EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52000AC0092
Opinion of the Economic and Social Committee on the 'Amended proposal for a Council Regulation (EC) on Community Design'
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Gewijzigd voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Gewijzigd voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen"
OJ C 75, 15.3.2000, p. 35–37
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Gewijzigd voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen"
Publicatieblad Nr. C 075 van 15/03/2000 blz. 0035 - 0037
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Gewijzigd voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen" (2000/C 75/13) De Raad heeft op 9 september 1999 besloten om, overeenkomstig artikel 308 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde gewijzigd voorstel. De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 december 1999 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Lehti. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 369e zitting (vergadering van 27 januari 2000) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 57 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen. 1. Inleiding 1.1. Het is de bedoeling om via een verordening van de Raad en een daarop aansluitende richtlijn een stelsel voor rechtsbescherming van Gemeenschapsmodellen te verwezenlijken. Met de verordening wordt ernaar gestreefd een zelfde soort juridische basis voor een recht op het Gemeenschapsmodel te leggen als reeds bestaat m.b.t. het Gemeenschapsmerk. Hierbij volstaat één enkele aanvraag om in alle lidstaten rechtsbescherming te krijgen voor de verschijningsvorm van een bepaald voorwerp. Het recht zou worden toegekend door het zich in Alicante (Spanje) gevestigde Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen, modellen). 1.2. De ontwerpverordening biedt tevens van EU-wege rechtsbescherming voor niet-ingeschreven modellen. Deze zou gelden voor drie jaar, met ingang van de datum waarop het model binnen de Europese Unie voor het publiek beschikbaar is gesteld. 1.3. De materieelrechtelijke bepalingen van de ontwerpverordening komen inhoudelijk overeen met de richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen (Richtlijn nr. 98/71/EG), waarmee een harmonisatie van de nationale wetgevingen op het punt van modellenrecht wordt beoogd. De richtlijn moet per 28 oktober 2001 in de lidstaten van kracht worden. 1.4. Het oorspronkelijke voorstel voor een richtlijn stamt uit 1993. Omdat het in het najaar van 1995 nog in behandeling was, moest de voorbereiding van een ontwerpverordening hierdoor worden opgeschort. De richtlijn is uiteindelijk pas op 13 oktober 1998 na de bemiddelingsprocedure goedgekeurd. Het door het bemiddelingscomité overeengekomen compromis houdt in dat de lidstaten hun bestaande wettelijke bepalingen inzake het gebruik van onderdelen voor reparaties van ondeugdelijke of gebrekkige producten handhaven. Het compromis over de onderdelen is vervat in de artikelen 14 en 18 en in een aantal overwegingen van de richtlijn. Het gewijzigde voorstel voor een verordening is door de Commissie in juni 1999 ingediend. Tijdens de bemiddelingsprocedure is vooral aandacht besteed aan het vrije gebruik van onderdelen voor reparatiedoeleinden en de modelbescherming van die onderdelen. Wat de modellen betreft, ligt het probleem vooral bij de onderdelen van een samengesteld voortbrengsel waarmee dit in zijn oorspronkelijke toestand kan worden hersteld. De zogenaamde "reparatieclausule"moet vermijden dat vooral in de automobielsector gesloten markten voor onderdelen ontstaan. Het Comité wil erop wijzen dat dit probleem ook in andere sectoren speelt. 1.5. De Commissie heeft zich verplicht om na goedkeuring van de richtlijn een overlegprocedure op gang te brengen met de partijen die hier het nauwst bij betrokken zijn. Deze procedure is inmiddels van start gegaan. Hier wordt een samenvatting van gemaakt. 1.6. In de ontwerpverordening zijn voorlopig nog geen bepalingen opgenomen betreffende de inschrijving van modellen van onderdelen die bij een samengesteld voortbrengsel horen waarvan de vorm bepalend is voor het model van zo'n onderdeel (artikel 10 bis). De Commissie zal komen met een voorstel over het gebruik en de bescherming van onderdelen in de lijn van de ontwerpverordening, tegelijk met een voorstel ter voltooiing van de interne markt voor onderdelen die aansluit op de richtlijn inzake rechtsbescherming van onderdelen. 2. Algemene opmerkingen 2.1. Het Comité acht het belangrijk dat er nu een richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen is en dat er in aansluiting hierop een verordening voor de EU-lidstaten komt. Doordat er geen uniforme bepalingen voor de rechtsbescherming van modellen zijn, is inschrijving van modellen op dit moment een kostbare en tijdrovende aangelegenheid, omdat deze per land afzonderlijk moet plaatsvinden. Vooral kleine en middelgrote ondernemingen zijn niet altijd bij machte geweest, hun producten afdoende te beschermen. 2.2. Het Comité vindt het belangrijk dat de richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen in de lidstaten per 28 oktober 2001 moet zijn omgezet in nationale wetgeving. Het beseft dat dit in de lidstaten een herziening en misschien zelfs totale hervorming van de geldende wetgeving op het gebied van modelbescherming met zich mee brengt. De richtlijn en de hierop aansluitende verordening zullen leiden tot een harmonisatie van de wetgeving inzake modelbescherming binnen de EU en het mogelijk maken dat met één enkele inschrijving overal in de Unie rechtsbescherming voor een model kan worden verkregen. 2.3. Het Comité acht het op zijn plaats dat ook het begrip "niet-ingeschreven model" voorkomt in de verordening. Hierdoor wordt gezorgd voor een betere rechtsbescherming van producten met een korte levensduur, zoals textiel en speelgoed. Het begrip "niet-ingeschreven model" en de inhoud daarvan dienen echter nader gepreciseerd te worden. Ook betekent de voorwaarde van "kwade trouw" in artikel 20.2 een beperking waardoor een niet-ingeschreven model in de praktijk waardeloos wordt, te meer daar houders van rechten niet over een recht op kennisneming beschikken. Daarom dient deze voorwaarde zonder meer te worden geschrapt. 2.4. De voorbereiding van de verordening is volgens schema verlopen. De Commissie streeft ernaar, eind 2000 klaar te zijn met de verordening. Tot dusverre zijn de eerste 100 van de in totaal 128 artikelen behandeld. De werkzaamheden in de werkgroep van de Raad hebben op het ogenblik nog een voorlopig karakter en de formuleringen zijn nog niet definitief. Over enkele cruciale artikelen is nog geen overeenstemming bereikt. Hierbij gaat het gedeeltelijk om taalkundige kwesties en de interpretatie van bepaalde begrippen. Ook zijn er duidelijke verschillen van mening wat betreft de rechtsbescherming van niet-ingeschreven producten. Alle 100 tot dusverre behandelde artikelen hebben aanleiding gegeven tot afzonderlijke opmerkingen. De bedoeling is om in het begin van 2000 de eerste fase van behandeling af te sluiten. De verordening zou eind 2000 goedgekeurd moeten zijn. 2.5. Het Comité is van mening dat artikel 10 bis over reserveonderdelen in zijn huidige vorm strookt met de richtlijn. Het voorstel zou de bestaande wetgeving op het gebied van bescherming van reserveonderdelen in de lidstaten onverlet laten. Hierin kunnen alleen veranderingen worden aangebracht als daarmee wordt beoogd de markt voor dergelijke onderdelen te liberaliseren. Verder ligt het in de bedoeling om een evaluatie uit te voeren wanneer de richtlijn drie jaar van kracht is geweest. Dan zal de Commissie de nodige voorstellen doen ter wijziging van zowel richtlijn als verordening, omdat deze kwestie in de ijskast is gezet, hangende de behandeling van de richtlijn. De Commissie zal echter alleen bepaalde formuleringen veranderen, niet de inhoud van het artikel als zodanig. Zij zal komen met een advies over de toepassing van de modelbeschermingsverordening op reserveonderdelen. 2.6. Het Comité is van mening dat de ontwerpverordening nog preciezer geformuleerd moet worden om begripsverwarring te voorkomen. De huidige tekst laat te veel ruimte voor verschillende interpretaties. 2.7. De rechtsgrondslag van de ontwerpverordening is veranderd, omdat de voorzitter van de parlementaire commissie juridische zaken en rechten van de burger de Commissie heeft verzocht, haar voorstel voor een verordening in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen op basis van artikel 308 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Dit betekent dat de verordening in de Raad met eenparigheid van stemmen moet worden goedgekeurd na raadpleging van het Parlement. 3. Bijzondere opmerkingen 3.1. Het Comité stelt er prijs op om de Commissie attent te maken op enkele punten die bijzondere aandacht verdienen, zodat deze zo belangrijke verordening inzake rechtsbescherming van modellen een iets andere vorm krijgt waardoor het gemakkelijker wordt, de doelstellingen te halen en zij nog effectiever kan worden toegepast. 3.2. Artikel 1.2.a): het begrip "niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel" dient te worden gepreciseerd en dan vooral de duur van de bescherming. Het gaat hier om een zaak van principieel belang, die vraagt om een dusdanig nauwkeurige definitie dat er geen ruimte blijft voor verschillende interpretaties. In dit verband zij ook verwezen naar artikel 8. 3.3. Artikel 4.3: "Normaal gebruik" wordt hier anders geformuleerd dan in de richtlijn. Het gaat hier eigenlijk in wezen om een weer oppakken van de formulering van artikel 3.4 uit het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 juni 1997, dat in tweede lezing door het Parlement is verworpen en niet opnieuw in de tekst is opgenomen na de bemiddelingsprocedure. Het is zaak dat de formulering in de verordening exact dezelfde is als in de richtlijn. 3.4. Artikel 15: De relatie tussen de ontwerpers onderling dient duidelijker te worden omschreven. 3.5. Artikel 20.2: Hoewel het Comité begrijpt wat hier wordt bedoeld en zich daar ook in kan vinden, vreest het dat de formulering aanleiding kan geven tot misverstanden. Het concludeert uit de tekst dat hier bescherming wordt geboden aan personen die ongewild of te goeder trouw gebruik maken van een model ofwel een product verwerven waarvoor aanspraken op niet-ingeschreven modelrechten bestaan. Het Comité betwijfelt echter of de zinsnede "als het aangevochten gebruik voortvloeit uit het te kwader trouw namaken van het beschermde model" wel alle voorkomende gevallen dekt. De formulering dient te worden heroverwogen. 3.6. Artikel 27.5: Het is de bedoeling bij het Gemeenschapsmodel uit te gaan van het beginsel van uniformiteit, d.w.z. dat het gaat om een recht voor de gehele EU. Artikel 27.5 is volledig in strijd met dat beginsel, omdat dit op grote schaal vergaande uitzonderingen op dit beginsel in afzonderlijke lidstaten toestaat. Het Comité wil dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het uniformiteitsprincipe, tenzij de openbare orde of goede zeden (artikel 10) in het geding zijn. 3.7. Artikel 39: Het is van wezenlijk belang dat bij aanvragen om inschrijving van modellen van onderdelen gedetailleerde gegevens worden verstrekt betreffende het samengestelde product waarin deze worden verwerkt, zodat derden de mogelijkheid hebben om ze met een redelijke mate van zekerheid te kunnen herkennen. Van dergelijke aanvragers moet worden geëist dat ze een tekening of andere afbeelding van het samengestelde product overleggen, teneinde een onderzoek, als genoemd in artikel 48 (zie volgende paragraaf), mogelijk te maken. 3.8. Artikel 49 bis: Het is zaak dat bij een onderzoek, als genoemd in artikel 48, beslist ook wordt onderzocht of voldaan wordt aan de eisen betreffende bescherming, anders is het gevaar lang niet denkbeeldig dat onschuldige derden "kapotgeprocedeerd" worden doordat het systeem wordt misbruikt. 3.9. Artikel 67: Er dient nader te worden gepreciseerd volgens welke beginselen onderzoek plaatsvindt. Brussel, 27 januari 2000. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité B. Rangoni Machiavelli