EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017D2464

Besluit (EU) 2017/2464 van de Raad van 18 december 2017 waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

OJ L 348, 29.12.2017, p. 43–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2017/2464/oj

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/43


BESLUIT (EU) 2017/2464 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3, in samenhang met artikel 218,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Europese Unie zich als een van haar doelen gesteld de bescherming van de rechten van het kind te bevorderen. Maatregelen om kinderen te beschermen tegen het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van kinderen, beschouwt zij als een essentieel onderdeel van dit beleid.

(2)

De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2201/2003 (2) (hierna „verordening Brussel II bis” genoemd) vastgesteld, die als doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen, en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.

(3)

Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna „het verdrag van 1980” genoemd), waarbij een internationaal systeem van verplichtingen en samenwerking tussen de verdragsluitende staten en tussen centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden.

(4)

Alle lidstaten van de Unie zijn partij bij het verdrag van 1980.

(5)

De Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging van het verdrag van 1980, onder andere door samen met de lidstaten deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

(6)

Een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de lidstaten van de Unie en derde staten zou de beste oplossing kunnen zijn voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering.

(7)

Het verdrag van 1980 bepaalt dat het van toepassing is tussen de toetredende staat en de verdragsluitende staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden.

(8)

Het verdrag van 1980 staat niet toe dat regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, partij bij het verdrag worden. De Unie kan derhalve niet tot dat verdrag toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van een toetredende staat neerleggen.

(9)

Op grond van Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (3) behoren verklaringen van aanvaarding in het kader van het verdrag van 1980 tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

(10)

Panama heeft op 2 februari 1994 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Panama is het verdrag van 1980 op 1 mei 1994 in werking getreden.

(11)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Panama tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Panama heeft de toetreding van Bulgarije, Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Panama heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Panama, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(12)

Uruguay heeft op 18 november 1999 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Uruguay is het verdrag van 1980 op 1 februari 2000 in werking getreden.

(13)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Uruguay tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Uruguay heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland en Litouwen tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Uruguay heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Uruguay, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(14)

Colombia heeft op 13 december 1995 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Colombia is het verdrag van 1980 op 1 maart 1996 in werking getreden.

(15)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Colombia tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Colombia heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Malta tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Colombia heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Colombia, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(16)

El Salvador heeft op 5 februari 2001 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van El Salvador is het verdrag van 1980 op 1 mei 2001 in werking getreden.

(17)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van El Salvador tot het verdrag van 1980 al aanvaard. El Salvador heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland en Litouwen tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in El Salvador heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van El Salvador, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(18)

Oostenrijk en Roemenië moeten daarom gemachtigd worden hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 in het belang van de Unie neer te leggen overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit. De overige lidstaten van de Unie hebben de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 al aanvaard en hoeven derhalve geen nieuwe verklaring van aanvaarding neer te leggen, aangezien de bestaande verklaring krachtens het internationaal publiekrecht van kracht blijft.

(19)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening Brussel II bis en nemen deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.

(20)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 te aanvaarden.

2.   Oostenrijk en Roemenië leggen uiterlijk op 19 december 2018, in het belang van de Unie, een verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 neer, die als volgt luidt:

„[Volledige naam van de LIDSTAAT] verklaart de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden, overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2464 van de Raad.”.

3.   Oostenrijk en Roemenië stellen de Raad en de Commissie in kennis van de neerlegging van hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980, en delen aan de Commissie binnen twee maanden na de neerlegging ervan de tekst van die verklaring mee.

Artikel 2

De lidstaten die hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 hebben neergelegd vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, leggen geen nieuwe verklaring neer.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Oostenrijk en Roemenië.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Advies van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(3)  ECLI:EU:C:2014:2303.


Top