Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R2772

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2772 van de Commissie van 31 juli 2023 tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage

C/2023/5303

PB L, 2023/2772, 22.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2772/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 22/12/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2772/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2023/2772

22.12.2023

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/2772 VAN DE COMMISSIE

van 31 juli 2023

tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (1), en met name artikel 29 ter, lid 1, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2013/34/EU, gewijzigd door Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (2), schrijft voor dat grote ondernemingen en beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op de gereglementeerde EU-markten, alsmede moederondernemingen van een grote groep, in een specifiek deel van hun bestuursverslag of geconsolideerd bestuursverslag de informatie opnemen die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de ondernemingen op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de wijze waarop duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, prestaties en positie van de onderneming. Ondernemingen moeten deze informatie overeenkomstig standaarden voor duurzaamheidsrapportage opstellen vanaf het in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2464 voor elke categorie onderneming vermelde boekjaar.

(2)

De Commissie moet tegen 30 juni 2023 een eerste reeks standaarden vaststellen die specificeren welke informatie ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, leden 1 en 2, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, van die richtlijn moeten rapporteren en die ten minste de informatie omvat die financiële-marktdeelnemers nodig hebben om te kunnen voldoen aan de openbaarmakingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(3)

De Commissie heeft rekening gehouden met het door EFRAG verstrekte technische advies. Het onafhankelijke technische advies van EFRAG voldoet aan de criteria vastgesteld in artikel 49, lid 3 ter, eerste, tweede en derde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU. Om evenredigheid te borgen en om de correcte toepassing van de standaarden door ondernemingen te bevorderen, heeft de Commissie aan het technische advies van EFRAG aanpassingen aangebracht wat betreft de benadering van materialiteit, de infasering van bepaalde vereisten, de omzetting van bepaalde vereisten in vrijwillige datapunten, de invoering van flexibiliteit voor een aantal rapportage-eisen, de invoering van technische aanpassingen om coherentie met het wetgevingskader van de EU en een grote mate van internationale normeringsinitiatieven te verzekeren, alsmede redactionele aanpassingen.

(4)

Deze standaarden voor duurzaamheidsrapportage voldoen aan de vereisten van artikel 29 ter van Richtlijn 2013/34/EU.

(5)

Bijgevolg moeten gemeenschappelijke standaarden voor duurzaamheidsrapportage worden vastgesteld.

(6)

Overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, vierde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU mag deze verordening niet eerder in werking treden dan vier maanden na de vaststelling ervan door de Commissie. Aangezien artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 voorschrijft dat bepaalde categorieën ondernemingen deze standaarden voor duurzaamheidsrapportage toepassen voor boekjaren die op of na 1 januari 2024 beginnen, moet deze verordening in werking treden op de derde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

Overeenkomstig artikel 49, lid 3 ter, vierde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU heeft de Commissie de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving geraadpleegd. Overeenkomstig artikel 49, lid 3 ter, vijfde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) om advies verzocht, en met name wat betreft de samenhang ervan met Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. Overeenkomstig artikel 49, lid 3 ter, zesde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU heeft de Commissie ook het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het krachtens artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 opgerichte platform voor duurzame financiën geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

De standaarden voor duurzaamheidsrapportage die ondernemingen moeten gebruiken voor hun duurzaamheidsrapportage overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU volgens het in artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vastgestelde tijdschema, zijn opgenomen in de bijlagen I en II bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2024 voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2024.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 juli 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(2)  Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).

(3)  Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(5)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).


BIJLAGE I

EUROPEAN SUSTAINABILITY REPORTING STANDARDS (ESRS)

ESRS 1

Algemene vereisten

ESRS 2

Algemene toelichtingen

ESRS E1

Klimaatverandering

ESRS E2

Verontreiniging

ESRS E3

Water en mariene hulpbronnen

ESRS E4

Biodiversiteit en ecosystemen

ESRS E5

Materiaalgebruik en circulaire economie

ESRS S1

Eigen personeel

ESRS S2

Werknemers in de waardeketen

ESRS S3

Getroffen gemeenschappen

ESRS S4

Consumenten en eindgebruikers

ESRS G1

Zakelijk gedrag

ESRS 1

ALGEMENE VEREISTEN

INHOUDSOPGAVE

Doelstelling

1.

Categorieën ESRS-standaarden, rapportagebieden en redactionele normen

1.1

Categorieën ESRS-standaarden

1.2

Rapportagebieden en inhoudelijke minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen, doelen en maatstaven

1.3

Algemene conventies over inhoud en opmaak

2.

Kwalitatieve kenmerken van informatie

3.

Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage

3.1

Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse

3.2

Materiële thema’s en materialiteit van informatie

3.3

Dubbele materialiteit

3.4

Impact-materialiteit

3.5

Financiële materialiteit

3.6

Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren

3.7

Mate van uitsplitsing

4.

Due diligence

5.

Waardeketen

5.1

Rapporterende onderneming en waardeketen

5.2

Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven

6.

Tijdshorizonten

6.1

Rapportageperiode

6.2

Verbanden tussen verleden, heden en toekomst

6.3

Voortgangsrapportage ten opzichte van het basisjaar

6.4

Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden

7

Opstelling en presentatie van duurzaamheidsinformatie

7.1

Presentatie van vergelijkende informatie

7.2

Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten

7.3

Actualiseren van rapportage over gebeurtenissen na het einde van de verslagperiode

7.4

Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie

7.5

Rapportagefouten in voorgaande perioden

7.6

Geconsolideerde rapportage en vrijstelling voor dochterondernemingen

7.7

Gerubriceerde en gevoelige informatie, en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie

7.8

Rapportage over kansen

8.

Structuur van de duurzaamheidsverklaring

8.1

Algemeen presentatievereiste

8.2

Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring

9.

Verbanden met andere delen van bedrijfsrapportage en daarmee samenhangende informatie

9.1

Opname door middel van verwijzingen

9.2

Verbonden informatie en verbanden met de jaarrekening

10.

Overgangsbepalingen

10.1

Overgangsbepaling betreffende entiteitspecifieke rapportage

10.2

Overgangsbepaling betreffende hoofdstuk 5 “Waardeketen”

10.3

Overgangsbepaling betreffende afdeling 7.1 “Presentatie van vergelijkende informatie”

10.4

Overgangsbepaling: Lijst van Rapportage-eisen die worden ingefaseerd

Bijlage A:

Toepassingsvoorschriften

Entiteitspecifieke rapportage

Dubbele materialiteit

Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven

Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring

Bijlage B:

Kwalitatieve kenmerken van informatie

Bijlage C:

Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen

Bijlage D:

Structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring

Bijlage E:

Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie

Bijlage F:

Voorbeeld van de structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring

Bijlage G:

Voorbeeld van opname door middel van verwijzingen

Doelstelling

1.

European Sustainability Reporting Standards (“ESRS”) hebben tot doel te bepalen welke duurzaamheidsinformatie een onderneming moet rapporteren overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (2). Rapportage overeenkomstig ESRS ontslaat ondernemingen niet van andere verplichtingen die in Unierecht zijn vastgelegd.

2.

Meer bepaald leggen ESRS vast welke informatie een onderneming moet rapporteren over haar materiële impacts, risico’s en kansen met betrekking tot duurzaamheidsthema’s op milieu-, sociaal- en governancegebied. Onder ESRS hoeven ondernemingen geen informatie te rapporteren over milieu-, sociale en governancethema’s (ESG-thema’s) die in ESRS aan bod komen wanneer de onderneming het betrokken thema als “niet materieel” heeft beoordeeld (zie Bijlage E van deze standaard “Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie”). Dankzij de informatie die overeenkomstig ESRS wordt gerapporteerd, kunnen gebruikers van de duurzaamheidsverklaring inzicht krijgen in de materiële impacts van de onderneming op mens en milieu en in de materiële effecten van duurzaamheidsthema’s op de ontwikkeling, prestaties en positie van de onderneming.

3.

Doelstelling van deze standaard (ESRS 1) is inzicht te geven in de opbouw van ESRS, de redactionele normen en gebruikte basisconcepten, en de algemene vereisten voor het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU, gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/2464.

1.   Categorieën ESRS-standaarden, rapportagebieden en redactionele normen

1.1    Categorieën ESRS-standaarden

4.

Er zijn drie categorieën ESRS:

(a)

dwarsdoorsnijdende standaarden;

(b)

thematische standaarden (milieu-, sociale en governance (ESG) standaarden); en

(c)

sectorspecifieke standaarden.

Dwarsdoorsnijdende standaarden en thematische standaarden zijn sector-agnostisch, d.w.z. zij gelden voor alle ondernemingen, ongeacht de sector(en) waarin de onderneming actief is.

5.

De dwarsdoorsnijdende standaarden ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen betreffen de duurzaamheidsthema’s die aan bod komen in thematische standaarden en sectorspecifieke standaarden.

6.

Deze standaard (ESRS 1) beschrijft de architectuur van ESRS-standaarden, licht redactionele normen en basisconcepten toe en geeft algemene vereisten voor het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie.

7.

ESRS 2 bepaalt Rapportage-eisen voor de informatie die de onderneming voor alle materiële duurzaamheidsthema’s op een algemeen niveau moet verschaffen over de rapportagegebieden governance, strategie, impact-, risico- en kansenbeheer en maatstaven en doelen.

8.

Thematische ESRS behandelen een duurzaamheidsthema en zijn onderverdeeld in thema’s en subthema’s (en, waar nodig, ook sub-sub-thema’s). De tabel in Toepassingsvoorschrift 16 (TV 16) bij deze standaard geeft een overzicht van deze duurzaamheidsthema’s, -subthema’s en -sub-subthema’s (tezamen: “duurzaamheidsthema’s”) die in thematische ESRS aan bod komen.

9.

Thematische ESRS kunnen specifieke vereisten bevatten die de algemene Rapportage-eisen van ESRS 2 aanvullen. ESRS 2, Bijlage C Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn bevat een lijst van de aanvullende vereisten in thematische ESRS die de onderneming moet toepassen samen met de algemene rapportage-eisen van ESRS 2.

10.

Sectorspecifieke standaarden zijn van toepassing op alle ondernemingen binnen een sector. Zij behandelen impacts, risico’s en kansen die waarschijnlijk materieel zullen zijn voor alle ondernemingen in een bepaalde sector en die niet, of onvoldoende, aan bod komen in thematische standaarden. In sectorspecifieke standaarden komen meerdere thema’s aan bod en zij behandelen de thema’s die het meest relevant zijn voor de betrokken sector. Sectorspecifieke standaarden zorgen voor een hoge mate van vergelijkbaarheid.

11.

Naast de rapportage-eisen die in de drie categorieën ESRS zijn vastgesteld, verschaft de onderneming, wanneer zij tot de conclusie komt dat impacts, risico’s of kansen die niet of onvoldoende fijnmazig aan bod komen in een ESRS, maar die materieel zijn als gevolg van haar specifieke feiten en omstandigheden, additionele entiteitspecifieke rapportage zodat gebruikers inzicht krijgen in de duurzaamheidsimpacts, -risico’s of -kansen van de onderneming. De toepassingsvoorschriften TV 1 tot en met TV 5 bieden verdere houvast voor entiteitspecifieke rapportage.

1.2    Rapportagebieden en inhoudelijke minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen, doelen en maatstaven

12.

De Rapportage-eisen in ESRS 2, in de thematische ESRS en in sectorspecifieke ESRS bestrijken de volgende rapportagegebieden:

(a)

Governance (GOV): de governanceprocessen, -controles en -procedures die worden gebruikt om impacts, risico’s en kansen te monitoren, te beheersen en te overzien (zie ESRS 2, hoofdstuk 2 Governance);

(b)

Strategie (SBM): de wisselwerking tussen, enerzijds, strategie en businessmodel van de onderneming en, anderzijds, haar materiële impacts, risico’s en kansen, met inbegrip van de vraag hoe de onderneming op die impacts, risico’s en kansen acteert (zie ESRS 2, hoofdstuk 3 Strategie);

(c)

Impact-, risico- en kansenmanagement (IRO): het (de) proces(sen) waarmee de onderneming:

i.

impacts, risico’s en kansen in kaart brengt en op hun materialiteit beoordeelt (zie IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2);

ii.

materiële duurzaamheidsthema’s beheerst via beleid en maatregelen (zie afdeling 4.2 van ESRS 2);

(d)

Maatstaven en doelen (MT): de prestaties van de onderneming, met inbegrip van de doelen die zij zich heeft gesteld en de voortgang in de richting van het behalen van die doelen (zie ESRS 2, hoofdstuk 5 Maatstaven en doelen).

13.

ESRS 2 bevat:

(a)

in afdeling 4.2 Minimumrapportage-eisen betreffende beleid (MDR-P) en maatregelen (MDR-A);

(b)

in afdeling 5 Minimumrapportage-eisen betreffende maatstaven (MDR-M) en doelen (MDR-T).

De minimumrapportage-eisen voor beleid, maatregelen, maatstaven en doelen worden door de onderneming toegepast samen met de overeenkomstige rapportage-eisen in thematische en sectorspecifieke ESRS.

1.3    Redactionele normen

14.

In alle ESRS worden:

(a)

met de term “impacts” positieve en negatieve duurzaamheidsimpacts bedoeld die verband houden met de activiteiten van de onderneming, zoals die in kaart zijn gebracht via een analyse van de impact-materialiteit (zie afdeling 3.4 Impact-materialiteit). Deze term verwijst naar zowel daadwerkelijke impacts als naar potentiële toekomstige impacts;

(b)

met de termen “risico’s en kansen” de financiële duurzaamheidsrisico’s en -kansen van de onderneming bedoeld, met inbegrip van die welke voortkomen uit afhankelijkheden van natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen, zoals die in kaart zijn gebracht via een analyse van de financiële materialiteit (zie afdeling 3.5).

Deze beide termen worden samen “impacts, risico’s en kansen” (IRO’s) genoemd. Zij geven het perspectief van “ dubbele materialiteit ” van ESRS weer dat in afdeling 3 wordt beschreven.

15.

In alle ESRS zijn de termen die worden gedefinieerd in de lijst met begrippen (bijlage II), vet en cursief gedrukt, behalve wanneer een gedefinieerde term meer dan eens in dezelfde alinea wordt gebruikt.

16.

ESRS structureren de informatie die op grond van openbaarmakingsvereisten (“Rapportage-eisen”) moet worden gerapporteerd. Iedere rapportage-eis bestaat uit een of meer afzonderlijke datapunten. Met de term “datapunt” kan ook een narratief subelement van een Rapportage-eis bedoeld zijn.

17.

Naast Rapportage-eisen bevatten de meeste ESRS ook Toepassingsvoorschriften. Toepassingsvoorschriften onderbouwen de toepassing van Rapportage-eisen en hebben dezelfde status als de overige delen van een ESRS.

18.

In de ESRS worden de volgende termen gebruikt om een onderscheid te maken tussen de verschillende mate van verplichting voor de onderneming om informatie te rapporteren:

(a)

“rapporteert”: hiermee wordt bedoeld dat de bepaling wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis of datapunt;

(b)

“kan rapporteren”: hiermee wordt vrijwillige rapportage bedoeld als aanmoediging van goede praktijkvoorbeelden.

Daarnaast wordt in ESRS de term “houdt rekening met” gebruikt wanneer het gaat over thema’s, hulpbronnen of methodologieën waarvan wordt verwacht dat de onderneming (in voorkomend geval) daarmee rekening houdt of deze gebruikt bij het opstellen van een bepaalde rapportage.

2.   Kwalitatieve kenmerken van informatie

19.

Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring past de onderneming het volgende toe:

(a)

de fundamentele kwalitatieve kenmerken van informatie, d.w.z. relevantie en getrouwe weergave; en

(b)

de versterkende kwalitatieve kenmerken van informatie, d.w.z. vergelijkbaarheid, controleerbaarheid en begrijpelijkheid.

20.

Deze kwalitatieve kenmerken van informatie worden gedefinieerd en beschreven in bijlage B bij deze standaard.

3.   Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage

21.

De onderneming rapporteert over duurzaamheidsthema’s op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit” zoals dat in dit hoofdstuk wordt gedefinieerd en toegelicht.

3.1    Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse

22.

Stakeholders zijn partijen die op de onderneming van invloed kunnen zijn of op wie de onderneming van invloed kan zijn. Er zijn twee grote groepen stakeholders:

(a)

de getroffen stakeholders: personen of groepen van wie belangen – positief of negatief – (kunnen) worden beïnvloed door de activiteiten van de onderneming en haar directe en indirecte zakelijke relaties binnen haar waardeketen; en

(b)

gebruikers van duurzaamheidsverklaringen: primaire gebruikers van financiële rapportage voor algemeen gebruik (bestaande en potentiële beleggers, kredietverstrekkers en andere crediteuren, zoals assetmanagers, kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen), alsmede andere gebruikers van duurzaamheidsverklaringen, zoals zakenpartners van de onderneming, vakbonden en sociale partners, het maatschappelijke middenveld en niet-gouvernementele organisaties, overheden, analisten en mensen uit de academische wereld.

23.

Sommige, maar niet alle stakeholders behoren misschien tot de beide in alinea 22 gedefinieerde groepen.

24.

Het betrekken van de getroffen stakeholders is van cruciaal belang voor het doorlopende due-diligenceproces van de onderneming (zie hoofdstuk 4 Due diligence) en de materialiteitsanalyse op het gebied van duurzaamheid. Dit omvat de processen van de onderneming voor het in kaart brengen en beoordelen van daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts, die dan worden meegenomen in de analyse om de materiële impacts te identificeren ten behoeve van de duurzaamheidsverslaggeving (“duurzaamheidsrapportage”) (zie afdeling 3.4 van deze standaard).

3.2    Materiële thema’s en materialiteit van informatie

25.

De onderneming moet een materialiteitsanalyse uitvoeren (zie de afdelingen 3.4 Impact-materialiteit en 3.5 Financiële materialiteit) om de te rapporteren materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen.

26.

De materialiteitsanalyse is het uitgangspunt voor duurzaamheidsrapportage op grond van ESRS. IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen over het proces van de onderneming om impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en de materialiteit daarvan te analyseren. ESRS 2 SBM-3 bevat algemene rapportage-eisen voor de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse van de onderneming.

27.

De Toepassingsvoorschriften in bijlage A bij deze standaard bevatten een lijst van duurzaamheidsthema’s die aan bod komen in thematische ESRS, ingedeeld volgens thema, subthema en sub-subthema. Deze moeten de materialiteitsanalyse onderbouwen. Bijlage E Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie bij deze standaard illustreert de in deze afdeling beschreven materialiteitsanalyse.

28.

Een duurzaamheidsthema is “materieel” wanneer het voldoet aan de criteria die zijn bepaald voor impact-materialiteit (zie afdeling 3.4 van deze standaard) of voor financiële materialiteit (zie afdeling 3.5 van deze standaard), of voor beiden.

29.

Ongeacht de uitkomst van haar materialiteitsanalyse rapporteert de onderneming steeds de informatie voorgeschreven door: ESRS 2 Algemene toelichtingen (d.w.z. alle Rapportage-eisen en datapunten vermeld in ESRS 2) en de Rapportage-eisen (met inbegrip van de betrokken datapunten) in thematische ESRS met betrekking tot Rapportage-eis IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren, zoals vermeld in ESRS 2 Bijlage C Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn.

30.

Wanneer de onderneming, na haar materialiteitsanalyse, tot de conclusie komt dat een duurzaamheidsthema waarvoor ESRS 2 IRO-1, IRO-2 en SBM-3 rapportage-eisen hebben vastgesteld, materieel is, doet zij het volgende:

(a)

zij rapporteert informatie overeenkomstig de Rapportage-eisen (met inbegrip van de Toepassingsvoorschriften) met betrekking tot dat specifieke duurzaamheidsthema in de betrokken thematische en sectorspecifieke ESRS; en

(b)

zij rapporteert aanvullende entiteitspecifieke informatie (zie alinea 11 en TV 1 tot en met TV 5 van deze standaard) wanneer het materiële duurzaamheidsthema in een ESRS niet of onvoldoende fijnmazig aan bod komt.

31.

De binnen een Rapportage-eis (met inbegrip van de betrokken datapunten) of binnen entiteitspecifieke rapportage voorgeschreven toepasselijke informatie, wordt gerapporteerd wanneer de onderneming deze informatie, in het kader van haar analyse van materiële informatie, relevant acht uit een of meer van de volgende perspectieven:

(a)

het belang van de informatie voor het thema dat deze beoogt in beeld te brengen of toe te lichten; of

(b)

de mate waarin die informatie kan voldoen aan de behoeften van gebruikers op het punt van besluitvorming (met inbegrip van de behoeften van primaire gebruikers van financiële rapportage voor algemeen gebruik zoals beschreven in alinea 48) en/of de behoeften van gebruikers die in de eerste plaats belang hebben bij informatie over de impacts van de onderneming.

32.

Indien de onderneming tot de conclusie komt dat klimaatverandering geen materieel thema is – en zij dus alle Rapportage-eisen in ESRS E1 Klimaatverandering weglaat –, verschaft zij een nadere toelichting bij de conclusies van haar materialiteitsanalyse op het punt van klimaatverandering (zie ESRS 2 IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming), met inbegrip van een prospectieve analyse van de omstandigheden die de onderneming tot de conclusie zouden kunnen brengen dat klimaatverandering in de toekomst materieel is. Indien de onderneming tot de conclusie komt dat een ander thema dan klimaatverandering niet materieel is – en zij dus alle Rapportage-eisen in de betrokken thematische ESRS weglaat –, kan zij de conclusies van haar materialiteitsanalyse voor dat thema kort toelichten.

33.

Wanneer de onderneming informatie rapporteert over beleid, maatregelen en doelen met betrekking tot een duurzaamheidsthema dat als materieel is beoordeeld, neemt zij de informatie op die wordt voorgeschreven door alle Rapportage-eisen en datapunten in de thematische en sectorspecifieke ESRS met betrekking tot dat thema en in de overeenkomstige Minimumrapportage-eis voor beleid, maatregelen en doelen zoals voorgeschreven door ESRS 2. Indien de onderneming niet de informatie voor beleid, maatregelen en doelen kan rapporteren die wordt voorgeschreven door hetzij de Rapportage-eisen en datapunten in de thematische of sectorspecifieke ESRS, hetzij de Minimumrapportage-eisen in ESRS 2 over beleid, maatregelen en doelen, omdat zij het betrokken beleid niet heeft aangenomen, de betrokken maatregelen niet heeft uitgerold of de betrokken doelen niet heeft bepaald, vermeldt zij dit. Zij kan ook rapporteren binnen welk tijdsbestek zij voornemens is over dit beleid en deze maatregelen en doelen te beschikken.

34.

Wanneer de onderneming informatie rapporteert over maatstaven voor een materieel duurzaamheidsthema volgens de afdeling “Maatstaven en doelen” van de betrokken thematische ESRS, doet zij het volgende;

(a)

zij neemt de door een Rapportage-eis voorgeschreven informatie op indien zij die informatie als materieel beoordeelt; en

(b)

zij kan de door een datapunt van een Rapportage-eis voorgeschreven informatie weglaten, indien zij die informatie niet als materieel beoordeelt en zij tot de conclusie komt dat die informatie niet vereist is om de doelstelling van de Rapportage-eis te behalen.

35.

Indien de onderneming de informatie weglaat die wordt voorgeschreven door een datapunt dat voortkomt uit andere EU-wetgeving vermeld in bijlage B bij ESRS 2, vermeldt zij uitdrukkelijk dat de betrokken informatie “niet materieel” is.

36.

De onderneming bepaalt hoe zij criteria, met inbegrip van passende drempelwaarden, toepast om uit te maken:

(a)

welke informatie zij rapporteert over maatstaven voor een materieel duurzaamheidsthema volgens de afdeling “Maatstaven en doelen” van de betrokken thematische ESRS, overeenkomstig alinea 34; en

(b)

welke informatie als entiteitspecifieke rapportage wordt gerapporteerd.

3.3    Dubbele materialiteit

37.

Dubbele materialiteit heeft twee dimensies: impact-materialiteit en financiële materialiteit. Tenzij anders vermeld, wordt met de termen “materieel” en “materialiteit” in alle ESRS de dubbele materialiteit bedoeld.

38.

Analyses van impact-materialiteit en financiële materialiteit hangen onderling samen en er moet rekening worden gehouden met het feit dat deze beide dimensies onderling samenhangen. Algemeen gesproken is het uitgangspunt de analyse van de impacts, hoewel er ook materiële risico’s en kansen kunnen zijn die geen verband houden met de impacts van de onderneming. Een duurzaamheidsimpact kan financieel materieel zijn van bij het begin of kan financieel materieel worden, wanneer redelijkerwijs zou mogen worden verwacht dat die impact voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van invloed is op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, haar toegang tot financiering. Impacts komen in beeld komen door de benadering uit oogpunt van impact-materialiteit, ongeacht of zij financieel materieel zijn.

39.

Bij het in kaart brengen en beoordelen van de impacts, risico’s en kansen binnen de waardeketen van de onderneming om de materialiteit ervan te bepalen, kijkt de onderneming vooral naar sectoren waar deze impacts, risico’s en kansen zich, gelet op de aard van de activiteiten, zakelijke relaties, geografische dimensies of andere betrokken factoren, naar verwachting zullen voordoen.

40.

De onderneming gaat na hoe zij wordt geraakt door haar afhankelijkheden van de beschikbaarheid van natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen tegen passende prijzen en van passende kwaliteit, ongeacht haar mogelijke impacts op die hulpbronnen.

41.

De belangrijkste impacts, risico’s en kansen van een onderneming worden geacht dezelfde te zijn als de materiële impacts, risico’s en kansen die in beeld zijn gekomen op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit” – en die dus worden gerapporteerd in haar duurzaamheidsverklaring.

42.

De onderneming past de criteria uit de afdelingen 3.4 en 3.5 van deze standaard toe, met gebruikmaking van passende kwantitatieve en/of kwalitatieve drempelwaarden. Passende drempelwaarden zijn noodzakelijk om te bepalen welke impacts, risico’s en kansen door de onderneming als materieel worden geïdentificeerd en behandeld en om te bepalen welke duurzaamheidsthema’s materieel zijn voor rapportagedoeleinden. Sommige bestaande standaarden en kaders gebruiken de term “meest significante impacts” wanneer zij het hebben over de drempel die wordt gebruikt om de impacts te identificeren die in ESRS als “materiële impacts” worden beschreven.

3.4    Impact-materialiteit

43.

Een duurzaamheidsthema is materieel uit oogpunt van impact wanneer het betrekking heeft op de materiële, daadwerkelijke of potentiële, positieve of negatieve impacts van de onderneming op mens of milieu op korte, middellange en lange termijn. Impacts omvatten impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten en diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Zakelijke relaties omvatten relaties in de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming en zijn niet beperkt tot directe contractuele relaties.

44.

In dit verband omvatten impacts op mens of milieu impacts met betrekking tot ESG-thema’s.

45.

De materialiteitsanalyse van een negatieve impact wordt geschraagd door het due-diligenceproces zoals dat is vastgelegd in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Voor daadwerkelijke negatieve impacts is de materialiteit gebaseerd op de ernst van de impact, terwijl deze voor potentiële negatieve impacts gebaseerd is op de ernst en de waarschijnlijkheid van de impact. De ernst is gebaseerd op de volgende factoren:

(a)

schaal,

(b)

reikwijdte, en

(c)

onomkeerbaar karakter van de impact.

In het geval van een potentiële negatieve impact op mensenrechten gaat de ernst van de impact voor op de waarschijnlijkheid ervan.

46.

Voor positieve impacts is materialiteit gebaseerd op:

(a)

de schaal en reikwijdte van de impact bij daadwerkelijke impacts; en

(b)

de schaal, reikwijdte en waarschijnlijkheid van de impact bij potentiële impacts.

3.5    Financiële materialiteit

47.

De reikwijdte van financiële materialiteit voor duurzaamheidsrapportage is een uitbreiding van de reikwijdte van materialiteit gebruikt bij het beantwoorden van de vraag welke informatie in de jaarrekening van de onderneming moet worden opgenomen.

48.

De financiële materialiteitsanalyse stemt overeen met het identificeren van informatie die als materieel wordt beschouwd voor primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik bij het nemen van beslissingen met betrekking tot het verschaffen van middelen aan de entiteit. Met name wordt informatie als materieel voor primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik beschouwd indien redelijkerwijze mag worden verwacht dat weglating, onjuiste weergave of versluiering daarvan van invloed zal zijn op beslissingen die deze gebruikers nemen op basis van de duurzaamheidsverklaring van de onderneming.

49.

Een duurzaamheidsthema is uit financieel oogpunt materieel indien het aanleiding geeft, of redelijkerwijze mag worden verwacht dat het aanleiding kan geven, tot materiële financiële effecten op de onderneming. Dit is het geval wanneer een duurzaamheidsthema risico’s of kansen genereert die voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn materiële invloed hebben (of redelijkerwijze zouden kunnen hebben) op haar ontwikkeling, financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten. Risico’s en kansen kunnen voortkomen uit gebeurtenissen uit het verleden of in de toekomst. De financiële materialiteit van een duurzaamheidsthema blijft niet beperkt tot thema’s waarover de onderneming de volledige controle heeft, maar omvat ook informatie over materiële risico’s en kansen die zijn toe te schrijven aan zakelijke relaties buiten de voor het opstellen van jaarrekeningen gebruikte consolidatiekring.

50.

Afhankelijkheden van natuurlijke en sociale hulpbronnen zijn bronnen van financiële risico’s of kansen. Afhankelijkheden kunnen op twee mogelijke wijzen effecten hebben:

(a)

zij kunnen invloed hebben op de mogelijkheden van de onderneming om de voor haar bedrijfsprocessen vereiste hulpbronnen te blijven gebruiken of te verkrijgen, alsmede de kwaliteit en prijszetting van die hulpbronnen; en

(b)

zij kunnen invloed hebben op de mogelijkheden van de onderneming om op acceptabele voorwaarden een beroep te doen op voor haar bedrijfsprocessen vereiste zakelijke relaties.

51.

De materialiteit van risico’s en kansen wordt geanalyseerd op basis van een combinatie van de kans dat de financiële effecten optreden en de potentiële omvang daarvan.

3.6    Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren

52.

De materialiteitsanalyse van de onderneming kan leiden tot de identificatie van situaties waarin haar maatregelen om op bepaalde impacts of risico’s te acteren, of om bepaalde kansen met betrekking tot een duurzaamheidsthema te benutten, materiële negatieve impacts kunnen hebben of materiële risico’s kunnen veroorzaken met betrekking tot een of meer andere duurzaamheidsthema’s. Bijvoorbeeld:

(a)

een actieplan om de productie koolstofvrij te maken dat inhoudt dat bepaalde producten niet meer worden gebruikt, kan materiële negatieve impacts hebben op het eigen personeel van de onderneming en kan materiële risico’s opleveren als gevolg van ontslagvergoedingen; of

(b)

een actieplan waarbij een leverancier in de automobielsector inzet op de levering van elektrische auto’s, kan gestrande activa doen ontstaan voor de productie van onderdelen voor traditionele auto’s.

53.

In dergelijke omstandigheden:

(a)

rapporteert de onderneming het bestaan van materiële negatieve impacts of materiële risico’s samen met de maatregelen waardoor deze worden gegenereerd, met een kruisverwijzing naar het thema waarop de impacts of risico’s betrekking hebben; en

(b)

geeft de onderneming een beschrijving van de wijze waarop de materiële negatieve impacts of materiële risico’s worden aangepakt binnen het thema waarop zij betrekking hebben.

3.7    Mate van uitsplitsing

54.

Wanneer zulks voor een goed begrip van haar materiële impacts, risico’s en kansen noodzakelijk is, splitst de onderneming de gerapporteerde informatie uit:

(a)

naar land, wanneer er tussen landen aanzienlijke variaties zijn in materiële impacts, risico’s en kansen en wanneer het presenteren van meer geaggregeerde informatie de materiële informatie over impacts, risico’s of kansen zou versluieren; of

(b)

naar significante bedrijfslocatie of naar significant activum, wanneer materiële impacts, risico’s en kansen verband houden met een specifieke locatie of een specifiek activum.

55.

Om voor de rapportage de passende mate van uitsplitsing te bepalen, houdt de onderneming rekening met de uitsplitsing waarvoor in haar materialiteitsanalyse is gekozen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van de onderneming, kan een uitsplitsing naar dochteronderneming noodzakelijk zijn.

56.

Wanneer data van verschillende niveaus, of meerdere locaties binnen een niveau, worden geaggregeerd, ziet de onderneming erop toe dat deze aggregatie het specifieke karakter en de context die voor de interpretatie van de informatie noodzakelijk zijn, niet versluiert. De onderneming aggregeert geen materiële posten die van karakter verschillen.

57.

Wanneer de onderneming informatie uitgesplitst naar sector presenteert, hanteert zij de ESRS-sectorindeling uitgewerkt in een overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, derde alinea, punt ii), van Richtlijn 2013/34/EU vast te stellen gedelegeerde handeling van de Commissie. Wanneer een thematische of sectorspecifieke ESRS voorschrijft dat een specifieke mate van uitsplitsing wordt gehanteerd bij het opstellen van een specifiek informatie-element, heeft het vereiste in de thematische of sectorspecifieke ESRS voorrang.

4.   Due diligence

58.

De uitkomst van het duurzaamheids-due-diligence-proces van de onderneming (in de hierna vermelde internationale instrumenten “due diligence” genoemd) onderbouwt de beoordeling die de onderneming van haar materiële impacts, risico’s en kansen maakt. ESRS leggen geen gedragsvoorschriften op met betrekking tot due diligence; evenmin breiden zij de rol van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen uit of wijzigen zij deze met betrekking tot het uitvoeren van due diligence.

59.

Due diligence is het proces waarbij ondernemingen daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts in kaart brengen, voorkomen en mitigeren, en zij verantwoorden hoe zij acteren op die impacts van hun activiteiten op mens en milieu. Deze omvatten negatieve impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Due diligence is een doorlopende praktijk die inspeelt op en aanleiding kan geven tot veranderingen in strategie, businessmodel, activiteiten, zakelijke relaties, bedrijfsactiviteiten, inkoop- en verkoopcontext van de onderneming. Dit proces wordt beschreven in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.

60.

Deze internationale instrumenten identificeren een aantal stappen in het due-diligenceproces, zoals het in kaart brengen en beoordelen van negatieve impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Wanneer de onderneming alle impacts niet in een keer kan aanpakken, biedt het due-diligenceproces ruimte om actie te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van de impacts. Precies dit aspect van het due-diligenceproces onderbouwt de beoordeling van materiële impacts (zie afdeling 3.4 van deze standaard). Het in kaart brengen van materiële impacts helpt ook om materiële duurzaamheidsrisico’s en -kansen in kaart te brengen, die vaak een uitvloeisel zijn van die impacts.

61.

De kernbestanddelen van due diligence komen direct tot uiting in Rapportage-eisen beschreven in ESRS 2 en in de thematische ESRS, zoals uit het volgende mag blijken:

(a)

due diligence integreren in governance, strategie en businessmodel (3). Dit komt aan bod in:

i.

ESRS 2 GOV-2: Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming;

ii.

ESRS 2 GOV-3: Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen; en

iii.

ESRS 2 SBM-3: Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel;

(b)

betrekken van getroffen stakeholders (4). Dit komt aan bod in:

i.

ESRS 2 GOV-2;

ii.

ESRS 2 SBM-2: Belangen en opvattingen van stakeholders;

iii.

ESRS 2 IRO-1;

iv.

ESRS 2 MDR-P; en

v.

thematische ESRS: waarin de verschillende stadia en doelstellingen van stakeholdersbetrokkenheid doorheen het hele due-diligenceproces hun neerslag vinden;

(c)

in kaart brengen en beoordelen van negatieve impacts op mens en milieu (5). Dit komt aan bod in:

i.

ESRS 2 IRO-1 (met inbegrip van Toepassingsvoorschriften met betrekking tot specifieke duurzaamheidsthema’s in de betrokken ESRS); en

ii.

ESRS 2 SBM-3;

(d)

maatregelen treffen om negatieve impacts op mens en milieu aan te pakken (6). Dit komt aan bod in:

i.

ESRS 2 MDR-A; en

ii.

thematische ESRS: die het scala aan maatregelen weergeven, met inbegrip van transitieplannen, om op impacts te acteren;

(e)

monitoren van de effectiviteit van deze inspanningen (7). Dit komt aan bod in:

i.

ESRS 2 MDR-M;

ii.

ESRS 2 MDR-T; en

iii.

thematische ESRS: met betrekking tot maatstaven en doelen.

5.   Waardeketen

5.1    Rapporterende onderneming en waardeketen

62.

Voor de duurzaamheidsverklaring is de rapporterende onderneming dezelfde als voor de jaarrekening. Indien de rapporterende onderneming bijvoorbeeld een moedermaatschappij is die geconsolideerde jaarrekeningen moet opstellen, zal de duurzaamheidsverklaring de groep betreffen. Dit vereiste is niet van toepassing wanneer de rapporterende onderneming geen jaarrekening hoeft op te stellen of wanneer de rapporterende onderneming geconsolideerde duurzaamheidsrapportage opstelt overeenkomstig artikel 48 decies van Richtlijn 2013/34/EU.

63.

De informatie die in de duurzaamheidsverklaring over de rapporterende onderneming wordt verschaft, wordt uitgebreid zodat deze ook informatie bevat over de materiële impacts, risico’s en kansen die aan de onderneming verbonden zijn via haar directe en indirecte zakelijke relaties binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen (“informatie over de waardeketen”). Bij het verschaffen van de informatie over de rapporterende onderneming neemt de onderneming materiële impacts, risico’s en kansen op die verbonden zijn aan haar upstream- en downstreamwaardeketen:

(a)

volgens de uitkomsten van haar due-diligenceproces en haar materialiteitsanalyse; en

(b)

overeenkomstig specifieke vereisten in andere ESRS met betrekking tot de waardeketen.

64.

Alinea 63 eist geen informatie over iedere speler binnen de waardeketen, maar alleen dat materiële informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen wordt opgenomen. Verschillende duurzaamheidsthema’s kunnen materieel zijn voor verschillende onderdelen van de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming. De informatie wordt uitgebreid zodat deze ook informatie over de waardeketen omvat, weliswaar alleen over de delen van de waardeketen die voor het thema materieel zijn.

65.

De onderneming neemt materiële informatie over de waardeketen op wanneer dit noodzakelijk is om:

(a)

gebruikers van duurzaamheidsverklaringen in staat te stellen inzicht te krijgen in de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming; en/of

(b)

een reeks informatie-elementen te verschaffen die voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie (zie bijlage B bij deze standaard).

66.

Om te bepalen op welk niveau binnen haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen een materieel duurzaamheidsthema speelt, maakt de onderneming gebruik van haar beoordeling van impacts, risico’s en kansen aan de hand van het beginsel van “dubbele materialiteit” (zie hoofdstuk 3 van deze standaard).

67.

Wanneer geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode of proportioneel worden geconsolideerd in de jaarrekening, onderdeel zijn van de waardeketen van de onderneming (bv. leveranciers), neemt de onderneming informatie over die geassocieerde deelnemingen of joint ventures op, overeenkomstig alinea 63 in overeenstemming met de benadering gehanteerd voor de overige zakelijke relaties binnen de waardeketen. In dat geval zijn, bij het bepalen van de impactmaatstaven, de data van de geassocieerde deelneming of joint venture niet beperkt tot het gehouden aandeel in het eigen vermogen, maar wordt daarmee rekening gehouden op basis van de impacts die verband houden met de producten en diensten van de onderneming via haar zakelijke relaties.

5.2    Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven

68.

De mogelijkheden van de onderneming om de nodige informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen te verzamelen, kan verschillen afhankelijk van diverse factoren, zoals de contractuele regelingen van de onderneming, de mate van zeggenschap die zij uitoefent over de activiteiten buiten de consolidatiekring, en haar kopersmacht. Wanneer de onderneming niet in staat is controle uit te oefenen over de activiteiten van haar upstream- en/of downstreamwaardeketen en haar zakelijke relaties, kan het verzamelen van informatie over de waardeketen een grotere uitdaging zijn.

69.

In sommige omstandigheden kan het zijn dat de onderneming na alle redelijkerwijs te verwachten inspanningen niet de informatie kan verzamelen over haar upstream- en downstreamwaardeketen zoals voorgeschreven door alinea 63. In die omstandigheden schat de onderneming de informatie die over haar upstream- en downstreamwaardeketen moet worden gerapporteerd, daarbij gebruikmakend van alle redelijke en gefundeerde informatie, zoals data over sectorgemiddelden en indirecte maatstaven (“proxies”).

70.

Informatie verzamelen over de waardeketen kan ook een uitdaging zijn voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en andere entiteiten binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen die niet onder de scope vallen van de duurzaamheidsrapportage voorgeschreven door de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU (zie ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden).

71.

Wat beleid, maatregelen en doelen betreft, omvat de rapportage van de onderneming informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen voor zover bij die beleidslijnen, maatregelen en doelen spelers binnen de waardeketen betrokken zijn. Wat maatstaven betreft, is het voor de onderneming in vele gevallen, en met name voor milieuthema’s waarvoor er indirecte maatstaven beschikbaar zijn, mogelijk de rapportage-eisen na te komen zonder dat data hoeven te worden verzameld bij de spelers binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en met name het mkb, bijvoorbeeld bij het berekenen van de scope 3-emissies van de onderneming.

72.

Het integreren van schattingen die gemaakt zijn aan de hand van data over sectorgemiddelden of andere indirecte maatstaven, mag geen informatie opleveren die niet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie voldoet (zie hoofdstuk 2 en afdeling 7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten van deze standaard).

6.   Tijdshorizonten

6.1    Rapportageperiode

73.

De rapportageperiode voor de duurzaamheidsverklaring van de onderneming is in overeenstemming met die van haar jaarrekening.

6.2    Verbanden tussen verleden, heden en toekomst

74.

De onderneming legt in haar duurzaamheidsverklaring de nodige verbanden tussen retrospectieve en prospectieve informatie (voor zover relevant), om bij te dragen aan een helder inzicht in de vraag hoe historische informatie zich verhoudt tot prospectieve informatie.

6.3    Voortgangsrapportage ten opzichte van het basisjaar

75.

Een basisjaar is de historische referentiedatum of -periode waarvoor er informatie beschikbaar is en waarmee latere informatie in de tijd kan worden vergeleken.

76.

Bij de rapportage over de ontwikkelingen en voortgang in de richting van een doelstelling presenteert de onderneming vergelijkende informatie ten opzichte van het basisjaar over bedragen die in de lopende periode worden gerapporteerd, tenzij de betrokken Rapportage-eis al bepaalt hoe voortgang wordt gerapporteerd. De onderneming kan ook historische informatie opnemen over mijlpalen behaald tussen het basisjaar en de rapportageperiode, wanneer dit relevante informatie is.

6.4    Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden

77.

Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring hanteert de onderneming de volgende tijdsintervallen als het einde van de rapportageperiode:

(a)

voor de tijdshorizon “korte termijn”: de periode die de onderneming in haar jaarrekening als verslagperiode heeft gekozen;

(b)

voor de tijdshorizon “middellange termijn”: van het einde van de in punt a) bepaalde periode voor kortetermijnrapportage tot maximaal vijf jaar; en

(c)

voor de tijdshorizon “lange termijn”: meer dan 5 jaar.

78.

De onderneming hanteert voor de lange tijdshorizon een verdere uitsplitsing wanneer impacts of maatregelen worden verwacht in een periode langer dan vijf jaar, indien zulks noodzakelijk is om gebruikers van duurzaamheidsverklaringen relevante informatie te verschaffen.

79.

Indien verschillende definities van middellange of lange tijdshorizonten vereist zijn voor te rapporteren specifieke informatie in andere ESRS, hebben de definities in die ESRS voorrang.

80.

In sommige omstandigheden kan het gebruik van de middellange of lange tijdshorizonten zoals gedefinieerd in alinea 77 niet-relevante informatie opleveren, omdat de onderneming een verschillende definitie hanteert voor i) haar processen om materiële impacts, risico’s en kansen te identificeren en te beheersen, of ii) voor het vaststellen van haar maatregelen en het vastleggen van doelen. Deze omstandigheden kunnen te wijten zijn aan bedrijfstakspecifieke kenmerken, zoals kasstromen en conjunctuurcycli, de verwachte duur van kapitaalinvesteringen, de tijdshorizonten die de gebruikers van duurzaamheidsverklaringen hanteren bij hun beoordelingen of de planninghorizonten die doorgaans in de bedrijfstak van de onderneming bij besluitvorming worden gebruikt. In die omstandigheden kan de onderneming voor een andere definitie van middellange en/of lange tijdshorizonten kiezen (zie ESRS 2 BP-2, alinea 9).

81.

Wanneer in ESRS sprake is van “korte termijn”, “middellange termijn” en “lange termijn” wordt daarmee de tijdshorizont bedoeld zoals de onderneming die overeenkomstig de alinea’s 77 tot en met 80 heeft vastgesteld.

7.   Opstelling en presentatie van duurzaamheidsinformatie

82.

Dit hoofdstuk bevat algemene vereisten die van toepassing zijn bij het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie.

7.1    Presentatie van vergelijkende informatie

83.

De onderneming rapporteert ten aanzien van de voorafgaande periode vergelijkende informatie voor alle in de lopende periode gerapporteerde kwantitatieve maatstaven en geldbedragen. Wanneer dat relevant is om inzicht te krijgen in de duurzaamheidsverklaring van de lopende periode, verschaft de onderneming ook vergelijkende informatie voor narratieve rapportage.

84.

Wanneer de onderneming vergelijkende informatie rapporteert die verschilt van de informatie gerapporteerd in de vorige periode, rapporteert zij:

(a)

het verschil tussen het in de voorgaande periode gerapporteerde cijfer en het herziene vergelijkende cijfer; en

(b)

de redenen voor de herziening van het cijfer.

85.

Soms is het praktisch niet haalbaar om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen zodat deze kan worden vergeleken met informatie over de lopende periode. Het kan bijvoorbeeld zijn dat data in de voorgaande periode(n) niet op een zodanige manier zijn verzameld dat deze de mogelijkheid bieden voor ofwel retroactieve toepassing van een nieuwe definitie van een maatstaf of doelstelling, ofwel retroactieve aanpassing om een fout in een voorgaande periode te corrigeren. Het kan ook praktisch niet haalbaar zijn om de informatie opnieuw samen te stellen (zie ESRS 2 BP-2). Wanneer het praktisch niet haalbaar is om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen, vermeldt de onderneming dit feit.

86.

Wanneer een ESRS voorschrijft dat de onderneming voor een maatstaf of datapunt meer dan één vergelijkende periode presenteert, hebben de vereisten van die ESRS voorrang.

7.2    Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten

87.

Wanneer kwantitatieve maatstaven en geldbedragen, met inbegrip van informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen (zie hoofdstuk 5 van deze standaard), niet direct kunnen worden gemeten en alleen kunnen worden geschat, kan meetonzekerheid ontstaan.

88.

Een onderneming rapporteert informatie waarmee gebruikers inzicht kunnen krijgen in de meest significante onzekerheden die van invloed zijn op de kwantitatieve maatstaven en geldbedragen die in haar duurzaamheidsverklaring worden gerapporteerd.

89.

Het gebruik van redelijke aannames en schattingen, met inbegrip van scenario- of gevoeligheidsanalyses, is een essentieel onderdeel van de uitwerking van duurzaamheidsinformatie en doet niets af aan de bruikbaarheid van die informatie, mits de aannames en schattingen nauwkeurig worden beschreven en toegelicht. Zelfs een hoge mate van meetonzekerheid hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat die aanname of schatting geen nuttige informatie oplevert of niet voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie (zie bijlage B bij deze standaard).

90.

Data en aannames die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring worden gebruikt, zijn voor zover mogelijk consistent zijn met de overeenkomstige financiële data en aannames die in de jaarrekening van de onderneming worden gebruikt.

91.

Sommige ESRS schrijven voor dat informatie wordt gerapporteerd, zoals toelichtingen over mogelijke toekomstige gebeurtenissen met een onzekere uitkomst. Bij het beoordelen van de vraag of informatie over die mogelijke toekomstige gebeurtenissen materieel is, laat de onderneming zich leiden door de criteria in hoofdstuk 3 van deze standaard en houdt zij rekening met:

(a)

de potentiële financiële effecten van de gebeurtenissen (de mogelijke uitkomst);

(b)

de ernst en de waarschijnlijkheid van materiële impacts op mens of milieu die voortkomen uit de mogelijke gebeurtenissen, rekening houdende met de in alinea 45 vermelde factoren van ernst; en

(c)

het volledige scala aan mogelijke uitkomsten en de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten binnen dat scala.

92.

Bij het beoordelen van de mogelijke uitkomsten houdt de onderneming rekening met alle relevante feiten en omstandigheden, met inbegrip van informatie over weinig waarschijnlijke, maar impactvolle uitkomsten die, wanneer deze zich samen voordoen, materieel kunnen worden. De onderneming kan bijvoorbeeld zijn blootgesteld aan diverse impacts of risico’s, die elk hetzelfde soort ontwrichting kunnen veroorzaken, zoals ontwrichtingen van de toeleveringsketen van de onderneming. Informatie over een individuele bron van risico is misschien niet materieel indien het weinig waarschijnlijk is dat door die bron ontwrichting zal optreden. Informatie over het geaggregeerde risico op ontwrichting van de toeleveringsketen door alle bronnen kan echter wel materieel zijn (zie ESRS 2 BP-2).

7.3    Actualiseren van rapportage over gebeurtenissen na het einde van de verslagperiode

93.

In sommige gevallen ontvangt de onderneming misschien informatie na de verslagperiode, maar voordat het bestuursverslag wordt goedgekeurd voor publicatie. Indien die informatie bewijzen of inzichten verschaft over omstandigheden aan het eind van de periode, actualiseert de onderneming, in voorkomend geval, schattingen en duurzaamheidsrapportage in het licht van de nieuwe informatie.

94.

Wanneer die informatie bewijzen of inzichten verschaft voor materiële transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich voordoen na het einde van de verslagperiode, geeft de onderneming, in voorkomend geval, narratieve informatie met vermelding van het bestaan, de aard en mogelijke gevolgen van deze gebeurtenissen die zich voordoen na het einde van het jaar.

7.4    Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie

95.

De vaststelling en berekening van maatstaven, met inbegrip van maatstaven om doelen te bepalen en de voortgang in de richting van die doelen te monitoren, is consistent in de tijd. Tenzij zulks praktisch niet haalbaar is (zie ESRS 2 BP-2), verschaft de onderneming aangepaste vergelijkende cijfers wanneer zij:

(a)

een maatstaf of doel opnieuw heeft gedefinieerd of heeft vervangen;

(b)

nieuwe informatie heeft geïdentificeerd met betrekking tot de geschatte cijfers die in de voorgaande periode zijn gerapporteerd, en de nieuwe informatie aanwijzingen verschaft over omstandigheden die zich in die periode voordeden.

7.5    Rapportagefouten in voorgaande perioden

96.

De onderneming corrigeert materiële fouten voor voorgaande perioden door de gerapporteerde vergelijkende bedragen voor de voorgaande periode(n) aan te passen, tenzij zulks praktisch niet haalbaar is. Dit vereiste geldt niet voor rapportageperiodes voorafgaand aan het eerste jaar van toepassing van ESRS door de onderneming.

97.

Fouten in voorgaande perioden zijn weglatingen uit of onjuiste weergaven in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming voor een of meer voorgaande perioden. Dit soort fouten kan voortkomen uit het niet of verkeerd gebruiken van betrouwbare informatie:

(a)

die beschikbaar was op het moment waarop het bestuursverslag dat de duurzaamheidsverklaring voor die perioden bevat, werd goedgekeurd voor publicatie; en

(b)

waarvan redelijkerwijs zou mogen worden verwacht dat deze werd verkregen en in aanmerking genomen bij het opstellen van de in die verslagen opgenomen duurzaamheidsinformatie.

98.

Bij dergelijke fouten kan het onder meer gaan om de gevolgen van rekenfouten, fouten bij de toepassing van de definities voor maatstaven of doelen, vergissingen of de verkeerde interpretatie van feiten, en fraude.

99.

Potentiële fouten met betrekking tot de verslagperiode die in deze periode worden ontdekt, worden gecorrigeerd voordat het bestuursverslag voor publicatie wordt goedgekeurd. Materiële fouten worden echter soms pas in een latere periode ontdekt.

100.

Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het effect van een fout op alle voorgaande gepresenteerde perioden te bepalen, past de entiteit de vergelijkende informatie aan om de fout te corrigeren vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is. Bij het corrigeren van rapportages voor een voorgaande periode maakt de onderneming geen gebruik van kennis achteraf, noch bij het maken van aannames over de voornemens die het management in een voorgaande periode zou hebben gehad, noch bij het schatten van de bedragen die in een voorgaande periode zijn gerapporteerd. Dit vereiste geldt voor de correctie van zowel retrospectieve als prospectieve rapportage.

101.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de correctie van fouten en schattingswijzigingen. Schattingen moeten misschien worden herzien zodra meer informatie bekend raakt (zie ESRS 2 BP-2).

7.6    Geconsolideerde rapportage en vrijstelling voor dochterondernemingen

102.

Wanneer de onderneming op geconsolideerd niveau rapporteert, voert zij haar beoordeling van materiële impacts, risico’s en kansen uit voor de volledige geconsolideerde groep, ongeacht haar juridische groepsstructuur. Zij ziet erop toe dat alle dochterondernemingen zodanig aan bod komen dat materiële impacts, risico’s en kansen onbevooroordeeld kunnen worden geïdentificeerd. Criteria en drempelwaarden om een impact, risico of kans als materieel te beoordelen, worden vastgesteld op basis van hoofdstuk 3 van deze standaard.

103.

Wanneer de onderneming aanzienlijke verschillen constateert tussen materiële impacts, risico’s of kansen op groepsniveau en materiële impacts, risico’s of kansen van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft zij, in voorkomend geval, een adequate beschrijving van de impacts, risico’s en kansen van de betrokken dochteronderneming(en).

104.

De onderneming kan bij het beoordelen van de vraag of de verschillen tussen materiële impacts, risico’s of kansen op groepsniveau en materiële impacts, risico’s of kansen van een of meer van haar dochterondernemingen significant zijn, rekening houden met uiteenlopende omstandigheden, zoals de vraag of de dochteronderneming(en) actief is (zijn) in een andere sector dan de rest van de groep, of de omstandigheden die aan bod komen in afdeling 3.7 Mate van uitsplitsing.

7.7    Gerubriceerde en gevoelige informatie, en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie

105.

De onderneming hoeft geen gerubriceerde informatie of gevoelige informatie te rapporteren, zelfs als die informatie als materieel wordt beschouwd.

106.

Wanneer de onderneming rapporteert over haar strategie, plannen en maatregelen, kan zij, wanneer een specifiek informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt en van belang is voor het behalen van de doelstelling van een Rapportage-eis, die specifieke informatie toch weglaten indien:

(a)

die informatie geheim is in die zin dat deze, in haar geheel dan wel in de precieze samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met het desbetreffende soort informatie;

(b)

die informatie commerciële waarde heeft omdat zij geheim is; en

(c)

de onderneming redelijke stappen heeft ondernomen om die informatie geheim te houden.

107.

Indien de onderneming gerubriceerde informatie of gevoelige informatie, of een specifiek informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt, weglaat omdat die informatie aan de criteria in de vorige alinea voldoet, voldoet de onderneming aan de betrokken rapportage-eis wanneer zij alle overige vereiste informatie rapporteert.

108.

De onderneming levert alle redelijke inspanningen om te voorkomen dat, afgezien van de weglating van de gerubriceerde informatie of gevoelige informatie, of het specifieke informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt, de algehele relevantie van de betrokken rapportage in het gedrang komt.

7.8    Rapportage over kansen

109.

Bij het rapporteren over kansen bestaat de informatie uit beschrijvende informatie die de lezer in staat stelt inzicht te krijgen in de kans voor de onderneming of de gehele bedrijfstak. Bij het rapporteren over kansen houdt de onderneming rekening met de materialiteit van de te rapporteren informatie. In dat verband houdt zij onder meer rekening met de volgende factoren:

(a)

de vraag of de kans momenteel wordt benut en is opgenomen in haar algemene strategie, in tegenstelling tot een algemene kans voor de onderneming of de sector; en

(b)

de vraag of de opname van kwantitatieve maatstaven van beoogde financiële effecten passend is, gelet op het aantal aannames dat daarvoor mogelijk vereist is en de onzekerheid die daaruit voortkomt.

8.   Structuur van de duurzaamheidsverklaring

110.

Dit hoofdstuk dient als de grondslag om in het bestuursverslag van de onderneming de informatie over duurzaamheidsthema’s te presenteren die in overeenstemming met de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU is opgesteld (d.w.z. de duurzaamheidsverklaring). Die informatie wordt in een apart onderdeel van het bestuursverslag gepresenteerd dat als de duurzaamheidsverklaring wordt geïdentificeerd. Bijlage G Voorbeeld van de structuur van een ESRS-duurzaamheidsverklaring bij deze standaard bevat ter illustratie een voorbeeld van een duurzaamheidsverklaring die is gestructureerd volgens de vereisten van dit hoofdstuk.

8.1    Algemeen presentatievereiste

111.

Duurzaamheidsinformatie wordt gepresenteerd:

(a)

in zodanige vorm dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen informatie waarvan de rapportage wordt voorgeschreven in ESRS, en andere informatie in het bestuursverslag; en

(b)

volgens een structuur die gemakkelijk toegang biedt tot en inzicht verschaft in de duurzaamheidsverklaring in een formaat dat zowel voor mensen als door machines leesbaar is.

8.2    Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring

112.

Afgezien van de mogelijkheid om informatie op te nemen overeenkomstig afdeling 9.1 Opname door middel van verwijzingen van deze standaard, rapporteert de onderneming alle toepasselijke rapportages die door ESRS zijn voorgeschreven op grond van hoofdstuk 1 deze standaard, in één afdeling van het bestuursverslag.

113.

De onderneming neemt in haar duurzaamheidsverklaring de rapportages op overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (8) en de gedelegeerde verordeningen van de Commissie tot nadere bepaling van de inhoud en andere aspecten van die rapportage. De onderneming ziet erop toe dat deze te rapporteren informatie afzonderlijk te identificeren is binnen de duurzaamheidsverklaring. De rapportage met betrekking tot elk van de milieudoelstellingen die in de Taxonomieverordening zijn afgebakend, wordt gepresenteerd in een duidelijk te identificeren deel van de milieuafdeling van de duurzaamheidsverklaring. Op die rapportage zijn de bepalingen van ESRS niet van toepassing, met uitzondering van deze alinea en de eerste zin van alinea 115 van deze standaard.

114.

Wanneer de onderneming in haar duurzaamheidsverklaring additionele rapportage opneemt die voortkomt uit i) andere wetgeving die de onderneming verplicht duurzaamheidsinformatie te verschaffen, of ii) algemeen aanvaarde standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van niet-bindende en sectorale handreikingen, die worden gepubliceerd door andere normerende instanties (zoals technisch materiaal gepubliceerd door de International Sustainability Standards Board (ISSB) of het Global Reporting Initiative (GRI)), moeten die rapportages:

(a)

duidelijk geïdentificeerd zijn met een passende verwijzing naar de betrokken wet- en regelgeving, standaard of handreiking (zie ESRS 2 BP-2, alinea 15);

(b)

voldoen aan de vereisten voor kwalitatieve kenmerken van informatie vermeld in hoofdstuk 2 en bijlage B bij deze standaard.

115.

De onderneming structureert haar duurzaamheidsverklaring in vier delen, in deze volgorde: algemene informatie, milieu-informatie (met inbegrip van rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852), sociale informatie en governance-informatie. Met inachtneming van het bepaalde in afdeling 3.6 Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren van deze standaard kan de onderneming, wanneer informatie in een deel ook informatie bevat die in een ander deel moet worden gerapporteerd, in dat ene deel verwijzen naar de informatie gepresenteerd in het andere deel, om zo overlappingen te vermijden. De onderneming kan de gedetailleerde structuur toepassen zoals die in bijlage F bij deze standaard wordt geïllustreerd.

116.

De rapportage die wordt voorgeschreven door sectorspecifieke ESRS, wordt gegroepeerd per rapportagebied en, in voorkomend geval, per duurzaamheidsthema. Zij wordt gepresenteerd samen met de op grond van ESRS 2 en de overeenkomstige thematische ESRS te rapporteren informatie.

117.

Wanneer de onderneming materiële entiteitspecifieke rapportage ontwikkelt overeenkomstig alinea 11, rapporteert zij die informatie samen met de meest relevante sector-agnostische en sectorspecifieke rapportages.

9.   Verbanden met andere delen van bedrijfsrapportage en daarmee samenhangende informatie

118.

De onderneming verschaft informatie die gebruikers van haar duurzaamheidsverklaring in staat stelt inzicht te krijgen in de verbanden tussen de verschillende informatie-elementen in de verklaring, en de verbanden tussen de informatie in de duurzaamheidsverklaring en andere informatie die de onderneming rapporteert in andere onderdelen van haar bedrijfsrapportage.

9.1    Opname door middel van verwijzingen

119.

Mits aan de voorwaarden van alinea 120 is voldaan, kan informatie die wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis van een ESRS (met inbegrip van een door een Rapportage-eis voorgeschreven specifiek datapunt), in de duurzaamheidsverklaring worden opgenomen door te verwijzen naar:

(a)

een andere afdeling van het bestuursverslag;

(b)

de jaarrekening;

(c)

de corporate governance-verklaring (als die geen onderdeel is van het bestuursverslag);

(d)

het bezoldigingsverslag voorgeschreven door Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (9);

(e)

het universele registratiedocument, als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2017/1129 (10); en

(f)

publieke rapportage op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad (11) (Pijler 3-openbaarmakingen). Indien de onderneming informatie uit Pijler 3-openbaarmakingen opneemt door middel van verwijzingen, ziet zij erop toe dat de informatie overeenstemt met de voor de duurzaamheidsverklaring gebruikte consolidatiekring en vult zij de opgenomen informatie desnoods aan met verdere elementen.

120.

De onderneming kan informatie opnemen door te verwijzen naar de documenten (of delen van de documenten) vermeld in alinea 119, mits de door middel van verwijzing opgenomen te rapporteren informatie:

(a)

afzonderlijke informatie vormt en deze in het betrokken document duidelijk wordt geïdentificeerd als informatie waarmee wordt voldaan aan de betrokken Rapportage-eis of het betrokken specifieke datapunt voorgeschreven door een Rapportage-eis;

(b)

vóór of gelijktijdig met het bestuursverslag wordt gepubliceerd;

(c)

in dezelfde taal is gesteld als de duurzaamheidsverklaring;

(d)

daarvoor ten minste dezelfde mate van assurance geldt als de duurzaamheidsverklaring; en

(e)

voldoet aan dezelfde technische digitaliseringsvereisten als de duurzaamheidsverklaring.

121.

Mits aan de voorwaarden uit alinea 120 is voldaan, kan informatie die wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis van een ESRS (met inbegrip van een specifiek datapunt voorgeschreven door een Rapportage-eis) in de duurzaamheidsverklaring worden opgenomen door middel van verwijzing naar het verslag van de onderneming dat is opgesteld overeenkomstig het EU-milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) van Verordening (EG) nr. 1221/2009 (12). In dat geval ziet de onderneming erop toe dat de door middel van verwijzing opgenomen informatie wordt geproduceerd op dezelfde basis als die welke voor het opstellen van ESRS-informatie wordt gebruikt, met inbegrip van de consolidatiekring en de behandeling van informatie over de waardeketen.

122.

Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring waarin informatie wordt opgenomen door middel van verwijzing, houdt de onderneming rekening met de algehele coherentie van de gerapporteerde informatie en ziet zij erop toe dat de opname door middel van verwijzing geen afbreuk doet aan de leesbaarheid van de duurzaamheidsverklaring. Bijlage G Voorbeeld van opname door middel van verwijzing bij deze standaard bevat ter illustratie een voorbeeld van opname door middel van verwijzing (zie ESRS 2 BP-2).

9.2    Verbonden informatie en verbanden met de jaarrekening

123.

De onderneming beschrijft de relaties tussen de verschillende soorten informatie. Daarbij is het misschien nodig om narratieve informatie over governance, strategie en risicobeheersing te koppelen aan daarmee samenhangende maatstaven en doelen. Zo moet de onderneming, wanneer zij bijvoorbeeld verbonden informatie verschaft, misschien toelichten wat het (waarschijnlijke) effect van haar strategie is op haar jaarrekening of haar financiële plannen, of toelichten hoe haar strategie zich verhoudt tot maatstaven en doelen die worden gebruikt om de gemaakte voortgang af te zetten tegen prestaties. Voorts moet de onderneming misschien toelichten hoe haar gebruik van natuurlijke hulpbronnen en veranderingen binnen haar toeleveringsketen haar materiële impacts, risico’s en kansen kan vergroten, veranderen of verminderen. Misschien moet zij deze informatie in verband brengen met informatie over actuele of beoogde financiële effecten op haar productiekosten, op haar strategische respons om die impacts of risico’s te mitigeren, en op haar daarmee samenhangende investeringen in nieuwe activa. De onderneming moet misschien ook narratieve informatie in verband brengen met de betrokken maatstaven en doelen en met informatie in de jaarrekening. Informatie die verbanden beschrijft, is helder en beknopt.

124.

Wanneer de duurzaamheidsverklaring geldbedragen of andere kwantitatieve datapunten bevat die een drempelwaarde van materialiteit overschrijden en die in de jaarrekening worden gepresenteerd (direct verband tussen informatie verschaft in de duurzaamheidsverklaring en informatie verschaft in de jaarrekening), neemt de onderneming een verwijzing op naar de betrokken alinea van haar jaarrekening waar de desbetreffende informatie te vinden is.

125.

De duurzaamheidsverklaring kan geldbedragen of andere kwantitatieve datapunten bevatten die een drempelwaarde van materialiteit overschrijden en die hetzij een aggregatie van, hetzij een deel van, geldbedragen of kwantitatieve data zijn die in de jaarrekening worden gepresenteerd (indirect verband tussen informatie gerapporteerd in de duurzaamheidsverklaring en informatie verschaft in de jaarrekening). In dat geval licht de onderneming toe hoe deze bedragen of datapunten in de duurzaamheidsverklaring zich verhouden tot de meest relevante bedragen die in de jaarrekening worden gepresenteerd. Deze rapportage omvat dan een verwijzing naar de post en/of de betrokken alinea’s van haar jaarrekening waar de overeenkomstige informatie te vinden is. In voorkomend geval kan een aansluiting worden gegeven; deze kan in tabelvorm worden gepresenteerd.

126.

In het geval van informatie die niet onder de alinea’s 124 en 125 valt, verklaart de onderneming, op basis van een drempelwaarde van materialiteit, dat in haar duurzaamheidsverklaring opgenomen significante data, aannames en kwalitatieve informatie consistent zijn met de overeenkomstige data, aannames en kwalitatieve informatie die in de jaarrekening zijn opgenomen. Dit kan het geval zijn wanneer de duurzaamheidsverklaring het volgende bevat:

(a)

geldbedragen of andere kwantitatieve data die verband houden met geldbedragen of andere kwantitatieve data die in de jaarrekening worden gepresenteerd; of

(b)

kwalitatieve informatie die verband houdt met kwalitatieve informatie gepresenteerd in de jaarrekening.

127.

De in alinea 126 verlangde consistentie betreft het niveau van een individueel datapunt en omvat een verwijzing naar de betrokken post of alinea in de toelichtingen bij de jaarrekening. Wanneer significante data, aannames en kwalitatieve informatie niet consistent zijn, vermeldt de onderneming dit feit en licht zij de redenen daarvoor toe.

128.

Voorbeelden van posten waarvoor de toelichting uit alinea 126 vereist is, zijn de volgende situaties:

(a)

wanneer dezelfde maatstaf wordt gepresenteerd per de rapportagedatum in de jaarrekening en in prognoses voor toekomstige perioden in de duurzaamheidsverklaring; en

(b)

wanneer macro-economische prognoses of bedrijfsprognoses worden gebruikt om maatstaven in de duurzaamheidsverklaring te ontwikkelen en deze ook relevant zijn voor het schatten van de realiseerbare waarde van activa, het bedrag aan verplichtingen of voorzieningen in de jaarrekening.

129.

Thematische en sectorspecifieke ESRS kunnen eisen bevatten inzake het opnemen van aansluitingen of het illustreren van de consistentie van data en aannames voor specifieke Rapportage-eisen. In dat geval hebben de vereisten in die ESRS voorrang.

10   Overgangsbepalingen

10.1    Overgangsbepaling betreffende entiteitspecifieke rapportage

130.

De mate waarin duurzaamheidsthema’s door ESRS worden behandeld, zal naar verwachting verder evolueren naar mate verdere Rapportage-eisen worden ontwikkeld. De behoefte aan entiteitspecifieke rapportage zal dus waarschijnlijk op termijn afnemen, met name doordat in de toekomst sectorspecifieke standaarden worden goedgekeurd.

131.

Wanneer de onderneming haar entiteitspecifieke rapportage afbakent, kan zij kiezen voor overgangsmaatregelen bij het opstellen van informatie in de eerste drie jaarlijkse duurzaamheidsverklaringen. In dat geval kan haar prioriteit gaan naar:

(a)

het in haar rapportage opnemen van de entiteitspecifieke informatie die zij in voorgaande perioden rapporteerde, indien die rapportage voldoet, of aangepast is om te voldoen, aan de kwalitatieve kenmerken van informatie als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze standaard; en

(b)

het aanvullen van haar op basis van de thematische ESRS opgestelde rapportage met een passende set additionele rapportages over duurzaamheidsthema’s die materieel zijn voor de onderneming in haar sector(en), gebruikmakend van de beschikbare beste praktijkvoorbeelden en/of beschikbare kaders of rapportagestandaarden, zoals bedrijfstakspecifiek houvast in de IFRS en GRI-sectorale standaarden.

10.2    Overgangsbepaling betreffende hoofdstuk 5 “Waardeketen”

132.

Gedurende de eerste drie jaar van haar duurzaamheidsrapportage volgens de ESRS legt de onderneming, indien niet alle vereiste informatie over haar upstream- en downstreamwaardeketen beschikbaar is, uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar upstream- en downstreamwaardeketen te verzamelen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verzameld en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verzamelen.

133.

Gedurende de eerste drie jaar van haar duurzaamheidsrapportage volgens de ESRS, doet de onderneming, om rekening te houden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie bij spelers binnen hun waardeketen en om de lasten voor mkb-bedrijven die onderdeel zijn van de waardeketen, te beperken, het volgende:

(a)

zij kan, wanneer zij overeenkomstig ESRS 2 en andere ESRS informatie rapporteert over beleid, maatregelen en doelen, de informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen beperken tot intern beschikbare informatie, zoals data die al voor de onderneming beschikbaar zijn en publiek beschikbare informatie; en

(b)

zij hoeft bij het rapporteren van maatstaven geen andere informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen op te nemen dan de datapunten die voortkomen uit andere EU-wetgeving, opgenomen in bijlage B bij ESRS 2.

134.

De alinea’s 132 en 133 zijn van toepassing, ongeacht of de betrokken speler binnen de waardeketen een mkb-bedrijf is.

135.

Vanaf het vierde jaar van haar rapportage volgens de ESRS neemt de onderneming overeenkomstig alinea 63 informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen op. In dit verband gaat de informatie die op grond van ESRS bij mkb-bedrijven in de upstream- en/of downstreamwaardeketen moet worden verzameld, niet verder dan de inhoud van de toekomstige ESRS-standaard voor beursgenoteerde mkb-bedrijven.

10.3    Overgangsbepaling betreffende afdeling 7.1 “Presentatie van vergelijkende informatie”

136.

Om de eerste toepassing van deze standaard te vergemakkelijken, hoeft de onderneming de vergelijkende informatie die wordt voorgeschreven door afdeling 7.1 Presentatie van vergelijkende informatie, niet te rapporteren in het eerste jaar dat de duurzaamheidsverklaring volgens de ESRS wordt opgesteld. Wat betreft rapportage-eisen vermeld in Bijlage C Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen, deze overgangsbepaling is van toepassing op het eerste jaar van de verplichte toepassing van de ingefaseerde rapportage-eis.

10.4    Overgangsbepaling: Lijst van Rapportage-eisen die worden ingefaseerd

137.

Bijlage C Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen in deze standaard legt bepalingen vast voor het infaseren van Rapportage-eisen of datapunten van Rapportage-eisen in ESRS die kunnen worden weggelaten of die niet van toepassing zijn in het (de) eerste jaar (jaren) waarin de duurzaamheidsverklaring volgens de ESRS wordt opgesteld.

Bijlage A

Toepassingsvoorschriften

Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.

Entiteitspecifieke rapportage

TV 1.

De entiteitspecifieke rapportage stelt gebruikers in staat inzicht te verwerven in de impacts, risico’s en kansen van de onderneming met betrekking tot milieu-, sociale of governancekwesties.

TV 2.

Bij het uitwerken van entiteitspecifieke rapportage ziet de onderneming erop toe dat:

(a)

de rapportage voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 Kwalitatieve kenmerken van informatie; en

(b)

haar rapportage, in voorkomend geval, alle materiële informatie bevat met betrekking tot de rapportagebieden governance; strategie; impact-, risico- en kansenmanagement; en maatstaven en doelen (zie ESRS 2, hoofdstukken 2 tot en met 5).

TV 3.

Om te bepalen in hoeverre het nuttig is maatstaven op te nemen in haar entiteitspecifieke rapportage, gaat de onderneming na of:

(a)

haar gekozen prestatiemaatstaven inzicht bieden in:

i.

de mate waarin haar praktijken effectief zijn om voor mens en milieu negatieve uitkomsten te verminderen en/of positieve uitkomsten te vergroten (voor impacts); en/of

ii.

de waarschijnlijkheid dat haar praktijken bepaalde financiële effecten voor de onderneming zullen hebben (voor risico’s en kansen);

(b)

de gemeten uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn, d.w.z. dat deze geen buitensporig aantal aannames en onbekenden bevatten waardoor de maatstaven te arbitrair zouden worden om een getrouwe weergave te bieden; en

(c)

zij voldoende contextinformatie heeft gegeven om de prestatiemaatstaven correct te interpreteren, en of variaties in die contextinformatie mogelijk een impact hebben op de vergelijkbaarheid van de maatstaven in de tijd.

TV 4.

Bij het uitwerken van haar entiteitspecifieke rapportage vergewist de onderneming zich zorgvuldig van:

(a)

de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen, maar zorgt zij er wel voor dat de verschafte informatie relevant is, zich ervan bewust zijnde dat vergelijkbaarheid voor entiteitspecifieke rapportage beperkt kan zijn. De onderneming gaat na of de beschikbare en relevante kaders, initiatieven, rapportagestandaarden en -benchmarks (zoals technisch materiaal gepubliceerd door de International Sustainability Standards Board (ISSB) of het Global Reporting Initiative (GRI)) elementen bevatten die maximaal aan de vergelijkbaarheid kunnen bijdragen; en

(b)

de vergelijkbaarheid in de tijd: consistentie van methodologieën en rapportage is een cruciale factor om tot vergelijkbaarheid in de tijd te komen.

TV 5.

Verdere handvatten voor het ontwikkelen van entiteitspecifieke rapportage zijn te vinden door te kijken naar de informatie die moet worden verschaft op grond van thematische ESRS die over vergelijkbare duurzaamheidsthema’s gaan.

Dubbele materialiteit

Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse

TV 6.

Naast de in alinea 22 vermelde categorieën stakeholders zijn gebruikelijke categorieën stakeholders: werknemers en andere medewerkers, leveranciers, consumenten, klanten, eindgebruikers, lokale gemeenschappen en personen in kwetsbare situaties, en overheidsinstanties, zoals regelgevers, toezichthouders en centrale banken.

TV 7.

De natuur kan als een “stille”stakeholder worden beschouwd. In dit geval kunnen ecologische data en data over de instandhouding van soorten de materialiteitsanalyse van de onderneming onderbouwen.

TV 8.

In de materialiteitsanalyse wordt de dialoog met getroffen stakeholders meegenomen. De onderneming kan, naast gebruikers van duurzaamheidsrapportage en andere deskundigen, getroffen stakeholders of hun vertegenwoordigers (zoals werknemers of vakbonden) betrekken om input of feedback te geven over haar conclusies ten aanzien van haar materiële impacts, risico’s en kansen.

Analyse van de impact-materialiteit

TV 9.

Bij de analyse van de impact-materialiteit en het bepalen van de te rapporteren materiële thema’s houdt de onderneming rekening met de volgende drie stappen:

(a)

inzicht krijgen in de context van haar impacts, met inbegrip van haar activiteiten, zakelijke relaties, duurzaamheidscontext en stakeholders;

(b)

in kaart brengen van daadwerkelijke en potentiële (positieve én negatieve) impacts, onder meer door stakeholders en deskundigen te betrekken. In deze stap kan de onderneming gebruikmaken van wetenschappelijk en analytisch onderzoek naar impacts op duurzaamheidsthema’s;

(c)

analyseren van de materialiteit van haar daadwerkelijke en potentiële impacts en bepalen welke thema’s materieel zijn. In deze stap stelt de onderneming drempelwaarden vast om te bepalen welke impacts in haar duurzaamheidsverklaring aan bod zullen komen.

Kenmerken van de ernst

TV 10.

De ernst wordt bepaald door de volgende factoren:

(a)

schaal: hoe zwaar is de negatieve impact of hoe gunstig is de positieve impact voor mens of milieu;

(b)

reikwijdte: hoe breed gaan de negatieve of positieve impacts. In het geval van milieu-impacts kan de reikwijdte worden begrepen als de omvang van milieuschade of een geografische perimeter. In het geval van impact op de mens kan de reikwijdte worden begrepen als het aantal mensen dat negatief wordt beïnvloed; en

(c)

onomkeerbaar karakter: de vraag of en in hoeverre de negatieve impacts kunnen worden geremedieerd, d.w.z. het milieu of de getroffen personen in hun vroegere toestand kunnen worden hersteld.

TV 11.

Een of meer van de drie kenmerken (schaal, reikwijdte en onomkeerbaar karakter) kan ervoor zorgen dat een negatieve impact ernstig is. In het geval van een potentiële negatieve impact op mensenrechten gaat de ernst van de impact voor op de waarschijnlijkheid ervan.

Met de onderneming verband houdende impacts

TV 12.

Twee voorbeelden:

(a)

indien de onderneming in haar producten kobalt gebruikt dat wordt gedolven met kinderarbeid, houdt de negatieve impact (d.w.z. kinderarbeid) verband met de producten van de onderneming via de “tiers” van zakelijke relaties binnen haar upstreamwaardeketen Deze relaties omvatten de smelterij, de mineralenhandelaar en de mijnbouwonderneming die gebruikmaakt van kinderarbeid; en

(b)

indien de onderneming aan een bedrijf financiële leningen verstrekt voor bedrijfsactiviteiten die, in strijd met overeengekomen standaarden, leiden tot de verontreiniging van water en gronden in de buurt van haar activiteiten, dan houdt deze negatieve impact verband met de onderneming via haar relatie met het bedrijf waaraan zij de leningen verstrekt.

Analyse van de financiële materialiteit

TV 13.

Hier volgen enkele voorbeelden die laten zien hoe impacts en afhankelijkheden bronnen van risico’s of kansen zijn:

(a)

wanneer het businessmodel van de onderneming afhangt van een natuurlijke hulpbron (bv. water), bestaat de kans dat zij wordt geraakt door veranderingen in de kwaliteit, beschikbaarheid en prijszetting van die hulpbron;

(b)

wanneer de activiteiten van de onderneming tot negatieve impacts leiden – op bijvoorbeeld lokale gemeenschappen –, zouden voor die activiteiten strengere overheidsregels kunnen gaan gelden en/of zou de impact gevolgen kunnen hebben op het gebied van reputatie. Deze kunnen dan negatieve effecten hebben op de merknaam van de onderneming en kunnen de aanwervingskosten doen stijgen; en

(c)

wanneer de zakenpartners van de onderneming te maken krijgen met duurzaamheidsrisico’s, zou ook de onderneming aan daarmee samenhangende gevolgen kunnen worden blootgesteld.

TV 14.

Het in kaart brengen van risico’s of kansen die voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn invloed hebben (of redelijkerwijs zouden kunnen hebben) op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten, is het uitgangspunt voor de analyse van de financiële materialiteit. In dit verband houdt de onderneming rekening met:

(a)

het bestaan van afhankelijkheden van natuurlijke en maatschappelijke hulpbronnen als bronnen van financiële effecten (zie alinea 50);

(b)

hun classificatie als bronnen van:

i.

risico’s (die bijdragen aan negatieve afwijkingen van toekomstige verwachte kasinstromen of een toename van afwijkingen in toekomstige verwachte kasuitstromen en/of een negatieve afwijking van een verwachte verandering in kapitaal die niet in de jaarrekening zijn opgenomen); of

ii.

kansen (die bijdragen aan positieve afwijkingen van toekomstige verwachte kasinstromen of een afname van afwijkingen in toekomstige kasuitstromen en/of een positieve afwijking van een verwachte verandering in kapitaal die niet in de jaarrekening zijn opgenomen).

TV 15.

Zodra de onderneming haar risico’s en kansen in kaart heeft gebracht, bepaalt zij welke daarvan materieel zijn voor rapportage. Deze keuze is gebaseerd op een combinatie van i) de waarschijnlijkheid dat deze risico’s en kansen zullen optreden, en ii) de potentiële omvang van financiële effecten bepaald op basis van passende drempelwaarden. In deze stap houdt zij rekening met de bijdrage van die risico’s en kansen aan financiële effecten op korte, middellange en lange termijn, gebaseerd op:

(a)

scenario’s/prognoses die geacht worden zich waarschijnlijk voor te doen; en

(b)

potentiële financiële effecten van duurzaamheidsthema’s die voortkomen uit ofwel situaties onder de drempel “waarschijnlijker wel dan niet” of activa/verplichtingen die (nog) niet in de jaarrekening tot uitdrukking zijn gebracht. Een en ander omvat:

i.

potentiële situaties die door het optreden van toekomstige gebeurtenissen van invloed kunnen zijn op het potentieel om kasstromen te genereren;

ii.

“kapitalen” die nog niet als activa zijn opgenomen uit oogpunt van boekhouding en financiële verslaggeving, maar die een significante invloed hebben op de financiële prestaties, zoals natuurlijk, intellectueel (organisatorisch), menselijk, sociaal en relationeel kapitaal; en

iii.

mogelijke toekomstige gebeurtenissen die een invloed kunnen hebben op de evolutie van die vormen van kapitaal.

In de materialiteitsanalyse op te nemen duurzaamheidsthema’s

TV 16.

Bij het uitvoeren van haar materialiteitsanalyse houdt de onderneming rekening met de onderstaande lijst van duurzaamheidsthema’s die in de thematische ESRS worden behandeld. Wanneer, als gevolg van de materialiteitsanalyse van de onderneming (zie ESRS 2 IRO-1), een bepaald duurzaamheidsthema in deze lijst als materieel wordt beoordeeld, rapporteert de onderneming overeenkomstig de betrokken Rapportage-eisen van de desbetreffende thematische ESRS. Het gebruik van deze lijst kan het proces van het bepalen van materiële thema’s niet vervangen. Deze lijst is een instrument om de onderneming te helpen bij haar materialiteitsanalyse. De onderneming moet nog steeds met haar eigen specifieke omstandigheden rekening houden om te bepalen welke thema’s voor haar materieel zijn. Ook moet de onderneming, waar nodig, entiteitspecifieke rapportage ontwikkelen voor materiële impacts, risico’s en kansen die niet aan bod komen in ESRS, zoals beschreven in alinea 11 van deze standaard.

Thema-tische

ESRS

Duurzaamheidsthema’s behandeld in thematische ESRS

 

Thematisch

Sub-thematisch

Sub-sub-thematisch

ESRS E1

Klimaat-verandering

Klimaatadaptatie

Klimaatmitigatie

Energie

 

ESRS E2

Verontreiniging

Luchtverontreiniging

Waterverontreiniging

Bodemverontreiniging

Verontreiniging levende organismen en voedselbronnen

Zorgwekkende stoffen

Zeer zorgwekkende stoffen

Microplastics

 

ESRS E3

Water en mariene hulpbronnen

Water

Mariene hulpbronnen

Waterverbruik

Wateronttrekking

Waterlozing

Waterlozing in oceanen

Ontginning en gebruik mariene hulpbronnen

ESRS E4

Biodiversiteit en ecosystemen

Directe drukfactoren biodiversiteitsverlies

Klimaatverandering

Verandering in gebruik land, zoet water en zee

Directe exploitatie

Invasieve exoten

Verontreiniging

Overig

Impact op toestand soorten

Voorbeelden:

Populatiegrootte soort

Mondiaal risico uitsterven soort

Impact op omvang en toestand ecosystemen

Voorbeelden:

Landdegradatie

Verwoestijning

Bodemafdekking

Impacts op en afhankelijkheden van ecosysteemdiensten

 

ESRS E5

Circulaire economie

Materiaalinstromen, incl. materiaalgebruik

Materiaaluitstromen m.b.t. producten en diensten

Afval(stoffen)

 

ESRS S1

Eigen personeel

Arbeidsvoorwaarden

Baanzekerheid

Werktijden

Leefbaar loon

Sociale dialoog

Vrijheid van vereniging, het bestaan van ondernemingsraden, en de informatie-, consultatie- en participatierechten van werknemers

Collectieve onderhandelingen, incl. cao-dekkingsgraad werknemers

Werk-privébalans

Veiligheid en gezondheid

 

 

Gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen

Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk

Opleiding en ontwikkeling vaardigheden

Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking

Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer

Diversiteit

 

 

Andere arbeidsrechten

Kinderarbeid

Gedwongen arbeid

Adequate huisvesting

Privacy

ESRS S2

Werknemers in de waardeketen

Arbeidsvoorwaarden

Baanzekerheid

Werktijden

Leefbaar loon

Sociale dialoog

Vrijheid van vereniging, incl. bestaan ondernemingsraden

Collectieve onderhandelingen

Werk-privébalans

Veiligheid en gezondheid

 

 

Gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen

Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk

Opleiding en ontwikkeling vaardigheden

Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking

Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer

Diversiteit

 

 

Andere arbeidsrechten

Kinderarbeid

Gedwongen arbeid

Adequate huisvesting

Schoon water en sanitair

Privacy

ESRS S3

Getroffen gemeen-schappen

Economische, sociale en culturele rechten van gemeenschappen

Adequate huisvesting

Voldoende te eten

Schoon water en sanitair

Impact op gronden

Impact op veiligheid

 

 

Burger- en politieke rechten van gemeenschappen

Vrijheid van meningsuiting

Vrijheid van vergadering

Impacts op verdedigers mensenrechten

 

 

Rechten inheemse volken

Vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming

Zelfbeschikking

Culturele rechten

ESRS S4

Consumenten en eindgebruikers

Impact op informatie voor consumenten en/of eindgebruikers

Privacy

Vrijheid van meningsuiting

Toegang tot (kwalitatieve) informatie

 

 

Persoonlijke veiligheid consumenten en/of eindgebruikers

Veiligheid en gezondheid

Veiligheid van een persoon

Bescherming kinderen

 

 

Sociale inclusie consumenten en/of eindgebruikers

Non-discriminatie

Toegang tot producten en diensten

Maatschappelijk verantwoorde marketingpraktijken

ESRS G1

Zakelijk gedrag

Bedrijfscultuur

Bescherming klokkenluiders

Dierenwelzijn

Verhouding met de politiek en lobbyactiviteiten

Beheer relaties met leveranciers, incl. betalingspraktijken

 

 

 

Corruptie en omkoping

Preventie en opsporing, incl. opleiding

Incidenten

Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven

TV 17.

Wanneer de onderneming, ondanks redelijke inspanningen, door alinea 63 voorgeschreven informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen niet kan verzamelen, maakt zij een schatting van de te rapporteren informatie aan de hand van alle redelijke en gefundeerde informatie die op de rapportagedatum en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen voor de onderneming beschikbaar is. Dit omvat, maar is niet beperkt tot, interne en externe informatie, zoals data uit indirecte bronnen, data over sectorgemiddelden, analyses van steekproeven, marktdata en data van peergroepen, andere indirecte maatstaven (“proxies”) of spend-based data.

Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring

TV 18.

Ter illustratie van alinea 115 in afdeling 8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring van deze standaard, kan de onderneming die milieu- en sociale thema’s binnen hetzelfde beleid behandelt, gebruikmaken van kruisverwijzingen. Dit betekent dat de onderneming over haar beleid kan rapporteren in de milieu-informatie die zij verschaft en daarbij kruisverwijzingen naar de betrokken sociale rapportage kan gebruiken, of omgekeerd. Geconsolideerde presentatie van beleid voor verschillende thema’s is toegestaan.

Bijlage B

Kwalitatieve kenmerken van informatie

Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. In deze bijlage worden de kwalitatieve kenmerken bepaald waaraan de informatie moet voldoen die wordt gepresenteerd in de duurzaamheidsverklaring die overeenkomstig ESRS worden opgesteld.

Relevantie

KK 1.

Duurzaamheidsinformatie is relevant wanneer deze een verschil kan maken bij de beslissingen van gebruikers in een benadering van “dubbele materialiteit” (zie hoofdstuk 3 van deze standaard).

KK 2.

Informatie kan een verschil maken bij een beslissing, zelfs indien sommige gebruikers ervoor kiezen om daarvan geen gebruik te maken of daarvan reeds kennis hebben uit andere bronnen. Duurzaamheidsinformatie kan een impact hebben op beslissingen van gebruikers indien deze informatie voorspellende waarde, bevestigende waarde of beide heeft. Informatie heeft voorspellende waarde indien deze kan worden gebruikt als input voor processen waarmee gebruikers toekomstige uitkomsten voorspellen. Duurzaamheidsinformatie hoeft geen voorspelling of prognose te zijn om voorspellende waarde te hebben, maar heeft juist voorspellende waarde indien gebruikers die benutten om hun eigen voorspellingen te doen.

KK 3.

Informatie heeft bevestigende waarde indien deze feedback geeft (bevestigt of verandert) over eerdere evaluaties.

KK 4.

Materialiteit is een entiteitspecifiek aspect van relevantie dat gebaseerd is op de aard of omvang, of beide, van de posten waarop de informatie betrekking heeft, zoals beoordeeld in de context van de duurzaamheidsrapportage van de onderneming (zie hoofdstuk 3 van deze standaard).

Getrouwe weergave

KK 5.

Wil informatie nuttig zijn, dan moet zij niet alleen relevante verschijnselen weergeven, maar ook een getrouwe weergave zijn van het wezen van de verschijnselen die zij beoogt weer te geven. Getrouwe weergave vereist dat informatie i) volledig, ii) onpartijdig (neutraal) en iii) nauwkeurig is.

KK 6.

Een volledig beeld van een impact, risico of kans bevat alle materiële informatie die de gebruikers nodig hebben om die impact, dat risico of die kans te begrijpen. Daarbij gaat het onder meer om de vraag hoe de onderneming haar strategie, risicobeheersing en governance heeft aangepast in reactie op die impact, dat risico of die kans, alsmede om de maatstaven die zijn geïdentificeerd om doelen vast te stellen en prestaties te meten.

KK 7.

Een onpartijdig beeld is zonder vooringenomenheid bij de selectie of verschaffing van informatie. Informatie is onpartijdig indien deze niet tendentieus of gewogen is, meer of minder nadruk krijgt of op een andere wijze wordt gemanipuleerd om de kans te vergroten dat de gebruikers die informatie gunstig of ongunstig zullen onthalen. Informatie is ook evenwichtig, zodat zij gunstige/positieve en ongunstige/negatieve aspecten bestrijkt. Zowel negatieve en positieve materiële impacts uit oogpunt van impact-materialiteit als materiële risico’s en kansen uit oogpunt van financiële materialiteit moeten evenveel aandacht krijgen. Om een onpartijdig beeld te geven, behandelt informatie over duurzaamheidsambities, zoals doelen of plannen, zowel ambities als factoren die de onderneming kunnen beletten deze ambities waar te maken.

KK 8.

Onpartijdigheid berust op het in acht nemen van voorzichtigheid, d.w.z. de nodige behoedzaamheid aan de dag leggen wanneer onder onzekere omstandigheden oordelen worden gevormd. Informatie wordt niet verrekend of gecompenseerd om deze onpartijdig te maken. Het voorzichtigheidbeginsel betekent dat kansen niet worden overschat en risico’s niet onderschat. Evenmin biedt het voorzichtigheidsbeginsel de mogelijkheid om kansen te onderschatten of risico’s te overschatten. De onderneming kan, naast brutowaarden, netto-informatie presenteren indien de gepresenteerde informatie geen relevante informatie versluiert en een duidelijke toelichting bevat over de effecten van de verrekening en de redenen voor de verrekening.

KK 9.

Informatie kan nauwkeurig zijn zonder in alle opzichten volkomen nauwkeurig te zijn. Nauwkeurige informatie betekent dat de onderneming alle passende processen en interne controles heeft doorlopen om materiële fouten of materiële onjuiste weergaven te voorkomen. Schattingen worden dus gepresenteerd met een duidelijke beklemtoning van hun mogelijke beperkingen en daarmee samenhangende onzekerheid (zie afdeling 7.2 van deze standaard). Hoeveel precisie daarbij nodig en haalbaar is, en de factoren die informatie nauwkeurig maken, hangt af van de aard van de informatie en de aard van de thema’s waarover die gaat. Om nauwkeurig te zijn is het bijvoorbeeld nodig dat:

(a)

feitelijke informatie vrij is van materiële fouten;

(b)

beschrijvingen nauwkeurig zijn;

(c)

schattingen, benaderingen en prognoses duidelijk als dusdanig worden geïdentificeerd;

(d)

geen materiële fouten zijn gemaakt bij het selecteren en toepassen van een passend proces voor het ontwikkelen van een schatting, benadering of prognose en dat de inputs voor dat proces redelijk en gefundeerd zijn;

(e)

beweringen redelijk zijn en gebaseerd zijn op informatie van voldoende kwaliteit en kwantiteit; en

(f)

informatie over oordelen over de toekomst een getrouwe weergave zijn van zowel die oordelen als de informatie waarop deze zijn gebaseerd.

Vergelijkbaarheid

KK 10.

Duurzaamheidsinformatie is vergelijkbaar wanneer deze kan worden vergeleken met informatie die de onderneming in voorgaande perioden heeft verschaft, en kan worden vergeleken met informatie verschaft door andere ondernemingen, en met name ondernemingen met vergelijkbare activiteiten of die binnen dezelfde bedrijfstak actief zijn. Als vergelijkingspunt kan een doel, een nulmeting, een sectorale benchmark, vergelijkbare informatie van andere ondernemingen of van een internationaal erkende organisatie enz. dienen.

KK 11.

Consistentie houdt verband met, maar is niet hetzelfde als vergelijkbaarheid. Met consistentie wordt bedoeld dat de onderneming en andere ondernemingen, van periode op periode, dezelfde benaderingen of methoden gebruiken voor hetzelfde duurzaamheidsthema. Consistentie helpt de doelstelling van vergelijkbaarheid te bereiken.

KK 12.

Vergelijkbaarheid betekent niet uniformiteit. Wil informatie vergelijkbaar zijn, dan moeten gelijke bestanddelen er gelijk uitzien en verschillende bestanddelen verschillend. Vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie wordt niet versterkt door ongelijke dingen er gelijk te laten uitzien, net zomin als door gelijke dingen er verschillend te laten uitzien.

Controleerbaarheid

KK 13.

Controleerbaarheid helpt om gebruikers vertrouwen te geven dat informatie volledig, onpartijdig en nauwkeurig is. Duurzaamheidsinformatie is controleerbaar indien het mogelijk is die informatie zelf, of de gebruikte input waarvan deze is afgeleid, te bevestigen.

KK 14.

Controleerbaarheid betekent dat diverse goed geïnformeerde en onafhankelijke waarnemers een consensus zouden kunnen bereiken, al is dat niet noodzakelijk volledige overeenstemming, dat een bepaald beeld een getrouwe weergave geeft. Duurzaamheidsinformatie wordt op zodanige wijze verschaft dat de controleerbaarheid ervan wordt versterkt, door bijvoorbeeld:

(a)

informatie op te nemen die kan worden bevestigd door deze te vergelijken met andere, voor gebruikers beschikbare informatie over de activiteiten van de onderneming, over andere bedrijven of over de externe omgeving;

(b)

informatie te verschaffen over inputs en berekeningsmethodes die zijn gebruikt om schattingen of benaderingen te produceren; en

(c)

informatie te verschaffen die is geëvalueerd en goedgekeurd door de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen of de comités daarvan.

KK 15.

Sommige duurzaamheidsinformatie zal de vorm hebben van toelichtingen of prospectieve informatie. Die rapportage kan gefundeerd zijn doordat zij op feitelijke basis een getrouwe weergave geeft van bijvoorbeeld de strategieën, plannen en risicoanalyses van de onderneming. Om gebruikers te helpen beslissen of zij die informatie gebruiken, geeft de onderneming een beschrijving van de onderliggende aannames en methodes voor het produceren van de informatie, alsmede van andere factoren waaruit blijkt dat deze informatie een weergave is van de daadwerkelijke plannen of beslissingen van de onderneming.

Begrijpelijkheid

KK 16.

Duurzaamheidsinformatie is begrijpelijk wanneer zij helder en beknopt is. Dankzij begrijpelijke informatie moet iedere goed geïnformeerde gebruiker de gecommuniceerde informatie gemakkelijk kunnen begrijpen.

KK 17.

Wil duurzaamheidsrapportage beknopt zijn, dan moet zij a) generieke “boilerplate”-informatie, die niet specifiek is voor de onderneming, vermijden; b) onnodige verdubbeling van informatie vermijden, met inbegrip van informatie die ook in de jaarrekening wordt verschaft; en c) heldere taal en goed gestructureerde zinnen en alinea’s gebruiken. Beknopte rapportage omvat uitsluitend materiële informatie. Aanvullende informatie die overeenkomstig alinea 113 wordt gepresenteerd, wordt zodanig verschaft dat versluiering van materiële informatie wordt vermeden.

KK 18.

Helderheid kan worden versterkt door een onderscheid te maken tussen informatie over ontwikkelingen tijdens de rapportageperiode en “stabiele” informatie die betrekkelijk onveranderd blijft tussen twee perioden. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld de aspecten van de duurzaamheidsgovernance van de onderneming en haar riscobeheersingsprocessen die sinds de voorgaande rapportageperiode gewijzigd zijn, apart te beschrijven van de aspecten en processen die ongewijzigd zijn gebleven.

KK 19.

De volledigheid, helderheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsrapportage berust telkens op het feit dat informatie wordt gepresenteerd als een coherent geheel. Wil duurzaamheidsrapportage coherent zijn, dan moet deze zodanig worden gepresenteerd dat deze de context en de verbanden tussen de betrokken informatie verklaart. Coherentie vereist ook dat de onderneming informatie op zodanige wijze verschaft dat gebruikers in staat zijn verbanden te leggen tussen duurzaamheidsimpacts, -risico’s en -kansen van de onderneming en informatie in de jaarrekening van de onderneming.

KK 20.

Indien in de jaarrekening besproken duurzaamheidsrisico’s en -kansen implicaties hebben voor de duurzaamheidsrapportage, neemt de onderneming in de duurzaamheidsverklaring de informatie op die gebruikers nodig hebben om die implicaties te beoordelen, en presenteert zij de nodige verbanden met de jaarrekening (zie hoofdstuk 9 van deze standaard). Het niveau van informatie, fijnmazigheid en techniciteit wordt afgestemd op de behoeften en verwachtingen van gebruikers. Afkortingen worden vermeden en de meeteenheden worden gedefinieerd en toegelicht.

Bijlage C

Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen

Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.

ESRS

Rapportage-eis

Volledige naam van de Rapportage-eis

Datum infasering of ingangsdatum (incl. eerste jaar)

ESRS 2

SBM-1

Strategie, businessmodel en waardeketen

De onderneming rapporteert de informatie voorgeschreven door ESRS 2 SBM-1 alinea 40(b) (uitsplitsing totale opbrengsten naar significante ESRS-sector) en alinea 40(c) (lijst van additionele significante ESRS-sectoren) vanaf de toepassingsdatum vermeld in de overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, derde alinea, punt ii), van Richtlijn 2013/34/EU vast te stellen gedelegeerde handeling van de Commissie.

ESRS 2

SBM-3

Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel

De onderneming kan de door ESRS 2 SBM-3 alinea 48(e) (beoogde financiële effecten) voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS 2 SBM-3 alinea 48(e) voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren indien het praktisch niet haalbaar is om kwantitatieve rapportage op te stellen.

ESRS E1

E1-6

Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies

Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de datapunten over scope 3-emissies en totale broeikasgasemissies weglaten voor het eerste jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen.

ESRS E1

E1-9

Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen

De onderneming kan de door ESRS E1-9 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E1-9 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren indien het praktisch niet haalbaar is om kwantitatieve rapportage op te stellen.

ESRS E2

E2-6

Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft verontreiniging

De onderneming kan de door ESRS E2-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. Afgezien van de door alinea 40(b) voorgeschreven informatie over de operationele uitgaven en kapitaaluitgaven die in de rapportageperiode hebben plaatsgevonden in samenhang met majeure incidenten en deposities, kan de onderneming aan ESRS E2-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren.

ESRS E3

E3-5

Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen

De onderneming kan de door ESRS E3-5 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.De onderneming kan aan ESRS E3-5 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren.

ESRS E4

Alle rapportage-eisen

Alle rapportage-eisen

Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS E4 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen.

ESRS E4

E4-6

Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen

De onderneming kan de door ESRS E4-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

De onderneming kan aan ESRS E4-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren.

ESRS E5

E5-6

Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie

De onderneming kan de door ESRS E5-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

De onderneming kan aan ESRS E5-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren.

ESRS S1

Alle rapportage-eisen

Alle rapportage-eisen

Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S1 vermelde informatie weglaten voor het eerste jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen.

ESRS S1

S1-7

Kenmerken van medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel van de onderneming

De onderneming kan rapportage voor alle datapunten in deze Rapportage-eis weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-8

Cao-dekkingsgraad en sociale dialoog

De onderneming kan deze Rapportage-eis weglaten wat betreft medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel in niet-EER-landen voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-11

Sociale bescherming

De onderneming kan de door ESRS S1-11 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-12

Percentage werknemers met een beperking

De onderneming kan de door ESRS S1-12 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-13

Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden

De onderneming kan de door ESRS S1-13 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-14

Veiligheid en gezondheid

De onderneming kan de datapunten weglaten over gevallen van beroepsziekten en over aantal verzuimdagen als gevolg van letsel, arbeidsongevallen, sterfgevallen en beroepsziekten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-14

Veiligheid en gezondheid

De onderneming kan rapportage over medewerkers niet in loondienst weglaten voor het eerste jaar dat zij een duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S1

S1-15

Werk-privébalans

De onderneming kan de door ESRS S1-15 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.

ESRS S2

Alle rapportage-eisen

Alle rapportage-eisen

Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S2 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen.

ESRS S3

Alle rapportage-eisen

Alle rapportage-eisen

Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S3 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen.

ESRS S4

Alle rapportage-eisen

Alle rapportage-eisen

Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S4 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen.

Bijlage D

Structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring

Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard wat betreft rapportage in vier delen zoals geschetst in alinea 115.

Deel bestuursverslag

ESRS-codificatie

Titel

1.

Algemene informatie

ESRS 2

Algemene toelichtingen, met inbegrip van informatie verschaft op grond van de Toepassingsvoorschriften van thematische ESRS vermeld in ESRS 2 Bijlage C.

2.

Milieu-informatie

(Niet van toepassing)

Rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 (Taxonomieverordening)

 

ESRS E1

Klimaatverandering

 

ESRS E2

Verontreiniging

 

ESRS E3

Water en mariene hulpbronnen

 

ESRS E4

Biodiversiteit en ecosystemen

 

ESRS E5

Materiaalgebruik en circulaire economie

3.

Sociale informatie

ESRS S1

Eigen personeel

 

ESRS S2

Werknemers in de waardeketen

 

ESRS S3

Getroffen gemeenschappen

 

ESRS S4

Consumenten en eindgebruikers

4.

Governance-informatie

ESRS G1

Zakelijk gedrag

Bijlage E

Beslisboom voor het opnemen van in het kader van ESRS te rapporteren informatie

De materialiteitsanalyse is het uitgangspunt voor duurzaamheidsrapportage op grond van ESRS. Deze bijlage geeft een niet-bindend voorbeeld van de impact- en financiële materialiteitsanalyse geschetst in hoofdstuk 3. IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen (RE’s) over het proces van de onderneming om impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en de materialiteit daarvan te analyseren. SBM-3 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen voor de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse van de onderneming. De onderneming kan alle rapportage-eisen in een thematische standaard weglaten indien zij het betrokken thema als niet materieel heeft beoordeeld. In dat geval kan zij een korte toelichting geven bij de conclusies van de materialiteitsanalyse voor dat thema, maar moet zij in het geval van ESRS E1 Klimaatverandering een gedetailleerde toelichting geven (IRO-2 ESRS 2). ESRS stellen rapportage-eisen vast – geen gedragsvereisten. Rapportage-eisen met betrekking tot actieplannen, doelen, beleid, scenarioanalyse en transitieplannen zijn evenredig omdat zij afhankelijk zijn van de vraag of de onderneming daarover beschikt, hetgeen kan afhangen van de grootte, capaciteit, middelen en vaardigheden van de onderneming. Opmerking: De onderstaande beslisboom geldt niet voor een situatie waarin de onderneming een duurzaamheidsthema als materieel beoordeelt, maar dit thema niet aan bod komt in een thematische standaard. In dat geval doet de onderneming aanvullende entiteitspecifieke rapportages (ESRS 1, alinea 30(b)).