EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R0300

Verordening (EU) 2016/300 van de Raad van 29 februari 2016 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor hoge ambtsdragers van de EU

OJ L 58, 4.3.2016, p. 1–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/300/oj

4.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/1


VERORDENING (EU) 2016/300 VAN DE RAAD

van 29 februari 2016

tot vaststelling van de geldelijke regeling voor hoge ambtsdragers van de EU

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 243 en artikel 286, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad moet de salarissen, vergoedingen en pensioenen van hoge ambtsdragers („ambtsdragers”) van de EU, met inbegrip van de voorzitter van de Europese Raad (1), de voorzitter en de leden van de Commissie (2), de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (3), de presidenten, rechters, advocaten-generaal en griffiers bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (4), de voorzitter en de leden van de Rekenkamer (5) en de secretaris-generaal van de Raad (6), benevens alle vergoedingen welke als beloning kunnen gelden, vaststellen.

(2)

Het is passend dat financiële en andere voordelen de grote verantwoordelijkheid van ambtsdragers weerspiegelen. Daarom kunnen deze verschillen van die in het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie („het Statuut”).

(3)

Enkele aanpassingen van de bestaande financiële en andere voordelen van ambtsdragers zijn evenwel nodig om de institutionele ontwikkelingen in de Unie in aanmerking te nemen en de structuur van de geldelijke regeling te moderniseren, met name door, waar nodig, rekening te houden met de wijzigingen die zijn aangebracht bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) („het Statuut”). In het licht van de hervorming van het Statuut moeten er enkele wijzigingen worden aangebracht in Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom. Evenzo moet Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77 (8) worden geactualiseerd om rekening te houden met de hervorming van het Statuut. Aangezien zowel Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77 als Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom, die de geldelijke regeling voor diverse ambtsdragers regelen, ingrijpend moeten worden gewijzigd, is het ter wille van de duidelijkheid, de transparantie en een goede wetgevingspraktijk dienstig de twee verordeningen samen te voegen.

(4)

Teneinde op het gebied van de geldelijke regeling een evenwicht tussen personeelsleden van de EU en ambtsdragers te waarborgen, moeten er maatregelen worden genomen om de behandeling van ambtsdragers gelijk te trekken met die van personeelsleden van de EU in situaties waarin laatstgenoemden hebben geprofiteerd van een gemoderniseerde structuur van de geldelijke regeling, zoals met betrekking tot automatische actualiseringen van vergoedingen en de mogelijkheid om zich aan te sluiten bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering, ook na de beëindiging van het mandaat.

(5)

Voorts is het wenselijk het jaarlijkse pensioenopbouwpercentage en de pensioengerechtigde leeftijd af te stemmen op de wijzigingen van het Statuut, het toepasselijke opbouwpercentage te bepalen onder verwijzing naar het Statuut, en te zorgen voor automatische aanpassing aan toekomstige wijzigingen van het Statuut.

(6)

Andere wijzigingen moeten ervoor zorgen dat de duur van het recht van gewezen ambtsdragers op de maandelijkse overbruggingstoelage rechtstreeks overeenstemt met de diensttijd. Deze duur mag evenwel niet minder dan zes maanden en niet meer dan twee jaar bedragen, met dien verstande dat de overbruggingstoelage voor ambtsdragers ervoor moet zorgen dat, gedurende een beperkte periode direct na de beëindiging van het mandaat, een bepaald niveau van financiële zekerheid wordt gewaarborgd tot de volgende betaalde baan met een vergelijkbaar niveau van bezoldiging, of een andere bron van inkomsten, zoals het pensioen.

(7)

Ook moeten de toelagen en vergoedingen van kosten bij indiensttreding en bij beëindiging van de functie worden gelijkgetrokken met die welke op grond van het Statuut worden uitbetaald aan ambtenaren en andere personeelsleden. Daarbij moet waar nodig enige flexibiliteit worden geboden, met name in het geval van vergoedingen van verhuiskosten, waarbij rekening wordt gehouden met de representatieve functies van ambtsdragers.

(8)

De voorwaarden voor een ziektekostenverzekering voor huidige en voormalige ambtsdragers moeten aansluiten bij de desbetreffende voorwaarden die uit hoofde van de artikelen 72 en 73 van het Statuut van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden.

(9)

Om dezelfde redenen, aangezien de bij deze verordening vastgestelde voorschriften in de plaats moeten komen van die van Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom, Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77, en de Besluiten 2009/909/EU, 2009/910/EU en 2009/912/EU met uitzondering van artikel 5, moeten deze handelingen worden ingetrokken, onverminderd de voortgezette toepassing op alle ambtsdragers op wie één of meer van deze handelingen van toepassing zijn en wier mandaat nog loopt op, of is beëindigd vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende hoge ambtsdragers van de EU („ambtsdragers”):

a)

de voorzitter van de Europese Raad;

b)

de voorzitter en de leden van de Europese Commissie, met inbegrip van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid;

c)

de president en de leden, alsmede de griffier van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met inbegrip van de president, de leden en de griffier van het Gerecht en van gespecialiseerde rechtbanken;

d)

de secretaris-generaal van de Raad;

e)

de president en de leden van de Europese Rekenkamer.

2.   Deze verordening is van toepassing op alle ambtsdragers van wie de benoeming of verlenging van de benoeming van kracht wordt na 4 maart 2016.

3.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen eveneens van toepassing op andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII bij het Statuut. De ongehuwde partner van een ambtsdrager of een voormalig ambtsdrager wordt in het kader van het stelsel van ziektekostenverzekering evenwel beschouwd als de echtgenoot van die ambtsdrager indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), i), ii) en iii).

HOOFDSTUK II

BEZOLDIGING

Artikel 2

Salarissen

Van de datum van aanvaarding van hun ambt tot en met de laatste dag van de maand waarin zij hun ambt neerleggen, hebben ambtsdragers recht op een basissalaris dat gelijk is aan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de volgende percentages op het basissalaris van een ambtenaar van de Unie in rang 16, derde salaristrap:

Salaris

Instellingen

Voorzitter/President

Vicevoorzitter/Vicepresident

Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid

Lid

Griffier

Secretaris-generaal

Europese Raad

138 %

 

 

 

 

 

Raad

 

 

 

 

 

100 %

Europese Commissie

138 %

125 %

130 %

112,5 %

 

 

Hof van Justitie

138 %

125 %

 

112,5 %

101 %

 

Gerecht

112,5 %

108 %

 

104 %

95 %

 

Gespecialiseerde rechtbanken

104 %

 

 

100 %

90 %

 

Rekenkamer

115 %

 

 

108 %

 

 

Artikel 3

Belasting ten bate van de Unie — Solidariteitsheffing

1.   Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 (9) van de Raad is van toepassing op ambtsdragers.

2.   Artikel 66 bis van het Statuut is van overeenkomstige toepassing op ambtsdragers.

HOOFDSTUK III

VERGOEDINGEN

Artikel 4

Inrichtingsvergoeding en inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst — Verhuis- en reiskosten

Ambtsdragers hebben recht op:

a)

een inrichtingsvergoeding bij de aanvaarding van hun ambt, als bedoeld in artikel 5 van bijlage VII bij het Statuut, dat mutatis mutandis van toepassing is;

b)

een inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst, als bedoeld in artikel 24, lid 2, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, dat mutatis mutandis van toepassing is;

c)

de vergoeding van de reiskosten voor zichzelf en hun gezinsleden,

en

d)

de vergoeding van de kosten voor de verhuizing van hun persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico (diefstal, breuk, brand), binnen de grenzen van de plafonds voor de kosten die zijn vastgesteld voor ambtenaren van de instelling bij welke de ambtsdrager is benoemd, overeenkomstig artikel 9 van bijlage VII bij het Statuut. Na overlegging van facturen kunnen de instellingen afwijkingen toestaan voor de vergoeding van de daadwerkelijke verhuiskosten, die in elk geval het door de betrokken instelling voor haar personeel vastgestelde plafond met niet meer dan 50 % mogen overschrijden.

Bij verlenging van hun mandaat hebben ambtsdragers geen recht op eender welke in dit artikel genoemde vergoedingen. Dit geldt ook wanneer zij worden benoemd tot ambtsdrager of worden verkozen tot lid van een andere instelling van de Unie, indien deze instelling is gevestigd in de stad waar zij voordien uit hoofde van hun vorige mandaat waren gehouden te wonen en voor zover zij zich vóór deze nieuwe benoeming of verkiezing niet reeds opnieuw hadden ingericht.

Artikel 5

Standplaatsvergoeding

Van de datum van aanvaarding van hun ambt tot en met de laatste dag van de maand waarin zij hun ambt neerleggen, hebben ambtsdragers recht op een standplaatsvergoeding die is vastgesteld op 15 % van hun basissalaris.

Artikel 6

Gezinstoelagen

Van de datum van aanvaarding van hun ambt tot en met de laatste dag van de maand waarin zij hun ambt neerleggen, hebben ambtsdragers recht op een gezinstoelage die naar analogie van artikel 67 van het Statuut en van de artikelen 1 tot en met 3 van bijlage VII bij dit Statuut wordt vastgesteld.

Artikel 7

Representatievergoeding

Ambtsdragers ontvangen een maandelijkse representatievergoeding, in euro, en wel:

Instelling

Voorzitter/President

Vicevoorzitter/Vicepresident

Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid

Lid

Griffier

Europese Raad

1 418,07

 

 

 

 

Europese Commissie

1 418,07

911,38

911,38

607,71

 

Hof van Justitie

1 418,07

911,38

 

607,71

554,17

Gerecht

607,71

573,98

 

554,17

471,37

Gespecialiseerde rechtbanken

554

 

 

500

400

Artikel 8

Ambtsvergoeding

De presidenten van kamers bij het Hof van de Europese Unie en de eerste advocaat-generaal ontvangen naast de in de artikelen 4 tot en met 7 genoemde vergoedingen, voor de duur van hun mandaat een maandelijkse ambtsvergoeding, in euro, en wel:

Ambtsvergoeding

Hof van Justitie

Gerecht

Gespecialiseerde rechtbanken

Presidenten en eerste advocaat-generaal

Presidenten

Presidenten

810,74

739,47

500

Artikel 9

Kosten van dienstreizen

Ambtsdragers die zich voor de uitoefening van hun ambt moeten begeven buiten de plaats waar hun instelling is gevestigd, genieten:

a)

een vergoeding van hun reiskosten;

b)

een vergoeding van hun hotelkosten (uitsluitend kamerprijs, bedieningsgeld en belastingen);

c)

een dagelijkse vergoeding per gehele dag afwezigheid, gelijk aan 105 % van de dagvergoeding voor dienstreizen die in het Statuut is vastgesteld.

Artikel 10

Overbruggingstoelage

1.   Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin ambtsdragers hun ambt hebben neergelegd, ontvangen zij een maandelijkse overbruggingstoelage. De duur van dit recht op een maandelijkse overbruggingstoelage is gelijk aan de duur van de diensttijd. Hij mag evenwel niet minder bedragen dan zes maanden en niet meer dan twee jaar.

De toelage wordt vastgesteld op basis van het basissalaris dat de ambtsdrager ontving bij het neerleggen van zijn ambt, en bedraagt:

40 % indien de diensttijd niet meer dan twee jaar bedraagt,

45 % indien de diensttijd meer dan twee jaar maar niet meer dan drie jaar bedraagt,

50 % indien de diensttijd meer dan drie jaar maar niet meer dan vijf jaar bedraagt,

55 % indien de diensttijd meer dan vijf jaar maar niet meer dan tien jaar bedraagt,

60 % indien de diensttijd meer dan tien jaar maar niet meer dan vijftien jaar bedraagt,

65 % indien de diensttijd meer dan vijftien jaar bedraagt.

2.   Het recht op de overbruggingstoelage vervalt wanneer de voormalige ambtsdrager opnieuw bij de instellingen van de Unie wordt benoemd of tot lid van het Europees Parlement wordt verkozen, de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 11 bereikt, of overlijdt. In het geval van herbenoeming of verkiezing tot lid van het Europees Parlement wordt de toelage betaald tot de datum van ambtsaanvaarding en bij overlijden wordt de laatste betaling verricht over de maand waarin het overlijden plaatsvindt.

3.   Indien de voormalige ambtsdrager gedurende de periode waarin hij recht heeft op een maandelijkse overbruggingstoelage een bezoldigde functie gaat uitoefenen, wordt het bedrag waarmee de maandelijkse brutobezoldiging, d.w.z. vóór aftrek van belastingen, die hij in zijn nieuwe functie ontvangt, samen met de in lid 1 bedoelde toelage, het bedrag, vóór aftrek van de belasting, overschrijdt dat hij krachtens de artikelen 2, 5 en 6 als ambtsdrager in actieve dienst ontving, in mindering gebracht op de toelage. Voor de berekening van de in de nieuwe functie ontvangen bezoldiging worden alle vormen van bezoldiging in aanmerking genomen, met uitzondering van die welke terugbetaling van uitgaven vormen.

4.   De ambtsdrager doet op het tijdstip van de ambtsneerlegging en vervolgens op 1 januari van elk jaar en bij elke wijziging in zijn financiële positie, aan de voorzitter of de president van de instelling waartoe hij behoorde, opgave van alle vormen van bezoldiging die hij beroepshalve ontvangt, met uitzondering van die welke terugbetaling van uitgaven vormen.

Deze opgave, die op erewoord wordt gedaan, is van vertrouwelijke aard. De erin verstrekte informatie mag op geen andere manier worden gebruikt dan in deze verordening is bepaald en mag niet aan derden worden medegedeeld.

De bijkomende bezoldigingen die de voormalige ambtsdrager tijdens zijn actieve dienst rechtmatig heeft ontvangen, worden niet in mindering gebracht op de overbruggingstoelage.

5.   Voormalige ambtsdragers die recht hebben op de overbruggingstoelage hebben ook recht op de in artikel 6 bedoelde gezinsvergoeding indien zij aan de voorwaarden van dit artikel voldoen.

HOOFDSTUK IV

PENSIOENEN

Artikel 11

Pensioengerechtigde leeftijd

1.   Na de ambtsneerlegging hebben voormalige ambtsdragers tot aan hun overlijden recht op ouderdomspensioen, ingaande op de dag waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken die is vastgesteld in artikel 77 van het Statuut, dat van overeenkomstige toepassing is.

2.   Voormalige ambtsdragers kunnen evenwel ten hoogste zes jaar voordat zij de in lid 1 genoemde leeftijd bereiken, vragen in het genot van dit pensioen te worden gesteld. In dit geval wordt op het tijdstip van de aanvraag op het pensioen een coëfficiënt toegepast volgens onderstaande tabel:

tussen 6 en 4 jaar eerder

0,70

tussen minder dan 4 en 3 jaar eerder

0,75

tussen minder dan 3 en 2 jaar eerder

0,80

tussen minder dan 2 en één jaar eerder

0,87

minder dan één jaar eerder

0,95

Artikel 12

Pensioen

Artikel 77, tweede alinea, eerste zin, van het Statuut is van overeenkomstige toepassing. Het pensioen bedraagt twee maal het in artikel 77, tweede alinea, tweede zin van het Statuut bepaalde percentage van het laatst ontvangen basissalaris voor elk geheel ambtsjaar en 1/12e van dat bedrag voor elke gehele maand.

Indien de ambtsdrager verschillende functies bij de instellingen van de Unie heeft uitgeoefend, wordt het voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen salaris berekend naar verhouding van de periode gedurende welke hij elk van die functies heeft uitgeoefend.

Artikel 13

Budgettaire dekking

De uitkeringen krachtens de pensioenregeling waarin deze verordening voorziet, komen ten laste van de algemene begroting van de Unie. De lidstaten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen volgens de verdeelsleutel voor de financiering van deze uitgaven.

HOOFDSTUK V

SOCIALE BEPALINGEN

Artikel 14

Invaliditeit

Wanneer een ambtsdrager invalide wordt en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is zijn functie uit te oefenen en hij om die reden aftreedt of ambtshalve van zijn ambt wordt ontheven, heeft hij met ingang van de dag van aftreden of ontslag ambtshalve de volgende rechten:

a)

indien de invaliditeit als blijvend wordt aangemerkt, een levenslang pensioen, berekend overeenkomstig artikel 12, dat niet minder mag bedragen dan 30 % van het laatst ontvangen basissalaris. Hij heeft recht op het maximumpensioen indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van invaliditeit die zich heeft voorgedaan, of van een ziekte die hij heeft opgedaan, in de uitoefening van zijn functie;

b)

indien de invaliditeit tijdelijk is, tijdens de duur ervan, een invaliditeitspensioen waarvan het bedrag gelijk is aan 60 % van het laatst ontvangen basissalaris indien de invaliditeit zich heeft voorgedaan, of indien hij de ziekte heeft opgedaan, in de uitoefening van zijn functie, en gelijk is aan 30 % in de overige gevallen. Het invaliditeitspensioen wordt vervangen door een levenslang pensioen, berekend overeenkomstig artikel 12, wanneer de betrokkene de in artikel 11 bepaalde pensioengerechtigde leeftijd bereikt of wanneer hij het invaliditeitspensioen gedurende zeven jaar heeft ontvangen.

Artikel 15

Ziektekostenverzekering en andere vormen van verzekering, en prestaties

1.   De artikelen 72 en 73 van het Statuut zijn mutatis mutandis van toepassing op ambtsdragers. Ambtsdragers die recht hebben op de prestaties uit hoofde van artikel 72 van het Statuut, doen opgave van de vergoedingen die zij hebben ontvangen of waarop zij aanspraak kunnen maken krachtens een andere bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven ziektekostenverzekering, voor zichzelf of voor personen die door hun verzekering zijn gedekt. Indien het totale bedrag van de vergoedingen die zij zouden kunnen ontvangen, de som van de in artikel 72, lid 1, van het Statuut bedoelde vergoedingen te boven gaat, wordt het verschil in mindering gebracht op het krachtens artikel 72, lid 1, van het Statuut te vergoeden bedrag, met uitzondering van vergoedingen uit hoofde van een particuliere aanvullende ziektekostenverzekering ter dekking van het deel van de kosten dat niet wordt vergoed door het stelsel van ziektekostenverzekering van de Unie.

2.   Voormalige ambtsdragers die in aanmerking komen voor de in artikel 12 van deze verordening bedoelde pensioenregeling, voor de in artikel 10 van deze verordening bedoelde overbruggingstoelage, of voor de in artikel 14 van deze verordening bedoelde regeling inzake invaliditeitspensioen, kunnen verzoeken dat de dekking uit hoofde van artikel 72 van het Statuut, als bepaald in lid 1 van dit artikel, ook voor hen geldt.

3.   Voormalige ambtsdragers die niet in aanmerking komen voor de in artikel 12 van deze verordening bedoelde pensioenregeling, voor de in artikel 10 van deze verordening bedoelde overbruggingstoelage, of voor de in artikel 14 van deze verordening bedoelde regeling inzake invaliditeitspensioen, kunnen verzoeken te mogen vallen onder artikel 72 van het Statuut, als bepaald in lid 1 van dit artikel, op voorwaarde dat zij geen winstgevende activiteit uitoefenen. Zij betalen in dat geval het volledige bedrag van de voor die dekking noodzakelijke bijdragen. Deze bijdragen worden berekend op basis van het bedrag van de maandelijkse overbruggingstoelage uit hoofde van artikel 10 van deze verordening, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de opeenvolgende actualiseringen van dit bedrag.

4.   De artikelen 74 en 75 van het Statuut, die onder meer betrekking hebben op prestaties bij geboorte en overlijden, zijn mutatis mutandis van toepassing op ambtsdragers.

Artikel 16

Overlijden in dienstbetrekking

Indien een ambtsdrager vóór het einde van zijn mandaat overlijdt, dan ontvangen de overlevende echtgenoot of de kinderen te zijnen laste tot en met het einde van de derde maand na de maand van overlijden de bezoldiging waarop de ambtsdrager krachtens de artikelen 2, 5 en 6 recht zou hebben gehad.

Artikel 17

Subrogatie

Indien de oorzaak van de invaliditeit of het overlijden van een ambtsdrager aan een derde is te wijten, treedt de Unie, voor zover daardoor voor haar uit deze pensioenregeling verplichtingen voortvloeien, van rechtswege in alle rechten van de ambtsdrager of van diens rechtverkrijgenden ter zake van hun rechtsvordering tegen de aansprakelijke derde.

Artikel 18

Overlevingspensioen

1.   De overlevende echtgenoot en de kinderen ten laste van een ambtsdrager of voormalig ambtsdrager die op het tijdstip van zijn overlijden recht op pensioen had, genieten overlevingspensioen.

Dat pensioen is gelijk aan een percentage van het pensioen dat uit hoofde van artikel 12 op de datum van overlijden aan de ambtsdrager of voormalige ambtsdrager toekomt, namelijk:

voor de overlevende echtgenoot:

60 %

voor elk kind als één ouder overleden is

10 %

voor elk kind als beide ouders overleden zijn

20 %

Als ambtsdragers evenwel tijdens hun mandaat overlijden:

bedraagt het overlevingspensioen van de overlevende echtgenoot 36 % van het op het tijdstip van overlijden genoten basissalaris,

mag het overlevingspensioen van de eerste wees niet minder zijn dan 12 % van het op het tijdstip van overlijden genoten basissalaris. Als meerdere wezen zijn, wordt het totale bedrag van het overlevingspensioen gelijkelijk over die wezen verdeeld.

2.   Het totale bedrag van de aldus toegekende overlevingspensioenen mag niet hoger zijn dan het pensioen van de ambtsdrager of voormalige ambtsdrager op de grondslag waarvan ze zijn vastgesteld. In voorkomend geval wordt het maximumbedrag van de overlevingspensioenen die kunnen worden toegekend, overeenkomstig de in lid 1 genoemde percentages over de begunstigden verdeeld.

3.   De overlevingspensioenen gaan in op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die van het overlijden. Wordt echter artikel 16 toegepast, dan gaan zij in op de eerste dag van de vierde maand volgende op die van het overlijden.

4.   Het recht op overlevingspensioen eindigt aan het einde van de kalendermaand tijdens welke degene die er recht op heeft, overlijdt. Voorts eindigt het recht op wezenpensioen aan het einde van de maand waarin de wees de leeftijd van 21 jaar bereikt. Dit recht wordt echter verlengd zolang de school- of beroepsopleiding van de wees duurt, doch ten hoogste tot het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 25 jaar bereikt.

De wees die wegens ziekte of invaliditeit niet in staat is in zijn behoeften te voorzien, behoudt recht op pensioen.

5.   De persoon die gehuwd is met een voormalige ambtsdrager die op de datum van het huwelijk krachtens deze verordening recht op pensioen had, heeft evenmin als de uit dit huwelijk geboren kinderen recht op overlevingspensioen, tenzij het huwelijk ten minste vijf jaar voor het overlijden van de voormalige ambtsdrager is gesloten.

6.   Bij hertrouwen verliest de overlevende echtgenoot zijn recht op overlevingspensioen. Hij ontvangt een bedrag ineens van tweemaal het jaarlijkse overlevingspensioen.

7.   Indien de ambtsdrager een overlevende echtgenoot en wezen uit een vorig huwelijk of andere rechthebbenden nalaat, of wezen uit andere huwelijken, wordt het totale pensioen toegewezen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 22, 27 en 28 van bijlage VIII bij het Statuut.

8.   De overlevende echtgenoot en de kinderen ten laste van ambtsdragers hebben recht op prestaties bij ziekte uit hoofde van het stelsel van sociale zekerheid waarin het Statuut voorziet.

Zij doen opgave van de vergoedingen die zij hebben ontvangen of waarop zij aanspraak kunnen maken krachtens een andere bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven ziektekostenverzekering, voor zichzelf of voor personen die door hun verzekering zijn gedekt. Indien het totale bedrag van de vergoedingen die zij zouden kunnen ontvangen, de som van de in artikel 72, lid 1, van het Statuut bedoelde vergoedingen te boven gaat, wordt het verschil in mindering gebracht op het krachtens artikel 72, lid 1, van het Statuut te vergoeden bedrag, met uitzondering van vergoedingen uit hoofde van een particuliere aanvullende ziektekostenverzekering ter dekking van het deel van de kosten dat niet wordt vergoed door het stelsel van ziektekostenverzekering van de Unie.

HOOFDSTUK VI

ACTUALISERINGEN EN BEREKENINGSMETHODEN

Artikel 19

Actualisering van prestaties en pensioenen

De toelagen in de artikelen 7 en 8 en de pensioenuitkeringen in de artikelen 12, 14 en 18 worden geactualiseerd met het bedrag dat het resultaat is van de toepassing — mutatis mutandis — van artikel 65 van het Statuut en van bijlage XI bij het Statuut.

Deze bepaling is van toepassing op de pensioenuitkeringen van ambtsdragers van wie het mandaat nog loopt op, of is geëindigd voor 4 maart 2016.

Artikel 20

Correctiecoëfficiënten

Op de in artikel 2 bedoelde basissalarissen, de in artikel 5 bedoelde toelagen en de in artikel 6 bedoelde gezinstoelagen wordt in voorkomend geval een aanpassingscoëfficiënt toegepast overeenkomstig artikel 64 van het Statuut.

Artikel 21

Non-cumulatie

De in artikel 10 bedoelde overbruggingstoelage, het in artikel 12 bedoelde pensioen en de in artikel 14 bedoelde pensioenen kunnen niet samen door dezelfde persoon worden ontvangen. Indien de ambtsdrager aanspraak kan maken op de toepassing van meer dan één van deze bepalingen, wordt slechts de gunstigste bepaling op hem toegepast. Wanneer de ambtsdrager evenwel de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, als bepaald in artikel 11, vervalt het recht op de overbruggingstoelage.

HOOFDSTUK VII

WIJZE VAN UITBETALING

Artikel 22

Plaats en uitvoering van betaling

1.   De uit hoofde van de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, 15 en 16 verschuldigde bedragen worden uitbetaald in, en in de valuta van, het land waar de ambtsdragers hun functie vervullen of, op hun verzoek, in euro op een bankrekening in de Unie.

2.   Artikel 17, leden 2 tot en met 4, van bijlage VII bij het Statuut is mutatis mutandis van toepassing op ambtsdragers.

3.   Op de krachtens de artikelen 10, 12, 14 en 18 verschuldigde bedragen wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast. Deze bedragen worden in euro uitbetaald aan de begunstigden die in de Europese Unie verblijven, op een bankrekening in de Unie.

Aan begunstigden die buiten de Europese Unie verblijven, wordt het pensioen in euro betaald, op een bankrekening in de Unie of in het land waar zij hun verblijfplaats hebben. Bij wijze van uitzondering kan het pensioen in een andere valuta in het land van verblijf van de pensioentrekkende worden betaald, waarbij de omrekening geschiedt op basis van de meest recente wisselkoersen die voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie worden gebruikt.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Vervallen van rechten

Bij ontslag ambtshalve omdat hij op ernstige wijze is tekortgeschoten overeenkomstig de relevante Verdragsbepalingen, kan de ambtsdrager zijn recht op de overbruggingstoelage of op ouderdomspensioen verliezen. Deze maatregel heeft echter geen gevolgen voor zijn rechtverkrijgenden.

Artikel 24

Opt-inclausule — Overgangsbepalingen

1.   Onverminderd artikel 1, lid 2, kunnen ambtsdragers die hun ambt voor 4 maart 2016 uitoefenden, alsook voormalige ambtsdragers die hun ambt voor die datum uitoefenden, verzoeken dat artikel 15 op hen wordt toegepast. Dit verzoek wordt gedaan binnen zes maanden na 4 maart 2016.

2.   De artikelen 20, 24 en 25, en de eerste zin van artikel 24 bis, van bijlage XIII bij het Statuut, zijn mutatis mutandis van toepassing op de begunstigden van de uit hoofde van de artikelen 10, 11, 12, 14 en 18 verschuldigde bedragen. De datum van 1 januari 2014, die wordt genoemd in artikel 24 bis van bijlage XIII bij het Statuut, wordt evenwel geacht de datum van 4 maart 2016] te zijn.

Artikel 25

Intrekkingsbepalingen en bepalingen die van kracht blijven

1.   De volgende handelingen worden ingetrokken onverminderd de voortgezette toepassing ervan op ambtsdragers van wie het mandaat nog loopt op, of is geëindigd voor 4 maart 2016:

a)

Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom;

b)

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77;

c)

Besluit 2009/909/EU;

d)

Besluit 2009/910/EU;

e)

Besluit 2009/912/EU, met uitzondering van artikel 5 daarvan.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

3.   Verordeningen nr. 63 van de Raad (EEG) (10) en nr. 14 van de Raad (EGA) (11), het Besluit van de Bijzondere Raad van ministers van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 22 mei 1962 (12) en Verordening nr. 62 (EEG), nr. 13 (EGA) van de Raden (13), met uitzondering van artikel 20 van deze teksten, worden ingetrokken.

4.   Het besluit van de Bijzondere Raad van ministers van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 13 en 14 oktober 1958 blijft van kracht.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 4 maart 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 februari 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

H.G.J. KAMP


(1)  Besluit 2009/909/EU van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de voorzitter van de Europese Raad (PB L 322 van 9.12.2009, blz. 35).

(2)  Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, de president, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg alsmede de president, de leden en de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 187 van 8.8.1967, blz. 1).

(3)  Besluit 2009/910/EU van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (PB L 322 van 9.12.2009, blz. 36).

(4)  Zie voetnoot 2.

(5)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77 van de Raad van 18 oktober 1977 tot vaststelling van de geldelijke regeling van de leden van de Rekenkamer (PB L 268 van 20.10.1977, blz. 1).

(6)  Besluit 2009/912/EU van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie (PB L 322 van 9.12.2009, blz. 38).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15).

(8)  Zie voetnoot 5.

(9)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8.).

(10)  Verordening nr. 63 van de Raad tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de leden van de Commissie (PB 62 van 19.7.1962, blz. 1724/62.

(11)  Verordening nr. 14 van de Raad tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de leden van de Commissie (PB 62 van 19.7.1962, blz. 1730/62).

(12)  Besluit van de Bijzondere Raad van ministers van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de leden van de Hoge Autoriteit (PB 62 van 19.7.1962, blz. 1734/62).

(13)  Verordening nr. 62/EEG, nr. 13/EGA der Raden tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de leden van het Hof van Justitie (PB 62 van 19.7.1962, blz. 1713/62).


Top