EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R1247

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1247 van de Commissie van 28 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op aspartaam van oorsprong uit de Volksrepubliek China

C/2016/4782

OJ L 204, 29.7.2016, p. 92–111 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 24/10/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2016/1247/oj

29.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/92


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1247 VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2016

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op aspartaam van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (de „basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 26 februari 2016 heeft de Europese Commissie (de „Commissie”) op grond van artikel 7, lid 4, van de basisverordening bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/262 („de voorlopige verordening”) (2) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op aspartaam van oorsprong uit de Volksrepubliek China (het „betrokken land” of de „VRC”).

(2)

Het onderzoek is op 30 mei 2015 geopend naar aanleiding van een klacht die op 16 april 2015 was ingediend door Ajinomoto Sweeteners Europe SAS („ASE”), de enige producent van aspartaam in de Unie. Op 15 oktober 2015 is ASE overgenomen door Hyet Holding BV en als gevolg daarvan is de naam veranderd in Hyet Sweet SAS („Hyet”). Hyet is goed voor de totale productie van aspartaam in de Unie en vormt de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(3)

Zoals vermeld in overweging 18 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar de dumping en de schade betrekking op de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015 (het „onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak (de „beoordelingsperiode”).

1.2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn gehoord.

(5)

Er is een hoorzitting gehouden op verzoek van de Chinese Kamer van Internationale Koophandel (Chinese Chamber of International Commerce — CCOIC), in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van één producent-exporteur, Sinosweet Co., Ltd De belangrijkste punten die werden besproken, waren de mogelijkheid om een prijsverbintenis te krijgen, alsook andere verzoeken en opmerkingen over de berekening van de dumpingmarge. De opmerkingen werden later geformaliseerd in een schriftelijk stuk, en zij komen in de onderhavige verordening aan de orde.

(6)

Eén van de producenten-exporteurs, Changmao Biochemical Engineering Co., Ltd, had gevraagd om de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures in te schakelen. De belangrijkste punten die werden besproken, waren de redenen voor de weigering van de behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”), de keuze van het referentieland, de noodzaak van correcties bij de vaststelling van de prijsonderbieding en het gestelde ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de aanmerkelijke schade en de invoer met dumping.

(7)

De Commissie heeft de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden onderzocht en indien passend de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(8)

De Commissie heeft alle betrokken partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op aspartaam van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen (de „mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbenden hebben binnen een bepaalde termijn opmerkingen kunnen maken ten aanzien van deze mededeling van de definitieve bevindingen.

(9)

De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in aanmerking genomen.

1.3.   Steekproeven

(10)

Aangezien geen opmerkingen over de samenstelling van een steekproef van importeurs zijn ontvangen, worden de overwegingen 8 tot en met 10 van de voorlopige verordening bevestigd.

(11)

Aangezien geen opmerkingen over de samenstelling van een steekproef van producenten-exporteurs in de VRC zijn ontvangen, worden de overwegingen 11 en 12 van de voorlopige verordening bevestigd.

(12)

Aangezien geen opmerkingen over individueel onderzoek zijn ontvangen, wordt overweging 13 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.4.   Formulieren voor de aanvraag om behandeling als marktgerichte onderneming

(13)

Aangezien geen opmerkingen over de aanvragen om behandeling als marktgerichte onderneming zijn ontvangen, wordt overweging 14 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(14)

Bij het betrokken product, zoals omschreven en nader gespecificeerd in de overwegingen 19 tot en met 22 van de voorlopige verordening, gaat het om aspartaam (N-L-α-aspartyl-L-fenylalanine-1-methylester, 3-amino-N-(α-carbomethoxyfenethyl)-succinamidezuur-N-methylester), CAS-nummer 22839-47-0, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2924 29 98 (het „betrokken product” of het „soortgelijke product”).

(15)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de bedrijfstak van de Unie opnieuw zijn bezorgdheid geuit over de mogelijke ontwijking van de maatregelen via mengsels en bereidingen die aspartaam bevatten. Voorts stelde die bedrijfstak dat er bij de uitvoering geen problemen zouden zijn wanneer er rechten op deze mengsels en bereidingen zouden worden ingesteld. Bij wijze van voorbeeld heeft hij verwezen naar een ander onderzoek naar mononatriumglutamaat in de Verenigde Staten.

(16)

In antwoord hierop wordt opgemerkt dat in het definitieve stadium van een recent onderzoek naar een soortgelijk product is geconcludeerd dat een aantal lidstaten en Zwitserland aanzienlijke moeilijkheden bij de uitvoering hebben ondervonden doordat dergelijke mengsels en bereidingen in de productomschrijving van het betrokken product waren opgenomen. Daarom werd in het definitieve stadium besloten die mengsels en bereidingen uit de productomschrijving te schrappen. Gezien de overeenkomsten tussen de producten (zoetstoffen met dezelfde toepassingen in de levensmiddelen-, de dranken- en de farmaceutische industrie) is het zeer waarschijnlijk dat zich in de onderhavige zaak soortgelijke problemen zouden voordoen.

(17)

Nog belangrijker is dat de bevindingen van het onderzoek geen steun hebben geboden aan het argument dat er sprake was van een groot risico van ontwijking via mengsels en bereidingen. De medewerkende gebruikers hebben bevestigd dat voor elk downstreamproduct en binnen elk downstreamproduct voor elke soort/elk merk verschillende zoetstoffen in verschillende verhoudingen nodig zijn, zodat het praktisch gezien onmogelijk zou zijn elk mengsel afzonderlijk in te voeren. Ook voor de invoer van aspartaam in vloeibare vorm (vermengd met water) zouden volstrekt andere en aanzienlijk duurdere verpakkings- en vervoerswijzen nodig zijn.

(18)

Op grond van het bovenstaande wordt de productomschrijving in overweging 22 van de voorlopige verordening gehandhaafd.

2.2.   Soortgelijk product

(19)

Aangezien geen opmerkingen over het soortgelijke product zijn ontvangen, wordt overweging 23 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   Normale waarde

3.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(20)

Zoals vermeld in overweging 26 van de voorlopige verordening, werd de BMO-aanvraag van één in de steekproef opgenomen producent-exporteur afgewezen, omdat uit het onderzoek was gebleken dat die producent-exporteur niet voldeed aan het tweede en het derde criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Hij heeft nogmaals aangevoerd dat dit wel het geval is. Wat het tweede criterium betreft, heeft hij echter geen nieuwe bewijzen verstrekt en evenmin nieuwe argumenten aangevoerd op grond waarvan de voorlopige beoordeling opnieuw moet worden onderzocht.

(21)

Wat het derde criterium betreft, heeft hij verwezen naar een recent arrest van het Gerecht (3), waarin dit de Commissie niet heeft gevolgd in haar analyse van de belastingvoordelen die zij in verband met dat criterium had verricht. Er wordt opgemerkt dat het arrest nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Zoals gememoreerd in overweging 31 van de voorlopige verordening, wordt elk geval op zichzelf beoordeeld, namelijk op basis van alle feitelijke gegevens waarover de Commissie beschikt. Aangezien in casu geen verdere argumenten of nieuwe feiten in verband met de inhoud van de concrete analyse van de belastingvoordelen zijn aangevoerd, konden de conclusies niet worden herzien.

(22)

Op de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur heeft die producent-exporteur het in overweging 29 van de voorlopige verordening behandelde argument herhaald dat de genoten belastingvoordelen als subsidies moeten worden beschouwd en het bestaan van subsidie derhalve niet mag worden aangemerkt als een verstoring die nog voortvloeit uit het vroegere systeem zonder markteconomie.

(23)

Zoals gememoreerd in overweging 32 van de voorlopige verordening, verschillen de BMO-beoordeling en een antisubsidieonderzoek qua doel. Terwijl de BMO-beoordeling erop is gericht vast te stellen of een onderneming al dan niet op marktvoorwaarden opereert in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, beoogt het antisubsidieonderzoek vast te stellen of aan een onderneming al dan niet tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn verleend in de zin van de verordening betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen buiten de EU (4). Aan deze twee kwesties liggen dus andere wettelijke bepalingen ten grondslag, zodat zij afzonderlijk moeten worden behandeld. In het kader van de BMO-beoordeling moet voor het derde criterium onder meer worden nagegaan of de productiekosten en de financiële situatie van de onderzochte bedrijven al dan niet onderhevig zijn aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie, en niet of een onderneming tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies heeft ontvangen.

(24)

Hoe dan ook wordt in overweging 29 van de voorlopige verordening aangegeven dat de bedoelde producent-exporteur niet aan het derde criterium voldeed, niet alleen wegens het belastingvoordeel dat hij heeft ontvangen, maar ook wegens het voordeel dat hij heeft genoten in verband met de verwerving van grondgebruiksrechten. Wat de grondgebruiksrechten betreft, heeft de betrokken producent-exporteur aangevoerd dat hij in het onderhavige geval dezelfde reeks documenten heeft overgelegd als bij twee eerdere onderzoeken in het kader waarvan hij uiteindelijk als een marktgerichte onderneming is behandeld. De conclusie dat het derde criterium niet was vervuld, was echter niet alleen gebaseerd op in het kader van eerdere onderzoeken ingediende documenten, maar ook op nieuwe gegevens die tijdens het lopende onderzoek zijn verkregen, te weten een door een onafhankelijke accountant opgesteld taxatierapport voor onroerend goed. Dit document is gehecht aan een aan de beurs in Hongkong gepubliceerde prospectus voor potentiële investeerders. Uit het rapport blijkt dat de door de producent-exporteur voor de grondgebruiksrechten betaalde prijs en de marktwaarde sterk uiteenlopen. Op grond daarvan werd geconcludeerd dat hij de grondgebruiksrechten niet tegen de marktwaarde had verworven en het derde criterium niet was vervuld.

(25)

Op basis hiervan is de aanvraag van de producent-exporteur afgewezen en worden de overwegingen 24 tot en met 37 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.1.2.   Keuze van het referentieland

(26)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben drie belanghebbenden hun bezorgdheid geuit over de keuze van Japan als referentieland, in het bijzonder de producent Ajinomoto Co., Japan („Ajinomoto Japan”), de moedermaatschappij van de klager, en over de vaststelling van de normale waarde voor de VRC op basis van dit land.

(27)

Zij hebben met name betoogd dat Ajinomoto Japan een monopoliepositie inneemt op de binnenlandse markt, waar het een aanzienlijk hogere prijs kan vragen vergeleken met andere markten, zoals Korea of de VRC, waar sprake is van mededinging. Tijdens de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur heeft één belanghebbende aangevoerd dat Ajinomoto Japan een dominante positie op de binnenlandse markt bekleedt, met een marktaandeel van praktisch 100 %, en er in Japan dus geen sprake van import en concurrentie is. Bovendien zijn de betrokken belanghebbenden van mening dat Japan duidelijk geen geschikt referentieland is, aangezien de verschillen tussen de Japanse en Chinese markt in het oog springen en blijken uit de in de voorlopige verordening vastgestelde hoge dumpingmarges. Voorts maakt de aanwezigheid van meerdere binnenlandse producenten de Chinese binnenlandse markt concurrerender en is de winst die de Chinese producenten op hun binnenlandse markt behalen, aanzienlijk lager dan de winst die de producent in het referentieland optekent.

(28)

Volgens een andere belanghebbende is de keuze van Japan als referentieland een worstcasescenario en laat het resultaat van de vergelijking tussen de Japanse en de Chinese prijzen zien dat het geen realistische of redelijke keuze betreft.

(29)

In het beginstadium van het onderzoek heeft de Commissie andere derde landen om medewerking verzocht bij de keuze van een geschikt referentieland. Uit het onderzoek is gebleken dat de wereldproductie van aspartaam in een paar landen is geconcentreerd: de VRC, Frankrijk, Japan en Korea. Er is contact opgenomen met de bekende producenten in Korea en Japan. De enige bekende producent in Korea heeft geweigerd mee te werken. Zoals in het voorlopige stadium is gebleken, was alleen de producent in Japan bereid mee te werken en was Japan dus het enige derde land met een markteconomie dat als referentieland beschikbaar was. De gegevens van die producent zijn gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde in de voorlopige verordening.

(30)

De Commissie wijst erop dat de keuze van Japan door verscheidene belanghebbenden wordt betwist, met name wegens het grote binnenlandse marktaandeel van Ajinomoto Japan en de vermeende beperkte concurrentie op die markt. Zij hebben hun desbetreffende argumenten echter niet met bewijsmateriaal onderbouwd. Uit het onderzoek is niet gebleken dat Japan wegens de invoerbeperkingen, zoals hoge douanerechten of andere tarieven en kwantitatieve beperkingen, geen open markt was; het onderzoek heeft in feite meldingen van de invoer van aspartaam op de Japanse markt, waaronder uit de VRC en Korea, aan het licht gebracht.

(31)

Om te beoordelen of Japan een geschikt referentieland voor de VRC is, heeft de Commissie niettemin nader onderzoek ingesteld naar de concurrentievoorwaarden waaronder de prijzen voor het soortgelijke product in Japan tot stand komen. Zoals reeds opgemerkt, is er op de Japanse markt slechts één producent actief die concurreert met de invoer uit de VRC en Korea. Nog belangrijker is dat de winstmarges die de Japanse producent bij de afnemers behaalde, sterk uiteen bleken te lopen naargelang de soort en de grootte van de afnemers. Uit het onderzoek is niet gebleken van enige rationele grond voor het grote verschil tussen de winstmarges. In het bijzonder is niet vastgesteld dat de verschillen tussen de winstmarges bijvoorbeeld door de verkochte hoeveelheid zouden kunnen worden verklaard. Daarom werd, gelet op deze onopgeloste kwestie, geconcludeerd dat het inderdaad ongepast en onredelijk zou zijn de normale waarde vast te stellen aan de hand van prijzen die dergelijke irrationele winstverschillen te zien geven.

(32)

Op grond hiervan moest de Commissie in het definitieve stadium van het onderzoek overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening haar toevlucht nemen tot elke andere redelijke grondslag voor de vaststelling van de normale waarde. Daartoe werd de normale waarde voor de VRC gebaseerd op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, verhoogd met een redelijke winstmarge.

3.1.3.   Normale waarde

(33)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening zijn de prijzen van de enige producent in de Unie voor het soortgelijke product op de markt van de Unie gebruikt als redelijke grondslag om de normale waarde te bepalen voor de producenten-exporteurs in de VRC waaraan geen BMO was toegekend.

(34)

Eerst heeft de Commissie onderzocht of het totale volume van de verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers in de Unie in het algemeen representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Hiertoe is dit totale verkoopvolume vergeleken met het totale volume van het betrokken product dat door elk van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC naar de Unie werd uitgevoerd. Op basis daarvan is vastgesteld dat de producent in de Unie het soortgelijke product in representatieve hoeveelheden op de markt van de Unie verkocht.

(35)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke door de producent in de Unie op de markt van de Unie verkochte productsoorten identiek waren aan de door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC naar de Unie uitgevoerde productsoorten. Het verkoopvolume in de Unie werd per productsoort vergeleken met het door elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur naar de Unie uitgevoerde volume. Uit deze vergelijking bleek dat slechts één in de Unie geproduceerde productsoort volledig overeenkwam met de door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC uitgevoerde productsoort.

(36)

Daarna heeft de Commissie met betrekking tot de producent in de Unie onderzocht of de verkoop van deze productsoort op de markt van de Unie kon worden beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien meer dan 80 % van de totale verkoop van die productsoort is verkocht tegen een nettoprijs gelijk aan of hoger dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid. Aangezien deze productsoort niet winstgevend was, kon de normale waarde niet worden gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijs van de binnenlandse verkoop gedurende het onderzoektijdvak, maar moest die worden berekend zoals uitgelegd in overweging 37.

(37)

Ten slotte heeft de Commissie vastgesteld welke door de VRC naar de Unie uitgevoerde productsoorten niet door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werden verkocht, en de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening. Om de normale waarde voor deze soorten en de niet winstgevende productsoort die in de vorige overweging is besproken, te berekenen, heeft de Commissie de gemiddelde productiekosten genomen van de meest vergelijkbare productsoorten die door de producent in de Unie worden geproduceerd en een bedrag toegevoegd voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en de gewogen gemiddelde winst die gedurende het onderzoektijdvak door de producent in de Unie op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie in het kader van normale handelstransacties werd gemaakt.

(38)

In antwoord op een argument van een belanghebbende over het vermeende gebrek aan informatie over gedetailleerde productkenmerken, wordt voorts verduidelijkt dat, in tegenstelling tot andere producten die het voorwerp zijn van antidumpingonderzoeken, zoals bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit de VRC, het betrokken product en het soortgelijke product waarom het in het onderhavige onderzoek gaat, relatief homogeen zijn voor sommige soorten en varianten. Zo had het merendeel van de door de Chinese producenten-exporteurs verkochte productsoorten precies dezelfde basiskenmerken wat betreft het gebruik, de concentratie, de verpakking en de samenstelling.

(39)

Als nadere toelichting op de voor de vaststelling van de normale waarde gehanteerde methode moet evenwel worden opgemerkt dat de Commissie zes specifieke kenmerken heeft vastgesteld die van belang waren voor de nadere definiëring van de verschillende soorten van het betrokken product: de fysieke vorm, de concentratie, het verpakkingstype, het verpakkingsformaat, het gebruik en de samenstelling. Er werden vijf productsoorten uit de VRC naar de Unie uitgevoerd, en deze soorten bleken slechts qua één kenmerk te verschillen van de soorten die door de bedrijfstak van de Unie in de Unie worden verkocht.

(40)

In het kader van de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Commissie aan elke Chinese producent-exporteur meegedeeld van welke kenmerken en welke productsoort zij is uitgegaan bij de berekening van de normale waarde met betrekking tot alle productsoorten, inclusief de uit de VRC naar de Unie uitgevoerde soorten die niet volledig overeenkwamen met de door de bedrijfstak van de Unie in de Unie verkochte soorten, zoals is uiteengezet in de overwegingen 35 en 39.

3.2.   Uitvoerprijs

(41)

Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijzen zijn ontvangen, worden de overwegingen 51 tot en met 53 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Vergelijking

(42)

Eén belanghebbende was het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek om een correctie voor de valutaomrekening in zijn afwikkelingscontracten overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening. Zoals uiteengezet in overweging 57 van de voorlopige verordening, is uit het onderzoek gebleken dat er geen rechtstreeks verband was tussen de valutacontracten en de commerciële uitvoercontracten. De belanghebbende heeft geen nieuwe bewijzen verstrekt en evenmin nieuwe argumenten aangevoerd op grond waarvan de voorlopige beoordeling opnieuw moet worden onderzocht.

(43)

Het verzoek van de producent-exporteur werd derhalve afgewezen. Aangezien voor de vaststelling van de normale waarde gebruik is gemaakt van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, behoeft bovendien niet te worden ingegaan op de opmerkingen over de vergelijking van het soortgelijke Japanse product met het betrokken product.

3.4.   Opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen

(44)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van drie belanghebbenden.

(45)

De eerste belanghebbende heeft betoogd dat de gegevens van de klager niet mogen worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, omdat deze vertekend en niet neutraal zijn. Hij is van mening dat de enige optie het gebruik van Chinese gegevens is.

(46)

De gegevens van de producent in de Unie op basis waarvan de normale waarde werd bepaald, zijn ter plaatse geverifieerd en betrouwbaar en accuraat bevonden. In die omstandigheden staan de betrekkingen tussen de Japanse producent en de producent in de Unie er niet aan in de weg om de gegevens van de producent in de Unie te gebruiken. Het gebruik van de gegevens van de Unie voor de vaststelling van de normale waarde is voorzien in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(47)

Deze belanghebbende heeft tevens aangevoerd dat het besluit om gebruik te maken van de gegevens van de bedrijfstak van de Unie zijn recht om tijdig te worden geïnformeerd heeft geschonden. In dit verband acht de Commissie de mededeling van feiten en overwegingen toereikend, aangezien deze de gegevens met betrekking tot de producent in de Unie bevatte. Bovendien is de belanghebbende in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

(48)

Ten slotte heeft deze belanghebbende nog aangevoerd dat er tussen de producent in de Unie en de Chinese producent verschillen in de productiekosten voor aspartaam waren, met name wegens het productieprocedé, de aanvullende diensten en het type energie dat wordt gebruikt, wat te wijten is aan de tenuitvoerlegging van aanvullende vereisten voor regelgevingsspecificaties, zoals vereisten inzake zware metalen, arseen, coliformen, E.coli, toegang tot grondstoffen, octrooikosten, de dertiende maand en verpakkingskosten. Volgens hem zijn die verschillen van invloed op de prijsvergelijkbaarheid van de normale waarde en de uitvoerprijs. Een tweede belanghebbende heeft betoogd dat de bedrijfstak van de Unie licentievergoedingen betaalde met betrekking tot oplosbare aspartaam, een product dat niet wordt geproduceerd in de VRC, en verzoekt daarom dat de berekening van de dumpingmarge dienovereenkomstig wordt herzien.

(49)

De belanghebbenden hebben hun argumenten betreffende de beweerde verschillen in de productiekosten die van invloed zijn op de prijsvergelijkbaarheid in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening, niet onderbouwd. Met name is er geen bewijs geleverd dat klanten bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen ten gevolge van deze factoren. Zowel binnenlandse als uitgevoerde producten worden als soortgelijk beschouwd vanuit het oogpunt van de consument, die niet bereid is verschillende prijzen te betalen. Op grond hiervan worden de argumenten afgewezen.

(50)

Een derde belanghebbende heeft aangevoerd dat de Commissie niet heeft verduidelijkt of bij de berekening van de normale waarde voor alle in de Unie verkochte producten gebruik is gemaakt van de gemiddelde VAA-kosten en de gemiddelde winst dan wel uitsluitend van de VAA-kosten voor de meest vergelijkbare productsoort. Volgens de eerste belanghebbende bedraagt de winstgevendheid op grond van de situatie van de aspartaamactiviteiten maximaal 3 %. De Commissie herinnert eraan dat zij, zoals uiteengezet in overweging 50 van de voorlopige verordening, voor de berekening van de normale waarde een redelijk bedrag heeft toegevoegd voor VAA-kosten en de gewogen gemiddelde winst die door de producent in de Unie daadwerkelijk is behaald op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product gedurende het onderzoektijdvak in het kader van normale handelstransacties, zoals vereist op grond van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

(51)

De derde belanghebbende herhaalt zijn verzoek om een correctie voor de valutaomrekening in zijn afwikkelingscontracten. Bij gebrek aan nieuwe bewijzen of nieuwe argumenten op grond waarvan de voorlopige beoordeling opnieuw moet worden onderzocht, wordt het verzoek echter afgewezen.

(52)

De eerste belanghebbende heeft opnieuw aangevoerd dat de weigering van een BMO niet gerechtvaardigd en in tegenspraak met de eerdere besluiten van de Commissie ter zake was, en dat belastingvoordelen en subsidies niet mogen worden beschouwd als een verstoring die nog voortvloeit uit een systeem zonder markteconomie. Op deze argumenten wordt ingegaan in de overwegingen 21 tot en met 23.

(53)

Hij heeft voorts betoogd dat de in overweging 24 genoemde prospectus bij de eerdere besluiten over BMO-aanvragen in aanmerking is genomen.

(54)

Hij heeft niet heeft aangetoond dat dit document de waardering van de grondgebruiksrechten in de eerdere besluiten over BMO-aanvragen heeft beïnvloed. Het BMO-besluit wordt hoe dan ook voor elk onderzoek afzonderlijk genomen, op basis van de voor het onderzoek relevante specifieke omstandigheden.

(55)

De derde belanghebbende heeft tevens aangevoerd dat de waardering uit de prospectus niet kan worden vergeleken met de prijs in de koopovereenkomst, aangezien de verkochte grond niet was behandeld en niet bouwrijp was gemaakt.

(56)

Met betrekking tot de waardering van de grondgebruiksrechten heeft de Commissie de belanghebbende in kennis gesteld van de gedetailleerde methode die was gebruikt voor de raming van het verschil tussen de billijke marktwaarde en de werkelijke kosten. In dat verband zijn de totale bouwkosten in mindering gebracht op de totale raming voor het perceel zonder gebouwen en structuren. Het verschil van + 35 % werd aanzienlijk geacht en kan alleen worden verklaard door een verrekenprijs die ruim onder een billijke marktwaarde op het tijdstip van de transactie tussen de onderneming en de lokale overheden ligt. Het feit dat, zoals de belanghebbende aanvoert, dat verschil tussen de billijke marktwaarde en de werkelijke kosten in eerdere onderzoeken anders werd beoordeeld, geeft geen aanleiding tot wijziging van de bevindingen van dit onderzoek.

3.5.   Dumpingmarges

(57)

Aangezien geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, worden de voorlopige dumpingmarges in de overwegingen 61 tot en met 67 van de voorlopige verordening bevestigd, en bedragen de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge in %

Changmao Biochemical Engineering Co., Ltd

124,0

Sinosweet-groep

126,0

Niutang-groep

121,4

Alle andere medewerkende ondernemingen

124,6

Alle andere ondernemingen

126,0

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(58)

Aangezien geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, worden de overwegingen 68 en 69 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(59)

Aangezien geen opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ontvangen, worden de overwegingen 70 tot en met 73 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Invoer uit de VRC

4.3.1.   Omvang en prijzen van de invoer uit de VRC

(60)

Eén belanghebbende heeft schending van zijn rechten van verdediging aangevoerd, omdat de invoerstatistieken niet openbaar zijn gemaakt. Hij heeft ook verzocht om uitleg over de wijze waarop de hoeveelheden en de waarde van het betrokken product op basis van de beschikbare statistieken zijn verlaagd, en om toelichting met betrekking tot de vraag aan de hand van welke databank en hoe deze hoeveelheden/waarde werden gecontroleerd zoals vermeld in overweging 71 van de voorlopige verordening. Hij heeft verzocht om toegang tot de invoerstatistieken.

(61)

De Commissie bevestigt dat de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden en de prijzen daarvan werden vastgesteld op basis van gegevens van het in China gevestigde onderzoeksbedrijf CCM (5). Deze gegevens werden gecontroleerd aan de hand van de informatie uit de officiële Chinese exportdatabank die wordt bijgewerkt door de Chinese douaneautoriteiten. De gegevens uit de Chinese exportdatabank zijn beschikbaar in het niet-vertrouwelijke dossier voor raadpleging door de belanghebbenden. Bovendien zijn die gegevens tegen betaling tevens openbaar toegankelijk. Zowel CCM als de Chinese exportdatabank hanteert een specifieke code (29242930) uitsluitend voor aspartaam, en was derhalve voldoende specifiek, zodat een verlaging niet noodzakelijk was.

(62)

De meeteenheid in overweging 76 en tabel 3 van de voorlopige verordening is niet correct. Bij de in overweging 76 en in tabel 3 van de voorlopige verordening vermelde prijzen gaat het om prijzen in EUR/kg en niet in EUR/ton.

(63)

Aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, worden de bevindingen in de voorlopige verordening met betrekking tot de omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC, zoals beschreven in de overwegingen 74 tot en met 77, bevestigd, en wordt de meeteenheid in overweging 76 en tabel 3 van de voorlopige verordening gecorrigeerd in EUR/kg.

4.3.2.   Prijsonderbieding

(64)

Eén belanghebbende heeft de Commissie verzocht de analyse van de prijsonderbieding te herzien door rekening te houden met de verschillen in verpakkingstype. Hij heeft ter onderbouwing van zijn verzoek prijsnoteringen voor de verschillende verpakkingsmaterialen verstrekt. Volgens een andere belanghebbende moet bij de berekening van de prijsonderbieding rekening worden gehouden met de verschillen in productieprocedé en in aankoopprijs van de grondstof als gevolg van de kosten van vervoer over zee en internationale verzekering, aangezien deze parameters volgens hem van wezenlijke invloed waren op de prijs per eenheid van het eindproduct.

(65)

Eén belanghebbende heeft tevens betoogd dat de bedrijfstak van de Unie geen marktaandeel heeft verloren, zodat de prijsonderbieding niet van belang is aangezien die enkel ter zake zou doen wanneer de invoer uit de VRC marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zou veroveren.

(66)

Ten eerste heeft het onderzoek, zoals vermeld in overweging 79 van de voorlopige verordening, aan het licht gebracht dat de verpakking bij de prijsvorming geen rol speelt. Daarnaast heeft de Commissie na analyse van de door de belanghebbende verstrekte noteringen geconcludeerd dat deze maximaal een verschil in verpakkingskosten van 0,33 RMB/kg (0,046 EUR/kg) te zien geven, wat verwaarloosbaar is voor een product met een gemiddelde prijs van circa 10 EUR/kg of meer.

(67)

Ten tweede zijn de schadeberekeningen gebaseerd op vergelijkbare prijzen van de Unie en de prijzen van de invoer tijdens het onderzoektijdvak, zoals uiteengezet in overweging 78 van de voorlopige verordening. Met betrekking tot eventuele verschillen tussen de VRC en de Unie wat de grondstofprijs betreft, moet worden aangetoond dat zij de prijsvergelijkbaarheid beïnvloeden. Het is niet ongebruikelijk dat producenten in het ene land grondstoffen tegen andere prijzen dan producenten in het andere land kopen. Een dergelijk verschil in kosten vertaalt zich echter niet noodzakelijkerwijs in een verschil in prijzen of is niet noodzakelijkerwijs van invloed op de billijke vergelijking van de prijzen, aangezien het hier slechts één van de prijsbestanddelen en niet alle prijsbestanddelen betreft. Hoe dan ook heeft de belanghebbende niet onderbouwd hoe het gestelde verschil in grondstofprijzen de prijsvergelijkbaarheid zou beïnvloeden. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

(68)

Ten derde is uit het onderzoek gebleken dat de producent in de Unie en de Chinese producenten-exporteurs soortgelijke productieprocedés toepassen. Verder heeft de belanghebbende niet onderbouwd welk soort correctie in voorkomend geval nodig zou zijn voor het verschil in productieprocedé. Derhalve wordt dit argument afgewezen.

(69)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de belanghebbende opnieuw aangevoerd dat de in overweging 48 genoemde verschillen die van invloed zijn op de prijsvergelijkbaarheid, ook bij de prijsonderbiedingsberekeningen in aanmerking moeten worden genomen. Bovendien moet volgens die belanghebbende voor één van zijn afnemers, een handelaar, een bepaalde winstmarge in de berekening van de prijsonderbieding worden meegenomen.

(70)

Uit het onderzoek is niet gebleken van een hogere prijs voor het soortgelijke product dat een basisproduct is. Evenmin is daaruit gebleken van een kwaliteits- of enig ander verschil tussen het betrokken product en het soortgelijke product dat systematisch in de prijzen tot uitdrukking zou komen. Wat het argument inzake het toevoegen van een winstmarge aan de kosten na invoer van een handelaar betreft, herinnert de Commissie eraan dat de berekeningen zijn gebaseerd op de door de eerste onafhankelijke afnemers betaalde prijzen, ongeacht of zij handelaren zijn of niet. Die argumenten worden daarom afgewezen.

(71)

De bewering dat de prijsonderbieding slechts relevant is wanneer de invoer met dumping marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie verovert, treft geen doel en spoort niet met de formulering van artikel 3, lid 3, van de basisverordening. Dit argument wordt afgewezen.

(72)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een belanghebbende de conclusie van de Commissie betwist en aangevoerd dat de prijsonderbieding niet van wezenlijke invloed is geweest op de economische parameters van de bedrijfstak van de Unie.

(73)

De Commissie is van oordeel dat artikel 3, leden 3 en 6, van de basisverordening de mogelijkheid biedt de schadevaststelling op volume- en/of prijsindicatoren te baseren. Het argument betreffende het belang van de prijsonderbieding komt aan de orde in punt 4.5.

(74)

Aangezien geen andere opmerkingen over de prijsonderbieding zijn ontvangen, worden de overwegingen 78 tot en met 80 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

Aangezien geen opmerkingen zijn ontvangen waarin de cijfers en trends van de ontwikkeling van de schade-indicatoren worden aangevochten, worden de bevindingen in de overwegingen 81 tot en met 100 van de voorlopige verordening gehandhaafd.

4.5.   Conclusie inzake schade

(75)

De economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie zijn beoordeeld door alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening beschreven economische factoren te onderzoeken. Alle economische indicatoren (met uitzondering van het marktaandeel en de productiecapaciteit) zijn tijdens de beoordelingsperiode verslechterd. Het is belangrijk erop te wijzen dat met het oog op de vaststelling van schade niet alle schade-indicatoren een schadetrend te zien moeten geven, aangezien overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening geen daarvan doorslaggevend is.

(76)

In het onderzoek werd met name vastgesteld dat gezien de grote omvang van de invoer met dumping uit de VRC die de prijzen van de Unie aanzienlijk onderbood (met 21,1 % tijdens het onderzoektijdvak), de bedrijfstak van de Unie ondanks zijn verslechterende kostensituatie niets anders overbleef dan zijn verkoopprijzen te verlagen. Deze daling van de verkoopprijzen had rechtstreekse nadelige gevolgen voor zijn winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen. De aanzienlijke verslechtering van die schade-indicatoren is dus een duidelijke aanwijzing dat de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade veroorzaakt. De belanghebbende heeft geen nieuwe bewijzen verstrekt en evenmin nieuwe argumenten aangevoerd ter betwisting van deze conclusie.

(77)

De belanghebbende heeft betwijfeld of de bedrijfstak van de Unie inderdaad genoodzaakt was zijn prijzen te verlagen om zijn marktaandeel te behouden, omdat hij ondanks de prijsonderbieding van 21,1 % zijn prijzen slechts met 7 % heeft verlaagd.

(78)

In antwoord hierop moet erop worden gewezen dat het bij de vaststelling van prijsonderbieding niet om een zuivere prijsvergelijking gaat, maar dat die wordt vastgesteld aan de hand van de in de overwegingen 78 tot en met 80 van de voorlopige verordening beschreven methode, zodat de omvang daarvan niet noodzakelijkerwijs tot uitdrukking komt in de prijsontwikkeling van de bedrijfstak van de Unie. Hoe dan ook wordt eraan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie zich tijdens de gehele beoordelingsperiode genoodzaakt zag zijn prijzen voortdurend te verlagen, ondanks de verslechterende economische situatie waarin hij verkeerde en de reeds in 2013 ingezette verliezen. Tegen deze achtergrond kan een prijsdaling van 7 % niet als niet-significant worden aangemerkt.

(79)

Gelet op het voorgaande wordt de conclusie in overweging 106 van de voorlopige verordening dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, bevestigd.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(80)

Een aantal belanghebbenden heeft aangevoerd dat bepaalde indicatoren zoals productiecapaciteit geen schadetrend volgen en dat andere indicatoren zoals verkoopvolume, marktaandeel en verkoopprijzen moesten worden onderzocht in de context van een dalend verbruik in de beoordelingsperiode.

(81)

De productiecapaciteit is in de beoordelingsperiode inderdaad stabiel gebleven. Dit komt doordat de bedrijfstak van de Unie uit één enkele producent bestaat die beschikt over een geïntegreerde productiefaciliteit met zorgvuldig op elkaar afgestemde productiefasen, waardoor de kans op plotselinge capaciteitsverminderingen zonder ingrijpende en dure herstructureringen klein is. De bedrijfstak van de Unie heeft de gevolgen van de daling van de vraag echter opgevangen door de productie voor langere tijd stop te zetten, zoals uiteengezet in overweging 84 van de voorlopige verordening. Bovendien heeft de bedrijfstak van de Unie zijn vaste kosten omlaag gebracht om de gevolgen van de achteruitgang in de vraag voor de productiekosten te temperen.

(82)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één belanghebbende aangevoerd dat geen bijzonderheden waren verstrekt over hoe de bedrijfstak van de Unie zijn vaste kosten omlaag heeft gebracht. Daarnaast was volgens hem elke verlaging van de vaste kosten in het beste geval marginaal. Hij heeft betoogd dat de bedrijfstak van de Unie zich niet heeft aangepast aan een veranderende markt van de Unie en dat alle schade daarom door eigen toedoen was veroorzaakt.

(83)

In antwoord hierop herinnert de Commissie eraan dat in overweging 84 van de voorlopige verordening bijzonderheden zijn verstrekt over de verlaging van de vaste kosten door de bedrijfstak van de Unie. Bovendien heeft de bedrijfstak van de Unie zich aan de daling van de vraag aangepast door zijn productieprocedé af te stellen op een lagere output. De Commissie heeft zorgvuldig onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de vaste kosten in de beoordelingsperiode. Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie erin is geslaagd zijn totale vaste kosten aanzienlijk omlaag te brengen, waardoor de vaste kosten per ton in die periode slechts met 24 % zijn gestegen. Zonder bovenbedoelde én de in overweging 84 van de voorlopige verordening beschreven maatregelen van de bedrijfstak van de Unie zouden de vaste kosten met 66 % zijn gestegen. Daarom handhaaft de Commissie haar conclusie dat de bedrijfstak van de Unie de passende maatregelen heeft genomen om zich aan de daling van de verkoop aan te passen en erin is geslaagd zijn vaste kosten aanzienlijk te verminderen. Op basis van het bovenstaande wordt het argument dat de schade door eigen toedoen is veroorzaakt, niet bevestigd door de bevindingen van het onderzoek, zodat het argument wordt afgewezen.

(84)

Uit het onderzoek is gebleken dat de prijzen van de invoer met dumping uit de VRC in de beoordelingsperiode met 12 % zijn gedaald. Deze prijsstelling kan niet worden verklaard door de ontwikkeling van de grondstofprijzen. Voorts is het belangrijk te benadrukken dat de invoer met dumping uit de VRC een groot deel van de verkoop op de markt van de Unie vertegenwoordigt en dus een belangrijk effect heeft op die markt, die de kernmarkt van de bedrijfstak van de Unie is. Zoals vermeld in overweging 76, onderbood bovendien gedurende het onderzoektijdvak de invoer uit de VRC de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met maar liefst 21,1 %. Bijgevolg restte de bedrijfstak van de Unie niets anders dan zijn verkoopprijzen te verlagen teneinde aantrekkelijk genoeg te blijven en zijn verlies aan verkoopvolume en marktaandeel binnen de perken te houden. De Commissie heeft bewijs verzameld over contractonderhandelingen waar gebruikers en distributeurs van aspartaam bij betrokken waren en waaruit blijkt dat de prijzen van de Chinese invoer worden gebruikt om de bedrijfstak van de Unie onder druk te zetten. Dit had met name rechtstreekse nadelige gevolgen voor de winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de bedrijfstak van de Unie. De verslechtering van deze schade-indicatoren houdt derhalve rechtstreeks verband met de invoer met dumping uit de VRC en staat los van de daling van het verbruik in de Unie.

(85)

Met betrekking tot overweging 110 van de voorlopige verordening heeft één belanghebbende aangevoerd dat de statistische bron over de ontwikkeling van de grondstofprijzen openbaar moet worden gemaakt en vraagtekens geplaatst bij de bevinding dat de twee belangrijkste grondstoffen slechts 25 % van de totale productiekosten van het betrokken product/het soortgelijke product uitmaken. Op basis van de kostengegevens waarover zij beschikt, zouden deze twee grondstoffen bijna 50 % van de totale productiekosten van de producenten-exporteurs bestrijken, zodat de Commissie de conclusie in overweging 110 van de voorlopige verordening zou moeten herzien.

(86)

De informatie betreffende de grondstofprijzen was afkomstig van CCM en naar aanleiding van de na de bekendmaking van de voorlopige verordening ontvangen opmerkingen was een openbare samenvatting daarvan beschikbaar gemaakt in het niet-vertrouwelijke dossier voor raadpleging door de belanghebbenden.

(87)

Zoals uiteengezet in overweging 110 van de voorlopige verordening, wordt het betrokken product/het soortgelijke product vervaardigd door twee aminozuren (L-asparaginezuur en L-fenylalanine) in min of meer gelijke hoeveelheden met elkaar te vermengen. Na de ontvangst van aanvullende statistieken voor het onderzoektijdvak, vergeleken met het kalenderjaar 2014, werd de prijsontwikkeling van de grondstoffen herzien. Tijdens de beoordelingsperiode steeg de prijs van L-asparaginezuur met 1 % en daalde die van L-fenylalanine met 23,6 %. Deze herziening van de grondstofprijzen veranderde echter niets aan de conclusie in het voorlopige stadium dat deze twee aminozuren samen goed zijn voor ongeveer 25 % van de totale productiekosten van de bedrijfstak van de Unie. Dit strookt tevens met de gegevens van de producent in het referentieland. Anders dan de belanghebbende betoogt, zijn zijn kostengegevens niet door de Commissie geverifieerd, aangezien hem geen behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend. Hierdoor kunnen zijn kostengegevens niet in aanmerking worden genomen. Daarom wordt de bevinding in overweging 110 van de voorlopige verordening dat de twee belangrijkste grondstoffen ongeveer 25 % van de totale productiekosten van het betrokken product/het soortgelijke product uitmaken, gehandhaafd.

(88)

Op basis van de bijgewerkte statistische gegevens bestaat het effect van de kosten voor grondstoffen op de kosten-/prijsontwikkeling van het betrokken product en het soortgelijke product maximaal in een daling van 4,6 %. Uit het onderzoek is echter gebleken dat, zoals vermeld in overweging 77 van de voorlopige verordening, de prijs van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak met 12 % is gedaald. Derhalve kan, anders dan de belanghebbende betoogt, de daling van de grondstofprijs geen zinvolle verklaring vormen voor de prijsdaling van het betrokken product, en derhalve niet afdoen aan de conclusie in overweging 110 van de voorlopige verordening, namelijk dat de Chinese producenten-exporteurs op de markt van de Unie een tamelijk agressief prijsbeleid hanteerden en de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade hebben berokkend.

(89)

Een andere belanghebbende heeft betoogd dat het feit dat de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel kon behouden, een duidelijke aanwijzing is dat de invoer uit de VRC voor de bedrijfstak van de Unie geen enkele schade veroorzaakt.

(90)

Met betrekking tot dit argument moet worden opgemerkt dat de ontwikkeling van de marktaandelen slechts één van de factoren is die bij de beoordeling van het oorzakelijk verband in aanmerking worden genomen. Voorts lijkt het feit dat de aanzienlijke prijsdruk door de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode nog niet heeft geleid tot een verlies van marktaandeel voor de bedrijfstak van de Unie, en dat dus zowel de Chinese producenten-exporteurs als de bedrijfstak van de Unie hun marktaandeel hebben behouden, erop te wijzen dat de markt van de Unie meer rigide is dan men voor een basisproduct zou verwachten. Het betrokken product/het soortgelijke product speelt een tamelijk marginale rol in de productiekosten van de verwerkende bedrijven (minder dan 3 %), terwijl tegelijkertijd de leveranciers in de voedsel- en de farmaceutische industrie zeer langdurige en kostbare certificeringsprocedures moeten doorlopen. Dit betekent dat — althans tot aan het eind van het onderzoektijdvak — de meeste verwerkende bedrijven er de voorkeur aan gaven vast te houden aan reeds gecertificeerde en betrouwbare leveranciers in plaats van te beginnen aan een op prijsnoteringen gebaseerde certificeringsprocedure.

(91)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één belanghebbende aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen tijdens die periode „slechts” met 7 % heeft verlaagd, waarvan 4,6 % is toe te schrijven aan de daling van de grondstofprijzen. Volgens hem is de werkelijke oorzaak van de daling van de verkoopprijs dus de ontwikkeling van de grondstofprijzen. Bovendien heeft hij de aan andere factoren toe te schrijven prijsdaling tijdens de beoordelingsperiode, te weten 2,4 %, op jaarbasis berekend en is hij uitgekomen op 0,056 EUR per kg/jaar. Hieruit heeft hij geconcludeerd dat de prijsdaling van dezelfde orde van grootte is als het bij de verpakkingsmaterialen geconstateerde prijsverschil dat de Commissie in overweging 66 verwaarloosbaar heeft geacht. Op grond hiervan kan volgens hem het prijseffect van andere factoren niet als significant worden beschouwd.

(92)

In antwoord hierop moet worden verduidelijkt dat de Commissie in overweging 88 heeft vastgesteld dat de daling van de prijs van het betrokken product voor maximaal 4,6 % kon worden verklaard door de ontwikkeling van de grondstofprijzen. Dit is een theoretisch maximum en betekent niet dat de prijzen in dezelfde periode noodzakelijkerwijs met dezelfde cijfers moeten dalen. Dit geldt met name voor een product als aspartaam waarvoor geen ad-hocprijzen gelden, maar dat veeleer wordt verkocht op basis van jaarlijkse of meerjarige verkoopcontracten met vaste prijzen. In het onderzoek is vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie blootstond aan voortdurende en sterke prijsdruk als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC en dat hij genoodzaakt was zijn verkoopprijzen te verlagen ondanks een over het geheel genomen verslechterende kostenstructuur. Bovendien kan de door de belanghebbende voorgestelde berekening op jaarbasis niet worden aanvaard. Wegens de jaarlijkse schommelingen bij zowel de verkoopprijzen als de grondstofprijzen is deze berekening op jaarbasis geen afspiegeling van de economische realiteit en methodologisch niet correct. Tegelijkertijd betreft het prijsverschil voor verpakkingsmaterialen een reëel verschil voor een bepaald jaar en is het als zodanig inderdaad verwaarloosbaar gezien de prijs van het betrokken product.

(93)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat er in het dossier voldoende bewijsmateriaal voorhanden is betreffende de prijsdruk en de aanmerkelijk negatieve gevolgen daarvan voor de bedrijfstak van de Unie.

(94)

Aangezien geen andere opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie als bedoeld in de overwegingen 108 tot en met 113 van de voorlopige verordening zijn ontvangen, worden deze bevindingen bevestigd.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

(95)

Verscheidene belanghebbenden hebben aangevoerd of staande gehouden dat de mogelijk door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd veroorzaakt door de daling van het verbruik in de Unie. In dit verband heeft één belanghebbende betoogd dat de oorzaak van de daling van het verbruik ligt in de toegenomen concurrentie van andere zoetstoffen, met name acesulfaamkalium („ace-K”), en de toegenomen bezorgdheid over de gezondheid in verband met het betrokken product en het soortgelijke product. Voorts hebben enkele belanghebbenden tevens aangevoerd dat de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie werd veroorzaakt door de verslechterende uitvoerprestaties ervan en/of dat de bedrijfstak van de Unie die schade aan zichzelf te wijten had omdat hij niet had ingespeeld op de afnemende vraag.

(96)

Eén belanghebbende heeft ook betoogd dat de verliezen van de bedrijfstak van de Unie zijn toe te schrijven aan de boeking van aanzienlijke waardevermindering, die negatieve gevolgen had voor de kosten van de bedrijfstak van de Unie en die de verliezen van de bedrijfstak van de Unie verklaart. Volgens weer een andere belanghebbende was bij de beoordeling van de schadeoorzaak geen rekening gehouden met de verkopen van de producent in de Unie kort na de opening van dit onderzoek.

5.2.1.   Verbruik

(97)

Zoals reeds erkend in de overwegingen 121 en 122 van de voorlopige verordening, kan de daling van het verbruik in de Unie hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Het onderzoek heeft echter niet aan het licht gebracht dat deze daling een toereikende verklaring was voor de volledige omvang van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, en derhalve kon deze daling het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verbreken.

(98)

Met betrekking tot het argument dat de Commissie heeft nagelaten het effect van andere zoetstoffen en met name dat van ace-K op de aspartaammarkt te beoordelen, werd niet aangetoond waarom en hoe de beweerdelijk slechtere schadecijfers in het geval van ace-K (6) relevant voor dit onderzoek zijn.

(99)

Nog belangrijker is dat uit het onderzoek is gebleken dat sommige zoetstoffen weliswaar worden vervangen, maar dat dit op tamelijk beperkte schaal gebeurt, aangezien de ontwikkeling en goedkeuring van nieuwe formules een risicovol, tijdrovend en kostbaar proces is. Hoe dan ook kunnen de op ace-K van oorsprong uit de VRC ingestelde rechten de huidige positie van het betrokken product en het soortgelijke product op de markt van de Unie alleen maar versterken, en hebben zij niet, zoals wordt gesteld, uitsluitend een nadelige uitwerking op de bedrijfstak van de Unie.

(100)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de belanghebbende zijn argument herhaald dat de belangrijkste oorzaak van de schade is gelegen in de daling van het verbruik als gevolg van bezorgdheid over het effect op de gezondheid en de daaruit voortvloeiende vervanging door andere zoetstoffen, waaronder ace-K. Volgens hem is de conclusie van de Commissie dat de vervanging van zoetstoffen op beperkte schaal plaatsvindt, in tegenspraak met de voorlopige verordening, en hij heeft opnieuw aangevoerd dat de Commissie is voorbijgegaan aan de conclusies van het antidumpingonderzoek naar ace-K en het effect daarvan op het lopende onderzoek.

(101)

In overweging 97 is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de daling van het verbruik en de beperkte gevolgen daarvan geen verklaring kunnen vormen voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. De belanghebbende heeft in dit verband geen nieuwe informatie verstrekt en daarom wordt het argument dat de daling van het verbruik het oorzakelijk verband verbreekt, afgewezen.

(102)

Aangezien geen andere opmerkingen over het dalende verbruik zijn ontvangen, worden de conclusies in overweging 122 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.2.   Uitvoerprestaties

(103)

In tabel 10 van de voorlopige verordening is een fout geslopen (in plaats van de indexcijfers van de gemiddelde uitvoerprijzen zijn daarin de indexcijfers van de op de markt van de Unie vastgestelde prijsniveaus opgenomen). Ondanks deze fout zijn de analyse en de conclusies op de correcte cijfers gebaseerd. De gecorrigeerde prijsindexen luiden als volgt:

Tabel 10

Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

 

2011

2012

2013

2014

OT

Gemiddelde prijsindex

100

89

101

97

94

Bron: Gegevens verstrekt door bedrijfstak van de Unie.

(104)

Met betrekking tot het argument dat de schade is veroorzaakt door de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, wordt eraan herinnerd dat, zoals uiteengezet in overweging 115 van de voorlopige verordening, deze factor inderdaad bleek te hebben bijgedragen tot de geleden schade. Maar, zoals uiteengezet in de overwegingen 116 en 118 van de voorlopige verordening, is het oorzakelijk verband hierdoor niet verbroken. Er wordt aan herinnerd dat in het onderzoek is vastgesteld dat het aandeel van de uitgevoerde productie tijdens het onderzoektijdvak aanzienlijk kleiner was dan het aandeel van de op de markt van de Unie verkochte productie.

(105)

Bovendien moet er ook op worden gewezen dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat juist de VRC de bedrijfstak van de Unie uit andere derde markten heeft gedrukt. Uit de beschikbare statistieken (7) blijkt dat de VRC op de belangrijkste exportmarkten van de bedrijfstak van de Unie, zoals Brazilië, Argentinië, Mexico en Turkije, aanzienlijke en steeds grotere hoeveelheden heeft verkocht tegen prijzen die vergelijkbaar waren met of zelfs lager waren dan die op de markt van de Unie. Er mag niet worden voorbijgegaan aan de algemene situatie wereldwijd, waarin de VRC nagenoeg de hele bevoorrading van de wereldmarkt met dit product voor zijn rekening neemt (8). De Chinese exporteurs onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie ook op de markten van derde landen aanzienlijk. Doordat er vrijwel geen andere spelers op de wereldmarkt zijn, behalve Japan, dat op de belangrijkste exportmarkten van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk geringere hoeveelheden tegen aanzienlijk hogere prijzen dan de VRC verkoopt, kan op goede gronden worden geconcludeerd dat ook de daling van de uitvoervolumes en -prijzen vooral het gevolg was van het prijsbeleid van de Chinese producenten-exporteurs.

(106)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de belanghebbenden de Commissie verzocht in kwantificeerbare termen aan te tonen hoe de gevolgen van de daling van het verbruik in de Unie en de uitvoerprestaties aan banden zijn gelegd en hoe die gevolgen het oorzakelijk verband niet hebben verbroken.

(107)

De Commissie herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening andere factoren dan de invoer met dumping worden beoordeeld en dat de schadelijke gevolgen van die factoren niet aan de invoer met dumping mogen worden toegeschreven. Het is derhalve niet uitgesloten dat andere factoren tot de schade voor de bedrijfstak van de Unie bijdragen. Op grond van artikel 3, lid 7, van deze basisverordening behoeft de bijdrage van de andere factoren evenwel niet te worden gekwantificeerd. Door de gevolgen van andere factoren te onderscheiden en daar afzonderlijk naar te kijken, heeft de Commissie voldaan aan haar verplichting uit hoofde van artikel 3, lid 7, van de basisverordening.

(108)

Aangezien geen andere opmerkingen over de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overweging 114 tot en met 118 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.3.   Schade door eigen toedoen

(109)

In antwoord op het argument dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade door eigen toedoen is veroorzaakt, moet worden opgemerkt dat dit argument is behandeld in overweging 81. Aangezien de totale productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie nog steeds flink lager ligt dan het verbruik in de Unie, kan er hoe dan ook geen sprake zijn van schade door eigen toedoen als gevolg van een algemene overcapaciteit.

5.2.4.   Verschillende andere door de belanghebbenden aangevoerde factoren

(110)

Wat het argument van de belanghebbende inzake de boeking van waardevermindering betreft, wordt eraan herinnerd dat voor de kosten- en winstgevendheidsanalyse geen rekening is gehouden met de boeking van de waardevermindering in de boekhouding van de bedrijfstak van de Unie, zoals vermeld in overweging 98 van de voorlopige verordening.

(111)

Wat het argument betreft dat de verkoop van de producent in de Unie bij de analyse van het oorzakelijk verband had moeten worden beoordeeld, moet het volgende worden opgemerkt. De belanghebbende toont niet aan in welke zin de eigendomsovergang van de bedrijfstak van de Unie bij de analyse van het oorzakelijk verband in aanmerking had moeten worden genomen. De belangrijkste productiefaciliteit van de vorige eigenaar, Ajinomoto Co., heeft zich steeds in Japan bevonden, waar zij onlangs een nieuwe productiemethode heeft ontwikkeld. Ajinomoto Co. had om zakelijke redenen besloten zijn productiebases voor aspartaam in Japan te verstevigen. Het onderzoek heeft bevestigd dat de nieuwe eigenaar de klacht volledig ondersteunt en vastbesloten is aspartaam te blijven produceren, zoals vermeld in overweging 68 van de voorlopige verordening.

(112)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de belanghebbende aangevoerd dat, aangezien al in 2014 bekend was dat er plannen bestonden om de productiefaciliteit in de Unie te verkopen, de eigenaar van die productiefaciliteit de nodige aanpassingen en investeringen/verbeteringen om zich aan de moeilijke marktomstandigheden aan te passen, achterwege heeft gelaten. Volgens hem heeft de Commissie deze kwestie bij de analyse van het oorzakelijk verband niet naar behoren beoordeeld.

(113)

In antwoord hierop wijst de Commissie er nogmaals op dat het onderzoek zich heeft uitgestrekt tot de door de producent in de Unie getroffen maatregelen en heeft geconcludeerd dat er een aantal maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de krimpende markt en de Chinese dumping te ondervangen. De desbetreffende conclusies zijn te vinden in overweging 83. Tabel 8 van de voorlopige verordening laat zien dat de investeringen weliswaar zijn afgenomen, maar nog steeds werden verricht en in bepaalde jaren tijdens de beoordelingsperiode zelfs werden opgevoerd. Bovendien behoeft het geen betoog dat Ajinomoto er veel belang bij had de activiteiten van de producent in de Unie niet negatief te beïnvloeden, aangezien het van plan was de onderneming als een „going concern” te verkopen. In het licht van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de verkoop van de producent in de Unie voldoende is geanalyseerd en dat er in het dossier geen bewijs voorhanden is ter ondersteuning van de argumenten van de belanghebbende.

(114)

Aangezien geen andere opmerkingen over de overwegingen 119 en 120, 123 en 124 alsmede 126 en 127 van de voorlopige verordening zijn ontvangen, worden de daarin getrokken conclusies bevestigd.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(115)

Het onderzoek heeft aangetoond dat de aanhoudende prijsdruk van de Chinese invoer in combinatie met de sterke aanwezigheid op de markt van de Unie aanmerkelijke schade heeft berokkend aan de bedrijfstak van de Unie. De reeds lage prijzen van de Chinese invoer zijn tijdens de beoordelingsperiode sterk gedaald en deze prijsdaling kan niet volledig worden verklaard door de ontwikkelingen van de grondstofprijzen. De neerwaartse prijsdruk had een rechtstreeks negatief effect op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie en heeft ertoe bijgedragen dat hij verliesgevend is geworden op de markt van de Unie.

(116)

Op basis hiervan blijft de Commissie bij haar conclusie dat de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

(117)

De Commissie heeft de effecten van alle andere bekende factoren die een negatieve uitwerking op de situatie van de bedrijfstak van de Unie zouden kunnen hebben, zorgvuldig overwogen. Er wordt onderkend dat bepaalde factoren (achteruitgang van het verbruik in de Unie en de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie) kunnen hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Het effect van die factoren was qua reikwijdte en/of diepgang beperkt en daarom hebben zij het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de geleden schade niet verbroken.

(118)

De conclusie in de overwegingen 128 tot en met 131 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(119)

Eén belanghebbende heeft aangevoerd dat de instelling van maatregelen tegen het belang van de Unie zou zijn omdat door de voorgestelde maatregelen de markt van de Unie in de praktijk zou worden afgesloten voor de Chinese producenten-exporteurs, zodat de gebruikers zouden zijn aangewezen op één enkele bevoorradingsbron (namelijk de bedrijfstak van de Unie). Volgens hem betekent dit ook dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in een dominante marktpositie zouden plaatsen waarvan hij volledig kan profiteren. De belanghebbenden hadden ook hun twijfels over de gelijktijdigheid van de verkoop van de klager en de indiening van de klacht.

(120)

De Commissie is het niet eens met deze argumenten. Behalve in de VRC is er ook in Japan sprake van een aanzienlijke productie. Dit betekent dat de gebruikers op alternatieve bronnen kunnen terugvallen. Nog belangrijker is dat het argument dat de voorgestelde maatregelen de markt zouden afsluiten voor de Chinese producenten, door de bevindingen van het onderzoek noch wordt onderbouwd noch wordt ondersteund. De voorgestelde rechten werden berekend op basis van de gecontroleerde cijfers van alle bij deze zaak betrokken partijen. Op basis van de tijdens het onderzoektijdvak geconstateerde prijsniveaus zullen de rechten uitsluitend de gevolgen van oneerlijke en niet-duurzame handelspraktijken voor het prijspeil in de Unie wegnemen. Het feit dat er één producent in de Unie is, betekent niet dat hij een dominante positie inneemt en er zijn geen aanwijzingen dat hij die dominante positie zou misbruiken, ook al zou hij in de toekomst een dergelijke positie verwerven, omdat er sprake is van alternatieve bevoorradingsbronnen, zoals de VRC en Japan. Na het instellen van de maatregelen zal de bedrijfstak van de Unie naar verwachting zijn productie en verkoopvolume op een markt met doeltreffende concurrentie kunnen opvoeren. De prijzen van de exporteurs uit de VRC zouden moeten stijgen, waardoor de bedrijfstak van de Unie zal worden bevrijd van de zware prijsdruk die deze exporteurs momenteel op de markt van de Unie uitoefenen. Ten slotte is niet aangetoond in welke zin de gelijktijdigheid van de verkoop van de productiefaciliteiten in de Unie en de indiening van de klacht een effect zou hebben op het belang van de Unie. Volgens de Commissie is deze kwestie hoe dan ook niet van invloed op de beoordeling van het belang van de Unie. Deze argumenten snijden derhalve geen hout.

(121)

Anderzijds is het nuttig te benadrukken dat uit het onderzoek is gebleken dat als voortzetting van de huidige handelspraktijken wordt toegestaan, de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid gedwongen zal worden de markt volledig te verlaten, zodat de gebruikers niets anders dan de invoer overblijft, wat zeker niet in het belang van de bedrijfstak van de Unie is. Volgens de Commissie is het behoud van de productie in de Unie vanuit concurrentieoogpunt van essentieel belang.

(122)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één belanghebbende aangevoerd dat, gelet op de lage transactiewaarde van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie, de eigenaar niet met zekerheid kon garanderen dat in de toekomst aspartaam zou worden geproduceerd.

(123)

Dit is een zuiver speculatief argument. De Commissie merkt hoe dan ook op dat de productie van aspartaam na de verandering van eigenaar is voortgezet. Zij heeft de belangen van alle belanghebbenden zorgvuldig geanalyseerd en is, zoals uiteengezet in overweging 144 van de voorlopige verordening, tot de conclusie gekomen dat de instelling van maatregelen gerechtvaardigd is en niet in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel.

(124)

Aangezien geen andere opmerkingen over het belang van de Unie zijn ontvangen, worden de bevindingen en conclusies in de overwegingen 133 tot en met 145 van de voorlopige verordening gehandhaafd.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

(125)

Eén belanghebbende heeft de Commissie verzocht onderscheid te maken tussen de door de invoer met dumping veroorzaakte schade en de schade als gevolg van de uitvoerprestaties, en voor deze twee factoren een afzonderlijke schademarge te berekenen. Hij heeft tevens verzocht om een correctie van de geen schade veroorzakende prijs in reactie op de stijging van de vaste kosten als gevolg van de achteruitgang van het productievolume. Hij heeft voorgesteld gebruik te maken van de kosten die werden opgetekend in het kader van de optimale benutting van de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in de drie jaar voorafgaand aan het onderzoektijdvak. Ten slotte heeft hij ook verzocht om een correctie van de geen schade veroorzakende prijs die volgens hem kunstmatig hoog is omdat de grondstoffen tegen verrekenprijzen werden gekocht.

(126)

Zoals in de punten 4 en 5 met betrekking tot de schade en het oorzakelijk verband uiteengezet, heeft de Commissie vastgesteld dat is voldaan aan de in artikel 3, leden 1 tot en met 7, gestelde voorwaarden voor de vaststelling van de schade en het oorzakelijk verband. Er bestaat geen wettelijke verplichting en het is niet haar vaste praktijk om afzonderlijke schademarges te berekenen voor de verschillende factoren die tot de schade hebben bijgedragen. Zij heeft naar behoren onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van andere factoren die tot de schade hebben bijgedragen en de gevolgen van de invoer met dumping. Zij heeft vastgesteld dat de andere factoren het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet hebben verbroken.

(127)

Voorts is de geen schade veroorzakende prijs voor het onderzoektijdvak vastgesteld op basis van gegevens met betrekking tot dat tijdvak, wat geldt voor alle parameters, met inbegrip van de bezettingsgraad. Tot slot is de bewering dat de bedrijfstak van de Unie de grondstoffen tegen verrekenprijzen van verbonden partijen heeft gekocht, niet door het onderzoek bevestigd. Integendeel, uit het onderzoek is duidelijk naar voren gekomen (zoals ook is vermeld in overweging 125 van de voorlopige verordening) dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de hele beoordelingsperiode de grondstoffen tegen marktprijzen heeft gekocht.

(128)

Eén belanghebbende heeft aangevoerd dat de Commissie zou moeten onderzoeken of de wereldwijde daling van de grondstofprijzen zich heeft vertaald in een daling van de grondstofprijzen voor de bedrijfstak van de Unie. Liggen de grondstofprijzen boven die op de internationale markt, dan zou volgens hem de berekening van de schade dienovereenkomstig moeten worden gecorrigeerd. In dit verband wijst de Commissie erop dat zij in overweging 125 van de voorlopige verordening heeft geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie de grondstoffen tegen marktconforme prijzen en voorwaarden heeft gekocht, en dat geen nieuwe gegevens zijn overgelegd die haar conclusie in twijfel zouden trekken.

(129)

Gelet op het bovenstaande worden de verzoeken met betrekking tot correctie van de geen schade veroorzakende prijs afgewezen. Aangezien geen andere opmerkingen over het schade opheffend prijsniveau zijn ontvangen, wordt de methode die in het voorlopige stadium is toegepast en die in de overwegingen 147 tot en met 152 van de voorlopige verordening is beschreven, gehandhaafd.

7.2.   Definitieve maatregelen

(130)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van aspartaam van oorsprong uit de VRC. In overeenstemming met de regel van het laagste recht moeten de maatregelen in dit geval worden ingesteld op het niveau van de laagste van deze marges.

(131)

Gelet op het voorgaande moeten de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, worden vastgesteld als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge in %

Schademarge in %

Definitief antidumpingrecht in %

Changmao Biochemical Engineering Co., Ltd

124,0

55,4

55,4

Sinosweet-groep

126,0

59,4

59,4

Niutang-groep

121,4

59,1

59,1

Alle andere medewerkende ondernemingen

124,6

58,8

58,8

Alle andere ondernemingen

126,0

59,4

59,4

(132)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land dat vervaardigd is door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet specifiek worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Die invoer mag niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(133)

Een onderneming die haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (9). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(134)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

7.3.   Verbintenissen

(135)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben diverse producenten-exporteurs en de Chinese Kamer van Internationale Koophandel blijk gegeven van belangstelling voor het aanbieden van prijsverbintenissen of een gezamenlijke verbintenis. Maar slechts één onderneming heeft binnen de in artikel 8 van de basisverordening gestelde termijn een voldoende onderbouwde verbintenis aangeboden. De voorgestelde minimuminvoerprijs was opgebouwd uit een variabel element dat de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstof (zijnde L-fenylalanine) weergeeft en een vast element als afspiegeling van de overige kosten.

(136)

De Commissie heeft het aanbod onderzocht en een aantal met het product verband houdende specifieke risico's in kaart gebracht.

(137)

Aspartaam wordt verkocht aan grote afnemers die door middel van algemene contracten aanzienlijke hoeveelheden daarvan binnen en buiten de EU inkopen. De exporteurs zouden de stijging van de prijzen in de Unie kunnen compenseren door hun prijzen voor uitvoer naar derde landen te verlagen. Dergelijke compensatie zou elke corrigerende werking derhalve tenietdoen. Dit probleem is in de onderhavige zaak bijzonder acuut, aangezien compensatie niet (of nauwelijks) zou kunnen worden opgespoord.

(138)

Bovendien zijn de prijzen van de grondstoffen voor aspartaam aan schommelingen onderhevig, zoals uiteengezet in overweging 110 van de voorlopige verordening. Prijsverbintenissen hebben geen doeltreffende corrigerende werking waar het producten met schommelende productiekosten betreft. Als de kosten dalen, vormen zij voor de exporteurs een beletsel om op de marktvraag te reageren. Deze schommelingen worden bevestigd door de meest recente uitvoerstatistieken, waaruit blijkt dat de Chinese prijzen voor aspartaam gestaag dalen.

(139)

Ten slotte kon de Commissie, aangezien aan geen van de ondernemingen een BMO was toegekend, de betrouwbaarheid van de rekeningen, onder meer cruciaal voor het tot stand brengen van een relatie van vertrouwen waarop prijsverbintenissen zijn gebaseerd, niet beoordelen.

(140)

Op basis van bovenstaande overwegingen heeft de Commissie geconcludeerd dat de aangeboden verbintenissen niet konden worden aanvaard.

7.4.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(141)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd.

(142)

Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op aspartaam (N-L-α-aspartyl-L-fenylalanine-1-methylester, 3-amino-N-(α-carbomethoxyfenethyl)-succinamidezuur-N-methylester), CAS-nummer 22839-47-0, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2924 29 98 (Taric-code 2924299805).

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product zijn als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Changmao Biochemical Engineering Co., Ltd

55,4 %

C067

Sinosweet-groep:

 

Sinosweet Co., Ltd, Yixing, provincie Jiangsu, VRC,

 

en Hansweet Co., Ltd, Yixing, provincie Jiangsu, VRC

59,4 %

C068

Niutang-groep:

 

Nantong Changhai Food Additive Co., Ltd, Nantong, VRC,

 

en Changzhou Niutang Chemical Plant Co., Ltd, Niutang, Changzhou, provincie Jiangsu, VRC

59,1 %

C069

Alle andere medewerkende ondernemingen:

Shaoxing Marina Biotechnology Co., Ltd, Shaoxing, provincie Zhejiang, VRC

58,8 %

C070

Changzhou Guanghui Biotechnology Co., Ltd, Chunjiang, Changzhou, provincie Jiangsu, VRC

58,8 %

C071

Vitasweet Jiangsu Co., Ltd, Liyang, Changzhou, provincie Jiangsu, VRC

58,8 %

C072

Alle andere ondernemingen

59,4 %

C999

3.   Wanneer een producent-exporteur in de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat:

a)

hij het in artikel 1, lid 1, omschreven product in het onderzoektijdvak (1 april 2014 tot en met 31 maart 2015) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

b)

hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen gelden, en

c)

hij het betrokken product na het verstrijken van het onderzoektijdvak daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

kan de tabel in artikel 1, lid 2, worden gewijzigd door toevoeging van de nieuwe producent-exporteur aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht voor de ondernemingen in de steekproef geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/262 zijn ingesteld, worden definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/262 van de Commissie van 25 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op aspartaam van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 50 van 26.2.2016, blz. 4).

(3)  Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 in zaak T-586/14, Xinyi PV Products (Anhui) Holdings/Commissie (PB C 156 van 2.5.2016, blz. 36). Tegen het arrest is hogere voorziening ingesteld (zaak C-301/16 P).

(4)  Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55).

(5)  CCM Information Sciences and Technology Co., Ltd is een onderzoeksbedrijf dat diensten verleent op het gebied van marktinformatie, gegevensverkenning, gegevensonderzoek en consulting (www.cnchemicals.com).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1963 van de Commissie van 30 oktober 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 287 van 31.10.2015, blz. 52).

(7)  De statistieken zijn verkregen uit de Chinese exportdatabank en zijn beschikbaar in het niet-vertrouwelijke dossier voor raadpleging door de belanghebbenden.

(8)  De enige producent in de Verenigde Staten heeft de markt in 2014 verlaten onder verwijzing naar de laaggeprijsde invoer als voornaamste reden: Nutrasweet to exit artificial sweetener aspartame business of 24 september 2014, www.cnbc.com/2014/09/24/. Volgens marktinformatie heeft Zuid-Korea zijn productievolumes afgebouwd en staat het op het punt de productie in de nabije toekomst volledig stop te zetten.

(9)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.


Top