This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32017O0009
Guideline (EU) 2017/697 of the European Central Bank of 4 April 2017 on the exercise of options and discretions available in Union law by national competent authorities in relation to less significant institutions (ECB/2017/9)
Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9)
Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9)
PB L 101 van 13.4.2017, p. 156–163
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 31/03/2022
13.4.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 101/156 |
RICHTSNOER (EU) 2017/697 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 4 april 2017
betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 6, lid 1, en artikel 6, lid 5, onder a) en c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor de doeltreffende en samenhangende werking van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM). De ECB houdt toezicht op de werking van het mechanisme om de consistente toepassing van hoge toezichtstandaarden en de consistentie van toezichtresultaten in de deelnemende lidstaten te verzekeren. De ECB kan richtsnoeren vaststellen voor de nationale bevoegde autoriteiten (NBA's); de NBA's moeten overeenkomstig die richtsnoeren toezichttaken uitvoeren en toezichtbesluiten vaststellen. |
(2) |
De ECB moet de consistente toepassing van prudentiële vereisten voor kredietinstellingen binnen de deelnemende lidstaten verzekeren, zulks krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 en Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (2). |
(3) |
De ECB heeft voor als belangrijk ingedeelde kredietinstellingen een aantal keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte gebruikt die het Unierecht krachtens Verordening (EU) 2016/445 van de Europese Centrale Bank (ECB/2016/4) (3) biedt, zulks in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013. |
(4) |
Alhoewel NBA's primair verantwoordelijk zijn voor het gebruik van de betrokken keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte met betrekking tot minder belangrijke instellingen, ondersteunt het overkoepelende oversight door de ECB binnen het GTM de doelstelling dat met betrekking tot belangrijke en minder belangrijke instellingen keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte consistent worden gebruikt, indien toepasselijk. Dit verzekert dat (a) het prudentieel toezicht op alle kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten coherent en effectief wordt toegepast, (b) het single rulebook voor financiële diensten consistent op alle kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten wordt toegepast, en (c) dat op alle kredietinstellingen toezicht van de hoogste kwaliteit van toepassing is. |
(5) |
De ECB heeft bepaalde keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte geïdentificeerd onder de degene die zij heeft gebruikt in Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4) die de NBA's op dezelfde wijze moeten gebruiken bij het toezicht op minder belangrijke instellingen, zulks teneinde de noodzaak van de consistente toepassing van toezichtstandaarden op belangrijke en minder belangrijke instellingen en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel met elkaar in evenwicht te brengen. |
(6) |
Keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte, die aan bevoegde autoriteiten zijn toegekend in verband met eigenvermogen- en kapitaalvereisten krachtens artikel 89, lid 3, artikel 178, lid 1, onder b), en artikel 282, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (4), alsook in verband met de overgangsbepalingen van artikel 471, lid 1, en artikel 478, lid 3, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad; deze keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte en overgangsbepalingen hebben een impact op het niveau en de kwaliteit van wettelijke eigenvermogensvereisten en de kapitaalratio's van minder belangrijke instellingen. Een prudente en consistente toepassing van deze keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte is om meerdere redenen noodzakelijk. Deze toepassing verzekert aldus (a) dat de risico's in verband met in aanmerking komende deelnemingen buiten de financiële sector adequaat geadresseerd worden, (b) dat de definitie van wanbetaling op het gebied van de toereikendheid en vergelijkbaarheid van eigenvermogensvereisten consistent wordt gebruikt, en (c) de prudente berekening van eigenvermogensvereisten voor transacties met een niet-lineair risicoprofiel of voor betalingsgedeelten en transacties met schuldinstrumenten als onderliggende waarde waarvoor de instelling de delta of de gewijzigde duur niet kan bepalen. De geharmoniseerde toepassing van overgangsbepalingen, die verband houden met de aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen en uitgestelde belastingvorderingen, zal verzekeren dat alle kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten binnen een adequate periode de door Verordening (EU) nr. 575/2013 ingevoerde rigoureuzere definitie van toetsingsvermogen toepassen. |
(7) |
Keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in verband met de vrijstelling van blootstellingen van de toepassing van de in artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde limieten voor grote blootstellingen, moeten consistent toegepast worden op belangrijke en minder belangrijke instellingen om voor de kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten gelijke omstandigheden te creëren, de uit specifieke blootstellingen voortvloeiende concentratierisico's te beperken en om ervoor te zorgen dat in het hele GTM dezelfde minimumnormen worden toegepast voor de beoordeling van naleving van de in artikel 400, lid 3, van dezelfde verordening bedoelde voorwaarden. Met name moeten concentratierisico's worden beperkt die voortvloeien uit de in artikel 129, leden 1, 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gedekte obligaties, en uit blootstellingen aan regionale of lokale overheden van lidstaten, of door regionale of lokale overheden van lidstaten gegarandeerde blootstellingen, indien aan die vorderingen krachtens deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een 20- %-risicogewicht zou worden toegekend. Voor intragroepblootstellingen, waaronder deelnemingen of andere belangen, moet worden verzekerd dat het besluit om deze blootstellingen volledig vrij te stellen van de toepassing van de limieten voor grote blootstellingen is gebaseerd op een grondige beoordeling zoals vastgelegd in bijlage 1 bij Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4). Gewettigd is de toepassing van gemeenschappelijke criteria wanneer wordt beoordeeld of een blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4) vastgelegde limieten voor grote blootstellingen; onder de voornoemde blootstellingen vallen bijvoorbeeld deelnemingen of andere belangen aan regionale of centrale kredietinstellingen waarmee de kredietinstelling overeenkomstig wettelijke of statutaire bepalingen is verbonden in een netwerk, en welke kredietinstellingen krachtens die bepalingen verantwoordelijk zijn voor verevening van onderlinge geldposities binnen het netwerk. Die toepassing moet waarborgen dat belangrijke en minder belangrijke in hetzelfde netwerk verbonden instellingen consistent worden behandeld. Het gebruik van de in artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde keuzemogelijkheid, zoals uiteengezet in dit richtsnoer, is slechts van toepassing indien de betrokken lidstaat de in artikel 493, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde keuzemogelijkheid niet heeft gebruikt. |
(8) |
Om een identieke behandeling van kredietinstellingen binnen hetzelfde DGS te waarborgen, moeten keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte consistent worden gebruikt voor belangrijke en minder belangrijke instellingen, welke keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte uit hoofde van artikel 24, leden 4 en 5, van Gedelegeerde Verordening van de Commissie (EU) 2015/61 (5) aan bevoegde autoriteiten zijn toegekend voor de berekening van uitstromen uit door een depositogarantiestelsel (DGS) gedekte stabiele retaildeposito's, zulks ter berekening van de liquiditeitsdekkingsvereisten, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en werkingssfeer
Dit richtsnoer stelt bepaalde keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte van algemene toepassing vast die krachtens Unierecht betreffende prudentiële vereisten zijn toegekend aan bevoegde autoriteiten; de uitoefening van die keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte door de NBA's met betrekking tot minder belangrijke instellingen wordt volledig afgestemd op het gebruik van de betrokken keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte door de ECB in Verordening (EU) 2016/445 (ECB/2016/4).
Artikel 2
Definities
Binnen het kader van dit richtsnoer zijn de definities in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 2 van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) en artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van toepassing.
HOOFDSTUK II
GEBRUIK VAN KEUZEMOGELIJKHEDEN EN MANOEUVREERRUIMTE MET BETREKKING TOT MINDER BELANGRIJKE INSTELLINGEN DAT VOLLEDIGE AFSTEMMING VERGT MET HET OP BELANGRIJKE INSTELLINGEN TOEPASSELIJKE RECHT
DEEL I
Eigen vermogen
Artikel 3
Artikel 89, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: risicoweging van en verbod op in aanmerking komende deelnemingen buiten de financiële sector
Onverminderd artikel 90 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en ter berekening van de kapitaalvereisten overeenkomstig deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 verlangen NBA's van minder belangrijke instellingen dat zij op het hoogste van het hiernavolgende een risicogewicht van 1 250 % toepassen:
a) |
het bedrag van de in artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde in aanmerking komende deelnemingen in ondernemingen dat hoger is dan 15 % van het in aanmerking komende kapitaal van de kredietinstelling, en |
b) |
het totale bedrag van de in artikel 89, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde in aanmerking komende deelnemingen in ondernemingen dat hoger is dan 60 % van het in aanmerking komende kapitaal van de kredietinstelling. |
DEEL II
Kapitaalvereisten
Artikel 4
Artikel 178, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013: wanbetaling door debiteuren
NBA's verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij de „meer-dan-negentig-dagen-achterstallig”-norm toepassen met betrekking tot de in artikel 178, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde categorieën blootstellingen.
Artikel 5
Artikel 282, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013: samenstellen van afdekkingsinstrumenten
Voor de in artikel 282, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde transacties verlangen NBA's van minder belangrijke instellingen dat zij de in artikel 274 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde „op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode” toepassen.
DEEL III
Grote blootstellingen
Artikel 6
Artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: vrijstellingen
NBA's gebruiken de keuzemogelijkheid aangaande vrijstellingen, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met betrekking tot minder belangrijke instellingen overeenkomstig dit artikel en de bijlage.
a) |
De in artikel 400, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden ten belope van 80 % van de nominale waarde van de gedekte obligaties vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, mits aan de in artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden is voldaan. |
b) |
De in artikel 400, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden ten belope van 80 % van hun blootstellingswaarde vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, mits aan de in artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden is voldaan. |
c) |
De in artikel 400, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden volledig vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, mits aan de in artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden, zoals nader bepaald in de bijlage bij deze verordening, is voldaan. |
d) |
De in artikel 400, lid 2, onder e) tot en met k), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgesomde blootstellingen worden volledig vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, dan wel, in het geval van artikel 400, lid 2, onder i), vrijgesteld tot het maximale toegestane bedrag, mits aan de in artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden is voldaan. |
e) |
NBA's verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsook in de bijlage bij dit richtsnoer die van toepassing is op de specifieke blootstelling. De NBA kan te allen tijde deze beoordeling verifiëren en te dien einde van minder belangrijke instellingen verlangen dat zij de in de bijlage bedoelde documentatie indienen. |
f) |
Dit artikel is slechts van toepassing indien de betrokken lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de keuzemogelijkheid uit hoofde van artikel 493, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 om een volledige of gedeeltelijke vrijstelling te verlenen voor de specifieke blootstelling. |
DEEL IV
Liquiditeit
Artikel 7
Artikel 24, leden 4 en 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: uitstromen voortkomende uit stabiele retaildeposito's
NBA's verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij het bedrag van stabiele retaildeposito's, die zijn gedekt door een depositogarantiestelsel zoals bedoeld in artikel 24, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 met 3 % vermenigvuldigen, mits de Commissie voorafgaande goedkeuring heeft verleend overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 en daarmee heeft bevestigd dat aan alle voorwaarden van artikel 24, lid 4, is voldaan.
DEEL V
Overgangsbepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013
Artikel 8
Artikel 471, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013: vrijstelling van aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen van tier 1-kernkapitaalbestanddelen
1. Gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 mogen NBA's minder belangrijke instellingen toestaan dat deze overeenkomstig artikel 471, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings niet aftrekken van tier 1-kernkapitaalbestanddelen.
2. Vanaf 1 januari 2019 verlangen NBA's van minder belangrijke instellingen dat zij deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings aftrekken van tier 1-kernkapitaalbestanddelen.
3. Dit artikel laat de door NBA's overeenkomstig artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 genomen besluiten onverlet.
Artikel 9
Artikel 478, lid 3, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 575/2013: toepasselijke percentages voor aftrek van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van aanzienlijke deelnemingen in entiteiten uit de financiële sector en uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten
NBA's gebruiken de keuzemogelijkheid met betrekking tot de toepasselijke percentages voor aftrek van tier 1-kernkapitaalbestanddelen van aanzienlijke deelnemingen in entiteiten uit de financiële sector en uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten, zoals bedoeld in artikel 478, lid 3, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, en wel als volgt:
a) |
Binnen het kader van artikel 478, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is het toepasselijke percentage binnen het kader van artikel 469, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 vanaf 1 januari 2018 100 %. |
b) |
Binnen het kader van artikel 478, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is het toepasselijke percentage vanaf 1 januari 2018 100 %. |
c) |
In afwijking van punt b), indien krachtens artikel 478, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 nationale wetgeving een geleidelijke uitfasering van tien jaar stipuleert, is het toepasselijke percentage:
|
d) |
NBA's passen de punten b) en c) niet toe op minder belangrijke instellingen waarvoor op de inwerkingtredingsdatum van dit richtsnoer door de Commissie goedgekeurde herstructureringsplannen gelden. |
e) |
Indien een binnen het bereik van punt d) vallende kredietinstelling wordt verkregen door een andere kredietinstelling, of met die instelling fuseert, zulks terwijl het herstructureringsplan nog steeds in uitvoering is, zulks zonder wijzigingen inzake de prudentiële behandeling van uitgestelde belastingvorderingen, passen NBA's de uitzondering in punt d) toe op de verkrijgende kredietinstelling, de nieuwe uit de fusie resulterende kredietinstelling of op de kredietinstelling die de oorspronkelijke kredietinstelling incorporeert, zoals die van toepassing was op de verkregen, gefuseerde of de geïncorporeerde kredietinstelling. |
f) |
Indien de impact van de in punten b) en c) bedoelde aftrek onvoorzien toeneemt, en de NBA vaststelt dat die impact materieel is, mogen minder belangrijke instellingen de toepassing van punt b) of c) achterwege laten. |
g) |
Indien de punten b) en c) niet van toepassing zijn, verlangen NBA's van minder belangrijke instellingen dat zij nationale wettelijke voorschriften toepassen. |
Dit artikel laat nationale wetgeving onverlet die in voege was voor de datum waarop dit richtsnoer in werking treedt, mits die wetgeving toepasselijke percentages vaststelt die hoger zijn dan de in punten a) tot en met c) vastgestelde.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 10
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De NBA's voldoen vanaf 1 januari 2018 aan dit richtsnoer, met uitzondering van artikel 7, waaraan zij vanaf 1 januari 2019 voldoen.
Artikel 11
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot de NBA's van de deelnemende lidstaten.
Gedaan te Frankfurt am Main, 4 april 2017.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.
(2) Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EU) 2016/445 van de Europese Centrale Bank van 14 maart 2016 betreffende de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2016/4) (PB L 78 van 24.3.2016, blz. 60).
(4) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(5) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).
BIJLAGE
Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 6, onder c), van dit richtsnoer
1. |
NBA's verlangen van minder belangrijke instellingen dat zij de volgende criteria in acht nemen om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.
|
2. |
Beoordelende of het regionale of centrale orgaan, waarmee de kredietinstelling is verbonden in een netwerk, verantwoordelijk is voor de verevening van onderlinge geldposities, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verlangen NBA's naast de in lid 1 bedoelde voorwaarden dat minder belangrijke instellingen in acht nemen of de statuten van het regionale of centrale orgaan die verantwoordelijkheden expliciet stipuleren, waaronder, maar niet beperkt tot de volgende:
|
3. |
Om te verifiëren of aan de in de leden 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kunnen NBA's minder belangrijke instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken.
|
(1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
(2) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).