lid 1, bedoelde recht van voorgebruik wordt ingediend door de voorgebruiker of door de persoon aan wie hij zijn recht overeenkomstig lid 2 van genoemd artikel heeft overgedragen, teneinde zijn recht op gebruik van de betreffende uitvinding vast te stellen.

Artikel 37

Verzoek tot beperking

1. Op verzoek van de octrooihouder kan het Gemeenschapsoctrooi worden beperkt door middel van een wijziging van de conclusies, van de beschrijving of van de tekeningen.

2. Het verzoek kan niet worden ingesteld zolang nog oppositie kan worden ingesteld of een oppositieprocedure of een nietigheidsprocedure aanhangig is.

3. Het verzoek is slechts ontvankelijk met toestemming van degene die een in het Register van Gemeenschapsoctrooien ingeschreven zakelijk recht heeft of op wiens naam een inschrijving overeenkomstig artikel 5, lid 4, eerste zin, is verricht. Indien een licentie in het register is ingeschreven, is het verzoek slechts ontvankelijk indien de octrooihouder de toestemming van de licentiehouder aantoont of na een termijn van drie maanden nadat hij de licentiehouder in kennis heeft gesteld van zijn voornemen het octrooi te beperken.

4. Indien het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom na deze procedure van oordeel is dat, gezien de door de houder aangebrachte wijzigingen, de in artikel 28 bedoelde nietigheidsgronden zich niet tegen instandhouding van het Gemeenschapsoctrooi verzetten, besluit het Gerecht dit octrooi dienovereenkomstig te beperken. Indien het gerecht de wijzigingen niet aanvaardbaar acht, wijst het het verzoek af.

Artikel 38

Verzoek tot vervallenverklaring

Eenieder kan een verzoek tot vervallenverklaring van een Gemeenschapsoctrooi om de in artikel 27 bedoelde redenen instellen.

Artikel 39

Beroep

1. Tegen de beslissingen van de kamer van eerste aanleg van het Communautaire Gerecht voor intellectuele eigendom in procedures naar aanleiding van de in dit hoofdstuk bedoelde vorderingen en verzoeken kan bij de kamer van beroep van dit gerecht beroep worden ingesteld.

2. Het beroep wordt binnen twee maanden na de kennisgeving van de beslissing bij de kamer van beroep ingesteld overeenkomstig het statuut van het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom.

3. De kamer van beroep is bevoegd zowel over de feiten als over het recht te oordelen en is bevoegd zowel de aangevochten beslissing te vernietigen als deze te wijzigen.

4. Elke partij in een procedure bij het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom kan beroep instellen tegen een beslissing die voor haar ongunstig is.

5. Het beroep heeft schorsende werking. De kamer van eerste aanleg kan haar beslissing echter direct uitvoerbaar verklaren en daaraan eventueel garanties verbinden.

Artikel 40

Handelingsbevoegdheid van de Commissie

1. Indien het belang van de Gemeenschap dit vereist, kan de Commissie bij het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom een vordering tot nietigverklaring van een Gemeenschapsoctrooi indienen.

2. De Commissie kan zich ook, onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden, in iedere bij het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom aanhangige procedure voegen.

Artikel 41

Omvang van de bevoegdheid

Het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom is in de procedures bedoeld in de artikelen 33 tot en met 36 bevoegd voor alle feiten en activiteiten die op een gedeelte of op het gehele grondgebied , de zone en de ruimte waarop deze verordening van toepassing is, hebben plaatsgevonden.

Artikel 42

Voorlopige en bewarende maatregelen

Het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom kan overeenkomstig zijn statuut iedere noodzakelijke voorlopige of bewarende maatregel nemen.

Artikel 43

Sancties

Wanneer het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom in een procedure als bedoeld in artikel 33 constateert dat de verweerder inbreuk op een Gemeenschapsoctrooi heeft gemaakt, kan het de volgende bevelen uitvaardigen:

a) een bevel aan de verweerder om de inbreukmakende handelingen te staken;

b) inbeslagname van de inbreukmakende voortbrengselen;

c) inbeslagname van de goederen, materialen en gereedschappen die dienen om de beschermde uitvinding toe te passen en die zijn geleverd of aangeboden onder de in artikel 8 omschreven omstandigheden;

d) andere maatregelen die bij de omstandigheden passen of die geschikt zijn om de onder de punten a), b) en c) bedoelde bevelen te doen naleven.

Artikel 44

Vorderingen of verzoeken tot schadevergoeding

1. Het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom is bevoegd betaling van schadevergoeding en herstel van de schade op te leggen ter ondersteuning van de in artikel 31 tot en met 36 bedoelde vorderingen en verzoeken.

2. Bij de vaststelling van een gepaste schadevergoeding houdt het gerecht rekening met alle relevante elementen, zoals de economische consequenties van de inbreuk voor de benadeelde partij en het gedrag en de goede of kwade trouw van de partijen. De schadevergoeding heeft niet het karakter van een straf.

3. Totdat het tegendeel is bewezen, wordt voor de toepassing van lid 2 verondersteld dat de veronderstelde inbreukmaker wiens woonplaats of zetel zich bevindt in een lidstaat waarvan de officiële taal, die ook een officiële taal van de Gemeenschap is, niet de taal is waarin het octrooi is verleend of waarin een vertaling van het octrooi overeenkomstig artikel 58, voor het publiek toegankelijk is gemaakt, niet wist en geen redelijke redenen had om te weten dat hij inbreuk op het octrooi maakte. In dat geval is schadevergoeding wegens inbreuk slechts verschuldigd vanaf het moment waarop aan de veronderstelde inbreukmaker een vertaling van het octrooi is betekend in de officiële taal van de lidstaat waar zijn woonplaats of zetel zich bevindt.

4. Indien de in lid 3 bedoelde lidstaat twee of meer officiële talen heeft die ook officiële talen van de Gemeenschap zijn, heeft de inbreukmaker recht op een kennisgeving in de taal die hij kent.

Artikel 45

Verjaring

De in dit hoofdstuk bedoelde vorderingen betreffende het gebruik, het recht van voorgebruik, inbreuk en schadevergoeding verjaren vijf jaar na het moment waarop de betreffende feiten zich hebben voorgedaan, of, indien de aanvrager geen kennis had van de feiten op het moment dat zij zich voordeden, vanaf het moment waarop hij er kennis van heeft genomen of had moeten nemen.

Afdeling 2

Bevoegdheid en procedure voor andere vorderingen betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Artikel 46

Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties

De nationale rechterlijke instanties van de lidstaten zijn bevoegd voor rechtsvorderingen betreffende het Gemeenschapsoctrooi die noch op grond van het EG-Verdrag onder de uitsluitende bevoegdheid van het Hof van Justitie vallen, noch op grond van de bepalingen van Hoofdstuk IV, Afdeling I, van deze verordening onder die van het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom vallen.

Artikel 47

Toepassing van het Bevoegdheids- en Executieverdrag

Tenzij deze verordening anders bepaalt, is het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Brussel op 27 september 1968 [31], van toepassing op de procedures voor de nationale rechterlijke instanties en op naar aanleiding van die procedures genomen beslissingen.

[31] PB C 27 van 26.1.1998, blz. 3.

Artikel 48

Vorderingen betreffende het recht op octrooi tussen werkgever en werknemer

1. In afwijking van uit hoofde van artikel 47 toepasselijke bepalingen berust de bevoegdheid voor geschillen betreffende het recht op octrooi tussen werkgevers en werknemers uitsluitend bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van artikel 4, lid 2, het recht op het Gemeenschapsoctrooi bepaalt.

2. Een bevoegdheidsovereenkomst is slechts geldig indien zij na het ontstaan van het geschil is gesloten of indien de werknemer zich hierdoor tot andere rechterlijke instanties dan de op grond van lid 1 bevoegde instanties kan wenden.

Artikel 49

Vorderingen inzake gedwongen tenuitvoerlegging betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Onverminderd de uit hoofde van artikel 47 toepasselijke bepalingen zijn, inzake de in artikel 17 van deze verordening bedoelde gedwongen tenuitvoerlegging betreffende een Gemeenschapsoctrooi, uitsluitend rechterlijke instanties en autoriteiten van de overeenkomstig artikel 14 aangewezen lidstaat bevoegd.

Artikel 50

Aanvullende bepalingen inzake bevoegdheid

1. In de lidstaat waar de rechterlijke instanties volgens artikel 47 bevoegd zijn, worden de rechtsvorderingen ingediend bij de rechterlijke instanties die absoluut en relatief bevoegd zouden zijn indien het rechtsvorderingen inzake een in die lidstaat verleend nationaal octrooi zou betreffen.

2. Indien op grond van de artikelen 47 en 48 en van lid 1 van dit artikel geen rechterlijke instantie voor een rechtsvordering betreffende een Gemeenschapsoctrooi bevoegd is, kan deze rechtsvordering worden ingediend bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de Europese Octrooiorganisatie is gevestigd.

Artikel 51

Verplichtingen van de nationale rechterlijke instantie

1. De nationale rechterlijke instantie waarbij een vordering of verzoek als bedoeld in artikel 30 wordt ingediend, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

2. De nationale rechterlijke instantie waarbij een andere vordering betreffende een Gemeenschapsoctrooi dan die bedoeld in artikel 30 wordt ingediend, moet dat octrooi als geldig beschouwen tenzij het door het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom in een in kracht van gewijsde gegane beslissing nietig is verklaard.

3. De nationale rechterlijke instantie waarbij een andere vordering of een ander verzoek betreffende een Gemeenschapsoctrooi dan die bedoeld in artikel 30 wordt ingediend, schort de behandeling op indien naar haar mening voor haar vonnis een beslissing over een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 30, ingediend bij het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom noodzakelijk is. Deze opschorting geschiedt hetzij ambtshalve nadat de partijen zijn gehoord, wanneer een vordering of verzoek als bedoeld in artikel 30 bij het Gemeenschappelijke Gerecht voor intellectuele eigendom is ingediend, hetzij op verzoek van een van de partijen nadat de andere partijen zijn gehoord, indien de zaak nog niet bij het Gemeenschappelijke Gerecht aanhangig is. In het laatste geval verzoekt de nationale rechterlijke instantie de partijen de zaak aanhangig te maken binnen een door haar toegestane termijn. Indien de zaak niet binnen die termijn aanhangig wordt gemaakt, wordt de procedure voortgezet.

Artikel 52

Toepasselijk procesrecht

Tenzij in deze verordening anders wordt bepaald, past de nationale rechterlijke instantie het procesrecht toe dat van toepassing is op soortgelijke rechtsvorderingen betreffende een nationaal octrooi in de lidstaat waar de rechtbank gelegen is.

Afdeling 3

Arbitrage

Artikel 53

Arbitrage

De bepalingen van deze titel betreffende de bevoegdheid en de gerechtelijke procedure laten de toepassing van de nationale regels van de lidstaten inzake arbitrage onverlet. In een arbitrageprocedure kan een Gemeenschapsoctrooi echter niet nietig of ongeldig worden verklaard.

HOOFDSTUK V

GEVOLGEN VOOR HET NATIONALE RECHT

Artikel 54

Verbod van dubbele bescherming

1. Voor zover een in een lidstaat verleend nationaal octrooi betrekking heeft op een uitvinding waarvoor aan dezelfde uitvinder of zijn rechthebbende een Gemeenschapsoctrooi is verleend met dezelfde datum van indiening of, indien voorrang is ingeroepen, met dezelfde voorrangsdatum, heeft dit nationaal octrooi, voor zover het dezelfde uitvinding als het Gemeenschapsoctrooi beschermt, geen rechtsgevolgen meer vanaf de datum waarop:

a) de termijn voor het instellen van oppositie tegen de verlening van een Gemeenschapsoctrooi door het Bureau is verstreken zonder dat oppositie is ingesteld;

b) de oppositieprocedure is afgesloten, waarbij het Gemeenschapsoctrooi in stand is gebleven;

c) het nationaal octrooi is verleend indien deze datum ligt na de datum bedoeld onder a) of b), al naar het geval.

2. Het verval of de nietigverklaring van het Gemeenschapsoctrooi op een later tijdstip laat het in lid 1 bepaalde onverlet.

3. Elke lidstaat kan de procedure vaststellen volgens welke wordt vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, het nationaal octrooi geen rechtsgevolgen meer heeft. De lidstaat kan bovendien bepalen dat het nationaal octrooi van de aanvang af geen rechtsgevolgen heeft gehad.

4. De dubbele bescherming door een Gemeenschapsoctrooi of een Gemeenschapsoctrooiaanvrage en door een nationaal octrooi of een nationale octrooiaanvrage bestaat tot de in lid 1 bedoelde datum.

Artikel 55

Nationale gebruiksmodellen en gebruikscertificaten

1. Artikelen 54 is van overeenkomstige toepassing op gebruiksmodellen en op gebruikscertificaten alsmede op aanvragen daarvoor, in de lidstaten waarvan de wetgeving in deze vormen van bescherming voorziet.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 56

Register van Gemeenschapsoctrooien

Het Bureau houdt het Register van Gemeenschapsoctrooien, waarin de gegevens worden opgenomen die op grond van deze verordening moeten worden ingeschreven. Het register ligt voor het publiek ter inzage.

Artikel 57

Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien

Het Bureau publiceert regelmatig een Mededelingenblad betreffende Gemeenschapsoctrooien. Het bevat de gegevens die in het Register van Gemeenschapsoctrooien zijn opgenomen en alle andere gegevens die op grond van deze verordening of de uitvoeringsverordening moeten worden bekendgemaakt.

Artikel 58

Facultatieve vertalingen

1. De octrooihouder mag bij het Bureau vertalingen van zijn octrooi indienen en neerleggen in enkele of alle officiële talen van de lidstaten die officiële talen van de Gemeenschap zijn. Deze vertalingen worden door het Bureau aan het publiek beschikbaar gesteld.

Artikel 59

Uitvoeringsverordening

1. De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden vastgesteld in een uitvoeringsverordening.

2. Deze uitvoeringsverordening wordt volgens de procedure van artikel 61, lid 2, vastgesteld en gewijzigd.

Artikel 60

Uitvoeringsverordening inzake de heffingen

1. In de verordening inzake de heffingen worden de geldende jaarlijkse heffingen voor de instandhouding, met inbegrip van de toeslagen, het bedrag van de heffingen en de wijze van betaling vastgesteld.

2. De verordening inzake de heffingen wordt volgens de procedure van artikel 61, lid 2, vastgesteld en gewijzigd.

Artikel 61

Instelling van een comité en procedure voor het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité genaamd "comité voor vraagstukken in verband met de heffingen en uitvoeringsregels van de verordening betreffende het Gemeenschapsoctrooi", bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 7, van dat besluit van toepassing.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

Artikel 62

Verslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening

Iedere vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging ervan. Hierin moet vooral aandacht worden besteed aan de gevolgen van de kosten voor de verkrijging en de instandhouding van het Gemeenschapsoctrooi en van het stelsel voor de oplossing van geschillen inzake inbreuk en geldigheid.

Artikel 63

Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op de zestigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2. De Gemeenschapsoctrooiaanvragen kunnen vanaf de datum die in een besluit van de Commissie overeenkomstig de in artikel 61, lid 2, van deze verordening bedoelde procedure wordt vastgesteld, bij het Bureau worden ingediend.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. TITEL VAN DE MAATREGEL

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi

2. BEGROTINGSONDERDEEL

Andere instellingen

3. RECHTSGROND

Artikel 308 van het Verdrag

4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

4.1 Algemeen doel van de maatregel

In het kader van de beoogde toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag van München inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, heeft dit voorstel tot doel een communautair octrooistelsel in te voeren. Het toekomstige Gemeenschapsoctrooi is een Europees octrooi overeenkomstig het Verdrag van München waarin het grondgebied van de Gemeenschap is aangewezen. Daarom is deze maatregel van toepassing op de fase na de verlening van het octrooi door het Europees Octrooibureau, dat op basis van het herziene Verdrag van München zal worden belast met het onderzoeken van iedere Gemeenschapsoctrooiaanvrage en met de verlening en het beheer van de Gemeenschapsoctrooien. Opgemerkt moet worden dat het toekomstige Gemeenschapsoctrooi een aanvulling op het octrooirecht van de lidstaten zal vormen.

Daarnaast wordt er een systeem van rechterlijke bevoegdheden voor het Gemeenschapsoctrooi op gecentraliseerd niveau ingevoerd. De bevoegde rechterlijke instantie wordt echter autonoom en buiten het kader van dit voorstel opgericht. Tot slot voorziet het voorstel in een systeem van dwanglicenties. Een regelgevend comité zal toezien op de toepassing van de bepalingen betreffende de heffingen en de uitvoeringsregels van de verordening.

4.2 Looptijd, wijze van vernieuwing of verlenging

Onbepaalde duur.

5. INDELING VAN UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

- De Europese Octrooiorganisatie, waarvan het Europese Octrooibureau deel uitmaakt, is een onafhankelijke en financieel zelfstandige internationale organisatie. Het Bureau financiert zijn activiteiten met verschillende soorten heffingen. In tegenstelling tot sommige communautaire agentschappen krijgt het Bureau geen subsidie van de Gemeenschap. De inkomsten en uitgaven vallen dus niet onder de begroting van de Gemeenschap.

- Oprichting van een gecentraliseerd en gespecialiseerd gerecht (Communautair Gerecht voor intellectuele eigendom).

6. AARD VAN UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

7. FINANCIËLE GEVOLGEN (Deel B)

Geen

8. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN FRAUDE

9. ELEMENTEN VOOR KOSTEN-BATENANALYSE

9.1 Specifieke (en kwantificeerbare) doelstellingen, doelgroep

Het Gemeenschapsoctrooi is een unitaire titel die voor het hele grondgebied van de Gemeenschap geldig is. Het kan alleen voor de gehele Gemeenschap verleend, overgedragen of nietig verklaard worden en vervallen. Gezien zijn territoriale reikwijdte, het unitaire karakter, de gecentraliseerde verleningsprocedure en de beoogde regeling inzake vertalingen zijn aanzienlijke besparingen van administratiekosten mogelijk en heeft het een aanzienlijke meerwaarde ten opzichte van de bestaande nationale en internationale octrooistelsels. Zo stimuleert het Gemeenschapsoctrooi de werking van de interne markt en met name het vrije verkeer van de geoctrooieerde producten.

9.2 Motivering van de maatregel

De toekomstige verordening heeft tot doel het wettelijk kader voor het Gemeenschapsoctrooi te scheppen.

De rol van de Commissie bestaat uit het verlenen van dwanglicenties op het Gemeenschapsoctrooi. In tegenstelling tot wat bij de huidige stelsels het geval is, zijn deze licenties van toepassing op een unitaire titel voor het hele grondgebied van de Europese Unie. Daarom moet de licentieverlening per definitie onder de bevoegdheid van de Commissie vallen.

De Commissie zal worden bijgestaan door een Comité voor vraagstukken in verband met de heffingen en uitvoeringsregels van de toekomstige verordening overeenkomstig Besluit 1999/468/EG. In de uitvoeringsverordening worden de uitvoeringsbepalingen van de verordening vastgesteld. Aangezien het Europese Octrooibureau niet de status van agentschap of bureau van de Gemeenschap heeft, moet er een comité worden opgericht dat toeziet op de naleving van de bepalingen in de verordening van de Gemeenschap. Het Europese Octrooibureau blijft echter financieel zelfstandig. De door het comité gemaakte kosten komen dus voor rekening van de Gemeenschapsbegroting.

9.3 Follow-up en evaluatie van de maatregel

Op grond van artikel 62 van de voorgestelde verordening publiceert de Commissie iedere vijf jaar een verslag over de toepassing van de verordening, waarin onder andere een financiële evaluatie wordt opgenomen.

10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (AFDELING III, DEEL A, VAN DE ALGEMENE BEGROTING)

De effectieve beschikbaarstelling van de vereiste huishoudelijke middelen is afhankelijk van het jaarlijkse besluit van de Commissie betreffende de toewijzing van middelen, rekening houdend met de extra personele en financiële middelen die door de begrotingsautoriteit worden toegekend.

10.1 Gevolgen voor de personeelssterkte

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.2 Financiële gevolgen van het extra personeel

10.2.1. Dwanglicenties

Het aantal aanvragen voor dwanglicenties op grond van artikel 21 van de voorgestelde verordening bedraagt naar verwachting een tiental per jaar. Deze schatting is gebaseerd op de ervaringen met het stelsel van nationale octrooien in de lidstaten.

Deze technisch en juridisch gecompliceerde taak komt toe aan de Commissie. Met het oog op een consequente behandeling van die aanvragen is het nodig dat de Commissie hierover de besluiten neemt, ongeacht of dit toekenningen of afwijzingen zijn. Drie manjaren x 108 000 EUR moeten voldoende zijn om de aanvragen voor dwanglicenties te behandelen.

(EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.2.2. Functioneren van het gecentraliseerde en gespecialiseerde gerecht.

De verlening van Gemeenschapsoctrooien kan tot geschillen tussen particulieren leiden, met name over de geldigheid van en inbreuken op de verleende octrooien. De bevoegdheid voor dergelijke geschillen komt toe aan een gecentraliseerd en gespecialiseerd communautair gerecht dat buiten het kader van dit voorstel wordt opgericht.

In de eerste jaren na de oprichting krijgt dit gerecht waarschijnlijk relatief weinig zaken te behandelen. Op grond van ervaringen op gebieden die met het Gemeenschapsoctrooi te vergelijken zijn, is echter te verwachten dat het communautaire gerecht na een periode van vijf jaar vanaf de oprichting zo'n 600 tot 1 000 zaken per jaar te behandelen krijgt. Naar verwachting kan een kamer van het gespecialiseerde gerecht ongeveer 200 zaken per jaar behandelen. Indien het aantal zaken oploopt tot 1 000 per jaar, zijn er dus vijf kamers nodig.

Iedere kamer bestaat uit drie rechters die worden bijgestaan door twee ambtenaren van categorie A en twee secretaresses van categorie C.

(EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.3 Stijging van andere huishoudelijke uitgaven als gevolg van de maatregel, met name de kosten in verband met vergaderingen van comités en groepen deskundigen

(EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De gegeven bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven als gevolg van de maatregel wanneer de duur ervan vooraf is vastgelegd of met de uitgaven voor 12 maanden wanneer de duur ervan onbepaald is.

EFFECTBEOORDELINGSFORMULIER EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)

Titel van het voorstel

Verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi

Referentienummer van het document

Voorstel

1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de voornaamste doelstellingen-

Het voorstel heeft als doel een stelsel van unitaire octrooien in te stellen dat het hele grondgebied van de Gemeenschap dekt. Aangezien de nationale octrooistelsels aan een beperkt grondgebied zijn gebonden, kunnen de beoogde doelen niet individueel of gezamenlijk door de lidstaten worden bereikt.

Effect op het bedrijfsleven

2. Waarop is het voorstel van invloed-

- Welke bedrijfstakken-

De bescherming van uitvindingen is op alle bedrijfstakken van invloed.

- Welke bedrijfsomvang (met welk aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen)-

Het Gemeenschapsoctrooi is zowel voor kleine als voor middelgrote ondernemingen bestemd aangezien het het inventieve en vernieuwende karakter van producten en industriële werkwijzen beschermt. Het beoogt de innovatie bij de kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen.

- Zijn er bijzondere geografische gebieden van de Gemeenschap waar deze bedrijven voorkomen-

Het voorstel betreft het hele grondgebied van de Gemeenschap.

3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen-

De ondernemingen moeten door middel van een informatieprogramma en eventueel een opleidingsprogramma door de nationale octrooibureaus en door de Commissie worden voorgelicht over de voordelen van een Gemeenschapsoctrooi en de te vervullen formaliteiten.

4. Welke economische gevolgen zal het voorstel waarschijnlijk hebben voor de werkgelegenheid, de investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven en voor het concurrentievermogen van de bedrijven-

Innovatie is van cruciaal belang voor het concurrentievermogen, de groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie. De bescherming van uitvindingen via het octrooirecht is bedoeld om de uitvinder voor zijn vindingrijkheid te belonen. Het is van belang dat het juridische en reglementaire stelsel op octrooigebied in de Gemeenschap minstens even gunstig voor het bedrijfsleven is als dat in de geografische gebieden die met de Unie concurreren. Het huidige octrooistelsel heeft twee zwakke punten. Het is duurder dan de octrooistelsels buiten de Gemeenschap en daardoor moeilijk toegankelijk voor kleine en middelgrote ondernemingen. Bovendien is het niet compleet aangezien het Verdrag van Luxemburg inzake het Gemeenschapsoctrooi van 1989, dat een unitaire bescherming had moeten creëren, niet in werking is getreden. Nu is het moment gekomen om deze zwakke punten te verhelpen.

Dit voorstel moet het aandeel van de Gemeenschap in de toename van geoctrooieerde uitvindingen in de wereld naar het oude peil terugbrengen. Dit aandeel was de laatste tijd aanzienlijk gedaald.

Overigens heeft de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 gewezen op het belang van het belonen van innoverende ideeën in de vorm van industriële eigendom, met name door bescherming door middel van het octrooi. Daarom heeft de Europese Raad de Raad en de Commissie verzocht om in samenwerking met de lidstaten ervoor te zorgen dat het Gemeenschapsoctrooi eind 2001 daadwerkelijk in werking is getreden. Op deze wijze komt er in de Europese Unie een bescherming in de vorm van een toegankelijk, betaalbaar en concurrerend Gemeenschapsoctrooi.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote ondernemingen (minder zware of andere eisen, enz.)-

In dit opzicht zijn geen specifieke voorzieningen getroffen. Gezien de bepalingen in de voorgestelde verordening zullen de kosten voor het verkrijgen van een octrooi voor het hele grondgebied van alle lidstaten echter aanzienlijk lager worden.

Raadpleging

6. Geef een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen.

Dit voorstel is het resultaat van een uitgebreide raadplegingsprocedure in het kader van het Actieprogramma voor de interne markt (Europese Raad van Amsterdam van juni 1997) en van het groenboek "Bevordering van innovatie door middel van octrooien" van 24 juni 1997. Op 25 en 26 november 1997 is op initiatief van de Commissie een hoorzitting met de belanghebbenden georganiseerd. Deze waren duidelijk voorstander van de invoering van een unitair Gemeenschapsoctrooi, bij voorkeur door middel van een communautaire verordening, net zoals voor het Gemeenschapsmerk in 1994. Door de mededeling van de Commissie over de follow-up van het Groenboek van 5 februari 1999 was een gedetailleerde balans van de raadpleging mogelijk. Opgemerkt kan worden dat de uitvinders, de industrie en met name de kleine en middelgrote ondernemingen zich verheugen over de aanbevolen aanpak om het octrooi toegankelijker, betaalbaarder en daardoor concurrerend te maken.

Top