EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52000AE1421
Opinion of the Economic and Social Committee on the "Proposal for a European Parliament and Council Directive amending Directive 97/67/EC with regard to the further opening to competition of Community postal services"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging"
OJ C 116, 20.4.2001, p. 99–105
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging"
Publicatieblad Nr. C 116 van 20/04/2001 blz. 0099 - 0105
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging" (2001/C 116/22) De Raad heeft op 25 september 2000 besloten het Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig de bepalingen van art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over het voornoemde voorstel. De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij" was met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden belast en heeft haar advies op 9 november 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Morgan. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 377e zitting (vergadering van 29 november 2000) het volgende advies uitgebracht, dat met 101 stemmen vóór en 10 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd. 1. Inleiding 1.1. Het ESC toont zich verheugd dat het de kans krijgt zich uit te spreken over het Commissievoorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verdere openstelling van de postmarkt in de EU voor mededinging(1). 1.2. Het ESC erkent weliswaar dat verdere liberalisering noodzakelijk is, maar is van oordeel dat dit proces op gecontroleerde wijze dient te verlopen, en terdege rekening moet worden gehouden met de belangen van de verschillende betrokkenen. Ook maakt het Comité zich zorgen over de sociale neveneffecten. 1.3. Hoofdstuk 2 biedt een samenvatting van de beweegredenen van de Commissie voor de voorgestelde liberaliseringsmaatregelen. 1.4. In de overige hoofdstukken van het advies wordt nader ingegaan op de universele dienst, de gevolgen voor de werkgelegenheid, de economie en sociale nevenaspecten. 1.5. Kortom, het ESC beschouwt verdere liberalisering als een uiterst complex proces, dat in ieder stadium onbedoelde gevolgen kan hebben. De huidige situatie op de postmarkt heeft Europa geen windeieren gelegd. Veranderingen moeten dan ook behoedzaam worden doorgevoerd. Bij de liberalisering moet het voorgestelde tijdschema volledig worden benut. 2. Voornaamste bepalingen van de ontwerprichtlijn 2.1. "Met het voorstel van de Commissie wordt beoogd verder te gaan op weg naar de voltooiing van de interne markt voor postdiensten, zonder de handhaving van de universele dienst uit het oog te verliezen. Door de voordelen van de grotere concurrentie kan het niveau van de dienst, zowel wat de kwaliteit als wat de prijzen betreft, voor de postklanten worden verbeterd, waardoor de Europese economie sterker wordt. De beste manier om dit te bereiken is door op 1 januari 2003 een flinke stap in die richting te zetten en ook een tijdschema op te stellen voor de besluitvorming betreffende de verdere openstelling van de markt." 2.2. Na de openstelling van de postmarkt in 2003 zou in december 2004 dan een volgend voorstel voor de voltooiing van de interne markt moeten worden ingediend, dat in december 2005 zou moeten worden goedgekeurd en op 1 januari 2007 van kracht zou moeten worden. 2.3. De voor januari 2003 voorgestelde wijzigingen behelzen het volgende: a) verlaging van de huidige maxima die mogen worden voorbehouden, voor zover dit nodig is om handhaving van de universele dienst te waarborgen, van 350 gram naar 50 gram voor normaal binnenlands postverkeer, inkomende grensoverschrijdende correspondentie en direct mail; b) verlaging van de maxima naar 0 gram voor uitgaande grensoverschrijdende brievenpost; c) invoering van een definitie voor "speciale diensten" en liberalisering van deze diensten, ongeacht de prijs- en gewichtsklasse; d) afschaffing van het huidige prijsmaximum voor uitgaand grensoverschrijdend postverkeer en exprespost. 2.4. Naar het oordeel van de Commissie gaat het om een zeer geleidelijke stap, aangezien de gedachte achter het maximum van 50 gram is dat poststukken met een dergelijk gewicht slechts 16 % van de inkomsten van de leveranciers van de universele dienst uitmaken; nieuwkomers op de markt zullen niet gemakkelijk en snel toegang tot het leeuwendeel van deze inkomsten hebben. De Commissie schat dat de daling van het aantal banen, nog afgezien van het huidige moderniseringsproces, 2,5 % zal bedragen. 2.5. De verwachting is dat een toename in volume en waarde van direct mail van 5 % per jaar in de komende periode, gevestigde exploitanten en nieuwkomers ruimte biedt voor een aandeel op de groeimarkt. Het maximum van 50 gram wordt voorgesteld opdat alle lidstaten kunnen overgaan tot liberalisering van direct mail tot dit maximum (een groot aantal lidstaten is hiermee nog niet begonnen). 2.6. Wat het inkomende grensoverschrijdende postverkeer betreft, heeft de Commissie besloten maatregelen uit te stellen tot na de volgende fase van de openstelling van de postmarkt in 2003. Het volume van het postverkeer en de feitelijke herkomst van poststukken zijn namelijk moeilijk te bepalen. 2.7. De voorgestelde maatregelen komen erop neer dat 50 % van de totale inkomsten van de leveranciers van de universele dienst uit postdiensten nog afkomstig zal zijn uit het gebied dat maximaal kan worden voorbehouden, tegen nu nog 70 %, dat wil zeggen een 20 % grotere openstelling van de markt. Op basis van de ervaringen met postmarkten in een reeds meer door concurrentie gekenmerkte omgeving, rekent de Commissie erop dat de gevestigde exploitanten op middellange termijn 80 tot 90 % van de voor concurrentie opengestelde markt zullen behouden. 2.8. De Commissie stelt voor, de volgende fase van de openstelling van de markt op 1 januari 2007 te laten beginnen. De omvang van de volgende stap moet uiterlijk in december 2005 worden vastgesteld. Met dit voornemen om de markt verder open te stellen wordt beoogd gevestigde exploitanten voor te bereiden op volledige openstelling voor concurrentie. De uiteindelijke bedoeling is: a) maatregelen voor de toekomst mogelijk te maken, zowel op operationeel als op wetgevingsvlak, teneinde ervoor te zorgen dat de financiële levensvatbaarheid van de leverancier van de universele dienst op langere termijn behouden blijft door een verbetering van zijn concurrentievermogen; b) investeringen te stimuleren, met als doel de postsector volledig in de informatiemaatschappij te integreren, zodat gevestigde exploitanten een marktaandeel kunnen bemachtigen op de grotere communicatie- en logistiekmarkt; c) eerlijke concurrentie op de interne markt tot stand te brengen, door alle exploitanten gelijke concurrentievoorwaarden en een transparante boekhouding op te leggen; d) de concurrentiepositie van postdiensten ten opzichte van elektronische post te versterken; e) te voorkomen dat gevestigde exploitanten hun monopoliepositie uitbuiten. Nieuwe commerciële mogelijkheden kunnen alleen worden benut in een concurrerende omgeving; f) transnationale samenwerkingsverbanden tussen postdiensten en belangrijke klanten aan te moedigen. 3. Universele dienst 3.1. Definitie 3.1.1. In de richtlijn inzake postdiensten(2) van 1997 wordt de volgende definitie van universele dienst gehanteerd: " " 3.1.2. Voor het Comité is deze definitie nog steeds geldig. Het is van oordeel dat de universele dienst een wezenlijk onderdeel vormt van de infrastructuur van de Europese democratie. 3.2. Analyse van postverkeer en tendensen 3.2.1. Het postverkeer laat in de EU, zoals bevestigd door de Commissie, het volgende algemene patroon zien: - tussen bedrijven 25 % - van bedrijven naar particulieren 65 % - van particulieren naar bedrijven 5 % - tussen particulieren 5 % 3.2.2. Postzendingen tussen bedrijven vormen een verrassend laag percentage van het totale verkeer. Hieruit blijkt de impact van concurrerende bode- en koeriersdiensten (DHL en dergelijke), en het grootschalige gebruik van elektronische vormen van communicatie - telefoon, fax en internet. 3.2.3. Het leeuwendeel van het postverkeer bestaat uit zendingen van bedrijven aan particulieren. Deze bedrijven zijn dan ook de belangrijkste klanten van postdiensten, ongeacht de vorm van de zendingen (traditioneel of elektronisch). Het meeste postverkeer bestaat uit direct mail, facturen of rekeningoverzichten. Niet voor alle zendingen geldt een strikte tijdslimiet, met uitzondering van kranten en tijdschriften, maar de meeste zendingen zijn prijsgevoelig. Bovengenoemde opmerkingen gaan niet op voor pakjes, d.w.z. de verzending van goederen of producten door bedrijven aan particulieren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van hetzij standaarddiensten, hetzij diensten met een toegevoegde waarde, afhankelijk van de behoeften van de ondernemingen. 3.2.4. Slechts 5 % van het postverkeer gaat in tegengestelde richting, namelijk van particulieren naar bedrijven. Kranten en tijdschriften worden gelezen, rekeningafschriften worden gearchiveerd, reclamedrukwerk wordt weggegooid en niet alle rekeningen worden per post betaald. Andere betalingswijzen zijn onder andere overschrijving, machtiging, telefonisch bankieren en het opkomende internet-bankieren. Ook worden sommige postzendingen teruggestuurd naar de afzender. 3.2.5. Het percentage postverkeer tussen particulieren (5 %) lijkt op het eerste gezicht laag, maar er worden steeds minder brieven geschreven: de pen maakt plaats voor telefoon (grotendeels), fax en in mindere mate e-mail. Het meeste postverkeer tussen particulieren betreft officiële aankondigingen en beleefdheidscorrespondentie: geboorte-, overlijdens- en huwelijksaankondigingen, kerst- en verjaardagskaarten, uitnodigingen en antwoorden daarop, dankbetuigingen en vakantiekaarten. Dringende zaken worden normaliter telefonisch besproken. 3.2.6. Uit bovenstaande blijkt dat het bedrijfsleven verantwoordelijk is voor 90 % van het postverkeer en dat een deel van het verkeer van en naar particulieren niet tijdgebonden is. Voor tijdgebonden bezorgingen kan gebruik worden gemaakt van exprespostdiensten. In veel steden schakelen bedrijven hiervoor voornamelijk koeriersdiensten in. 3.2.7. In de toekomst zal de meeste persoonlijke communicatie, zakelijk dan wel privé, waarschijnlijk telefonisch plaatsvinden, en zullen postdiensten worden gebruikt voor formele correspondentie. Mobiele telefoons veranderen en bevorderen het telefoongebruik. 3.2.8. Het Comité maakt zich met name zorgen over de positie van ouderen van de huidige generatie. De vraag is of zij deze nieuwere vormen van elektronische communicatie kunnen bijhouden. Ook is er alle begrip voor het feit dat ouderen gehecht zijn aan hun vertrouwde gewoonten. De telefoon vormt echter een zeer goed alternatief, vooral voor degenen die steeds meer moeite hebben met lezen en schrijven. 3.2.9. E-mail zal formele bedrijfscorrespondentie steeds meer verdringen en ook steeds vaker voor persoonlijke correspondentie gebruikt worden. Officiële bedrijfscorrespondentie wordt in toenemende mate elektronisch verstuurd. 3.2.10. Het afhandelen van elektronische bestellingen biedt nieuwe mogelijkheden voor het bezorgen van pakjes, voor wat betreft het postverkeer van bedrijven naar particulieren. De levering van een aantal van deze goederen zal min of meer tijdgebonden zijn. De vraag naar dergelijke diensten zou aanzienlijk kunnen groeien, wanneer op langere termijn goederen overal zó besteld en bezorgd kunnen worden. 3.2.11. Het is mogelijk dat onze opvatting over de aard en structuur van universele diensten zal veranderen naarmate deze trends zich doorzetten. 3.2.12. Er bestaat algemene toegang tot de verkoop van postzegels in alle lidstaten en overal heeft men toegang tot brievenbussen. Voor pakjes en andere diensten gelden hogere toegangsvoorwaarden. Deze moeten op een redelijke afstand van woningen en bedrijven beschikbaar komen. 3.2.13. Postdiensten kunnen alleen concurrerend zijn als de directie op commercieel vlak de vrije hand heeft om te bepalen hoe zij de universele dienstverlening wenst in te vullen. 3.2.14. De directie van postkantoren zou onder andere vrij moeten zijn in de beslissing waar en hoe zij universele toegang biedt tot postdiensten. De centrale functie van toegang tot postdiensten kan uiteraard via allerlei distributiepunten worden gewaarborgd, waaronder mobiele dienstverleningspunten. 3.3. Financiering van de universele dienstverlening 3.3.1. De Commissie stelt dat verlaging van het voorbehouden maximum naar 50 gram 16 % van de post betreft. Naar het oordeel van de Commissie komt er met een voorbehouden maximum hoger dan 50 gram een zó klein marktaandeel vrij, dat het voor nieuwkomers niet aantrekkelijk is een gooi naar dit marktsegment te doen. Ook op het niveau van 50 gram verwacht de Commissie dat gevestigde exploitanten effectief kunnen concurreren op de postmarkt. Gevestigde postexploitanten brengen daartegen in dat zij hun winst uit deze 16 % halen en dat de universele dienst in gevaar dreigt te komen als het voorbehouden maximum wordt verlaagd naar 50 gram, omdat zij dan niet genoeg winst zouden maken om de dienst te financieren. Zij menen dan ook dat zowel de rendabiliteit van de universele dienstverlening, als het werkgelegenheidsniveau in het gedrang komen. 3.3.2. Het Comité beseft zeer goed dat geografische verschillen en verschillen in bevolkingsdichtheid tussen de lidstaten en andere regio's van invloed zijn op de rendabiliteit van de universele dienst in iedere lidstaat. Het Comité is, net zoals in het verleden, van oordeel dat liberalisering geleidelijk en gecontroleerd moet plaatsvinden. Het zou dan ook verstandiger zijn een tussenfase in overweging te nemen die het midden houdt tussen de huidige situatie en het voorstel van de Commissie, en uitvoerig te onderzoeken welke gevolgen dit zou hebben voor de universele dienst en de kwaliteit van de dienstverlening. Zo kan ook objectief worden bekeken wat de sociaal-economische consequenties zouden zijn, met name op het gebied van werkgelegenheid en cohesie, alvorens nieuwe maatregelen te treffen. 3.3.3. De levensvatbaarheid van de universele dienstverlening wordt vergroot als zij economisch gezien intact blijft. De economische waarde van de universele dienst mag niet worden aangetast door de ontwikkeling van onechte "speciale" diensten. Ook "hybride" postdiensten moeten niet worden uitgesloten van de universele dienst voor het voorbehouden gedeelte, tenzij het om expresdiensten gaat. Het Comité is van mening dat de definitie van speciale diensten in de ontwerprichtlijn dient te worden aangescherpt om de economische waarde van de universele dienst te beschermen. De voorgestelde definitie is namelijk zo ruim dat concurrenten hun diensten als "speciaal" zouden kunnen omschrijven en zo het voorbehouden gedeelte kunnen omzeilen, waarbij de economische levensvatbaarheid van de universele dienst op het spel komt te staan. 3.3.4. Voorts zal een analyse van de kosten en prijzen van de huidige postdiensten de rendabiliteit van de nieuwe dienst ten goede komen. Ook de kosten van kwaliteit moeten daarbij worden meegenomen. Na de liberalisering van de telecommunicatie werd duidelijk hoe scheef de prijsverhoudingen waren tussen lokale, interlokale en internationale gesprekken. Van dergelijke onevenwichtige verhoudingen is wellicht ook sprake bij postdiensten. Nieuwkomers zullen minder snel onder de duiven van gevestigde exploitanten kunnen schieten als door kostenbeheersing en een degelijk prijsbeleid wordt gezorgd voor hogere rendabiliteit. 3.3.5. Liberalisering van uitgaande grensoverschrijdende post zou ook een bedreiging kunnen vormen voor de universele dienst. Het zou kunnen leiden tot "remailing" (doorsturen van poststukken), met name van binnenlandse poststukken die in grote partijen worden aangeboden. Voor behoud van de universele dienst zouden voor uitgaand grensoverschrijdend postverkeer vaste prijs- en gewichtscriteria moeten blijven gelden. 3.3.6. Anderzijds maakt het Comité zich zorgen over mogelijk misbruik van dominante marktposities. De boekhouding dient transparant te zijn en marktdeelnemers mogen niet met subsidies schuiven. 3.3.7. Het Comité maakt er kennis van dat het oprichten van een compensatiefonds in de ogen van de Commissie een goede manier is om eventuele extra kosten van de universele dienst te dekken. 3.4. Universele dienst en liberalisering 3.4.1. Het Comité staat achter de voltooiing van de interne markt voor postdiensten met handhaving van de universele dienst, zoals vastgelegd in de postrichtlijn en in de conclusies van de Top van Lissabon. 3.4.2. Het Comité benadrukt dat het functioneren van de universele dienst een prioriteit is. Liberalisering moet dan ook niet overijld plaatsvinden, waardoor het financiële evenwicht bij de aanbieders van de universele dienst zou kunnen worden verstoord en zo de belangen van de gemeenschap zouden worden ondermijnd, zoals universaliteit, continuïteit en volledige toegang tot dienstverlening voor gebruikers. Ook dienen de behoeften van álle klanten, waaronder het MKB, in acht te worden genomen, namelijk in de gehele EU beschikbare, betaalbare en hoogwaardige postdiensten. 3.4.3. In principe staat het Comité achter liberalisering. Het aanvaardt dan ook het besluit van de Commissie tot verdere openstelling van de markt. De volgende fasen moeten echter gebaseerd zijn op ervaringen uit de eerste fase, waarbij een evaluatie wordt gemaakt van de universele dienst en de aanpassing daarvan aan technologische ontwikkelingen en veranderende wensen van consumenten. 4. Werkgelegenheid en economische groei 4.1. Op macro-economisch niveau is liberalisering een aantrekkelijk concept. Er zijn overeenkomsten met de liberalisering van de telecommunicatie-industrie. Terwijl het aantal arbeidsplaatsen bij oorspronkelijke telecombedrijven daalde, zagen zij hun omzet stijgen; klanten hebben enorm geprofiteerd van nieuwe technologieën en diensten, terwijl ontelbare start-ups op alle niveaus in de postketen voor veel nieuwe banen zorgden. Nochtans hebben deze ontwikkelingen voor veel voormalige werknemers uit de telecomsector een ontwrichtend effect gehad. 4.2. Wat de postdiensten betreft, vormen technologische kansen een aanvulling op bestaande diensten. De overgang is daarom moeilijker, zowel voor gevestigde exploitanten als voor hun werknemers. Bij het liberaliseringsproces moet dan ook behoedzaam en beheerst te werk worden gegaan. 4.3. Werkgelegenheid bij de postdiensten 4.3.1. Vertegenwoordigers van vakbonden en Postunies hebben vraagtekens gezet bij de statistische gegevens waarop de Commissie haar werkgelegenheidscijfers ter ondersteuning van de ontwerprichtlijn heeft gebaseerd. Voor de bespreking van deze voorstellen zou het nuttig zijn dat de Commissie deze gegevens publiceert. 4.3.2. Volgens de gegevens van de Commissie werken er momenteel ongeveer 1,3 miljoen mensen bij de leveranciers van de universele dienst en nog eens zo'n 400000 bij particuliere exploitanten van postdiensten. Geschat wordt dat de werkgelegenheid in de sector als geheel in de periode tussen 1997 en 2007 met ongeveer 8,4 % afneemt, ongeacht een eventuele verdere openstelling van de markt. 4.3.3. Van de vijf motoren achter verandering (vraag, gebruik van elektronische middelen, organisatorische veranderingen, automatisering/nieuwe technologieën en liberalisering) heeft de invoering van concurrentie naar het oordeel van de Commissie waarschijnlijk de minste gevolgen voor de werkgelegenheid. 4.3.4. Het Comité deelt de mening van de Commissie dat: a) er bij de gevestigde exploitanten een herstructurering moet plaatsvinden en dat het personeel bij- en omgeschoold dient te worden voor de informatiemaatschappij; b) dit dankzij de geleidelijke openstelling van de markt stap voor stap kan gebeuren. 4.3.5. Niettemin roept het Comité op tot behoedzaamheid. Lidstaten moeten het liberaliseringsproces dusdanig plannen, dat de volgende fase constructief kan worden gebruikt voor het bijsturen van de ontwikkelingen op de postmarkt en de daarmee samenhangende personeelsdynamiek. 4.4. Werkgelegenheid en economische groei 4.4.1. De economische uitdaging - en economische buitenkans - waarvoor Europa zich momenteel gesteld ziet, werd uiteengezet in het ESC-advies voor de Top van Lissabon: "Naar een Europa van innovatie en kennis"(3). Het Comité heeft er bij de Commissie en de lidstaten op aangedrongen, snel te zorgen voor aanpassingen aan het nieuwe paradigma en de komst van de nieuwe economie te versnellen. Het Comité kan zich dan ook vinden in het standpunt van de Commissie aangaande de ontwikkeling van de universele dienst zoals uiteengezet in de mededeling "Diensten van algemeen belang in Europa(4)": "Deze diensten zullen voor alle gebruikers van postdiensten toegankelijk zijn dankzij de verdere uitbouw van de universele dienstverlening." 4.4.2. Voor postdiensten is een centrale rol weggelegd bij de revolutie die zich nu voltrekt. Postdiensten vormden sinds de industriële revolutie de ruggengraat van de oude economie. Nu moeten ze de drijvende kracht worden achter de nieuwe economie. De postsector, die een belangrijke communicatie-infrastructuur biedt van wezenlijk sociaal-economisch belang, moet zich zien aan te passen aan de huidige veranderingen om niet achter het net te vissen en als verouderd te worden beschouwd. 4.4.3. De postsector bevindt zich op het snijpunt van drie markten die een sleutelrol spelen in de Europese economie: communicatie, reclame en vervoer/logistiek. Deze markten staan grotendeels al open voor concurrentie en maken een snelle ontwikkeling door, aangestuurd door de vraag op de markt, technologische veranderingen en het steeds verder samensmelten van media, IT en telecommunicatie. Met name e-commerce biedt geheel nieuwe kansen op het gebied van vervoer en logistiek aangezien goederen, zelfs de boodschappen, rechtstreeks bij klanten worden thuisbezorgd. Dit verandert het fysieke distributiepatroon. Postdiensten zijn in principe bij machte om te concurreren, maar kunnen dit alleen als de interne markt voor postdiensten wordt opengesteld voor mededinging. 4.4.4. Als de Europese postdiensten niet efficiënt functioneren, circuleren goederen en diensten niet optimaal in de EU, waardoor de economische groei en de werkgelegenheid worden geschaad. De voordelen van elektronische handel kunnen pas optimaal worden benut als de Europese postdiensten de hoogste kwaliteit bieden. Naar het oordeel van het Comité moet in het liberaliseringsproces van de postdiensten volledige aandacht worden geschonken aan de gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid, in alle sectoren. 5. Sociale nevenaspecten 5.1. Postdiensten vervullen, als eerste openbare dienst van algemeen belang, in alle regio's van de EU-lidstaten een in politiek en sociaal opzicht belangrijke rol. 5.2. De aanwezigheid van postbodes levert een wezenlijke bijdrage aan sociale samenhang en het gemeenschapsleven in landelijke en dunbevolkte gebieden; het politieke en sociale belang van lokale postkantoren reikt veel verder dan eenvoudigweg het functioneren als toegangspunt tot het postsysteem. 5.3. De exploitatie van verkooppunten die bekend staan als postkantoren is als aparte bedrijfseenheid los komen te staan van postverzending. Postkantoren zijn in de loop der jaren uitgegroeid tot distributiepunten voor een reeks overheidsdiensten, waaronder het beheer van spaargelden, sociale zekerheid, de uitgifte van vergunningen, etc. 5.4. In het algemeen zijn dergelijke diensten steeds meer gedoemd te verdwijnen, aangezien transacties door elektronische voorzieningen (onder andere voor het regelen van financiële zaken) niet meer op het postkantoor hoeven plaats te vinden. 5.5. Anderzijds leeft in veel gemeenten het gevoel dat het verdwijnen van een postkantoor het begin van het einde is: voor banken zijn vaak al geldautomaten in de plaats gekomen, voor kruidenierswinkels supermarkten, voor cafés wetten tegen alcomobilisme en voor kerken de duivel. In zekere zin betekent het verlies van verdeelpunten voor kleine dorpen en steden een echte dreiging met sociale uitsluiting. 5.6. In iedere lidstaat is de situatie anders, afhankelijk van bijv. geografische factoren, de bevolkingsdichtheid en de verkooppunten in de detailhandel. In de meeste gevallen wordt het gevaar van verdwijnen versterkt door beperkte toegang tot openbaar vervoer. 5.7. Voor deze sociale vraagstukken zijn dringend gepaste maatregelen geboden. Er moeten lokale en nationale initiatieven worden ontplooid en onconventionele oplossingen worden gezocht. Hierbij kan met name worden gedacht aan zowel distributiekanalen als vervoer- en bezorgingsystemen, en voor postdiensten is daarbij een rol weggelegd. 5.8. Het Comité spreekt zich weliswaar uit vóór liberalisering van postdiensten, maar vestigt de aandacht van Commissie, Raad en Parlement op deze sociale nevenaspecten. Hieraan mag bij de liberalisering van postdiensten niet worden voorbijgegaan. 6. Conclusie 6.1. De belangrijkste thema's kwamen in de inleiding aan de orde. Het Comité erkent dat de liberalisering van postdiensten behoedzaam moet worden voortgezet, en dat op lange termijn de interne markt op het gebied van postdiensten moet worden voltooid, waarbij de volgende aspecten centraal moeten staan: - de eenheid, het behoud en voortdurende ontwikkeling van de universele dienst, waaraan het Comité prioriteit toekent; - werkgelegenheidsoverwegingen, in het algemeen, en voor werknemers bij postdiensten in het bijzonder; - de aard en omvang van de rol van postdiensten in de nieuwe economie; - het vinden van een oplossing voor sociale vraagstukken die samenhangen met de historische aanwezigheid van postkantoren en postmedewerkers in landelijke en dunbevolkte gebieden. 6.2. Het Comité dringt er dan ook bij de Commissie, de Raad en het Parlement op aan, de genoemde kwesties volledige aandacht te geven en in het liberaliseringsproces in dit opzicht voor bijsturing te zorgen. 6.3. Het Comité beklemtoont met name dat het zijn prioriteiten legt bij het behoud en de ontwikkeling van de universele dienst, rekening houdend met de evolutie van de sociale en economische behoeften en de technologie, alsook bij de actieve bijdrage van de postdiensten aan de economische en sociale samenhang. Het zou daarom verstandiger zijn een tussenfase in overweging te nemen die het midden houdt tussen de huidige situatie en het voorstel van de Commissie. 6.4. Het Comité erkent dat deze aanpassingen tijd kosten. Daarom stemt het in met het Commissievoorstel om plannen voor de volgende fase van liberalisering in 2005 in te dienen, nadat de gevolgen van de in 2003 in te voeren maatregelen onder de loep zijn genomen. 6.5. Het Comité wijst erop dat veel betrokkenen hun bezorgdheid hebben geuit over de gegevens van de Commissie. Het roept de Commissie dan ook op, dienaangaande meer openheid van zaken te geven. Brussel, 29 november 2000. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité G. Frerichs (1) Zie eerder uitgebrachte ESC-adviezen over de liberalisering van postdiensten: PB C 129 van 10.5.1993 (rapporteur: de heer Pompen); PB C 174 van 17.6.1996 (rapporteur: de heer Farnleitner). (2) PB L 15 van 21.1.1998, Richtlijn 97/67/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap. (3) PB C 117 van 26.4.2000. (4) COM(2000) 580 def. (bijlage I).