EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000AG0032

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 32/2000 van 30 mei 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen

OJ C 208, 20.7.2000, p. 9–18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000AG0032

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 32/2000 van 30 mei 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen

Publicatieblad Nr. C 208 van 20/07/2000 blz. 0009 - 0018


Gemeenschappelijk standpunt nr. 32/2000

door de Raad vastgesteld op 30 mei 2000

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2000/.../EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen

(2000/C 208/02)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het is belangrijk de goede werking van de interne markt te bevorderen en tegelijkertijd energiebesparing, milieubescherming en consumentenbescherming te bevorderen.

(2) Fluorescentieverlichting heeft een niet te verwaarlozen aandeel in het elektriciteitsverbruik in de Gemeenschap en dus ook in het totale energieverbruik; het verbruik van de verschillende in de Gemeenschap verhandelde modellen voorschakelapparaten voor fluorescentielampen, met andere woorden de energie-efficiëntie ervan, loopt bij gebruik van eenzelfde lamp sterk uiteen.

(3) Deze richtlijn heeft ten doel het energieverbruik van voorschakelapparaten voor fluorescentielampen te reduceren door geleidelijk af te stappen van de minder efficiënte voorschakelapparaten en over te gaan op de efficiëntere voorschakelapparaten, die ook grote mogelijkheden voor energiebesparing kunnen bieden.

(4) Sommige lidstaten staan op het punt maatregelen te nemen in verband met het rendement van voorschakelapparaten voor fluorescentielampen, waardoor de handel in deze producten binnen de Gemeenschap kan worden belemmerd.

(5) Het is passend bij voorstellen ter harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van volksgezondheid, veiligheid, milieubescherming en consumentenbescherming uit te gaan van een hoog beschermingsniveau; deze richtlijn biedt een hoog niveau van bescherming, zowel voor het milieu als voor de verbruikers, doordat zij een aanzienlijke verbetering van het energierendement van deze apparaten als doelstelling heeft.

(6) Gelet op de in artikel 5 van het Verdrag neergelegde beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit kunnen de doelstellingen van dit optreden niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen zij derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van de voorgestelde maatregel, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt; deze richtlijn gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(7) Er moeten doeltreffende uitvoeringsmaatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat deze richtlijn correct wordt uitgevoerd, dat producenten billijke mededingingsvoorwaarden worden gegarandeerd en dat de rechten van de consument worden beschermd.

(8) Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming(4), die in de richtlijnen betreffende technische harmonisatie zullen worden toegepast, is van toepassing, behalve met betrekking tot de markering en het uit de handel nemen, waar in beperkte mate van het besluit afgeweken mag worden als het type product en de specifieke marktsituatie dat rechtvaardigen.

(9) In het belang van de internationale handel moeten, waar passend, internationale normen worden gebruikt; het elektriciteitsverbruik van voorschakelapparatuur wordt gedefinieerd door norm EN 50294 van december 1998 van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie, welke gebaseerd is op internationale normen.

(10) Op voorschakelapparatuur voor fluorescentieverlichting die aan de rendementseisen van deze richtlijn voldoet, dienen de CE-markering en de daarbij behorende informatie te worden aangebracht opdat zij in het vrije handelsverkeer kan worden gebracht.

(11) Deze richtlijn is uitsluitend van toepassing op voorschakelapparatuur voor fluorescentieverlichting die op het elektriciteitsnet wordt aangesloten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op voor aansluiting op het elektriciteitsnet bestemde voorschakelapparaten voor fluorescentielampen, als omschreven in Europese norm EN 50294 van december 1998, punt 3.4, hierna "voorschakelapparaten" te noemen.

2. De volgende soorten voorschakelapparaten zijn van deze richtlijn uitgesloten:

- in lampen geïntegreerde voorschakelapparaten;

- voorschakelapparaten die speciaal bestemd zijn voor verlichtingsapparatuur die in meubels wordt aangebracht en die daarvan een onvervangbaar onderdeel uitmaken dat niet apart van de verlichtingsapparatuur getest kan worden (volgens de Europese norm EN 60920, punt 2.1.3);

- voor uitvoer uit de Gemeenschap bestemde voorschakelapparaten, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur.

3. De voorschakelapparaten worden volgens bijlage I ingedeeld.

Artikel 2

1. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gedurende een eerste fase voorschakelapparaten slechts in de handel gebracht kunnen worden, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, wanneer het opgenomen vermogen van het voorschakelapparaat in kwestie lager is dan of gelijk aan het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp als in de bijlagen I, II en III voor elke categorie voorschakelapparaten is omschreven.

2. De fabrikant van een voorschakelapparaat, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, of degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het apparaat, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, dient erop toe te zien dat elk voorschakelapparaat dat in de handel wordt gebracht, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, aan de in lid 1 bedoelde eisen voldoet.

Artikel 3

1. De lidstaten verbieden, beperken noch belemmeren op hun grondgebied het in de handel brengen van voorschakelapparaten, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, waarop de CE-markering is aangebracht, die aangeeft dat deze apparaten aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen.

2. Tenzij het tegendeel wordt bewezen, gaan de lidstaten uit van het vermoeden dat voorschakelapparaten, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, die van de krachtens artikel 5 vereiste CE-markering zijn voorzien, aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen.

Artikel 4

1. Onverminderd de artikelen 5 en 6 moeten de procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling van voorschakelapparaten als afzonderlijk onderdeel of ingebouwd in verlichtingsapparatuur, en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming voldoen aan module A, de criteria en de algemene richtsnoeren van de bijlage van Besluit 93/465/EEG.

2. De in punt 2 van module A van Besluit 93/465/EEG bedoelde periode is voor de doeleinden van deze richtlijn op drie jaar vastgesteld.

3. a) De in punt 3 van module A van Besluit 93/465/EEG bedoelde technische documentatie moet de volgende gegevens bevatten:

i) naam en adres van de fabrikant;

ii) een algemene beschrijving van het model die voldoende is om het op eenduidige wijze te identificeren;

iii) informatie, zo nodig met tekeningen, over de voornaamste ontwerpkenmerken van het model, met name in verband met aspecten die belangrijk voor het elektriciteitsverbruik zijn;

iv) de gebruiksaanwijzing;

v) verslagen van de overeenkomstig de eisen van punt c) uitgevoerde proeven ter bepaling van het opgenomen vermogen;

vi) gegevens over de overeenstemming van de resultaten van die proeven met de in bijlagen neergelegde eisen inzake energieverbruik.

b) Technische documentatie die is samengesteld in overeenstemming met andere communautaire wetgeving kan, voorzover zij aan die eisen voldoet, worden gebruikt.

c) De fabrikanten van voorschakelapparaten zijn verantwoordelijk voor de meting, overeenkomstig de in Europese norm EN 50294 van december 1998 gespecificeerde procedures, van het opgenomen vermogen voor elk onder deze richtlijn vallend voorschakelapparaat, alsmede voor de overeenstemming van het apparaat met de eisen van de artikelen 2 en 9.

Artikel 5

Wanneer voorschakelapparaten, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, in de handel worden gebracht, moeten zij zijn voorzien van de CE-markering. Deze bestaat uit de letters CE. De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de voorschakelapparaten en op de verpakking aangebracht. Bij in verlichtingsapparatuur ingebouwde voorschakelapparaten die in de handel worden gebracht, moet de CE-markering op de verlichtingsapparatuur en op de verpakking worden aangebracht.

Artikel 6

1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat de CE-markering incorrect is aangebracht, is de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verplicht de voorschakelapparaten onder de door deze lidstaat gestelde voorwaarden in overeenstemming te brengen met deze richtlijn en aan de overtreding een einde te maken. Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, moet degene die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van het voorschakelapparaat, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, aan die verplichting voldoen.

2. Indien het voorschakelapparaat niet in overeenstemming is met deze richtlijn, treft de lidstaat overeenkomstig artikel 7 de nodige maatregelen om het in de handel brengen en de verkoop van het apparaat te verbieden.

Artikel 7

1. Elke maatregel die uit hoofde van deze richtlijn door een lidstaat wordt genomen en tot gevolg heeft dat het in de handel brengen en verkopen van voorschakelapparaten, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, verboden wordt, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Van de maatregel wordt onverwijld kennis gegeven aan de fabrikant, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of degene die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van het voorschakelapparaat, met vermelding van de mogelijkheden van beroep krachtens de in die lidstaat geldende wetgeving en van de termijnen binnen welke dat beroep moet worden ingesteld.

2. De betrokken lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van een dergelijke maatregel en licht zijn besluit toe. De Commissie deelt deze informatie aan de andere lidstaten mee.

Artikel 8

1. De lidstaten doen binnen één jaar na de inwerkingtreding ervan de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden en publiceren om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe na afloop van een termijn van 18 maanden te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3. Gedurende een periode van 18 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn staan de lidstaten het in de handel brengen toe van voorschakelapparaten, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur, die voldoen aan de voorwaarden die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn op hun grondgebied van toepassing waren.

Artikel 9

1. Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, dat wil zeggen gedurende een tweede fase, moet het maximumingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp voldoen aan bijlage IV, in het bijzonder in verband met artikel 2.

2. Uiterlijk op 31 december 2005 zendt de Commissie een evaluatie van de behaalde resultaten, vergeleken met de verwachte resultaten, toe aan het Europees Parlement en de Raad. Met het oog op het bereiken van een derde fase van rendementsverhoging zal de Commissie dan in overleg met de betrokken partijen, indien nodig, voorstellen indienen voor verdere verbetering van het energierendement van voorschakelapparaten. Het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp en de datum van inwerkingtreding ervan worden zo bepaald, dat zij in het licht van de dan heersende omstandigheden economisch en technisch gerechtvaardigd zijn. Ook andere maatregelen ter verbetering van het inherente energierendement van voorschakelapparaten en ter bevordering van het gebruik van energiebesparende verlichtingscontrolesystemen dienen in overweging te worden genomen.

Artikel 10

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

Voor de Raad

De voorzitter

(1) PB C 274 van 28.9.1999, blz. 10.

(2) PB C 368 van 20.12.1999, blz. 11.

(3) Advies van het Europees Parlement van 20 januari 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 30 mei 2000 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4) PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

BIJLAGE I

CATEGORIEËN VOORSCHAKELAPPARATEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

METHODEN VOOR DE BEPALING VAN HET MAXIMALE INGANGSVERMOGEN VAN DE SCHAKELING VOORSCHAKELAPPARAAT/LAMP VOOR EEN BEPAALD TYPE VOORSCHAKELAPPARAAT

Het energierendement van de schakeling voorschakelapparaat/lamp wordt bepaald door het maximale ingangsvermogen dat door deze schakeling wordt opgenomen. Dit is afhankelijk van het nominale vermogen van de lamp en het type voorschakelapparaat; daarom wordt het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp gedefinieerd als het maximale vermogen dat door de combinatie van lamp en voorschakelapparaat mag worden opgenomen, waarbij voor elk lampvermogen en type voorschakelapparaat verschillende maxima gelden.

De in deze bijlage gebruikte terminologie komt overeen met de definities van de in december 1998 door het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie opgestelde Europese norm EN 50294.

BIJLAGE III

EERSTE FASE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wanneer een voor een lamp bestemd voorschakelapparaat tussen twee van de hierboven genoemde waarden valt, wordt het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp berekend door lineaire interpolatie tussen de twee waarden van maximaal ingangsvermogen voor de twee dichtstbij liggende waarden van nominaal lampvermogen in bovenstaande tabel.

(Bijvoorbeeld wanneer de waarde van een voorschakelapparaat in lampcategorie 1 bepaald is op een lampvermogen van 48 W bij 50 Hz, wordt het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp als volgt berekend:

47 + (48 - 38) * (70 - 47)/(58 - 38) = 58,5 W

BIJLAGE IV

TWEEDE FASE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wanneer een voor een lamp bestemd voorschakelapparaat tussen twee van de hierboven genoemde waarden valt, wordt het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp berekend door lineaire interpolatie tussen de twee waarden van maximaal ingangsvermogen voor de twee dichtstbij liggende waarden van nominaal lampvermogen in bovenstaande tabel.

(Bijvoorbeeld wanneer de waarde van een voorschakelapparaat in lampcategorie 1 bepaald is op een lampvermogen van 48 W bij 50 Hz, wordt het maximale ingangsvermogen van de schakeling voorschakelapparaat/lamp als volgt berekend:

45 + (48 - 38) * (67 - 45)/(58 - 38) = 56 W

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

De Commissie stelt tevens een onderzoek in naar het aandeel van de EU-productie van voorschakelapparaten die uit de Europese Unie worden geëxporteerd, hetzij als afzonderlijk onderdeel, hetzij ingebouwd in verlichtingsapparatuur. De Commissie bestudeert ook de mogelijkheid om hierop het flexibiliteitsmechanisme toe te passen, zoals dat in het Protocol van Kyoto wordt gedefinieerd. De Commissie dringt in de passende internationale fora aan op de vaststelling van internationale normen die gebaseerd zijn op de beginselen van deze richtlijn.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. Op 17 juni 1999 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen bij de Raad ingediend.

2. Het Europees Parlement heeft op 20 januari 2000 advies uitgebracht(1). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 20 en 21 oktober 1999 advies uitgebracht(2).

3. Op 4 april 2000 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel bij de Raad ingediend(3).

4. Op 30 mei 2000 heeft de Raad, overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag, zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOEL VAN HET VOORSTEL EN ACHTERGROND

5. Dit voorstel heeft tot doel minimumrendementseisen vast te stellen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen, teneinde de markt om te vormen en tegen geringe kosten een aanzienlijke energiebesparing te verwezenlijken. Fluorescentieverlichting heeft namelijk een niet te verwaarlozen aandeel in het energieverbruik in de Gemeenschap. Met het voorstel wordt ook de goede werking van de interne markt beoogd. De uitvoering van de richtlijn zou onder meer moeten bijdragen tot het realiseren van de doelstellingen van Kyoto.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

A. Algemene opmerkingen

6. De drijfveer van de Raad bij het vaststellen van het gemeenschappelijk standpunt was de noodzaak om, in het licht van wat op korte tot middellange termijn technisch en economisch haalbaar is, zo spoedig mogelijk energiebesparingen te verwezenlijken.

7. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is met veel amendementen van het Europees Parlement rekening gehouden. Tevens zijn er enkele juridische tekstwijzigingen op voorstel van de Juridische dienst van de Raad in aangebracht, overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving(4).

B. Door het Europees Parlement voorgestelde amendementen

8. De Raad heeft geheel of gedeeltelijk, en in sommige gevallen naar de geest, de volgende amendementen aangenomen: nrs. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 10, 12, 14, 15, 16 en 18.

9. De amendementen nrs. 7, 8, 9 en 11 werden niet in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen, omdat zij vanwege de aangebrachte juridische tekstwijzigingen als overbodig werden beschouwd.

10. De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt de amendementen nrs. 17, 19 en 20 niet aanvaard; deze waren ook door de Commissie verworpen.

De Raad is het ermee eens dat er een derde fase in de energierendementsverhoging nodig zal zijn. Dit blijkt uit artikel 9 van het gemeenschappelijk standpunt, dat aan alle betrokken partijen een duidelijk signaal geeft dat een extra inspanning vereist zal zijn.

Toch acht de Raad het voorbarig nu reeds specifieke doelstellingen voor de derde fase te bepalen. Nieuwe doelstellingen, en ook andere maatregelen, moeten worden vastgesteld op basis van een beoordeling van de vooruitgang die in de eerste twee fasen is gemaakt en in het licht van de stand van de techniek en de economische situatie op dat ogenblik.

(1) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.

(2) PB C 368 van 20.12.1999, blz. 11.

(3) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.

(4) PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.

Top