EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999AC0448

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten"

OJ C 169, 16.6.1999, p. 12–14 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51999AC0448

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten"

Publicatieblad Nr. C 169 van 16/06/1999 blz. 0012 - 0014


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten"

(1999/C 169/05)

Op 9 februari 1999 heeft de Raad, conform artikel 130 S van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, besloten het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 april 1999 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Sánchez Miguel; co-rapporteurs waren de heer Pezzini en mevrouw Santiago.

Tijdens zijn 363e zitting van 28 en 29 april 1999 (vergadering van 28 april) heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht dat met 84 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Conform het subsidiariteitsbeginsel is (het toezicht op) de toepassing van de communautaire milieuwetgeving een zaak van de lidstaten. Nu het milieu echter steeds meer wordt aangetast, dringt zich de vraag op of de Unie niet intensiever naar harmonisering van de nationale regelingen zou moeten toewerken. Ook de opzet van een systeem om informatie te verzamelen over en toezicht te houden op de toepassing van de communautaire milieunormen in de lidstaten zou in dit verband een goed idee kunnen zijn.

1.2. In de Commissiemededeling over de toepassing van het communautaire milieurecht(1) werd al een harmonisering van de bestaande nationale controlesystemen aangekondigd: er zouden door IMPEL(2) uit te werken minimumcriteria voor milieu-inspecties worden vastgesteld. In zijn advies over deze Mededeling(3) stelde het ESC voor om deze taak ook aan het Europees Milieu-agentschap toe te vertrouwen, omdat deze organisatie al gedetailleerde informatie over de situatie in de lidstaten tot haar beschikking heeft.

1.3. Dat deze harmonisering nodig is blijkt wel uit de maatregelen die de Commissie voorstelt. De bedoeling hiervan is minimumcriteria vast te stellen voor milieu-inspecties in de lidstaten, die vervolgens door alle in dit verband bevoegde instanties moeten worden gehanteerd. Deze door het IMPEL-netwerk voorgestelde criteria hebben betrekking op de frequentie van de inspecties en de te geven informatie. Bovendien stelt de Commissie een aantal regels voor waaraan de lidstaten zich bij de verslaglegging van hun inspectie-activiteiten aan de bevolking in het algemeen en milieu-organisaties in het bijzonder in ieder geval zouden moeten houden.

1.4. In deze eerste fase heeft het voorstel echter alleen betrekking op vervuiling van lucht, water en grond door concrete, onder de EU-wetgeving vallende bronnen (de zogenoemde gecontroleerde installaties), en niet op diffuse verontreinigingsbronnen.

1.5. Bij de inspectie van deze installaties zal nagegaan worden of de exploitanten zich houden aan de communautaire en de nationale milieuwetgeving. "Milieu-inspectie" betekent ook dat de milieu-effecten van de gecontroleerde installaties in de gaten worden gehouden, zodat de lidstaten kunnen bepalen of voor naleving van de EU-regels extra maatregelen nodig zijn.

1.6. Er zijn twee soorten inspecties: stelselmatige inspecties, die deel uitmaken van een vooraf vastgesteld programma; en incidentele, die plaatsvinden naar aanleiding van een klacht of een ongeval.

1.7. De rechtsgrondslag van het Commissievoorstel zijn artikelen 130 R en 130 S van het EG-Verdrag, die betrekking hebben op de toepassing van de EU-milieuwetgeving. Ook van toepassing zijn echter artikelen 155, 169 en 171; krachtens deze artikelen ziet de Commissie toe op de omzetting van EU-wetgeving in nationale wetgeving.

1.8. Alleen de lidstaten mogen milieu-inspecties uitvoeren. Daarom stelt de Commissie voor de minimumnormen voor de huidige (of toekomstige) inspecties in een aanbeveling vast te leggen. Op die manier wordt de soevereiniteit van de lidstaten op dit gebied gerespecteerd.

2. Opmerkingen over de voorgestelde maatregelen

2.1. Met betrekking tot de beschikbaarheid van de informatie voor de bevolking [art. IV(1) en vooral art. VI(2)], een onderwerp waarop Richtlijn 90/313/EEG over de vrije toegang tot milieu-informatie van toepassing is, merkt het Comité opdat aan de openbaarmaking van de resultaten van milieu-inspecties meer aandacht moet worden besteed. Vooral het recht van de burger om deze informatie op te vragen dient duidelijk te worden omschreven, aangezien hij nu nog vaak nul op het rekest krijgt.

2.2. Het Comité stelt voor om aan de door de Commissie bepleite inspectiecriteria (art. V) het volgende toe te voegen: de inspecterende instanties zouden de bedrijven die zich vrijwillig hebben aangesloten bij het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem(4) (EMAS) op dezelfde manier moeten inspecteren als in het kader van dit systeem gebruikelijk is. Dit zou meer bedrijven ertoe kunnen brengen om zich aan te sluiten bij dit systeem, dat in sommige lidstaten tot nu toe nog maar mondjesmaat is toegepast.

2.3. Het Comité stemt in met artikel VIII over de verslaglegging van milieu-inspecties omdat het dankzij dit artikel mogelijk zal zijn na te gaan in hoeverre de voorschriften worden nageleefd. Ook de maatregelen die worden voorgesteld in het geval dat een installatie de regels overtreedt, kunnen op instemming van het Comité rekenen.

2.4. Van de incidentele inspectie-bezoeken [art. V(3)] kan een sterk preventieve werking uitgaan. Als milieuorganisaties en het publiek met elkaar samenwerken, is namelijk een beter toezicht op naleving van de regels mogelijk. Ook voor werknemersorganisaties is in dit verband een rol weggelegd: werknemers ondervinden het aan den lijve als milieunormen worden overschreden en zijn ook beter op de hoogte dan de rest van de bevolking. Daarom zou in een aan artikel V(3) toe te voegen alinea moeten worden bepaald dat organisaties die werknemers van geïnspecteerde bedrijven en installaties vertegenwoordigen het recht hebben om bij niet-naleving van de regels een klacht in te dienen.

2.5. De beschikbaarheid van de inspectierapporten [art. VI(2)] zou erop vooruit kunnen gaan als deze in een Europees gegevensbestand worden opgeslagen, iets waarop het Comité in zijn advies over de toepassing van de milieuwetgeving(5) al aandrong. Het Europees Milieu-agentschap zou zich hiermee kunnen belasten.

2.6. Het Comité vindt het een goede zaak dat samenwerking tussen de lidstaten wordt aanbevolen [art. III(2)]. Uitwisseling van informatie en zelfs gezamenlijk uitgevoerde inspecties zullen het milieu ten goede komen, aangezien natuurlijke hulpbronnen als water en lucht zich over de landsgrenzen heen uitstrekken. Om de aanpassing van hun milieuwetgeving aan de EU-regelingen te vergemakkelijken zouden ook de kandidaat-lidstaten bij deze samenwerking moeten worden betrokken.

2.7. Ten slotte verdient het aanbeveling minimumcriteria vast te stellen waaraan de opleidingen voor inspecteurs in de verschillende lidstaten zouden moeten voldoen.

3. Conclusies

3.1. De voorgestelde aanbeveling zal de toepassing van de milieuwetgeving beslist ten goede komen. De Commissie moet nu de geplande latere fasen verder uitwerken; vooral de inspectie van diffuse verontreinigingsbronnen is in dit verband van belang.

3.2. Om de inspectie-activiteiten van de lidstaten meer op één lijn te brengen moet er ook voor gezorgd worden dat, net als onlangs in het IMPEL-netwerk is geregeld, vooral de diploma's en de opleidingen van milieu-inspecteurs tot op zekere hoogte aan dezelfde voorwaarden voldoen.

3.3. Wat artikel VII over onderzoek van incidenten en ernstige ongevallen betreft: de Commissie zou op grond van de in dit verband relevante Verdragsartikelen en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel moeten kunnen ingrijpen als de inspecties in bepaalde lidstaten te wensen overlaten.

3.4. De EMAS-criteria en de criteria voor deze inspecties moeten op elkaar worden afgestemd om te voorkomen dat dezelfde bureaucratische procedures twee keer worden doorlopen. Het grootste gevaar is echter dat kleine en middelgrote bedrijven anders en masse voor de "vrijwillige" criteria kiezen, omdat zij daar gemakkelijker aan kunnen voldoen. Bovendien zou onderlinge afstemming van de verschillende criteria ertoe leiden dat de verslaglegging van beide soorten inspecties een uniformer karakter krijgt.

3.5. Evenals in zijn advies over de toepassing van de EU-milieuwetgeving pleit het Comité er ook nu voor dat de inspectierapporten in een centraal, eventueel door het Europees Milieu-agentschap te beheren gegevensbestand worden opgeslagen. Dit bestand zou onafhankelijk van de in artikel VI(2) voorgestelde nationale bestanden moeten worden beheerd. De bedoeling van een en ander is dat alle in het milieu geïnteresseerde organisaties een betere toegang tot de informatie krijgen.

3.6. Het Comité is het eens met het voorstel van de Commissie om na twee jaar een tussenbalans over de toepassing van de aanbeveling op te maken. Eventueel zou dan ook bekeken moeten worden of een kaderrichtlijn nodig is.

Brussel, 28 april 1999.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. RANGONI MACHIAVELLI

(1) COM(96) 500 def. van 22.10.1996.

(2) EU-netwerk voor toepassing en handhaving van de milieuwetgeving.

(3) PB C 206 van 7.7.1997.

(4) Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad - PB L 168 van 10.7.1993.

(5) PB C 206 van 7.7.1997.

Top