EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998AR0278

Advies van het Comité van de Regio's over het thema "Versterking van de cohesie en het concurrentievermogen door onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie"

cdr 278/98 FIN

OJ C 198, 14.7.1999, p. 41 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998AR0278

Advies van het Comité van de Regio's over het thema "Versterking van de cohesie en het concurrentievermogen door onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie" cdr 278/98 FIN -

Publicatieblad Nr. C 198 van 14/07/1999 blz. 0041


Advies van het Comité van de Regio's over het thema "Versterking van de cohesie en het concurrentievermogen door onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie"

(1999/C 198/09)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Versterking van de cohesie en het concurrentievermogen door onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie" (COM(1998) 275 def.);

gezien het op 8 juni 1998 door de Commissie genomen besluit om het Comité hierover te raadplegen;

gezien de besluiten van het Bureau op 15 juli en op 18 november 1998 om, conform artikel 198C, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een advies uit te brengen en om commissie 5 "Sociaal beleid, volksgezondheid, consumentenbescherming, onderzoek, toerisme" te belasten met de voorbereiding daarvan;

gezien het jaarverslag over 1998 getiteld "Activiteiten van de Europese Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling" (COM(1998) 439 def.);

gezien de "Voorstellen voor beschikkingen van de Raad betreffende de specifieke programma's waarmee het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002) ten uitvoer wordt gelegd" (COM(1998) 305 def.);

gezien zijn advies over het "Eerste actieplan voor innovatie in Europa - Innovatie ter bevordering van groei en werkgelegenheid" (CDR 68/97 fin)(1);

gezien zijn advies inzake het eerste verslag over het cohesiebeleid (CDR 158/97 fin);

gezien zijn advies over het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002)" (CDR 158/97 fin)(2);

gezien het op 9 november 1998 door commissie 5 opgestelde ontwerpadvies (CDR 278/98 rev. 2) [Rapporteurs: mevrouw Olander, mevrouw Morichaud (commissie 6) en de heer Tindemans (commissie 1)],

heeft tijdens zijn 28e zitting van 10 en 11 maart 1999 (vergadering van 11 maart) het volgende advies uitgebracht.

1. Inleiding

1.1. Met deze Mededeling geeft de Commissie blijk van haar wens om het concurrentievermogen van de minder begunstigde regio's te verbeteren door het voor het bedrijfsleven eenvoudiger te maken om aan OTO en innovatie deel te nemen. Verwezenlijking van deze wens vereist echter dat grondig onderzoek wordt gedaan naar de moeilijkheden waarmee bedrijven in dat verband te maken hebben.

1.2. Het zijn vooral de kleine en middelgrote bedrijven die banen creëren, zodat er naar moet worden gestreefd om het op lokaal en regionaal niveau voor hen mogelijk te maken, beschikbare technologie te absorberen en te innoveren.

1.3. Inspanningen om tot een innovatiecultuur te komen, omvatten ook de totstandbrenging van structuren ter vergemakkelijking van contacten tussen het midden- en kleinbedrijf en de wetenschappelijke kringen waarmee het te maken heeft. Het Comité van de Regio's schaart zich achter het uitgangspunt van de Commissie dat de kennisstrategieën moeten worden aangepast aan de economische ontwikkeling van de respectieve regio's en tegelijkertijd, via de nationale OTO-systemen, onderdeel moeten uitmaken van een breder Europees perspectief (overeenkomstig art. 130 H van het EU-Verdrag).

1.4. In zijn advies inzake het eerste verslag over het cohesiebeleid(3) heeft het Comité van de Regio's aangedrongen op een betere coördinatie van het structuurbeleid met de overige EU-beleidsgebieden ten einde op geïntegreerde wijze gecoördineerde maatregelen ten behoeve van de minder begunstigde regio's te kunnen uitwerken.

1.5. Het cohesiebeleid heeft tot doel, de verschillen qua ontwikkelingsniveau tussen de regio's te verkleinen en de ontwikkeling in de minder begunstigde regio's en plattelandsgebieden te stimuleren. De Structuurfondsen, het Cohesiefonds en, in toenemende mate, de EIB zijn de belangrijkste financieringsinstrumenten van het cohesiebeleid.

1.6. Door de sterke concentratie van het OTO- en innovatiepotentieel in de welvarende regio's zullen juist deze het meest gebaat zijn bij het OTO- en innovatiebeleid van de EU. Dit kan leiden tot hogere economische groei in de toch al welvarende regio's, terwijl de minder begunstigde regio's wellicht nog meer zullen achterblijven op het gebied van economische en technologische ontwikkeling. De uitdaging in onderhavige Mededeling van de Commissie is juist om deze trend ten faveure van de minder begunstigde regio's om te buigen.

1.7. Het Comité is daarom ingenomen met het voorstel van de Commissie om een gemeenschappelijk, gecoördineerd raamwerk tot stand te brengen ter bevordering van cohesie, concurrentievermogen alsook OTO en innovatie. Dit raamwerk moet dienen als uitgangspunt voor het opstellen van richtsnoeren m.b.t. de EU-structuurfondsen alsook voor een evaluatie van de wijze waarop OTO- en innovatie-activiteiten geïntegreerd dienen te worden in de structuurfondsen.

1.8. Het Comité waardeert het streven van de Commissie naar een hoge mate van participatie bij het uitwerken van voorstellen voor richtsnoeren voor de structuurfondsen voor de periode 2000-2006. OTO- en innovatie-inspanningen moeten bijdragen aan het oplossen van de maatschappelijke problemen van het moment. De richtsnoeren voor de nieuwe structuurfondsenregeling moeten, meer dan thans het geval is, zodanig worden vormgegeven dat de programma's zowel aan de lokale en regionale samenlevingsbehoeften als aan het beleid van de Gemeenschap tegemoetkomen. Voortzetting van de dialoog tussen Commissie en Comité van de Regio's is van centraal belang om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die de op stapel staande structuurfondsenregeling biedt.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Comité van de Regio's staat achter het voorstel van de Commissie om het cohesiebeleid bij te stellen ten einde de economische bedrijvigheid in minder begunstigde regio's te stimuleren.

2.2. Het Comité wil vooral de nadruk leggen op het samenspel tussen OTO en innovatie op lokaal en regionaal niveau, en wil er nu al op wijzen dat de belangrijkste standpunten van de gemeentes en de regio's met name betrekking hebben op de gedetailleerde vormgeving van de nieuwe structuurfondsenregeling en de veranderingen daarin.

2.3. Alle studies wijzen uit dat, in een wereldeconomie die steeds meer aan concurrentie blootstaat, onderzoek, ontwikkeling en innovatie onontbeerlijk zijn om de internationale concurrentie aan te kunnen. Tegelijkertijd zijn de betrekkingen tussen enerzijds de onderzoekswereld en anderzijds het midden- en kleinbedrijf en de industrie uiterst complex; wil men met behulp van de ingevoerde steunregelingen enig significant resultaat kunnen behalen, dan zal dan ook moeten worden getracht deze betrekkingen te vereenvoudigen. Het is in het bijzonder zaak de productkwaliteit en de kwaliteitszorg in het productieproces te verbeteren, ook door EU-programma's en nationale initiatieven te integreren, en daarbij in de eerste plaats aandacht te besteden aan bedrijven in de zwakste regio's.

2.4. Versterking van de regionale dimensie van het OTO- en innovatiebeleid strookt met de doelmatigheidscriteria van het EU-beleid, terwijl de extra aandacht voor het concurrentievermogen van de minder begunstigde regio's recht doet aan het rechtvaardigheidsbeginsel in het EU-beleid. Desondanks krijgt met bij het lezen van de Mededeling van de Commissie de indruk dat het voorgestelde strategische kader ter bevordering van cohesie en concurrentievermogen via onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie eerder gericht is op een stringentere opzet van de regionale programma's in de structuurfondsen dan op stimulering van regionale OTO en innovatie als zodanig. Verder is ook nog niet gebleken of er mogelijkheden zijn om de toegang van de minder begunstigde regio's tot middelen uit het vijfde OTO-kaderprogramma te verbeteren.

De voorwaarden voor deelname aan de vorige kaderprogramma's waren zo ingewikkeld en tijdrovend dat actoren uit minder begunstigde regio's hierdoor eerder werden afgeschrikt dan dat de toegankelijkheid van OTO en innovatie erdoor werd verbeterd. Of door hen ingediende verzoeken werden ingewilligd, was vaak een echte loterij. Hetzelfde geldt voor partnerschapsprojecten met regio's in Midden- en Oost-Europa. In de nieuwe EU-programma's zijn in dit opzicht verbeteringen geboden.

2.5. Het Comité van de Regio's onderstreept dat verscheidene analyses en conclusies in het document van de Commissie ook relevant zijn voor regio's die bepaald geen "groeiregio's" zijn, maar evenmin "minder begunstigde regio's" strictu sensu. De toekomstige ontwikkeling in Europa dreigt te leiden tot een "tweedeling" van Europa in enkele sterke groeiregio's, verspreid over het continent en doorgaans geconcentreerd rond grote verstedelijkte centra, en de rest van Europa. Deze tweedeling is thans reeds duidelijk voelbaar in diverse ontwikkelde EU-landen.

2.6. OTO en innovatie zijn instrumenten om het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te vergroten. De stuwende kracht van het MKB en de industrie kan diverse vormen aannemen:

- modernisering van de productie,

- aanpassing aan nieuwe vraag, b.v. naar milieuvriendelijke producten,

- technologische verbeteringen ten einde marktaandelen te behouden, e.d.

2.7. Ondanks het feit dat bedrijven de belangrijkste doelgroep zijn aan de inspanningen, zijn OTO en innovatie in regionaal verband net zo belangrijk als milieu, volksgezondheid, infrastructuur, energie en ruimtelijke ordening. Daarom moeten Europese, nationale en regionale/lokale programma's worden gecoördineerd overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van de EU. Regionale en lokale overheden zijn de besluitvormers die zich het dichtst bij de economische actoren en de gewone burger bevinden. OTO en innovatie behoren tot het normale bevoegdheidsterrein van de regionale en lokale overheden. Innovatieprocessen hebben door hun multifunctionele aard ook aanknopingspunten met alle beleidsterreinen die tot de bevoegdheid van de regionale en de lokale overheden behoren (onderwijs, beroepsopleiding, milieu, ruimtelijke ordening, lokale ontwikkelingsactiviteiten en steunverlening aan het kleinbedrijf).

2.8. Het Comité van de Regio's wil erop wijzen dat de activiteiten in het kader van de OTO-programma's van de EU de kwaliteit van de samenwerking tussen b.v. regio's in de Noordse landen en regio's in Ierland, Portugal, Spanje en Griekenland ten goede zijn gekomen. In 1997 werd aan 47 % van de uit het vierde kaderprogramma gefinancierde projecten deelgenomen door Doelstelling-1-regio's. In hetzelfde jaar werden 13463 (van de in totaal 56478) samenwerkingsverbanden tot stand gebracht tussen regio's in Ierland, Portugal, Spanje, Griekenland en regio's in de overige EU-landen.

2.9. Het Comité van de Regio's is van mening dat OTO en innovatie geïntegreerd moeten worden in het productieapparaat van de regio's, en het is het eens met de conclusie van de Commissie (par. 13) dat met name regio's die er moeite mee hebben om activiteiten met een hoge toegevoegde waarde aan te trekken, profijt kunnen hebben van een coördinatie tussen hun OTO- en innovatiestrategie en hun economische planning.

2.10. Ook wil het Comité onderstrepen dat het streven naar integratie van OTO- en innovatie-steun in het productiesysteem van de regio's niet eenzijdig mag worden gezien als een "technische" uitvoeringskwestie. Het gaat hier niet zozeer om kennis- en technologie-verspreiding, maar meer om kennis- en technologie-implementatie. Vooral van belang in regionaal verband is dat vaak invloed moet worden uitgeoefend op lokale en regionale mentaliteiten en attitudes die de vorm aannemen van een sterke weerstand tegen nieuwe ideeën en verandering. In een dergelijke omgeving kan het voorkomen dat zelfs krachtige inspanningen niet het beoogde resultaat opleveren.

2.11. Voorts is het zaak dat de lokale en regionale overheden in minder begunstigde regio's niet alleen concrete inspanningen leveren om een positieve ontwikkeling van het bedrijfsleven te bevorderen, maar zich eveneens krachtig inzetten voor modernisering van de regionale infrastructuur. Daarbij moet niet alleen aan de eigenlijke betekenis van het woord worden gedacht, nl. communicatie in de vorm van wegen, IT, enz., maar ook aan de opbouw van een "culturele" infrastructuur die beantwoordt aan de eisen die goed opgeleide, naar verhouding jonge arbeidskrachten aan de "life style" in de regio stellen.

2.12. Het Comité van de Regio's wil nadrukkelijk wijzen op de mogelijkheid om onderzoeksparken in Europa actief en doelbewust te betrekken bij de OTO- en structuurfondsenprogramma's van de Gemeenschap. In vergelijking met de VS en Japan lijkt Europa nog niet voldoende aandacht te schenken aan zijn onderzoeksparken, ondanks het feit dat het aantal parken de afgelopen drie à vier jaar met ruim 30 % is toegenomen.

2.13. Internationale samenwerking kan van groot belang zijn voor een onderzoekspark indien met andere parken in de VS en Japan samengewerkt wordt. De oprichting van transnationale consortia (of Europese Economische Samenwerkingsverbanden, EESV's) door het MKB heeft ertoe bijgedragen dat deze bedrijvencategorie ook aan OTO- en innovatieprogramma's van de EU kan deelnemen.

Bijzondere opmerkingen

3. Doelstellingen van de mededeling

3.1. Het cohesiebeleid is structuurgericht en daarmee per definitie beleid op lange termijn. Verspreiding van "best practices" op het gebied van coördinatie van OTO en innovatie met het regionale bedrijfsleven wordt bevorderd door een thans voor alle regio's toegankelijke Europese databank.

3.2. Het Comité van de Regio's staat achter de doelstellingen van de Commissie om het concurrentievermogen van minder begunstigde regio's te vergroten, OTO en innovatie in het bedrijfsleven van de regio's te integreren, aan te tonen dat de verschillende EU-instrumenten cohesie en concurrentievermogen ten goede komen (indien deze instrumenten elkaar althans aanvullen), alsmede te laten zien dat kandidaat-lidstaten sterk kunnen profiteren van plaatselijke en regionale ervaringen met EU-steun ten behoeve van OTO en innovatie in minder begunstigde regio's.

3.3. Dat het Vijfde kaderprogramma een looptijd heeft van 1998 tot 2002 en het nieuwe structuurbeleid van 2000 tot 2006, kan een handicap vormen, ook al voorziet de algemene structuurfondsenverordening in de mogelijkheid van tussentijdse aanpassing en is er een formele mid-term-review. Dit mag echter niet worden opgevat als een vrijbrief voor ingrijpende tussentijdse bijstelling van de nog op te stellen OTO- en innovatierichtlijnen die tot dito aanpassing van de plannen zelf dwingt.

3.4. De Commissie stelt dat de nieuwe Doelstelling 3 de mogelijkheden van de huidige Doelstelling 4 en ADAPT bestendigt. Volgens de huidige voorstellen zal Doelstelling 3 niet van toepassing zijn op de regio's die vallen onder Doelstelling 1 of 2. De nieuwe Doelstelling 3 zal alleen gelden in regio's die vallen onder de overgangsregeling, maar niet onder Doelstelling 1 en 2. Voor de regionale en lokale autoriteiten in de laatstgenoemde twee groepen regio's zal het dan ook moeilijk zijn, de vereiste coördinatie tussen de nationale Doelstelling-3-plannen en de regionale behoeften vanuit een integrale OTO- en innovatiestrategie tot stand te brengen.

4. Evaluatie van de initiatieven in heden en verleden

4.1. Structuurfondsen - vroegere en huidige acties

4.1.1. De Commissie laat zien dat de OTO-systemen in de zwakste regio's van de rijkste lidstaten meer vraaggericht zijn dan die in de armste landen. Om de vruchten van onderzoek daadwerkelijk te kunnen plukken, dienen zowel bedrijfsleven als onderzoekers zich gezamenlijk in te zetten daar waar de maatregelen zich tot beide partners richten, waarbij het aanbod moet worden afgestemd op de behoeften van het MKB en door voldoende bekendheid aan dit aanbod te geven. Het is niet efficiënt om kleine en middelgrote bedrijven te helpen zonder inzicht te hebben in datgene wat gedaan wordt in laboratoria, onderzoeksparken, enz.- en vice versa.

4.1.2. Er zijn veel aanwijzingen dat de IT-kloof tussen noord en zuid groeit. Kleine ondernemingen dienen meer bij het onderzoeks- en innovatieproces te worden betrokken, wat vergemakkelijkt zou kunnen worden indien de overheden b.v. elektronische handel zouden stimuleren. Het Comité van de Regio's benadrukt dat de concrete vormgeving van de verschillende projecten van belang is willen kleine en middelgrote ondernemingen hieraan kunnen deelnemen. Hoe groter namelijk de projecten financieel en in de praktijk zijn, hoe moeilijker het om praktische redenen voor kleine ondernemingen is om de benodigde financiën vrij te maken.

4.1.3. Bij het nemen van maatregelen moet de Commissie vooral oog hebben voor de behoefte aan gemakkelijkere toegang tot duidelijke informatie, die op regionaal niveau gecentraliseerd zou moeten zijn in een catalogus die is toegesneden op de gebruikers in kleine en middelgrote (industriële) bedrijven. In deze catalogus dienen ook de organisaties te worden vermeld die als aanspreekpunt fungeren tussen OTO en het midden- en kleinbedrijf, de verschillende steunmogelijkheden, de bestaande netwerken waarbij bedrijven zich kunnen aansluiten, de mogelijkheden voor onderzoeksopleidingen en de mogelijkheden voor onderzoekers om in bedrijven aan research te doen. Vele gemeentes en regio's hebben ervaring met groeimogelijkheden die via RIS- en RITTS-projecten zijn gegenereerd. Het bestaande netwerk van RIS/RITTS-regio's bundelt een schat aan ervaring die kan worden ingezet in de minder begunstigde regio's ten einde de deelname van kleine en middelgrote bedrijven aan de EU-programma's te stimuleren.

4.1.4. In een eerste fase werd in het kader van de EU-structuurfondsen alleen maar steun gegeven voor investeringen in OTO-centra en OTO-projecten. In een tweede fase begon de EU zich meer te interesseren voor technologieverspreiding en andere innovatiemaatregelen, alsook voor centra die als interface tussen universiteiten/hogescholen en het bedrijfsleven kunnen fungeren. Daarmee beoogde de EU, ertoe bij te dragen dat het bedrijfsleven in contact kwam met het OTO-potentieel van universiteiten en hogescholen. Nu, bij het ingaan van de derde fase, wil de EU met haar OTO- en innovatiebeleid in het kader van de structuurfondsen in de periode 2000-2006 bereiken dat er een breder verband tot stand komt tussen OTO en innovatie enerzijds en financieringsmechanismen, opleidingsactiviteiten en technologie-intensieve bedrijven anderzijds.

4.1.5. Het Comité van de Regio's wil benadrukken dat kleine en middelgrote bedrijven niet als een categorie kunnen worden beschouwd die structureel anders is dan grote ondernemingen. Kleine en middelgrote ondernemingen zijn dikwijls toeleveranciers voor de grotere ondernemingen. Er is veel voor te zeggen om grote bedrijven te betrekken bij projecten ten einde de toepassing van moderne technologie in kleine ondernemingen te vergemakkelijken of te steunen.

4.2. Het OTO-kaderprogramma van de EU

4.2.1. In haar rapport over het vierde OTO-kaderprogramma van de EU wijst de Commissie erop dat Spanje en Griekenland belangrijke vorderingen hebben geboekt op het gebied van informatietechnologie, medische biologie en gezondheidszorg, maar dat op het gebied van o.m. industriële en materiaaltechnologie en biotechnologie nog de nodige vooruitgang moet worden gemaakt. Gebleken is dat de vraaggeoriënteerde Craft-maatregelen ter stimulering van technologische toepassingen in het MKB het meest van nut zijn geweest voor de minder begunstigde regio's. In dit verband zijn ook de maatregelen inzake opleiding, mobiliteit van onderzoekers, bevordering van innovatie en verspreiding van onderzoeksresultaten alsmede het opzetten van netwerken voor onderzoekers doeltreffend gebleken.

4.2.2. Het Comité van de Regio's stelt voorts tot zijn tevredenheid vast dat de Commissie ervoor heeft gekozen om in overleg met o.m. het CvdR aan het vijfde kaderprogramma van de EU te werken. Uit deze dialoog is gebleken dat de uitdagingen en kansen die centraal staan in dit kaderprogramma, dezelfde zijn als die op lokaal en regionaal niveau. Veel aandacht moet worden besteed aan o.m. de interactie tussen grote en kleine steden en plattelandsgebieden, alsook aan de mogelijkheden voor kleine ondernemingen om gebruik te kunnen maken van onderzoeksresultaten. Het Comité van de Regio's is ingenomen met de oprichting van het IPTS (Instituut voor technologisch onderzoek) te Sevilla, dat tot taak heeft gekregen verkennend technologisch onderzoek te doen en het verband tussen technologie, werkgelegenheid en concurrentievermogen te bestuderen.

4.2.3. In 1997 hebben zich fundamentele veranderingen voorgedaan in het onderzoeksbeleid van de EU doordat de rechtsgrondslag voor het onderzoek bij het Verdrag van Amsterdam werd gewijzigd en doordat "Agenda 2000" de sleutelfunctie bevestigde van onderzoek, innovatie, onderwijs en beroepsopleiding in de EU. De vorderingen die bij de uitvoering van het EU-actieplan voor innovatie zijn gemaakt, hebben lokale en regionale actoren gemobiliseerd om het ondernemings- en innovatieklimaat in Europa te verbeteren. Het van december 1997 daterende verslag met OTO-indicatoren heeft voorts gegevens opgeleverd en vergelijkende analyses van de onderzoeksinspanningen in EU- en in nationaal verband in een globaal perspectief; dit was het uitgangspunt voor de lokale en regionale OTO- en innovatieprioriteiten.

5. Versterking van concurrentievermogen en samenhang op nationaal en regionaal niveau

5.1. Het Comité van de Regio's stelt er prijs op dat de Commissie laat zien dat Doelstelling-2-regio's de economische voordelen van grote steden hebben weten te benutten, en dat plattelandsgebieden en kustgebieden van andere voordelen kunnen profiteren waarbij milieutechnologie en toerisme een belangrijke rol spelen. Op de sterke toeneming van het aantal IT- en biotechnologiebedrijven gerichte onderzoeksparken hebben in de minder begunstigde regio's bijgedragen tot de lokale en regionale ontwikkeling door het commercialiseren van onderzoeksresultaten van universiteiten en OTO-intensieve bedrijven. Voorbeelden als deze tonen duidelijk de belangrijke rol aan van lokale en regionale groeperingen die complementaire activiteiten binnen belangrijke OTO- en innovatieclusters verrichten, met als doel om de lokale en regionale actoren ertoe aan te zetten, te onderzoeken hoe OTO- en innovatiesteun in het productiesysteem van hun regio kan worden geïntegreerd.

6. Integratie van OTO en innovatie in de regionale economische ontwikkeling

6.1. OTO en innovatie - gedeelde verantwoordelijkheid

6.1.1. Het Comité van de Regio's stemt in met de analyse van de Commissie dat lokale en regionale organen OTO en innovatie moeten integreren in een ontwikkelingsstrategie voor hun regio ten einde toenemende regionale verschillen in de EU terug te brengen. Het Groenboek betreffende innovatie en het actieplan voor innovatie alsook het Europees perspectief voor ruimtelijke ordening (ESDP) zijn van grote betekenis voor het opstellen van richtsnoeren voor structuursteun op het gebied van OTO en innovatie. Onderdeel van de structuurfondsenstrategie is dat hierin verschillende beleidsterreinen worden geïntegreerd. Ook doet zich de behoefte gevoelen om de verschillende beleidsterreinen op lokaal en regionaal niveau te kunnen coördineren.

6.1.2. In het ESDP-document (juni 1997) wordt voorgesteld om structuursteun te verlenen ten einde de toegang tot informatietechnologie te verbeteren en meer inzicht te verschaffen in de uitdagingen en voordelen die de informatiemaatschappij kan bieden in regio's waar deze nog geen algemene ingang heeft gevonden; voorts moet structuursteun worden gegeven voor de opbouw van technologiecentra, voor het opzetten van betere contacten tussen het tertiaire onderwijs, toegepaste OTO, innovatiecentra en het bedrijfsleven in achtergebleven regio's; tevens wordt voorgesteld om structuursteun te verlenen om een minimumniveau te bereiken bij de toegang tot tertiair onderwijs en onderzoeks- en innovatiecentra in perifere of dun bevolkte regio's; ten slotte moet ook structuursteun worden gegeven om het niveau van onderwijs en beroepsopleiding op te krikken als onderdeel van een geïntegreerde ontwikkelingsstrategie in die regio's waar dit niveau laag ligt.

6.1.3. De onderhandelingen over de nieuwe Structuurfondsenregeling verlopen thans in snel tempo. Het Comité van de Regio's benadrukt daarom dat het van groot belang is, gemeentes en regio's hierbij daadwerkelijk te betrekken met het doel om de OTO- en innovatie-inspanning in de Structuurfondsenregeling voor de periode 2000-2006 te integreren.

7. Drie prioriteiten

7.1. Stimuleren van innovatie

7.1.1. Het Comité van de Regio's onderschrijft dat het cohesiebeleid moet worden bijgesteld ten einde de technologie- en IT-kloof tussen de regio's van de Unie te verkleinen, en de EU-inspanningen met behulp van verschillende voorlichtingsprogramma's te concentreren op de vraag naar nieuwe technologie en IT-oplossingen; ook de ontwikkeling van integraal kwaliteitsbeheer op lokaal en regionaal niveau dient een hoge prioriteit te krijgen. Samenwerking tussen onderzoeksinstituten en kleine en middelgrote ondernemingen moet worden gestimuleerd, terwijl ook de diverse vormen van ondernemingssteun ten behoeve van starters, voor het consolideren of opbouwen van ondernemingen, en voor de uitbouw van belangrijke bedrijven in prioritaire regionale OTO-clusters beter moeten worden gecoördineerd. Toepassing van IT-technologie door lokale plaatselijke gemeenschappen b.v. ter voorlichting van de burger, voor onderwijsdoeleinden of voor de elektronische handel moet ook worden gestimuleerd. Het Comité van de Regio's wil erop wijzen dat ca 8000 kleine bedrijven blijken te hebben deelgenomen aan het vierde kaderprogramma voor OTO en demonstratie toen de programmaperiode in 1998 werd afgesloten. Ruim 60 % van deze bedrijven had nooit tevoren deelgenomen aan OTO-programma's van de Unie, noch aan OTO-programma's op nationaal, regionaal of lokaal vlak.

7.2. Beter functionerende netwerken en meer samenwerking met de industrie

7.2.1. Het Comité van de Regio's wil eraan herinneren dat samenwerking tussen bedrijfsleven en tertiair onderwijs volgens de Zweedse wet de "derde taak" van universiteiten en hogescholen is. Dit samenspel tussen universiteiten en regionale aaneensluitingen van ondernemingen in onderzoeksparken is van grote betekenis voor de productiestructuur van een regio. In onderzoeksparken bevinden zich onderzoekers, ondernemers, geldgevers en consulenten naast elkaar in het dagelijks leven, wat een belangrijke voorwaarde is voor het ontstaan van nieuwe banen in technologie- en onderzoeksintensieve ondernemingen. Verspreiding van "best practices" die met dergelijke samenwerking in onderzoeksparken worden opgedaan, moet een belangrijk onderdeel zijn van de OTO- en innovatiewerkzaamheden in het kader van de nieuwe Structuurfondsenregeling.

7.2.2. Dank zij de belangrijke financieringssteun voor innovatie-activiteiten waartoe tijdens de Europese Raad in Amsterdam en Luxemburg werd besloten, krijgen technologie-intensieve innoverende bedrijven in de periode 1998-1999 de beschikking over middelen van EIB, EIF en EU-wege. Het Comité van de Regio's onderstreept dat dit een belangrijke aanvulling is op de activiteiten van het vierde OTO-kaderprogramma. Regionale en plaatselijke overheden dragen bij tot de sociaal-economische samenhang via hun steun aan verspreiding van kennis inzake OTO en innovatie op de gebieden waarvoor zij bevoegd zijn (onderwijs, beroepsopleiding, milieu, ruimtelijke ordening, plaatselijke ontwikkelingsactiviteiten en steunverlening aan kleine bedrijven). De structuurfondsen moeten de totstandkoming van interregionale en grensoverschrijdende banden tussen OTO en bedrijfsleven stimuleren ten einde de uitwisseling van informatie en de verspreiding van kennis binnen deze gebieden te verbeteren, wat overigens ook beoogd wordt met de "kernactiviteiten" in het vijfde OTO-kaderprogramma. De "Innovation Relay Centres" moeten bovendien geografisch voldoende terrein bestrijken om zeker te stellen dat de werkzaamheden van deze netwerken ook daadwerkelijk het midden- en kleinbedrijf bereiken. EU-netwerken als centra voor technologie-overdracht, Euro-info-centra en bedrijfs- en innovatiecentra (BIC) kunnen het kleinbedrijf in minder begunstigde regio's ook ondersteunen.

7.3. Ontwikkeling van het menselijk potentieel

7.3.1. Het Comité van de Regio's wil de aandacht vestigen op de behoefte aan mogelijkheden voor eindscripties en stageplaatsen ten behoeve van studenten, alsook aankomende en gevestigde onderzoekers in kleine en middelgrote bedrijven. Dit doel moet kunnen worden bereikt via structuursteun van EU-wege ter stimulering van uitwisselingen tussen OTO-instituten en hogescholen in ontwikkelde en minder begunstigde regio's. Bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de EU zouden middelen kunnen worden vrijgemaakt om hiertoe bij te dragen met behulp van directe maatregelen ten behoeve van kleine bedrijven in minder begunstigde regio's. Binnen het raamwerk van transnationale consortia (EESV's) kunnen kleine en middelgrote ondernemingen aan onderzoek doen en investeren in voortgezette opleiding en knowhow.

7.3.2. Tijdens de looptijd van het vierde kaderprogramma hebben ieder jaar ongeveer 6500 onderzoekers opleidingssteun gekregen; nog eens ongeveer 5600 onderzoekers per jaar zijn in aanmerking gekomen voor Marie Curie-beurzen en hebben daarmee toegang gekregen tot uit het kaderprogramma gefinancierde OTO-faciliteiten van de Gemeenschap. Volgens het Comité van de Regio's is het bijzonder belangrijk dat ondernemingen, onderzoekers in opleiding en onderzoekers in minder begunstigde regio's via de nieuwe Structuurfondsenregeling hiervoor in aanmerking kunnen komen. Dit zou o.m. kunnen bijdragen tot de IT-ontwikkeling en tot een betere integratie van beroepsopleidingsinstituten en onderzoeksparken in het innovatieproces binnen de voor iedere regio belangrijkste OTO-clusters.

8. Conclusies van de Commissie

8.1. Het Comité van de Regio's staat achter de vier doelstellingen die de Commissie in paragraaf 25 van haar mededeling opsomt. Het wil met name wijzen op het "nabijheidsbeginsel" en memoreren dat het, gelet op het feit dat het merendeel van de voorgestelde inspanningen op lokaal en regionaal vlak moet worden uitgevoerd, van belang is, gemeenten en regio's voldoende tijd en gelegenheid te geven om mee te werken aan het uitwerken van nieuwe structuurfondsenprogramma's voor hun respectieve regio's voordat de volgende programmeringsperiode op 1 januari 2000 van start gaat.

8.2. Internationale samenwerking tussen onderzoeksparken moet volgens het Comité van de Regio's in aanmerking komen voor steun uit de structuurfondsen. Mogelijkheden om regionale web-sites over OTO-clusters met onderzoeksparken, hogescholen en bedrijven in CORDIS-verband te creëren, moeten ook worden bevorderd en uitgebouwd. Ook bestaande netwerken voor onderwijs op afstand op het niveau van academische en onderzoekersopleidingen moeten binnen CORDIS zijn vertegenwoordigd. Wel moet worden beseft dat het afstandsonderwijs van de toekomst hoofdzakelijk via netwerkgebonden media zal worden verstrekt, waarbij door gebruik van computers rechtstreekse contacten mogelijk zijn tussen opleider en "eindgebruiker" wanneer het deze het best past. Doordat de interactiviteit steeds is gegarandeerd, doet het er niet toe waar de opleider zich bevindt.

9. Conclusies van het Comité van de Regio's

9.1. Het Comité van de Regio's stelt tot zijn tevredenheid vast dat de Commissie in overleg met het Comité in de nieuwe Structuurfondsenregeling voor de periode 2000-2006 richtsnoeren wil uitwerken voor de cohesie en het concurrentievermogen alsook voor OTO en innovatie. Uit deze dialoog blijkt dat de uitdagingen en kansen die centraal staan bij het uitwerken van een gecoördineerd kader voor cohesie, concurrentievermogen, OTO en innovatie, dezelfde zijn als die op lokaal en regionaal niveau.

9.2. Het Comité van de Regio's, dat zich uitvoerig heeft beziggehouden met de groeiende technologie- en IT-kloof tussen de regio's in de EU, stemt in met de evaluatie van de Commissie dat absoluut verbetering moet worden gebracht in het vermogen van overheden en economische actoren om strategieën uit te werken voor de omzetting van OTO en innovatie in economische activiteit. Alle studies wijzen uit dat, in een wereldeconomie die steeds meer aan concurrentie blootstaat, onderzoek, ontwikkeling en innovatie onontbeerlijk zijn om de internationale concurrentie aan te kunnen. Het Comité kan zich dan ook vinden in het voorstel van de Commissie om het cohesiebeleid bij te stellen.

9.3. Het Comité van de Regio's staat achter een werkelijke versterking van de regionale dimensie van het OTO- en innovatiebeleid. Ten einde het "leerproces" voor de regionale actoren m.b.t. OTO en innovatie te optimaliseren, moet volgens het Comité gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden om Europese onderzoeksparken te betrekken bij de OTO- en structuurfondsenprogramma's van de EU. Ook samenwerking met onderzoeksparken in de VS en Japan moet worden ondersteund. Meer samenwerking tussen onderzoeksparken kan een oplossing bieden in vele landen waar de samenwerking tussen door de overheid gefinancierde onderzoeksinstituten en het tertiaire onderwijs alsook de samenwerking met het bedrijfsleven te wensen overlaten. De betrekkingen tussen enerzijds de onderzoekswereld en anderzijds het midden- en kleinbedrijf zijn uiterst complex; wil men met behulp van de ingevoerde steunregelingen enig significant resultaat kunnen behalen, dan zal dan ook moeten worden getracht deze betrekkingen te vereenvoudigen.

9.4. Tegen de achtergrond van zijn brede belangstelling voor de IT-ontwikkeling en permanente educatie in samenhang met o.m. het Groenboek van de EU inzake arbeidsorganisatie en de nationale werkgelegenheidsplannen van de lidstaten, wil het Comité van de Regio's de nadruk leggen op de behoefte aan structurele maatregelen om bedrijven en instellingen te helpen, greep te krijgen op de moeilijkheden die zich voordoen bij de aanpassing aan nieuwe vormen van arbeidsorganisatie.

9.5. Het Comité van de Regio's onderstreept dat richtsnoeren moeten worden uitgewerkt voor het stimuleren van innovatieve beroepsopleidingsprogramma's t.b.v. kleine en middelgrote ondernemingen en instellingen, en het is van oordeel dat het evalueren van het innovatieproces en de verspreiding van de resultaten ervan onderdeel moeten uitmaken van regionale onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's.

9.6. Ten einde de technologie- en IT-kloof tussen ontwikkelde en minder begunstigde regio's te dichten, moeten het OTO- en innovatiebeleid worden geïntegreerd in de belangrijkste OTO-clusters en de productiestructuur van de regio's. Daarom meent het Comité dat richtsnoeren voor de integratie van OTO en innovatie in de toekomstige structuurfondsenprogramma's uitgewerkt moeten worden om te komen tot een geconsolideerde "bottom-up"-methode waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar de behoeften van het midden- en kleinbedrijf in de diverse productiesectoren. De mogelijkheden voor interactie tussen structuurfondseninstrumenten en kernactiviteiten van het vijfde OTO-kaderprogramma moeten in de richtlijnen worden verduidelijkt, en de voorwaarden voor lokale/regionale vertegenwoordigers in de toezichtcomités van de kernactiviteiten moeten worden onderzocht.

Sommige EU-regio's werken aan de ontwikkeling van een zeer nuttig en effectief systeem om de informatie over O& TO en innovatie beter toegankelijk te maken voor de diverse betrokken partijen (onderzoekers, bedrijven, gemeenten, enz.). Deze inspanningen verdienen bijval van de EU-instellingen; regio's die dergelijke activiteiten ontplooien en op tastbare, nuttige resultaten kunnen bogen zouden gesteund moeten worden.

9.7. Het Comité van de Regio's wenst betrokken te worden bij het uitwerken van de richtlijnen voor het in het Cohesiebeleid en het nieuwe Structuurfondsenprogramma opnemen van OTO- en innovatiebeleid. Het Comité acht het noodzakelijk dat op lokaal en regionaal nouveau modaliteiten worden gevonden om bij onderzoekers en bedrijfsleven meer begrip te kweken voor hun gezamenlijke belangen en onderlinge raakvlakken, en dat instrumenten worden ingevoerd die afgestemd zijn op het vinden van antwoorden op de behoefte aan kennis die door de onderzoekswereld wordt geproduceerd. Dat is de sleutel van de ontwikkeling waardoor de cohesie tussen de EU-regio's kan worden versterkt en het concurrentievermogen van de EU in de wereld kan worden opgevoerd.

Brussel, 11 maart 1999.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Manfred DAMMEYER

(1) PB C 244 van 11.8.1997, blz. 9.

(2) PB C 379 van 18.12.1997, blz. 26.

(3) CDR 76/97 fin - PB C 379 van 15.12.1997, blz. 34.

Top