EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R1139

Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad

OJ L 191, 15.7.2016, p. 1–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/1139/oj

15.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/1


VERORDENING (EU) 2016/1139 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 juli 2016

tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (3), waarbij de Unie partij is, zijn instandhoudingsverplichtingen vastgesteld, onder meer betreffende het behoud of het herstel van populaties van beviste soorten op een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.

(2)

Tijdens de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden om actie te ondernemen tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. Het is daarom noodzakelijk het exploitatieniveau van kabeljauw, haring en sprot in de Oostzee aan te passen om te garanderen dat die bestanden zodanig worden geëxploiteerd dat zij worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de MDO oplevert.

(3)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd, dat alle commercieel geëxploiteerde soorten duurzaam worden beheerd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt, als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (4).

(4)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) stelt de regels van het GVB vast in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB heeft onder meer tot doel te garanderen dat visserij en aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, het voorzorgsbeginsel toe te passen bij het visserijbeheer en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.

(5)

Uit wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) blijkt dat sommige kabeljauw-, sprotbestanden en haringbestanden worden geëxploiteerd op een niveau dat het voor de MDO vereiste niveau overschrijdt.

(6)

Sinds de inwerkingtreding in 2007 van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (6) is een beheersplan voor de kabeljauwbestanden van toepassing; de haring- en sprotbestanden vallen echter nog niet onder een dergelijk plan. Gezien de sterke biologische interacties tussen de kabeljauwbestanden en de pelagische bestanden kan de omvang van het kabeljauwbestand de omvang van de haring- en sprotbestanden beïnvloeden en omgekeerd. Bovendien hebben lidstaten en belanghebbende partijen zich uitgesproken voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beheersplannen voor de voornaamste in de Oostzee aanwezige bestanden.

(7)

Overeenkomstig artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dient het bij deze verordening vastgestelde meerjarenplan („het plan”) gebaseerd te zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen en moet het doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke termijnen, instandhoudingsreferentiepunten en vrijwaringsmaatregelen bevatten.

(8)

Het is passend een meersoortenvisserijplan vast te stellen dat rekening houdt met de dynamische relaties tussen de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden en ook aandacht heeft voor de soorten die de bijvangst van de visserij op die bestanden uitmaken, namelijk de schol-, bot-, tarbot- en grietbestanden in de Oostzee.

(9)

Doel van het plan moet zijn bij te dragen tot de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen, in het bijzonder door voor de betrokken bestanden de MDO te bereiken en te handhaven.

(10)

Aangezien bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een aanlandingsverplichting is ingevoerd die ook geldt voor alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, moet het plan ook bijdragen aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw, haring, sprot en schol.

(11)

Overeenkomstig de ecosysteemgerichte benadering en in aanvulling op het visserijgerelateerde beschrijvende element van Richtlijn 2008/56/EG zijn de beschrijvende elementen 1, 4 en 6 relevant voor het visserijbeheer.

(12)

Artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalt dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in overeenstemming met de in de meerjarenplannen opgenomen streefdoelen.

(13)

Het is passend dat het met de doelstelling inzake het bereiken en instandhouden van de MDO overeenkomende streefdoel voor de visserijsterfte (target fishing mortality — F) moet worden vastgesteld als bandbreedtes van waarden die in samenhang zijn met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY). Deze op wetenschappelijk advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om de flexibiliteit te bieden die nodig is om rekening te houden met ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, om bij te dragen aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om rekening te houden met de kenmerken van gemengde visserij. De FMSY-bandbreedtes zijn door de ICES berekend op grond van een aantal overwegingen. De bandbreedtes moeten ervoor zorgen dat de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bovengrens van de bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt. Deze bovengrens komt ook overeen met de zogenoemde adviesregel van de ICES, die inhoudt dat, wanneer de paaibiomassa onder het referentiepunt voor de minimale paaibiomassa (MSY Btrigger) belandt, F moet worden verminderd tot een waarde die niet hoger is dan een bovengrens gelijk aan de FMSY-puntwaarde vermenigvuldigd met de paaibiomassa in het TAC-jaar, gedeeld door MSY Btrigger. De ICES hanteert deze overwegingen en de adviesregel wanneer hij wetenschappelijk advies verstrekt over visserijsterfte en vangstmogelijkheden.

(14)

Voor de vaststelling van vangstmogelijkheden moet er een bovendrempelwaarde zijn voor FMSY-bandbreedtes bij normaal gebruik en, mits het betrokken bestand als in goede staat verkerend wordt beschouwd (boven MSY Btrigger) een bovengrens voor bepaalde gevallen. De vangstmogelijkheden moeten alleen tot op de bovengrens kunnen worden vastgesteld indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in het geval van gemengde visserij of indien dat noodzakelijk is om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen, of om de jaarlijkse schommelingen op het gebied van de visserijmogelijkheden te beperken. Met betrekking tot de toepassing van de bovengrens is het noodzakelijk de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in herinnering te brengen, op grond waarvan het exploitatieniveau voor de MDO uiterlijk in 2020 verwezenlijkt moet zijn.

(15)

Voor bestanden waarvoor die beschikbaar zijn, moeten er in het licht van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen instandhoudingsreferentiepunten worden vastgesteld, uitgedrukt als MSY Btrigger en Blim. Wanneer de bestandsomvang tot onder dat kritische paaibiomassaniveau daalt, moeten passende vrijwaringsmaatregelen worden overwogen.

(16)

Vrijwaringsmaatregelen moeten onder meer inhouden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer een bestand luidens wetenschappelijk advies gevaar loopt. Die maatregelen moeten worden aangevuld met alle andere passend geachte maatregelen.

(17)

Voor bestanden waarvoor die referentiepunten niet beschikbaar zijn, moet de voorzorgsbenadering worden toegepast.

(18)

Wanneer de Commissie een voorstel voor de herziening van de bijlagen bij deze verordening indient, is het belangrijk dat het Europees Parlement en de Raad ernaar streven dat die maatregelen snel worden goedgekeurd.

(19)

In het geval van de als bijvangst gevangen bestanden dienen, bij ontstentenis van wetenschappelijk advies over het minimale paaibiomassaniveau van die bestanden, specifieke instandhoudingsmaatregelen te worden vastgesteld wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn.

(20)

Teneinde de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting uit te voeren, dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen. Dergelijke maatregelen moeten worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen.

(21)

Het plan dient voorts te voorzien in de vaststelling, door middel van gedelegeerde handelingen, van bepaalde begeleidende technische maatregelen die moeten bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het plan, met name inzake de bescherming van paaiende of jonge vis, of tot verbetering van de selectiviteit.

(22)

Met het oog op een tijdige en evenredige aanpassing aan technische en wetenschappelijke vooruitgang, om flexibiliteit te waarborgen en om de ontwikkeling van bepaalde maatregelen mogelijk te maken, moet de bevoegdheid aan de Commissie worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen op het stuk van herstelmaatregelen voor schol, bot, tarbot en griet, de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting en technische maatregelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau en dat die raadpleging plaatsvindt in overeenstemming met de beginselen zoals bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 inzake beter wetgeven (7). Voor gelijke deelneming aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moet de Commissie bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(23)

Voor de indiening van gezamenlijke aanbevelingen van betrokken lidstaten moet een uiterste termijn worden vastgesteld, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(24)

Met het oog op de handhaving van de in deze verordening vervatte maatregelen dienen specifieke controlemaatregelen te worden aangenomen die deze waarin Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (8) voorziet, aanvullen.

(25)

Omdat de Oostzee een tamelijk klein visserijgebied is waar voornamelijk kleine vaartuigen korte visreizen maken, moet het krachtens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voorgeschreven gebruik van de voorafgaande kennisgeving worden uitgebreid, namelijk tot alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer, en moet de voorafgaande kennisgeving ten minste één uur voor het geraamde tijdstip van aankomst in de haven worden gedaan. Echter, rekening houdend met het beperkte effect op de betrokken bestanden van visreizen waarmee zeer kleine hoeveelheden vis zijn gemoeid en de administratieve last die de voorafgaande kennisgevingen betreffende dergelijke visreizen met zich brengen, is het passend een drempelwaarde voor dergelijke voorafgaande kennisgevingen vast te stellen, namelijk dat vaartuigen ten minste 300 kg kabeljauw of twee ton vis uit de pelagische bestanden aan boord hebben.

(26)

Evenzo moet het gebruik van het visserijlogboek zoals voorgeschreven in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 worden uitgebreid tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer.

(27)

Het is ook wenselijk dat, wat betreft vaartuigen die hun vangsten ongesorteerd aanladen, de tolerantiemarge voor de in het visserijlogboek vermelde ramingen van de hoeveelheden aan boord gehouden vis wordt aangepast.

(28)

Vastgesteld moet worden boven welke drempelwaarde een vissersvaartuig zijn vangsten kabeljauw, haring en sprot overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden. Bovendien moeten de lidstaten bij de aanwijzing van die havens of plaatsen dicht bij de kust de criteria van artikel 43, lid 5, van die verordening op zodanige wijze toepassen dat een doeltreffende controle op het aanlanden van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, gewaarborgd is.

(29)

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten bepalingen worden vastgesteld met het oog op de periodieke evaluatie door de Commissie van de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van het plan. Dergelijke evaluaties dienen te worden uitgevoerd na en gebaseerd te worden op een benchmarkingevaluatie van de betrokken bestanden door de ICES.

(30)

Met het oog op rechtszekerheid behoort te worden verduidelijkt dat maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, geacht worden in aanmerking te komen voor steun krachtens Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(31)

In het licht van de bij deze verordening vastgestelde maatregelen, moet Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (10) worden gewijzigd. Het is nodig de bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 vastgestelde gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden, worden gehandhaafd om paaiende en jonge vis te beschermen. Ook moet het verband tussen het plan en Verordening (EG) nr. 2187/2005 worden verduidelijkt wat de technische maatregelen betreft en moeten er passende procedures worden vastgesteld voor de goedkeuring van technische maatregelen in de context van meerjarenplannen. Voorts moeten de bijzondere voorschriften betreffende het aan boord houden van vistuig door vaartuigen die op kabeljauw vissen, worden geschrapt.

(32)

Verordening (EG) nr. 1098/2007 moet worden ingetrokken.

(33)

De goedkeuring van het plan laat de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie (11) onverlet,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een meerjarenplan („het plan”) vastgesteld voor de volgende, in de Uniewateren van de Oostzee aanwezige bestanden („de betrokken bestanden”) en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren:

a)

kabeljauw (Gadus morhua) in de ICES-deelgebieden 22-24 (kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee);

b)

kabeljauw (Gadus morhua) in de ICES-deelgebieden 25-32 (kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee);

c)

haring (Clupea harengus) in de ICES deelgebieden 25, 26, 27, 28.2, 29 en 32 (haring in het centrale deel van de Oostzee);

d)

haring (Clupea harengus) in ICES-deelgebied 28.1 (haring in de Golf van Riga);

e)

haring (Clupea harengus) in ICES-deelgebied 30 (haring in de Botnische Zee);

f)

haring (Clupea harengus) in ICES-deelgebied 31 (haring in de Botnische Baai);

g)

haring (Clupea harengus) in de ICES-deelgebieden 22-24 (kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee);

h)

sprot (Sprattus sprattus) in de ICES-deelgebieden 22-32 (sprot in de Oostzee).

2.   Deze verordening is ook van toepassing op de bijvangsten van schol (Pleuronectes platessa), bot (Platichthys flesus), tarbot (Scophthalmus maximus) en griet (Scophthalmus rhombus) in de ICES-deelgebieden 22-32 die bij de visserij op de bedoelde bestanden wordt gevangen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2187/2005. Voorts gelden de volgende definities:

1.   „pelagisch bestand”: een in artikel 1, lid 1, onder c) tot en met h), van deze verordening bedoeld bestand of een combinatie van daar bedoelde bestanden;

2.   „FMSY-bandbreedte”: een bandbreedte van waarden waarin alle niveaus van visserijsterfte binnen de wetenschappelijk aangegeven grenswaarden van die bandbreedte bij gemengde visserij volgens wetenschappelijk advies maximale duurzame opbrengsten (MDO) op lange termijn opleveren bij bestaande gemiddelde milieuomstandigheden zonder beduidende nadelige gevolgen voor het reproductieproces voor de betrokken bestanden;

3.   „MSY Flower” en „MSY Fupper: de laagste respectievelijk hoogste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

4.   „MSY Btrigger: het referentiepunt voor paaibiomassa waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn de MDO kan opleveren;

5.   „betrokken lidstaten”: lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer, namelijk Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden.

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN EN STREEFDOELEN

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), en met name de toepassing van de voorzorgsbenadering bij het visserijbeheer, en beoogt ervoor te zorgen dat de mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

2.   Het plan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de uitvoering van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de onder onderhavige verordening vallende soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

3.   Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum wordt beperkt. Het is coherent met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken.

Het plan beoogt met name:

a)

ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden, en

b)

bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen in bijlage I bij die richtlijn, in verhouding tot de rol die visserij voor de vervulling ervan speelt.

4.   De maatregelen uit hoofde van het plan worden genomen op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies.

Artikel 4

Streefdoelen

1.   Het streefdoel voor visserijsterfte wordt zo spoedig mogelijk verwezenlijkt en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 voor de betrokken bestanden en wordt van dan af gehandhaafd binnen de in bijlage I vermelde bandbreedtes en overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, neergelegde doelstellingen.

2.   Conform artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden de vangstmogelijkheden vastgesteld in overeenstemming met de doelstellingen en streefdoelen van het plan en zijn zij in overeenstemming met de bandbreedtes voor het streefdoel voor visserijsterfte zoals vermeld in kolom A van bijlage I bij deze verordening.

3.   Niettegenstaande leden 1 en 2 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op niveaus die overeenkomen met lagere visserijsterfteniveaus dan die welke in kolom A van bijlage I zijn vermeld.

4.   Niettegenstaande leden 2 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld in overeenstemming met de bandbreedtes voor visserijsterfte vermeld in kolom B van bijlage I, mits het betrokken bestand de referentiepunten voor minimale paaibiomassa vermeld in kolom A van bijlage II overschrijden:

a)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserij,

b)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of

c)

om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van dit lid, wordt dat toegelicht met een verwijzing naar een of meer van de onder a) tot en met c) genoemde voorwaarden.

5.   Wanneer luidens wetenschappelijk advies het exploitatieniveau voor de maximale duurzame opbrengst tegen 2020 voor de betrokken bestanden wordt verwezenlijkt, kunnen de vangstmogelijkheden voor dat bestand daarna worden vastgesteld overeenkomstig lid 4.

6.   Wanneer de Commissie op grond van wetenschappelijk advies van mening is dat de doelstellingen van dit plan niet langer op een correcte manier tot uiting komen in de bandbreedtes voor de visserijsterfte in bijlage I, kan zij met spoed een voorstel voor de herziening van die bandbreedtes indienen.

7.   De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder het grensreferentiepunt voor biomassa (Blim) vermeld in kolom B van bijlage II belandt, minder dan 5 % bedraagt.

HOOFDSTUK III

INSTANDHOUDINGSREFERENTIEPUNTEN

Artikel 5

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt als minimumniveau en grensniveau voor de paaibiomassa van een bestand, die worden toegepast om de volledige reproductiecapaciteit van het betrokken bestand niet aan te tasten, zijn opgenomen in bijlage II.

2.   Wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van enig betrokken bestand lager is dan het in kolom A van bijlage II bij deze verordening vastgestelde vermelde referentiepunt voor minimale paaibiomassa, worden alle passende herstelmaatregelen vastgesteld om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat de MDO kan opleveren, te waarborgen. In het bijzonder worden, teneinde die niveaus te bereiken, in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, van deze verordening en in overeenstemming met artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, de vangstmogelijkheden voor het betrokken bestand vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht op een waarde onder de in kolom B van bijlage I bij deze verordening vermelde bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa van dat bestand.

3.   Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van enig betrokken bestand kleiner is dan het grensreferentiepunt voor paaibiomassa zoals vermeld in kolom B van bijlage II bij deze verordening, worden bijkomende herstelmaatregelen genomen om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat de MDO kan opleveren te waarborgen, wat onder meer kan inhouden dat, in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4 van deze verordening en overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

4.   De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen bestaan in:

a)

maatregelen van de Commissie bij ernstige bedreigingen voor de biologische rijkdommen van de zee overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

noodmaatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en

c)

maatregelen krachtens artikelen 7 en 8 van deze verordening.

5.   De keuze van in dit artikel bedoelde maatregelen wordt bepaald door de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa zich onder de in lid 1 bedoelde niveaus bevindt.

6.   Wanneer de Commissie op grond van wetenschappelijk advies van mening is dat de doelstellingen van het plan niet langer op een correcte manier tot uiting komen in instandhoudingsreferentiepunten in bijlage II, kan zij met spoed een voorstel voor de herziening van die referentiepunten indienen.

HOOFDSTUK IV

SPECIFIEKE INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN VOOR SCHOL, BOT, TARBOT EN GRIET

Artikel 6

Maatregelen voor als bijvangst gevangen schol, bot, tarbot en griet

1.   Wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schol-, bot-, tarbot- of grietbestanden in de Oostzee, die als bijvangst worden gevangen bij het vissen op de betrokken bestanden, overeenkomstig de doelstellingen van artikel 3 van deze verordening worden beheerd, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de kenmerken van het vistuig, met name de maaswijdte, de haakgrootte, de constructie van het vistuig, de twijndikte en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van voorzieningen voor selectiviteit, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren;

b)

het gebruik van het vistuig, met name de onderwatertijd en de diepte waarop het vistuig wordt ingezet, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren;

c)

een verbod op of beperking van het vissen in specifieke gebieden, om paaiende en jonge vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere niet-doelvissoorten te beschermen;

d)

een verbod op of beperking van het vissen of het gebruik van bepaalde soorten vistuig gedurende specifieke perioden, om paaiende vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere niet-doelvissoorten te beschermen;

e)

minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen;

f)

andere kenmerken gerelateerd aan selectiviteit.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

HOOFDSTUK V

BEPALINGEN IN SAMENHANG MET DE AANLANDINGSVERPLICHTING

Artikel 7

Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende maatregelen:

a)

vrijstellingen van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij een hoge overlevingskans hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, van de visserijpraktijken en van het ecosysteem, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te faciliteren;

b)

de-minimisvrijstellingen, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te faciliteren; die de-minimisvrijstellingen worden verleend voor de gevallen bedoeld in, en zijn in overeenstemming met, artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

c)

bijzondere bepalingen betreffende het documenteren van vangsten, in het bijzonder met het oog op het toezicht op de uitvoering van de aanlandingsverplichting, en

d)

vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

HOOFDSTUK VI

TECHNISCHE MAATREGELEN

Artikel 8

Technische maatregelen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen:

a)

de specificatie van kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

b)

de specificatie van aanpassingen van of aanvullende hulpmiddelen voor vistuig, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

c)

de beperking van of het verbod op het gebruik van bepaald vistuig en visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of niet-doelvissoorten te beschermen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

d)

de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

HOOFDSTUK VII

REGIONALISERING

Artikel 9

Regionale samenwerking

1.   Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in artikelen 6, 7 en 8 van onderhavige verordening bedoelde maatregelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen de betrokken lidstaten gemeenschappelijke aanbevelingen indienen, voor de eerste keer niet later dan 21 juli 2017 en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 15. De betrokken lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer zich bij een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, een plotselinge verandering van de situatie voordoet. Gemeenschappelijke aanbevelingen met betrekking tot maatregelen betreffende een gegeven kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juli van het voorgaande jaar ingediend.

3.   De op grond van artikelen 6, 7 en 8 van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die op grond van andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.

HOOFDSTUK VIII

CONTROLE EN HANDHAVING

Artikel 10

Verhouding tot Verordening (EG) nr. 1224/2009

De in dit hoofdstuk vastgestelde controlemaatregelen zijn van toepassing ter aanvulling van die van Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 11

Voorafgaande kennisgevingen

1.   In afwijking van artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt de in dat artikel vermelde verplichting tot voorafgaande kennisgeving voor kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van acht meter of meer die ten minste 300 kg kabeljauw of twee ton vis uit pelagische bestanden aan boord hebben.

2.   In afwijking van artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedraagt de in dat artikel vermelde termijn voor voorafgaande kennisgeving ten minste één uur voor het geplande tijdstip van aankomst in de haven. De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaten kunnen per geval toestemming geven om de haven op een vroeger tijdstip binnen te varen.

Artikel 12

Logboeken

In afwijking van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 houden de kapiteins van op kabeljauw vissende vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van acht meter of meer overeenkomstig artikel 14 van die verordening een logboek van hun activiteiten bij.

Artikel 13

Tolerantiemarge in het logboek

In afwijking van artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt, in het geval van ongesorteerd aan te landen vangsten, voor de in het visserijlogboek vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis een tolerantiemarge van 10 % van de totale aan boord gehouden hoeveelheid.

Artikel 14

Aangewezen havens

De in levend gewicht uitgedrukte drempel voor de onder het meerjarenplan vallende soorten, bij overschrijding waarvan een vissersvaartuig zijn vangsten overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden, bedraagt:

a)

750 kg kabeljauw,

b)

vijf ton vis uit pelagische bestanden.

HOOFDSTUK IX

FOLLOW-UP

Artikel 15

Evaluatie van het plan

Uiterlijk op 21 juli 2019 en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten en de effecten van het plan op de bestanden waarop deze verordening van toepassing is en op de visserijen die deze bestanden exploiteren, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3. De Commissie kan op een vroegere datum verslag uitbrengen indien alle lidstaten of de Commissie zelf dat noodzakelijk achten.

HOOFDSTUK X

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt overeenkomstig de voorwaarden van dit artikel toegekend aan de Commissie.

2.   De in artikelen 6, 7 en 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 20 juli 2016. Uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar brengt de Commissie verslag uit over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikelen 6, 7 en 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Voor een gedelegeerde handeling wordt vastgesteld, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundige in overeenstemming met de beginselen zoals bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 inzake beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Steun van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.

Artikel 18

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005

Verordening (EG) nr. 2187/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 13 wordt lid 3 geschrapt.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden

1.   Alle visserij is van 1 mei tot en met 31 oktober verboden binnen de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

Gebied 1:

55° 45′ N.B., 15° 30′ O.L.

55° 45′ N.B., 16° 30′ O.L.

55° 00′ N.B., 16° 30′ O.L.

55° 00′ N.B., 16° 00′ O.L.

55° 15′ N.B., 16° 00′ O.L.

55° 15′ N.B., 15° 30′ O.L.

55° 45′ N.B., 15° 30′ O.L.

b)

Gebied 2:

55° 00′ N.B., 19° 14′ O.L.

54° 48′ N.B., 19° 20′ O.L.

54° 45′ N.B., 19° 19′ O.L.

54° 45′ N.B., 18° 55′ O.L.

55° 00′ N.B., 19° 14′ O.L.

c)

Gebied 3:

56° 13′ N.B., 18° 27′ O.L.

56° 13′ N.B., 19° 31′ O.L.

55° 59′ N.B., 19° 13′ O.L.

56° 03′ N.B., 19° 06′ O.L.

56° 00′ N.B., 18° 51′ O.L.

55° 47′ N.B., 18° 57′ O.L.

55° 30′ N.B., 18° 34′ O.L.

56° 13′ N.B., 18° 27′ O.L.

2.   In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten en schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer of met vrije beuglijnen toegestaan. Er mag geen ander vistuig aan boord worden gehouden.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 28 bis bis

Procedure voor de vaststelling van technische maatregelen in het kader van meerjarenplannen

De Commissie is bevoegd om, met het oog op de vaststelling van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (*) bedoelde handelingen en gedurende de looptijd daarvan, technische maatregelen vast te stellen. Die technische maatregelen worden vastgesteld bij overeenkomstig artikel 28 ter van onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde gedelegeerde handelingen en kunnen in voorkomend geval afwijken van:

a)

de in bijlagen II, III en IV bij deze verordening vervatte en in artikelen 3 en 4 en artikel 14, lid 1, van deze verordening bedoelde bepalingen inzake doelsoorten, maaswijdten en minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;

b)

de in artikel 5, leden 2, 3 en 4, en artikel 6 van en de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde structuur, kenmerken en regels voor het gebruik van actief vistuig;

c)

de in artikel 8 van deze verordening vastgestelde structuur, kenmerken en regels voor het gebruik van passief vistuig;

d)

de lijst(en) van coördinaten van gebieden en perioden waarin verboden of beperkingen gelden zoals neergelegd in de artikelen 16 en 16 bis van deze verordening;

e)

de soorten waarop artikel 18 bis, lid 1, van deze verordening van toepassing is, alsook de geografische gebieden en toepassingsperioden waarvoor de in dat lid vastgestelde beperkingen van de visserij op bepaalde bestanden gelden, alsmede de technische bijzonderheden van de in artikel 18 bis, lid 2, van deze verordening vervatte afwijking.

(*)  Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).”."

4)

In artikel 28 ter, leden 2, 3 en 5, worden de woorden „artikelen 14 bis en 28 bis” vervangen door de woorden „artikelen 14 bis, 28 bis en 28 bis bis”.

Artikel 19

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007

Verordening (EG) nr. 1098/2007 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 juli 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB C 230 van 14.7.2015, blz. 120.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 1 juli 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3.

(4)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(5)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(6)  Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(8)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).

(11)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor de Oostzee (PB L 370, 30.12.2014, blz. 40).


BIJLAGE I

STREEFDOEL VOOR DE VISSERIJSTERFTE

(als bedoeld in artikel 4)

Bestand

Bandbreedtes voor het streefdoel voor de visserijsterfte die in samenhang is met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY)

 

Kolom A

(Deel van de FMSY-bandbreedte als bedoeld in artikel 4, leden 2 en 3)

Kolom B

(Deel van de FMSY-bandbreedte als bedoeld in artikel 4, lid 4)

Kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee

0,15-0,26

0,26-0,45

Kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

Haring in het centrale deel van de Oostzee

0,16-0,22

0,22-0,28

Haring in de Golf van Riga

0,24-0,32

0,32-0,38

Haring in de Botnische Zee

0,11-0,15

0,15-0,18

Haring in de Botnische Baai

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

Haring in het westelijke deel van de Oostzee

0,23-0,32

0,32-0,41

Sprot in de Oostzee

0,19-0,26

0,26-0,27


BIJLAGE II

INSTANDHOUDINGSREFERENTIEPUNTEN VOOR DE PAAIBIOMASSA

(als bedoeld in artikel 5)

Bestand

Instandhoudingsreferentiepunten

 

Kolom A

Referentiepunt voor minimale paaibiomassa (in ton) als bedoeld in artikel 5, lid 2 (MSY Btrigger)

Kolom B

Grensreferentiepunt voor paaibiomassa (in ton) als bedoeld in artikel 5, lid 3 (Blim)

Kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee

38 400

27 400

Kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

Haring in het centrale deel van de Oostzee

600 000

430 000

Haring in de Golf van Riga

60 000

Niet gedefinieerd

Haring in de Botnische Zee

316 000

Niet gedefinieerd

Haring in de Botnische Baai

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

Haring in het westelijke deel van de Oostzee

110 000

90 000

Sprot in de Oostzee

570 000

410 000


Top