This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32023R2782
Commission Implementing Regulation (EU) 2023/2782 of 14 December 2023 laying down the methods of sampling and analysis for the control of the levels of mycotoxins in food and repealing Regulation (EC) No 401/2006
Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2782 van de Commissie van 14 december 2023 tot vaststelling van bemonsteringsprocedures en analysemethoden voor de controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 401/2006
Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2782 van de Commissie van 14 december 2023 tot vaststelling van bemonsteringsprocedures en analysemethoden voor de controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 401/2006
C/2023/8401
PB L, 2023/2782, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2023/2782/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 24/03/2024
Publicatieblad |
NL Serie L |
2023/2782 |
15.12.2023 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/2782 VAN DE COMMISSIE
van 14 december 2023
tot vaststelling van bemonsteringsprocedures en analysemethoden voor de controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 401/2006
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 34, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2023/915 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten vastgesteld voor bepaalde mycotoxinen en moederkorensclerotiën in levensmiddelen. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie (3) zijn bemonsteringswijzen en analysemethoden vastgesteld die voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen moeten worden gebruikt. |
(3) |
De bemonsteringswijzen die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 401/2006 voor de verschillende voedingsmiddelen, moeten worden toegepast bij de controle op alle mycotoxinen in plaats van specifiek genoemde mycotoxinen in die voedingsmiddelen. Verder is het passend om de bemonsteringswijze voor voedingssupplementen te actualiseren en te voorzien in een bemonsteringswijze voor gedroogde kruiden, kruidenthee en theesoorten. |
(4) |
Officiële controles kunnen worden uitgevoerd op levensmiddelen waarvoor geen specifiek maximumgehalte voor mycotoxinen en geen specifieke bemonsteringsprocedure is vastgesteld. Het is daarom passend criteria vast te stellen om te bepalen welke bemonsteringsprocedure in dergelijke gevallen moet worden toegepast. |
(5) |
Op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie heeft het referentielaboratorium van de Europese Unie voor mycotoxinen en plantentoxinen de prestatiecriteria voor de analyse van mycotoxinen geactualiseerd. Het is daarom passend de criteria zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 401/2006 te wijzigen. |
(6) |
De controlelaboratoria moeten voldoende tijd krijgen om de nieuwe voorschriften van deze verordening toe te passen. Daarom is het passend om een redelijke termijn vast te stellen totdat deze verordening van toepassing is. |
(7) |
Om te zorgen voor continuïteit in de uitvoering van officiële controles en andere regelgevende activiteiten met betrekking tot maximale mycotoxinegehalten en voor voldoende tijd om de analysemethoden opnieuw te valideren, moet er worden bepaald dat analysemethoden die vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn gevalideerd, gedurende een bepaalde periode in gebruik mogen blijven, onder voorbehoud van de specifieke voorschriften van punt 4.3 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 401/2006. |
(8) |
Aangezien de wijzigingen in Verordening (EG) nr. 401/2006 aanzienlijk zijn, is het duidelijkheidshalve passend die verordening in te trekken en te vervangen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“partij”: een identificeerbare, in één keer geleverde hoeveelheid van een bepaald levensmiddel waarvan de bevoegde autoriteit gemeenschappelijke kenmerken, zoals oorsprong, soort, verpakkingstype, verpakker, geadresseerde of merktekens, heeft vastgesteld; |
2) |
“subpartij”: een fysiek gescheiden en identificeerbaar deel van een grote partij waarop de bemonsteringswijze wordt toegepast; |
3) |
“basismonster”: een hoeveelheid materiaal die op één plaats uit de partij of de subpartij is genomen; |
4) |
“verzamelmonster”: het totaal van alle uit de partij of de subpartij genomen basismonsters; |
5) |
“submonster”: een hoeveelheid materiaal die uit het verzamelmonster is genomen voor de controle op moederkorensclerotiën door middel van visueel onderzoek; |
6) |
“laboratoriummonster”: een representatief deel of een representatieve hoeveelheid van het verzamelmonster, bestemd voor het laboratorium; |
7) |
“terugvinding (tv, %)”: het percentage dat wordt verkregen door toepassing van de volgende formule x/xref × 100 %, waarbij:
|
8) |
“gemiddelde afwijking”: het verschil tussen de gemeten waarde en de referentieconcentratie; |
9) |
“relatieve standaarddeviatie van de herhaalbaarheid (RSDr)”: de relatieve standaardafwijking (%), berekend op basis van resultaten die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn verkregen (nauwkeurigheid van de herhaalbaarheid): met dezelfde methode op hetzelfde monstermateriaal in één laboratorium door dezelfde analist, met hetzelfde instrument, binnen een korte tijdspanne (één dag of 1 reeks); |
10) |
“relatieve standaardafwijking van de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (RSDwR)”: de relatieve standaardafwijking (%), berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden binnen het laboratorium zijn verkregen (intermediaire precisie): waarbij dezelfde methode wordt toegepast op hetzelfde monstermateriaal in één laboratorium, maar op verschillende dagen (bij voorkeur met een langer tijdsinterval), en er ook sprake kan zijn van andere omstandigheden, zoals verschillende analisten en/of verschillende (gelijkwaardige) instrumenten; |
11) |
“relatieve standaardafwijking van de reproduceerbaarheid (RSDR)”: de relatieve standaardafwijking (%), berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen (precisie in verschillende laboratoria), wat betekent dat hetzelfde materiaal door verschillende laboratoria wordt geanalyseerd. De RSDR kan met name worden afgeleid van ringonderzoeken en vaardigheidstests; |
12) |
“bepaalbaarheidsgrens”: het laagste gehalte van de analyt dat met redelijke statistische zekerheid kan worden gemeten. In het kader van deze verordening betekent dit het laagste, succesvol gevalideerde gehalte: de laagste, geteste concentratie van de analyt in een monstermateriaal, waarbij is aangetoond dat aan de criteria voor terugvinding, precisie en identificatie is voldaan (4); |
13) |
“doelconcentratie voor screening” (screening target concentration, STC): de desbetreffende concentratie voor detectie van het mycotoxine in een monster. Wanneer het doel is de naleving van wettelijke grenswaarden te testen, is de doelconcentratie voor screening gelijk aan het toepasselijke maximumgehalte. Voor andere doeleinden of indien geen maximumgehalte is vastgesteld, wordt de doelconcentratie voor screening vooraf door het laboratorium vastgesteld; |
14) |
“screeningsmethode”: de methode die wordt gebruikt voor de selectie van die monsters waarin, met een gegeven mate van betrouwbaarheid, het gehalte aan mycotoxinen de doelconcentratie voor screening overschrijdt. Voor de screening op mycotoxinen wordt een betrouwbaarheidspercentage van 95 % als geschikt (fit for purpose) beschouwd. Het resultaat van de screeningsanalyse is ofwel “negatief” ofwel “verdacht”. Screeningsmethoden moeten een kosteneffectieve doorvoer van een groot aantal monsters mogelijk maken, zodat de kans groter is dat nieuwe gevallen worden ontdekt waarbij het blootstellings- en het gezondheidsrisico voor de consument groot is. Deze methoden moeten gebaseerd zijn op bioanalytische, LC-MS- of HPLC-methoden. De resultaten van monsters waarin de afkapwaarde wordt overschreden, worden geverifieerd door middel van een volledige heranalyse, uitgaande van het oorspronkelijke monster, met behulp van een bevestigingsmethode; |
15) |
“negatief monster”: het mycotoxinegehalte in het monster ligt onder de doelconcentratie voor screening, met een betrouwbaarheid van 95 % (d.w.z. de kans dat monsters ten onrechte als negatief worden aangemerkt, bedraagt 5 %); |
16) |
“fout-negatief monster”: het mycotoxinegehalte in het monster ligt boven de doelconcentratie voor screening, maar het monster is als negatief aangemerkt; |
17) |
“verdacht monster” (positief gescreend): in het monster wordt de afkapwaarde overschreden, en ligt het mycotoxinegehalte mogelijk boven de doelconcentratie voor screening; |
18) |
“fout-verdacht monster”: een negatief monster dat als verdacht is aangemerkt; |
19) |
“bevestigingsmethoden”: methoden die volledige of aanvullende informatie leveren voor de ondubbelzinnige identificatie en kwantificering van het mycotoxine bij het desbetreffende gehalte; |
20) |
“afkapwaarde”: met de screeningsmethode verkregen respons, signaal of concentratie, waarboven het monster als “verdacht” wordt aangemerkt. De afkapwaarde wordt tijdens de validering bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderlijkheid van de metingen; |
21) |
“negatief controlemonster (blancomatrix)”: een monster waarvan vaststaat dat het vrij is van het mycotoxine waarop wordt gescreend, op basis van een eerdere bepaling met behulp van een voldoende gevoelige bevestigingsmethode of een andere methode, of, indien een dergelijk monster niet kan worden verkregen, materiaal met het laagst verkrijgbare gehalte, mits dit gehalte het mogelijk maakt te concluderen dat de screeningsmethode geschikt is; |
22) |
“monster waarvan vaststaat dat het vrij is”: een monster waarvan de aanwezige hoeveelheid analyt niet meer dan een vijfde van de doelconcentratie voor screening bedraagt. Indien het gehalte met een bevestigingsmethode kan worden gekwantificeerd, wordt het in aanmerking genomen voor de valideringsbeoordeling; |
23) |
“positief controlemonster”: een monster dat het mycotoxine bevat bij de doelconcentratie voor screening, zoals gecertificeerd referentiemateriaal, materiaal waarvan de samenstelling bekend is (bv. testmateriaal voor vaardigheidstests), of anderszins door middel van een bevestigingsmethode voldoende gekarakteriseerd materiaal. Indien dergelijk materiaal niet beschikbaar is, kan een mengsel van monsters met verschillende gehalten aan de verontreiniging of een binnen het laboratorium vervaardigd en voldoende gekarakteriseerd verrijkt monster worden gebruikt, mits kan worden aangetoond dat het gehalte aan de verontreiniging is geverifieerd. |
Artikel 2
1. De bemonstering voor de controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen wordt verricht volgens de bemonsteringswijzen in bijlage I.
2. In het geval van een levensmiddel dat niet kan worden ingedeeld in een levensmiddelencategorie waarvoor in bijlage I een bemonsteringsprocedure is vastgesteld, wordt de bemonsteringsprocedure bepaald op basis van de deeltjesgrootte van dat levensmiddel of de gelijkenis van dat levensmiddel met een product dat kan worden ingedeeld in een van de levensmiddelencategorieën in bijlage I.
3. In het geval van een levensmiddel dat niet kan worden ingedeeld in een van de in bijlage I genoemde levensmiddelencategorieën en op voorwaarde dat er aanwijzingen zijn dat het mycotoxine gelijkmatig in dat levensmiddel is verdeeld, wordt het levensmiddel bemonsterd volgens de bemonsteringsprocedure die is vastgelegd in deel B van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie (5).
Artikel 3
De voorbereiding van de monsters en de analysemethoden voor controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen voldoen aan de criteria in bijlage II.
Artikel 4
Verordening (EG) nr. 401/2006 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze uitvoeringsverordening.
Tot 1 januari 2029 blijven de specifieke voorschriften van punt 4.3 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 401/2006 echter van toepassing op bemonsteringswijzen die zijn gevalideerd vóór de inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 5
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2024.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 december 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.
(2) Verordening (EU) 2023/915 van de Commissie van 25 april 2023 betreffende maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1881/2006 (PB L 119 van 5.5.2023, blz. 103).
(3) Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie van 23 februari 2006 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12).
(4) Voor de risicobeoordeling zijn de bepaalbaarheidsgrenzen die geschikt zijn voor het beoogde doel over het algemeen lager dan wat voor officiële controles is vereist om te controleren of de waarde het maximumgehalte niet overschrijdt, aangezien het doel is om numerieke gegevens te genereren voor het grootste deel van de geanalyseerde monsters (d.w.z. het vermijden van links-gecensureerde gegevens) om nauwkeurige blootstellingsbeoordelingen te kunnen uitvoeren. Voor monitoringdoeleinden kan het aanvaardbaar zijn om niveaus onder de bepaalbaarheidsgrens, zoals gedefinieerd in het kader van deze verordening, te rapporteren.
(5) Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de controle op de gehalten aan sporenelementen en procescontaminanten in levensmiddelen (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 29).
BIJLAGE I
Bemonsteringsmethoden voor de controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen (1)
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
A.1. Algemene bepalingen
A.1.1. Personeel
De monsters worden genomen door een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat aangewezen persoon.
A.1.2. Te bemonsteren materiaal
Elke partij die moet worden geanalyseerd, wordt afzonderlijk bemonsterd. Overeenkomstig de specifieke bemonsteringsvoorschriften voor de verschillende mycotoxinen, worden grote partijen verdeeld in subpartijen, die afzonderlijk worden bemonsterd.
A.1.3. Voorzorgsmaatregelen
Bij de bemonstering en de bereiding van de monsters wordt voorkomen dat zich veranderingen voordoen die van invloed kunnen zijn op:
— |
het mycotoxinegehalte, wat de analyses of de representativiteit van het verzamelmonster negatief kunnen beïnvloeden; |
— |
de voedselveiligheid van de te bemonsteren partijen. |
Voorts worden alle nodige voorzorgsmaatregelen getroffen om de veiligheid van het personen die de monsters nemen, te garanderen.
A.1.4. Basismonsters
De basismonsters worden zo veel mogelijk op verschillende plaatsen uit de partij of de subpartij genomen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in deel I, punt A.1.8, van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.
A.1.5. Voorbehandeling van het verzamelmonster
Het verzamelmonster wordt verkregen door de basismonsters door elkaar te mengen.
A.1.6. Bereiding van identieke monsters
Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden identieke monsters voor controle-, verhaal- en referentiedoeleinden genomen, mits deze procedure in overeenstemming is met de regelgeving van de lidstaat inzake de rechten van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.
A.1.7. Verpakking en verzending van de monsters
Elk monster wordt in een schone recipiënt van inert materiaal geplaatst die een degelijke bescherming biedt tegen verontreiniging en beschadiging tijdens het vervoer. Voorts worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen om verandering in de samenstelling van het monster tijdens vervoer of opslag te voorkomen.
A.1.8. Verzegeling en etikettering van de monsters
Elk officieel monster wordt op de plaats van bemonstering verzegeld en geïdentificeerd volgens de in de lidstaat geldende voorschriften.
Van elke bemonstering wordt een bemonsteringsverslag opgesteld aan de hand waarvan de bemonsterde partij ondubbelzinnig kan worden geïdentificeerd; hierin worden bemonsteringsdatum en -plaats en alle andere voor de analist nuttige gegevens vermeld.
A.2. Verschillende soorten partijen
Levensmiddelen kunnen in de handel worden gebracht in bulk, in containers of in afzonderlijke verpakkingen, zoals balen, zakken, detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen. De bemonsteringsmethode kan worden toegepast op goederen die in bulk, in containers of in afzonderlijke verpakkingen in de handel worden gebracht, zoals balen, zakken, detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen of andere vormen.
Onverminderd de specifieke bemonsteringsvoorschriften in andere punten van deze bijlage wordt voor de berekening van de bemonsteringsfrequentie van partijen die in afzonderlijke verpakkingen zoals balen, zakken, detailverpakkingen enz. in de handel worden gebracht, de onderstaande formule gehanteerd:
bemonsteringsfrequentie (BF) n = |
Gewicht van de partij × gewicht van het basismonster |
gewicht van het verzamelmonster × gewicht van een afzonderlijke verpakking |
— |
gewicht: kg; |
— |
bemonsteringsfrequentie (BF): elke n-de afzonderlijke verpakking waaruit een basismonster moet worden genomen (cijfers achter de komma worden afgerond tot op het dichtstbijzijnde gehele getal). |
A.3. Bemonstering van producten met een hoge volume/gewicht-verhouding
Met uitzondering van de levensmiddelen die onder deel II, de punten L en M, van deze bijlage vallen, kunnen bij bemonstering van levensmiddelen die een groot volume in verhouding tot hun gewicht hebben (d.w.z. volume (dm3)/gewicht (kg) > 5), de gewichtsvereisten worden vervangen door een equivalent volumevereiste (d.w.z. 1 kg vervangen door 1 dm3).
DEEL II
BEMONSTERINGSMETHODEN
In dit deel worden de bemonsteringsmethoden vastgelegd voor de volgende categorieën levensmiddelen:
A. |
Granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten |
B. |
Gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten, met uitzondering van gedroogde vijgen |
C. |
Gedroogde vijgen en afgeleide/verwerkte producten |
D. |
Grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes en afgeleide/verwerkte producten |
E. |
Gedroogde specerijen, met uitzondering van gedroogde specerijen met grote deeltjes en specerijen in poedervorm |
F. |
Melk en zuivelproducten, volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, voeding voor medisch gebruik voor zuigelingen en peuters en peutervoeding |
G. |
Koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten |
H. |
Dranken |
I. |
Vaste, verwerkte producten op basis van groente en fruit |
J. |
Babyvoeding en bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters |
K. |
Plantaardige oliën |
L. |
Voedingssupplementen, pollen en pollenproducten |
M. |
Gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm |
N. |
Zeer grote partijen of partijen die worden opgeslagen of vervoerd op een wijze die bemonstering van de hele partij onmogelijk maakt |
A. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR GRANEN, ANDERE OLIEHOUDENDE ZADEN DAN GRONDNOTEN, EN VOOR AFGELEIDE PRODUCTEN VAN GRANEN EN VAN ANDERE OLIEHOUDENDE ZADEN DAN GRONDNOTEN
A.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 100 g, tenzij anders bepaald in dit deel, en met uitzondering van granen of oliehoudende zaden waarvan 1 000 zaden/korrels minder dan 10 g wegen (“granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte”)
Voor deze granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte moet het basismonster ongeveer 25 g bedragen.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen meer dan 100 g (of 25 g in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte) wegen, wordt van elke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1 en 2 van punt A.2. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer (d.w.z. meer dan het dubbele) dan 100 g weegt (of 25 g in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte), wordt een basismonster van 100 g (of 25 g in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte) genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan.
Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische gevolgen zou hebben vanwege de schade aan de partij (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen, of overige redenen), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Met name wanneer een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1 en 2, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in die tabellen.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 100 g (of 25 g in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte) wegen (maar niet minder dan de helft van 100 g of 25 g), moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder wegen dan 100 g (of 25 g in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte), bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 100 g (of 25 g in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte) zo dicht mogelijk benadert.
A.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en voor afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten |
> 300 en < 1 500 |
3 subpartijen |
100 |
10 2,5 voor granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte |
≥ 100 en ≤ 300 |
100 ton |
100 |
10 2,5 voor granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte |
|
< 100 |
— |
3 -100 (*1) |
1 -10 0,25 -2,5 voor granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte |
A.3. Bemonsteringsmethode voor granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en voor afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten, voor partijen ≥ 50 ton
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden. Als de partij niet fysiek in subpartijen is of kan worden verdeeld, worden minimaal 100 basismonsters uit de partij genomen. Voor partijen > 500 ton is het aantal basismonsters vastgelegd in punt N.2. |
— |
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd. |
— |
Aantal basismonsters: 100. Gewicht van het verzamelmonster = 10 kg (of 2,5 kg in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte). |
— |
Als de in dit punt beschreven bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. Ook als bovengenoemde bemonsteringsmethode in de praktijk niet toepasbaar is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Dit is het geval wanneer grote partijen granen in pakhuizen zijn opgeslagen of wanneer granen in silo’s zijn opgeslagen (2). De bemonstering van dergelijke partijen wordt uitgevoerd volgens de voorschriften zoals uiteengezet in punt N. |
A.4. Bemonsteringsmethode voor granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en voor afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten, voor partijen < 50 ton
Voor partijen granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten, kleiner dan 50 ton, wordt het bemonsteringsschema gebruikt met 10 tot 100 basismonsters, afhankelijk van het gewicht van de partij, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van 1 tot 10 kg (of 0,25-2,5 kg in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte). Voor zeer kleine partijen (≤ 0,5 ton) mag een kleiner aantal basismonsters worden genomen, maar het verzamelmonster dat alle basismonsters omvat, moet in dat geval ook minstens 1 kg bedragen (of 0,25 kg in het geval van granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte) en minstens 1 kg voor de bepaling van moederkorensclerotiën.
Aan de hand van tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen.
Tabel 2
Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij granen, andere oliehoudende zaden dan grondnoten, en afgeleide producten van granen en van andere oliehoudende zaden dan grondnoten
Gewicht van de partij (ton) |
Aantal basismonsters |
Gewicht verzamelmonster (kg) (*2) |
Gewicht verzamelmonster (kg) (*2) voor granen of oliehoudende zaden met kleine deeltjesgrootte |
≤ 0,05 |
3 |
1 |
0,25 |
> 0,05 -≤ 0,5 |
5 |
1 |
0,25 |
> 0,5 -≤ 1 |
10 |
1 |
0,25 |
> 1 -≤ 3 |
20 |
2 |
0,5 |
> 3 -≤ 10 |
40 |
4 |
1,0 |
> 10 -≤ 20 |
60 |
6 |
1,5 |
> 20 -≤ 100 |
100 |
10 |
2,5 |
A.5. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt A.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (3).
A.6. Aanvaarding van een partij of een subpartij
Controle op moederkorensclerotiën
Uit het verzamelmonster moeten twee submonsters van ten minste 0,5 kg worden genomen voor onderzoek. Er moet één submonster worden onderzocht. Als het resultaat van de submonsters gelijk is aan of lager is dan 50 % (analytische drempel) van het maximumgehalte, is het monster in overeenstemming met het maximumgehalte. Als het resultaat hoger is dan 50 % van het maximumgehalte, moet een ander submonster worden onderzocht en wordt het gemiddelde van het resultaat van de twee submonsters gebruikt om te controleren of dit in overeenstemming is met het maximumgehalte. De volgende resultaten worden verkregen:
— |
aanvaarding als het eerste submonster minder dan 50 % van het maximumgehalte aan moederkorensclerotiën bevat of als het gemiddelde van twee submonsters niet hoger is dan het maximumgehalte; |
— |
weigering als het gemiddelde van twee submonsters het maximumgehalte overschrijdt. |
Controle op mycotoxinen
De volgende resultaten worden verkregen:
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
B. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR GEDROOGDE VRUCHTEN EN AFGELEIDE/VERWERKTE PRODUCTEN, MET UITZONDERING VAN GEDROOGDE VIJGEN
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de mycotoxinegehalten in gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten, met uitzondering van gedroogde vijgen en afgeleide/verwerkte producten (punt II.C van deze bijlage).
B.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 100 g, tenzij anders bepaald in dit punt B van deel II.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen meer dan 100 g wegen, wordt een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1 en 2 van dit punt B. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer dan (meer dan het dubbele van) 100 g weegt, wordt uit elke afzonderlijke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een basismonster van 100 g genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Als bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1 en 2 van dit punt, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2 van dit punt B.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 100 g wegen (maar niet minder dan de helft van 100 g), moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2 van dit deel. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder dan 100 g wegen, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 100 g zo dicht mogelijk benadert.
B.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten, met uitzondering van vijgen
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Gedroogde vruchten, met uitzondering van gedroogde vijgen |
≥ 15 |
15 -30 ton |
100 |
10 |
< 15 |
— |
10 -100 (*3) |
1 -10 |
B.3. Bemonsteringsmethode voor gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten (partijen ≥ 15 ton), met uitzondering van gedroogde vijgen
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden. |
— |
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd. |
— |
Aantal basismonsters: 100. Gewicht van het verzamelmonster = 10 kg. |
— |
Als de hier beschreven bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder aanzienlijke economische schade toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking of de aard van de vervoermiddelen enz.), kan een alternatieve bemonstering worden toegepast mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig gedocumenteerd. |
B.4. Bemonsteringsmethode voor gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten (partijen < 15 ton), met uitzondering van gedroogde vijgen
Van partijen gedroogde vruchten, met uitzondering van vijgen, van minder dan 15 ton worden, afhankelijk van het gewicht van de partij, 10 tot 100 basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van 1-10 kg.
Aan de hand van onderstaande tabel kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen.
Tabel 2
Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten, met uitzondering van gedroogde vijgen
Gewicht van de partij (ton) |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
≤ 0,1 |
10 |
1 |
> 0,1 -≤ 0,2 |
15 |
1,5 |
> 0,2 -≤ 0,5 |
20 |
2 |
> 0,5 -≤ 1,0 |
30 |
3 |
> 1,0 -≤ 2,0 |
40 |
4 |
> 2,0 -≤ 5,0 |
60 |
6 |
> 5,0 -≤ 10,0 |
80 |
8 |
> 10,0 -≤ 15,0 |
100 |
10 |
B.5. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt B.
Indien dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (4).
B.6. Specifieke bemonsteringsvoorschriften voor gedroogde vruchten en afgeleide/verwerkte producten, met uitzondering van gedroogde vijgen, die vacuümverpakt worden verkocht
Van partijen groter dan of gelijk aan 15 ton worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 ton wordt 25 % van het in tabel 2 van punt B.4 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen dat evenveel weegt als de bemonsterde partij (zie tabel 2 van punt B.4).
B.7. Aanvaarding van een partij of een subpartij
De volgende resultaten worden verkregen:
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
C. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR GEDROOGDE VIJGEN EN AFGELEIDE/VERWERKTE PRODUCTEN
C.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 300 g, tenzij anders bepaald in deel II, punt C.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen meer dan 300 g wegen, wordt een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer dan (d.w.z. meer dan het dubbele van) 300 g weegt, wordt uit elke afzonderlijke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een basismonster van 300 g genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 300 g wegen (maar niet minder dan de helft van 300 g), moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder dan 300 g wegen, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 300 g zo dicht mogelijk benadert.
C.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor gedroogde vijgen
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Gedroogde vijgen |
≥ 15 |
15 -30 ton |
100 |
30 |
< 15 |
— |
10 -100 (*4) |
≤ 30 |
C.3. Bemonsteringsmethode voor gedroogde vijgen (partijen ≥ 15 ton)
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden. |
— |
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd. |
— |
Aantal basismonsters: 100. |
— |
Gewicht van het verzamelmonster: 30 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in drie gelijke laboratoriummonsters van 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit gedroogde vijgen die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om een monster van 30 kg te homogeniseren). |
— |
Elk laboratoriummonster van 10 kg wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II. |
— |
Als de bovengenoemde bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is en nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. |
C.4. Bemonsteringsmethode voor gedroogde vijgen (partijen < 15 ton)
Er worden minimaal 10 en maximaal 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij.
Aan de hand van onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen en hoe het verzamelmonster moet worden verdeeld.
Tabel 2
Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij en aantal onderverdelingen van het verzamelmonster
Gewicht van de partij (ton) |
Aantal basismonsters (voor detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zie ook punt C.1) |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) (in geval van detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen kan het gewicht van het verzamelmonster variëren, zie punt C.1) |
Aantal laboratoriummonsters uit het verzamelmonster |
≤ 0,1 |
10 |
3 |
1 (geen verdeling) |
> 0,1 -≤ 0,2 |
15 |
4,5 |
1 (geen verdeling) |
> 0,2 -≤ 0,5 |
20 |
6 |
1 (geen verdeling) |
> 0,5 -≤ 1,0 |
30 |
9 (-< 12 kg) |
1 (geen verdeling) |
> 1,0 -≤ 2,0 |
40 |
12 |
2 |
> 2,0 -≤ 5,0 |
60 |
18 (-< 24 kg) |
2 |
> 5,0 -≤ 10,0 |
80 |
24 |
3 |
> 10,0 -≤ 15,0 |
100 |
30 |
3 |
— |
Gewicht van het verzamelmonster: ≤ 30 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in twee of drie gelijke laboratoriummonsters van ≤ 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit gedroogde vijgen die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om monsters van maximaal 30 kg te homogeniseren). Indien het verzamelmonster minder dan 30 kg weegt, wordt het verzamelmonster als volgt in laboratoriummonsters verdeeld:
|
— |
Elk laboratoriummonster wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II. |
— |
Als de bovengenoemde bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is en nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. |
C.5. Bemonsteringsmethode voor afgeleide/verwerkte producten en samengestelde levensmiddelen
C.5.1. Afgeleide/verwerkte producten met zeer kleine deeltjes (gelijkmatige verdeling van de mycotoxineverontreiniging)
— |
In veel gevallen hebben partijen vijgenpasta geen gelijkmatige verdeling van de mycotoxineverontreiniging, en daarom wordt in het geval van vijgenpasta de bemonsteringsmethode en aanvaarding als voor gedroogde vijgen (zie punten C.3 en C.4) toegepast. |
— |
Aantal basismonsters: 100. Bij partijen van minder dan 50 ton worden 10 tot 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij (zie tabel 3). Tabel 3 Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij
|
— |
Het basismonster weegt ongeveer 100 g. Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakking. |
— |
Gewicht van het verzamelmonster = 1-10 kg, voldoende gemengd. |
C.5.2. Andere afgeleide/verwerkte producten met relatief grote deeltjes (ongelijkmatige verdeling van de mycotoxineverontreiniging)
Bemonsteringsmethode en aanvaarding zoals voor gedroogde vijgen (punten C.3 en C.4).
C.6. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt C.
Als dit niet mogelijk is, mogen ander effectieve bemonsteringsmethoden worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (5).
C.7. Specifieke bemonsteringsmethode voor gedroogde vijgen en afgeleide/verwerkte producten die vacuümverpakt worden verkocht
C.7.1. Gedroogde vijgen
Van partijen groter dan of gelijk aan 15 ton worden ten minste 50 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 30 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 ton wordt 50 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen dat evenveel weegt als de bemonsterde partij (zie tabel 2).
C.7.2. Van gedroogde vijgen afgeleide/verwerkte producten met kleine deeltjes
Van partijen groter dan of gelijk aan 50 ton worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 50 ton wordt 25 % van het in tabel 3 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 3).
C.8. Aanvaarding van een partij of een subpartij
De volgende resultaten worden verkregen:
Voor gedroogde vijgen:
— |
aanvaarding als geen van de laboratoriummonsters het maximumgehalte overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als één of meer van de laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijden, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
Als het verzamelmonster 12 kg of minder weegt:
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
D. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR GRONDNOTEN (PINDA’S), ABRIKOZENPITTEN, NOTEN EN GEDROOGDE SPECERIJEN MET GROTE DEELTJES EN AFGELEIDE/VERWERKTE PRODUCTEN
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de mycotoxinegehalten in grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes en afgeleide/verwerkte producten. Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in specerijen met relatief grote deeltjes (d.w.z. deeltjesgrootte vergelijkbaar met pinda’s of groter, zoals nootmuskaat).
D.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 200 g, tenzij anders bepaald in dit punt D.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen meer dan 200 g wegen, wordt een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer dan 200 g weegt, wordt uit elke afzonderlijke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een basismonster van 200 g genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 200 g wegen (maar niet minder dan de helft van 200 g), moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder dan 200 g wegen, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 200 g zo dicht mogelijk benadert.
D.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes |
≥ 500 |
100 ton |
100 |
20 |
> 125 en < 500 |
5 subpartijen |
100 |
20 |
|
≥ 15 en ≤ 125 |
25 ton |
100 |
20 |
|
< 15 |
— |
10 -100 (*5) |
≤ 20 |
D.3. Bemonsteringsmethode voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes (partijen ≥ 15 ton)
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden. |
— |
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd. |
— |
Aantal basismonsters: 100. |
— |
Gewicht van het verzamelmonster: 20 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in twee gelijke laboratoriummonsters van 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om een monster van 20 kg te homogeniseren). |
— |
Elk laboratoriummonster van 10 kg wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II. |
— |
Als de hier beschreven bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder aanzienlijke economische schade toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking of de aard van de vervoermiddelen enz.), kan een alternatieve bemonstering worden toegepast mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig gedocumenteerd. |
D.4. Bemonsteringsmethode voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes (partijen < 15 ton)
Er worden minimaal 10 en maximaal 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij.
Aan de hand van onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen en hoe het verzamelmonster moet worden verdeeld.
Tabel 2
Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij en aantal onderverdelingen van het verzamelmonster
Gewicht van de partij (ton) |
Aantal basismonsters (voor detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zie ook punt D.1) |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) (in geval van detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen kan het gewicht van het verzamelmonster variëren, zie punt D.1) |
Aantal laboratoriummonsters uit het verzamelmonster |
≤ 0,1 |
10 |
2 |
1 (geen verdeling) |
> 0,1 -≤ 0,2 |
15 |
3 |
1 (geen verdeling) |
> 0,2 -≤ 0,5 |
20 |
4 |
1 (geen verdeling) |
> 0,5 -≤ 1,0 |
30 |
6 |
1 (geen verdeling) |
> 1,0 -≤ 2,0 |
40 |
8 (-< 12 kg) |
1 (geen verdeling) |
> 2,0 -≤ 5,0 |
60 |
12 |
2 |
> 5,0 -≤ 10,0 |
80 |
16 |
2 |
> 10,0 -≤ 15,0 |
100 |
20 |
2 |
— |
Gewicht van het verzamelmonster ≤ 20 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in twee gelijke laboratoriummonsters van ≤ 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om een monster van 20 kg te homogeniseren). |
— |
Als het verzamelmonster minder dan 20 kg weegt, wordt het verzamelmonster als volgt in laboratoriummonsters verdeeld:
|
— |
Elk laboratoriummonster wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II. |
— |
Als de bovengenoemde bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. |
D.5. Bemonsteringsmethode voor afgeleide/verwerkte producten, met uitzondering van plantaardige olie, en samengestelde levensmiddelen
D.5.1. Afgeleide/verwerkte producten (behalve plantaardige olie) met kleine deeltjes, bv. meel en pindakaas (gelijkmatige verdeling van de mycotoxineverontreiniging) en samengestelde levensmiddelen
— |
Aantal basismonsters: 100; bij partijen van minder dan 50 ton worden 10 tot 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij (zie tabel 3). Tabel 3 Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij
|
— |
Het basismonster weegt ongeveer 100 g. Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakking. |
— |
Gewicht van het verzamelmonster = 1-10 kg, voldoende gemengd. |
D.5.2. Afgeleide/verwerkte producten met relatief grote deeltjes (ongelijkmatige verdeling van de mycotoxineverontreiniging) en samengestelde levensmiddelen
Bemonsteringsmethode en aanvaarding zoals voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en specerijen met grote deeltjes (punten D.3 en D.4).
D.6. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt D.
Als dit niet mogelijk is, mogen ander effectieve bemonsteringsmethoden worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (6).
D.7. Specifieke bemonsteringsmethode voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes en afgeleide/verwerkte producten, die vacuümverpakt worden verkocht
D.7.1. Pistachenoten, grondnoten (pinda’s) en paranoten
Van partijen groter dan of gelijk aan 15 ton worden ten minste 50 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 20 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 ton wordt 50 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).
D.7.2. Abrikozenpitten, andere noten dan pistachenoten en paranoten, en gedroogde specerijen met grote deeltjes
Van partijen groter dan of gelijk aan 15 ton worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 20 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 ton wordt 25 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).
D.7.3. Afgeleide/verwerkte producten van grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes
Van partijen groter dan of gelijk aan 50 ton worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 50 ton wordt 25 % van het in tabel 3 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 3).
D.8. Aanvaarding van een partij of een subpartij
Voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten en noten die worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan:
— |
aanvaarding als het verzamelmonster of het gemiddelde van de laboratoriummonsters het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het verzamelmonster of het gemiddelde van de laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
Voor grondnoten (pinda’s), abrikozenpitten, noten en gedroogde specerijen met grote deeltjes, die op de markt worden gebracht voor verkoop aan eindverbruikers of voor gebruik als ingrediënt in levensmiddelen:
— |
aanvaarding als geen van de laboratoriummonsters het maximumgehalte overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als één of beide laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijden, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
Als het verzamelmonster 12 kg of minder weegt:
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
E. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR GEDROOGDE SPECERIJEN, MET UITZONDERING VAN GEDROOGDE SPECERIJEN MET GROTE DEELTJES EN SPECERIJEN IN POEDERVORM
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de maximumgehalten aan mycotoxinen in specerijen. Voor gedroogde specerijen met relatief grote deeltjes (deeltjesgrootte vergelijkbaar met pinda’s of groter, zoals nootmuskaat) met een gelijkmatige verdeling van de mycotoxineverontreiniging, is echter de bemonsteringsmethode van toepassing zoals aangegeven in punt D van deze bijlage. Voor specerijen in poedervorm, is de bemonsteringsmethode van toepassing zoals aangegeven in punt M, van deze bijlage.
E.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 100 g, tenzij anders bepaald in dit punt E.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen meer dan 100 g wegen, wordt een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1 en 2. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer dan 100 g weegt, wordt uit elke afzonderlijke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een basismonster van 100 g genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1 en 2, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 100 g wegen (maar niet minder dan de helft van 100 g), moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder dan 100 g wegen, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 100 g zo dicht mogelijk benadert.
E.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor gedroogde specerijen, met uitzondering van gedroogde specerijen met grote deeltjes en specerijen in poedervorm
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Gedroogde specerijen |
≥ 15 |
25 ton |
100 |
10 |
< 15 |
— |
5 -100 (*6) |
0,5 -10 |
E.3. Bemonsteringsmethode voor gedroogde specerijen, met uitzondering van gedroogde specerijen met grote deeltjes en specerijen in poedervorm (partijen ≥ 15 ton)
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden. |
— |
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd. |
— |
Aantal basismonsters: 100. Gewicht van het verzamelmonster = 10 kg. |
— |
Als de bovengenoemde bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. |
E.4. Bemonsteringsmethode voor gedroogde specerijen, met uitzondering van gedroogde specerijen met grote deeltjes en specerijen in poedervorm (partijen < 15 ton)
Van partijen gedroogde specerijen van minder dan 15 ton worden, afhankelijk van het gewicht van de partij, 5 tot 100 basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van 0,5-10 kg.
Aan de hand van de onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen.
Tabel 2
Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij gedroogde specerijen
Gewicht van de partij (ton) |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
≤ 0,01 |
5 |
0,5 |
> 0,01 -≤ 0,1 |
10 |
1 |
> 0,1 -≤ 0,2 |
15 |
1,5 |
> 0,2 -≤ 0,5 |
20 |
2 |
> 0,5 -≤ 1,0 |
30 |
3 |
> 1,0 -≤ 2,0 |
40 |
4 |
> 2,0 -≤ 5,0 |
60 |
6 |
> 5,0 -≤ 10,0 |
80 |
8 |
> 10,0 -≤ 15,0 |
100 |
10 |
E.5. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt E.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 0,5 kg (7).
E.6. Specifieke bemonsteringsmethode voor gedroogde specerijen, met uitzondering van gedroogde specerijen met grote deeltjes en specerijen in poedervorm, die vacuümverpakt worden verkocht
Van partijen groter dan of gelijk aan 15 ton worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 ton wordt 25 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).
E.7. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
F. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR MELK EN ZUIVELPRODUCTEN, VOLLEDIGE ZUIGELINGENVOEDING, OPVOLGZUIGELINGENVOEDING, VOEDING VOOR MEDISCH GEBRUIK VOOR ZUIGELINGEN EN PEUTERS EN PEUTERVOEDING
F.1. Bemonsteringsmethode voor melk en zuivelproducten, volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, voeding voor medisch gebruik voor zuigelingen en peuters en peutervoeding
Het verzamelmonster weegt ten minste 1 kg of heeft een volume van ten minste 1 liter, tenzij dat niet mogelijk is, bv. als het monster uit één fles bestaat.
Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 1 aangegeven. Het vastgestelde aantal basismonsters hangt af van de gebruikelijke vorm waarin de desbetreffende producten in de handel worden gebracht. In geval van onverpakte vloeibare producten moet de partij voor zover mogelijk en voor zover dit geen nadelige invloed heeft op de kwaliteit van het product, net vóór de bemonstering goed worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dat geval wordt verondersteld dat de mycotoxinen gelijkmatig over de partij zijn verdeeld. Drie basismonsters van een partij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen.
De basismonsters, die vaak een fles of een pak kunnen zijn, moeten van vergelijkbaar gewicht zijn. Een basismonster weegt ten minste 100 g, zodat een verzamelmonster van ten minste ongeveer 1 kg of 1 liter wordt verkregen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in deel I, punt A.1.8, van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.
Tabel 1
Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters
Vorm waarin het product wordt verkocht |
Volume of gewicht van de partij (l of kg) |
Minimumaantal basismonsters |
Volume of gewicht van het verzamelmonster (l of kg) |
Bulkgoederen |
— |
3 -5 |
1 |
Flessen/verpakkingen |
≤ 50 |
3 |
1 |
Flessen/verpakkingen |
50 -500 |
5 |
1 |
Flessen/verpakkingen |
> 500 |
10 |
1 |
F.2. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt F.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd (8).
F.3. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
G. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR KOFFIE, KOFFIEPRODUCTEN, CACAO, CACAOPRODUCTEN, ZOETHOUTWORTEL EN ZOETHOUTPRODUCTEN
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de mycotoxinegehalten in koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten. Wat koffie, koffieproducten, cacao en cacaoproducten betreft, is de bemonsteringsmethode van toepassing zoals aangegeven in dit punt G van toepassing op vaste (gedroogde) producten. Voor dranken (vloeibare producten), is de bemonsteringsmethode van toepassing zoals aangegeven in punt H.
G.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 100 g, tenzij anders bepaald in dit punt G.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen meer dan 100 g wegen, wordt een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1 en 2. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer dan 100 g weegt, wordt uit elke afzonderlijke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een basismonster van 100 g genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1 en 2, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 100 g wegen (maar niet minder dan de helft van 100 g) moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder dan 100 g wegen, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 100 g zo dicht mogelijk benadert.
G.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen al naargelang van het product en het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten |
≥ 15 |
15 -30 ton |
100 |
10 |
< 15 |
— |
10 -100 (*7) |
1 -10 |
G.3. Bemonsteringsmethode voor koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten (partijen ≥ 15 ton)
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen ten hoogste 20 % verschillen van het aangegeven gewicht. |
— |
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd. |
— |
Aantal basismonsters: 100. |
— |
Gewicht van het verzamelmonster = 10 kg. |
— |
Als de bovengenoemde bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. |
G.4. Bemonsteringsmethode voor koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten (partijen < 15 ton)
Van partijen koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten van minder dan 15 ton worden, afhankelijk van het gewicht van de partij, 10 tot 100 basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van 1-10 kg.
Aan de hand van de onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen.
Tabel 2
Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten
Gewicht van de partij (ton) |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
≤ 0,1 |
10 |
1 |
> 0,1 -≤ 0,2 |
15 |
1,5 |
> 0,2 -≤ 0,5 |
20 |
2 |
> 0,5 -≤ 1,0 |
30 |
3 |
> 1,0 -≤ 2,0 |
40 |
4 |
> 2,0 -≤ 5,0 |
60 |
6 |
> 5,0 -≤ 10,0 |
80 |
8 |
> 10,0 -≤ 15,0 |
100 |
10 |
G.5. Bemonsteringsmethode voor koffie, koffieproducten, cacao, cacaoproducten, zoethoutwortel en zoethoutproducten, die vacuümverpakt worden verkocht
Van partijen groter dan of gelijk aan 15 ton worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 ton wordt 25 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).
G.6. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt G.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (9).
G.7. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
H. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR DRANKEN
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de mycotoxinegehalten in dranken, met uitzondering van melk.
H.1. Bemonsteringsmethode
Het verzamelmonster heeft een volume van ten minste één liter, tenzij dat niet mogelijk is, bv. als het monster uit één fles bestaat.
Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 1 aangegeven. Het vastgestelde aantal basismonsters hangt af van de gebruikelijke vorm waarin de desbetreffende producten in de handel worden gebracht. In geval van onverpakte vloeibare producten moet de partij voor zover mogelijk en voor zover dit de kwaliteit van het product niet beïnvloedt, net vóór de bemonstering goed worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dat geval kan worden verondersteld dat de mycotoxinen homogeen over de partij zijn verdeeld. Drie basismonsters van een partij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen.
De basismonsters, vaak een fles of verpakking, hebben een vergelijkbaar volume. Het volume van een basismonster is ten minste 100 milliliter, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van ten minste ongeveer 1 liter. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in deel I, punt A.1.8, van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.
Tabel 1
Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters
Vorm waarin het product wordt verkocht |
Volume van de partij (l) |
Minimumaantal basismonsters |
Minimaal volume van het verzamelmonster (l) |
Bulkgoederen |
— |
3 |
1 |
Flessen/verpakkingen (dranken anders dan wijn) |
≤ 50 |
3 |
1 |
Flessen/verpakkingen (dranken anders dan wijn) |
50 -500 |
5 |
1 |
Flessen/verpakkingen (dranken anders dan wijn) |
> 500 |
10 |
1 |
Flessen/verpakkingen wijn |
≤ 50 |
1 |
1 |
Flessen/verpakkingen wijn |
50 -500 |
2 |
1 |
Flessen/verpakkingen wijn |
> 500 |
3 |
1 |
H.2. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt H (10).
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.
H.3. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
I. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR VASTE, VERWERKTE PRODUCTEN OP BASIS VAN GROENTE EN FRUIT
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de mycotoxinegehalten in vaste, verwerkte producten op basis van groente en fruit (met uitzondering van verwerkte producten van gedroogde vruchten die vallen onder delen B en C van deze bijlage), met inbegrip van vaste, verwerkte producten op basis van groente en fruit voor zuigelingen en peuters.
I.1. Bemonsteringsmethode
Het verzamelmonster weegt ten minste 1 kg, tenzij dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld als één verpakking wordt bemonsterd.
Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 1 aangegeven.
De basismonsters moeten van vergelijkbaar gewicht zijn. Een basismonster weegt ten minste 100 g, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van ten minste 1 kg. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in deel I, punt A.1.8, van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.
Tabel 1
Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters
Gewicht van de partij (kg) |
Minimumaantal basismonsters |
Gewicht verzamelmonster (kg) |
< 50 |
3 |
1 |
50 -500 |
5 |
1 |
> 500 |
10 |
1 |
Als de partij uit afzonderlijke verpakkingen bestaat, wordt voor het verzamelmonster een aantal verpakkingen genomen overeenkomstig tabel 2.
Tabel 2
Aantal verpakkingen (basismonsters) waaruit het verzamelmonster wordt samengesteld als de partij uit afzonderlijke verpakkingen bestaat
Aantal verpakkingen of eenheden in de partij |
Aantal te bemonsteren verpakkingen of eenheden |
Gewicht verzamelmonster (kg) |
1 -25 |
1 verpakking of eenheid |
1 |
26 -100 |
circa 5 %, minimaal twee verpakkingen of eenheden |
1 |
> 100 |
circa 5 %, maximaal tien verpakkingen of eenheden |
1 |
I.2. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt I.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd (11).
I.3. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de meetonzekerheid en de correctie voor terugvinding; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de meetonzekerheid en de correctie voor terugvinding. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
J. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR BABYVOEDING EN BEWERKTE VOEDING OP BASIS VAN GRANEN VOOR ZUIGELINGEN EN PEUTERS
Deze bemonsteringsmethode geldt voor de officiële controle op de mycotoxinegehalten in babyvoeding en bewerkte voeding op basis van granen voor zuigelingen en peuters, met uitzondering van dranken zoals vermeld in punt H en vaste, verwerkte producten op basis van groente en fruit zoals vermeld in deel I van deze bijlage.
J.1. Bemonsteringsmethode
— |
Voor levensmiddelen voor zuigelingen en peuters geldt de bemonsteringsmethode voor granen en graanproducten zoals vermeld in deel II, punt A.4, van deze bijlage. Dat betekent dat het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, afhangt van het gewicht van de partij, met een minimum van 10 en een maximum van 100, overeenkomstig tabel 2 in deel II, punt A.4, van deze bijlage. Van zeer kleine partijen (≤ 0,5 ton) mag een kleiner aantal basismonsters worden genomen, maar ook in dat geval moeten alle basismonsters samen een verzamelmonster van ten minste 1 kg vormen. |
— |
Het basismonster weegt ongeveer 100 g. Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking; bij zeer kleine partijen (≤ 0,5 ton) heeft het basismonster een dusdanig gewicht dat alle basismonsters samen een verzamelmonster van ten minste 1 kg vormen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in deel I, punt A.1.8, van deze bijlage bedoelde verslag vermeld. |
— |
Gewicht van het verzamelmonster = 1-10 kg, voldoende gemengd. |
J.2. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt J.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd (12).
J.3. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
K. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR PLANTAARDIGE OLIËN
K.1. Bemonsteringsmethode voor plantaardige oliën
— |
Het basismonster weegt ten minste ongeveer 100 g (ml) (afhankelijk van de aard van de partij, bv. onverpakte plantaardige olie, moeten ten minste drie basismonsters van ongeveer 350 ml worden genomen) zodat een verzamelmonster wordt verkregen van ten minste 1 kg (liter). |
— |
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden. Als de partij niet fysiek in subpartijen is of kan worden verdeeld, worden minimaal 3 basismonsters uit de partij genomen. |
— |
Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 2 aangegeven. De partij moet voor zover mogelijk net vóór de bemonstering grondig worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dit geval kan worden verondersteld dat de mycotoxinen gelijkmatig over de partij zijn verdeeld. Drie basismonsters van een partij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen. Tabel 1 Verdeling van partijen in subpartijen naargelang van het gewicht van de partij
Tabel 2 Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters
|
K.2. Bemonsteringsmethode voor plantaardige oliën in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt K.
Als dit niet mogelijk is, mogen ander effectieve bemonsteringsmethoden worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg.
K.3. Aanvaarding van een partij of een subpartij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
L. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR VOEDINGSSUPPLEMENTEN, POLLEN EN POLLENPRODUCTEN
L.1. Gewicht van het basismonster en de bemonsteringsmethode
De bemonsteringsprocedure voor voedingssupplementen, pollen en pollenproducten in de vorm van capsules/pillen is gebaseerd op detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen die gewoonlijk 30 tot 120 capsules/pillen per verpakking bevatten.
Omvang van de partij (aantal detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen) |
Aantal als monster te nemen detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen |
Monstergrootte (minimumaantal in het basismonster) |
||||||
1 -50 |
1 |
Voedingssupplementen in de vorm van capsules/pillen: totale inhoud van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking |
||||||
Andere vormen van voedingssupplementen — basismonsters van ongeveer 20 g of 20 ml
|
||||||||
51 -250 |
2 |
Voedingssupplementen in de vorm van capsules/pillen: totale inhoud van de twee detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen |
||||||
Andere vormen van voedingssupplementen — basismonsters van ongeveer 20 g of 20 ml
|
||||||||
251 -1 000 |
4 |
Voedingssupplementen in de vorm van capsules/pillen: de helft van de capsules/pillen uit elk van de als monster genomen detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen |
||||||
Andere vormen van voedingssupplementen — basismonsters van ongeveer 20 g of 20 ml
|
||||||||
> 1 000 |
4 + 1 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen per 1 000 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, met een maximum van 25 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen |
Voedingssupplementen in de vorm van capsules/pillen: ≤ 10 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen: de helft van de capsules/pillen uit elk van de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen > 10 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen: uit elk van de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen wordt eenzelfde aantal capsules/pillen genomen zodat het monster equivalent is aan de inhoud van 5 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen |
||||||
Andere vormen van voedingssupplementen — basismonsters van ongeveer 20 g of 20 ml ≤ 10 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen:
> 10 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen — per 5 detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen:
|
||||||||
Onbekend (alleen van toepassing op elektronische handel) |
1 |
Voedingssupplementen in de vorm van capsules/pillen: volledige inhoud van de verpakking |
L.2. Bemonstering in de kleinhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt L.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 0,05 kg.
L.3. Aanvaarding van een partij
— |
aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid; |
— |
weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt. |
M. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR GEDROOGDE KRUIDEN, KRUIDENTHEE (GEDROOGD PRODUCT), THEE (GEDROOGD PRODUCT) EN SPECERIJEN IN POEDERVORM
M.1. Gewicht van het basismonster
Het basismonster weegt ongeveer 40 g, tenzij anders bepaald in dit punt M.
Bij partijen in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking/afzonderlijke verpakking.
Indien een detailverpakking/afzonderlijke verpakking meer dan 40 g weegt, wordt een verzamelmonster samengesteld dat meer weegt dan het vereiste gewicht dat is aangegeven in de tabellen 1 en 2. Indien één detailverpakking/afzonderlijke verpakking veel meer dan 40 g weegt, wordt uit elke afzonderlijke detailverpakking/afzonderlijke verpakking een basismonster van 40 g genomen. Dit kan of bij de bemonstering, of in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringsmethode echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1 en 2, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2.
Wanneer de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen iets minder dan 40 g wegen (maar niet minder dan de helft van 40 g), moet één detailverpakking/afzonderlijke verpakking als één basismonster worden beschouwd, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van minder dan het vereiste gewicht zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2. Als de detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen veel minder dan 40 g wegen, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen/afzonderlijke verpakkingen, zodat het de 40 g zo dicht mogelijk benadert.
M.2. Algemeen overzicht van de bemonsteringsmethode voor gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm
Tabel 1
Verdeling van partijen in subpartijen naargelang van het gewicht van de partij
Product |
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
Aantal basismonsters |
Gewicht van het verzamelmonster (kg) |
Gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm |
≥ 15 |
25 ton |
50 |
2 |
< 15 |
— |
3 -50 (*9) |
0,1 -2,0 |
M.3. Bemonsteringsmethode voor gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm (partijen ≥ 15 ton)
Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden.
Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd.
Er moeten 50 basismonsters worden genomen. Het basismonster weegt 2,0 kg.
Als de bovengenoemde bemonsteringsmethode niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen of overige redenen), mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.
M.4. Bemonsteringsmethode voor gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm (partijen < 15 ton)
Van partijen gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm van minder dan 15 ton worden, afhankelijk van het gewicht van de partij, 3 tot 50 basismonsters genomen, zodat een verzamelmonster wordt verkregen van 0,1-2,0 kg.
Aan de hand van de onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen.
Tabel 2
Minimumaantal basismonsters dat moet worden genomen, afhankelijk van het gewicht van de partij gedroogde kruiden, kruidenthee (gedroogd product), thee (gedroogd product) en specerijen in poedervorm
Gewicht van de partij (ton) |
Minimumaantal basismonsters |
Minimumgewicht van het verzamelmonster (kg) |
≤ 0,1 |
3 |
0,1 |
> 0,1 -≤ 0,5 |
10 |
0,4 |
> 0,5 -≤ 5,0 |
25 |
1,0 |
> 5,0 -≤ 10,0 |
35 |
1,4 |
> 10,0 -≤ 15,0 |
50 |
2,0 |
M.5. Bemonstering in de detailhandel
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt M.
Als dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringsmethode nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 0,1 kg.
M.6. Aanvaarding van een partij of een subpartij
Aanvaarding: als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;
Weigering: als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid. Dit is het geval wanneer het analyseresultaat (met correctie voor terugvinding, indien van toepassing) verminderd met de uitgebreide meetonzekerheid als gevolg van de analyse, het maximumgehalte overschrijdt.
N. BEMONSTERINGSMETHODE VOOR ZEER GROTE PARTIJEN OF PARTIJEN DIE WORDEN OPGESLAGEN OF VERVOERD OP EEN WIJZE DIE BEMONSTERING VAN DE HELE PARTIJ ONMOGELIJK MAAKT
N.1. Algemene beginselen
Als de wijze van vervoer of opslag het onmogelijk maakt om basismonsters van de hele partij te nemen, wordt de bemonstering ervan bij voorkeur gedaan wanneer de partij in beweging is (dynamische bemonstering).
Bij grote pakhuizen die bestemd zijn voor de opslag van levensmiddelen, worden de exploitanten aangemoedigd om in het pakhuis apparatuur te installeren die een (automatische) bemonstering van de hele opgeslagen partij mogelijk maakt.
Bij toepassing van een bemonsteringsprocedure als bedoeld in dit punt N wordt de exploitant van het levensmiddelenbedrijf of zijn vertegenwoordiger in kennis gesteld van de bemonsteringsprocedure. Als de bemonsteringsprocedure wordt betwist door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf of zijn vertegenwoordiger, stelt deze exploitant of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteit in staat de gehele partij te bemonsteren op zijn/haar eigen kosten.
Bemonstering van een gedeelte van de partij is toegestaan, op voorwaarde dat het bemonsterde gedeelte ten minste 10 % van de te bemonsteren partij bedraagt. Als een gedeelte van een partij levensmiddelen van dezelfde klasse of omschrijving is bemonsterd en is vastgesteld dat het niet aan de voorschriften van de Unie voldoet, wordt aangenomen dat dit ook voor de hele partij geldt, tenzij uit uitvoerig nader onderzoek blijkt dat er geen bewijs is dat de rest van de partij niet aan de voorschriften voldoet.
De desbetreffende bemonsteringsvoorschriften, zoals het gewicht van het basismonster, in de overige punten van deze bijlage zijn ook van toepassing op de bemonstering van zeer grote partijen of partijen die worden opgeslagen of vervoerd op een wijze die bemonstering van de hele partij onmogelijk maakt.
N.2. Aantal te nemen basismonsters in het geval van zeer grote partijen
In het geval van grote bemonsterde delen van partijen (bemonsterde delen van partijen > 500 ton), is het aantal te nemen basismonsters gelijk aan 100 basismonsters + √ton. Als de partij minder dan 1 500 ton weegt en kan worden onderverdeeld in subpartijen overeenkomstig tabel 1 van punt A, en op voorwaarde dat de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, moet echter het aantal basismonsters zoals vastgesteld in punt A worden genomen.
N.3. Grote partijen die per schip worden vervoerd
N.3.1 . Dynamische bemonstering van grote partijen die per schip worden vervoerd
De bemonstering van grote partijen in schepen wordt bij voorkeur uitgevoerd terwijl het product in beweging is (dynamische bemonstering).
De bemonstering wordt gedaan per ruim (eenheid die fysiek kan worden gescheiden). De ruimen worden echter een voor een gedeeltelijk gelost, zodat de oorspronkelijke fysieke scheiding na overbrenging in de opslaginstallaties niet meer bestaat. Daarom kan de bemonstering worden verricht op basis van de oorspronkelijke fysieke scheiding of van de scheiding na overbrenging in de opslaginstallaties.
Het lossen van een schip kan een aantal dagen in beslag nemen. Doorgaans moet de bemonstering worden verricht op gezette tijden tijdens de gehele duur van het lossen. Het is voor een officiële inspecteur echter niet altijd mogelijk of wenselijk om gedurende de gehele lossing aanwezig te zijn voor de bemonstering. Daarom is het toegestaan dat een gedeelte van de partij wordt bemonsterd (bemonsterde deel van de partij). Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij.
Zelfs als het officiële monster automatisch wordt genomen, is de aanwezigheid van een inspecteur noodzakelijk. Als de automatische bemonstering gebeurt met vaste parameters die tijdens de bemonstering niet kunnen worden gewijzigd en de basismonsters worden verzameld in een verzegelde recipiënt, waardoor iedere mogelijke fraude wordt uitgesloten, is de aanwezigheid van een inspecteur echter alleen verplicht bij het begin van de bemonstering, telkens wanneer de recipiënt van de monsters moet worden vervangen en aan het einde van de bemonstering.
N.3.2. Bemonstering van partijen die per schip worden vervoerd door statische bemonstering
In gevallen waarin de bemonstering op statische wijze gebeurt, moet dezelfde procedure als die voor van bovenaf toegankelijke opslaginstallaties (silo’s) worden toegepast (zie punt N.5.1).
De bemonstering moet worden verricht op het (van boven) toegankelijke deel van de partij/het ruim). Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij.
N.4. Bemonstering van grote partijen in loodsen
De bemonstering moet worden verricht op het toegankelijke deel van de partij. Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij.
N.5. Bemonstering van opslaginstallaties (silo’s)
N.5.1. Bemonstering van silo’s die (gemakkelijk) van bovenaf toegankelijk zijn
De bemonstering moet worden verricht op het toegankelijke deel van de partij. Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij.
N.5.2. Bemonstering van silo’s die niet van bovenaf toegankelijk zijn (afgesloten silo’s)
N.5.2.1. Silo’s die niet van bovenaf toegankelijk zijn (afgesloten silo’s) met een capaciteit per silo van > 100 ton
Levensmiddelen die in dergelijke silo’s zijn opgeslagen, kunnen niet statisch worden bemonsterd. Daarom moet, als de levensmiddelen in de silo moeten worden bemonsterd en er geen mogelijkheid is om de partij te verplaatsen, met de exploitant worden overeengekomen dat hij of zij de inspecteur meedeelt wanneer de silo geheel of gedeeltelijk wordt gelost, zodat de levensmiddelen kunnen worden bemonsterd terwijl zij in beweging zijn.
N.5.2.2. Silo’s die niet van bovenaf toegankelijk zijn (afgesloten silo’s) met een capaciteit per silo van < 100 ton
In tegenstelling tot hetgeen in punt N.1 is bepaald (bemonsterd gedeelte bedraagt ten minste 10 %), bestaat de bemonsteringsprocedure uit het vullen van een recipiënt met 50 tot 100 kg en de bemonstering ervan. De grootte van het verzamelmonster komt overeen met de hele partij en het aantal basismonsters staat in verhouding tot de hoeveelheid levensmiddelen uit de silo die in een recipiënt is gestort voor bemonstering.
N.6. Bemonstering van onverpakte levensmiddelen in grote gesloten containers
Dergelijke partijen kunnen vaak alleen worden bemonsterd tijdens het lossen. In bepaalde gevallen is het niet mogelijk om te lossen op de plaats van invoer of controle en moet de bemonstering derhalve plaatsvinden wanneer de containers worden gelost. De exploitant moet de inspecteur op de hoogte stellen van de plaats en tijd van het lossen van de containers, zodat de inspecteur aanwezig kan zijn.
(1) Een leidraad voor de bevoegde autoriteiten ten behoeve van de controle op de naleving van de EU-wetgeving inzake aflatoxinen is beschikbaar op: https://food.ec.europa.eu/document/download/5e7138d9-26c5-4f38-900c-9933fe605a92_en?filename=cs_contaminants_sampling_analysis-guidance-2010_en.pdf. Deze leidraad bevat aanvullende praktische informatie, maar deze informatie blijft ondergeschikt aan de bepalingen van deze verordening.
(*1) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 in punt A.4.
(2) De bemonstering van dergelijke partijen wordt uitgevoerd volgens de voorschriften zoals uiteengezet in punt N. Voor de bemonstering van grote partijen is een leidraad beschikbaar op de volgende website: https://food.ec.europa.eu/system/files/2016-10/cs_contaminants_sampling_guidance-sampling-final_en.pdf
(*2) In geval van controle op de aanwezigheid van moederkorensclerotiën is het gewicht van het verzamelmonster ten minste 1 kg.
(3) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(*3) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van dit punt B.
(4) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(*4) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van dit punt C.
(5) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(*5) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van dit punt D.
(6) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(*6) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van dit punt E.
(7) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 0,5 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 0,5 kg wegen.
(8) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(*7) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van dit punt G.
(9) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(10) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 liter kan worden verkregen, mag het volume van het verzamelmonster minder dan 1 liter zijn.
(11) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(12) Als het te bemonsteren deel zo klein is dat er geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.
(*8) Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, worden grote onverpakte partijen plantaardige olie in subpartijen verdeeld volgens tabel 2 van dit punt K.
(*9) Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 van dit punt M.
BIJLAGE II
Criteria voor de bereiding van de monsters en de analysemethoden voor de controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen
1. INLEIDING
1.1. Voorzorgsmaatregelen
Aangezien mycotoxinen zeer ongelijkmatig over de partij zijn verdeeld, moeten de monsters met zeer veel zorg worden bereid en vooral zeer goed worden gehomogeniseerd.
Als het laboratorium de homogenisering verricht, wordt het hele monster dat het laboratorium ontvangt, gehomogeniseerd.
Bij de analyse van aflatoxinen wordt daglicht zo veel mogelijk geweerd, aangezien aflatoxine onder invloed van ultraviolet licht geleidelijk wordt afgebroken.
1.2. Berekening van de verhouding tussen dop en kern bij hele noten/oliehoudende zaden zoals pinda’s
De maximumgehalten die bij Verordening (EU) 2023/915 zijn vastgesteld, gelden voor het eetbare gedeelte. Het mycotoxinegehalte van het eetbare gedeelte kan als volgt worden bepaald:
— |
de monsters van de hele noten en oliehoudende zaden worden “gedopt” en het mycotoxinegehalte wordt bepaald op basis van het eetbare gedeelte, of |
— |
voor de bereiding van het monster worden de hele noten met dop en hele oliehoudende zaden gebruikt. In dit geval moet worden geraamd wat het gewicht is van de kernen in het verzamelmonster. Daartoe wordt een geschikte coëfficiënt vastgesteld die de verhouding tussen de dop en de kern van de hele noten en oliehoudende zaden weergeeft. Op basis van deze verhouding wordt bepaald hoeveel kernen het verzamelmonster bevat. |
De verhouding wordt bepaald op basis van ongeveer 100 hele noten/oliehoudende zaden die willekeurig uit de partij of uit het verzamelmonster worden genomen. Per laboratoriummonster worden de hele noten en oliehoudende zaden gewogen en gedopt; vervolgens worden de doppen en de kernen afzonderlijk gewogen.
Zodra de verhouding dop/kern op basis van een aantal monsters door het laboratorium is bepaald, kan die waarde worden gehanteerd bij de verdere analyses. Als een laboratoriummonster echter een maximumgehalte overschrijdt, wordt de verhouding voor dat monster bepaald aan de hand van de reserve van ongeveer 100 g noten/oliehoudende zaden.
2. BEHANDELING VAN HET MONSTER DAT HET LABORATORIUM ONTVANGT
Elk laboratoriummonster wordt grondig gemengd, en indien nodig fijngemalen, zodat het product volledig homogeen wordt, met uitzondering van monsters die moeten worden gecontroleerd op de aanwezigheid van moederkorensclerotiën.
Als het laboratoriummonster moet worden gecontroleerd op de aanwezigheid van moederkorensclerotiën en mycotoxinen, wordt het deel van het monster dat wordt gebruikt voor de bepaling van moederkorensclerotiën vóór het malen uit het laboratoriummonster gehaald.
Indien het maximumgehalte voor de droge stof geldt, wordt het gehalte aan droge stof van het product bepaald op een deel van het gehomogeniseerde monster volgens een methode waarvan is aangetoond dat ze het gehalte aan droge stof accuraat vaststelt.
3. IDENTIEKE MONSTERS
Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden identieke monsters voor controle-, verhaal- en referentiedoeleinden genomen, mits deze procedure in overeenstemming is met de regelgeving van de lidstaat inzake de rechten van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.
4. DOOR DE LABORATORIA TOE TE PASSEN ANALYSEMETHODEN EN VOORSCHRIFTEN INZAKE DE CONTROLE OP DE LABORATORIA
4.1. Algemene vereisten
De bevestigingsmethoden voor de analyse die wordt gebruikt bij de controle op levensmiddelen moeten voldoen aan de bepalingen van de punten 1 en 2 van bijlage III bij Verordening (EU) 2017/625.
Waar mogelijk moet de juistheid van de methode worden geverifieerd door een analyse van gecertificeerd referentiemateriaal en/of regelmatige succesvolle deelname aan vaardigheidstests.
4.2. Specifieke voorschriften
4.2.1. Specifieke voorschriften voor bevestigingsmethoden
4.2.1.1. Prestatiecriteria
De volgende prestatiecriteria zijn van toepassing op bevestigingsmethoden:
Terugvindingspercentage: Het gemiddelde terugvindingspercentage moet tussen de 70 % en de 120 % liggen.
Het gemiddelde terugvindingspercentage is de gemiddelde waarde van duplo’s die tijdens validatie zijn verkregen bij het bepalen van de precisieparameters RSDr en RSDwR. Dit criterium is van toepassing op alle concentraties en alle afzonderlijke toxinen, met uitzondering van moederkorenalkaloïden.
Voor moederkorenalkaloïden is het criterium van toepassing op de som van elk epimeerpaar.
In uitzonderlijke gevallen zijn gemiddelde terugvindingspercentages die het bereik overschrijden acceptabel, maar zij moeten tussen 50 % en 130 % liggen en zijn alleen acceptabel wanneer aan de precisieparameters voor RSDr en RSDwR wordt voldaan.
Precisie
RSDr |
moet ≤ 20 % zijn. |
RSDwR |
moet ≤ 20 % zijn. |
RSDR |
moet ≤ 25 % zijn. |
Deze criteria zijn van toepassing op alle concentraties.
Als een laboratorium kan bewijzen dat aan het RSDwR-criterium is voldaan, is het niet nodig om bewijsstukken voor het RSDr-criterium te overleggen, omdat als aan het RSDwR-criterium is voldaan, ook aan het RSDr-criterium is voldaan.
Als het maximumgehalte van toepassing is op een som van toxinen, is het precisiecriterium van toepassing op zowel de som van als op de afzonderlijke toxinen. Voor moederkorenalkaloïden is het criterium voor afzonderlijke toxinen van toepassing op de som van elk epimeerpaar.
Bepaalbaarheidsgrens
Als in de volgende tabel 1 een specifieke waarde is gesteld voor de bepaalbaarheidsgrens van een mycotoxine, heeft de methode een bepaalbaarheidsgrens die gelijk is aan of lager is dan die waarde.
Tabel 1
Bepaalbaarheidsgrens voor bepaalde mycotoxinen
Mycotoxine |
Levensmiddelen |
Bepaalbaarheidsgrens (μg/kg) |
Aflatoxinen |
|
|
Aflatoxine B1 |
Babyvoeding en bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters, en voeding voor medisch gebruik bestemd voor zuigelingen en peuters |
≤ 0,1 |
Aflatoxine B1, B2, G1, G2, elk van de aflatoxinen |
Alle andere levensmiddelen |
≤ 1 |
|
|
|
Ochratoxine A |
Zoetwaren op basis van zoethout met < 97 % zoethoutextract (op droge basis) |
≤ 10,0 |
|
Cacaopoeder |
≤ 3,0 |
|
|
|
Moederkorenalkaloïden (elk van de 12 epimeren die deel uitmaken van de somdefinitie van het maximumgehalte) |
Granen en voedingsmiddelen op basis van granen |
≤ 4 |
|
Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters |
≤ 2 |
In alle andere gevallen is het volgende van toepassing:
bepaalbaarheidsgrens: moet ≤ 0,5*maximumgehalte zijn, en het liefst lager (≤ 0,2*maximumgehalte).
Als het maximumgehalte van toepassing is op een som van toxinen, is de bepaalbaarheidsgrens van de afzonderlijke toxinen ≤ 0,5*maximumgehalte/n, waarbij n staat voor het aantal toxinen dat onder de definitie van het maximumgehalte valt.
Identificatie
Voor identificatie moeten de criteria zoals vastgelegd in het Guidance document on identification of mycotoxins and plant toxins in food and feed (richtsnoeren voor de identificatie van mycotoxinen en plantentoxinen in voedingsmiddelen en diervoeders (1)) worden toegepast.
4.2.1.2. Uitbreiding van het toepassingsgebied van de methode
4.2.1.2.1 Uitbreiding van het toepassingsgebied tot andere mycotoxinen:
Wanneer aanvullende analyten aan het toepassingsgebied van een bestaande bevestigingsmethode worden toegevoegd, is een volledige validering nodig om de geschiktheid van de methode aan te tonen.
4.2.1.2.2. Uitbreiding tot andere producten:
Als bekend is of verwacht wordt dat de bevestigingsmethode toepasbaar is op andere producten, wordt de geldigheid voor deze andere producten geverifieerd. Zolang het nieuwe product tot een productgroep (zie tabel 2 in deze bijlage) behoort waarvoor reeds een initiële validering is uitgevoerd, kan worden volstaan met een beperkte aanvullende validering.
4.2.2. Specifieke voorschriften voor semikwantitatieve screeningsmethoden
4.2.2.1. Toepassingsgebied
Dit deel omvat bioanalytische methoden op basis van immuunherkenning of receptorbinding (zoals Elisa, dipsticks, laterale-flowapparatuur, immuunsensoren) en fysisch-chemische methoden op basis van chromatografie of rechtstreekse detectie met behulp van massaspectrometrie (bv. “ambient mass spectrometry”: massaspectrometrie onder omgevingsomstandigheden). Andere methoden (bv. dunnelaagchromatografie) worden niet uitgesloten, mits de gegenereerde signalen rechtstreeks betrekking hebben op de desbetreffende mycotoxinen en toepassing van het hieronder omschreven beginsel mogelijk maken.
De specifieke voorschriften gelden voor methoden waarbij de meting een numerieke waarde oplevert, bijvoorbeeld een (relatieve) respons van een dipstickaflezer, een door vloeistofchromatografiemassaspectrometrie (LC-MS) gegenereerd signaal enz., en waarbij de normale statistiek van toepassing is.
De voorschriften gelden niet voor methoden die geen numerieke waarden opleveren (maar bv. alleen de aan- of afwezigheid van een lijn); deze vereisen andere valideringsbenaderingen. Specifieke voorschriften voor deze methoden worden gegeven in punt 4.2.3.
In dit document worden procedures beschreven voor de validering van screeningsmethoden door middel van een interlaboratoriumvalidering, de verificatie van de prestaties van een door middel van een interlaboratoriumonderzoek gevalideerde methode en de intralaboratoriumvalidering van een screeningsmethode.
4.2.2.2. Valideringsprocedure
De validering is bedoeld om de geschiktheid van de screeningsmethode aan te tonen. Dit wordt gedaan door de afkapwaarde vast te stellen en het percentage fout-negatieve en fout-verdachte uitslagen te bepalen. Deze twee parameters omvatten prestatiekenmerken zoals detectievermogen, selectiviteit en precisie.
Screeningsmethoden kunnen door middel van inter- of intralaboratoriumvalidering worden gevalideerd. Indien voor een bepaalde combinatie van mycotoxine, matrix en doelconcentratie voor screening al gegevens uit een interlaboratoriumvalidering beschikbaar zijn, kan worden volstaan met verificatie van de prestaties van de methode in een laboratorium dat de methode toepast.
4.2.2.2.1. Initiële validering door middel van intralaboratoriumvalidering
Mycotoxinen
De validering wordt uitgevoerd voor elk afzonderlijke mycotoxine dat tot het toepassingsgebied van de methode hoort. In het geval van bioanalytische methoden die een gecombineerde respons opleveren voor een bepaalde groep mycotoxinen (bv. aflatoxinen B1, B2, G1 & G2; fumonisinen B1 en B2), moet de toepasbaarheid worden aangetoond en moeten de beperkingen van de test worden vermeld bij het toepassingsgebied van de methode. Ongewenste kruisreactiviteit (bv. DON-3-glycoside, 3- of 15-acetyl-DON voor op immuuntechnieken gebaseerde methoden voor DON) wordt niet geacht het percentage fout-negatieve uitslagen te verhogen, maar kan wel het percentage fout-verdachte uitslagen verhogen. Deze ongewenste verhoging wordt tegengegaan door middel van een bevestigingsanalyse waarmee de mycotoxinen ondubbelzinnig worden geïdentificeerd en gekwantificeerd.
Matrices
Een initiële validering wordt uitgevoerd voor elk product of, wanneer bekend is dat de methode op meerdere producten toepasbaar is, voor elke productgroep. In het laatste geval wordt één representatief en relevant product uit die groep geselecteerd (zie tabel 2).
Aantal monsters
Voor validering zijn ten minste 20 homogene negatieve controlemonsters en 20 homogene positieve controlemonsters nodig die de mycotoxine bevatten bij de doelconcentratie voor screening, verspreid over vijf dagen met intermediaire precisie (RSDRi) geanalyseerd. Aanvullende reeksen van 20 monsters met andere gehalten aan mycotoxine kunnen aan de valideringsreeks worden toegevoegd, om inzicht te verkrijgen in de mate waarin de methode verschillende mycotoxineconcentraties kan onderscheiden.
Concentratie
Voor elke doelconcentratie voor screening die routinematig zal worden toegepast, wordt een validering uitgevoerd.
4.2.2.2.2. Initiële validering door middel van ringonderzoek
Validering door middel van ringonderzoek moet gebeuren volgens een internationaal erkend protocol voor ringonderzoek (bv. ISO 5725:1994 of het International Harmonised Protocol van de IUPAC, of een ander internationaal erkend protocol voor ringonderzoek) dat het opnemen van geldige gegevens van ten minste acht verschillende laboratoria voorschrijft. Het enige andere verschil met intralaboratoriumvalidering is dat de ≥ 20 monsters per product/gehalte gelijkelijk over de deelnemende laboratoria kunnen worden verdeeld met minimaal twee monsters per laboratorium.
4.2.2.3. Bepaling van de afkapwaarde en het percentage fout-verdachte uitslagen van blancomonsters
Voor de berekening van de voorgeschreven parameters wordt de (relatieve) respons voor de negatieve en voor de positieve controlemonsters als basis genomen.
Screeningsmethoden met een respons die evenredig is aan de mycotoxineconcentratie
Voor screeningsmethoden met een respons die evenredig is aan de mycotoxineconcentratie, geldt het volgende:
Afkapwaarde = RSTC — t-waarde0,05 *SDSTC
RSTC = gemiddelde respons van de positieve controlemonsters (bij de doelconcentratie voor screening)
t-waarde:= eenzijdige t-waarde voor een percentage fout-negatieve resultaten van 5 % (zie tabel 3)
SDSTC = standaardafwijking
Screeningsmethoden met een respons die omgekeerd evenredig is aan de mycotoxineconcentratie
Evenzo wordt de afkapwaarde voor screeningsmethoden met een respons die omgekeerd evenredig is aan de mycotoxineconcentratie als volgt berekend:
Afkapwaarde = RSTC + t-waarde0,05 *SDSTC
Door deze specifieke t-waarde te gebruiken om de afkapwaarde te bepalen, wordt het percentage fout-negatieve resultaten standaard op 5 % vastgesteld.
Beoordeling van de geschiktheid
De uitslagen voor de negatieve controlemonsters worden gebruikt om het overeenkomstige percentage fout-verdachte uitslagen te schatten. De t-waarde wordt berekend voor het geval waarin de uitslag voor een negatief controlemonster boven de afkapwaarde ligt, waardoor het monster ten onrechte als verdacht wordt aangemerkt.
t-waarde = (afkapwaarde — gemiddeldeblanco)/SDblanco
voor screeningsmethoden met een respons die evenredig is aan de mycotoxineconcentratie
of
t-waarde = (gemiddeldeblanco — afkapwaarde)/SDblanco
voor screeningsmethoden met een respons die omgekeerd evenredig is aan de mycotoxineconcentratie.
Aan de hand van de verkregen t-waarde, die is gebaseerd op de uit het aantal experimenten berekende vrijheidsgraden, kan de waarschijnlijkheid van fout-verdachte monsters voor een eenzijdige verdeling ofwel worden berekend (bv. met de spreadsheetfunctie “TDIST”), ofwel uit een tabel voor de t-verdeling worden afgelezen (zie tabel 3).
De overeenkomstige waarde van de eenzijdige t-verdeling geeft het percentage fout-verdachte resultaten weer.
Dit concept wordt aan de hand van een voorbeeld in detail beschreven in Analytical and Bioanalytical Chemistry, DOI 10.1007/s00216 -013-6922-1.
4.2.2.4. Uitbreiding van het toepassingsgebied van de methode
4.2.2.4.1. Uitbreiding van het toepassingsgebied tot andere mycotoxinen:
Wanneer aanvullende analyten aan het toepassingsgebied van een bestaande screeningsmethode worden toegevoegd, is een volledige validering nodig om de geschiktheid van de methode aan te tonen.
4.2.2.4.2. Uitbreiding tot andere producten:
Als bekend is of verwacht wordt dat de screeningsmethode toepasbaar is op andere producten, wordt de geldigheid voor deze andere producten geverifieerd. Zolang het nieuwe product tot een productgroep (zie tabel 2 in deze bijlage) behoort waarvoor reeds een initiële validering is uitgevoerd, kan worden volstaan met een beperkte aanvullende validering. Daarvoor worden ten minste 10 homogene negatieve en 10 homogene positieve (bij de doelconcentratie voor screening) controlemonsters met intermediaire precisie geanalyseerd. Alle positieve controlemonsters moeten boven de afkapwaarde uitkomen. Indien niet aan dit criterium wordt voldaan, is een volledige validering vereist.
4.2.2.5. Verificatie van reeds door middel van ringonderzoek gevalideerde methoden
Voor screeningsmethoden die reeds met succes door middel van ringonderzoek zijn gevalideerd, worden de prestaties van de methode geverifieerd. Daarvoor worden ten minste 6 negatieve en 6 positieve (bij de doelconcentratie voor screening) controlemonsters geanalyseerd. Alle positieve controlemonsters moeten boven de afkapwaarde uitkomen. Als niet aan dit criterium wordt voldaan, moet het laboratorium een analyse van de onderliggende oorzaken uitvoeren om na te gaan waarom niet aan de in het ringonderzoek verkregen specificatie kan worden voldaan. Pas nadat corrigerende maatregelen zijn genomen, worden de prestaties van de methode opnieuw in het betrokken laboratorium geverifieerd. Indien het laboratorium niet in staat is de resultaten van het ringonderzoek te verifiëren, dan moet het zelf een afkapwaarde bepalen door middel van een volledige intralaboratoriumvalidering.
4.2.2.6. Continue/doorlopende validering van de methode
Na de initiële validering worden aanvullende valideringsgegevens verkregen door ten minste twee positieve controlemonsters op te nemen in elke gescreende partij monsters. Eén positief controlemonster moet een bekend monster (bv. een monster dat tijdens de initiële validering is gebruikt) zijn, het andere een ander product uit dezelfde productgroep (indien slechts één product wordt geanalyseerd, wordt in plaats daarvan een ander monster van dat product gebruikt). Het opnemen van een negatief controlemonster is facultatief. De voor de twee positieve controlemonsters verkregen resultaten worden toegevoegd aan de bestaande valideringsreeks.
Ten minste één keer per jaar wordt de afkapwaarde opnieuw bepaald en de geldigheid van de methode opnieuw beoordeeld (herevaluatie van de beschikbare gegevens van kwaliteitsborging/kwaliteitscontrole die in het voorgaande jaar zijn verzameld). Deze continue verificatie van de methode dient verschillende doeleinden, waaronder:
— |
kwaliteitscontrole voor de gescreende partij monsters; |
— |
verkrijgen van informatie over de robuustheid van de methode onder de omstandigheden in het laboratorium dat de methode toepast; |
— |
onderbouwen van de toepasbaarheid van de methode op andere producten; |
— |
mogelijk maken dat de afkapwaarden worden aangepast als zich in de loop van de tijd geleidelijke verschuivingen voordoen. |
4.2.2.7. Valideringsverslag
Het valideringsverslag omvat:
— |
een verklaring over de doelconcentratie voor screening; |
— |
een verklaring over de verkregen afkapwaarde; Opmerking: De afkapwaarde heeft hetzelfde aantal significante cijfers als de doelconcentratie voor screening. Numerieke waarden die gebruikt worden om de afkapwaarde te berekenen, moeten ten minste één significant cijfer meer hebben dan de doelconcentratie voor screening. |
— |
een verklaring over het berekende percentage fout-verdachte uitslagen; |
— |
een verklaring over hoe het percentage fout-verdachte uitslagen is verkregen. Opmerking: In de verklaring over het berekende percentage fout-verdachte uitslagen wordt aangegeven of de methode geschikt is, aangezien erin wordt aangegeven hoeveel blancomonsters (of monsters met een gering gehalte aan de verontreiniging) aan verificatie zullen worden onderworpen. Tabel 2 Productgroepen voor de validering van bevestigings- en screeningsmethoden
Tabel 3 Eenzijdige t-waarde voor een percentage fout-negatieve uitslagen van 5 %
|
4.2.3. Voorschriften voor kwalitatieve screeningsmethoden (methoden die geen numerieke waarden opleveren)
Verscheidene normalisatie-instellingen (bv. de AOAC en de ISO) houden zich momenteel bezig met het ontwikkelen van valideringsrichtsnoeren voor binaire testmethoden. De AOAC heeft een richtsnoer opgesteld betreffende de validering van binaire testmethoden. Dit document kan worden geacht de huidige stand van de techniek op het gebied van de validering van binaire testmethoden weer te geven. Methoden die binaire resultaten opleveren (bv. visuele inspectie van dipsticktests) moeten daarom worden gevalideerd volgens de International Guidelines for Validation of Qualitative Binary Chemistry Methods (internationale richtsnoeren voor validering van kwalitatieve binaire chemische methoden van de AOAC) (2).
Er kunnen echter ook andere erkende valideringsrichtlijnen worden gebruikt, zoals de aanpak die is vastgelegd in ISO/TS 23758:2021 | IDF/RM 251, Guidelines for the validation of qualitative screening methods for the detection of residues of veterinary drugs in milk and milk products (richtsnoeren voor de validering van kwalitatieve screeningsmethoden voor de detectie van residuen van diergeneesmiddelen in melk en zuivelproducten).
4.2.4. Kwantitatieve bepaling van moederkorensclerotiën
Moederkorensclerotiën in granen worden bepaald door visuele (macroscopische/microscopische) identificatie van de moederkorensclerotiën en fragmenten van moederkorensclerotiën. De kwantificering wordt uitgevoerd door de hoeveelheid geïdentificeerde moederkorensclerotiën en fragmenten van moederkorensclerotiën met een deeltjesgrootte van > 0,5 mm te wegen.
4.3. Schatting van de meetonzekerheid, berekening van het terugvindingspercentage en rapportage van de resultaten (3)
4.3.1. Bevestigingsmethoden
Het analyseresultaat wordt als volgt gerapporteerd:
a) |
gecorrigeerd voor terugvinding, indien van toepassing en relevant, en indien gecorrigeerd, moet dit worden vermeld. Het terugvindingspercentage moet worden vermeld, tenzij intrinsieke correctie voor vertekening deel uitmaakt van de procedure. De correctie voor terugvinding is niet nodig bij terugvindingspercentages tussen 90 en 110 %; |
b) |
als x +/— U, waarbij x het analyseresultaat is en U de uitgebreide meetonzekerheid, met een dekkingsfactor 2, zodat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % wordt verkregen. |
Als mogelijkheid kan standaard een uitgebreide meetonzekerheid van 50 % worden gemeld, mits het laboratorium voldoet aan alle nauwkeurigheidseisen van punt 4.2. Een individueel laboratorium kan aantonen dat door te voldoen aan de criteria voor de herhaalbaarheid (RSDr) en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (RSDwR), aangevuld met succesvolle deelname aan vaardigheidstestprogramma’s (tenzij er geen geschikt programma voor vaardigheidstests beschikbaar is), een gemiddelde z-score van |z| ≤ 2 aantoont dat aan de vereiste (RSDR) voor reproduceerbaarheid is voldaan (gebaseerd op een streefstandaardafwijking van 25 %).
Als het maximumgehalte is vastgesteld voor de som van de toxinen (bv. aflatoxinen, T-2/HT-2-toxine, fumonisinen, moederkorenalkaloïden), moeten de analyseresultaten van alle afzonderlijke toxinen worden gerapporteerd. Voor moederkorenalkaloïden is het ook toegestaan om in plaats van de twaalf afzonderlijke epimeren de som van elk van de zes epimeerparen te vermelden.
Indien van toepassing, moet voor elk van de afzonderlijke toxinen een correctie voor terugvinding worden uitgevoerd voordat de concentraties worden opgeteld. Voor moederkorenalkaloïden kan de correctie ook worden uitgevoerd op basis van het terugvindingspercentage dat voor elk van de epimeerparen is verkregen.
Voor de controle van de conformiteit van de som van het maximumgehalte moet een ondergrensbenadering worden toegepast, wat betekent dat de resultaten voor individuele toxinen die de bepaalbaarheidsgrens niet overschrijden, voor de berekening van de som worden vervangen door nul.
Deze interpretatievoorschriften met het oog op de aanvaarding of weigering van de partij gelden voor het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- en arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing. Meer specifiek, als:
het analyseresultaat van het officiële controlemonster met voldoende redelijke zekerheid wijst op niet-conformiteit, rekening houdend met de toegenomen meetonzekerheid, en
het analyseresultaat van het verhaalmonster wijst op niet-conformiteit, maar niet met voldoende redelijke zekerheid, met een grotere meetonzekerheid dan die van de officiële controle;
kan het analyseresultaat van het verhaalmonster niet in de plaats komen van de niet-conformiteit die is vastgesteld voor het officiële controlemonster.
4.3.2. Screeningsmethoden
Het resultaat van de screening wordt hetzij als conform, hetzij als verdacht niet-conform opgegeven.
“Verdacht niet-conform” betekent dat in het monster de afkapwaarde wordt overschreden, en het gehalte aan het mycotoxine mogelijk boven de doelconcentratie voor screening ligt. Elk verdacht resultaat geeft aanleiding tot een bevestigingsanalyse om het mycotoxine ondubbelzinnig te identificeren en kwantificeren.
“Conform” betekent dat het mycotoxinegehalte in het monster onder de doelconcentratie voor screening ligt, met een betrouwbaarheidsniveau van 95 % (d.w.z. dat de kans dat monsters ten onrechte als negatief worden aangemerkt, 5 % bedraagt). Het analyseresultaat wordt gerapporteerd als “< niveau van de doelconcentratie voor screening”, waarbij het niveau van de doelconcentratie voor screening wordt vermeld.
4.4. Kwaliteitsnormen voor laboratoria
Een laboratorium moet voldoen aan de bepalingen van artikel 37, leden 4 en 5, van Verordening (EU) 2017/625.
(1) Te raadplegen via: https://food.ec.europa.eu/document/download/f16cac78-9318-4f1f-b2fa-efb25d2f1880_en
(*1) Als een buffer wordt gebruikt om de pH-veranderingen tijdens de extractiestap te stabiliseren, kan deze productgroep in één productgroep “Hoog watergehalte” worden opgenomen.
(*2) “Moeilijke of unieke producten” hoeven alleen volledig te worden gevalideerd als zij vaak worden geanalyseerd. Als zij slechts af en toe worden geanalyseerd, kan voor de validering worden volstaan met het controleren van de rapportageniveaus met behulp van verrijkte blanco-extracten.
(2) Te raadplegen op: https://academic.oup.com/jaoac/article-pdf/97/5/1492/32425003/jaoac1492.pdf
(3) Voor nadere gegevens over de procedures voor de schatting van de meetonzekerheid en de berekening van het terugvindingspercentage, zie het verslag “Report on the relationship between analytical results, measurement uncertainty, recovery factors and the provisions of EU food and feed legislation”
(https://food.ec.europa.eu/system/files/2016-10/cs_contaminants_sampling_analysis-report_2004_en.pdf).
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2023/2782/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)