EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32015R2447
Commission Implementing Regulation (EU) 2015/2447 of 24 November 2015 laying down detailed rules for implementing certain provisions of Regulation (EU) No 952/2013 of the European Parliament and of the Council laying down the Union Customs Code
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
OJ L 343, 29.12.2015, p. 558–893
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 15/03/2023
29.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 343/558 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2447 VAN DE COMMISSIE
van 24 november 2015
houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 291,
Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name de artikelen 8, 11, 17, 25, 32, 37, 41, 50, 54, 58, 63, 66, 76, 100, 107, 123, 132, 138, 143, 152, 157, 161, 165, 169, 176, 178, 181, 184, 187, 193, 200, 207, 209, 213, 217, 222, 225, 232, 236, 266, 268, 273 en 276,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In samenhang met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden bij Verordening (EU) nr. 952/2013 (het wetboek) aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden verleend om ter wille van de duidelijkheid, nauwkeurigheid en voorzienbaarheid de procedureregels voor een aantal onderdelen nader te bepalen. |
(2) |
Het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, zoals voorgeschreven bij Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), is niet alleen essentieel voor de vergemakkelijking van de handel, maar ook voor de effectiviteit van de douanecontroles, en levert zo een wezenlijke bijdrage aan de vermindering van de kosten voor het bedrijfsleven en de risico’s voor de maatschappij. Daarom zijn voor de uitwisselingen van inlichtingen tussen douaneautoriteiten enerzijds en tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten anderzijds, evenals voor de opslag van deze inlichtingen met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken, specifieke regels voor de te gebruiken informatiesystemen vereist. Er moet worden voorzien in de opslag en verwerking van douane-informatie en in een geharmoniseerde interface met marktdeelnemers die fungeert als een component van de systemen die de bedrijven een rechtstreekse en geharmoniseerde EU-toegang bieden, waar passend. Bij de opslag en verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening worden de geldende nationale en EU-gegevensbeschermingsbepalingen onverkort in acht genomen. |
(3) |
Bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening worden de geldende nationale en EU-gegevensbeschermingsbepalingen onverkort in acht genomen. |
(4) |
In die gevallen waarin autoriteiten of personen uit derde landen elektronische systemen zullen gebruiken, wordt hun toegang beperkt tot de vereiste functionaliteit en in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van de Unie. |
(5) |
Om te garanderen dat er voor iedere marktdeelnemer slechts één registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (EORI-nummer) is, zijn duidelijke en transparante voorschriften nodig waarin de douaneautoriteit wordt vastgesteld die bevoegd is om dit nummer toe te wijzen. |
(6) |
Ter vergemakkelijking van de juiste werking en het juiste onderhoud van het elektronische systeem inzake bindende tariefinlichtingen en het efficiënte gebruik van de daarin geüploade gegevens, moeten regels voor het opzetten van dat systeem en de werking ervan worden vastgesteld. |
(7) |
Ter vergemakkelijking en voor een doeltreffend toezicht moet een elektronisch informatie- en communicatiesysteem voor de uitwisseling en de opslag van informatie over de bewijzen van de douanestatus van Uniegoederen worden ingevoerd. |
(8) |
De verplichting om vooraf gegevens te verstrekken die vereist zijn voor de indiening van de aangifte CN 23 in elektronische vorm, brengt aanpassingen in de verwerking van douaneaangiften met betrekking tot postzendingen met zich mee, met name wat betreft zendingen die voor vrijstelling van douanerechten in aanmerking komen. |
(9) |
De vereenvoudigingen voor het douanevervoer moeten in overeenstemming worden gebracht met de door het wetboek beoogde elektronische omgeving die beter aansluit bij de behoeften van marktdeelnemers en tegelijkertijd essentieel is voor de vergemakkelijking van de legale handel en de effectiviteit van de douanecontroles. |
(10) |
Om een efficiëntere werking van en een beter toezicht te garanderen op het douanevervoer dat momenteel op papier wordt verricht of gedeeltelijk is geautomatiseerd, is het wenselijk dat de procedures voor douanevervoer voor alle vervoerswijzen volledig worden geautomatiseerd, met gedefinieerde uitzonderingen in het belang van reizigers en de bedrijfscontinuïteit. |
(11) |
Om uitvoering te geven aan het recht van eenieder om te worden gehoord voordat de douaneautoriteiten een voor die persoon ongunstige beschikking geven, moeten procedureregels worden vastgelegd voor de uitoefening van dat recht, waarbij ook rekening wordt gehouden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de grondrechten die integrerend deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie en met name van het recht op behoorlijk bestuur. |
(12) |
Om te zorgen dat het systeem van aanvragen voor beschikkingen met betrekking tot de douanewetgeving werkt en om een soepele en doeltreffende besluitvorming door de douaneautoriteiten te garanderen, is het van het grootste belang dat lidstaten aan de Commissie een lijst meedelen van hun bevoegde douaneautoriteiten bij wie aanvragen voor beschikkingen moeten worden ingediend. |
(13) |
Er zijn gemeenschappelijke regels nodig voor de indiening en aanvaarding van een beschikking inzake bindende inlichtingen, evenals voor het nemen van dergelijke beschikkingen, om gelijke voorwaarden voor alle marktdeelnemers te garanderen. |
(14) |
Aangezien er nog een upgrade van het elektronische systeem inzake bindende tariefinlichtingen moet plaatsvinden, moeten er tot die upgrade papieren formulieren voor BTI-aanvragen en -beschikkingen worden gebruikt. |
(15) |
Om te voldoen aan de verplichting dat een beschikking inzake bindende inlichtingen bindend moet zijn, moet in de douaneaangifte een verwijzing naar de desbetreffende beschikking worden opgenomen. Om er daarnaast voor te zorgen dat de douaneautoriteiten doeltreffend toezicht houden op de naleving van de verplichtingen als gevolg van een beschikking inzake bindende tariefinlichting, is het tevens nodig om de procedureregels vast te stellen voor het verzamelen en het gebruik van toezichtsgegevens die relevant zijn voor het toezicht op het gebruik van die beschikking. Daarnaast is het noodzakelijk te specificeren hoe dat toezicht moet worden verricht zolang de upgrade van de elektronische systemen niet heeft plaatsgevonden. |
(16) |
Om uniformiteit, transparantie en rechtszekerheid te garanderen zijn er procedureregels nodig voor het verlengde gebruik van beschikkingen inzake bindende tariefinlichtingen en om de douaneautoriteiten in kennis te stellen dat het geven van een beschikking inzake bindende inlichtingen wordt geschorst voor goederen waarvan de juiste en uniforme tariefindeling of oorsprongsbepaling niet kan worden gegarandeerd. |
(17) |
De criteria voor de toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer (AEO) voor douanevereenvoudigingen en van de status van geautoriseerde marktdeelnemer voor veiligheid, die tevens kunnen worden gecombineerd, en de procedure om deze status aan te vragen, moeten nader worden vastgelegd om ten aanzien van de verschillende soorten status van AEO-vergunningen een uniforme tenuitvoerlegging te garanderen. |
(18) |
Aangezien er nog een upgrade moet plaatsvinden van het elektronisch systeem dat vereist is voor de toepassing van de bepalingen van het wetboek voor zowel de aanvraag als de vergunning waarbij de status van geautoriseerd marktdeelnemer (AEO) wordt verleend, moeten tot die upgrade de huidige papieren en elektronische methoden verder worden gebruikt. |
(19) |
Een uniforme en doeltreffende toepassing van douanecontroles vereist een geharmoniseerde uitwisseling van informatie betreffende risico’s en risicoanalyse-resultaten. Daarom moet voor risicogerelateerde communicatie tussen douaneautoriteiten en tussen deze autoriteiten en de Commissie, en voor de opslag van deze informatie, een elektronisch communicatie- en informatiesysteem worden gebruikt. |
(20) |
Om te zorgen voor een juiste en uniforme toepassing van de tariefcontingenten moeten er voorschriften voor het beheer ervan en voor de bijbehorende verantwoordelijkheden van de douaneautoriteiten worden vastgesteld. Het is ook gewenst om procedureregels vast te stellen voor de goede werking van het elektronische systeem voor het beheer van tariefcontingenten. |
(21) |
Er zijn procedureregels nodig om het verzamelen van toezichtsgegevens over aangiften voor het vrije verkeer of over uitvoeraangiften die representatief zijn voor de Unie, te garanderen. Daarnaast moeten procedureregels voor de goede werking van het elektronische systeem voor dat toezicht worden vastgesteld. Het is verder nodig procedureregels vast te stellen voor het verzamelen van toezichtsgegevens zolang er nog geen upgrade heeft plaatsgevonden van het elektronische systeem voor dat toezicht en de nationale invoer- en uitvoersystemen. |
(22) |
In de context van niet-preferentiële oorsprongsregels zijn procedureregels nodig voor het leveren en de controle van het bewijs van oorsprong wanneer in landbouwvoorschriften of andere Unievoorschriften in dit bewijs van oorsprong is voorzien om voor bijzondere invoerregelingen in aanmerking te komen. |
(23) |
In het kader van het stelsel van algemene preferenties (SAP) van de Unie en van de eenzijdig door de Unie aangenomen preferentiële tariefmaatregelen ten gunste van bepaalde landen of gebieden, moeten procedures en formulieren worden vastgesteld om een gemeenschappelijke toepassing van de oorsprongsregels te garanderen. Er moeten ook bepalingen worden vastgesteld om te zorgen voor de naleving van de desbetreffende voorschriften door SAP-begunstigde landen en deze landen of gebieden, evenals procedures voor een doeltreffende administratieve samenwerking met de Unie om controles te vergemakkelijken en fraude te voorkomen of bestrijden. |
(24) |
In de context van preferentiële oorsprongsregels zijn procedures nodig voor de afgifte van bewijzen van oorsprong in de Unie, inclusief bepalingen betreffende de uitwisseling van inlichtingen tussen marktdeelnemers door middel van leveranciersverklaringen en de werking van administratieve samenwerking tussen lidstaten, met name door de afgifte van inlichtingenbladen INF 4. Deze procedures moeten rekening houden met en de kloof verkleinen die is ontstaan door het feit dat de Unie vrijhandelsovereenkomsten heeft gesloten waarin niet altijd voorschriften zijn opgenomen voor de vervanging van bewijzen van oorsprong voor het verzenden van nog niet voor het vrije verkeer vrijgegeven producten naar andere elders in de partijen bij dergelijke overeenkomsten. Dergelijke procedures moeten eveneens rekening houden met het feit dat de Unie in toekomstige vrijhandelsovereenkomsten mogelijk evenmin uitgebreide voorschriften opneemt of in het geheel geen voorschrift opneemt voor de certificering van de oorsprong en zich uitsluitend verlaat op de interne wetgeving van de partijen. Daarom moeten er ten behoeve van dergelijke overeenkomsten algemene procedures worden vastgesteld voor de toekenning van vergunningen „toegelaten exporteur”. Volgens dezelfde redenering moet ook worden voorzien in procedures voor de registratie van exporteurs buiten het SAP-kader. |
(25) |
Binnen het SAP-kader zijn procedures nodig om de vervanging van bewijzen van oorsprong te vergemakkelijken, ongeacht of het om certificaten van oorsprong, formulier A, factuurverklaringen of attesten van oorsprong gaat. Dergelijke voorschriften moeten de overbrenging vergemakkelijken van nog niet voor het vrije verkeer vrijgegeven producten naar elders in het douanegebied van de Unie, of, in voorkomend geval, naar Noorwegen, Zwitserland of Turkije, zodra dat land aan bepaalde voorwaarden voldoet. Er moet ook worden voorzien in formulieren voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en door de exporteurs te gebruiken formulieren voor de aanvraag van de status van geregistreerde exporteur. |
(26) |
Om een uniforme en geharmoniseerde toepassing van de bepalingen betreffende de douanewaarde te waarborgen met inachtneming van de internationale regels, moeten procedureregels worden vastgesteld die verduidelijken hoe de douanewaarde wordt vastgesteld. Om dezelfde redenen moeten procedureregels worden vastgesteld die verduidelijken hoe de bijkomende methoden voor de vaststelling van de douanewaarde moeten worden toegepast en hoe de douanewaarde in specifieke gevallen en onder specifieke omstandigheden moet worden vastgesteld. |
(27) |
Gezien de noodzaak om in een adequate bescherming van de financiële belangen van de Unie en van de lidstaten en in gelijke concurrentievoorwaarden voor de marktdeelnemers te voorzien, moeten procedureregels worden vastgesteld met betrekking tot de zekerheidstelling, de vaststelling van het bedrag ervan en, rekening houdend met de aan de verschillende douaneregelingen verbonden risico’s, het toezicht op de zekerheid door de betrokken marktdeelnemer en door de douaneautoriteiten. |
(28) |
Om de invordering van de douaneschuld veilig te stellen, moet de wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten worden gewaarborgd wanneer een douaneschuld in een andere lidstaat is ontstaan dan de lidstaat die de zekerheid heeft aanvaard. |
(29) |
Om de uniforme interpretatie van de voorschriften voor terugbetaling of kwijtschelding van rechten in de hele Unie te vergemakkelijken, moeten er procedures en vereisten worden vastgesteld. De terugbetaling of kwijtschelding is afhankelijk van de vervulling van de vereisten en de formaliteiten die op Unieniveau moeten worden verduidelijkt om de toepassing van het wetboek in de lidstaten te vergemakkelijken en verschillen in behandeling te voorkomen. De voorwaarden waaronder wederzijdse bijstand tussen de douaneautoriteiten kan plaatsvinden, moeten worden verduidelijkt met het oog op de terugbetaling of kwijtschelding in gevallen waarin aanvullende informatie moet worden verkregen. Er moet tevens worden voorzien in een uniforme toepassing in die gevallen van terugbetaling of kwijtschelding waarbij de uitvoer of vernietiging niet onder toezicht van de douane heeft plaatsgevonden. Er moeten voorwaarden en bewijsstukken worden vastgesteld om aan te tonen dat de goederen, waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, zijn uitgevoerd of vernietigd. |
(30) |
De lidstaten houden een lijst ter beschikking van de Commissie met gevallen van terugbetaling of kwijtschelding waarbij het betrokken bedrag van minder belang is, zodat de Commissie in het kader van de eigen middelen controles kan verrichten en de financiële belangen van de Unie kan beschermen. |
(31) |
Om rekening te houden met de gevallen waarin bepaalde gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen in een vroeg stadium van het vervoer van goederen moeten worden ingediend met het oog op een betere bescherming tegen ernstige dreigingen, en de gevallen waarin, naast de vervoerder, ook andere personen gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen indienen, met het oog op een doeltreffender risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden, moet het mogelijk zijn om de summiere aangifte bij binnenbrengen via meer dan één gegevensset in te dienen. Er moeten duidelijke regels over de registratie van de overgelegde stukken en de wijzigingen worden vastgesteld. |
(32) |
Om een verstoring van de legale handel te voorkomen, moeten in de regel binnen de voor het indienen van een summiere aangifte bij binnenbrengen voorgeschreven termijnen risicoanalyses voor veiligheidsdoeleinden worden verricht, met uitzondering van gevallen waarin een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd. |
(33) |
Aangezien er nog geen volledige upgrade heeft plaatsgevonden van het invoercontrolesysteem, dat noodzakelijk is voor de toepassing van de bepalingen van het wetboek betreffende de summiere aangifte bij binnenbrengen, moeten de op dit moment gebruikte middelen voor de uitwisseling en opslag van informatie, anders dan de in artikel 6, lid 1 van het wetboek bedoelde elektronischegegevensverwerkingstechnieken, en het invoercontrolesysteem in zijn huidige vorm verder worden gebruikt. |
(34) |
Omdat het huidige invoercontrolesysteem slechts een summiere aangifte bij binnenbrengen met behulp van de indiening van één gegevensset kan ontvangen, moeten in dit verband ook de bepalingen betreffende het verstrekken van gegevens in meer dan één gegevensset tijdelijk worden opgeschort totdat de upgrade van het invoercontrolesysteem heeft plaatsgevonden. |
(35) |
Het is passend procedureregels vast te stellen voor de gevallen waarin een zeeschip of een luchtvaartuig dat het douanegebied van de Unie binnenkomt, eerst bij een douanekantoor in een lidstaat aankomt dat niet in de summiere aangifte bij binnenbrengen was vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject. |
(36) |
Wanneer bij de overbrenging van goederen in tijdelijke opslag opslagruimten in meer dan één lidstaat zijn betrokken, moet de bevoegde douaneautoriteit de betrokken douaneautoriteiten raadplegen om te garanderen dat aan de voorwaarden voor het toestaan van een dergelijke overbrenging is voldaan. |
(37) |
Om het doeltreffend beheer van de tijdelijke opslag te verbeteren, is het passend bepalingen in de Uniedouanewetgeving vast te stellen die het volgende regelen: de overbrenging van goederen van één ruimte voor tijdelijke opslag naar een andere, waarbij elke ruimte onder dezelfde vergunning of onder verschillende vergunningen valt, en gevallen waarin de vergunninghouders dezelfde of verschillende personen kunnen zijn. Om een doeltreffend douanetoezicht te waarborgen, moeten duidelijke regels worden vastgesteld waarin de verantwoordelijkheden van de voor de plaats van aankomst bevoegde douaneautoriteiten zijn neergelegd. |
(38) |
Om een uniforme toepassing van de regels inzake de douanestatus van Uniegoederen te garanderen, wat tot efficiencywinst voor de douanediensten en marktdeelnemers zal leiden, moeten de procedureregels voor het leveren en de controle van het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen worden verduidelijkt, met name wat betreft de verschillende middelen waarmee in deze bewijzen kan worden voorzien en de vereenvoudigingen voor het leveren van bewijs. |
(39) |
Omwille van de duidelijkheid voor marktdeelnemers is het passend om te bepalen welk douanekantoor op basis van het soort douaneaangifte en de door de marktdeelnemer gevraagde douaneregeling bevoegd is om een douaneaangifte te ontvangen en bewerken. Het is eveneens passend om de voorwaarden voor het aannemen van een douaneaangifte vast te stellen, evenals de situaties waarin een douaneaangifte na het vrijgeven van de goederen kan worden gewijzigd. |
(40) |
De indiening van een standaard douaneaangifte vereist procedureregels waarin is vastgelegd dat wanneer een douaneaangifte met verschillende artikelen wordt ingediend, elk artikel als een afzonderlijke douaneaangifte wordt beschouwd. |
(41) |
De gevallen waarin toestemming wordt verleend voor regelmatig gebruik van vereenvoudigde douaneaangiften vereisen een harmonisatie van praktijken wat betreft de termijnen voor de indiening van aanvullende aangiften en de bewijsstukken die ontbreken op het moment dat de vereenvoudigde douaneaangifte wordt ingediend. |
(42) |
Om de identificatie van een douaneaangifte omwille van de formaliteiten en controles na het aanvaarden van de douaneaangifte te vergemakkelijken, moeten procedureregels worden vastgesteld voor het gebruik van een masterreferentienummer (MRN). |
(43) |
Er moeten uniforme maatregelen worden vastgesteld voor de vaststelling van de tariefonderverdeling die door de aangever kan worden toegepast voor een zending die bestaat uit goederen waarvan de tariefonderverdelingen verschillend zijn, wanneer de behandeling van elk van deze goederen volgens de tariefonderverdeling ervan werk en kosten zouden meebrengen die niet in verhouding staan tot het bedrag van de verschuldigde rechten bij invoer of uitvoer. |
(44) |
Om te zorgen voor een goed beheer bij de toekenning van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking wanneer meer dan één douaneautoriteit is betrokken, moet de raadplegingsprocedure worden gestandaardiseerd. Er moet eveneens een geschikt kader worden opgezet voor de tijdige communicatie tussen het controlekantoor en het douanekantoor van aanbrenging, zodat lidstaten de goederen tijdig kunnen vrijgeven en tevens voldoen aan de btw-wetgeving, de accijnswetgeving, nationale verboden en beperkingen en statistische vereisten. |
(45) |
Als nieuwe vereenvoudiging in het kader van het wetboek is de zelfbeoordeling ingevoerd. Daarom is het van groot belang om de vereenvoudiging met betrekking tot de door de vergunninghouder te verrichten douaneformaliteiten en -controles precies te omschrijven. De desbetreffende regels moeten zorgen voor een duidelijke toepassing van de zelfbeoordeling in de lidstaat door middel van passende en evenredige controles. |
(46) |
De vernietiging, de verkoop en het afstaan van goederen aan de staat vereisen procedureregels waarin de rol van de douaneautoriteiten met betrekking tot de soort en de hoeveelheid van de na vernietiging van de goederen overblijvende resten en afvallen wordt vastgesteld, evenals de te volgen procedures voor het afstaan en de verkoop van goederen. |
(47) |
De vrijstelling van invoerrechten met betrekking tot terugkerende goederen moet ondersteund worden door informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden voor deze vrijstelling zijn vervuld. Er moet met betrekking tot de in dit verband vereiste informatie en de uitwisseling van deze informatie tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten enerzijds, en tussen douaneautoriteiten anderzijds, in procedureregels worden voorzien. |
(48) |
De vrijstelling van invoerrechten met betrekking tot de zeevisserij en uit de zee gewonnen producten moet worden ondersteund door bewijs te leveren dat aan de voorwaarden voor deze vrijstelling is voldaan. Er moet met betrekking tot de in dit verband vereiste informatie in procedureregels worden voorzien. |
(49) |
Aangezien voor een aanvraag van een vergunning voor bijzondere regelingen een onderzoek van de economische voorwaarden is vereist wanneer bewijs voorhanden is dat de wezenlijke belangen van EU-producenten waarschijnlijk zullen worden geschaad, moeten er duidelijke en eenvoudige regels voor een adequaat onderzoek op Unieniveau worden vastgesteld. |
(50) |
Er zijn procedureregels voor de aanzuivering van een bijzondere regeling nodig wanneer bij de plaatsing van goederen onder een dergelijke regeling twee of meer douaneaangiften zijn gebruikt, zodat duidelijk is in welke volgorde deze aanzuivering plaatsvindt. |
(51) |
De bevoegde douaneautoriteiten moeten beschikken over een verzoek voor de overdracht van rechten en plichten van de houder van de regeling naar een andere persoon. |
(52) |
De overbrenging van goederen onder een bijzondere regeling naar het douanekantoor van uitgang moet worden toegestaan indien de formaliteiten ten aanzien van de regeling uitvoer zijn vervuld. |
(53) |
Wanneer equivalente goederen worden gebruikt, moet een gescheiden boekhouding worden toegestaan. De procedureregels over de verandering van de douanestatus van niet-Uniegoederen en equivalente goederen moeten waarborgen dat er geen onbillijk voordeel op het vlak van de invoerrechten ontstaat voor een marktdeelnemer. |
(54) |
Om de legale handel te vergemakkelijken, doeltreffende douanecontroles te garanderen en tegelijkertijd verschillen in behandeling door de douanediensten van afzonderlijke lidstaten te voorkomen, moeten procedureregels worden vastgesteld voor het Uniedouanevervoer, het douanevervoer overeenkomstig de douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (3), met inbegrip van alle latere wijzigingen daarvan (TIR-overeenkomst), de douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen, gedaan te Brussel op 6 december 1961, met inbegrip van alle latere wijzigingen daarvan (ATA-overeenkomst) en de overeenkomst inzake tijdelijke invoer (4), met inbegrip van alle latere wijzigingen daarvan (overeenkomst van Istanbul) en het douanevervoer onder dekking van het formulier 302 en in het kader van het poststelsel. Deze procedureregels bevatten vereenvoudigingen en leggen de belangrijkste onderdelen van de processen vast, waardoor zowel de douanediensten als de marktdeelnemers ten volle profiteren van doeltreffende, geharmoniseerde procedures, wat een concreet voorbeeld van vergemakkelijking van de handel is. |
(55) |
Met het oog op de specifieke kenmerken van vervoer door de lucht en over zee, is het passend te voorzien in aanvullende vereenvoudigingen voor deze vervoerswijzen zodat het wordt toegestaan dat de gegevens die beschikbaar zijn in de administratie van in de lucht en over zee actieve vervoerders als aangiften voor douanevervoer worden gebruikt. Daarnaast moeten er aanvullende vereenvoudigingen worden ingevoerd om elektronischegegevensverwerkingstechnieken te gebruiken voor goederen die per spoor worden vervoerd, teneinde de relevante bepalingen in overeenstemming te brengen met de veranderingen als gevolg van de liberalisering van de markt en veranderingen in procedureregels voor het spoor. |
(56) |
Om een evenwicht te vinden tussen de doeltreffendheid van de taken van de douaneautoriteiten en de verwachtingen van de marktdeelnemers, moet voor veiligheidsdoeleinden een risicoanalyse van een aangifte vóór vertrek worden verricht binnen een termijn die rekening houdt met de legitieme belangen van de ongehinderde handel in het kader van het vervoer van goederen. |
(57) |
Er moeten nadere regels worden vastgesteld voor de aanbrenging van goederen, de formaliteiten bij het kantoor van uitvoer en bij het kantoor van uitgang, met name regels die de bevestiging van de uitgang op een doeltreffende en efficiënte manier garanderen, en voor de uitwisseling van inlichtingen tussen het kantoor van uitvoer en het kantoor van uitgang. |
(58) |
Gezien de overeenkomsten tussen uitvoer en wederuitvoer, is het passend om de toepassing van bepaalde regels betreffende de uitvoer van goederen uit te breiden tot goederen die worden wederuitgevoerd. |
(59) |
Om de legitieme belangen van de marktdeelnemers te vrijwaren en een soepele overgang naar de nieuwe wettelijke voorschriften te waarborgen, moeten voor goederen die vóór 1 mei 2016 onder bepaalde douaneregelingen zijn geplaatst en na deze datum worden vrijgegeven of aangezuiverd, overgangsbepalingen worden vastgesteld. Evenzo moet het marktdeelnemers worden toegestaan aanvragen voor vergunningen op grond van het wetboek in te dienen vóór de datum van toepassing ervan, om zo vanaf 1 mei 2016 gebruik te kunnen maken van de verleende vergunningen. |
(60) |
De algemene voorschriften voor de uitvoering van het wetboek zijn nauw met elkaar verbonden en kunnen niet van elkaar worden gescheiden vanwege hun onderlinge materiële verwevenheid, terwijl ze ook horizontale regels bevatten die van toepassing zijn op verschillende douaneregelingen. Omwille van de juridische samenhang is het daarom passend ze in één verordening onder te brengen. |
(61) |
De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek. |
(62) |
De bepalingen van deze verordening moeten toepassing vinden vanaf 1 mei 2016 zodat het wetboek onverkort kan worden toegepast, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 1
Toepassingsgebied van de douanewetgeving, missie van de douane en definities
Artikel 1
Definities
1) Voor de toepassing van deze afdeling geldt artikel 1 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (5).
2) Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) handbagage: in het geval van luchtvervoer, de bagage die de natuurlijke persoon meeneemt in en uit de cabine van het vliegtuig;
2) douanekantoor van aanbrenging: het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen worden aangebracht;
3) ruimbagage: in het geval van luchtvervoer, de bagage die in de luchthaven van vertrek is ingecheckt en die voor de natuurlijke persoon noch gedurende de vlucht, noch bij een eventuele tussenstop toegankelijk is;
4) identieke goederen: in de context van de douanewaarde, in hetzelfde land geproduceerde goederen die in alle opzichten hetzelfde zijn, met inbegrip van de materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie. Geringe verschillen in uiterlijk zijn geen beletsel om goederen die voor het overige aan de definitie voldoen als identiek aan te merken;
5) internationale EU-luchthaven: een EU-luchthaven waar, na toestemming van de douaneautoriteit, het luchtvaartverkeer met gebieden buiten het douanegebied van de Unie afgewikkeld mag worden;
6) vlucht binnen de Unie: de verplaatsing van een luchtvaartuig tussen twee EU-luchthavens, zonder tussenstop, voor zover deze verplaatsing noch is begonnen, noch eindigt op een niet-EU-luchthaven;
7) hoofdveredelingsproducten: de veredelingsproducten waarvoor de vergunning voor actieve veredeling is verleend;
8) marketingactiviteiten: in de context van de douanewaarde, alle activiteiten die verband houden met reclame voor, vermarkting van en promotie van de betrokken goederen, en alle activiteiten die verband houden met de voor de goederen verstrekte waarborgen en garanties;
9) secundaire veredelingsproducten: andere veredelingsproducten dan de hoofdveredelingsproducten, die onvermijdelijk als bijproduct van de veredeling ontstaan;
10) zaken- of sportvliegtuig: particuliere luchtvaartuigen die bestemd zijn voor reizen waarvan het traject vrij wordt bepaald door de gebruikers;
11) publiek douane-entrepot type III: een douane-entrepot dat door de douaneautoriteiten wordt beheerd;
12) vaste transportinrichting: technisch middel voor het ononderbroken transport van goederen zoals elektriciteit, gas en olie;
13) douanekantoor van doorgang:
a) |
het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang uit het douanegebied van de Unie wanneer de goederen dat douanegebied tijdens het douanevervoer verlaten via een grens met een grondgebied buiten het douanegebied van de Unie dat geen land betreft dat deelneemt aan het gemeenschappelijk douanevervoer; |
b) |
het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Unie wanneer de goederen tijdens het douanevervoer een grondgebied buiten het douanegebied van de Unie hebben overschreden; |
14) soortgelijke goederen: in de context van de douanewaarde, in hetzelfde land geproduceerde goederen die, hoewel zij niet in alle opzichten hetzelfde zijn, gelijke kenmerken vertonen en gelijksoortige bestanddelen bevatten waardoor zij dezelfde functies kunnen vervullen en in de handel onderling vervangbaar kunnen zijn: de kwaliteit van de goederen, de reputatie ervan en de aanwezigheid van een fabrieks- of handelsmerk zijn factoren die onder meer in aanmerking moeten worden genomen om vast te stellen of goederen soortgelijk zijn.
HOOFDSTUK 2
Rechten en plichten van personen in het kader van de douanewetgeving
Artikel 2
Formaten en codes voor gemeenschappelijke gegevensvereisten
(Artikel 6, lid 2, van het wetboek)
1. De formaten en codes voor gemeenschappelijke gegevensvereisten zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, van het wetboek en in artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor de uitwisseling en opslag van informatie die voor aanvragen en beschikkingen is vereist, zijn in bijlage A opgenomen.
2. De formaten en codes voor gemeenschappelijke gegevensvereisten zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, van het wetboek en in artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor de uitwisseling en opslag van informatie die voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus is vereist, zijn in bijlage B opgenomen.
3. In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de codes en formaten van bijlage A niet van toepassing tot de datum waarop de eerste fase van de upgrade van het BTI-systeem en het Surveillance 2-systeem wordt uitgerold, en zijn de respectieve codes en formaten die welke zijn vastgesteld in de bijlagen 2-5 bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/… van de Commissie tot vaststelling van overgangsregels voor een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waar de noodzakelijke elektronische systemen nog niet operationeel zijn (6).
In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de codes en formaten van bijlage A niet van toepassing tot de datum waarop de upgrade van het AEO-systeem plaatsvindt, en zijn de respectieve codes en formaten die welke zijn vastgesteld in de bijlagen 6-7 bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/… tot vaststelling van overgangsregels voor een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waar de noodzakelijke elektronische systemen nog niet operationeel zijn.
In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn de in bijlage B vastgestelde formaten en codes facultatief voor de lidstaten tot de datums waarop de uitrol of upgrade plaatsvindt van de relevante IT-systemen zoals vastgesteld in bijlage 1 bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/… tot vaststelling van overgangsregels voor een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waar de noodzakelijke elektronische systemen nog niet operationeel zijn.
Tot de datums waarop de uitrol of upgrade plaatsvindt van de relevante IT-systemen zoals vastgesteld in bijlage 1 bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/… tot vaststelling van overgangsregels voor een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waar de noodzakelijke elektronische systemen nog niet operationeel zijn, zijn de formaten en codes die vereist zijn voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus, onderworpen aan de gegevensvereisten in bijlage 9 bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/… tot vaststelling van overgangsregels voor een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waar de noodzakelijke elektronische systemen nog niet operationeel zijn.
Tot de respectieve datums waarop het DWU Geautomatiseerd uitvoersysteem wordt uitgerold en de upgrade plaatsvindt van de nationale invoersystemen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU van de Commissie (7), zorgen de lidstaten ervoor dat de codes en formaten voor de kennisgeving van aanbrenging het mogelijk maken dat goederen worden aangebracht overeenkomstig artikel 139 van het wetboek maken.
4. Tot de datum waarop het systeem DWU Douanebeschikkingen wordt uitgerold, zijn de formaten en codes in de volgende aanvragen en vergunningen in bijlage A facultatief voor de lidstaten:
a) |
aanvragen en vergunningen voor de vereenvoudiging van de bepaling van bedragen die deel uitmaken van de douanewaarde van de goederen; |
b) |
aanvragen en vergunningen voor doorlopende zekerheidstellingen; |
c) |
aanvragen en vergunningen voor uitstel van betaling; |
d) |
aanvragen en vergunningen voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag, zoals bedoeld in artikel 148 van het wetboek; |
e) |
aanvragen en vergunningen voor lijndiensten; |
f) |
aanvragen en vergunningen voor toegelaten afgever; |
g) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van de vereenvoudigde aangifte; |
h) |
aanvragen en vergunningen voor gecentraliseerde vrijmaking; |
i) |
aanvragen en vergunningen voor inschrijving in de administratie van de aangever; |
j) |
aanvragen en vergunningen voor zelfbeoordeling; |
k) |
aanvragen en vergunningen voor de status van erkende weger van bananen; |
l) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van de regeling actieve veredeling; |
m) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van de regeling passieve veredeling; |
n) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming; |
o) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van de regeling tijdelijke invoer; |
p) |
aanvragen en vergunningen voor het beheer van opslagruimten voor de opslag in een douane-entrepot; |
q) |
aanvragen en vergunningen voor de status van toegelaten geadresseerde voor TIR-operaties; |
r) |
aanvragen en vergunningen voor de status van toegelaten afzender Uniedouanevervoer; |
s) |
aanvragen en vergunningen voor de status van toegelaten geadresseerde Uniedouanevervoer; |
t) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van een verzegeling van een bijzonder model; |
u) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van een aangifte voor douanevervoer met beperkte gegevensset; |
v) |
aanvragen en vergunningen voor het gebruik van een elektronisch vervoersdocument als douaneaangifte. |
Wanneer de lidstaten afzien van bepaalde codes en formaten tijdens de overgangsperiode, zorgen zij ervoor dat zij doeltreffende procedures toepassen om na te kunnen gaan of aan de voorwaarden voor het verlenen van de betreffende vergunning is voldaan.
Artikel 3
Veiligheid van elektronische systemen
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. Bij het ontwikkelen, onderhouden en gebruiken van de in artikel 16, lid 1, van het wetboek bedoelde elektronische systemen, stellen de lidstaten passende veiligheidsmaatregelen vast en handhaven zij deze voor een effectieve, betrouwbare en veilige werking van de verschillende systemen. Zij zorgen er ook voor dat er maatregelen worden genomen om de bron van de gegevens te controleren en gegevens te beschermen tegen het risico op ongeoorloofde toegang, verlies, wijziging of vernietiging.
2. Elke invoering, wijziging of verwijdering van gegevens wordt vastgelegd met opgave van de reden voor en het nauwkeurige tijdstip van deze bewerking en de persoon die deze heeft verricht.
3. De lidstaten stellen elkaar, de Commissie en in voorkomend geval de betrokken marktdeelnemer op de hoogte van alle daadwerkelijke of vermoede inbreuken op de beveiliging van de elektronische systemen.
Artikel 4
Opslag van gegevens
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
Alle door de relevante elektronische systemen gevalideerde gegevens worden ten minste drie jaar bewaard vanaf het einde van het jaar waarin deze gegevens gevalideerd zijn, tenzij anders bepaald.
Artikel 5
Beschikbaarheid van elektronische systemen
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. De Commissie en de lidstaten sluiten operationele overeenkomsten waarin de praktische eisen voor de beschikbaarheid en de prestaties van de elektronische systemen en voor de bedrijfscontinuïteit zijn vastgelegd.
2. In de in lid 1 bedoelde operationele overeenkomsten wordt met name de passende responstijd voor het uitwisselen en verwerken van informatie in de desbetreffende elektronische systemen vastgelegd.
3. De elektronische systemen zijn permanent beschikbaar. Deze verplichting is echter niet van toepassing:
a) |
in specifieke gevallen aangaande het gebruik van de elektronische systemen vastgesteld in de in lid 1 bedoelde overeenkomsten of, bij gebrek aan deze overeenkomsten, op nationaal niveau; |
b) |
in geval van overmacht. |
Artikel 6
Bevoegde douaneautoriteit
(Artikel 9 van het wetboek)
De voor de registratie verantwoordelijke douaneautoriteiten zijn de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen. De lidstaten delen de naam en het adres van deze autoriteiten aan de Commissie mee. De Commissie publiceert deze informatie op het internet.
Artikel 7
Elektronisch systeem voor het EORI-nummer
(Artikel 16 van het wetboek)
1. Voor de uitwisseling en opslag van informatie over EORI wordt een elektronisch systeem gebruikt („het EORI-systeem”) dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
De bevoegde douaneautoriteit stelt de informatie via dit systeem beschikbaar wanneer er nieuwe EORI-nummers worden toegewezen of er wijzigingen zijn in de gegevens die zijn opgeslagen ten aanzien van reeds afgegeven registraties.
2. Elke persoon krijgt slechts één EORI-nummer toegewezen.
3. Het formaat en de codes van de in het EORI-systeem opgeslagen gegevens zijn in bijlage 12-01 opgenomen.
4. In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de formaten en codes in bijlage 12-01 niet van toepassing tot de datum waarop de upgrade van het centrale EORI-systeem plaatsvindt.
Tot de datum waarop de upgrade van het centrale EORI-systeem plaatsvindt, zijn de codes van de gemeenschappelijke gegevensvereisten voor de registratie van marktdeelnemers en andere personen vastgesteld in bijlage 9 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 tot vaststelling van overgangsregels voor een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waar de noodzakelijke elektronische systemen nog niet operationeel zijn.
5. Wanneer lidstaten in punt 4 van bijlage 12-01 vermelde gegevens verzamelen, zorgen zij ervoor dat de in bijlage 12-01 vermelde formaten en codes worden gebruikt.
Artikel 8
Algemene procedure voor het recht om te worden gehoord
(Artikel 22, lid 6, van het wetboek)
1. De in artikel 22, lid 6, eerste alinea, van het wetboek bedoelde mededeling:
a) |
bevat een verwijzing naar de documenten en de informatie waarop de douaneautoriteiten voornemens zijn hun beschikking te baseren; |
b) |
vermeldt de termijn waarbinnen de betrokkene zijn standpunt kenbaar kan maken en deze termijn vangt aan op de datum waarop hij deze mededeling ontvangt of wordt geacht te hebben ontvangen; |
c) |
bevat een verwijzing naar het recht van de betrokkene op toegang tot de documenten en informatie zoals bedoeld onder a), overeenkomstig de toepasselijke bepalingen. |
2. Wanneer de betrokkene zijn standpunt kenbaar maakt vóór het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in lid 1, onder b), kunnen de douaneautoriteiten overgaan tot het nemen van de beschikking, tenzij de betrokkene gelijktijdig zijn voornemen kenbaar maakt om zijn standpunt binnen de voorgeschreven termijn nader uiteen te zetten.
Artikel 9
Specifieke procedure voor het recht om te worden gehoord
(Artikel 22, lid 6, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten kunnen de in artikel 22, lid 6, eerste alinea, van het wetboek bedoelde mededeling doen als onderdeel van het verificatie- of controleproces wanneer zij voornemens zijn een beschikking te nemen op basis van een van de volgende zaken:
a) |
de resultaten van een verificatie na het aanbrengen van de goederen; |
b) |
de resultaten van een verificatie van de douaneaangifte zoals bedoeld in artikel 191 van het wetboek; |
c) |
de resultaten van de controle na vrijgave zoals bedoeld in artikel 48 van het wetboek, wanneer de goederen zich nog steeds onder douanetoezicht bevinden; |
d) |
de resultaten van een verificatie van het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen of, in voorkomend geval, de resultaten van de verificatie van de aanvraag voor de registratie van dergelijk bewijs of voor de goedkeuring van dergelijk bewijs; |
e) |
de afgifte van een bewijs van oorsprong door de douaneautoriteiten; |
f) |
de resultaten van de controle van goederen waarvoor geen summiere aangifte, aangifte tot tijdelijke opslag, aangifte tot wederuitvoer of douaneaangifte is ingediend. |
2. Wanneer een mededeling is gedaan overeenkomstig lid 1, kan de betrokkene:
a) |
onmiddellijk zijn standpunt kenbaar maken via dezelfde middelen als deze die zijn gebruikt voor de mededeling in overeenstemming met artikel 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of |
b) |
om een mededeling vragen overeenkomstig artikel 8 behalve in de gevallen als bedoeld in lid 1, onder f). |
De betrokkene wordt door de douaneautoriteiten over deze twee opties geïnformeerd.
3. Wanneer de douaneautoriteiten een beschikking nemen die nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene, leggen zij vast of deze persoon zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt in overeenstemming met lid 2, onder a).
Artikel 10
Elektronische systemen voor beschikkingen
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de uitwisseling en opslag van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen die in meer dan één lidstaat van invloed kunnen zijn en elke daaropvolgende gebeurtenis die invloed kan hebben op de oorspronkelijke aanvraag of beschikking, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
De bevoegde douaneautoriteit stelt de informatie zo snel als mogelijk en ten laatste binnen zeven dagen nadat zij deze informatie heeft verkregen, ter beschikking via het systeem.
2. Voor de uitwisseling van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen die in meer dan één lidstaat van invloed kunnen zijn, wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.
3. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing met ingang van de datum van de uitrol van het systeem DWU Douanebeschikkingen, zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU.
Artikel 11
Aangewezen douaneautoriteit om aanvragen in ontvangst te nemen
(Artikel 22, lid 1, derde alinea, van het wetboek)
De lidstaten delen de Commissie een lijst mee van de in artikel 22, lid 1, derde alinea, van het wetboek bedoelde douaneautoriteiten die voor het in ontvangst nemen van aanvragen zijn aangewezen. De lidstaten delen de Commissie ook alle latere wijzigingen aan deze lijst mee.
Artikel 12
Aanvaarding van de aanvraag
(Artikel 22, lid 2, van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteit een aanvraag aanvaardt overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, is de datum van aanvaarding van die aanvraag de datum waarop alle vereiste informatie door de douaneautoriteit werd ontvangen overeenkomstig artikel 22, tweede alinea, van het wetboek.
2. Wanneer de douaneautoriteit vaststelt dat de aanvraag niet alle vereiste gegevens bevat, vraagt zij de aanvrager binnen een redelijke termijn, die ten hoogste 30 dagen bedraagt, om de relevante informatie.
Wanneer de aanvrager de door de douaneautoriteiten gevraagde informatie niet binnen de door de hen gestelde termijn verstrekt, wordt de aanvraag niet aanvaard en wordt de aanvrager hiervan in kennis gesteld.
3. Indien elke mededeling aan de aanvrager ontbreekt aangaande de vraag of de aanvraag al dan niet is aanvaard, wordt de aanvraag geacht te zijn aanvaard. De datum van aanvaarding wordt dan de datum waarop de aanvraag is ingediend of, in de gevallen waarin de aanvrager na een verzoek van de douaneautoriteit zoals bedoeld in lid 2 aanvullende informatie heeft verstrekt, de datum waarop het laatste informatiestuk is verstrekt.
Artikel 13
Opslag van informatie betreffende beschikkingen
(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit bewaart alle gegevens en onderliggende informatie waarop zij zich bij het nemen van de beschikking heeft gebaseerd, tot tenminste drie jaar na de einddatum van de geldigheid van de beschikking.
Artikel 14
Raadpleging tussen de douaneautoriteiten
(Artikel 22 van het wetboek)
1. Wanneer een beschikkingsbevoegde douaneautoriteit een douaneautoriteit van een andere betrokken lidstaat moet raadplegen over de vervulling van de vereiste voorwaarden en criteria om een gunstige beschikking te nemen, vindt deze raadpleging plaats binnen de voor de betreffende beschikking voorgeschreven termijn. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit stelt een raadplegingstermijn vast die aanvangt vanaf de datum waarop deze douaneautoriteit de voorwaarden en criteria meedeelt die door de geraadpleegde douaneautoriteit moeten worden onderzocht.
Wanneer de geraadpleegde douaneautoriteit na het in de eerste alinea bedoelde onderzoek vaststelt dat de aanvrager niet aan een of meer voorwaarden en criteria voldoet om een gunstige beschikking te kunnen nemen, bezorgt zij haar resultaten, naar behoren gedocumenteerd en met argumenten onderbouwd, aan de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit.
2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde raadplegingstermijn kan in elk van de volgende gevallen door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit worden verlengd:
a) |
wanneer gelet op de aard van de te verrichten onderzoeken de geraadpleegde autoriteit om meer tijd verzoekt; |
b) |
wanneer de aanvrager aanpassingen uitvoert om te garanderen dat wordt voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals bedoeld in lid 1, en deze meedeelt aan de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit, die de geraadpleegde douaneautoriteit daarvan vervolgens in kennis stelt. |
3. Wanneer de geraadpleegde douaneautoriteit niet antwoordt binnen de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde raadplegingstermijn, wordt aan de voorwaarden en criteria waarvoor de raadpleging heeft plaatsgevonden, geacht te zijn voldaan.
4. De in de leden 1 en 2 vastgelegde raadplegingsprocedure kan ook worden toegepast voor de herziening van en het toezicht op een beschikking.
Artikel 15
Intrekking van een gunstige beschikking
(Artikel 28 van het wetboek)
Een overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 geschorste beschikking wordt door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit in gevallen zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, onder b) en c), van die verordening ingetrokken wanneer de houder van de beschikking binnen de voorgeschreven termijn niet de noodzakelijke maatregelen neemt om aan de voorwaarden in de beschikking te voldoen, of er niet in slaagt om de verplichtingen uit hoofde van deze beschikking na te komen.
Artikel 16
Aanvraag voor een beschikking betreffende een bindende inlichting
(Artikel 22, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een aanvraag voor een beschikking betreffende een bindende inlichting wordt ingediend overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd, informeert de douaneautoriteit waar de aanvraag is ingediend de douaneautoriteit van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd binnen zeven dagen na de aanvaarding van de aanvraag.
Wanneer de douaneautoriteit die de kennisgeving ontvangt over informatie beschikt die zij relevant acht voor de behandeling van de aanvraag, zendt zij deze informatie zo snel mogelijk aan de douaneautoriteit waar de aanvraag is ingediend, en in ieder geval binnen 30 dagen na de datum van de kennisgeving.
2. Een aanvraag voor een beschikking inzake bindende tariefinlichting (BTI) heeft uitsluitend betrekking op goederen die soortgelijke eigenschappen hebben en waarvan de verschillen irrelevant zijn voor hun tariefindeling.
3. Een aanvraag voor een beschikking inzake een bindende oorsprongsinlichting (BOI) heeft uitsluitend betrekking op één soort goederen en op één type omstandigheden voor de oorsprongsbepaling.
4. Met het oog op de naleving van de voorwaarde in artikel 33, lid 1, tweede alinea, onder a), van het wetboek met betrekking tot een aanvraag van een BTI-beschikking, raadpleegt de douaneautoriteit zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 21 van deze verordening, en houdt deze raadplegingen bij.
Artikel 17
Samenhang met bestaande BTI-beschikkingen
(Artikel 22, lid 3, van het wetboek)
Om erop toe te zien dat de BTI-beschikking die zij voornemens is af te geven, samenhangt met reeds afgegeven BTI-beschikkingen, raadpleegt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit het in artikel 21 bedoelde elektronische systeem en worden deze raadplegingen bijgehouden.
Artikel 18
Mededeling van BOI-beschikkingen
(Artikel 6, lid 3, van het wetboek)
1. Wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de aanvrager in kennis stelt van de BOI-beschikking via andere dan elektronischegegevensverwerkingstechnieken, doet zij dit door het formulier in bijlage 12-02 te gebruiken.
2. Wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de aanvrager in kennis stelt van de BOI-beschikking via elektronischegegevensverwerkingstechnieken, moet deze beschikking af te drukken zijn overeenkomstig het formaat in bijlage 12-02.
Artikel 19
Uitwisseling van gegevens betreffende BOI-beschikkingen
(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten sturen de Commissie op kwartaalbasis de relevante gegevens betreffende de BOI-beschikkingen.
2. De Commissie stelt de overeenkomstig lid 1 verkregen gegevens ter beschikking van de douaneautoriteiten van alle lidstaten.
Artikel 20
Toezicht op BTI-beschikkingen
(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)
Wanneer douaneformaliteiten worden vervuld door of namens de houder van een BTI-beschikking voor goederen die door een BTI-beschikking worden gedekt, wordt dit in de douaneaangifte vermeld door het referentienummer van de BTI-beschikking te vermelden.
Artikel 21
Elektronisch systeem betreffende BTI
(Artikel 16, lid 1, en artikel 23, lid 5, van het wetboek)
1. Voor de uitwisseling en opslag van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen betreffende BTI en elke daaropvolgende gebeurtenis die invloed kan hebben op de oorspronkelijke aanvraag of beschikking, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
De bevoegde douaneautoriteit stelt de informatie onmiddellijk en uiterlijk binnen zeven dagen nadat de autoriteit kennis heeft genomen van de informatie via dit systeem beschikbaar.
2. Aanvullend op de in lid 1 bedoelde informatie:
a) |
bevat het in artikel 55 van deze verordening bedoelde toezicht gegevens die relevant zijn voor het toezicht op het gebruik van BTI-beschikkingen; |
b) |
geeft de douaneautoriteit die de aanvraag heeft ontvangen en de BTI-beschikking heeft genomen via het in lid 1 bedoelde systeem door wanneer een periode van verlengd gebruik van de BTI-beschikking is toegekend, waarbij de einddatum van de periode van verlengd gebruik en hoeveelheden van de goederen waarop deze periode van toepassing is, worden vermeld. |
3. De Commissie deelt de resultaten van het in lid 2, onder a), genoemde toezicht op gezette tijden mee aan de lidstaten om het toezicht door de douaneautoriteiten op de naleving van de verplichtingen als gevolg van de BTI te ondersteunen.
4. Voor de uitwisseling van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen betreffende BTI wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.
5. De douaneautoriteiten vermelden de status van de aanvraag in het in lid 1 bedoelde systeem als zij een aanvraag voor een BTI-beschikking verwerken.
6. In afwijking van lid 1 van dit artikel gebruiken de lidstaten, tot de datum van de upgrade van het daarin vermelde systeem overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU, de centrale gegevensbank van de Commissie zoals opgezet krachtens artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (8).
7. Tot de datum waarop de eerste fase van de upgrade van het in lid 1 van dit artikel bedoelde systeem en het in artikel 56 van deze verordening bedoelde systeem wordt uitgerold, oefenen de douaneautoriteiten het toezicht op het gebruik van BTI-beschikkingen bij het uitvoeren van douanecontroles of controles na vrijgave uit overeenkomstig de artikelen 46 en 48 van het wetboek. In afwijking van lid 3 van dit artikel is de Commissie tot die uitroldatum niet verplicht om de lidstaten resultaten van het in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde toezicht mee te delen.
Artikel 22
Verlengd gebruik van beschikkingen betreffende bindende inlichtingen
(Artikel 34, lid 9, van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 34, lid 9, derde alinea, van het wetboek besluiten een periode van verlengd gebruik toe te kennen, vermelden zij de datum waarop de periode van verlengd gebruik van de betreffende beschikking verstrijkt.
2. Wanneer de douaneautoriteiten besluiten overeenkomstig artikel 34, lid 9, derde alinea, van het wetboek een periode van verlengd gebruik van de BTI-beschikking toe te kennen, vermelden zij naast de in lid 1 bedoelde datum de hoeveelheden van de goederen die gedurende de periode van verlengd gebruik kunnen worden aangezuiverd.
Het gebruik van een beschikking waarvoor om een periode van verlengd gebruik is verleend, wordt beëindigd zodra deze hoeveelheden zijn bereikt.
Op basis van het in artikel 55 bedoelde toezicht, informeert de Commissie de lidstaten zodra deze hoeveelheden zijn bereikt.
Artikel 23
Acties om de juiste en uniforme tariefindeling of oorsprongsbepaling te garanderen
(Artikel 34, lid 10, van het wetboek)
1. In overeenstemming met artikel 34, lid 10, onder a), van het wetboek stelt de Commissie de douaneautoriteiten onmiddellijk in kennis van de schorsing ten aanzien van het afgeven van BTI- en BOI-beschikkingen wanneer:
a) |
de Commissie onjuiste of niet-uniforme beschikkingen heeft vastgesteld; |
b) |
de douaneautoriteiten gevallen aan de Commissie hebben voorgelegd waarin het niet lukte om binnen de maximumtermijn van 90 dagen hun meningsverschillen over de juiste en uniforme indeling of oorsprongsbepaling op te lossen. |
Vanaf de datum waarop de Commissie de douaneautoriteiten in kennis heeft gesteld van de schorsing totdat de juiste en uniforme indeling of oorsprongsbepaling is gegarandeerd, zal er geen beschikking betreffende bindende inlichtingen worden afgegeven voor goederen die onder a) of b) vallen.
2. De juiste en uniforme tariefindeling of oorsprongsbepaling is zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen 120 dagen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving van de Commissie, onderwerp van overleg op Unieniveau.
3. Zodra de schorsing is ingetrokken, stelt de Commissie de douaneautoriteiten daarvan in kennis.
4. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3, worden de BOI-beschikkingen als niet-uniform beschouwd wanneer zij een verschillende oorsprong toekennen aan goederen die:
a) |
onder dezelfde tariefpost vallen en waarvan de oorsprong volgens dezelfde oorsprongsregels is vastgesteld en |
b) |
onder identieke voorwaarden zijn verkregen volgens hetzelfde fabricageprocédé en equivalente materialen, met name aangaande de vraag of zij al dan niet van oorsprong zijn. |
Artikel 24
Naleving
(Artikel 39, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer de aanvrager een natuurlijke persoon is, wordt aan het criterium in artikel 39, onder a), van het wetboek geacht te zijn voldaan indien de aanvrager en, indien van toepassing, de werknemer die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager, gedurende de afgelopen drie jaar geen ernstige of herhaalde overtredingen op de douanewetgeving en de belastingvoorschriften hebben begaan en geen strafblad met zware misdrijven in verband met de economische activiteit hebben gehad.
Wanneer de aanvrager geen natuurlijke persoon is, wordt geacht aan het criterium in artikel 39, onder a), van het wetboek te zijn voldaan wanneer geen van de volgende personen gedurende de afgelopen drie jaar ernstige of herhaalde overtredingen op de douanewetgeving en belastingvoorschriften hebben begaan of een strafblad met zware misdrijven in verband met de economische activiteit hebben gehad:
a) |
de aanvrager; |
b) |
de persoon die verantwoordelijk is voor de aanvrager of die zeggenschap heeft over de leiding van het bedrijf; |
c) |
de werknemer die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager. |
2. Het in artikel 39, onder a), van het wetboek bedoelde criterium kan echter worden geacht te zijn vervuld wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de inbreuk van geringe betekenis acht in verhouding tot het aantal en de omvang van de douanegerelateerde activiteiten, en de douaneautoriteit niet twijfelt over de goede trouw van de aanvrager.
3. Wanneer de in lid 1, onder b), bedoelde persoon in een derde land is gevestigd of woonachtig is, beoordeelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de naleving van het in artikel 39, onder a), van het wetboek bedoelde criterium aan de hand van de documenten en informatie waarover zij beschikt.
4. Wanneer de aanvrager er minder dan drie jaar is gevestigd, beoordeelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de naleving van het in artikel 39, onder a), van het wetboek bedoelde criterium aan de hand van de documenten en informatie waarover zij beschikt.
Artikel 25
Deugdelijke handels- en vervoersadministratie
(Artikel 39, onder b), van het wetboek)
1. Het in artikel 39, onder b), van het wetboek vastgelegde criterium wordt geacht te zijn vervuld als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
de aanvrager voert een boekhouding die in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van de lidstaat waar de boekhouding wordt gevoerd, de douane in staat stelt bedrijfscontroles te verrichten en voorziet in een historische gegevensregistratie die een controlespoor vormt vanaf het moment van gegevensinvoer; |
b) |
de administratie voor douanedoeleinden van de aanvrager wordt geïntegreerd in het boekhoudsysteem van de aanvrager of maakt het mogelijk dat kruiscontroles van de gegevens met het boekhoudsysteem kunnen worden verricht; |
c) |
de aanvrager verleent de douane fysieke toegang tot zijn boekhoudsystemen en, in voorkomend geval, zijn handels- en vervoersadministratie; |
d) |
de aanvrager verleent de douane elektronische toegang tot zijn boekhoudsystemen en, in voorkomend geval, tot zijn handels- en vervoersadministratie wanneer deze systemen of administratie elektronisch worden gehouden; |
e) |
de aanvrager beschikt over een logistiek systeem dat een onderscheid maakt tussen Unie- en niet-Uniegoederen en, in voorkomend geval, aangeeft waar zij zich bevinden; |
f) |
de aanvrager beschikt over een administratieve organisatie die in overeenstemming is met het soort en de omvang van de bedrijfsactiviteiten en geschikt is voor het beheer van de goederenstroom, en over een systeem van interne controles waarmee fouten kunnen worden voorkomen, opgespoord en rechtgezet en onrechtmatige of frauduleuze transacties kunnen worden voorkomen en opgespoord; |
g) |
de aanvrager beschikt, indien van toepassing, over toereikende procedures voor het omgaan met certificaten en vergunningen die hem zijn verleend in overeenstemming met handelspolitieke maatregelen of maatregelen in verband met de handel in landbouwproducten; |
h) |
de aanvrager beschikt over toereikende procedures om zijn administratie en gegevens te archiveren en zich te beschermen tegen gegevensverlies; |
i) |
de aanvrager draagt er zorg voor dat relevante werknemers de opdracht hebben om de douaneautoriteiten kennis te geven van eventuele nalevingsproblemen en stelt procedures voor de kennisgeving van dergelijke problemen aan de douaneautoriteiten vast; |
j) |
de aanvrager beschikt over passende veiligheidsmaatregelen om het binnendringen van onbevoegden in zijn computersysteem te voorkomen en zijn documentatie te beschermen; |
k) |
de aanvrager beschikt, indien van toepassing, over toereikende procedures voor het omgaan met invoer- en uitvoervergunningen in verband met verboden en beperkingen, waaronder maatregelen om een onderscheid te maken tussen goederen die zijn onderworpen aan verboden of beperkingen en andere goederen, en maatregelen om toe te zien op de naleving van deze verboden en beperkingen. |
2. Wanneer de aanvrager uitsluitend een vergunning aanvraagt als een marktdeelnemer aan wie een vergunning voor veiligheid is verleend zoals bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van het wetboek (AEOS), is het in lid 1, onder e), bedoelde vereiste niet van toepassing.
Artikel 26
Financiële solvabiliteit
(Artikel 39, onder c), van het wetboek)
1. Aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder c), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan wanneer de aanvrager voldoet aan het volgende:
a) |
de aanvrager is niet verwikkeld in een faillissementsprocedure; |
b) |
gedurende de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft de aanvrager voldaan aan zijn financiële verplichtingen met betrekking tot de betaling van douanerechten en alle andere rechten, belastingen of heffingen die op of in verband met de invoer of uitvoer van goederen worden geheven; |
c) |
de aanvrager toont aan de hand van de bescheiden en gegevens die beschikbaar zijn voor de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aan dat hij over voldoende financiële draagkracht beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen en zijn verbintenissen na te komen met betrekking tot het soort en de omvang van de bedrijfsactiviteiten, daaronder begrepen dat zijn nettoactiva niet negatief zijn, tenzij deze kunnen worden gedekt. |
2. Wanneer de aanvrager minder dan drie jaar gevestigd is, wordt zijn financiële solvabiliteit zoals bedoeld in artikel 39, onder c), van het wetboek beoordeeld aan de hand van de beschikbare documenten en informatie.
Artikel 27
Praktische vakbekwaamheid of beroepskwalificaties
(Artikel 39, onder d), van het wetboek)
1. Aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder d), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
de aanvrager of de persoon die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager voldoet aan de volgende praktische vakbekwaamheid:
|
b) |
de aanvrager of de persoon die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager heeft met succes een opleiding over douanewetgeving doorlopen die consistent is met en relevant is voor de mate van zijn betrokkenheid bij douanegerelateerde activiteiten en die wordt verstrekt door een van de volgende entiteiten:
|
2. Wanneer de persoon die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager een contractant is, wordt aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder d), van het wetboek geacht te zijn voldaan indien de contractant een markdeelnemer is aan wie een vergunning voor douanevereenvoudigingen is verleend zoals bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van het wetboek (AEOC).
Artikel 28
Veiligheidsnormen
(Artikel 39, onder e), van het wetboek)
1. Aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
de gebouwen die voor de met de AEOS-vergunning samenhangende activiteiten worden gebruikt, bieden bescherming tegen onrechtmatig binnendringen en zijn gemaakt van materialen die verhinderen dat onbevoegden zich hiertoe onrechtmatig toegang kunnen verschaffen; |
b) |
er zijn passende maatregelen genomen om onrechtmatige toegang tot kantoren, verzendingsruimten, los- en laadkades, los- en laaddekken en andere relevante plaatsen te voorkomen; |
c) |
er zijn maatregelen genomen om onder meer het onrechtmatig toevoegen of omwisselen, het verkeerd behandelen van goederen of andere manipulaties van de goederen bij het laden, lossen, de op- en overslag te voorkomen; |
d) |
de aanvrager heeft maatregelen genomen om zijn handelspartners duidelijk te identificeren en er via de uitvoering van passende contractuele regelingen of andere passende maatregelen in overeenstemming met het bedrijfsmodel van de aanvrager voor te zorgen dat deze handelspartners de veiligheid van de internationale toeleveringsketen garanderen; |
e) |
de aanvrager onderwerpt sollicitanten voor veiligheidsgevoelige functies aan veiligheidsonderzoeken, voor zover de nationale wetgeving dit toestaat, en verricht regelmatige achtergrondcontroles bij huidige werknemers in dergelijke functies wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen; |
f) |
de aanvrager heeft passende veiligheidsprocedures genomen voor eventuele gecontracteerde externe dienstverleners; |
g) |
de aanvrager zorgt ervoor dat personeel met veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheden regelmatig deelneemt aan programma’s om hen bewuster te maken van deze veiligheidskwesties; |
h) |
de aanvrager heeft een contactpersoon aangewezen die bevoegd is voor veiligheidsgerelateerde kwesties. |
2. Wanneer de aanvrager houder is van een veiligheidscertificaat dat is afgegeven op basis van een internationaal verdrag of van een internationale norm van de Internationale Organisatie voor normalisatie, of van een Europese norm van de Europese normalisatieorganisatie, wordt rekening gehouden met deze certificaten als de naleving van de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek wordt gecontroleerd.
Er wordt geacht aan de criteria te zijn voldaan wanneer is vastgesteld dat de criteria voor de afgifte van dat certificaat identiek of gelijkwaardig zijn aan de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek.
De criteria worden geacht te zijn vervuld wanneer de aanvrager houder is van een veiligheidscertificaat dat is afgegeven door een derde land waarmee de Unie een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in de erkenning van dat certificaat.
3. Wanneer de aanvrager een erkend agent of een bekende afzender is zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9) en voldoet aan de in Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie (10) vastgestelde eisen, wordt geacht te zijn voldaan aan de in lid 1 bedoelde criteria met betrekking tot de locaties en de activiteiten waarvoor de aanvrager de status van erkend agent of bekende afzender heeft verkregen voor zover de criteria voor het verlenen van de status van erkend agent of bekende afzender dezelfde zijn of gelijkwaardig zijn aan criteria zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek.
Artikel 29
Beoordeling van de criteria
(Artikel 22 van het wetboek)
1. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zorgt er voor het beoordelen van de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder b) en e), van het wetboek voor dat controles ter plaatse worden verricht bij alle bedrijfsruimten die relevant zijn voor de douanegerelateerde activiteiten van de aanvrager.
Wanneer de aanvrager een groot aantal bedrijfsruimten bezit en de toepasselijke termijn voor het vaststellen van de beschikking niet lang genoeg is om alle bedrijfsruimten te onderzoeken, kan de douaneautoriteit besluiten slechts een representatief deel van deze bedrijfsruimten te onderzoeken indien zij van oordeel is dat de aanvrager op al zijn bedrijfsruimten dezelfde veiligheidsnormen toepast en dezelfde gemeenschappelijke normen en procedures toepast op de administratie van al zijn bedrijfsruimten.
2. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteiten kunnen rekening houden met de resultaten van de beoordelingen of audits die overeenkomstig de Uniewetgeving zijn uitgevoerd, voor zover zij relevant zijn voor de beoordeling van de criteria zoals bedoeld in artikel 39 van het wetboek.
3. De douaneautoriteiten kunnen voor het beoordelen van de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder b), c), en e), van het wetboek rekening houden met de door de aanvrager verstrekte conclusies van deskundigen wanneer de deskundige die de conclusies heeft opgesteld geen banden heeft met de aanvrager in de zin van artikel 127 van deze verordening.
4. De douaneautoriteiten houden terdege rekening met de bijzondere kenmerken van de marktdeelnemers, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen bij de beoordeling of aan de criteria zoals bepaald in artikel 39 van het wetboek is voldaan.
5. De beoordeling van de criteria zoals bepaald in artikel 39 van het wetboek en de resultaten ervan worden door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit gedocumenteerd.
Artikel 30
Elektronisch systeem voor de AEO-status
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de uitwisseling en opslag van informatie in het kader van aanvragen voor een vergunning als geautoriseerd marktdeelnemer (AEO) en verleende AEO-vergunningen en eventuele verdere gebeurtenissen of handelingen die van invloed kunnen zijn op de oorspronkelijke beschikking, inclusief de nietigverklaring, schorsing, intrekking of nietigverklaring of de resultaten van een eventuele herziening of verificatie, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit stelt de informatie onmiddellijk en uiterlijk binnen zeven dagen via dit systeem beschikbaar.
Voor de uitwisseling van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen betreffende AEO-vergunningen wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.
2. De bevoegde douaneautoriteit kan in voorkomend geval, met name wanneer de AEO-status de grondslag voor het verlenen van goedkeuring, vergunningen of faciliteiten in het kader van andere Uniewetgeving betreft, de bevoegde nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de burgerluchtvaart toegang verlenen tot het in lid 1 bedoelde elektronische systeem. De toegang is gerelateerd aan de volgende informatie:
a) |
de AEOS-vergunningen, inclusief de naam van de vergunninghouder en, in voorkomend geval, de wijziging, intrekking of schorsing van de status van geautoriseerd marktdeelnemer en de redenen daarvoor; |
b) |
elke herbeoordeling van AEO-vergunningen en de resultaten daarvan. |
De voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke nationale autoriteiten die de betreffende informatie behandelen, gebruiken deze uitsluitend voor de toepassing van de relevante programma’s voor erkende agenten of bekende afzenders en nemen passende technische en organisatorische maatregelen om de beveiliging van deze informatie te waarborgen.
3. In afwijking van lid 1 van dit artikel gebruiken de lidstaten, tot de datum waarop de upgrade van het AEO-systeem als bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU plaatsvindt, dat systeem als opgezet krachtens artikel 14 quinvicies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie.
Artikel 31
Raadplegingsprocedure en uitwisseling van informatie tussen douaneautoriteiten
(Artikel 22 van het wetboek)
1. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit kan douaneautoriteiten van andere lidstaten raadplegen die bevoegd zijn voor de plaats waar noodzakelijke informatie wordt bijgehouden of waar controles moeten worden verricht voor de beoordeling van een of meer van de in artikel 39 van het wetboek vastgelegde criteria.
2. De in lid 1 bedoelde raadpleging is verplicht, wanneer:
a) |
de aanvraag voor de AEO-status overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is ingediend bij de douaneautoriteit van de plaats waar de hoofdboekhouding voor douanedoeleinden van de aanvrager zich bevindt of waar deze toegankelijk is; |
b) |
de aanvraag voor de AEO-status overeenkomstig artikel 27 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bij de douaneautoriteiten van de lidstaat is ingediend waar de aanvrager een vaste inrichting heeft en waar de informatie over zijn algemene logistieke beheersactiviteiten in de Unie wordt bewaard of toegankelijk is; |
c) |
een deel van de administratie en documentatie die van belang is voor de aanvraag van de AEO-status in een andere lidstaat wordt bijgehouden dan de lidstaat van de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit; |
d) |
de aanvrager van de AEO-status een opslagruimte of andere douanegerelateerde activiteiten heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van de bevoegde douaneautoriteit. |
3. In afwijking van de termijn in artikel 14, lid 1, eerste alinea, tweede zin, van deze verordening, voltooien de douaneautoriteiten het raadplegingsproces binnen 80 dagen vanaf de datum waarop de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de vereiste voorwaarden en criteria doorgeeft die door de geraadpleegde douaneautoriteit moeten worden gecontroleerd.
4. Wanneer de douaneautoriteit van een andere lidstaat relevante informatie heeft voor de toekenning van de AEO-status, deelt zij deze informatie met de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit binnen 30 dagen vanaf de datum waarop de aanvraag via het in artikel 31 van deze verordening bedoelde elektronische systeem is meegedeeld.
Artikel 32
Afwijzing van een aanvraag
(Artikel 22 van het wetboek)
De afwijzing van een AEO-aanvraag is niet van invloed op de huidige gunstige beschikkingen die ten aanzien van de aanvrager in overeenstemming met de douanewetgeving zijn gegeven, tenzij de toekenning van deze gunstige beschikkingen gebaseerd is op de vervulling van de AEO-criteria waarvan tijdens de beoordeling van de AEO-aanvraag is gebleken dat hier niet aan is voldaan.
Artikel 33
Combinatie van beide soorten vergunningen
(Artikel 38, lid 3, van het wetboek)
Wanneer een aanvrager zowel op een AEOC- als een AEOS-vergunning recht heeft, geeft de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit één gecombineerde vergunning af.
Artikel 34
Intrekking van een vergunning
(Artikel 28 van het wetboek)
1. De intrekking van een AEO-vergunning is niet van invloed op een gunstige beschikking die is gegeven ten aanzien van dezelfde persoon tenzij de AEO-status een voorwaarde was voor die gunstige beschikking of deze beschikking was gebaseerd op een in artikel 39 van het wetboek opgenomen criterium waaraan niet langer is voldaan.
2. De intrekking of wijziging van een gunstige beschikking die is gegeven ten aanzien van de vergunninghouder is niet automatisch van invloed op de AEO-vergunning van deze persoon.
3. Wanneer dezelfde persoon zowel een AOEC als een AOES is en artikel 28 van het wetboek of artikel 15 van deze verordening van toepassing is wegens de niet-naleving van de voorwaarden in artikel 39, onder d), van het wetboek, wordt de AEOC-vergunning ingetrokken en blijft de AEOS-vergunning geldig.
Wanneer dezelfde persoon zowel een AOES als een AOEC is en artikel 28 van het wetboek of artikel 15 van deze verordening van toepassing is wegens de niet-naleving van de voorwaarden in artikel 39, onder e), van het wetboek, wordt de AEOS-vergunning ingetrokken en blijft de AEOC-vergunning geldig.
Artikel 35
Toezicht
(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten van de lidstaten stellen de bevoegde douaneautoriteit onmiddellijk in kennis van alle voorvallen die zich na het verlenen van de AEO-status voordoen en die op de handhaving of de inhoud van de status van invloed kunnen zijn.
2. De bevoegde douaneautoriteit stelt alle relevante informatie waarover zij beschikt beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten waar de geautoriseerde marktdeelnemer douanegerelateerde activiteiten uitoefent.
3. Wanneer een douaneautoriteit een gunstige beschikking intrekt die op basis van de AEO-status is gegeven, stelt zij de douaneautoriteit die de status heeft verleend hiervan in kennis.
4. Wanneer de AEOS een erkend agent of bekende afzender is zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 300/2008 en voldoet aan de in Verordening (EU) nr. 185/2010 vastgestelde vereisten, stelt de bevoegde douaneautoriteit de voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke bevoegde nationale autoriteit onmiddellijk ten minste de volgende haar ter beschikking staande informatie met betrekking tot de AEO-status ter beschikking:
a) |
de AEOS-vergunning, inclusief de naam van de vergunninghouder en, in voorkomend geval, de wijziging, intrekking of schorsing van de status van geautoriseerd marktdeelnemer en de redenen daarvoor; |
b) |
informatie over de vraag of de betreffende locatie door de douaneautoriteiten is bezocht, de datum van het laatste bezoek en of het bezoek plaatsvond met het oog op de vergunningsprocedure, herbeoordeling of monitoring; |
c) |
elke herbeoordeling van de AEOS-vergunning en de resultaten daarvan. |
De nationale douaneautoriteiten stellen in overleg met de voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke bevoegde nationale autoriteit nadere voorwaarden vast voor de uitwisseling van informatie die niet onder het in artikel 30 van deze verordening bedoelde elektronische systeem valt.
De voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke nationale autoriteiten die de betreffende informatie behandelen, gebruiken deze uitsluitend voor de toepassing van de relevante programma’s voor erkende agenten of bekende afzenders en nemen passende technische en organisatorische maatregelen om de beveiliging van de informatie te waarborgen.
Artikel 36
Elektronisch systeem voor risicobeheer en douanecontroles
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de uitwisseling en opslag van informatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten en de Commissie in het kader van de communicatie betreffende risicogerelateerde informatie wordt een elektronisch systeem („het douanerisicobeheersysteem”) gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
2. Het in lid 1 bedoelde systeem wordt ook gebruikt voor de communicatie tussen douaneautoriteiten en tussen douaneautoriteiten en de Commissie bij de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke risicocriteria en -normen, gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden, douanecrisisbeheersing, de uitwisseling van risicogerelateerde informatie en resultaten van risicoanalyses zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, van het wetboek, evenals de resultaten van douanecontroles.
Artikel 37
Transitvluchten
(Artikel 49 van het wetboek)
1. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en ruimbagage van personen op een vlucht van een niet-EU-luchthaven in een luchtvaartuig dat na een tussenstop op een EU-luchthaven doorvliegt naar een andere EU-luchthaven, worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven.
De handbagage en ruimbagage worden onderworpen aan de voorschriften die gelden voor de bagage van personen die uit derde landen aankomen, tenzij de persoon die deze bagage vervoert bewijst dat de goederen erin de status van Uniegoederen bezitten.
2. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en ruimbagage van personen op een vlucht van een EU-luchthaven in een luchtvaartuig dat een tussenstop maakt op een andere EU-luchthaven voordat het doorvliegt naar een niet-EU-luchthaven, worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven.
De handbagage kan aan controles worden onderworpen op de laatste internationale EU-luchthaven waar het luchtvaartuig een tussenstop maakt om de douanestatus van de Uniegoederen te verzekeren.
Artikel 38
Transitvluchten in zaken- en sportvliegtuigen
(Artikel 49 van het wetboek)
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage van personen aan boord van een zaken- of sportvliegtuig worden op de volgende luchthavens verricht:
a) |
op de eerste internationale EU-luchthaven wat betreft vluchten vanaf een niet-EU-luchthaven, wanneer het luchtvaartuig na een tussenstop op een EU-luchthaven doorvliegt naar een andere EU-luchthaven; |
b) |
op de laatste internationale EU-luchthaven wat betreft vluchten vanaf een EU-luchthaven, wanneer het luchtvaartuig na een tussenstop op een EU-luchthaven doorvliegt naar een niet-EU-luchthaven. |
Artikel 39
Inkomende transfervluchten
(Artikel 49 van het wetboek)
1. Wanneer bagage op een EU-luchthaven aankomt aan boord van een luchtvaartuig dat van een niet-EU-luchthaven komt en op deze EU-luchthaven wordt overgeladen in een ander luchtvaartuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
2. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven van aankomst van een vlucht binnen de Unie. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage die van een niet-EU-luchthaven komt en op een internationale EU-luchthaven wordt overgeladen op een luchtvaartuig dat een andere internationale EU-luchthaven op het grondgebied van dezelfde lidstaat tot bestemming heeft, kunnen echter worden verricht op de internationale EU-luchthaven waar de ruimbagage wordt overgeladen.
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage kunnen, in uitzonderlijke gevallen en in aanvulling op de controles en formaliteiten zoals bedoeld in de eerste alinea, worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven wanneer een dergelijke extra controle na controle van de handbagage nodig blijkt te zijn.
3. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven.
Aanvullende douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage kunnen op de luchthaven van aankomst van een vlucht binnen de Unie uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden verricht, wanneer dergelijke extra controles na controle van de ruimbagage nodig blijken te zijn.
Artikel 40
Uitgaande transfervluchten
(Artikel 49 van het wetboek)
1. Wanneer bagage op een EU-luchthaven aan boord wordt gebracht van een luchtvaartuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert en deze bagage vervolgens wordt overgeladen op een andere EU-luchthaven in een ander luchtvaartuig dat een luchthaven buiten de Unie als bestemming heeft, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
2. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven van vertrek. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage die op een internationale EU-luchthaven in een luchtvaartuig wordt geladen en op een andere internationale EU-luchthaven in het grondgebied van dezelfde lidstaat wordt overgeladen aan boord van een luchtvaartuig dat een niet-EU-luchthaven tot bestemming heeft, kunnen worden verricht op de internationale EU-luchthaven waar de ruimbagage wordt overgeladen.
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage kunnen, in uitzonderlijke gevallen en in aanvulling op de controles en formaliteiten zoals bedoeld in de eerste alinea, worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven wanneer een dergelijke extra controle na controle van de handbagage nodig blijkt te zijn.
3. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven.
Aanvullende douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage kunnen op de luchthaven van vertrek van een vlucht binnen de Unie uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden verricht, wanneer dergelijke extra controles na controle van de ruimbagage nodig blijken te zijn.
Artikel 41
Overladen in een sport- of zakenvliegtuig
(Artikel 49 van het wetboek)
1. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage die op een EU-luchthaven aankomt aan boord van een uit een niet-EU-luchthaven afkomstig lijn- of chartertoestel en die op deze EU-luchthaven wordt overgeladen in een sport- of zakenvliegtuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, worden verricht op de luchthaven van aankomst van het lijn- of chartertoestel.
2. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage die op een EU-luchthaven aan boord wordt gebracht van een sport- of zakenvliegtuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, waarbij deze bagage op een andere EU-luchthaven wordt overgeladen in een lijn- of chartertoestel met als bestemming een niet-EU-luchthaven, worden verricht op de luchthaven van vertrek van het lijn- of chartertoestel.
Artikel 42
Overbrengingen tussen luchthavens op het grondgebied van dezelfde lidstaat
(Artikel 49 van het wetboek)
De douaneautoriteiten kunnen op de internationale EU-luchthaven waar de ruimbagage wordt overgeladen controles verrichten op het volgende:
a) |
bagage die van een niet-EU-luchthaven komt en op een internationale EU-luchthaven wordt overgeladen in een luchtvaartuig dat een internationale EU-luchthaven die op hetzelfde nationale grondgebied is gelegen, tot bestemming heeft; |
b) |
bagage die op een internationale EU-luchthaven aan boord van een luchtvaartuig wordt gebracht om op een andere internationale EU-luchthaven die op hetzelfde nationale grondgebied is gelegen, te worden overgeladen op een luchtvaartuig dat een niet-EU-luchthaven tot bestemming heeft. |
Artikel 43
Maatregelen ter voorkoming van illegale omwisseling
(Artikel 49 van het wetboek)
De lidstaten dragen er zorg voor dat:
a) |
bij aankomst op een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, toezicht wordt gehouden op de omwisseling van goederen in de handbagage voordat deze controles op die bagage hebben plaatsgevonden; |
b) |
bij vertrek op een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, toezicht wordt gehouden op de omwisseling van goederen in de handbagage nadat deze controles op die bagage hebben plaatsgevonden; |
c) |
bij aankomst op een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, voorzieningen zijn getroffen om de omwisseling van goederen in de ruimbagage te verhinderen voordat deze controles op die bagage hebben plaatsgevonden; |
d) |
bij vertrek van een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, voorzieningen zijn getroffen om de omwisseling van goederen in de ruimbagage te verhinderen nadat deze controles op de ruimbagage hebben plaatsgevonden. |
Artikel 44
Het bagage-etiket
(Artikel 49 van het wetboek)
De in een EU-luchthaven geregistreerde ruimbagage wordt als zodanig gekenmerkt door een etiket dat op de bagage wordt aangebracht. Een voorbeeld van het etiket en de technische kenmerken ervan zijn in bijlage 12-03 opgenomen.
Artikel 45
Lijst van internationale EU-luchthavens
(Artikel 49 van het wetboek)
Elke lidstaat verstrekt de Commissie een lijst van zijn internationale EU-luchthavens en informeert de Commissie over wijzigingen in deze lijst.
Artikel 46
Pleziervaartuigen
(Artikel 49 van het wetboek)
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage van personen aan boord van pleziervaartuigen, worden verricht op alle havens in de Unie die worden aangedaan, ongeacht de plaats van herkomst of bestemming van het vaartuig. Een pleziervaartuig is een pleziervaartuig volgens de definitie in Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (11).
Artikel 47
Overbrengingen op zee
(Artikel 49 van het wetboek)
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage van personen die gebruikmaken van een door één enkel vaartuig uitgevoerde scheepvaartdienst die een aantal opeenvolgende trajecten omvat en die is begonnen of eindigt of die een tussenstop maakt in een niet-EU-haven, worden verricht in de EU-haven waar deze bagage wordt in- of uitgeladen.
HOOFDSTUK 3
Valutaomrekening
Artikel 48
Bepalingen betreffende wisselkoersen
(Artikel 53 van het wetboek)
1. De tegenwaarde van de euro wordt, indien dit overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van het wetboek is vereist, eenmaal per maand vastgesteld.
De toe te passen wisselkoers is de meest recente koers die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld voorafgaand aan de voorlaatste dag van de maand en is gedurende de volledige daaropvolgende maand van toepassing.
Wanneer de aan het begin van de maand geldende koers echter meer dan 5 % afwijkt van de koers die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld vóór de 15e van diezelfde maand, is de laatstgenoemde koers van toepassing vanaf de 15e tot het einde van de betreffende maand.
2. Indien een valuta om een van de redenen zoals bedoeld in artikel 53, lid 2, van het wetboek moet worden omgerekend, is de toe te passen tegenwaarde van de euro in nationale valuta de koers die door de Europese Centrale Bank op de eerste werkdag van oktober is vastgesteld: deze koers is met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar van toepassing.
3. De lidstaten kunnen de waarde in nationale valuta van het in euro vastgestelde bedrag ongewijzigd handhaven indien bij de jaarlijkse aanpassing de omrekening van dat bedrag leidt tot een wijziging van de in nationale valuta uitgedrukte waarde van minder dan 5 %.
Het na bedoelde omrekening verkregen bedrag kan door de lidstaten op de dichtstbijzijnde decimalen naar boven of naar beneden worden afgerond.
TITEL II
FACTOREN DIE TEN GRONDSLAG LIGGEN AAN DE TOEPASSING VAN INVOER- OF UITVOERRECHTEN EN ANDERE MAATREGELEN WAARAAN HET GOEDERENVERKEER IS ONDERWORPEN
HOOFDSTUK 1
Gemeenschappelijk douanetarief en tariefindeling van goederen
Artikel 49
Algemene regels betreffende het uniforme beheer van tariefcontingenten
(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)
1. Tariefcontingenten die zijn geopend in overeenstemming met de Uniewetgeving met betrekking tot de methode van administratie in dit artikel en in de artikelen 50 tot en met 54 van deze verordening worden beheerd overeenkomstig de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de douaneaangiften voor het in het vrije verkeer brengen.
2. Elk tariefcontingent wordt in de Uniewetgeving vastgesteld door een volgnummer dat het beheer ervan vergemakkelijkt.
3. Voor de toepassing van deze afdeling worden aangiften voor het vrije verkeer die door de douaneautoriteiten op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard, geacht op 3 januari van hetzelfde jaar te zijn geaccepteerd. Wanneer een van deze dagen echter op een zaterdag of op een zondag valt, worden de aangiften geacht op 4 januari van dat jaar te zijn aanvaard.
4. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder werkdagen verstaan de dagen die geen feestdagen bij de instellingen van de Unie in Brussel zijn.
Artikel 50
Verantwoordelijkheden van de douaneautoriteiten van de lidstaten voor het uniforme beheer van tariefcontingenten
(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten onderzoeken of een door de aangever in een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen gedaan verzoek om toepassing van een tariefcontingent geldig is overeenkomstig de Uniewetgeving betreffende het openen van tariefcontingenten.
2. Wanneer een douaneaangifte voor het vrije verkeer met een geldige aanvraag voor toepassing van een tariefcontingent wordt aanvaard en alle bewijsstukken voor het toepassen van het tariefcontingent door de douaneautoriteiten zijn verstrekt, sturen de douaneautoriteiten dat verzoek onmiddellijk naar de Commissie door onder vermelding van de datum van aanvaarding van de douaneaangifte en de exacte hoeveelheid waarvoor dit verzoek wordt gedaan.
Artikel 51
Toewijzing van hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten
(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)
1. De Commissie wijst elke werkdag hoeveelheden toe, maar de Commissie kan op een bepaalde werkdag besluiten geen hoeveelheden toe te wijzen op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hierover van tevoren zijn geïnformeerd.
2. De hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten kunnen niet eerder worden toegewezen dan op de tweede werkdag na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte waarin de aanvrager om toepassing van het tariefcontingent heeft gevraagd.
De Commissie houdt bij elke toewijzing rekening met alle niet beantwoorde aanvragen om tariefcontingenten toe te passen op basis van douaneaangiften die zijn aanvaard tot en met de tweede werkdag voorafgaand aan de dag van toewijzing en die door de douaneautoriteiten zijn doorgestuurd naar het systeem zoals bedoeld in artikel 54 van deze verordening.
3. De Commissie wijst, in chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de betreffende douaneaangiften en voor zover het resterende saldo van het tariefcontingent dit toestaat, voor elk tariefcontingent hoeveelheden toe op basis van de door haar ontvangen aanvragen om dat tariefcontingent toe te passen.
4. Wanneer op de dag van de toewijzing de som van de hoeveelheden van alle aanvragen voor het toepassen van een tariefcontingent voor aangiften die op dezelfde datum zijn aanvaard groter is dan het resterende saldo van het tariefcontingent, wijst de Commissie de hoeveelheden voor deze aanvragen toe in evenredigheid met de aangevraagde hoeveelheden.
5. Wanneer een nieuw tariefcontingent wordt geopend, wijst de Commissie daaruit geen hoeveelheden toe vóór de elfde werkdag volgende op de datum van publicatie van het besluit van de Unie waarbij dat tariefcontingent werd geopend.
Artikel 52
Annulering van aanvragen en terugstortingen van ongebruikte toegewezen hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten
(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten storten een hoeveelheid die bij vergissing is toegewezen onmiddellijk terug naar het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 54 van deze verordening. Deze verplichting is echter niet van toepassing wanneer na de eerste maand volgende op het einde van de geldigheidsduur van het betreffende tariefcontingent een onjuiste toewijzing van een douaneschuld van minder dan 10 EUR wordt ontdekt.
2. Wanneer de douaneautoriteiten een douaneaangifte voor goederen die zijn onderworpen aan een aanvraag om een tariefcontingent toe te passen ongeldig maakt voordat de Commissie de gevraagde hoeveelheid heeft toegewezen, annuleren de douaneautoriteiten de gehele aanvraag om het tariefcontingent toe te passen.
Wanneer de Commissie de gevraagde hoeveelheid al heeft toegewezen op basis van een ongeldige douaneaangifte, stort de douaneautoriteit de toegewezen hoeveelheid onmiddellijk terug naar het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 54 van deze verordening.
Artikel 53
De kritieke status van tariefcontingenten
(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)
1. Voor de toepassing van artikel 153 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, wordt een tariefcontingent als kritiek beschouwd zodra 90 % van de volledige omvang van het tariefcontingent is opgebruikt.
2. In afwijking van lid 1 wordt een tariefcontingent in een van de volgende gevallen vanaf de dag van de opening ervan als kritiek beschouwd:
a) |
het tariefcontingent wordt voor minder dan drie maanden geopend; |
b) |
in de afgelopen twee jaar zijn geen tariefcontingenten geopend voor dezelfde producten van dezelfde oorsprong en met een gelijkwaardige geldigheidsduur („gelijkwaardige tariefcontingenten”); |
c) |
een in de afgelopen twee jaar geopend gelijkwaardig tariefcontingent was op de laatste dag van de derde maand van de vastgestelde duur van het contingent uitgeput of had een grotere aanvankelijke omvang dan het betrokken tariefcontingent. |
3. Een tariefcontingent waarvan het enige doel de toepassing is van een vrijwaringsmaatregel of een maatregel die voortvloeit uit een schorsing van concessies zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 654/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12) wordt als kritiek beschouwd zodra 90 % van de volledige omvang is opgebruikt, ongeacht of in de laatste twee jaar gelijkwaardige tariefcontingenten zijn geopend of niet.
Artikel 54
Elektronisch systeem voor het beheer van tariefcontingenten
(Artikel 16, lid 1, en artikel 56, lid 4, van het wetboek)
1. Voor het beheer van tariefcontingenten wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet ten behoeve van:
a) |
de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten en de Commissie in het kader van aanvragen om tariefcontingenten toe te passen en terug te storten en in het kader van de status van tariefcontingenten en de opslag van deze informatie; |
b) |
het beheer door de Commissie van de aanvragen om tariefcontingenten toe te passen en terug te storten; |
c) |
de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten en de Commissie betreffende de toewijzing van de hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten en de opslag van deze informatie; |
d) |
de registratie van eventuele verdere gebeurtenissen of handelingen die van invloed kunnen zijn op de oorspronkelijke opnemingen of terugstortingen van tariefcontingenten of de toewijzing ervan. |
2. De Commissie stelt de informatie over de toewijzingsresultaten via dat systeem beschikbaar.
Artikel 55
Algemene regels betreffende het toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen
(Artikel 56, lid 5, van het wetboek)
1. Wanneer de Commissie eist dat bepaalde goederen aan toezicht worden onderworpen bij het in het vrije verkeer brengen of bij uitvoer, stelt zij de douaneautoriteiten voordat het toezichtsvereiste van toepassing wordt tijdig in kennis van de GN-codes van deze goederen en van de voor het toezicht vereiste gegevens.
De lijst van gegevens die door de Commissie kan worden geëist voor het toezicht is in bijlage 21-01 opgenomen.
2. Wanneer goederen zijn onderworpen aan toezicht bij het in het vrije verkeer brengen of bij uitvoer, voorzien de douaneautoriteiten de Commissie ten minste eenmaal per week van gegevens over de douaneaangiften voor de betrokken procedure.
Wanneer de goederen overeenkomstig artikel 194, lid 1, van het wetboek zijn vrijgegeven, voorzien de douaneautoriteiten de Commissie onmiddellijk van de gegevens.
3. De Commissie openbaart de door de douaneautoriteiten verstrekte gegevens zoals bedoeld in lid 1 uitsluitend in geaggregeerde vorm en uitsluitend aan bevoegde gebruikers in overeenstemming met artikel 56, lid 2, van deze verordening.
4. Wanneer goederen onder een douaneregeling worden geplaatst op basis van een vereenvoudigde aangifte zoals bedoeld in artikel 166 van het wetboek of door inschrijving in de administratie van de aangever zoals bedoeld in artikel 182 van het wetboek, en de door de Commissie vereiste gegevens waren niet beschikbaar op het tijdstip waarop de goederen overeenkomstig artikel 194, lid 1, van het wetboek zijn vrijgegeven, delen de douaneautoriteiten de Commissie deze informatie onmiddellijk mee na ontvangst van de in overeenstemming met artikel 167 van het wetboek ingediende aanvullende aangifte.
5. Wanneer ontheffing wordt verleend van de verplichting tot indiening van een aanvullende aangifte in overeenstemming met artikel 167, lid 3, van het wetboek of de aanvullende aangifte is ingediend of beschikbaar gemaakt in overeenstemming met artikel 225 van deze verordening, stuurt de vergunninghouder de douaneautoriteiten ten minste eenmaal per maand de door de Commissie vereiste gegevens of vergaren de douaneautoriteiten deze gegevens uit het systeem van de aangever.
De douaneautoriteiten voeren deze gegevens onmiddellijk in het in artikel 56 van deze verordening bedoelde elektronische systeem in.
6. In afwijking van lid 1 van dit artikel is de lijst van gegevens die door de Commissie met het oog op toezicht kan worden geëist, tot de datum waarop de eerste fase van de upgrade van het systeem zoals bedoeld in lid 1 van artikel 56 en van de nationale invoer- en uitvoersystemen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, opgenomen in bijlage 21-02.
Artikel 56
Elektronisch systeem voor het toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen
(Artikel 16, lid 1, en artikel 56, lid 5, van het wetboek)
1. Voor het toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek is opgezet voor de verzending en opslag van de volgende informatie:
a) |
toezichtsgegevens over het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen; |
b) |
informatie die de in het elektronische systeem ingevoerde en opgeslagen toezichtsgegevens over het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen kan actualiseren. |
2. De Commissie kan gebruikers op basis van verzoeken van de lidstaten toestemming geven tot het elektronische systeem zoals bedoeld in lid 1.
3. In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt het Surveillance 2-systeem van de Commissie voor de verzending en opslag van de gegevens zoals bedoeld in dat lid, onder a) en b), gebruikt tot de datum waarop de eerste fase van de upgrade van het systeem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold.
HOOFDSTUK 2
Oorsprong van goederen
Artikel 57
Certificaat van oorsprong voor producten waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden
(Artikel 61, leden 1 en 2, van het wetboek)
1. Een certificaat van oorsprong voor producten van oorsprong uit een derde land waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden, wordt, voor zover deze regelingen op dit artikel betrekking hebben, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-14 met inachtneming van de daarin vastgestelde technische specificaties.
2. Certificaten van oorsprong worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het derde land waaruit de producten waarvoor de bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden afkomstig zijn, of door een daartoe door deze autoriteiten gemachtigde instantie die de nodige waarborgen biedt (instanties van afgifte), op voorwaarde dat de oorsprong van de producten overeenkomstig artikel 60 van het wetboek is vastgesteld.
De instanties van afgifte bewaren van elk afgegeven certificaat van oorsprong een kopie.
3. De certificaten van oorsprong worden afgegeven voordat de producten waarop zij betrekking hebben in het derde land van oorsprong voor uitvoer zijn aangegeven.
4. In afwijking van lid 3 kan het certificaat van oorsprong bij wijze van uitzondering afgegeven worden na de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, wanneer dit ten gevolge van een fout, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden op het tijdstip van uitvoer niet is geschied.
De instanties van afgifte kunnen een in lid 1 bedoeld certificaat van oorsprong slechts achteraf afgeven wanneer zij er zeker van zijn dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
Artikel 58
Het verstrekken van informatie over administratieve samenwerking met betrekking tot bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen
(Artikel 61 van het wetboek)
1. Indien volgens de bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen voor bepaalde producten het in artikel 57 van deze verordening bedoelde certificaat van oorsprong moet worden gebruikt, is het gebruik van deze regelingen afhankelijk van de voorwaarde dat een procedure van administratieve samenwerking is ingesteld, tenzij dit in de betrokken regelingen anders is bepaald.
Met het oog op het instellen van deze procedure van administratieve samenwerking, sturen de betrokken derde landen de Commissie het volgende:
a) |
de namen en adressen van de instanties van afgifte en modellen van de door deze instanties gebruikte stempels; |
b) |
de namen en adressen van de overheidsinstanties die belast zijn met de behandeling van de in artikel 59 van deze verordening bedoelde verzoeken om controle achteraf van de certificaten van oorsprong. |
Bovengenoemde informatie wordt door de Commissie aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten doorgegeven.
2. Wanneer een derde land verzuimt de in lid 1 bedoelde informatie aan de Commissie te sturen, passen de bevoegde autoriteiten in de Unie de bijzondere niet-preferentiële invoerregeling niet toe.
Artikel 59
De controle achteraf van de certificaten van oorsprong voor producten waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden
(Artikel 61 van het wetboek)
1. De controle van de certificaten van oorsprong zoals bedoeld in artikel 57 van deze verordening wordt in overeenstemming met dit artikel verricht na het aanvaarden van de douaneaangifte (controle achteraf).
2. Wanneer de douaneautoriteiten gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van een certificaat van oorsprong of de juistheid van de erin vervatte informatie en wanneer zij steekproefsgewijze controles achteraf verrichten, verzoeken zij de in artikel 58, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde autoriteit te onderzoeken of dat certificaat van oorsprong echt is, of de aangegeven oorsprong juist en in overeenstemming met artikel 60 is vastgesteld, of beide.
Daartoe sturen de douaneautoriteiten het certificaat van oorsprong of een kopie daarvan terug naar de in artikel 58, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde autoriteit. Indien de aangifte vergezeld ging van een factuur, wordt deze of een kopie daarvan bij het terug te sturen certificaat van oorsprong gevoegd.
De douaneautoriteiten vermelden, in voorkomend geval, de redenen voor de controle achteraf en verstrekken alle inlichtingen die zij bezitten die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het certificaat van oorsprong onjuist zijn of dat het certificaat van oorsprong niet echt is.
3. De in artikel 58, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde autoriteit informeert de douaneautoriteiten zo snel mogelijk over de resultaten van de controles.
Wanneer er binnen zes maanden na het verzenden van een verzoek in overeenstemming met lid 2 geen antwoord is ontvangen, passen de douaneautoriteiten de bijzondere, niet-preferentiële regeling voor de betrokken producten niet toe.
Artikel 60
Voor de toepassing van deze afdeling gelden de definities van artikel 37 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
Artikel 61
Leveranciersverklaringen en het gebruik ervan
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een leverancier de exporteur of de handelaar van de informatie voorziet die nodig is om de oorsprong van de goederen vast te stellen voor de toepassing van het preferentiële handelsverkeer tussen de Unie en sommige landen of gebieden (preferentiële oorsprong), doet hij dit door middel van een leveranciersverklaring.
Voor elke zending van goederen wordt een afzonderlijke leveranciersverklaring opgesteld, behalve in de gevallen zoals bedoeld in artikel 62 van deze verordening.
2. De leverancier brengt de verklaring aan op de bij de zending behorende handelsfactuur, of op een leveringsbon, of op een ander handelsdocument waarop de goederen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om deze te kunnen identificeren.
3. De leverancier kan de verklaring te allen tijde verstrekken, ook na de levering van de goederen.
Artikel 62
Langlopende leveranciersverklaring
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een leverancier een exporteur of handelaar regelmatig voorziet van zendingen van goederen, en de oorsprong van de goederen van al deze zendingen naar verwachting hetzelfde zal zijn, kan de leverancier één enkele verklaring opstellen ter dekking van opeenvolgende zendingen van deze goederen (langlopende leveranciersverklaring). Een langlopende leveranciersverklaring kan worden opgesteld voor een geldigheidsduur van maximaal twee jaar vanaf de datum waarop zij wordt opgesteld.
2. Een langlopende leveranciersverklaring kan met terugwerkende kracht worden opgesteld voor goederen die waren geleverd voordat de verklaring werd opgesteld. Een dergelijke langlopende leveranciersverklaring kan worden opgesteld voor een geldigheidsduur van maximaal een jaar voorafgaand aan de datum waarop de verklaring werd opgesteld. De geldigheidsduur eindigt op de datum waarop de langlopende leveranciersverklaring werd opgesteld.
3. Wanneer de langlopende leveranciersverklaring niet geldig is voor sommige of alle zendingen van geleverde en te leveren goederen, deelt de dienstverlener dit onmiddellijk mee aan de betrokken exporteur of handelaar.
Artikel 63
De opstelling van leveranciersverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Voor producten die de preferentiële oorsprong hebben verkregen, worden de leveranciersverklaringen opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-15. Langlopende leveranciersverklaringen voor deze producten worden opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-16.
2. Voor producten die be- of verwerking in de Unie hebben ondergaan zonder de preferentiële oorsprong te hebben verkregen, worden de leveranciersverklaringen opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-17. Voor langlopende leveranciersverklaringen worden de leveranciersverklaringen echter opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-18.
3. De leveranciersverklaring is voorzien van een handgeschreven handtekening van de leverancier. Wanneer zowel de leveranciersverklaring als de factuur echter met behulp van elektronische middelen is opgesteld, kan deze elektronisch geauthenticeerd worden of kan de leverancier de exporteur of handelaar een schriftelijke verklaring doen toekomen waarin hij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle leveranciersverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met zijn handgeschreven handtekening had ondertekend.
Artikel 64
Afgifte van het inlichtingenblad INF 4
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten kunnen de exporteur of handelaar verzoeken de leverancier om een inlichtingenblad INF 4 te vragen ter bevestiging van de echtheid en juistheid van de leveranciersverklaring.
2. Op verzoek van de leverancier wordt het inlichtingenblad INF 4 afgegeven door de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld aan de hand van het formulier in bijlage 22-02 en met inachtneming van de daarin vastgestelde technische specificaties. De autoriteiten kunnen elk bewijs eisen en administratieve controles verrichten bij de leverancier, of andere controles die zij dienstig achten.
3. De douaneautoriteiten verstrekken het inlichtingenblad INF 4 binnen 90 dagen aan de leverancier na ontvangst van zijn aanvraag, met de vermelding of de leveranciersverklaring juist en echt is.
4. De douaneautoriteit bij wie een aanvraag voor de afgifte van een inlichtingenblad INF 4 is ingediend, bewaart het aanvraagformulier ten minste drie jaar of langer als dit nodig is om de naleving van de bepalingen die zijn verbonden aan het preferentiële handelsverkeer tussen de Unie en sommige landen of gebieden te waarborgen.
Artikel 65
Administratieve samenwerking tussen de lidstaten
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
De douaneautoriteiten verlenen elkaar bijstand bij het controleren van de juistheid van de informatie in de leveranciersverklaringen.
Artikel 66
Controle van de leveranciersverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een exporteur niet in staat is om binnen 120 dagen na het verzoek van de douaneautoriteiten een inlichtingenblad INF 4 over te leggen, kunnen de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld vragen om de oorsprong van de berokken producten te bevestigen voor de toepassing van het preferentiële handelsverkeer tussen de Unie en sommige landen of gebieden.
2. Voor de toepassing van lid 1 sturen de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld alle beschikbare informatie en documenten en vermelden zij de redenen van hun onderzoek.
3. Voor de toepassing van lid 1 kunnen de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld de leverancier om bewijs vragen of vragen om deze verklaring aan de nodige controles te onderwerpen.
4. De douaneautoriteiten die om de controle hebben gevraagd, worden via een inlichtingenblad INF 4 zo snel mogelijk over de resultaten geïnformeerd.
5. Wanneer binnen 150 dagen na de datum van het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of wanneer het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt het opgestelde oorsprongsbewijs op basis van de leveranciersverklaring door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer ongeldig verklaard.
Artikel 67
Vergunning toegelaten exporteur
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de Unie een preferentiële regeling met een derde land heeft waarin is bepaald dat een bewijs van oorsprong de vorm aanneemt van door een toegelaten exporteur opgestelde factuurverklaring of een oorsprongsverklaring, kunnen exporteurs die in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd voor het opstellen en vervangen van deze verklaringen een vergunning als toegelaten exporteur aanvragen.
2. Artikel 11, lid 1, onder d), en de artikelen 16, 17, en 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 betreffende de voorwaarden voor het aanvaarden van aanvragen en de schorsing van beschikkingen en de artikelen 10 en 15 van deze verordening betreffende het gebruik van elektronische middelen voor de uitwisseling en opslag van informatie en de intrekking van gunstige beschikkingen in het kader van aanvragen en beschikkingen, zijn niet van toepassing op beschikkingen inzake vergunningen toegelaten exporteur.
3. Vergunningen toegelaten exporteur worden uitsluitend toegekend aan personen die voldoen aan de voorwaarden in de oorspronkelijke bepalingen van de overeenkomsten die de Unie heeft gesloten met bepaalde landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie of van de maatregelen die de Unie ten aanzien van deze landen of gebieden eenzijdig heeft vastgesteld.
4. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een vergunningnummer toe dat op de bewijzen van preferentiële oorsprong moet worden vermeld. Het vergunningnummer wordt voorafgegaan door de tweeletterige ISO-landcode ISO 3166-1 van de lidstaat die de vergunning afgeeft.
5. De Commissie verstrekt de betrokken derde landen de adressen van de douaneautoriteiten die bevoegd zijn met de controle van door toegelaten exporteurs opgestelde bewijzen van preferentiële oorsprong.
6. Wanneer de vorm van de factuurverklaringen of de oorsprongsverklaringen niet in de toepasselijke preferentiële regeling wordt gespecificeerd, worden deze verklaringen in overeenstemming met het formulier in bijlage 22-09 opgesteld.
7. Wanneer de maximale drempelbedragen voor het opstellen van een factuurverklaring of een oorsprongsverklaring door een exporteur die geen toegelaten exporteur is niet in de toepasselijke preferentiële regeling zijn gespecificeerd, is de maximale drempelwaarde 6 000 EUR voor elke zending.
Artikel 68
Registratie van exporteurs buiten het kader van het SAP-stelsel van de Unie
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de Unie een preferentiële regeling met een derde land heeft waarin is bepaald dat een oorsprongsdocument ingevuld kan worden door een exporteur in overeenstemming met de geldende Uniewetgeving, kan een exporteur die in het douanegebied van de Unie is gevestigd voor dat doel verzoeken om geregistreerd te worden. Onderafdeling 2 tot en met onderafdeling 9 van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 11, lid 1, onder d), artikel 16, 17 en 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 betreffende de voorwaarden voor het aanvaarden van aanvragen en de schorsing van beschikkingen en de artikelen 10 en 15 van deze verordening niet van toepassing. Aanvragen en besluiten met betrekking tot dit artikel worden niet uitgewisseld en opgeslagen in een elektronisch informatie- en communicatiesysteem zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening.
3. De Commissie verstrekt het derde land waarmee de Unie een preferentiële regeling heeft, de adressen van de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verificatie van het oorsprongsdocument dat overeenkomstig dit artikel door een geregistreerde exporteur in de Unie is opgesteld.
4. Wanneer het maximale drempelbedrag voor het invullen van een oorsprongsdocument door een exporteur die geen geregistreerde exporteur is niet in de toepasselijke preferentiële regeling is gespecificeerd, is de maximale drempelwaarde 6 000 EUR voor elke zending.
5. Tot de datums waarop het systeem van geregistreerde exporteurs (REX) zoals bedoeld in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
a) |
een exporteur die in het douanegebied van de Unie is gevestigd kan overeenkomstig artikel 67 van deze verordening verzoeken te worden toegelaten om overeenkomstig lid 1 als geregistreerde exporteur te handelen; |
b) |
een exporteur die in de Unie reeds beschikt over een vergunning toegelaten exporteur, kan om een verlenging ervan vragen om overeenkomstig lid 1 als geregistreerde exporteur te handelen; |
c) en hun vergunningnummer van toegelaten exporteur wordt gebruikt als een nummer van geregistreerde exporteur.
Vanaf de datum waarop het systeem van geregistreerde exporteurs (REX) wordt uitgerold, wordt een exporteur zoals bedoeld onder a) of b), die overeenkomstig lid 1 wil blijven handelen als geregistreerde exporteur, in dat systeem geregistreerd.
Artikel 69
Vervanging van bewijzen van preferentiële oorsprong die buiten het kader van het SAP-stelsel van de Unie zijn afgegeven of opgesteld
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer producten van oorsprong waarop een bewijs van preferentiële oorsprong betrekking heeft dat eerder is afgegeven of opgesteld voor de toepassing van een preferentiële tariefmaatregel zoals bedoeld in artikel 56, lid 2, onder d) of e), van het wetboek, met uitzondering van het SAP van de Unie, nog niet voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven en onder toezicht van een douanekantoor in de Unie zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer vervangende bewijzen worden vervangen om alle of een deel van deze producten naar een andere plaats in de Unie te zenden.
2. Wanneer het voor de toepassing van de preferentiële tariefmaatregel zoals bedoeld in lid 1 vereiste bewijs van oorsprong een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, een ander certificaat van oorsprong van de overheid, een oorsprongsverklaring of een factuurverklaring is, wordt het vervangende bewijs van oorsprong afgegeven of opgesteld in de vorm van een van de volgende documenten:
a) |
een vervangende oorsprongsverklaring of een factuurverklaring, opgesteld door een toegelaten exporteur die de goederen wederverzendt; |
b) |
een vervangende oorsprongsverklaring of een vervangende factuurverklaring, opgesteld door een wederverzender van de goederen wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending niet hoger is dan de toepasselijke drempelwaarde; |
c) |
een vervangende oorsprongsverklaring of factuurverklaring, opgesteld door een wederverzender van de goederen wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan de toepasselijke drempelwaarde, en de wederverzender bij de vervangende oorsprongsverklaring of factuurverklaring een kopie van het oorspronkelijke bewijs van oorsprong voegt; |
d) |
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, afgegeven door het douanekantoor waar de goederen onder toezicht zijn geplaatst indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
3. Wanneer het vervangende bewijs van oorsprong overeenkomstig lid 2, onder d), is afgegeven, wordt de vermelding van het douanekantoor dat het vervangend certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeeft in vak 11 van het certificaat geplaatst. De vermeldingen in vak 4 van het certificaat betreffende het land van oorsprong zijn identiek aan de vermeldingen in het oorspronkelijke bewijs van oorsprong. De wederverzender brengt in vak 12 zijn handtekening aan. Wanneer de wederverzender in vak 12 te goeder trouw zijn handtekening heeft geplaatst, is hij niet verantwoordelijk voor de juistheid van de op het oorspronkelijke bewijs van oorsprong aangebrachte vermeldingen.
Het douanekantoor dat wordt verzocht het vervangingscertificaat af te geven, vermeldt op het oorspronkelijke bewijs van oorsprong of op een bijlage erbij het gewicht, het aantal, de aard van de wederverzonden producten en het land van bestemming, evenals het nummer (de nummers) van het overeenkomstige vervangingscertificaat of de overeenkomstige vervangingscertificaten. Dit douanekantoor bewaart het oorspronkelijke bewijs van oorsprong ten minste drie jaar.
4. Wanneer het voor de toepassing van de preferentiële tariefmaatregel zoals bedoeld in lid 1 vereiste bewijs van oorsprong een attest van oorsprong is, wordt het vervangende bewijs van oorsprong door de wederverzender opgesteld in de vorm van een vervangend attest.
Wanneer de totale waarde van de producten van de zending waarvoor een bewijs van oorsprong is opgesteld niet hoger is dan de toepasselijke drempelwaarde, hoeft de wederverzender van delen van de zending geen geregistreerde exporteur te zijn om vervangende attesten van oorsprong op te stellen.
Wanneer de totale waarde van de producten van de zending waarvoor een bewijs van oorsprong is opgesteld hoger is dan de toepasselijke drempelwaarde, moet de wederverzender aan een van de volgende voorwaarden voldoen om vervangende attesten van oorsprong op te stellen:
a) |
hij moet een geregistreerde exporteur in de Unie zijn en |
b) |
een kopie van het oorspronkelijke attest van oorsprong bij het vervangende attest van oorsprong voegen. |
Artikel 70
Verplichting tot administratieve samenwerking in het kader van het REX-systeem
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de goede werking van het SAP-stelsel zijn de begunstigde landen verplicht:
a) |
de administratieve structuren en systemen op te zetten en in stand te houden die nodig zijn voor de toepassing en het beheer in dat land van de in deze onderafdeling en de onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderverdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 beschreven regels en procedures, zo nodig met inbegrip van regelingen voor de toepassing van cumulatie; |
b) |
erop toe te zien dat hun bevoegde autoriteiten met de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten samenwerken. |
2. De in lid 1, onder b), bedoelde samenwerking bestaat uit:
c) |
het verlenen van alle nodige bijstand, op verzoek van de Commissie, bij het toezicht van de Commissie op het beheer van het SAP-stelsel in het betrokken land, met inbegrip van controles ter plaatse door de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten; |
d) |
het controleren, onverminderd de artikelen 108 en 109 van deze verordening, van de oorsprong van producten en nagaan of deze voldoen aan de andere voorwaarden van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met inbegrip van controles ter plaatse indien de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten hierom in het kader van onderzoeken naar de oorsprong verzoeken. |
3. Om in aanmerking te komen voor de toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs komen de begunstigde landen de in lid 1 bedoelde verbintenis aan de Commissie na ten minste drie maanden vóór de datum waarop zij voornemens zijn van start te gaan met de registratie van exporteurs.
4. Indien een land of gebied uit bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad (13) is geschrapt, blijft de in artikel 55, lid 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en de artikelen 72, 80 en 108 van deze verordening vastgestelde verplichting tot administratieve samenwerking van toepassing op dat land of gebied voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop het uit die bijlage is geschrapt.
Artikel 71
Procedures en methoden van administratieve samenwerking van toepassing op de uitvoer met behulp van certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Elk begunstigd land past het volgende toe of zorgt ervoor dat dit wordt toegepast:
a) |
de in onderafdeling 2 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 opgenomen oorsprongsregels voor de uit te voeren producten; |
b) |
de voorschriften voor het invullen en de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A; |
c) |
de bepalingen voor het gebruik van factuurverklaringen, op te stellen in overeenstemming met de vereisten in bijlage 22-09; |
d) |
de in artikel 73 van deze verordening opgenomen bepalingen betreffende verplichtingen van kennisgevingen; |
e) |
de in artikel 64, lid 6, van het wetboek opgenomen bepalingen betreffende afwijkingen. |
2. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen werken met name op de volgende gebieden samen met de Commissie en de lidstaten:
a) |
het verlenen van alle nodige bijstand, op verzoek van de Commissie, bij het toezicht van de Commissie op het beheer van het SAP-stelsel in het betrokken land, met inbegrip van controles ter plaatse door de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten; |
b) |
het controleren, onverminderd de artikelen 73 en 110 van deze verordening, van de oorsprong van producten en nagaan of deze voldoen aan de andere voorwaarden van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met inbegrip van controles ter plaatse indien de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten hierom in het kader van onderzoeken naar de oorsprong verzoeken. |
3. Wanneer in een begunstigd land een bevoegde autoriteit is aangewezen voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, documentaire bewijzen van de oorsprong worden gecontroleerd, en certificaten van oorsprong, formulier A, worden afgegeven voor de uitvoer naar de Unie, wordt ervan uitgegaan dat dat land de voorwaarden van lid 1 heeft aanvaard.
4. Wanneer een land wordt toegelaten of opnieuw wordt toegelaten als begunstigde van het stelsel van algemene preferenties voor de in Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde producten, komen de goederen van oorsprong uit dat land voor de voordelen van dit stelsel in aanmerking wanneer zij op of na de in artikel 73, lid 2, van deze verordening bedoelde datum uit dat land zijn uitgevoerd.
5. Indien een land of gebied uit bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 is geschrapt, blijft de in artikel 55 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en in de artikelen 110 en 111 van deze verordening vastgestelde verplichting tot administratieve samenwerking van toepassing op dat land of gebied voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop het van die bijlage is geschrapt.
6. De in lid 5 vermelde verplichtingen zijn op Singapore van toepassing voor een periode van drie jaar met ingang van 1 januari 2014.
Artikel 72
Kennisgevingsverplichtingen die van toepassing zijn na de datum van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX)
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De begunstigde landen stellen de Commissie in kennis van de namen en adressen en contactgegevens van de autoriteiten op hun grondgebied die:
a) |
deel uitmaken van de overheidsdiensten van het betrokken land of die namens de overheid daarvan optreden en die bevoegd zijn exporteurs te registreren in het REX-systeem, geregistreerde gegevens te wijzigen en bij te werken en registraties te schrappen; |
b) |
deel uitmaken van de overheidsdiensten van het betrokken land en verantwoordelijk zijn voor de administratieve samenwerking met de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten als bedoeld in deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446. |
2. De kennisgeving moet uiterlijk drie maanden vóór de datum waarop de begunstigde landen voornemens zijn van start te gaan met de registratie van exporteurs aan de Commissie worden verzonden.
3. De begunstigde landen delen de Commissie onmiddellijk de wijzigingen mee die zich in de in lid 1 bedoelde gegevens voordoen.
Artikel 73
Kennisgevingsverplichtingen die van toepassing zijn tot de datum van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX)
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De begunstigde landen delen de Commissie de namen en adressen van de overheidsinstanties op hun grondgebied mee die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, specimens van de afdrukken van de door deze instanties gebruikte stempels, evenals de namen en adressen van de bevoegde overheidsinstanties die met de controle van de certificaten van oorsprong, formulier A, en van de factuurverklaringen zijn belast.
De Commissie geeft deze gegevens door aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. Wanneer deze gegevens als wijziging van al eerder meegedeelde gegevens worden toegezonden, deelt de Commissie de datum van ingang van de geldigheid van de nieuwe stempels mee volgens de aanwijzingen die de bevoegde overheidsinstanties van de begunstigde landen hebben verstrekt. Deze gegevens zijn voor de douane bestemd, maar de betrokken douaneautoriteiten kunnen bij het in het vrije verkeer brengen van goederen toestaan dat de importeur de specimens van de stempelafdrukken raadpleegt.
De begunstigde landen die de in de eerste alinea bedoelde gegevens al hebben verstrekt, zijn niet verplicht deze opnieuw te verstrekken, tenzij deze inmiddels zijn gewijzigd.
2. Voor de toepassing van artikel 71, lid 4, van deze verordening zal de Commissie op haar website de datum bekendmaken waarop een land dat als begunstigd land is toegelaten of weer is toegelaten, voor producten die zijn bedoeld in Verordening (EU) nr. 978/2012 de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichtingen is nagekomen.
Artikel 74
Procedure voor de afgifte van een certificaat van oorsprong, formulier A
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Certificaten van oorsprong, formulier A, worden afgegeven op schriftelijk verzoek van de exporteur of diens vertegenwoordiger, samen met alle andere documenten waaruit blijkt dat de uit te voeren goederen voor de afgifte van een certificaat van oorsprong, formulier A, in aanmerking komen. Certificaten van oorsprong, formulier A, worden afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-08.
2. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen stellen het certificaat van oorsprong, formulier A, aan de exporteur ter beschikking zodra de uitvoer heeft plaatsgevonden of het zeker is dat deze zal plaatsvinden. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen kunnen echter tevens een certificaat van oorsprong, formulier A, afgeven na de uitvoer van de producten waarop dit betrekking heeft, indien:
a) |
dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd of |
b) |
ten genoegen van de bevoegde autoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat van oorsprong, formulier A, is afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard of |
c) |
de eindbestemming van de betrokken producten pas werd bepaald tijdens het vervoer of de opslag en na een mogelijke splitsing van een zending, overeenkomstig artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446. |
3. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen kunnen slechts tot afgifte achteraf van een certificaat overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur voor de afgifte achteraf van een certificaat van oorsprong, formulier A, met die in het desbetreffende uitvoerdossier overeenstemmen en dat bij de uitvoer van de betrokken producten geen certificaat van oorsprong, formulier A, was afgegeven, behalve wanneer het certificaat van oorsprong, formulier A, om technische reden niet is aanvaard. De woorden „Issued retrospectively”, „Délivré a posteriori”, of „emitido a posteriori” worden vermeld in vak 4 van het achteraf afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A.
4. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat van oorsprong, formulier A, kan de exporteur de bevoegde autoriteiten die dit certificaat hebben afgegeven, verzoeken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn een duplicaat op te maken. De woorden „Duplicate”, „Duplicata” of „Duplicado”, de datum van afgifte en het volgnummer van het oorspronkelijke certificaat worden vermeld in vak 4 van het duplicaat van het certificaat van oorsprong, formulier A. Het duplicaat is geldig vanaf de datum van het oorspronkelijke certificaat.
5. Om te controleren of de goederen waarvoor om een certificaat van oorsprong, formulier A, wordt verzocht aan de oorsprongsregels voldoen, hebben de bevoegde overheidsinstanties het recht alle bewijsstukken op te vragen en alle controles te verrichten die zij nodig achten.
6. Het is niet verplicht de vakken 2 en 10 van het certificaat van oorsprong, formulier A, in te vullen. Vak 12 is voorzien van de vermelding „Unie” of de naam van een van de lidstaten. De datum van afgifte van het certificaat van oorsprong, formulier A, wordt in vak 11 vermeld. Dat vak, dat bestemd is voor de overheidsinstantie die bevoegd is het certificaat af te geven, moet met de hand worden ondertekend, evenals vak 12 waarin de handtekening van de gemachtigde ondertekenaar van de exporteur moet worden geplaatst.
Artikel 75
Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Een factuurverklaring kan door iedere in een begunstigd land werkzame exporteur worden opgesteld voor elke zending bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt, mits de in artikel 67, lid 2, van deze verordening bedoelde administratieve samenwerking op deze procedure van toepassing is.
2. De exporteur die de factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten of andere bevoegde overheidsinstanties van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn.
3. Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage 22-09 is opgenomen, wordt in het Frans, Engels of Spaans door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt. De factuurverklaring mag ook met de hand worden geschreven. In dat geval moet dit met inkt en in blokletters gebeuren. De factuurverklaring bevat de originele handtekening van de exporteur.
4. De factuurverklaring kan slechts op de volgende voorwaarden worden gebruikt:
a) |
voor elke zending wordt één factuurverklaring opgesteld; |
b) |
indien in het land van uitvoer al is gecontroleerd of de goederen die deel uitmaken van de zending, aan de voorwaarden voldoen om als product van oorsprong te worden beschouwd, mag de exporteur in de factuurverklaring van deze controle melding maken. |
Artikel 76
Voorwaarden voor de afgifte van een certificaat van oorsprong, formulier A, in geval van cumulatie
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Wanneer cumulatie op grond van artikel 53, 54, 55 of 56 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van toepassing is, gaan de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land, waaraan wordt gevraagd certificaten van oorsprong, formulier A, af te geven voor producten bij de vervaardiging waarvan materialen zijn gebruikt van oorsprong uit een partij waarmee cumulatie mogelijk is, uit van het volgende:
a) |
bij bilaterale cumulatie: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong dat overeenkomstig artikel 77 van deze verordening is afgegeven; |
b) |
bij cumulatie met Noorwegen, Turkije en Zwitserland: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong dat overeenkomstig de oorsprongsregels van Noorwegen, Turkije en Zwitserland, naargelang het geval, is afgegeven; |
c) |
bij regionale cumulatie: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong, namelijk een certificaat van oorsprong, formulier A, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-08 of, in voorkomend geval, een factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage 22-09; |
d) |
bij uitgebreide cumulatie: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong dat overeenkomstig de bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en het betrokken land is afgegeven. |
In de gevallen zoals bedoeld onder a), b), c) en d), van de eerste alinea, bevat vak 4 van het certificaat van oorsprong, formulier A, in voorkomend geval, de vermelding:
— |
„EU cumulation”, „Norway cumulation”, „Switzerland cumulation”, „Turkey cumulation”, „regional cumulation”, „extended cumulation with country x” of |
— |
„cumul UE”, „cumul Norvège”, „cumul Suisse”, „cumul Turquie”, „cumul régional”, „cumul étendu avec le pays x” of |
— |
„Acumulación UE”, „Acumulación Noruega”, „Acumulación Suiza”, „Acumulación Turquía”, „Acumulación regional”, „Acumulación ampliada con el país x”. |
Artikel 77
Bewijs van Unie-oorsprongsstatus voor de toepassing van bilaterale cumulatie en toegelaten exporteur
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Het bewijs dat producten van oorsprong uit de Unie zijn, wordt geleverd door:
a) |
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-10, of |
b) |
een factuurverklaring, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage 22-09 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446. Factuurverklaringen kunnen worden opgesteld door elke exporteur voor zendingen die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt en door toegelaten exporteurs van de Unie. |
2. De exporteur of zijn vertegenwoordiger vermeldt in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 de woorden „GSP beneficiary countries” en „EU” of „Pays bénéficiaires du SPG” en „UE”.
3. De bepalingen van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 betreffende de afgifte, het gebruik en de controle achteraf van certificaten van oorsprong, formulier A, zijn van overeenkomstige toepassing op certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en, met uitzondering van de bepalingen inzake de afgifte, op factuurverklaringen.
4. De douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen elke in het douanegebied van de Unie gevestigde exporteur die, in het kader van de bilaterale cumulatie, vaak producten van oorsprong uit de Unie verzendt, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten, wanneer die exporteur (hierna „toegelaten exporteur” genoemd) ten genoegen van de douane alle nodige garanties biedt voor de controle op:
a) |
de oorsprong van de producten; |
b) |
het voldoen aan de andere eisen die in die lidstaat van toepassing zijn. |
5. De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van alle voorwaarden die zij passend achten. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe dat op de factuurverklaringen moet worden vermeld.
6. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken.
Zij trekken de vergunning in de volgende gevallen in:
a) |
de toegelaten exporteur biedt niet langer de in lid 4 bedoelde garanties; |
b) |
de toegelaten exporteur voldoet niet aan de in lid 5 bedoelde voorwaarden; |
c) |
de toegelaten exporteur maakt op andere wijze een niet passend gebruik van de vergunning. |
7. Een toegelaten exporteur is niet verplicht de factuurverklaringen te ondertekenen, op voorwaarde dat hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt voor elke factuurverklaring waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met zijn handgeschreven handtekening had ondertekend.
Artikel 78
Verplichting voor exporteurs om te worden geregistreerd en ontheffing daarvan
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Het SAP-stelsel is in de volgende gevallen van toepassing:
a) |
voor goederen die voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling, de onderafdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en onderverdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en zijn uitgevoerd door een geregistreerde exporteur; |
b) |
voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten die zijn uitgevoerd door een willekeurige exporteur, wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong niet hoger is dan 6 000 EUR. |
2. De waarde van de producten van oorsprong in een zending is de waarde van alle producten van oorsprong binnen één zending die vermeld zijn in een in het land van uitvoer opgesteld attest van oorsprong.
Artikel 79
Registratieprocedure in de begunstigde landen en procedures bij uitvoer die van toepassing zijn gedurende de overgangsperiode tot het systeem van geregistreerde exporteurs van toepassing is
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Begunstigde landen gaan op 1 januari 2017 van start met de registratie van exporteurs.
Wanneer het begunstigde land echter niet in staat is op die datum van start te gaan met de registratie, zal het de Commissie uiterlijk 1 juli 2016 schriftelijk ervan in kennis stellen dat het de registratie van exporteurs uitstelt tot 1 januari 2018 of 1 januari 2019.
2. Gedurende een periode van twaalf maanden, volgend op de datum waarop het begunstigde land van start gaat met de registratie van exporteurs, blijven de bevoegde autoriteiten van dat begunstigde land certificaten van oorsprong, formulier A, afgeven op verzoek van exporteurs die op het moment van de aanvraag van het certificaat nog niet zijn geregistreerd.
Onverminderd artikel 94, lid 2, van deze verordening zijn de overeenkomstig de eerste alinea van dit lid afgegeven certificaten van oorsprong, formulier A, in de Unie als bewijs van oorsprong toegestaan indien zij zijn afgegeven vóór de datum van registratie van de betrokken exporteur.
De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land die problemen ondervinden om het registratieproces binnen de bovengenoemde twaalf maanden te voltooien, kunnen de Commissie om verlenging van die periode vragen. Een dergelijke verlenging bedraagt niet meer dan zes maanden.
3. Exporteurs in een begunstigd land, ongeacht of zij zijn geregistreerd, stellen vanaf de datum dat het begunstigde land voornemens is van start te gaan met de registratie van exporteurs, attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden, wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 6 000 EUR.
Exporteurs stellen, zodra zij zijn geregistreerd, vanaf de datum waarop hun registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening geldig is, attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden, wanneer de totale waarde ervan hoger is dan 6 000 EUR.
4. Alle begunstigde landen passen uiterlijk vanaf 30 juni 2020 het systeem van geregistreerde exporteurs toe.
Artikel 80
Geregistreerde exporteur-databank: verplichtingen van de autoriteiten
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De Commissie zet een systeem op voor de registratie van exporteurs die bevoegd zijn om een verklaring inzake de oorsprong van goederen af te geven (het REX-systeem) en stelt het uiterlijk 1 januari 2017 beschikbaar.
2. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen en de douaneautoriteiten van de lidstaten zullen na ontvangst van het ingevulde aanvraagformulier als bedoeld in bijlage 22-06 onverwijld het nummer van geregistreerde exporteur aan de exporteur toekennen of in voorkomend geval de wederverzender van goederen, en het nummer van geregistreerde exporteur, de registratiegegevens en de datum vanaf wanneer de registratie geldig is, overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening in het REX-systeem invullen.
De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat stellen de exporteur of, in voorkomend geval, de wederverzender van goederen, in kennis van het nummer van geregistreerde exporteur dat aan deze exporteur of wederverzender van goederen is toegekend en van de datum vanaf wanneer de registratie geldig is.
3. Wanneer de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de informatie in de aanvraag onvolledig is, stellen zij de exporteur daarvan onmiddellijk in kennis.
4. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen en de douaneautoriteiten van de lidstaten werken de door hen geregistreerde gegevens bij. Zij passen deze gegevens aan zodra zij overeenkomstig artikel 89 van deze verordening in kennis zijn gesteld door de geregistreerde exporteur.
Artikel 81
Datum van toepassing van een aantal bepalingen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De artikelen 70, 72, 78 tot en met 80, 82 tot en met 93, 99 tot en met 107, 108, 109 en 112 van deze verordening zijn van toepassing op de uitvoer van goederen door exporteurs die in het REX-systeem in een begunstigd land zijn geregistreerd vanaf de datum waarop dat begunstigde land van start gaat met de registratie van exporteurs in het kader van dat systeem. Voor zover het exporteurs in de Unie betreft, zijn deze artikelen met ingang van 1 januari 2017 van toepassing.
2. De artikelen 71, 73, 74 tot en met 77, 94 tot en met 98 en 110 tot en met 112 van deze verordening zijn van toepassing op de uitvoer van goederen door exporteurs die niet zijn geregistreerd in het REX-systeem in een begunstigd land. Voor zover het exporteurs in de Unie betreft, zijn deze artikelen tot en met 31 december 2017 van toepassing.
Artikel 82
Geregistreerde exporteur-databank: toegangsrechten tot de databank
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De Commissie zorgt ervoor dat overeenkomstig dit artikel toegang tot het REX-systeem wordt geboden.
2. De Commissie heeft toegang om alle gegevens te raadplegen.
3. De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land kunnen de gegevens van de door hen geregistreerde exporteurs raadplegen.
4. De douaneautoriteiten van de lidstaten hebben toegang om de door hen, door de douaneautoriteiten van andere lidstaten en door de bevoegde autoriteiten van begunstigde landen evenals door Noorwegen, Zwitserland of Turkije geregistreerde gegevens te raadplegen. Deze toegang tot de gegevens dient voor de verificatie van douaneaangiften op grond van artikel 188 van het wetboek of voor de controle na vrijgave op grond van artikel 48 van het wetboek.
5. De Commissie biedt de bevoegde autoriteiten van begunstigde landen veilige toegang tot het REX-systeem.
6. Wanneer een land of gebied uit bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 is geschrapt, blijven de bevoegde autoriteiten van dit begunstigde land zolang als nodig toegang houden tot het REX-systeem om hun verplichtingen op grond van artikel 70 van deze verordening te kunnen nakomen.
7. De Commissie stelt met toestemming van de exporteur, die dit aangeeft door vak 6 in het formulier in bijlage 22-06 te ondertekenen, de volgende gegevens beschikbaar aan het publiek:
a) |
de naam van de geregistreerde exporteur; |
b) |
het adres van de plaats waar de geregistreerde exporteur is gevestigd; |
c) |
de contactgegevens zoals vermeld in vak 2 van het formulier in bijlage 22-06; |
d) |
een indicatieve beschrijving van de goederen die in aanmerking komen voor preferentiële behandeling, inclusief een indicatieve lijst van posten of hoofdstukken van het geharmoniseerde systeem, zoals vermeld in vak 4 van het formulier in bijlage 22-06; |
e) |
het EORI-nummer of TIN-nummer (identificatienummer handelaar) van de geregistreerde exporteur. |
De weigering om vak 6 te ondertekenen, is geen reden de registratie van de exporteur te weigeren.
8. De Commissie maakt de volgende gegevens altijd publiekelijk toegankelijk:
a) |
het nummer van geregistreerde exporteur; |
b) |
de datum vanaf wanneer de registratie geldig is; |
c) |
de datum van de intrekking van de registratie, in voorkomend geval; |
d) |
informatie of de registratie ook van toepassing is op uitvoer naar Noorwegen, Turkije of Zwitserland; |
e) |
de datum van de laatste synchronisatie tussen het REX-systeem en de openbare website. |
Artikel 83
Geregistreerde exporteur-databank: gegevensbescherming
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De gegevens in het REX-systeem worden uitsluitend verwerkt met het oog op de toepassing van het in deze onderafdeling vastgestelde SAP-stelsel.
2. Aan de geregistreerde exporteurs wordt de in artikel 11, lid 1, onder a) tot en met e), van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) of de in artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) bedoelde informatie verstrekt. Daarnaast wordt eveneens de volgende informatie aan hen verstrekt:
a) |
informatie over de rechtsgrondslag van de verwerkingen waarvoor de gegevens bestemd zijn; |
b) |
de bewaringstermijn. |
Deze informatie wordt aan de geregistreerde exporteurs verstrekt via een kennisgeving bij de in bijlage 22-06 vermelde aanvraag tot registratie als geregistreerde exporteur.
3. Elke bevoegde autoriteit van een begunstigd land en elke douaneautoriteit in een lidstaat die gegevens in het REX-systeem invoert, wordt als de voor de verwerking van deze gegevens verantwoordelijke beschouwd.
De Commissie wordt voor de verwerking van alle gegevens als een gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke beschouwd om te garanderen dat de geregistreerde exporteur zijn rechten kan laten gelden.
4. De rechten van de geregistreerde exporteurs met betrekking tot de in het REX-systeem opgeslagen, in bijlage 22-06 vermelde en in de nationale systemen verwerkte gegevens worden overeenkomstig de wetgeving inzake gegevensbescherming tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG uitgeoefend door de lidstaat die hun gegevens opslaat.
5. Lidstaten die de voor hen toegankelijke gegevens van het REX-systeem in hun nationale systemen kopiëren, dienen de gekopieerde gegevens bij te werken.
6. De rechten van de geregistreerde exporteurs met betrekking tot de verwerking van hun registratiegegevens door de Commissie worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.
7. Elk verzoek van een geregistreerde exporteur om het recht op toegang, rectificatie, uitwissen of afschermen van gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 wordt ingediend bij en verwerkt door de voor de gegevens verantwoordelijke.
Wanneer een geregistreerde exporteur een dergelijk verzoek bij de Commissie indient zonder een poging te hebben gedaan zijn rechten bij de voor de gegevens verantwoordelijke te doen gelden, stuurt de Commissie dat verzoek door naar de voor de gegevens van de geregistreerde exporteur verantwoordelijke.
Wanneer de geregistreerde exporteur er niet in slaagt zijn rechten te doen gelden bij de voor de gegevens verantwoordelijke, dient de geregistreerde exporteur een dergelijk verzoek in bij de Commissie, die dan als voor de gegevens verantwoordelijke optreedt. De Commissie mag de gegevens rectificeren, wissen of blokkeren.
8. De nationale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werken, elk binnen de grenzen van hun eigen bevoegdheden, samen en zorgen voor een gecoördineerd toezicht op de registratiegegevens.
Zij wisselen, elk binnen de grenzen van hun eigen bevoegdheden, relevante informatie uit, staan elkaar bij in de uitvoering van controles en inspecties, behandelen problemen bij de uitlegging of toepassing van deze verordening, buigen zich over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de uitoefening van de rechten van betrokkenen, stellen geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen op en bevorderen het bewustzijn over gegevensbeschermingsrechten, zulks naar behoefte.
Artikel 84
Kennisgevingsverplichtingen die van toepassing zijn op de lidstaten voor de invoering van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX)
(Artikel 64, lid 3, van het wetboek)
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de namen en adressen en contactgegevens van hun douaneautoriteiten die:
a) |
bevoegd zijn exporteurs en wederverzenders van goederen in het REX-systeem te registreren, geregistreerde gegevens te wijzigen en bij te werken en de registratie te schrappen; |
b) |
verantwoordelijk zijn voor de administratieve samenwerking met de bevoegde douaneautoriteiten van de begunstigde landen zoals bedoeld in deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446. |
De kennisgeving wordt uiterlijk 30 september 2016 naar de Commissie verzonden.
De lidstaten delen de Commissie onmiddellijk de wijzigingen mee die zich in de in de eerste alinea bedoelde gegevens voordoen.
Artikel 85
Registratieprocedure in de lidstaten en procedures bij uitvoer die van toepassing zijn gedurende de overgangsperiode tot het systeem van geregistreerde exporteurs van toepassing is
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten van de lidstaten gaan op 1 januari 2017 van start met de registratie van de op hun grondgebied gevestigde exporteurs.
2. De douaneautoriteiten in alle lidstaten geven vanaf 1 januari 2018 geen certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 met het oog op cumulatie op grond van artikel 53 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 meer af.
3. De douaneautoriteiten van de lidstaten stellen tot en met 31 december 2017 op verzoek van nog niet geregistreerde exporteurs of wederverzenders certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of vervangende certificaten van oorsprong, formulier A, op. Dit is ook van toepassing indien de naar de Unie verzonden producten van oorsprong vergezeld gaan van attesten van oorsprong die zijn opgesteld door een geregistreerde exporteur in een begunstigd land.
4. Exporteurs in de Unie, ongeacht of zij zijn geregistreerd, stellen vanaf 1 januari 2017 attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 6 000 EUR.
Exporteurs stellen, zodra zij zijn geregistreerd, vanaf de datum waarop hun registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening geldig is, attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden wanneer de totale waarde ervan hoger is dan 6 000 EUR.
5. Geregistreerde wederverzenders van goederen kunnen vanaf de datum waarop hun registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening geldig is, vervangende attesten van oorsprong opstellen. Dit is van toepassing ongeacht het feit of de goederen vergezeld gaan van een in het begunstigde land afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A, of een door de exporteur opgesteld(e) factuurverklaring of attest van oorsprong.
Artikel 86
Aanvraag tot registratie als geregistreerde exporteur
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Om in de lijst van geregistreerde exporteurs te worden opgenomen, dient een exporteur een aanvraag in bij de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land waar hij zijn hoofdzetel heeft of waar hij permanent is gevestigd.
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-06.
2. Om in de lijst van geregistreerde exporteurs te worden opgenomen, dient een in het douanegebied van de Unie gevestigde exporteur of een wederverzender van goederen een aanvraag in bij de douaneautoriteiten van die lidstaten. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-06.
3. Ten behoeve van de uitvoer in het kader van het SAP en de stelsels van algemene tariefpreferenties van Noorwegen, Zwitserland of Turkije, hoeven exporteurs zich maar één keer te registreren.
De bevoegde autoriteiten van het begunstigde land kennen de exporteur voor de uitvoer in het kader van de SAP-stelsels van de Unie, Noorwegen, Zwitserland en Turkije, een nummer van geregistreerde exporteur toe, voor zover deze landen het land waarin de registratie heeft plaatsgevonden als begunstigd land hebben erkend.
4. De registratie is geldig vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat een ingevulde aanvraag voor registratie overeenkomstig de leden 1 en 2 ontvangen.
5. Wanneer de exporteur wordt vertegenwoordigd in verband met het vervullen van uitvoerformaliteiten en de vertegenwoordiger van de exporteur eveneens een geregistreerde exporteur is, gebruikt deze vertegenwoordiger niet zijn eigen nummer van geregistreerde exporteur.
Artikel 87
Geregistreerde exporteur-databank: bekendmaking
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Voor de toepassing van artikel 70, lid 4, van deze verordening maakt de Commissie op haar website de datum bekend waarop de begunstigde landen het systeem van geregistreerde exporteurs gaan toepassen. De Commissie werkt de informatie bij.
Artikel 88
Automatische registratie van exporteurs voor een land dat een begunstigd land van het SAP-stelsel van de Unie wordt
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Wanneer een land aan de lijst met begunstigde landen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 wordt toegevoegd, activeert de Commissie voor haar SAP-stelsel automatisch de registratie van alle in dat land geregistreerde exporteurs, op voorwaarde dat de registratiegegevens van de exporteurs in het REX-systeem beschikbaar zijn en ten minste geldig zijn voor het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije.
In dit geval hoeft een exporteur die al is geregistreerd voor ten minste het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije, geen aanvraag in te dienen bij zijn bevoegde autoriteiten om voor het SAP-stelsel van de Unie te worden geregistreerd.
Artikel 89
Schrapping uit het register van geregistreerde exporteurs
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Geregistreerde exporteurs stellen de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de gegevens die zij voor hun registratie hebben verstrekt.
2. Geregistreerde exporteurs die niet meer voldoen aan de voorwaarden om goederen in het kader van het SAP-stelsel uit te voeren of die niet langer voornemens zijn goederen in het kader van het SAP-stelsel uit te voeren, stellen de bevoegde autoriteiten in het begunstigde land of de douaneautoriteiten in de lidstaat hiervan dienovereenkomstig in kennis.
3. De bevoegde autoriteiten in een begunstigd land of de douaneautoriteiten in een lidstaat trekken de registratie in indien de geregistreerde exporteur:
a) |
niet meer bestaat; |
b) |
niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitvoer van goederen in het kader van het SAP-stelsel; |
c) |
de bevoegde autoriteit van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat hij niet langer voornemens is goederen in het kader van het SAP-stelsel uit te voeren; |
d) |
met opzet of uit nalatigheid een attest van oorsprong opstelt of laat opstellen dat onjuiste informatie bevat en leidt tot het ten onrechte verkrijgen van een preferentiële behandeling. |
4. De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat kunnen de registratie intrekken indien de geregistreerde exporteur verzuimt de gegevens betreffende zijn registratie bij te werken.
5. Het intrekken van registraties heeft gevolgen voor de toekomst, dat wil zeggen voor attesten van oorsprong die na de datum van intrekking worden opgesteld. De intrekking van een registratie heeft geen gevolgen voor de geldigheid van attesten van oorsprong die zijn opgesteld voordat de geregistreerde exporteur van de intrekking in kennis is gesteld.
6. De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat stellen de geregistreerde exporteur in kennis van de intrekking van zijn registratie en van de datum waarop de intrekking van kracht wordt.
7. De exporteur of de wederverzender van goederen kan beroep aantekenen bij de rechter in het geval dat zijn registratie wordt ingetrokken.
8. In het geval van een foutieve intrekking wordt de intrekking van een geregistreerde exporteur geannuleerd. De exporteur of de wederverzender van goederen is gerechtigd gebruik te maken van het nummer van geregistreerde exporteur dat hem op het moment van de registratie is toegekend.
9. Exporteurs of wederverzenders van goederen van wie de registratie is ingetrokken, kunnen een nieuwe aanvraag doen om overeenkomstig artikel 86 van deze verordening in de lijst te worden opgenomen als geregistreerde exporteur. Exporteurs of wederverzenders van goederen van wie de registratie is ingetrokken overeenkomstig lid 3, onder d), en lid 4, kunnen uitsluitend opnieuw worden geregistreerd indien zij aan de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat die hen hadden geregistreerd, aantonen dat zij de toestand die tot de intrekking van hun registratie heeft geleid, hebben gecorrigeerd.
10. De gegevens aangaande een ingetrokken registratie worden door de bevoegde autoriteit van het begunstigde land of door de douaneautoriteiten van de lidstaat, die de gegevens in dat systeem hebben ingevoerd, gedurende maximaal tien kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de intrekking plaatsvond in het REX-systeem bewaard. Na deze tien kalenderjaren worden de gegevens door de bevoegde autoriteit van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van de lidstaat gewist.
Artikel 90
Automatische schrapping uit het register van geregistreerde exporteurs wanneer een land van de lijst van begunstigde landen is geschrapt
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De Commissie trekt de registratie van alle geregistreerde exporteurs in een begunstigd land in indien het begunstigde land uit de lijst van begunstigde landen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 wordt verwijderd of indien de aan het begunstigde land verleende tariefpreferenties tijdelijk zijn ingetrokken overeenkomstig Verordening (EU) nr. 978/2012.
2. Wanneer dat land opnieuw in de lijst wordt opgenomen of wanneer de tijdelijke intrekking van de aan het begunstigde land verleende tariefpreferenties wordt beëindigd, activeert de Commissie opnieuw de registratie van alle in dat land geregistreerde exporteurs, op voorwaarde dat de registratiegegevens van de exporteurs in het systeem beschikbaar zijn en ten minste geldig zijn gebleven voor het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije. Anders dienen de exporteurs in overeenstemming met artikel 86 van deze verordening opnieuw te worden geregistreerd.
3. In het geval dat de registratie van alle geregistreerde exporteurs in een begunstigd land in overeenstemming met lid 1 wordt ingetrokken, blijven de gegevens van de ingetrokken registraties ten minste tien kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de intrekking plaatsvond in het REX-systeem bewaard. Na afloop van deze tienjarige periode en wanneer het begunstigde land gedurende meer dan tien jaar geen begunstigd land is geweest in het kader van het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije verwijdert de Commissie de gegevens van de ingetrokken registraties uit het REX-systeem.
Artikel 91
Verplichtingen van exporteurs
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Exporteurs en geregistreerde exporteurs voldoen aan de volgende verplichtingen:
a) |
zij voeren een passende boekhouding met betrekking tot de vervaardiging en levering van goederen die voor preferentiële behandeling in aanmerking komen; |
b) |
zij bewaren alle bewijsstukken in verband met de materialen die zij bij de vervaardiging gebruiken; |
c) |
zij bewaren alle douanedocumenten in verband met de materialen die zij bij de vervaardiging gebruiken; |
d) |
zij bewaren ten minste drie jaar vanaf het einde van het kalenderjaar waarin het attest van oorsprong werd opgesteld, of langer indien het nationale recht dit vereist, administratie in verband met:
|
Deze administratie en deze attesten van oorsprong kunnen in elektronisch formaat worden bewaard, zolang het aan de hand daarvan mogelijk is de materialen die bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten zijn gebruikt te traceren en hun oorsprong te bevestigen.
2. De in lid 1 vastgestelde verplichtingen zijn ook van toepassing op de door leveranciers aan exporteurs afgegeven leveranciersverklaringen betreffende de oorsprong van de goederen die zij hebben geleverd.
3. De al dan niet geregistreerde wederverzenders van goederen die vervangende attesten van oorsprong opstellen behouden de oorspronkelijke attesten van oorsprong die zij vervangen voor een periode van ten minste drie jaar vanaf het eind van het kalenderjaar waarin het vervangende attest van oorsprong is opgesteld, of langer indien het nationale recht dit vereist.
Artikel 92
Algemene bepalingen betreffende het attest van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Een attest van oorsprong kan worden opgesteld op het moment van uitvoer naar de Unie of wanneer de uitvoer naar de Unie is gewaarborgd.
Wanneer de betrokken producten worden beschouwd als van oorsprong uit het begunstigde land van uitvoer of uit een ander begunstigd land in overeenstemming met artikel 55, lid 4, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of artikel 55, lid 6, tweede alinea, van die verordening, wordt het attest van oorsprong opgesteld door de exporteur in het begunstigde land van uitvoer.
Wanneer de betrokken producten zonder verdere be- of verwerking worden uitgevoerd of uitsluitend na de in artikel 47, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 beschreven behandelingen te hebben ondergaan, en daarom hun oorsprong hebben behouden in overeenstemming met artikel 55, lid 4, derde alinea, en artikel 55, lid 6, derde alinea van die verordening, wordt het attest van oorsprong opgesteld door de exporteur in het begunstigde land van oorsprong.
2. Een attest van oorsprong kan ook na uitvoer van de betrokken producten worden opgesteld („attest achteraf”). Een dergelijk attest van oorsprong achteraf is toegestaan indien dit ten laatste twee jaar na de invoer aan de douaneautoriteiten in de lidstaat waarin de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen is ingediend, wordt overgelegd.
Wanneer een zending overeenkomstig artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wordt gesplitst en op voorwaarde dat de in de eerste alinea genoemde uiterste termijn van twee jaar wordt nagekomen, kan het attest van oorsprong achteraf door de exporteur van het land van uitvoer van de producten worden opgesteld. Dit is van overeenkomstige toepassing indien de splitsing van een zending plaatsvindt in een ander begunstigd land of in Noorwegen, Zwitserland of Turkije.
3. Het attest van oorsprong wordt door de exporteur afgegeven aan zijn afnemer in de Unie en bevat de in bijlage 22-07 vermelde gegevens. Het wordt in het Engels, het Frans of het Spaans opgesteld.
Het kan op elk handelsdocument worden opgesteld waaruit de identiteit van de betrokken exporteur blijkt en waaruit blijkt om welke goederen het gaat.
4. De leden 1, 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op attesten van oorsprong die in de Unie zijn opgesteld met het oog op bilaterale cumulatie.
Artikel 93
Attest van oorsprong in het geval van cumulatie
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Om de oorsprong van in het kader van bilaterale of regionale cumulatie gebruikte materialen vast te stellen, gaat de exporteur van een product dat is vervaardigd met gebruik van materialen van oorsprong uit een land waarmee cumulatie is toegestaan, uit van het door de leverancier van deze materialen verstrekte attest van oorsprong. In deze gevallen bevat het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong al naar gelang het geval de vermelding „EU cumulation”, „regional cumulation”, „Cumul UE”, „Cumul regional”, of „Acumulación UE”, „Acumulación regional”.
2. Om de oorsprong van in het kader van cumulatie op grond van artikel 54 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 gebruikte materialen vast te stellen, gaat de exporteur van een product dat is vervaardigd met gebruik van materialen van oorsprong uit Noorwegen, Zwitserland of Turkije uit van het door de leverancier verstrekte bewijs van oorsprong van deze materialen op voorwaarde dat dit bewijs is afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van de SAP-oorsprongsregels van Noorwegen, Zwitserland of Turkije, naargelang het geval. In dit geval bevat het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong de vermelding „Norway cumulation”, „Switzerland cumulation”, „Turkey cumulation”, „Cumul Norvège”, „Cumul Suisse”, „Cumul Turquie” of „Acumulación Noruega”, „Acumulación Suiza”, „Acumulación Turquía”.
3. Om de oorsprong van in het kader van uitgebreide cumulatie op grond van artikel 56 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 gebruikte materialen vast te stellen, gaat de exporteur van een product dat is vervaardigd met gebruik van materialen van oorsprong uit een partij waarmee uitgebreide cumulatie is toegestaan, uit van het door de leverancier verstrekte bewijs van oorsprong van deze materialen op voorwaarde dat dit bewijs is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de betrokken partij.
In dit geval bevat het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong de vermelding „extended cumulation with country x”, „cumul étendu avec le pays x” of „Acumulación ampliada con el país x”.
Artikel 94
Indiening en geldigheid van certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen en verlate overlegging daarvan
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen worden ingediend bij de douaneautoriteiten van de lidstaten van invoer in overeenstemming met de procedures betreffende de douaneaangifte.
2. Bewijzen van oorsprong zijn tien maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer en moeten binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van hun geldigheidsduur bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
In andere gevallen van verlate overlegging kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het verstrijken van de termijn bij de douane zijn aangebracht.
Artikel 95
Vervanging van certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer nog niet voor het vrije verkeer vrijgegeven producten van oorsprong onder toezicht van een douanekantoor van een lidstaat zijn geplaatst, vervangt dat douanekantoor op schriftelijk verzoek van de wederverzender het oorspronkelijke certificaat van oorsprong, formulier A, of de factuurverklaring door een of meer certificaten van oorsprong, formulier A, (vervangingscertificaat), om alle of een deel van de producten naar een andere plaats binnen de Unie of naar Noorwegen of Zwitserland te zenden. De wederverzender vermeldt in zijn verzoek of een fotokopie van het oorspronkelijke bewijs van oorsprong aan het vervangingscertificaat moet worden gehecht.
2. Het vervangingscertificaat wordt in overeenstemming met bijlage 22-19 opgesteld.
Het douanekantoor controleert dat het vervangingscertificaat in overeenstemming is met het oorspronkelijke bewijs van oorsprong.
3. Wanneer het verzoek om een vervangingscertificaat wordt gedaan door een wederverzender die te goeder trouw handelt, is hij niet verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens op het oorspronkelijke bewijs van oorsprong.
4. Het douanekantoor dat wordt verzocht het vervangingscertificaat af te geven, vermeldt op het oorspronkelijke bewijs van oorsprong of op een bijlage daarbij het gewicht, het aantal, de aard van de wederverzonden producten en het land van bestemming, evenals het nummer (de nummers) van het overeenkomstige vervangingscertificaat of de overeenkomstige vervangingscertificaten. Dit douanekantoor bewaart het oorspronkelijke bewijs van oorsprong ten minste drie jaar.
5. Voor producten die op grond van de in artikel 64, lid 6, van het wetboek bedoelde afwijking voor tariefpreferenties in aanmerking komen, is de in dit artikel bedoelde procedure uitsluitend van toepassing op de voor de Unie bestemde producten.
Artikel 96
Invoer in deelzendingen met behulp van certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer vastgestelde voorwaarden, niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, kan voor dergelijke producten één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten worden ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.
2. Op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer gestelde voorwaarden mag één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten worden ingediend bij de invoer van de eerste zending, wanneer de goederen:
a) |
in het kader van regelmatige en voortdurende transacties die een aanzienlijke handelswaarde vertegenwoordigen, worden ingevoerd; |
b) |
het voorwerp van eenzelfde koopcontract vormen, waarbij de partijen in het land van uitvoer of in de lidsta(a)ten zijn gevestigd; |
c) |
onder dezelfde achtcijfercode van de gecombineerde nomenclatuur zijn ingedeeld; |
d) |
van eenzelfde exporteur afkomstig zijn, voor eenzelfde importeur zijn bestemd en waarvoor de invoerformaliteiten bij hetzelfde douanekantoor van dezelfde lidstaat worden vervuld. |
Deze procedure is van toepassing gedurende een door de bevoegde douaneautoriteiten vastgestelde periode.
Artikel 97
Vrijstellingen van de verplichting om een certificaat van oorsprong, formulier A, of een factuurverklaring over te leggen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden toegelaten als producten van oorsprong die voor SAP-tariefpreferenties in aanmerking komen zonder dat een certificaat van oorsprong, formulier A, of een factuurverklaring hoeft te worden overgelegd, voor zover
a) |
deze producten:
|
b) |
er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de onder a), ii), bedoelde verklaring. |
2. Onder invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt wordt verstaan:
a) |
incidentele invoer; |
b) |
de invoer bestaat uitsluitend uit producten voor het persoonlijk gebruik van de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin; |
c) |
uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat deze geen commerciële doeleinden dienen. |
3. De totale waarde van de in lid 2 bedoelde producten mag niet hoger zijn dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
Artikel 98
Verschillen en vormfouten in certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Geringe verschillen tussen de gegevens op een certificaat van oorsprong, formulier A, of een factuurverklaring en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het certificaat of de factuurverklaring niet automatisch nietig en ongeldig indien blijkt dat dat document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
2. Kennelijke vormfouten op een certificaat van oorsprong, formulier A, op een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of op een factuurverklaring leiden er niet toe dat dit document wordt geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in dat document.
Artikel 99
Geldigheid van het attest van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Voor elke zending wordt een attest van oorsprong opgesteld.
2. Een attest van oorsprong is twaalf maanden geldig vanaf de datum van opstelling.
3. Een enkel attest van oorsprong kan betrekking hebben op verschillende zendingen indien de goederen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) |
zij zijn niet-gemonteerd of gedemonteerd aangebracht in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem; |
b) |
zij zijn ingedeeld onder de afdelingen XVI of XVII of post 7308 of 9406 van het geharmoniseerde systeem, en |
c) |
zij zijn bedoeld om in deelzendingen te worden ingevoerd. |
Artikel 100
Toelaatbaarheid van het attest van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Importeurs kunnen, verwijzend naar een attest van oorsprong, uitsluitend aanspraak maken op het SAP-stelsel als de goederen zijn uitgevoerd op of na de datum waarop het begunstigde land waaruit de goederen zijn uitgevoerd van start is gegaan met de registratie van exporteurs overeenkomstig artikel 79 van deze verordening.
Wanneer een land wordt toegelaten of opnieuw wordt toegelaten als begunstigde van het stelsel van algemene preferenties voor de in Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde producten, komen de goederen van oorsprong uit dat land voor de voordelen van dit stelsel in aanmerking op voorwaarde dat zij uit het begunstigde land zijn uitgevoerd op of na de datum waarop dit begunstigde land begonnen is met de toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs zoals bedoeld in artikel 70, lid 3 van deze verordening.
Artikel 101
Vervanging van attesten van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer nog niet voor het vrije verkeer vrijgegeven producten van oorsprong onder toezicht van een douanekantoor van een lidstaat zijn geplaatst, kan de wederverzender het oorspronkelijke attest van oorsprong door een of meer vervangende attesten van oorsprong (vervangende attesten) vervangen, om alle of een deel van de producten naar een andere plaats binnen het douanegebied van de Unie of naar Noorwegen of Zwitserland te zenden.
Het vervangende attest wordt in overeenstemming met de eisen in bijlage 22-20 opgesteld.
Vervangende attesten van oorsprong mogen alleen worden opgesteld als het oorspronkelijke attest van oorsprong overeenkomstig de artikelen 92, 93, 99 en 100 van deze verordening en bijlage 22-07 is opgesteld.
2. Wederverzenders dienen geregistreerd te zijn voor het opstellen van vervangende attesten van oorsprong voor producten van oorsprong die naar een andere plaats binnen het grondgebied van de Unie worden verzonden wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan 6 000 EUR.
Niet geregistreerde wederverzenders kunnen echter vervangende attesten van oorsprong opstellen wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan 6 000 EUR, indien zij een kopie van het in het begunstigde land opgestelde oorspronkelijke attest van oorsprong bijvoegen.
3. Uitsluitend in het REX-systeem geregistreerde wederverzenders kunnen vervangende attesten van oorsprong opstellen voor producten die worden verzonden naar Noorwegen of Zwitserland.
4. Een vervangend attest van oorsprong is twaalf maanden geldig vanaf de datum van opstelling van het oorspronkelijke attest van oorsprong.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn tevens van toepassing op verklaringen die vervangende attesten van oorsprong vervangen.
6. Wanneer producten op grond van een overeenkomstig artikel 64, lid 6, van het wetboek toegestane afwijking voor tariefpreferenties in aanmerking komen, kan de in dit artikel voorziene vervanging alleen geschieden indien deze producten voor de Unie zijn bestemd.
Artikel 102
Algemene beginselen en door de aangever te treffen voorzorgsmaatregelen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een aangever om preferentiële behandeling in het kader van het SAP-stelsel verzoekt, verwijst hij naar het attest van oorsprong in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen. Om naar het attest van oorsprong te verwijzen, vermeldt hij de datum van afgifte volgens het format jjjjmmdd, waarbij jjjj het jaartal, mm de maand en dd de dag is. Wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de zending hoger is dan 6 000 EUR, vermeldt de aangever tevens het nummer van geregistreerde exporteur.
2. Wanneer de aangever in overeenstemming met lid 1 om toepassing van het SAP-stelsel verzoekt, zonder dat hij ten tijde van de aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer in het bezit was van een attest van oorsprong, wordt deze aangifte als onvolledig beschouwd in de zin van artikel 166 van het wetboek en dienovereenkomstig behandeld.
3. Voordat goederen voor het vrije verkeer worden aangegeven, ziet de aangever erop toe dat zij in overeenstemming zijn met de voorschriften in deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met name door:
a) |
op de openbare website na te gaan of de exporteur in het REX-systeem is opgenomen, wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de zending hoger is dan 6 000 EUR, en |
b) |
te controleren dat het attest van oorsprong in overeenstemming met bijlage 22-07 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is opgesteld. |
Artikel 103
Vrijstellingen van de verplichting om een attest van oorsprong over te leggen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de volgende producten hoeft geen attest van oorsprong te worden opgesteld en overgelegd:
a) |
producten die door particulieren in kleine colli aan particulieren worden gezonden en waarvan de totale waarde niet meer dan 500 EUR bedraagt; |
b) |
producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers en waarvan de totale waarde niet meer dan 1 200 EUR bedraagt. |
2. De in lid 1 bedoelde producten voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) |
het gaat om invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt; |
b) |
verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voldoen om voor het SAP-stelsel in aanmerking te komen; |
c) |
er is geen twijfel aan de juistheid van de onder b) bedoelde verklaring. |
3. Voor de doeleinden van lid 2, onder a), wordt verstaan onder invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt:
a) |
incidentele invoer; |
b) |
de invoer bestaat uitsluitend uit producten voor het persoonlijk gebruik van de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin; |
c) |
uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat deze geen commerciële doeleinden dienen. |
Artikel 104
Verschillen en vormfouten in attesten van oorsprong: verlate indiening van attesten van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Geringe verschillen tussen de gegevens op een attest van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij de douaneautoriteiten worden ingediend, maken het attest van oorsprong niet automatisch nietig en ongeldig indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
2. Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op een attest van oorsprong, leiden er niet toe dat dit document wordt geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in dat document.
3. Attesten van oorsprong die aan de douaneautoriteiten van het land van invoer worden overgelegd na afloop van de in artikel 99 van deze verordening genoemde geldigheidsperiode kunnen met het oog op de toepassing van de tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden. In andere gevallen van verlate overlegging kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de attesten van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het aflopen van de termijn bij de douane zijn aangebracht.
Artikel 105
Invoer in deelzendingen met behulp van attesten van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De in artikel 99, lid 3, van deze verordening bedoelde procedure is van toepassing gedurende een door de douaneautoriteiten van de lidstaten vastgestelde periode.
2. De douaneautoriteiten van de lidstaten van invoer die toezicht houden op achtereenvolgende vrijgaven voor het vrije verkeer controleren dat de achtereenvolgende zendingen deel uitmaken van de niet-gemonteerde of gedemonteerde producten waarvoor het attest van oorsprong is opgesteld.
Artikel 106
Schorsing van de toepassing van de preferentie
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten twijfelen aan de oorsprong van de producten kunnen zij de aangever verzoeken om binnen een door hen te bepalen redelijke termijn bewijsstukken aan hen over te leggen zodat zij de juistheid van de vermelding van de oorsprong in de aangifte kunnen controleren of dat aan de voorwaarden van artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan.
2. De douaneautoriteiten kunnen de toepassing van de preferentiële tariefmaatregel voor de duur van de in artikel 109 van deze verordening bedoelde controle schorsen, wanneer:
a) |
de door de aangever verstrekte informatie niet voldoende is om de oorsprong van de producten of de naleving van de voorwaarden van artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of van artikel 43 van die verordening te bevestigen; |
b) |
de aangever niet antwoordt binnen de termijn voor het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie. |
3. In afwachting van de informatie die van de aangever is gevraagd, als bedoeld in lid 1, of in afwachting van de resultaten van de controle, als bedoeld in lid 2, wordt de importeur de vrijgave van de producten aangeboden met inachtneming van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
Artikel 107
Weigering om de tariefpreferentie toe te kennen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer weigeren tariefpreferenties toe te kennen zonder verplicht te zijn aanvullende bewijsstukken op te vragen of een verzoek om controle naar het begunstigde land te zenden, wanneer:
a) |
de aangebrachte goederen niet dezelfde zijn als die waarop het attest van oorsprong betrekking heeft; |
b) |
de aangever geen attest van oorsprong voor de betrokken producten overlegt, indien dit vereist is; |
c) |
onverminderd artikel 78, lid 1, onder b), en artikel 79, lid 3, van deze verordening het attest van oorsprong dat in het bezit van de aangever is, niet is opgesteld door een exporteur die in het begunstigde land is geregistreerd; |
d) |
het attest van oorsprong niet in overeenstemming met bijlage 22-07 is opgesteld; |
e) |
niet aan de voorwaarden van artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan. |
2. De douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer weigeren tariefpreferenties toe te kennen na het verzenden van een verzoek om controle in de zin van artikel 109 aan de bevoegde douaneautoriteiten van het begunstigde land, wanneer zij:
a) |
het antwoord hebben ontvangen dat de exporteur niet bevoegd was het attest van oorsprong op te stellen; |
b) |
het antwoord hebben ontvangen dat de betrokken producten niet van oorsprong zijn uit een begunstigd land of dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446; |
c) |
redenen hebben om de twijfelen aan de geldigheid van het door de aangever opgestelde attest van oorsprong of de juistheid van de door de aangever verstrekte informatie over de werkelijke oorsprong van de betrokken producten, wanneer zij om controle hebben verzocht en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
Artikel 108
Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten die verband houden met de controle van de oorsprong na de datum van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Om erop toe te zien dat aan de oorsprongsregels is voldaan, verrichten de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land:
a) |
controles van de oorsprong van de producten op verzoek van de douaneautoriteiten van de lidstaten; |
b) |
regelmatige controles bij exporteurs op eigen initiatief. |
De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op verzoeken aan de autoriteiten van Noorwegen en Zwitserland voor de controle van op hun grondgebied opgestelde vervangende attesten van oorsprong, waarbij deze autoriteiten wordt verzocht contact op te nemen met de bevoegde autoriteiten in het begunstigde land.
Uitgebreide cumulatie op grond van artikel 56 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is uitsluitend toegestaan indien een land waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst heeft gesloten het begunstigde land op dezelfde wijze bijstand verleent in het kader van administratieve samenwerking als het de douaneautoriteiten van de lidstaten bijstand zou verlenen op grond van de desbetreffende bepalingen van die vrijhandelsovereenkomst.
2. De in lid 1, onder b), bedoelde controles worden verricht om erop toe te zien dat de exporteurs aan hun verplichtingen blijven voldoen. Zij worden met tussenpozen verricht die bepaald worden aan de hand van risicoanalysecriteria. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen eisen daartoe dat exporteurs hun kopieën of een lijst van de oorsprongsverklaringen verstrekken die zij hebben opgesteld.
3. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen hebben het recht alle bewijsstukken op te vragen en alle administratieve controles te verrichten bij de exporteurs en, zo nodig, bij hun toeleveranciers, ook ter plaatse, en andere controles te verrichten die zij nodig achten.
Artikel 109
Controle achteraf van attesten van oorsprong en vervangende attesten van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Attesten van oorsprong en vervangende attesten van oorsprong worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd, en tevens wanneer de douaneautoriteiten van de lidstaten redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
Wanneer de douaneautoriteiten van een lidstaat om de medewerking verzoeken van de bevoegde autoriteiten van een begunstigd land om de geldigheid van attesten van oorsprong of de oorsprong van producten, of beide, te controleren, vermelden zij in hun verzoek, indien van toepassing, de reden waarom zij twijfelen aan de geldigheid van het attest van oorsprong of aan de oorsprong van de producten.
Een kopie van het attest van oorsprong of het vervangende attest van oorsprong en eventuele aanvullende gegevens of documenten die erop wijzen dat de gegevens op dat attest of dat vervangende attest onjuist zijn, kunnen ter ondersteuning van het verzoek om controle worden toegezonden.
De verzoekende lidstaat stelt een termijn van zes maanden vast voor de mededeling van de resultaten van de controle, met ingang van de datum van het verzoek om controle: in het geval van verzoeken aan Noorwegen en Zwitserland om een controle van een vervangend attest van oorsprong dat op hun grondgebied is opgesteld aan de hand van een attest van oorsprong dat in een begunstigd land is opgesteld, bedraagt de termijn echter acht maanden.
2. Wanneer bij gegronde twijfel binnen de in lid 1 bedoelde termijn geen antwoord is ontvangen of het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt aan de bevoegde autoriteiten een tweede schrijven gezonden. De bij dit schrijven meegedeelde verlenging van de termijn kan echter niet meer dan zes maanden bedragen. Wanneer de resultaten van de controle na dit tweede schrijven niet binnen zes maanden na de verzending van het tweede schrijven aan de verzoekende autoriteiten zijn meegedeeld of wanneer het resultaat geen uitsluitsel biedt over de echtheid van het betreffende document of over de vast te stellen oorsprong van de producten, kennen de verzoekende autoriteiten de tariefpreferenties niet toe.
3. Wanneer er bij de in lid 1 voorziene controle of op grond van andere beschikbare gegevens aanwijzingen zijn dat inbreuk wordt gemaakt op de oorsprongsregels, stelt het begunstigde land van uitvoer, op eigen initiatief of op verzoek van de douaneautoriteiten van de lidstaten of de Commissie, met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om dergelijke inbreuken vast te stellen en een herhaling ervan te voorkomen. De Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen hiertoe aan dit onderzoek deelnemen.
Artikel 110
Controle achteraf van certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en telkens wanneer de douaneautoriteiten van de lidstaten redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere eisen van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
2. Wanneer zij een verzoek om controle achteraf indienen, zenden de douaneautoriteiten van de lidstaten het certificaat van oorsprong, formulier A, en de factuur, indien deze is overgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten aan de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land van uitvoer terug, indien van toepassing onder vermelding van de redenen van het verzoek. Zij verstrekken bij dit verzoek om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
Indien de douaneautoriteiten van de lidstaten besluiten de tariefpreferenties in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
3. Binnen zes maanden nadat het verzoek daartoe is ingediend, wordt deze controle achteraf uitgevoerd en worden de resultaten medegedeeld aan de douaneautoriteiten van de lidstaten of binnen acht maanden nadat een verzoek aan Noorwegen, Turkije en Zwitserland is verzonden in verband met de controle van vervangende oorsprongsbewijzen die op hun grondgebied zijn opgesteld op basis van certificaten van oorsprong, formulier A, of op basis van in een begunstigd land opgestelde factuurverklaringen. Aan de hand van deze resultaten moet kunnen worden vastgesteld of het betrokken bewijs van oorsprong op de werkelijk uitgevoerde producten betrekking heeft en of deze producten als producten van oorsprong uit het begunstigde land kunnen worden beschouwd.
4. Voor certificaten van oorsprong, formulier A, die in het kader van bilaterale cumulatie zijn afgegeven, wordt of worden bij het antwoord een kopie of kopieën gevoegd van het certificaat of de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of van de bijbehorende factuurverklaring of -verklaringen.
5. Wanneer bij gegronde twijfel binnen de in lid 3 bedoelde termijn van zes maanden geen antwoord is ontvangen of het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt aan de bevoegde autoriteiten een tweede schrijven gezonden. Wanneer de resultaten van de controle na dit tweede schrijven niet binnen vier maanden na de verzending van het tweede schrijven aan de verzoekende autoriteiten zijn meegedeeld of wanneer deze resultaten geen uitsluitsel bieden over de echtheid van het betreffende document of over de vast te stellen oorsprong van de producten, kennen de verzoekende autoriteiten de tariefpreferenties niet toe, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
6. Wanneer er bij de controle of op grond van andere beschikbare gegevens aanwijzingen zijn dat inbreuk wordt gemaakt op de oorsprongsregels, stelt het begunstigde land van uitvoer op eigen initiatief of op verzoek van de douaneautoriteiten van de lidstaten met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om dergelijke inbreuken vast te stellen en een herhaling ervan te voorkomen. De Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen hiertoe aan dit onderzoek deelnemen.
7. Om een controle achteraf van de certificaten van oorsprong, formulier A, mogelijk te maken, bewaren de exporteurs alle documenten waaruit de oorsprong van de betrokken producten blijkt en bewaren de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land van uitvoer kopieën van de certificaten en van alle daarmee verband houdende uitvoerdocumenten. Deze documenten worden ten minste drie jaar bewaard vanaf het einde van het jaar waarin het certificaat van oorsprong, formulier A, is afgegeven.
Artikel 111
Controle achteraf van oorsprongsbewijzen voor producten die de oorsprong door cumulatie hebben verkregen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De artikelen 73 en 110 van deze verordening zijn ook van toepassing tussen landen van dezelfde regionale groep bij het verstrekken van informatie aan de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten en het uitvoeren van controles achteraf van de certificaten van oorsprong, formulier A, en de factuurverklaringen die overeenkomstig de regels inzake de regionale cumulatie van de oorsprong zijn afgegeven.
Artikel 112
Ceuta en Melilla
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De artikelen 41 tot en met 58 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 zijn van toepassing om te bepalen of producten bij uitvoer naar Ceuta en Melilla als van oorsprong uit een begunstigd land kunnen worden beschouwd of, bij uitvoer naar een begunstigd land, als van oorsprong uit Ceuta en Melilla kunnen worden beschouwd met het oog op de toepassing van bilaterale cumulatie.
2. De artikelen 74 tot en met 79 en de artikelen 84 tot en met 93 van deze verordening zijn van toepassing op producten die vanuit een begunstigd land naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd en op producten die vanuit Ceuta en Melilla naar een begunstigd land worden uitgevoerd met het oog op de toepassing van bilaterale cumulatie.
3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden Ceuta en Melilla als één grondgebied beschouwd.
Artikel 113
Algemene eisen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Producten van oorsprong uit een van de begunstigde landen of gebieden komen voor de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties in aanmerking op vertoon van:
a) |
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-10 of |
b) |
in de in artikel 119, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage 22-13 is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument waarin de producten voldoende duidelijk zijn omschreven om ze te kunnen identificeren (hierna „factuurverklaring” genoemd). |
Vak 7 van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of de factuurverklaringen bevat de vermelding „Autonomous trade measures” of „Mesures commerciales autonomes”.
Artikel 114
Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Producten van oorsprong in de zin van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 komen bij invoer in de Unie in aanmerking voor de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties, voor zover zij rechtstreeks naar de Unie zijn vervoerd in de zin van artikel 69 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, op vertoon van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat door de douaneautoriteiten is afgegeven dan wel door andere bevoegde overheidsinstanties van een begunstigd land of gebied, op voorwaarde dat het begunstigde land of gebied:
a) |
de Commissie de bij artikel 124 van deze verordening vereiste informatie heeft verstrekt en |
b) |
de Unie bijstand verleent door aan de douaneautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid te bieden de echtheid van het document of de juistheid van de inlichtingen omtrent de werkelijke oorsprong van de betrokken producten na te gaan. |
2. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt slechts afgegeven wanneer het als het bewijsstuk voor de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties kan dienen.
3. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt slechts afgegeven op schriftelijk verzoek van de exporteur of van zijn vertegenwoordiger. Een dergelijk verzoek wordt ingediend met behulp van het formulier in bijlage 22-10 en wordt in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel en de artikelen 113, 115, 116, 117, 118, 121 en 123 van deze verordening ingevuld.
De aanvragen voor certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden ten minste drie jaar vanaf het einde van het jaar waarin het certificaat inzake goederenverkeer is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of gebied van uitvoer of de lidstaat bewaard.
4. De exporteur of zijn vertegenwoordiger voegt bij zijn aanvraag alle stukken waarmee kan worden aangetoond dat de uit te voeren producten voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 in aanmerking kunnen komen.
De exporteur verbindt zich ertoe op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle bijkomende bewijsstukken over te leggen die deze noodzakelijk achten om de juistheid na te gaan van de oorsprong van de producten die voor tariefpreferenties in aanmerking komen, en elke controle door deze autoriteiten van zijn boekhouding te aanvaarden, alsmede dat zij de omstandigheden onderzoeken waaronder deze producten zijn verkregen.
5. Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven door de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied of door de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer indien de uit te voeren producten als van oorsprong in de zin van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 kunnen worden beschouwd.
6. Aangezien het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 het bewijsstuk voor de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties vormt, dienen de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied of de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer de nodige maatregelen te nemen om de oorsprong van de producten en de op het certificaat vermelde gegevens te verifiëren.
7. Om na te gaan of aan de voorwaarden van lid 5 is voldaan, hebben de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer het recht alle bewijsstukken op te vragen en elke controle te verrichten die zij nodig achten.
8. De bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied of de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde formulieren naar behoren worden ingevuld.
9. De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt in het voor de douaneautoriteiten gereserveerde deel van dat certificaat vermeld.
10. Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt bij de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of gebied of door de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer. Het wordt de exporteur ter beschikking gesteld zodra de uitvoer van de goederen heeft plaatsgevonden of het gewaarborgd is dat dat zal gebeuren.
Artikel 115
Invoer in deelzendingen
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI of XVII of de posten 7308 of 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.
Artikel 116
Indiening van het bewijs van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
De bewijzen van oorsprong worden op de bij artikel 163 van het wetboek voorgeschreven wijze bij de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer ingediend. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van het bewijs van oorsprong verlangen. Zij kunnen daarnaast eisen dat de invoeraangifte vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze onderafdeling voldoen.
Artikel 117
Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. In afwijking van artikel 114, lid 10, kan het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bij wijze van uitzondering na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, worden afgegeven indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
het is op het moment van uitvoer niet afgegeven door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden; |
b) |
het is ten genoegen van de bevoegde overheidsinstanties aangetoond dat een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven, maar het is bij de invoer om technische redenen niet aanvaard. |
2. De bevoegde autoriteiten kunnen pas tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur met die in het desbetreffende uitvoerdossier overeenstemmen en dat bij de uitvoer van de betrokken producten geen certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat aan de voorwaarden van deze onderafdeling voldoet, is afgegeven.
3. Op achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 moet een van de volgende vermeldingen worden aangebracht:
|
BG: „ИЗДАДЕН ВПОСЛЕДСТВИЕ” |
|
ES: „XPEDIDO A POSTERIORI” |
|
HR: „ZDANO NAKNADNO” |
|
CS: „YSTAVENO DODATEČNĚ” |
|
DA: „DSTEDT EFTERFØLGENDE” |
|
DE: „ACHTRÄGLICH AUSGESTELLT” |
|
ET: „VALJA ANTUD TAGASIULATUVALT” |
|
EL: „ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ” |
|
EN: „ISSUED RETROSPECTIVELY” |
|
FR: „DÉLIVRÉ À POSTERIORI” |
|
IT: „RILASCIATO A POSTERIORI” |
|
LV: „IZSNIEGTS RETROSPEKTĪVI” |
|
LT: „RETROSPEKTYVUSIS IŠDAVIMAS” |
|
HU: „KIADVA VISSZAMENŐLEGES HATÁLLYAL” |
|
MT: „MAĦRUĠ RETROSPETTIVAMENT” |
|
NL: „AFGEGEVEN A POSTERIORI” |
|
PL: „WYSTAWIONE RETROSPEKTYWNIE” |
|
PT: „EMITIDO A POSTERIORI” |
|
RO: „ELIBERAT ULTERIOR” |
|
SL: „IZDANO NAKNADNO” |
|
SK: „VYDANÉ DODATOČNE” |
|
FI: „ANNETTU JÄLKIKÄTEEN” |
|
SV: „UTFÄRDAT I EFTERHAND” |
4. De in lid 3 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
Artikel 118
Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de bevoegde autoriteiten die dit certificaat hebben afgegeven verzoeken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn een duplicaat op te maken.
2. Op het aldus afgegeven certificaat wordt een van de volgende vermeldingen aangebracht:
|
BG: „ДУБЛИКАТ” |
|
ES: „DUPLICADO” |
|
HR: „DUPLIKAT” |
|
CS: „DUPLIKÁT” |
|
DA: „DUPLIKÁT” |
|
DE: „DUPLIKAT” |
|
ET: „DUPLIKAAT” |
|
EL: „ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ” |
|
EN: „DUPLICATE” |
|
FR: „DUPLICATA” |
|
IT: „DUPLICATO” |
|
LV: „DUBLIKĀTS” |
|
LT: „DUBLIKATAS” |
|
HU: „MÁSODLAT” |
|
MT: „DUPLIKAT” |
|
NL: „DUPLICAAT” |
|
PL: „DUPLIKAT” |
|
PT: „SEGUNDA VIA” |
|
RO: „DUPLICAT” |
|
SL: „DVOJNIK” |
|
SK: „DUPLIKÁT” |
|
FI: „KAKSOISKAPPALE” |
|
SV: „DUPLIKAT” |
3. De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
4. Het duplicaat draagt dezelfde datum van afgifte als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en is vanaf die datum geldig.
Artikel 119
Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De factuurverklaring kan worden opgesteld door:
a) |
een toegelaten exporteur van de Unie in de zin van artikel 120 van deze verordening; |
b) |
iedere exporteur, voor elke zending bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt, mits de in artikel 114, lid 1, van deze verordening bedoelde bijstand ook op deze procedure van toepassing is. |
2. Een factuurverklaring mag worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de Unie of uit een begunstigd land of gebied kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voldoen.
3. De exporteur die een factuurverklaring opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten of van andere bevoegde overheidsinstanties van het land van uitvoer steeds in staat zijn de nodige documenten in te dienen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van deze onderafdeling wordt voldaan.
4. Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage 22-13 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. De factuurverklaring mag ook met de hand worden geschreven. In dat geval moet dit met inkt en in blokletters gebeuren.
5. De factuurverklaring bevat de handgeschreven handtekening van de exporteur. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 120 van deze verordening hoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, op voorwaarde dat hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor elke factuurverklaring die hem identificeert alsof hij deze met zijn handgeschreven handtekening had ondertekend.
6. Voor de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen is het gebruik van een factuurverklaring aan de volgende bijzondere voorwaarden onderworpen:
a) |
voor elke zending wordt een factuurverklaring opgesteld; |
b) |
indien in het land van uitvoer al is gecontroleerd of de goederen die deel uitmaken van de zending aan de voorwaarden voldoen om als product van oorsprong te worden beschouwd, mag de exporteur in de factuurverklaring van deze controle melding maken. |
Het bepaalde in de eerste alinea stelt de exporteur, in voorkomend geval, niet vrij van de vervulling van andere in de douane- of postwetgeving voorgeschreven formaliteiten.
Artikel 120
Toegelaten exporteur
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten van de Unie kunnen elke in het douanegebied van de Unie gevestigde exporteur, hierna „toegelaten exporteur” genoemd, die vaak producten van oorsprong uit de Unie verzendt in de zin van artikel 59, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en die ten genoegen van de douaneautoriteiten alle nodige garanties biedt voor het controleren van de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, machtigen factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten.
2. De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van alle voorwaarden die zij passend achten.
3. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer van een douanevergunning toe dat op de factuurverklaring moet worden vermeld.
4. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.
5. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning op enigerlei wijze misbruikt.
Artikel 121
Geldigheid van het bewijs van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Een bewijs van oorsprong is vier maanden vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer geldig. Het moet binnen deze periode bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend.
2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
3. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn ingediend.
4. Op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer gestelde voorwaarden mag één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten worden ingediend bij de invoer van de eerste zending, wanneer de goederen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) |
zij worden ingevoerd in het kader van regelmatige en voortdurende handelsstromen die een aanzienlijke handelswaarde vertegenwoordigen; |
b) |
zij vormen het voorwerp van eenzelfde koopcontract, waarbij de partijen in het land van uitvoer of in de Unie zijn gevestigd; |
c) |
zij zijn ingedeeld onder dezelfde achtcijfercode van de gecombineerde nomenclatuur; |
d) |
zij zijn van eenzelfde exporteur afkomstig, voor eenzelfde importeur bestemd en onderworpen aan invoerformaliteiten bij hetzelfde douanekantoor in de Unie. |
Deze procedure is van toepassing op de door de bevoegde douaneautoriteiten vastgestelde hoeveelheden en gedurende een door deze autoriteiten vastgestelde periode. Die periode kan in geen geval langer dan drie maanden zijn.
5. De in het voorgaande lid beschreven procedure is ook van toepassing wanneer één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten wordt ingediend voor invoer in deelzendingen in overeenstemming met artikel 115 van deze verordening. In dit geval kunnen de bevoegde douaneautoriteiten echter een geldigheidsduur van meer dan drie maanden toekennen.
Artikel 122
Vrijstellingen van het bewijs van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden voor de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties als producten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een factuurverklaring in te dienen, voor zover het om invoer gaat waaraan ieder handelskarakter vreemd is en wordt verklaard dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voldoen, en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat.
2. Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin, worden niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.
Verder mag de totale waarde van de producten niet meer bedragen dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
Artikel 123
Verschillen en vormfouten
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
Geringe verschillen tussen de gegevens op een bewijs van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch nietig en ongeldig indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op een bewijs van oorsprong, leiden er niet toe dat dit document wordt geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in dat document.
Artikel 124
Administratieve samenwerking
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De begunstigde landen of gebieden delen de Commissie de namen en adressen van de overheidsinstanties op hun grondgebied mee die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, specimens van de afdrukken van de door deze instanties gebruikte stempels, evenals de namen en adressen van de bevoegde overheidsinstanties die met de controle van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de factuurverklaringen zijn belast. De stempels zijn geldig vanaf de datum van ontvangst ervan door de Commissie. De Commissie geeft deze gegevens aan de douaneautoriteiten van de lidstaten door. Wanneer deze gegevens als wijziging van eerder meegedeelde gegevens worden toegezonden, deelt de Commissie de datum van ingang van de geldigheid van de nieuwe stempels mee volgens de aanwijzingen die de bevoegde overheidsinstanties van de begunstigde landen of gebieden hebben verstrekt. Deze gegevens zijn voor de douane bestemd, maar de betrokken douaneautoriteiten kunnen bij het in het vrije verkeer brengen van goederen toestaan dat de importeur de in dit lid bedoelde specimens van de stempelafdrukken raadpleegt.
2. De Commissie stuurt de begunstigde landen of gebieden specimens van de afdrukken van de stempels die door de douaneautoriteiten van de lidstaten bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden gebruikt.
Artikel 125
Controle van de bewijzen van oorsprong
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en factuurverklaringen worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en telkens wanneer de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer of de bevoegde overheidsinstanties van de begunstigde landen of gebieden redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten in de zin van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of de naleving van de andere eisen van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
2. Voor de toepassing van lid 1 zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van invoer of het begunstigde land of gebied van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en de factuur, indien deze is overgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten aan de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of gebied of lidstaat van uitvoer terug, indien van toepassing onder vermelding van de redenen van het verzoek. Zij verstrekken bij dit verzoek om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
Indien de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer besluiten de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
3. Wanneer in overeenstemming met lid 1 een verzoek om controle achteraf is gedaan, wordt deze controle verricht en worden de resultaten ervan binnen zes maanden meegedeeld aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer of aan de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied van invoer. Aan de hand van deze resultaten moet kunnen worden vastgesteld of het betrokken bewijs van oorsprong op de werkelijk uitgevoerde producten betrekking heeft en of deze producten als producten van oorsprong uit het begunstigde land of gebied of uit de Unie kunnen worden beschouwd.
4. Wanneer bij gegronde twijfel binnen de in lid 3 bedoelde termijn van zes maanden geen antwoord is ontvangen of wanneer het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt aan de bevoegde autoriteiten een tweede schrijven gezonden. Wanneer de resultaten van de controle na dit tweede schrijven niet binnen vier maanden aan de verzoekende autoriteiten zijn meegedeeld of wanneer deze geen uitsluitsel bieden over de echtheid van het betreffende document of over de vast te stellen oorsprong van de producten, kennen de aanvragende autoriteiten de tariefpreferenties niet toe, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
5. Wanneer er bij de controle of op grond van andere beschikbare gegevens aanwijzingen zijn dat op de bepalingen van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 inbreuk wordt gemaakt, stelt het begunstigde land of gebied van uitvoer op eigen initiatief of op verzoek van de Unie met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om dergelijke inbreuken vast te stellen en een herhaling ervan te voorkomen. De Unie kan hiertoe aan dit onderzoek deelnemen.
6. Om een controle achteraf van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 mogelijk te maken, worden kopieën van de certificaten en van alle daarmee verband houdende uitvoerdocumenten ten minste drie jaar vanaf het einde van het jaar waarin de certificaten inzake goederenverkeer zijn afgegeven door de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied van uitvoer of door de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer bewaard.
Artikel 126
Ceuta en Melilla
(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)
1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van overeenkomstige toepassing om vast te stellen of in Ceuta en Melilla ingevoerde producten als van oorsprong uit begunstigde landen of gebieden van uitvoer of als van oorsprong uit Ceuta en Melilla kunnen worden beschouwd.
2. Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.
3. De bepalingen van deze onderafdeling betreffende de afgifte, het gebruik en de controle achteraf van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn van overeenkomstige toepassing op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla.
4. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van deze onderverdeling in Ceuta en Melilla.
HOOFDSTUK 3
Douanewaarde van goederen
Artikel 127
Algemene bepalingen
(Artikel 70, lid 3, onder d), van het wetboek)
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden twee personen geacht te zijn verbonden indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
zij zijn functionaris of directeur in de onderneming van de andere persoon; |
b) |
zij worden door de wettelijke bepalingen erkend als in zaken verbonden; |
c) |
zij zijn werkgever en werknemer; |
d) |
een derde partij bezit, heeft zeggenschap over, of houdt direct of indirect 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden; |
e) |
één van hen heeft direct of indirect zeggenschap over de ander; |
f) |
een derde persoon heeft direct of indirect zeggenschap over beiden; |
g) |
beiden hebben direct of indirect zeggenschap over een derde persoon; |
h) |
zij behoren tot dezelfde familie. |
2. Personen die in zaken zijn verbonden doordat de één exclusief agent, exclusief distributeur of exclusief concessiehouder, hoedanig ook aangeduid, van de ander is, worden enkel geacht te zijn verbonden indien zij aan een van de criteria zoals bedoeld in lid 1 beantwoorden.
3. Voor de toepassing van lid 1, onder e), f) en g), wordt een persoon geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer hij rechtens of feitelijk in een positie is om het handelen van de andere te leiden.
Artikel 128
Transactiewaarde
(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)
1. De transactiewaarde van de goederen die zijn verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, wordt bepaald op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte op basis van de verkoop die onmiddellijk voordat de goederen het douanegebied zijn binnengebracht, heeft plaatsgevonden.
2. Wanneer de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht niet voordat zij dat douanegebied zijn binnengebracht, maar terwijl zij zich in tijdelijke opslag bevinden of onder een andere bijzondere regeling zijn geplaatst dan de regeling intern douanevervoer, bijzondere bestemming of passieve veredeling, wordt de transactiewaarde op basis van die verkoop vastgesteld.
Artikel 129
Werkelijk betaalde of te betalen prijs
(Artikel 70, leden 1 en 2 van het wetboek)
1. De werkelijk betaalde of te betalen prijs in de zin van artikel 70, leden 1 en 2, van het wetboek, omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen door de koper aan een van de volgende personen zijn of moeten worden verricht:
a) |
de verkoper; |
b) |
een derde partij ten behoeve van de verkoper; |
c) |
een derde partij die verbonden is met de verkoper; |
d) |
een derde partij wanneer de betaling aan die partij gedaan is om te voldoen aan de verplichting van de verkoper. |
Betalingen kunnen door middel van kredietbrieven of verhandelbaar papier worden verricht en zowel direct als indirect geschieden.
2. Activiteiten die de koper of een met hem verbonden onderneming voor eigen rekening verricht, waaronder die activiteiten die verband houden met het verhandelen van goederen maar met uitzondering van de activiteiten waarvoor in artikel 71 van het wetboek in een aanpassing is voorzien, worden niet als een indirecte betaling aan de verkoper beschouwd.
Artikel 130
Kortingen
(Artikel 70, leden 1 en 2, van het wetboek)
1. Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 70, lid 1, van het wetboek worden kortingen in aanmerking genomen wanneer op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte de kortingen en het bedrag ervan in de verkoopovereenkomst waren opgenomen.
2. Voor goederen waarvoor de prijs op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte niet werkelijk is betaald, worden kortingen voor vervroegde betaling in aanmerking genomen.
3. Kortingen die voortvloeien uit wijzigingen van het contract na het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte, worden niet in aanmerking genomen.
Artikel 131
Gedeeltelijke levering
(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer goederen die voor een douaneregeling worden aangegeven, deel uitmaken van een grotere in een enkele transactie aangekochte hoeveelheid van dezelfde goederen, wordt de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de toepassing van artikel 70, lid 1, van het wetboek in evenredigheid berekend op basis van de prijs voor de totale aangekochte hoeveelheid.
2. Een verhoudingsgewijze verdeling van de werkelijk betaalde of te betalen prijs wordt ook toegepast in geval van gedeeltelijk verlies van een zending of wanneer de goederen zijn beschadigd voordat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht.
Artikel 132
Prijsaanpassingen voor gebrekkige goederen
(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)
Een aanpassing, door de verkoper ten gunste van de koper, van de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs kan voor het bepalen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 70, lid 1 van het wetboek in aanmerking worden genomen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
de goederen vertoonden gebreken op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer; |
b) |
de verkoper heeft de prijs aangepast om het gebrek te compenseren om zo te voldoen aan:
|
c) |
de aanpassing wordt gedaan binnen één jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte. |
Artikel 133
Beoordeling van de voorwaarden en prestaties
(Artikel 70, lid 3, onder b), van het wetboek)
Wanneer de verkoop of de prijs van ingevoerde goederen is onderworpen aan een voorwaarde of prestatie waarvan de waarde kan worden bepaald in verband met de te waarderen goederen, wordt deze waarde beschouwd als een deel van de werkelijk betaalde of te bepalen prijs, tenzij deze voorwaarden of prestaties verband houden met:
a) |
een activiteit zoals bedoeld in artikel 129, lid 2, van deze verordening; |
b) |
een element van de douanewaarde krachtens artikel 71 van het wetboek. |
Artikel 134
Transacties tussen verbonden personen
(Artikel 70, lid 3, onder d), van het wetboek)
1. Wanneer de koper en de verkoper verbonden zijn, en om vast te stellen of de verbondenheid niet van dien aard is dat de prijs erdoor is beïnvloed, worden de omstandigheden van de verkoop zo nodig onderzocht en wordt de aangever in de gelegenheid gesteld om verdere gedetailleerde informatie over deze omstandigheden te verstrekken die nodig zou kunnen zijn.
2. De goederen worden echter in overeenstemming met artikel 70, lid 1, van het wetboek gewaardeerd wanneer de aangever aantoont dat de aangegeven transactiewaarde een van de volgende testwaarden, die op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn bepaald, zeer dicht benadert:
a) |
de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen bij verkopen tussen kopers en verkopers die in geen enkel bijzonder geval onderling verbonden zijn, voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie; |
b) |
de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek; |
c) |
de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek. |
3. Bij de vaststelling van de waarde van identieke of soortgelijke goederen zoals bedoeld in lid 2 wordt rekening gehouden met de volgende elementen:
a) |
aantoonbare verschillen in handelsniveaus; |
b) |
hoeveelheidsniveaus; |
c) |
de in artikel 71, lid 1, van het wetboek genoemde elementen; |
d) |
de kosten die de verkoper bij verkopen aan een niet met hem verbonden koper draagt, wanneer hij die kosten bij verkopen aan een wel met hem verbonden koper niet draagt. |
4. De in lid 2 vermelde testwaarden worden op verzoek van de aangever gebruikt. Zij komen niet in de plaats van de aangegeven transactiewaarde.
Artikel 135
Voor de productie van de ingevoerde goederen gebruikte goederen en diensten
(Artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek)
1. Wanneer een koper een van de in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek genoemde goederen of diensten levert aan de verkoper, wordt de waarde van deze goederen en diensten geacht gelijk te zijn aan de aankoopprijs ervan. De aankoopprijs omvat alle betalingen die de afnemer van de goederen of diensten in artikel 71, lid 1, onder b), moet verrichten om de goederen of diensten te verwerven.
Wanneer deze goederen of diensten worden voortgebracht door de koper of door een met hem verbonden persoon, wordt de waarde ervan gevormd door de kosten van de voortbrenging.
2. Wanneer de waarde van de goederen en diensten in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek niet kan worden vastgesteld overeenkomstig lid 1, moet deze op basis van andere objectieve en meetbare gegevens worden vastgesteld.
3. Wanneer de goederen in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek door de koper zijn gebruikt voordat zij werden geleverd, wordt hun waarde aangepast om rekening te houden met eventuele waardevermindering.
4. De waarde van de diensten zoals bedoeld in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek omvat de kosten van mislukte ontwikkelingsactiviteiten voor zover deze activiteiten plaatsvonden voor projecten of orders met betrekking tot de ingevoerde goederen.
5. Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het wetboek worden de kosten van wetenschappelijk onderzoek en voorlopige schetsontwerpen niet in de douanewaarde opgenomen.
6. De waarde van de geleverde goederen en diensten, zoals vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 5, wordt evenredig over de ingevoerde goederen omgeslagen.
Artikel 136
Royalty’s en licentierechten
(Artikel 71, lid 1, onder c), van het wetboek)
1. De royalty’s en licentierechten hebben met name betrekking op de ingevoerde goederen wanneer de krachtens de licentie- of royaltyovereenkomst overgedragen rechten in de goederen zijn belichaamd. De wijze waarop het bedrag aan de royalty of het licentierecht wordt berekend, geeft niet de doorslag.
2. Wanneer de wijze waarop het bedrag van de royalty’s of licentierechten wordt berekend verband houdt met de prijs van de ingevoerde goederen, wordt bij gebrek aan bewijs van het tegendeel verondersteld dat de betaling van deze royalty’s of die licentierechten betrekking heeft op de te waarderen goederen.
3. Wanneer de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de te waarderen goederen en gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd of op activiteiten of diensten na invoer, vindt een passende aanpassing plaats.
4. De royalty’s en licentierechten worden geacht te zijn betaald als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
de verkoper of een met hem verbonden persoon verlangt deze betaling van de koper; |
b) |
de betaling door de koper is gedaan om te voldoen aan de verplichting van de verkoper, in overeenstemming met contractuele verplichtingen; |
c) |
de goederen kunnen niet worden verkocht aan of aangekocht door de koper zonder betaling van royalty’s of licentierechten aan een licentiegever. |
5. Er wordt geen rekening gehouden met het land waarin de ontvanger van de royalty’s of licentierechten is gevestigd.
Artikel 137
Plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht
(Artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek)
1. Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek wordt verstaan onder de plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht:
a) |
voor over zee vervoerde goederen: de haven waar de goederen voor het eerst in het douanegebied van de Unie aankomen; |
b) |
voor goederen die over zee worden vervoerd naar een van de Franse overzeese departementen die deel uitmaken van het douanegebied van de Unie en die rechtstreeks naar een ander deel van het douanegebied van de Unie worden vervoerd, of vice versa: de haven waarin de goederen het eerst aankomen in het douanegebied van de Unie, op voorwaarde dat zij daar worden gelost of overgeladen; |
c) |
voor goederen die zonder overlading eerst over zee en daarna via de binnenwateren worden vervoerd: de eerste haven die voor de lossing in aanmerking komt; |
d) |
voor goederen die per spoor, via binnenwateren of over de weg worden vervoerd: de plaats waar het douanekantoor van binnenkomst is gevestigd; |
e) |
voor goederen die via andere wijzen van vervoer worden vervoerd: de plaats waar de grens van het douanegebied van de Unie wordt overschreden. |
2. Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek geldt dat wanneer de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht en vervolgens naar de plaats van bestemming in een ander gedeelte van dit gebied worden vervoerd over grondgebieden buiten het douanegebied van de Unie, de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, de plaats is waar de goederen dat douanegebied het eerst zijn binnengebracht, op voorwaarde dat de goederen rechtstreeks over het grondgebied van die landen worden vervoerd en het vervoer langs een normale weg naar de plaats van bestemming plaatsvindt.
3. Lid 2 is ook van toepassing wanneer de goederen om vervoertechnische redenen zijn gelost, overgeladen of tijdelijk zijn opgehouden in gebieden buiten het douanegebied van de Unie.
4. Wanneer niet is voldaan aan de in lid 1, onder b), en de leden 2 en 3 vermelde voorwaarden, wordt het volgende verstaan onder de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht:
a) |
voor over zee vervoerde goederen: de haven van lossing; |
b) |
voor goederen die via andere vervoermiddelen worden vervoerd: de in lid 1, onder c), d) of e), bedoelde plaats die is gelegen in dat deel van het douanegebied van de Unie waarvoor de goederen bestemd zijn. |
Artikel 138
Vervoerskosten
(Artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek)
1. Wanneer goederen met hetzelfde vervoermiddel worden vervoerd naar een plaats die verder is gelegen dan de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, worden de vrachtkosten bepaald naar evenredigheid van de afstand naar de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht in overeenstemming met artikel 137 van deze verordening, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond wat de vrachtkosten zijn die volgens een standaardtarief verschuldigd zouden zijn voor het vervoer van de goederen naar de plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht.
2. De in de douanewaarde van goederen op te nemen luchtvrachtkosten, met inbegrip van de kosten van expressleveringen, worden overeenkomstig bijlage 23-01 vastgesteld.
3. Wanneer het vervoer kosteloos is of is verstrekt door de koper, worden de in de douanewaarde van de goederen op te nemen vervoerskosten berekend volgens de vrachttarieven die gewoonlijk gelden voor dezelfde vervoerswijzen.
Artikel 139
Heffingen op postzendingen
(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)
De portokosten tot de plaats van bestemming op met de post verzonden goederen dienen in de douanewaarde van deze goederen te worden opgenomen, met uitzondering van de bijkomende postale kosten, die eventueel in het douanegebied van de Unie worden geheven.
Artikel 140
Niet-aanvaarding van de aangegeven transactiewaarden
(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten gegronde twijfels hebben of de aangegeven transactiewaarde overeenstemt met het totale betaalde of te betalen bedrag zoals bedoeld in artikel 70, lid 1, van het wetboek, kunnen zij de aangever om aanvullende informatie vragen.
2. Wanneer hun twijfels niet worden weggenomen, kunnen de douaneautoriteiten besluiten dat de waarde van de goederen niet kan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 70, lid 1, van het wetboek.
Artikel 141
Douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen
(Artikel 74, lid 2, onder a) en b), van het wetboek)
1. Bij de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder a) of b), van het wetboek, wordt de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen gebruikt die zijn verkocht op hetzelfde handelsniveau en in nagenoeg dezelfde hoeveelheden als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.
Wanneer een dergelijke verkoop niet voorhanden is, wordt de douanewaarde vastgesteld aan de hand van de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen die op een verschillend handelsniveau of in verschillende hoeveelheden zijn verkocht. Deze transactiewaarde moet worden aangepast om rekening te houden met verschillen in handelsniveau en/of hoeveelheid.
2. De waarde wordt aangepast om rekening te houden met belangrijke verschillen die als gevolg van de verschillende afstanden en vervoerswijzen kunnen bestaan tussen kosten voor de ingevoerde goederen en de in aanmerking genomen identieke of soortgelijke goederen.
3. Wanneer meer dan één transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen wordt gevonden, wordt de douanewaarde van de ingevoerde goederen op basis van de laagste van deze waarden vastgesteld.
4. De termen „identieke goederen” en „soortgelijke goederen” omvatten, naargelang het geval, geen goederen waarin engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen en schetsen zijn begrepen of tot uitdrukking gebracht, waarvoor in verband met het feit dat deze zijn verricht of gemaakt in de Unie, geen aanpassing op grond van artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het wetboek heeft plaatsgevonden.
5. Een transactiewaarde voor goederen die door een andere persoon zijn voorgebracht, wordt slechts in aanmerking genomen wanneer geen transactiewaarde kan worden gevonden voor identieke of soortgelijke goederen die zijn geproduceerd door de persoon die de te waarderen goederen heeft geproduceerd.
Artikel 142
Aftrekmethode
(Artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek)
1. De eenheidsprijs die is gebruikt om op grond van artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek de douanewaarde vast te stellen, is de prijs waartegen de ingevoerde goederen of de in dezelfde staat verkerende ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in de Unie worden verkocht op of omstreeks het tijdstip van de invoer van de te waarderen goederen.
2. Bij gebrek aan een eenheidsprijs zoals bedoeld in lid 1, wordt als eenheidsprijs de prijs gebruikt waartegen de ingevoerde goederen of de in dezelfde staat verkerende ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in het douanegebied van de Unie worden verkocht op het vroegste tijdstip na de invoer van de te waarderen goederen, en in ieder geval binnen 90 dagen na die invoer.
3. Bij gebrek aan een eenheidsprijs zoals bedoeld in de leden 1 en 2, wordt op verzoek van de aangever de eenheidsprijs gebruikt waartegen de ingevoerde goederen in het douanegebied van de Unie worden verkocht nadat zij verdere be- of verwerkingen hebben ondergaan, onder aftrek van de waarde die door deze be- of verwerking is toegevoegd.
4. De volgende verkopen komen niet in aanmerking voor het vaststellen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek:
a) |
de verkoop van goederen op een ander handelsniveau dan het eerste handelsniveau na de invoer; |
b) |
de verkoop aan verbonden personen; |
c) |
de verkoop aan personen die, direct of indirect, gratis of tegen verminderde prijs, de goederen of diensten in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek leveren om te worden gebruikt bij de productie en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen; |
d) |
de verkoop waarvan de hoeveelheden niet voldoende zijn om de eenheidsprijs vast te stellen. |
5. Bij het vaststellen van de douanewaarde wordt het volgende afgetrokken van de in overeenstemming met de leden 1 tot en met 4 bedoelde eenheidsprijs:
a) |
hetzij de commissies die gewoonlijk worden betaald of overeengekomen, hetzij de gebruikelijke opslagen voor winst en algemene kosten (inclusief directe en indirecte kosten in verband met het verhandelen van de betrokken goederen) bij verkopen in het douanegebied van de Unie van ingevoerde goederen van dezelfde aard of met hetzelfde karakter, waaronder goederen worden verstaan van een groep of reeks van goederen die door een bepaalde industriesector worden geproduceerd; |
b) |
de gebruikelijke kosten van vervoer en verzekering en aanverwante kosten, gemaakt in het douanegebied van de Unie; |
c) |
rechten bij invoer en andere belastingen die in het douanegebied van de Unie moeten worden voldaan vanwege de invoer of de verkoop van de goederen. |
6. De douanewaarde van bepaalde in consignatie ingevoerde aan bederf onderhevige goederen zoals bedoeld in bijlage 23-02 mag rechtstreeks worden bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek. Hiertoe worden de eenheidsprijzen door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld en door de Commissie via Taric bekendgemaakt overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (16).
Deze eenheidsprijzen mogen worden gebruikt om de douanewaarde vast te stellen van de ingevoerde goederen voor tijdvakken van 14 dagen. Elk tijdvak begint op een vrijdag.
De eenheidsprijzen worden als volgt berekend en medegedeeld:
a) |
na toepassing van de in lid 5 bedoelde aftrekken wordt een eenheidsprijs per 100 kg netto voor elke categorie goederen door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld. De lidstaten mogen vaste bedragen vaststellen voor de in lid 5, onder b), bedoelde kosten die zij aan de Commissie meedelen; |
b) |
het referentietijdvak voor de bepaling van de eenheidsprijzen is het voorafgaande tijdvak van 14 dagen dat eindigt op de donderdag voorafgaande aan de week waarin de nieuwe eenheidsprijzen moeten worden vastgesteld; |
c) |
de lidstaten stellen de Commissie uiterlijk om 12.00 uur op de maandag van de week waarin zij door de Commissie worden bekendgemaakt in kennis van de eenheidsprijzen in euro. Wanneer die dag een feestdag is, geschiedt de mededeling op de voorafgaande werkdag. De eenheidsprijzen zijn slechts van toepassing indien deze kennisgeving door de Commissie bekend is gemaakt. |
Artikel 143
Methode van de berekende waarde
(Artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek)
1. Voor de toepassing van artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek kunnen de douaneautoriteiten voor het vaststellen van de douanewaarde geen enkele persoon die niet in het douanegebied van de Unie is gevestigd oproepen of dwingen om ter controle boekhoudkundige rekeningen of andere documenten over te leggen.
2. Onder de kosten of de waarde van de materialen en van de vervaardiging zoals bedoeld in artikel 74, lid 2, onder d), i), van het wetboek zijn begrepen de kosten van de elementen zoals bedoeld in artikel 71, lid 1, onder a), ii) en iii), van het wetboek. Daaronder vallen ook de omgeslagen kosten van in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek omschreven producten of diensten die door de koper (direct of indirect) zijn geleverd om te worden gebruikt bij de productie van de te waarderen goederen. De waarde van de in artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het wetboek genoemde elementen die in de Unie zijn verricht of vervaardigd, wordt slechts opgenomen voor zover deze elementen in rekening worden gebracht aan de producent.
3. De kosten van de productie omvatten alle uitgaven die het scheppen, uitbreiden of aanzienlijk verbeteren van economische goederen met zich brengen. Zij omvatten tevens de in artikel 71, lid 1, onder b), ii) en iii), van het wetboek genoemde kosten.
4. De in artikel 74, lid 2, onder d), ii), van het wetboek genoemde bedrijfskosten omvatten de directe en indirecte kosten van de productie en de verkoop voor uitvoer van de goederen, voor zover deze kosten niet zijn inbegrepen krachtens artikel 74, lid 2, onder d), i), van het wetboek.
Artikel 144
Fall-backmethode
(Artikel 74, lid 3, van het wetboek)
1. Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 74, lid 3, van het wetboek kan bij de toepassing van de in artikel 70 en artikel 74, lid 2, van het wetboek vastgestelde methoden een redelijke soepelheid worden betracht. De aldus vastgestelde douanewaarde dient zoveel mogelijk op eerder vastgestelde douanewaarden te worden gebaseerd.
2. Wanneer de douanewaarde niet met toepassing van lid 1 kan worden vastgesteld, worden andere passende methoden gebruikt. In dit geval wordt de douanewaarde niet vastgesteld op basis van een van de volgende zaken:
a) |
de verkoopprijs, in het douanegebied van de Unie, van goederen die in het douanegebied van de Unie zijn geproduceerd; |
b) |
een stelsel waarbij de hoogste van de twee in aanmerking komende waarden voor de douanewaarde wordt gebruikt; |
c) |
de prijs van goederen op de binnenlandse markt van het land van uitvoer; |
d) |
de kosten van de productie, andere dan de berekende waarden die krachtens artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek voor identieke of soortgelijke goederen zijn vastgesteld; |
e) |
prijzen voor uitvoer naar een derde land; |
f) |
minimumdouanewaarden; |
g) |
willekeurig vastgestelde of fictieve waarden. |
Artikel 145
Bewijsstukken met betrekking tot de douanewaarde
(Artikel 163, lid 1, van het wetboek)
Als bewijsstuk is de factuur vereist die betrekking heeft op de aangegeven transactiewaarde.
Artikel 146
Valutaomrekening voor de vaststelling van de douanewaarde
(Artikel 53, lid 1, onder a), van het wetboek)
1. Overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder a), van het wetboek worden de volgende wisselkoersen gebruikt voor de valutaomrekening om de douanewaarde vast te stellen:
a) |
de wisselkoers die de Europese Centrale Bank bekend heeft gemaakt voor de lidstaten die de euro als munt hebben; |
b) |
de wisselkoers die bekend is gemaakt door de bevoegde nationale autoriteit of, wanneer de nationale autoriteit een particuliere bank heeft aangewezen om de wisselkoers bekend te maken, de koers die door deze particuliere bank bekend is gemaakt voor de lidstaten die de euro niet als munt hebben. |
2. De te gebruiken wisselkoers overeenkomstig lid 1 is de wisselkoers die op de voorlaatste woensdag van elke maand bekend wordt gemaakt.
Wanneer op die dag geen wisselkoers bekend is gemaakt, geldt de meest recent gepubliceerde koers.
3. De wisselkoers is gedurende een maand van toepassing, te rekenen vanaf de eerste dag van de volgende maand.
4. Wanneer geen wisselkoers zoals bedoeld in de leden 1 en 2 bekend is gemaakt, wordt de te gebruiken koers voor de toepassing van artikel 53, lid 1, onder a), van het wetboek door de betrokken lidstaat bepaald. Deze koers moet zo goed mogelijk rekening houden met de waarde van de valuta van de betrokken lidstaat.
TITEL III
DOUANESCHULD EN ZEKERHEIDSTELLING
HOOFDSTUK 1
Zekerheidstelling voor een mogelijke of bestaande douaneschuld
Artikel 147
Elektronische systemen voor zekerheidstelling
(Artikel 16 van het wetboek)
Voor de uitwisseling en opslag van informatie over zekerheidstellingen die in meer dan één lidstaat kunnen worden gebruikt, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
De eerste alinea van dit artikel is van toepassing met ingang van de datum van de uitrol van het DWU GUM-systeem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU.
Artikel 148
Zekerheidstelling per aangifte voor een mogelijke douaneschuld
(Artikel 90, lid 1, tweede alinea, van het wetboek)
1. Wanneer zekerheidstelling verplicht is, dekt een zekerheid voor een mogelijke douaneschuld voor een enkele transactie (zekerheid per aangifte) het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met de douaneschuld die kan ontstaan, berekend op basis van de hoogste tarieven die van toepassing zijn op goederen van dezelfde soort.
2. Wanneer de andere verschuldigde heffingen in verband met de invoer of uitvoer van goederen door de zekerheidstelling per aangifte moeten worden gedekt, wordt de berekening ervan gebaseerd op de hoogste tarieven die van toepassing zijn op goederen van dezelfde soort in de lidstaat wanneer de betrokken goederen onder de douaneregeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst.
Artikel 149
Facultatieve zekerheidstelling
(Artikel 91 van het wetboek)
Wanneer de douaneautoriteiten besluiten een zekerheidstelling te verlangen die facultatief is, zijn de artikelen 150 tot en met 158 van deze verordening van toepassing.
Artikel 150
Zekerheidstelling in de vorm van een storting van contant geld
(Artikel 92, lid 1, onder a), van het wetboek)
Wanneer een zekerheid voor bijzondere regelingen of tijdelijke opslag wordt verlangd en in de vorm van een storting van contant geld als een zekerheid per aangifte wordt gesteld, wordt die zekerheid gesteld bij de douaneautoriteiten van de lidstaat waar de goederen onder de regeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst.
Wanneer een bijzondere regeling, anders dan de regeling bijzondere bestemming, is aangezuiverd of het toezicht op de bijzondere bestemming van goederen of de tijdelijke opslag regelmatig is beëindigd, wordt de zekerheid terugbetaald door de douaneautoriteit van de lidstaat waar zij werd gesteld.
Artikel 151
Zekerheidstelling in de vorm van een verbintenis van een borg
(Artikel 92, lid 1, onder b), en artikel 94 van het wetboek)
1. De verbintenis van een borg moet worden goedgekeurd door het douanekantoor waar de zekerheid wordt gesteld (douanekantoor van zekerheidstelling), dat de persoon die de zekerheid moet stellen, in kennis zal stellen van de goedkeuring ervan.
2. Het douanekantoor van zekerheidstelling kan de goedkeuring van de verbintenis van een borg te allen tijde intrekken. Het douanekantoor van zekerheidstelling stelt de borg en de persoon die zekerheid moet stellen, in kennis van de intrekking.
3. Een borg kan zijn verbintenis te allen tijde opzeggen. De borg stelt het douanekantoor van zekerheidstelling in kennis van de opzegging.
4. De opzegging van de verbintenis van de borg heeft geen gevolgen voor goederen die op het tijdstip waarop de opzegging van kracht wordt, op grond van de opgezegde verbintenis reeds onder een douaneregeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst en dat nog steeds zijn.
5. Een zekerheid per aangifte in de vorm van een verbintenis wordt gesteld door middel van het formulier in bijlage 32-01.
6. Een doorlopende zekerheid in de vorm van een verbintenis wordt gesteld door middel van het formulier in bijlage 32-03.
7. Niettegenstaande de leden 5 en 6 en artikel 160 kan elke lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving toestaan dat een verbintenis van een borg in een andere vorm wordt opgesteld dan die in de bijlagen 32-01, 32-02 en 32-03 is vastgesteld, op voorwaarde dat deze dezelfde rechtsgevolgen heeft.
Artikel 152
Zekerheidstelling per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg
(Artikel 89 en artikel 92, lid 1, onder b), van het wetboek)
1. Wanneer een zekerheid per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg wordt gesteld, wordt het bewijs van deze verbintenis gedurende de geldigheidsperiode van de zekerheid door het douanekantoor van zekerheidstelling bewaard.
2. Wanneer een zekerheid per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg wordt gesteld, mag de houder van de regeling de toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer, niet wijzigen.
Artikel 153
Wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten
(Artikel 92, lid 1, onder c), van het wetboek)
Wanneer een douaneschuld is ontstaan in een andere lidstaat dan de lidstaat die een zekerheid heeft aanvaard in één van de vormen zoals bedoeld in artikel 83, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en die in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt, draagt de lidstaat die de zekerheid heeft aanvaard aan de lidstaat waar de douaneschuld is ontstaan, op verzoek van laatstgenoemde, na het verstrijken van de betalingstermijn het bedrag van de invoer- of uitvoerrechten over binnen de grenzen van de aanvaarde zekerheid en van de niet-betaalde rechten.
Die overdracht geschiedt binnen een maand na ontvangst van het verzoek.
Artikel 154
Zekerheidsreferentienummer en toegangscode
(Artikel 89, lid 2, van het wetboek)
1. Wanneer een zekerheid per aangifte in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt, verstrekt het douanekantoor van zekerheidstelling aan de persoon die de zekerheid heeft gesteld of, in het geval van een zekerheid met bewijs van zekerheidstelling, aan de borg de volgende gegevens:
a) |
een zekerheidsreferentienummer; |
b) |
een toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer. |
2. Wanneer een doorlopende zekerheid in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt, verstrekt het douanekantoor van zekerheidstelling aan de persoon die de zekerheid heeft gesteld de volgende gegevens:
a) |
een zekerheidsreferentienummer voor elk deel van het te controleren referentiebedrag overeenkomstig artikel 157 van deze verordening; |
b) |
een toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer. |
Op verzoek van de persoon die de zekerheid heeft gesteld, wijst het douanekantoor van zekerheidstelling aan deze zekerheid één of meer aanvullende toegangscodes toe die door deze persoon of zijn vertegenwoordigers kunnen worden gebruikt.
3. Elke keer dat een persoon een zekerheidsreferentienummer doorgeeft aan een douaneautoriteit, controleert deze douaneautoriteit het bestaan en de geldigheid van de zekerheid.
Artikel 155
Referentiebedrag
(Artikel 90 van het wetboek)
1. Tenzij anders is bepaald in artikel 158 van deze verordening, is het bedrag van de doorlopende zekerheid gelijk aan een referentiebedrag dat overeenkomstig artikel 90 van het wetboek door het douanekantoor van zekerheidstelling is vastgesteld.
2. Wanneer een doorlopende zekerheid moet worden gesteld voor invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen waarvan het bedrag met zekerheid kan worden vastgesteld op het tijdstip waarop de zekerheidstelling wordt geëist, komt het deel van het referentiebedrag dat deze rechten en heffingen dekt, overeen met het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en de andere heffingen die verschuldigd worden.
3. Wanneer een doorlopende zekerheid moet worden gesteld voor invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen waarvan het bedrag niet met zekerheid kan worden vastgesteld op het tijdstip waarop de zekerheidstelling wordt geëist of waarvan het bedrag in de tijd varieert, wordt het deel van het referentiebedrag dat deze rechten en heffingen dekt als volgt vastgesteld:
a) |
voor het deel dat de invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen dekt die zijn ontstaan, komt het referentiebedrag overeen met het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen die verschuldigd worden; |
b) |
voor het deel dat de invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen dekt die kunnen ontstaan, komt het referentiebedrag overeen met het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen die in verband met elke douaneaangifte of aangifte tot tijdelijke opslag waarvoor de zekerheid wordt gesteld, verschuldigd kunnen worden in de periode tussen het plaatsen van de goederen onder de betrokken douaneregeling of in tijdelijke opslag en het tijdstip waarop deze regeling wordt aangezuiverd of het toezicht op de bijzondere bestemming van goederen of tijdelijke opslag is beëindigd. |
Voor de toepassing van b) wordt rekening gehouden met de hoogste tarieven van invoer- of uitvoerrechten die op goederen van dezelfde soort van toepassing zijn en met de hoogste tarieven van andere heffingen die verschuldigd worden in verband met de invoer of uitvoer van goederen van dezelfde soort in de lidstaat van het douanekantoor van zekerheidstelling.
Wanneer het douanekantoor van zekerheidstelling niet beschikt over de gegevens die nodig zijn om overeenkomstig de eerste alinea het deel van het referentiebedrag vast te stellen, wordt dat bedrag op 10 000 EUR per aangifte vastgesteld.
4. Het douanekantoor van zekerheidstelling stelt het referentiebedrag vast samen met de persoon die zekerheid moet stellen. Bij de vaststelling van het deel van het referentiebedrag overeenkomstig lid 3, stelt het douanekantoor van zekerheidstelling dat bedrag vast op basis van de informatie over de goederen die in de voorgaande twaalf maanden onder de betrokken douaneregelingen of in tijdelijke opslag zijn geplaatst en een raming van de omvang van de voorgenomen handelingen, zoals onder andere blijkt uit de handelsdocumentatie en de boekhouding van de persoon die zekerheid moet stellen.
5. Het douanekantoor van zekerheidstelling onderzoekt het referentiebedrag op eigen initiatief of naar aanleiding van een verzoek van de persoon die zekerheid moet stellen, en past dit bedrag aan om te voldoen aan de bepalingen van dit artikel en artikel 90 van het wetboek.
Artikel 156
Toezicht op het referentiebedrag door de persoon die zekerheid moet stellen
(Artikel 89 van het wetboek)
De persoon die zekerheid moet stellen, zorgt ervoor dat het verschuldigde of mogelijk verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere in verband met de invoer of uitvoer van goederen verschuldigde heffingen, wanneer deze door de zekerheid moeten worden gedekt, het referentiebedrag niet overschrijdt.
De persoon stelt het douanekantoor van zekerheidstelling in kennis wanneer het referentiebedrag niet langer voldoende is om zijn handelingen te dekken.
Artikel 157
Toezicht op het referentiebedrag door de douaneautoriteiten
(Artikel 89, lid 6, van het wetboek)
1. Het toezicht op het deel van het referentiebedrag dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dekt, en op andere in verband met de invoer of uitvoer van goederen verschuldigde heffingen, die verschuldigd zullen worden voor goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, wordt voor elke douaneaangifte gewaarborgd op het tijdstip dat de goederen onder de regeling worden geplaatst. Wanneer de douaneaangiften voor het vrije verkeer zijn ingediend in overeenstemming met een vergunning zoals bedoeld in artikel 166, lid 2, of artikel 182 van het wetboek, wordt het toezicht op het relevante deel van het referentiebedrag gewaarborgd op basis van de aanvullende aangiften of, indien van toepassing, op basis van de in de administratie opgenomen gegevens.
2. Het toezicht op het deel van het referentiebedrag dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dekt, en op andere in verband met de invoer of uitvoer van goederen verschuldigde heffingen, die verschuldigd kunnen worden voor onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen, wordt door middel van het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 273, lid 1, van deze verordening voor elke douaneaangifte gewaarborgd op het tijdstip dat de goederen onder de regeling worden geplaatst. Dit toezicht is niet van toepassing op onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen met gebruikmaking van de vereenvoudiging zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder e), van het wetboek wanneer de douaneaangifte niet wordt verwerkt door het in artikel 273, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem.
3. Het toezicht op het deel van het referentiebedrag dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dekt, en op andere in verband met de invoer of uitvoer verschuldigde heffingen voor zover deze gedekt moeten zijn door de zekerheid en die in andere dan de in de leden 1 en 2 genoemde gevallen zullen of kunnen ontstaan, wordt gewaarborgd door regelmatige en passende controle.
Artikel 158
Hoogte van de doorlopende zekerheid
(Artikel 95, leden 2 en 3, van het wetboek)
1. Voor de toepassing van artikel 95, lid 2, van het wetboek, wordt het bedrag van de doorlopende zekerheid verminderd tot:
a) |
50 % van het deel van het overeenkomstig artikel 155, lid 3, van deze verordening vastgestelde referentiebedrag, voor zover aan de voorwaarden van artikel 84, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan; |
b) |
30 % van het deel van het overeenkomstig artikel 155, lid 3, van deze verordening vastgestelde referentiebedrag, voor zover aan de voorwaarden van artikel 84, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan, of |
c) |
0 % van het deel van het overeenkomstig artikel 155, lid 3, van deze verordening vastgestelde referentiebedrag, voor zover aan de voorwaarden van artikel 84, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan. |
2. Voor de toepassing van artikel 95, lid 3, van het wetboek, wordt het bedrag van de doorlopende zekerheid verminderd tot 30 % van het deel van het overeenkomstig artikel 155, lid 2, van deze verordening vastgestelde referentiebedrag.
Artikel 159
Berekening voor de toepassing van gemeenschappelijk douanevervoer
(Artikel 89, lid 2, van het wetboek)
Voor de toepassing van de in artikel 148 en in artikel 155, lid 3, onder b), tweede alinea, van deze verordening bedoelde berekening worden in overeenstemming met de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer (17) vervoerde Uniegoederen als niet-Uniegoederen behandeld.
Artikel 160
Zekerheidstelling per aangifte met bewijs van zekerheidstelling
(Artikel 92, lid 1, onder b), van het wetboek)
1. In het kader van de regeling Uniedouanevervoer kan een zekerheidstelling per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg ook worden gesteld door afgifte van bewijzen van zekerheidstelling door de borg aan personen die voornemens zijn als houder van de regeling op te treden.
Het bewijs van deze verbintenis wordt opgesteld met behulp van het formulier in bijlage 32-02 en de bewijzen van zekerheidstelling worden opgesteld met behulp van het formulier in bijlage 32-06.
Elk bewijs van zekerheidstelling dekt een bedrag van 10 000 EUR waarvoor de borg aansprakelijk is.
De geldigheidsduur van een bewijs van zekerheidstelling is één jaar na de datum van afgifte.
2. De borg verstrekt het douanekantoor van zekerheidstelling alle vereiste gegevens over de door hem afgegeven bewijzen van zekerheidstelling per aangifte.
3. Voor elk bewijs van zekerheidstelling deelt de borg aan de persoon die voornemens is als houder van de regeling op te treden, de volgende gegevens mee:
a) |
een zekerheidsreferentienummer; |
b) |
een toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer. |
De persoon die voornemens is als houder van de regeling op te treden, mag de toegangscode niet wijzigen.
4. De persoon die voornemens is als houder van de regeling op te treden, dient bij het douanekantoor van vertrek een aantal bewijzen van zekerheidstelling in dat overeenstemt met het veelvoud van 10 000 EUR dat vereist is om de som van de in artikel 148 van deze verordening bedoelde bedragen te dekken.
Artikel 161
Intrekking en opzegging van een aangegane verbintenis bij zekerheidstelling per aangifte met bewijs van zekerheidstelling
(Artikel 92, lid 1, onder b), en artikel 94 van het wetboek)
De douaneautoriteit die verantwoordelijk is voor het betrokken douanekantoor van zekerheidstelling, voert in het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 273, lid 1, van deze verordening gegevens in met betrekking tot iedere intrekking of opzegging van een verbintenis die is aangegaan bij zekerheidstelling per aangifte met bewijs van zekerheidstelling, en de datum waarop deze van kracht wordt.
Artikel 162
Doorlopende zekerheid
(Artikel 89, lid 5, en artikel 95 van het wetboek)
1. In het kader van de regeling Uniedouanevervoer kan de doorlopende zekerheid alleen in de vorm van een verbintenis van een borg worden gesteld.
2. Het bewijs van deze verbintenis wordt gedurende de geldigheidsperiode van de zekerheid door het douanekantoor van zekerheidstelling bewaard.
3. De houder van de regeling mag de toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer, niet wijzigen.
Artikel 163
Aansprakelijkheid van aansprakelijke organisaties bij TIR-operaties
(Artikel 226, lid 3, onder b), van het wetboek)
Voor de toepassing van artikel 8, lid 4, van de douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, met inbegrip van alle latere wijzigingen daarvan (TIR-overeenkomst), geldt dat wanneer een TIR-operatie op het douanegebied van de Unie plaatsvindt, elke op het douanegebied van de Unie gevestigde aansprakelijke organisatie aansprakelijk kan worden gesteld voor de betaling van het gewaarborgde bedrag voor de onder de TIR-operatie vervoerde betrokken goederen tot ten hoogste 60 000 EUR per TIR-carnet of een overeenkomstig bedrag berekend in een nationale munteenheid.
Artikel 164
Kennisgeving van niet-aanzuivering van een regeling aan aansprakelijke organisaties
(Artikel 226, lid 3, onder b), en c), van het wetboek)
Een geldige kennisgeving van niet-aanzuivering van een regeling overeenkomstig de TIR-overeenkomst of de ATA-overeenkomst, of de overeenkomst van Istanbul, die de douaneautoriteiten van één lidstaat aan een aansprakelijke organisatie doen toekomen, geldt als een kennisgeving aan alle andere aansprakelijke organisaties in een andere lidstaat waarvan is vastgesteld dat deze aansprakelijk zijn voor de betaling van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten of andere heffingen.
HOOFDSTUK 2
Invordering, betaling, terugbetaling en kwijtschelding van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten
Artikel 165
Wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten
(Artikel 101, lid 1, en artikel 102, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een douaneschuld ontstaat, delen de douaneautoriteiten die bevoegd zijn voor de inning van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met de douaneschuld, de overige betrokken douaneautoriteiten het volgende mee:
a) |
het feit dat een douaneschuld is ontstaan; |
b) |
de maatregelen die zijn genomen om de verschuldigde bedragen bij de schuldenaar in te vorderen. |
2. De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten.
3. Onverminderd artikel 87, lid 4, van het wetboek, geldt dat wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waarin de goederen onder een andere bijzondere regeling dan de regeling douanevervoer of in tijdelijke opslag zijn geplaatst, vóór het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in artikel 80 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 het bewijs verkrijgt dat de feiten die aanleiding geven tot of geacht worden aanleiding te geven tot het ontstaan van de douaneschuld, zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan, die douaneautoriteit onmiddellijk en in ieder geval binnen deze termijn alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit zendt. De laatstgenoemde douaneautoriteit zendt een ontvangstbevestiging waarin zij meedeelt of zij voor de invordering verantwoordelijk is. Indien binnen 90 dagen geen antwoord wordt ontvangen, gaat de verzendende douaneautoriteit onmiddellijk over tot invordering.
4. Onverminderd artikel 87, lid 4, van het wetboek, geldt dat wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waarin is gebleken dat de douaneschuld is ontstaan met betrekking tot goederen die noch onder een douaneregeling noch onder tijdelijke opslag zijn geplaatst, vóór de mededeling van de douaneschuld het bewijs verkrijgt dat de feiten die aanleiding geven tot of geacht worden aanleiding te geven tot het ontstaan van de douaneschuld, zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan, die douaneautoriteit onmiddellijk en in ieder geval vóór die mededeling, alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit zendt. De laatstgenoemde douaneautoriteit zendt een ontvangstbevestiging waarin zij meedeelt of zij voor de invordering verantwoordelijk is. Indien binnen 90 dagen geen antwoord wordt ontvangen, gaat de verzendende douaneautoriteit onmiddellijk tot invordering over.
Artikel 166
Centralisatiekantoor voor ATA- of CPD-carnets
(Artikel 226, lid 3, onder c), van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten wijzen een centralisatiekantoor aan dat belast is om alle maatregelen te nemen aangaande douaneschulden die overeenkomstig artikel 79 van het wetboek zijn ontstaan doordat verplichtingen of voorwaarden ten aanzien van ATA- of CPD-carnets niet zijn nageleefd.
2. Elke lidstaat deelt de Commissie het centralisatiekantoor en het referentienummer van dat kantoor mee. De Commissie maakt deze informatie bekend op haar website.
Artikel 167
Invordering van andere heffingen in het kader van de regeling Uniedouanevervoer en bij het douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst
(Artikel 226, lid 3, onder a) en b), van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten die mededeling hebben gedaan van de douaneschuld en de verplichting tot betaling van andere verschuldigde heffingen in verband met de invoer of uitvoer van goederen die onder de regeling Uniedouanevervoer of onder de regeling douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst zijn geplaatst, bewijs verkrijgen van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die hebben geleid tot het ontstaan van de douaneschuld en de verplichting om andere heffingen te betalen, schorten deze douaneautoriteiten de invorderingsprocedure op en zenden zij onmiddellijk de ter zake dienende documenten, waaronder gewaarmerkte kopieën van de bewijsstukken, naar de autoriteiten die voor die plaats bevoegd zijn. Tegelijkertijd vragen de verzendende autoriteiten de ontvangende autoriteiten om een bevestiging dat zij bevoegd zijn voor de invordering van de andere heffingen.
2. De ontvangende autoriteiten zenden een ontvangstbevestiging waarin zij verklaren of zij voor de invordering van de andere heffingen bevoegd zijn. Indien binnen 28 dagen geen antwoord wordt ontvangen, hervatten de verzendende autoriteiten onmiddellijk de door hen ingeleide invorderingsprocedure.
3. Alle hangende procedures tot invordering van andere heffingen die door de verzendende autoriteiten zijn ingeleid, worden geschorst zodra de ontvangende autoriteiten een ontvangstbevestiging hebben verzonden waarin zij verklaren dat zij bevoegd zijn voor de invordering van de andere heffingen.
Zodra de ontvangende autoriteiten het bewijs leveren dat zij deze bedragen hebben ingevorderd, betalen de verzendende autoriteiten de reeds ingevorderde andere heffingen terug of beëindigen zij de invorderingsprocedure.
Artikel 168
Kennisgeving van de invordering van rechten en andere heffingen onder de regeling Uniedouanevervoer en douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst
(Artikel 226, lid 3, onder a), en b), van het wetboek)
Wanneer een douaneschuld ontstaat ten aanzien van goederen die onder de regeling Uniedouanevervoer of overeenkomstig de TIR-overeenkomst onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst, stellen de voor de invordering bevoegde douaneautoriteiten het douanekantoor van vertrek in kennis van de invordering van de rechten en andere heffingen.
Artikel 169
Invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul
(Artikel 226, lid 3, onder c), van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten die de douaneschuld en de verplichting om andere verschuldigde heffingen te betalen meegedeeld hebben die zijn ontstaan voor goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul, bewijs verkrijgen van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de douaneschuld en de verplichting om andere schulden te betalen hebben geleid, zenden deze douaneautoriteiten onmiddellijk de ter zake dienende documenten, waaronder gewaarmerkte kopieën van de bewijsstukken, naar de autoriteiten die voor die plaats bevoegd zijn. Tegelijkertijd vragen de verzendende autoriteiten de autoriteiten die de informatie ontvangen om een bevestiging dat zij bevoegd zijn voor de invordering van de andere heffingen.
2. De ontvangende autoriteiten zenden een ontvangstbevestiging waarin zij verklaren of zij voor de invordering van de andere heffingen bevoegd zijn. Hiertoe gebruiken de ontvangende instanties het model van de decharge in bijlage 33-05 waarbij wordt aangegeven dat de invorderingsprocedure is ingeleid ten aanzien van de aansprakelijke organisatie in de ontvangende lidstaat. Wanneer binnen 90 dagen geen antwoord is ontvangen, hervatten de verzendende autoriteiten onmiddellijk de door hen ingeleide invorderingsprocedure.
3. Wanneer de ontvangende autoriteiten bevoegd zijn, leiden zij, in voorkomend geval na de in lid 2 genoemde termijn, een nieuwe procedure tot invordering van de andere heffingen in en informeren zij onmiddellijk de verzendende autoriteiten.
De ontvangende autoriteiten innen zo nodig bij de aansprakelijke organisatie waarmee zij verbonden zijn het bedrag aan verschuldigde rechten en heffingen volgens de tarieven van de lidstaat waarin deze autoriteiten zijn gevestigd.
4. Zodra de ontvangende autoriteiten aangeven dat zij tot invordering van de andere heffingen bevoegd zijn, betalen de verzendende instanties de eventueel reeds gestorte of voorlopig betaalde bedragen terug aan de aansprakelijke organisatie waarmee zij verbonden zijn.
5. De procedure wordt binnen de termijn van één jaar vanaf de datum van het verstrijken van de geldigheid van het carnet overgedragen, tenzij de betaling definitief is geworden op grond van artikel 7, lid 2, of lid 3, van de ATA-overeenkomst of artikel 9, lid 1, onder b) en c), van bijlage A bij de overeenkomst van Istanbul.
Artikel 170
Invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul
(Artikel 226, lid 3, onder c), van het wetboek)
In geval van de invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul, is artikel 169 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 171
Betalingsvordering jegens een aansprakelijke organisatie in het kader van de regeling van de ATA-overeenkomst en de overeenkomst van Istanbul
(Artikel 98 van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten vaststellen dat de douaneschuld is ontstaan voor goederen die door een ATA-carnet zijn gedekt, stellen zij onmiddellijk een vordering jegens de aansprakelijke organisatie in. Het centralisatiekantoor dat de vordering instelt zoals bedoeld in artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, zendt tegelijkertijd naar het centralisatiekantoor in het rechtsgebied waarvan het douanekantoor van plaatsing onder tijdelijke invoer zich bevindt, een aan de aansprakelijke organisatie verzonden informatienota over de vordering tot betaling. Het gebruikt daarvoor het formulier in bijlage 33-03.
2. Indien het centralisatiekantoor in het bezit is van de niet-aangezuiverde strook, voegt het een kopie van deze strook bij de informatienota. De informatienota kan steeds worden gebruikt indien dit nodig wordt geacht.
3. Het vaststellingsformulier zoals bedoeld in artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 kan worden verzonden nadat de vordering bij de aansprakelijke organisatie is ingediend, maar niet later dan drie maanden na de indiening van de vordering en in elk geval niet later dan zes maanden vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten de invorderingsprocedure hebben ingeleid. Het vaststellingsformulier is opgenomen in bijlage 33-04.
Artikel 172
Aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding
(Artikel 22, lid 1, van het wetboek)
Aanvragen tot terugbetaling of kwijtschelding worden ingediend door de persoon die het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten heeft voldaan of gehouden is dit te voldoen, of door eenieder die hem in zijn rechten en verplichtingen is opgevolgd.
Artikel 173
Aanbrenging van goederen als voorwaarde voor terugbetaling of kwijtschelding
(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)
Voor terugbetaling of kwijtschelding is het aanbrengen van de goederen vereist. Wanneer de goederen niet bij de douaneautoriteiten kunnen worden aangebracht, gaat de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit alleen over tot terugbetaling of kwijtschelding wanneer zij over bewijs beschikt dat de betrokken goederen de goederen zijn waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding is verzocht.
Artikel 174
Beperking van de overbrenging van goederen
(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)
Onverminderd artikel 176, lid 4, van deze verordening en totdat er over de aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding is beschikt, mogen de goederen waarvoor terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, niet naar een andere dan de in de aanvraag aangegeven plaats worden overgebracht, tenzij de aanvrager vooraf de in artikel 92, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde douaneautoriteit informeert, die de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit op de hoogte brengt.
Artikel 175
Wederzijdse bijstand tussen de douaneautoriteiten
(Artikel 22 en artikel 116, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer voor de terugbetaling of kwijtschelding aanvullende informatie moet worden verkregen van de douaneautoriteit van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de douaneschuld is meegedeeld of waar de goederen door die autoriteit moeten worden onderzocht om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden voor terugbetaling of kwijtschelding is voldaan, verzoekt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden om bijstand, met vermelding van de aard van de gewenste inlichtingen of de te verrichten controles.
Het verzoek om informatie dient vergezeld te gaan van de gegevens van de aanvraag en alle documenten die nodig zijn voor de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden om de inlichtingen in te winnen of de gevraagde controles uit te voeren.
2. Wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit het in lid 1 bedoelde verzoek verzendt met behulp van andere middelen dan elektronischegegevensverwerkingstechnieken overeenkomstig artikel 93 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, zendt zij de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, schriftelijk en in tweevoud een verzoek met behulp van het formulier in bijlage 33-06.
3. De douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, geeft prompt gevolg aan het in lid 1 bedoelde verzoek.
Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek verkrijgt de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, de door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit gevraagde inlichtingen of verricht zij de door deze autoriteit gevraagde controles. Zij vult de verkregen resultaten in het relevante deel van het origineel van het in lid 1 bedoelde verzoek in en stuurt dat document naar de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit terug, samen met alle in lid 1, tweede alinea, bedoelde documenten.
Wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, niet in staat is om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen of de gevraagde controles te verrichten binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn, stuurt zij het verzoek, na het van de passende aantekeningen te hebben voorzien, binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek terug.
Artikel 176
Vervulling van douaneformaliteiten
(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de terugbetaling of kwijtschelding afhankelijk is van de vervulling van douaneformaliteiten, deelt de houder van de beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding het toezichthoudende douanekantoor mee dat hij deze formaliteiten heeft vervuld. Wanneer de beschikking erin voorziet dat de goederen kunnen worden uitgevoerd of onder een bijzondere regeling kunnen worden geplaatst, en de schuldenaar van deze mogelijkheid gebruikmaakt, wordt het toezichthoudende douanekantoor het douanekantoor waar de goederen onder die regeling zijn geplaatst.
2. Het toezichthoudende douanekantoor stelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit in kennis van de vervulling van de douaneformaliteiten waarvan de terugbetaling of kwijtschelding afhankelijk is, door middel van een antwoord zoals bedoeld in artikel 95 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 met behulp van het formulier in bijlage 33-07 van deze verordening.
3. Wanneer de beschikkingsbevoegde autoriteit heeft besloten dat de terugbetaling of kwijtschelding gerechtvaardigd is, wordt het bedrag van de rechten pas terugbetaald of kwijtgescholden nadat de douaneautoriteit de in lid 2 bedoelde informatie heeft ontvangen.
4. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit kan toestaan dat de douaneformaliteiten waarvan de terugbetaling of de kwijtschelding afhankelijk kan worden gesteld, worden vervuld voordat zij een beschikking neemt. Een dergelijke toestemming is niet van invloed op die beschikking. In deze gevallen zijn de leden 1, 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het toezichthoudende douanekantoor verstaan het douanekantoor dat erop toeziet dat, in voorkomend geval, is voldaan aan de formaliteiten of vereisten waarvan de terugbetaling of kwijtschelding van het bedrag aan invoer- en uitvoerrechten afhankelijk is gesteld.
Artikel 177
Formaliteiten in verband met de beschikking betreffende terugbetaling of kwijtschelding
(Artikel 116, lid 2, van het wetboek)
1. Wanneer wordt beschikt dat de terugbetaling of kwijtschelding van de invoer- of uitvoerrechten afhankelijk wordt gesteld van de voorafgaande vervulling van bepaalde douaneformaliteiten, stelt de douaneautoriteit voor de vervulling van deze douaneformaliteiten een termijn vast van ten hoogste 60 dagen vanaf de datum van de mededeling van deze beschikking.
2. Bij niet-naleving van de in lid 1 bedoelde termijn vervalt het recht op terugbetaling of kwijtschelding, tenzij de belanghebbende bewijst dat hij door onvoorziene omstandigheden of overmacht verhinderd was die termijn in acht te nemen.
Artikel 178
Delen of onderdelen van een enkel artikel
(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)
Wanneer de terugbetaling of kwijtschelding afhankelijk is van vernietiging van goederen, het afstaan van goederen aan de staat, plaatsing van goederen onder een bijzondere regeling of de regeling van uitvoer van goederen, maar de bijbehorende formaliteiten zijn alleen vervuld voor een of meer delen of onderdelen van deze goederen, bestaat het terug te betalen of kwijt te schelden bedrag uit het verschil tussen het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor de goederen en het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat op de resterende goederen zou zijn toegepast waarbij een douaneschuld zou zijn ontstaan, op de dag van plaatsing van die goederen.
Artikel 179
Resten en afval
(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)
Wanneer de vernietiging van de goederen waartoe de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit toestemming heeft verleend, resten of afvallen oplevert, dienen deze als niet-Uniegoederen te worden beschouwd zodra een beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding is genomen.
Artikel 180
Uitvoer of vernietiging zonder douanetoezicht
(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)
1. In de gevallen zoals bedoeld in artikel 116, lid 1, tweede alinea, artikel 118 of artikel 120 van het wetboek, geschiedt, de terugbetaling of kwijtschelding op basis van artikel 120 van het wetboek, wanneer de uitvoer of vernietiging niet onder toezicht van de douaneautoriteiten heeft plaatsgevonden, onder de volgende voorwaarden:
a) |
de aanvrager dient bij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit bewijs in aan de hand waarvan wordt vastgesteld of de goederen, waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, aan één van de volgende voorwaarden voldoen:
|
b) |
de aanvrager geeft de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit ieder document terug dat de Uniestatus van de betreffende goederen bevestigt of informatie bevat die deze Uniestatus bevestigt, en onder dekking waarvan genoemde goederen eventueel het douanegebied van de Unie hebben verlaten, of hij legt alle bewijsstukken over die deze autoriteit noodzakelijk acht om zich ervan te vergewissen dat het betrokken document later niet meer gebruikt kan worden in verband met het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie. |
2. Als bewijs dat de goederen waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd, worden de volgende documenten overgelegd:
a) |
de bevestiging van de uitgang zoals bedoeld in artikel 334 van deze verordening; |
b) |
het origineel of een eensluidend gewaarmerkte kopie van de douaneaangifte voor de regeling die tot de douaneschuld leidt; |
c) |
waar nodig, handels- of administratieve documenten met een volledige beschrijving van de goederen die waren gevoegd bij de douaneaangifte voor de genoemde regeling of de douaneaangifte tot uitvoer uit het douanegebied van de Unie of de douaneaangifte van de goederen in het derde land van bestemming. |
3. Als bewijs dat de goederen waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, zijn vernietigd onder toezicht van autoriteiten of personen die gemachtigd zijn om deze vernietiging officieel vast te stellen, wordt een van de volgende documenten overgelegd:
a) |
een proces-verbaal of de verklaring van vernietiging afgegeven door de autoriteiten onder wiens toezicht de vernietiging van de goederen heeft plaatsgevonden, of een eensluidend gewaarmerkte kopie daarvan; |
b) |
een certificaat opgesteld door de persoon die gemachtigd is de vernietiging vast te stellen, en gegevens waaruit deze machtiging blijkt. |
Deze documenten bevatten een nauwkeurige beschrijving van de vernietigde goederen zodat aan de hand van een vergelijking van de gegevens in de douaneaangifte voor een douaneregeling die tot de douaneschuld leidt en de bewijsstukken blijkt dat de vernietigde goederen dezelfde zijn als de goederen die onder de genoemde regeling waren geplaatst.
4. Wanneer het in de leden 2 en 3 bedoelde bewijs onvoldoende is voor de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit om een beschikking te nemen over het haar voorgelegde geval, of wanneer bepaalde bewijsstukken niet beschikbaar zijn, kan dergelijk bewijs worden aangevuld met of worden vervangen door alle andere documenten die de genoemde autoriteit noodzakelijk acht.
Artikel 181
Aan de Commissie te verstrekken informatie
(Artikel 121, lid 4, van het wetboek)
1. Elke lidstaat deelt de Commissie een lijst van gevallen mee waarin terugbetaling of kwijtschelding is verleend op basis van artikel 119 of artikel 120 van het wetboek en waarin het aan een bepaalde schuldenaar door één enkele vergissing of een bijzondere omstandigheid terugbetaalde of kwijtgescholden bedrag dat met meerdere invoer- of uitvoerverrichtingen verband houdt, hoger is dan 50 000 EUR, behalve voor de in artikel 116, lid 3, van het wetboek bedoelde gevallen.
2. De mededeling wordt in het eerste en het derde kwartaal van elk jaar gedaan voor alle gevallen ten aanzien waarvan in het voorbije halfjaar werd besloten om tot terugbetaling of kwijtschelding van rechten over te gaan.
3. Wanneer een lidstaat gedurende het betreffende halfjaar niet heeft beschikt over de in lid 1 bedoelde zaken, stuurt het de Commissie een mededeling met de vermelding „niet van toepassing”.
4. Elke lidstaat houdt ter beschikking van de Commissie een lijst van gevallen bij waarin terugbetaling of kwijtschelding is verleend op basis van artikel 119 of artikel 120 van het wetboek en waarin het terugbetaalde of kwijtgescholden bedrag gelijk is aan of lager is dan 50 000 EUR.
5. Voor elk van de in dit artikel bedoelde gevallen, dient de volgende informatie te worden verstrekt:
a) |
het referentienummer van de douaneaangifte of van het document waarin de schuld wordt meegedeeld; |
b) |
de datum van de douaneaangifte of van het document waarin de schuld wordt meegedeeld; |
c) |
de aard van de beschikking; |
d) |
de rechtsgrondslag voor de beschikking; |
e) |
het bedrag en de valuta; |
f) |
de bijzonderheden van het geval (inclusief een korte uiteenzetting van de redenen waarom de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat aan de voorwaarden voor kwijtschelding/terugbetaling van de desbetreffende rechtsgrondslag is voldaan). |
TITEL IV
HET BINNENBRENGEN VAN GOEDEREN IN HET DOUANEGEBIED VAN DE UNIE
HOOFDSTUK 1
Summiere aangifte bij binnenbrengen
Artikel 182
Elektronisch systeem voor summiere aangiften bij binnenbrengen
(Artikel 16 van het wetboek)
Een overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek opgezet elektronisch informatie- en communicatiesysteem wordt gebruikt voor de indiening, verwerking, opslag en uitwisseling van informatie over summiere aangiften bij binnenbrengen en voor de daaropvolgende uitwisselingen van informatie zoals bedoeld in dit hoofdstuk.
In afwijking van de eerste alinea van dit artikel gebruiken de lidstaten tot de datum waarop de upgrade van het daarin bedoelde systeem overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU plaatsvindt, het elektronische systeem dat is ontwikkeld voor de indiening en uitwisseling van informatie over summiere aangiften bij binnenbrengen in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek.
Artikel 183
Indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen
(Artikel 127, leden 5 en 6, van het wetboek)
1. De gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen kunnen in meer dan één gegevensset worden verstrekt.
2. Voor de indiening van de summiere aangifte bij binnenbrengen met behulp van meer dan één gegevensset is het douanekantoor van eerste binnenkomst het douanekantoor waarvan de betrokkene kennis heeft op het tijdstip waarop de gegevens worden ingediend, met name op basis van de plaats waarnaar de goederen zijn verzonden.
3. Tot de datums van de upgrade van het invoercontrolesysteem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU zijn de leden 1 en 2 van dit artikel niet van toepassing.
Artikel 184
Verplichting te informeren ten aanzien van de verstrekking van gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door andere personen dan de vervoerder
(Artikel 127, lid 6, van het wetboek)
1. In de gevallen als bedoeld in artikel 112, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vermeldt de vervoerder en eenieder die een cognossement afgeeft in de gedeeltelijke gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen, de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten, een cognossement voor dezelfde goederen heeft afgegeven en de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hen beschikbaar stelt.
Wanneer de geadresseerde die is vermeld op het cognossement dat geen onderliggende cognossementen heeft, de vereiste gegevens niet ter beschikking stelt aan de persoon die het cognossement afgeeft, vermeldt deze persoon de identiteit van de geadresseerde.
2. In de gevallen als bedoeld in artikel 112, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 stelt de persoon die het cognossement afgeeft, de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten in kennis van de afgifte van dit cognossement en geeft het cognossement aan hem af.
In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die het cognossement afgeeft, de persoon met wie hij deze overeenkomst sluit in kennis van de afgifte van dit cognossement.
3. In de gevallen als bedoeld in artikel 113, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vermeldt de vervoerder en eenieder die een luchtvrachtbrief afgeeft, in de gedeeltelijke gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten, een luchtvrachtbrief voor dezelfde goederen heeft afgegeven en de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hen beschikbaar stelt.
4. In de gevallen als bedoeld in artikel 113, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 stelt de persoon die een luchtvrachtbrief afgeeft, de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten, in kennis van de afgifte van deze luchtvrachtbrief en geeft de luchtvrachtbrief aan hem af.
In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die de luchtvrachtbrief afgeeft, de persoon met wie hij deze overeenkomst sluit in kennis van de afgifte van deze luchtvrachtbrief.
5. In de gevallen als bedoeld in artikel 113, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vermeldt de vervoerder in de gedeeltelijke gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van de postaanbieder die de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hem beschikbaar stelt.
6. Tot de datum waarop de upgrade van het invoercontrolesysteem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, zijn de leden 1 tot en met 5 niet van toepassing.
Artikel 185
Registratie van de summiere aangifte bij binnenbrengen
(Artikel 127, lid 1, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten registreren de summiere aangifte bij binnenbrengen na de ontvangst ervan, stellen de persoon die deze aangifte heeft ingediend, onmiddellijk van de registratie in kennis en delen hem de MRN van de summiere aangifte bij binnenbrengen en de datum van registratie mee.
2. Wanneer de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen in meer dan één gegevensset worden verstrekt, registreren de douaneautoriteiten na ontvangst elke indiening van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen, stellen zij de persoon die deze gegevens heeft ingediend onmiddellijk van hun registratie in kennis en delen zij deze persoon een MRN mee van elke indiening, evenals de datum van registratie voor elke indiening.
3. De douaneautoriteiten stellen de vervoerder onmiddellijk in kennis van de registratie, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening in elk van de volgende gevallen:
a) |
wanneer de summiere aangifte bij binnenbrengen wordt ingediend door een persoon zoals bedoeld in artikel 127, lid 4, tweede alinea, van het wetboek; |
b) |
wanneer gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen worden verstrekt in overeenstemming met artikel 127, lid 6, van het wetboek. |
4. Tot de datums waarop de upgrade van het invoercontrolesysteem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU plaatsvindt, zijn lid 2 en lid 3, onder b), niet van toepassing.
Artikel 186
Risicoanalyse
(Artikel 127, lid 3, en artikel 128 van het wetboek)
1. De risicoanalyse wordt uitgevoerd vóór de aankomst van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst, op voorwaarde dat de summiere aangifte bij binnenbrengen is ingediend binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, tenzij een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.
In het geval van in containers vervoerde goederen die over zee in het douanegebied van de Unie zijn gebracht zoals bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, voltooien de douaneautoriteiten de risicoanalyse binnen 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen of, in de gevallen zoals bedoeld in artikel 127, lid 6, van het douanewetboek, na ontvangst van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen die door de vervoerder zijn ingediend.
In aanvulling op de eerste alinea wordt in het geval van goederen die door de lucht in het douanegebied van de Unie worden gebracht, de risicoanalyse uitgevoerd na ontvangst van de minimale gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen als bedoeld in artikel 106, lid 1, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
2. De risicoanalyse wordt, waar nodig, voltooid na de uitwisseling van risicogerelateerde informatie en de resultaten van risicoanalyses zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, van het wetboek.
3. Wanneer voor de voltooiing van de risicoanalyse meer informatie over de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen nodig is, wordt deze analyse pas voltooid nadat deze informatie is vertrekt.
Daartoe verzoeken de douaneautoriteiten de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen om deze informatie, of, indien van toepassing, de persoon die deze gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend. Wanneer deze persoon niet de vervoerder is, stellen de douaneautoriteiten de vervoerder in kennis, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening.
4. Wanneer douaneautoriteiten in het geval van goederen die door de lucht in het douanegebied van de Unie worden gebracht, gegronde redenen hebben om te vermoeden dat de zending een bedreiging vormt voor de beveiliging van de luchtvaart, stellen zij de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen in kennis of, indien van toepassing, de persoon die de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend en wanneer deze persoon niet de vervoerder is, stellen zij de vervoerder in kennis op voorwaarde dat de vervoerder toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening en dat de zending is doorgelicht als risicovracht en -post in overeenstemming met punt 6.7.3 van de bijlage bij Besluit C(2010) 774 van de Commissie van 13 april 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart die informatie bevat zoals bedoeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008, voordat de zending aan boord van een luchtvaartuig wordt geladen dat het douanegebied van de Unie tot bestemming heeft. Na de kennisgeving laat die persoon de douaneautoriteiten weten of de zending reeds is doorgelicht, of zij is doorgelicht in overeenstemming met de bovengenoemde eisen en of alle relevante informatie over deze doorlichting is verstrekt. De risicoanalyse wordt pas voltooid nadat deze informatie is verstrekt.
5. Wanneer de risicoanalyse in het geval van in containers vervoerde goederen die over zee in het douanegebied van de Unie zijn gebracht zoals bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of in het geval van goederen die door de lucht in het douanegebied van de Unie zijn gebracht, bij de douaneautoriteiten een redelijk vermoeden doet ontstaan dat het binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de Unie een zodanig ernstig veiligheidsrisico inhoudt dat een onmiddellijk optreden is vereist, stellen de douaneautoriteiten de indiener van de summiere aangifte en, indien dit niet de vervoerder is, de vervoerder ervan in kennis (op voorwaarde dat de vervoerder toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening) dat de goederen niet mogen worden geladen. Die kennisgeving geschiedt en die informatie wordt verstrekt onmiddellijk na de ontdekking van het relevante risico en, in geval van in containers vervoerde goederen die over zee in het douanegebied van de Unie zijn gebracht, zoals bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, binnen de in lid 1, tweede alinea, vastgelegde termijn.
6. Wanneer is vastgesteld dat een zending een zodanige bedreiging vormt dat bij aankomst een onmiddellijk optreden is vereist, gaat het douanekantoor van eerste binnenkomst bij aankomst van de goederen over tot actie.
7. Wanneer een risico is onderkend dat niet een zodanig ernstig veiligheidsrisico vormt dat onmiddellijk optreden is vereist, geeft het douanekantoor van eerste binnenkomst de resultaten van de risicoanalyse inclusief, waar nodig, informatie over de meest geschikte plaats voor het uitvoeren van een controleactie en de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door aan het douanekantoor dat mogelijk bij de overbrenging van de goederen betrokken is.
8. Wanneer goederen waarvoor, in overeenstemming met artikel 104, lid 1, onder c) tot en met k), onder m) en onder n), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en artikel 104, lid 2, eerste alinea, van die verordening, een ontheffing van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen wordt verleend, het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt de risicoanalyse bij het aanbrengen van de goederen uitgevoerd op basis van de aangifte tot tijdelijke opslag of de douaneaangifte voor deze goederen, indien deze beschikbaar zijn.
9. Bij de douane aangebrachte goederen kunnen voor een douaneregeling worden vrijgegeven zodra de risicoanalyse is uitgevoerd en de resultaten van de risicoanalyse en, in voorkomend geval, de maatregelen die zijn genomen, dit mogelijk maken.
10. De risicoanalyse wordt ook uitgevoerd als de gegevens van de summiere aangifte voor binnenbrengen in overeenstemming met artikel 129 van het wetboek zijn gewijzigd. In dat geval wordt de risicoanalyse onmiddellijk na ontvangst van de gegevens voltooid, tenzij onmiddellijk na ontvangst van de gegevens een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.
Artikel 187
Risicoanalyse
(Artikel 126 van het wetboek)
1. Tot de datum waarop de upgrade van het invoercontrolesysteem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, zijn artikel 186, leden 1 tot en met 8, niet van toepassing.
2. De risicoanalyse wordt uitgevoerd vóór de aankomst van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst, op voorwaarde dat de summiere aangifte bij binnenbrengen is ingediend binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, tenzij een risico wordt vastgesteld.
3. In geval van in containers vervoerde goederen die over zee in het douanegebied van de Unie zijn gebracht zoals bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, voltooien de douaneautoriteiten de risicoanalyse binnen 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen. Wanneer deze analyse bij de douaneautoriteiten een redelijk vermoeden doet ontstaan dat het binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de Unie een zodanig ernstig veiligheidsrisico inhoudt dat een onmiddellijk optreden is vereist, stellen de douaneautoriteiten de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen en, indien dit niet de vervoerder is, de vervoerder (mits deze toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening) ervan in kennis dat de goederen niet mogen worden geladen. Die kennisgeving geschiedt en die informatie wordt verstrekt onmiddellijk na de ontdekking van het relevante risico en binnen 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen
4. Wanneer een vaartuig of luchtvaartuig meer dan één haven of luchthaven aandoet in het douanegebied van de Unie, is het volgende van toepassing, op voorwaarde dat het zich tussen deze havens verplaatst zonder een haven of luchthaven buiten het douanegebied van de Unie aan te doen:
a) |
voor alle goederen die door genoemd vaartuig of luchtvaartuig worden vervoerd, wordt een summiere aangifte bij binnenbrengen ingediend bij de eerste EU-haven of -luchthaven. De douaneautoriteiten van die haven of luchthaven van binnenkomst voeren de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden uit voor alle door het betreffende vaartuig of luchtvaartuig vervoerde goederen. Er kunnen aanvullende risicoanalyses voor die goederen worden uitgevoerd in de haven of luchthaven waar zij worden gelost; |
b) |
in het geval van zendingen die een zodanige bedreiging vormen dat een onmiddellijk optreden is vereist, neemt het douanekantoor van de eerste haven of luchthaven van binnenkomst in de Unie verbodsmaatregelen en geeft het in ieder geval de resultaten van de risicoanalyse door aan de volgende havens of luchthavens; |
c) |
bij de volgende havens of luchthavens in het douanegebied van de Unie is artikel 145 van het wetboek van toepassing op goederen die in die haven of luchthaven bij de douane worden aangebracht. |
5. Wanneer goederen waarvoor in overeenstemming met artikel 104, lid 1, onder c) tot en met k), m) en n), lid 2 en 2 bis van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 een ontheffing van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen is verleend, het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt de risicoanalyse uitgevoerd wanneer de goederen worden aangebracht op basis van de aangifte tot tijdelijke opslag of de douaneaangifte voor deze goederen, indien deze beschikbaar zijn.
Artikel 188
Wijziging van een summiere aangifte bij binnenbrengen
(Artikel 129, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door verschillende personen worden ingediend, mag een persoon alleen de door hem ingediende gegevens.
2. De douaneautoriteiten stellen onmiddellijk de persoon die de wijzigingen van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend, in kennis van hun besluit om de wijzigingen te registreren of te weigeren.
Wanneer de wijzigingen van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen worden ingediend door een andere persoon dan de vervoerder, stellen de douaneautoriteiten ook de vervoerder in kennis, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening.
3. Tot de datums waarop de upgrade van het invoercontrolesysteem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU plaatsvindt, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing.
HOOFDSTUK 2
Aankomst van goederen
Artikel 189
Uitwijking van een zeeschip of luchtvaartuig
(Artikel 133 van het wetboek)
1. Wanneer een zeeschip of een luchtvaartuig dat het douanegebied van de Unie binnenkomt, uitwijkt en naar verwachting eerst aankomt bij een douanekantoor in een lidstaat die in de summiere aangifte bij binnenbrengen niet is vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject, deelt de exploitant van dat vervoermiddel deze uitwijking mee aan het douanekantoor dat in de summiere aangifte bij binnenbrengen als het douanekantoor van eerste binnenkomst is vermeld.
De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de goederen in overeenstemming met artikel 141 van het wetboek onder de regeling douanevervoer het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht.
2. Het douanekantoor dat in de summiere aangifte bij binnenbrengen als douanekantoor van eerste binnenkomst is vermeld, stelt onmiddellijk na te zijn geïnformeerd in overeenstemming met lid 1 het douanekantoor in kennis dat volgens die informatie het douanekantoor van eerste binnenkomst van de uitwijking is. Het zorgt ervoor dat het douanekantoor van eerste binnenkomst beschikt over de relevante gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen en de resultaten van de risicoanalyse.
Artikel 190
Aanbrengen van goederen bij de douane
(Artikel 139 van het wetboek)
De douaneautoriteiten kunnen het gebruik van haven- of luchthavensystemen of andere beschikbare informatiemethoden voor het aanbrengen van goederen bij de douane toestaan.
Artikel 191
Raadplegingsprocedure tussen de douaneautoriteiten voorafgaand aan het verlenen van een vergunning voor opslagruimten voor tijdelijke opslag
(Artikel 22 van het wetboek)
1. De raadplegingsprocedure zoals bedoeld in artikel 14 van deze verordening wordt gevolgd in overeenstemming met de leden 2 en 3 van dit artikel voordat een besluit wordt genomen om een vergunning te verlenen voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag waarbij meer dan één lidstaat is betrokken, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning is voldaan.
Vóór de afgifte van de vergunning dient de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit toestemming te verkrijgen van de geraadpleegde douaneautoriteiten.
2. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zendt de aanvraag en de ontwerpvergunning uiterlijk 30 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag aan de geraadpleegde douaneautoriteiten.
3. De geraadpleegde douaneautoriteiten delen binnen 30 dagen na de datum waarop zij in kennis zijn gesteld van de ontwerpvergunning hun bezwaren of goedkeuring mee. De bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.
Wanneer de bezwaren binnen deze termijn kenbaar worden gemaakt en er binnen 60 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning was meegedeeld, geen overeenstemming wordt bereikt tussen de geraadpleegde en raadplegende autoriteiten, wordt de vergunning alleen verleend voor het deel van de aanvraag waarop de bezwaren geen betrekking hadden.
Indien de geraadpleegde douaneautoriteiten geen bezwaren uiten binnen de termijn, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.
Artikel 192
Aangifte tot tijdelijke opslag
Wanneer een douaneaangifte wordt ingediend vóór de verwachte aanbrenging van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 171 van het wetboek, kunnen de douaneautoriteiten deze aangifte als een aangifte tot tijdelijke opslag beschouwen.
Artikel 193
Overbrenging van goederen in tijdelijke opslag
(Artikel 148, lid 5, van het wetboek)
1. Wanneer de overbrenging plaatsvindt tussen opslagruimten voor tijdelijke opslag die onder de verantwoordelijkheid van verschillende douaneautoriteiten vallen, stelt de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag vanwaaruit de goederen worden overgebracht:
a) |
de douaneautoriteit die belast is met het toezicht op de opslagruimte voor tijdelijke opslag vanwaaruit de goederen zullen worden overgebracht, in kennis van de beoogde overbrenging op de in de vergunning vastgestelde wijze alsook, bij aankomst van de goederen in de opslagruimten voor tijdelijke opslag van bestemming, van de voltooiing van de overbrenging op de in de vergunning vastgestelde wijze; |
b) |
de houder van de vergunning voor de ruimten waarnaar de goederen zijn overgebracht, ervan in kennis dat de goederen zijn verzonden. |
2. Wanneer de overbrenging plaatsvindt tussen opslagruimten voor tijdelijke opslag die onder de verantwoordelijkheid van verschillende douaneautoriteiten vallen, stelt de houder van de vergunning voor de ruimten waarnaar de goederen worden overgebracht:
a) |
de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor deze ruimten, in kennis van de aankomst van de goederen, en |
b) |
bij aankomst van de goederen in de opslagruimten voor tijdelijke opslag van bestemming, de houder van de vergunning van de opslagruimten voor tijdelijke opslag van vertrek daarvan in kennis. |
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat een verwijzing naar de betreffende aangifte tot tijdelijke opslag en de einddatum van de tijdelijke opslag.
4. Wanneer een overbrenging van e goederen in tijdelijke opslag plaatsvindt, blijven de goederen onder de verantwoordelijkheid van de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag vanwaaruit de goederen worden overgebracht, totdat de goederen zijn ingeschreven in de administratie van de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag waarnaar de goederen worden overgebracht, tenzij anders is bepaald in de vergunning.
TITEL V
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DOUANESTATUS, PLAATSING VAN GOEDEREN ONDER EEN DOUANEREGELING, VERIFICATIE, VRIJGAVE EN VERWIJDERING VAN GOEDEREN
HOOFDSTUK 1
Douanestatus van goederen
Artikel 194
Elektronisch systeem voor het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
Voor de uitwisseling en de opslag van informatie over het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen, zoals bedoeld in artikel 199, lid 1, onder b) en c), van deze verordening wordt een elektronisch systeem gebruikt dat is opgezet overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek. Voor de uitwisseling van informatie over het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.
De eerste alinea van dit artikel is van toepassing vanaf de uitroldatum van het DWU Bewijs van Uniestatus-systeem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU.
Artikel 195
Raadpleging van de bij de lijndienst betrokken lidstaten
(Artikel 22 van het wetboek)
Vóór de verlening van een vergunning zoals bedoeld in artikel 120 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en na te hebben onderzocht of aan de in artikel 120, lid 2, van die gedelegeerde verordening vastgestelde voorwaarden voor de verlening van de vergunning is voldaan, raadpleegt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de douaneautoriteiten van de bij de lijndienst bij toepassing van artikel 119, lid 2, onder b), van die gedelegeerde verordening betrokken lidstaten, alsmede de douaneautoriteiten van andere lidstaten waarvoor de aanvrager aangeeft plannen te hebben voor toekomstige lijndiensten, of voldaan wordt aan de voorwaarde van artikel 120, lid 2, onder b), van die gedelegeerde verordening.
De raadplegingstermijn bedraagt 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van de mededeling door de douaneautoriteit die bevoegd is om te beschikken op de voorwaarden en criteria die door de geraadpleegde douaneautoriteiten moeten worden onderzocht.
Artikel 196
Registratie van vaartuigen en havens
(Artikel 22 van het wetboek)
In afwijking van de termijn neergelegd in artikel 10, eerste alinea, van deze verordening, maakt een douaneautoriteit de informatie die aan haar is verstrekt overeenkomstig artikel 121, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 openbaar via het in artikel 10 genoemde systeem, binnen één werkdag nadat deze informatie aan haar is verstrekt.
Tot de datum waarop het systeem DWU Douanebeschikkingen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt de in de eerste alinea bedoelde informatie beschikbaar gesteld via het elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten.
Deze informatie is toegankelijk voor de autoriteiten die betrokken zijn bij de lijndienst waarvoor vergunning is verleend.
Artikel 197
Onvoorziene omstandigheden tijdens het vervoer in het kader van een lijndienst
(Artikel 155, lid 2, van het wetboek)
Wanneer een vaartuig dat geregistreerd is voor een lijndienst, als gevolg van onvoorziene omstandigheden goederen op zee overlaadt dan wel een haven buiten het douanegebied van de Unie, een haven die geen deel uitmaakt van de lijndienst of een vrije zone in een EU-haven aandoet of daar goederen lost of laadt, brengt de scheepvaartmaatschappij onverwijld de douaneautoriteiten van de volgende EU-havens die worden aangedaan, inclusief de autoriteiten langs de voorgenomen route van dat vaartuig, op de hoogte.
De datum waarop het vaartuig zijn activiteiten in de lijndienst hervat, wordt vooraf aan deze douaneautoriteiten meegedeeld.
Artikel 198
Verificatie van de voorwaarden voor lijndiensten
(Artikel 153 van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen van de scheepvaartmaatschappij het bewijs eisen dat artikel 120, lid 2, onder c), en d), en lid 3), en artikel 121, leden 1 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 alsmede artikel 197 van deze verordening werden nagekomen.
2. Wanneer een douaneautoriteit vaststelt dat de in lid 1 bedoelde artikelen niet werden nagekomen door de scheepvaartmaatschappij, stelt deze autoriteit onmiddellijk de douaneautoriteiten van de andere lidstaten waar de lijndienst wordt geëxploiteerd hiervan in kennis, met gebruikmaking van het in artikel 10 van deze verordening bedoelde systeem.
Deze autoriteiten treffen de nodige maatregelen. Totdat het systeem DWU Douanebeschikkingen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU is uitgerold, wordt in plaats van het systeem zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening het elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten gebruikt.
Artikel 199
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. De volgende middelen dienen, naargelang het geval, te worden gebruikt om aan te tonen dat de goederen de douanestatus van Uniegoederen hebben:
a) |
de gegevens van de douaneaangifte van goederen die onder de regeling intern douanevervoer zijn geplaatst. In dat geval is artikel 119, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 niet van toepassing; |
b) |
in artikel 205 van deze verordening bedoelde T2L- of T2LF-gegevens; |
c) |
het in artikel 206 van deze verordening bedoelde douanemanifest; |
d) |
de in artikel 211 van deze verordening bedoelde factuur of het vervoersdocument; |
e) |
het in artikel 213 van deze verordening bedoelde visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen, in voorkomend geval; |
f) |
de in artikelen 207 tot en met 210 van deze verordening bedoelde bewijsmiddelen; |
g) |
de in artikel 34 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad (18) bedoelde gegevens van de accijnsaangifte; |
h) |
het in artikel 290 van deze verordening bedoelde etiket. |
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel kan het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen, tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, worden geleverd in de vorm van het scheepvaartmanifest dat op deze goederen betrekking heeft.
3. In afwijking van lid 1, onder d), van dit artikel kan het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen, tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, worden geleverd in de vorm van een factuur of vervoersdocument voor goederen waarvan de waarde niet meer dan 15 000 EUR bedraagt.
4. Wanneer de in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen worden gebruikt voor goederen met de douanestatus van Uniegoederen waarbij de verpakking niet de douanestatus van Uniegoederen heeft, bevat dit bewijsmiddel de volgende vermelding:
„N-verpakkingen — [code 98200]”.
5. Wanneer de in lid 1, onder b), c), en d) bedoelde bewijsmiddelen achteraf zijn afgegeven, bevatten zij de volgende vermelding:
„Achteraf afgegeven — [code 98201]”.
6. De in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen mogen niet worden gebruikt voor goederen waarvoor de formaliteiten bij uitvoer zijn vervuld of die onder de regeling passieve veredeling zijn geplaatst.
Artikel 200
Visering, registratie en gebruik van bepaalde bewijsmiddelen van de douanestatus van Uniegoederen
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. Het bevoegde douanekantoor viseert en registreert de bewijsmiddelen van de douanestatus van Uniegoederen zoals bedoeld in artikel 199, lid 1, onder b) en c), van deze verordening behalve voor gevallen zoals bedoeld in artikel 128, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en stelt de betrokkene in kennis van het MRN van deze bewijsmiddelen.
2. Een document waarin de registratie van de bewijsmiddelen als bedoeld in lid 1 wordt bevestigd, wordt op verzoek van de betrokkene door het bevoegde douanekantoor ter beschikking gesteld. Het wordt verstrekt met behulp van het formulier in bijlage 51-01.
3. De in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen worden overgelegd aan het bevoegde douanekantoor waar de goederen worden aangebracht nadat zij het douanegebied van de Unie weer zijn binnengekomen, onder vermelding van het MRN ervan.
4. Dat bevoegde douanekantoor ziet toe op het gebruik van de in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen, met name om ervoor te zorgen dat de bewijsmiddelen niet worden gebruikt voor andere goederen dan die waarvoor zij zijn afgegeven.
Artikel 201
Visering van een factuur
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt — indien de totale waarde van de Uniegoederen meer dan 15 000 EUR bedraagt — de factuur of het vervoersdocument zoals bedoeld in artikel 199, lid 3 van deze verordening, naar behoren ingevuld en ondertekend door de betrokkene, door het bevoegde douanekantoor geviseerd.
Artikel 202
Visering van T2L- of T2LF-documenten
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, viseert het bevoegde douanekantoor, indien lidstaten hebben bepaald dat er andere middelen dan elektronischegegevensverwerkingstechnieken kunnen worden gebruikt, de T2L- of T2LF-documenten en, in voorkomend geval, de gebruikte aanvullende formulieren of ladingslijsten.
Artikel 203
Visering van het scheepvaartmanifest
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt op verzoek van de scheepvaartmaatschappij het door haar naar behoren ingevulde en ondertekende manifest door het bevoegde douanekantoor geviseerd.
Artikel 204
Toestemming „day-after”-manifest
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, kunnen de douaneautoriteiten toestaan dat het in artikel 199, lid 2, bedoelde manifest aan de hand waarvan de douanestatus van Uniegoederen wordt aangetoond, uiterlijk op de dag na het vertrek van het vaartuig wordt opgesteld. Het manifest dient echter altijd te worden opgesteld vóór de aankomst van het vaartuig in de haven van bestemming.
Artikel 205
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen in de vorm van T2L- of T2LF-gegevens
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. Wanneer het MRN is vermeld om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen, mogen de T2L- of T2LF-gegevens die als basis van het MRN dienen, uitsluitend voor de eerste aanbrenging van de goederen worden gebruikt.
Indien het T2L of T2LF uitsluitend wordt gebruikt voor een deel van de goederen bij de eerste aanbrenging ervan, wordt een nieuw bewijs opgesteld voor het resterende deel van de goederen overeenkomstig artikel 200 van deze verordening en artikel 123 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
2. Reizigers die geen marktdeelnemer zijn, dienen hun verzoek tot goedkeuring van een T2L of T2LF in met gebruikmaking van het formulier in bijlage 51-01.
Artikel 206
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen in de vorm van een douanemanifest
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. Aan elk douanemanifest afzonderlijk wordt één MRN toegewezen.
Er kan uitsluitend een MRN aan een dergelijk manifest worden toegewezen wanneer het betrekking heeft op goederen met de douanestatus van Uniegoederen of goederen die op een vaartuig in een EU-haven worden geladen.
2. De douaneautoriteiten kunnen aanvaarden dat handels-, haven- of vervoersinformatiesystemen worden gebruikt voor de indiening van het verzoek om visering en registratie van het douanemanifest en voor de aanbrenging ervan bij het bevoegde douanekantoor, op voorwaarde dat deze systemen alle informatie bevatten die nodig is voor een dergelijk manifest.
Artikel 207
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen op ATA- of TIR-carnets of formulieren 302
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. Overeenkomstig artikel 127 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 worden Uniegoederen op een TIR- of ATA-carnet of op een formulier 302 geïdentificeerd door vermelding van de code „T2L” of „T2LF”. De houder van de regeling kan één van deze codes, indien van toepassing, samen met zijn handtekening op de desbetreffende documenten zetten in het vak dat bestemd is voor de omschrijving van de goederen, alvorens de documenten voor waarmerking over te leggen aan het douanekantoor van vertrek. De passende code „T2L” of „T2LF” wordt gewaarmerkt met het stempel van het douanekantoor van vertrek en de handtekening van de bevoegde ambtenaar.
In geval van een elektronisch formulier 302 kan de houder van de regeling ook een van deze codes opnemen in de gegevens van het formulier 302. In dat geval verricht het kantoor van vertrek de waarmerking in elektronische vorm.
2. Wanneer het TIR-carnet, het ATA-carnet of het formulier 302 zowel op Uniegoederen als op niet-Uniegoederen betrekking heeft, moeten deze goederen afzonderlijk worden vermeld op het document en moet de code „T2L” of „T2LF”, naargelang het geval, zodanig worden ingevuld dat deze duidelijk alleen betrekking heeft op Uniegoederen.
Artikel 208
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor gemotoriseerde wegvoertuigen
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. In geval van in een lidstaat ingeschreven gemotoriseerde wegvoertuigen die het douanegebied van de Unie tijdelijk hebben verlaten en daarna opnieuw zijn binnengekomen, wordt de douanestatus van de Uniegoederen geacht te zijn bewezen wanneer zij vergezeld gaan van hun kentekenplaten en kentekenbewijzen en deze registratie ondubbelzinnig blijkt uit de registratiegegevens op deze platen en bewijzen.
2. Wanneer de douanestatus van Uniegoederen niet geacht wordt te zijn bewezen overeenkomstig lid 1, wordt het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen aangetoond via een van de andere in artikel 199 van deze verordening bedoelde middelen.
Artikel 209
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor verpakkingen
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. In geval van verpakkingen, laadborden en ander soortgelijk materieel, met uitzondering van containers, die toebehoren aan een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon, die worden gebruikt voor het vervoer van goederen en die het douanegebied van de Unie tijdelijk hebben verlaten en opnieuw zijn binnengekomen, wordt de douanestatus van de Uniegoederen geacht te zijn bewezen wanneer kan worden vastgesteld dat de verpakkingen, laadborden en ander soortgelijk materieel toebehoren aan deze persoon, zij worden aangegeven met de douanestatus van Uniegoederen en er geen twijfel bestaat over de juistheid van deze aangifte.
2. Wanneer de douanestatus van Uniegoederen niet geacht wordt te zijn bewezen overeenkomstig lid 1, wordt het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen aangetoond via een van de andere in artikel 199 van deze verordening bedoelde middelen.
Artikel 210
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor goederen in de bagage van een passagier
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
In geval van goederen in de bagage van een passagier die niet voor commerciële doeleinden zijn bestemd en tijdelijk het douanegebied van de Unie hebben verlaten en opnieuw zijn binnengekomen, wordt de douanestatus van Uniegoederen geacht te zijn bewezen wanneer de passagier aangeeft dat zij de douanestatus van Uniegoederen hebben en er geen twijfel bestaat over de juistheid van de aangifte.
Artikel 211
Het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor goederen waarvan de waarde niet meer dan 15 000 EUR bedraagt
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
In geval van goederen met de douanestatus van Uniegoederen waarvan de waarde niet meer dan 15 000 EUR bedraagt, kan de douanestatus van Uniegoederen worden bewezen door het overleggen van de factuur die of het vervoersdocument dat betrekking heeft op de goederen, op voorwaarde dat deze factuur of dit vervoersdocument alleen betrekking heeft op goederen die de douanestatus van Uniegoederen hebben.
Artikel 212
Verificatie van bewijsmiddelen en administratieve bijstand
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
De douaneautoriteiten van de lidstaten verlenen elkaar bijstand bij het controleren van de echtheid en de juistheid van de in artikel 199 van deze verordening bedoelde bewijsmiddelen en bij het verifiëren of de informatie en documenten die overeenkomstig het bepaalde in deze titel en de artikelen 123 tot en met 133 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 zijn verstrekt, juist zijn en of de procedures die zijn aangewend om de douanestatus van de Uniegoederen aan te tonen, correct zijn toegepast.
Artikel 213
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor producten van de zeevisserij en uit deze producten verkregen goederen
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
Wanneer producten en goederen als bedoeld in artikel 119, lid 1, onder d) en e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 overeenkomstig artikel 129 van deze gedelegeerde verordening het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt de douanestatus van Uniegoederen bewezen door het overleggen van een visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen, naargelang het geval, zoals vereist in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (19).
Desalniettemin kan de douaneautoriteit die verantwoordelijk is voor de EU-haven van lossing waarnaar deze producten en goederen rechtstreeks worden vervoerd door het EU-vissersvaartuig waarmee de producten zijn gevangen en dat, indien van toepassing, de producten heeft verwerkt, de douanestatus van Uniegoederen in een van de volgende gevallen bewezen achten:
a) |
er bestaat geen twijfel over de status van de producten en/of goederen; |
b) |
het vissersvaartuig heeft een totale lengte van minder dan 10 meter. |
Artikel 214
Producten van de zeevisserij en uit deze producten verkregen goederen die zijn overgeladen en vervoerd via een land of gebied dat geen deel uitmaakt van het douanegebied van de Unie
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
1. Wanneer de producten of goederen als bedoeld in artikel 119, lid 1, onder d) en e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voordat zij binnenkomen in het douanegebied van de Unie zijn overgeladen en vervoerd via een land of gebied dat geen deel uitmaakt van het douanegebied van de Unie, moet op het tijdstip dat de producten of goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen een door de douaneautoriteit van dat land of gebied opgesteld certificaat worden overgelegd waaruit blijkt dat deze producten of goederen in de periode dat zij zich in dat land of gebied bevonden, onder douanetoezicht stonden en geen andere behandeling hebben ondergaan dan die welke voor hun bewaring noodzakelijk was.
2. De certificering van producten en goederen die via een derde land zijn overgeladen en vervoerd, wordt opgemaakt op een afdruk van het visserijlogboek als bedoeld in artikel 133 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, aangevuld met een afdruk van de aangifte van overlading, naargelang het geval.
Artikel 215
Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor producten van de zeevisserij en andere producten, gewonnen of gevangen binnen het douanegebied van de Unie door schepen die de vlag van een derde land voeren
(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)
Voor producten van de zeevisserij en andere producten, gewonnen of gevangen binnen het douanegebied van de Unie door schepen die de vlag van een derde land voeren, dient het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen te worden geleverd met behulp van het visserijlogboek of een van de andere in artikel 199 van deze verordening bedoelde middelen.
HOOFDSTUK 2
Plaatsing van goederen onder een douaneregeling
Artikel 216
Elektronisch systeem voor het plaatsen van goederen onder een douaneregeling
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
Voor de verwerking en uitwisseling van informatie in verband met het plaatsen van goederen onder een douaneregeling wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
De eerste alinea van dit artikel is van toepassing met ingang van de respectieve datums waarop de upgrade van de nationale invoersystemen plaatsvindt en de systemen DWU Bijzondere regelingen en DWU AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold.
Artikel 217
Afgifte van ontvangst voor mondelinge aangiften
(Artikel 158, lid 2, van het wetboek)
Wanneer een douaneaangifte mondeling wordt gedaan in overeenstemming met artikel 135 of 137 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor goederen die aan rechten bij invoer of uitvoer of andere heffingen zijn onderworpen, geven de douaneautoriteiten een ontvangstbewijs af aan de betrokkene tegen betaling van het voor dat recht of die heffingen verschuldigde bedrag.
Dit ontvangstbewijs bevat ten minste de volgende gegevens:
a) |
een omschrijving van de goederen die voldoende nauwkeurig is om de goederen te kunnen identificeren; |
b) |
de factuurwaarde of, indien deze niet beschikbaar is, de hoeveelheid van de goederen; |
c) |
het bedrag van de rechten en andere geïnde heffingen; |
d) |
de datum waarop het is afgegeven; |
e) |
de naam van de autoriteit die het heeft afgegeven. |
Artikel 218
Douaneformaliteiten die geacht worden te zijn verricht door een handeling als bedoeld in artikel 141, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446
(Artikel 6, lid 3, onder a), en artikel 158, lid 2, van het wetboek)
Voor de toepassing van de artikelen 138, 139 en 140 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 worden de volgende douaneformaliteiten geacht te zijn verricht door een handeling als bedoeld in artikel 141, lid 1, van die gedelegeerde verordening:
a) |
het vervoer van de goederen in overeenstemming met artikel 135 van het wetboek en het aanbrengen van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 139 van het wetboek; |
b) |
het aanbrengen van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 267 van het wetboek; |
c) |
het aanvaarden van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten in overeenstemming met artikel 172 van het wetboek; |
d) |
het vrijgeven van de goederen door de douaneautoriteiten in overeenstemming met artikel 194 van het wetboek. |
Artikel 219
Gevallen waarin een douaneaangifte niet geacht wordt te zijn ingediend door een handeling als bedoeld in artikel 141 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446
(Artikel 6, lid 3, onder a), en artikel 158, lid 2, van het wetboek)
Wanneer bij een controle blijkt dat een handeling als bedoeld in artikel 141 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is verricht zonder dat de inkomende of vertrekkende goederen goederen zijn als bedoeld in de artikelen 138, 139 en 140 van die gedelegeerde verordening, wordt de douaneaangifte voor die goederen geacht niet te zijn ingediend.
Artikel 220
Goederen in een postzending
(Artikelen 172 en 188 van het wetboek)
1. De douaneaangifte voor goederen als bedoeld in artikel 141, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wordt geacht te zijn aanvaard en de goederen worden geacht te zijn vrijgegeven op de volgende tijdstippen:
a) |
wanneer de douaneaangifte betrekking heeft op het in het vrije verkeer brengen, op het tijdstip waarop de goederen aan de geadresseerde ter beschikking worden gesteld; |
b) |
wanneer de douaneaangifte betrekking heeft op uitvoer en wederuitvoer, op het tijdstip waarop de goederen het douanegebied van de Unie verlaten. |
2. Wanneer de douaneaangifte betrekking heeft op het in het vrije verkeer brengen en het niet mogelijk was de goederen als bedoeld in artikel 141, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 aan de geadresseerde ter beschikking te stellen, wordt de douaneaangifte geacht niet te zijn ingediend.
De goederen die niet aan de geadresseerde ter beschikking zijn gesteld, worden geacht in tijdelijke opslag te zijn totdat zij worden vernietigd, wederuitgevoerd of anderszins verwijderd in overeenstemming met artikel 198 van het wetboek.
Artikel 221
Bevoegd douanekantoor voor het plaatsen van goederen onder een douaneregeling
(Artikel 159 van het wetboek)
1. Voor de toepassing van de ontheffing van de verplichting om goederen aan te brengen overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het wetboek, is het toezichthoudende douanekantoor als bedoeld in artikel 182, lid 3, onder c), tweede alinea, van het wetboek, het douanekantoor dat bevoegd is om goederen onder een douaneregeling te plaatsen als bedoeld in artikel 159, lid 3, van het wetboek.
2. De volgende douanekantoren zijn bevoegd om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen:
a) |
het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd; |
b) |
het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen voor uitvoer worden verpakt of geladen; |
c) |
een ander douanekantoor in de betrokken lidstaat dat om administratieve redenen bevoegd is voor de handelingen in kwestie. |
Wanneer de waarde van de goederen niet hoger is dan 3 000 EUR per zending en per aangever en de goederen niet aan verboden of beperkingen zijn onderworpen, is naast de in de eerste alinea bedoelde douanekantoren ook het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang van de goederen uit het douanegebied van de Unie, bevoegd om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
Wanneer sprake is van onderaanneming, is behalve de in de eerste en tweede alinea bedoelde douanekantoren ook het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de onderaannemer is gevestigd, bevoegd om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
Wanneer de omstandigheden van een individueel geval dit rechtvaardigen, is ook een ander douanekantoor dat beter is gesitueerd om de goederen bij de douane aan te brengen, bevoegd om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
3. Mondelinge douaneaangiften tot uitvoer en wederuitvoer worden gedaan op het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang van de goederen.
Artikel 222
Artikelen
(Artikel 162 van het wetboek)
1. Wanneer een douaneaangifte twee of meer artikelen omvat, worden de op elk artikel betrekking hebbende vermeldingen in die aangifte beschouwd als een afzonderlijke douaneaangifte.
2. Tenzij specifieke goederen die deel uitmaken van een zending aan verschillende maatregelen zijn onderworpen, worden goederen die deel uitmaken van een zending voor de toepassing van lid 1 beschouwd als één artikel wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
zij moeten worden ingedeeld onder een enkele tariefonderverdeling; |
b) |
zij zijn onderworpen aan een aanvraag voor vereenvoudiging in overeenstemming met artikel 177 van het wetboek. |
Artikel 223
Beheer van tariefcontingenten in vereenvoudigde douaneaangiften
(Artikel 166 van het wetboek)
1. Wanneer een vereenvoudigde aangifte wordt ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van goederen die aan een tariefcontingent zijn onderworpen, en dit contingent wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van douaneaangiften, kan de aangever uitsluitend wanneer de vereiste gegevens ofwel in de vereenvoudigde aangifte, ofwel in een aanvullende aangifte beschikbaar zijn, verzoeken om gebruik te mogen maken van het tariefcontingent.
2. Wanneer het verzoek om gebruik te mogen maken van een tariefcontingent dat wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van douaneaangiften, in een aanvullende aangifte wordt gedaan, kan dit verzoek pas worden behandeld nadat de aanvullende aangifte is ingediend.
3. Voor de toewijzing van het tariefcontingent wordt rekening gehouden met de datum van aanvaarding van de vereenvoudigde aangifte.
Artikel 224
Bewijsstukken voor vereenvoudigde aangiften
(Artikel 166 van het wetboek)
Wanneer goederen op basis van een vereenvoudigde aangifte onder een douaneregeling zijn geplaatst, worden de bewijsstukken als bedoeld in artikel 163, lid 2, van het wetboek, vóór vrijgave aan de douaneautoriteiten verstrekt.
Artikel 225
Aanvullende aangifte
(Artikel 167, lid 4, van het wetboek)
In het geval van inschrijving in de administratie van de aangever overeenkomstig artikel 182 van het wetboek, wanneer de aanvullende aangifte een algemeen, periodiek of samenvattend karakter heeft en de marktdeelnemer gerechtigd is zelf het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten te bepalen, kan deze vergunninghouder de aanvullende aangifte indienen of kunnen de douaneautoriteiten toestaan dat de aanvullende aangiften beschikbaar zijn via rechtstreekse elektronische toegang tot het systeem van de vergunninghouder.
Artikel 226
Masterreferentienummer (MRN)
(Artikel 172 van het wetboek)
Behalve in de gevallen waarin een douaneaangifte mondeling wordt gedaan dan wel via een handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen, of indien de douaneaangifte geschiedt in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever in overeenstemming met artikel 182 van het wetboek, stellen de douaneautoriteiten de aangever in kennis van de aanvaarding van de douaneaangifte en verstrekken zij hem een MRN voor deze aangifte en de datum van aanvaarding ervan.
Dit artikel is niet van toepassing tot de datums waarop de uitrol van de systemen AES en NCTS respectievelijk de upgrade van de nationale invoersystemen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU heeft plaatsgevonden.
Artikel 227
Vóór de aanbrenging van de goederen ingediende douaneaangifte
Wanneer de douaneaangifte wordt ingediend overeenkomstig artikel 171 van het wetboek, verwerken de douaneautoriteiten de verstrekte gegevens vóór de aanbrenging van de goederen, met name met het oog op risicoanalyse.
Artikel 228
Goederen die onder verschillende tariefonderverdelingen vallen en onder een enkele onderverdeling worden aangegeven
(Artikel 177, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de toepassing van artikel 177 van het wetboek geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar dezelfde meeteenheid wordt uitgedrukt, het recht wordt aangerekend op de hele zending op grond van de tariefonderverdeling die aan het hoogste specifieke recht is onderworpen.
2. Voor de toepassing van artikel 177 van het wetboek geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar verschillende meeteenheden wordt uitgedrukt, het hoogste specifieke recht voor elke meeteenheid wordt toegepast op alle goederen in de zending waarvoor een specifiek recht is uitgedrukt onder verwijzing naar die eenheid, en omgezet in een ad-valoremrecht voor elk type van deze goederen.
Het recht dat wordt aangerekend op de gehele zending, wordt gebaseerd op de tariefonderverdeling die is onderworpen aan het hoogste tarief van het ad-valoremrecht dat voortvloeit uit de omzetting als bedoeld in de eerste alinea.
3. Voor de toepassing van artikel 177 van het wetboek geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een ad-valoremrecht en een specifiek recht, het hoogste specifieke recht zoals bepaald in overeenstemming met de leden 1 of 2 wordt omgezet in een ad-valoremrecht voor elk type goederen waarvoor het specifieke recht onder verwijzing naar dezelfde eenheid wordt uitgedrukt.
Het recht dat wordt berekend over de gehele zending, wordt gebaseerd op de tariefonderverdeling is wordt onderworpen aan het hoogste tarief van het ad-valoremrecht, inclusief het ad-valoremrecht dat voortvloeit uit de omzetting als bedoeld in de eerste alinea.
Artikel 229
Raadplegingsprocedure tussen douaneautoriteiten in het geval van vergunningen voor gecentraliseerde vrijmaking
(Artikel 22 van het wetboek)
1. De raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 15 wordt gevolgd wanneer een douaneautoriteit een aanvraag ontvangt voor een vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking als bedoeld in artikel 179 van het wetboek waarbij meer dan één douaneautoriteit is betrokken, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning is voldaan.
2. Uiterlijk 45 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag stelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de andere betrokken douaneautoriteiten in kennis van:
a) |
de aanvraag en de ontwerpvergunning, inclusief de termijnen als bedoeld in artikel 231, leden 5 en 6, van deze verordening; |
b) |
in voorkomend geval, een controleprogramma met vermelding van de specifieke controles die door de verschillende betrokken douaneautoriteiten moeten worden uitgevoerd als de vergunning eenmaal is verleend; |
c) |
andere relevante informatie die noodzakelijk wordt geacht door de betrokken douaneautoriteiten. |
3. De geraadpleegde douaneautoriteiten delen hun instemming of bezwaren en eventuele wijzigingen in de ontwerpvergunning of het voorgestelde controleprogramma mee binnen 45 dagen na de datum waarop kennis is gegeven van de ontwerpvergunning. Bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.
Wanneer er bezwaren worden geuit en er binnen 90 dagen na de datum waarop kennis is gegeven van de ontwerpvergunning geen overeenstemming is bereikt, wordt de vergunning niet verleend voor de delen waarop de bezwaren betrekking hadden. Wanneer de geraadpleegde douaneautoriteiten geen bezwaren uiten binnen de voorgeschreven termijn, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.
4. In afwijking van lid 2 en de eerste alinea van lid 3 van dit artikel kunnen de daarin genoemde termijnen door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit met 15 dagen worden verlengd tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold.
In afwijking van de tweede alinea van lid 3 van dit artikel kan de daarin genoemde termijn door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit met 30 dagen worden verlengd.
5. In afwijking van lid 2, onder b), van dit artikel wordt altijd kennis gegeven van het daarin genoemde controleprogramma tot de datum waarop het systeem DWU Douanebeschikkingen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold.
Artikel 230
Verificatie van de vergunning
(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten van de lidstaten stellen de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit onmiddellijk in kennis van alle voorvallen die zich na het verlenen van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking voordoen en die op de handhaving of de inhoud van de vergunning van invloed kunnen zijn.
2. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit stelt alle relevante informatie waarover zij beschikt, beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten wat betreft de douanegerelateerde activiteiten van de geautoriseerde marktdeelnemer die in aanmerking komt voor gecentraliseerde vrijmaking.
Artikel 231
Douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot gecentraliseerde vrijmaking
(Artikel 179, lid 4, van het wetboek)
1. De houder van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking brengt de goederen aan bij het bevoegde douanekantoor dat in deze vergunning is vermeld door een van de volgende zaken in te dienen bij het controlekantoor:
a) |
een standaard douaneaangifte als bedoeld in artikel 162 van het wetboek; |
b) |
een vereenvoudigde douaneaangifte als bedoeld in artikel 166 van het wetboek; |
c) |
een kennisgeving van aanbrenging als bedoeld in artikel 234, lid 1, onder a), van deze verordening. |
2. Wanneer de douaneaangifte geschiedt in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever, zijn de artikelen 234, 235 en 236 van deze verordening van toepassing.
3. De toegestane ontheffing van de aanbrenging in overeenstemming met artikel 182, lid 3, van het wetboek, is van toepassing op de gecentraliseerde vrijmaking op voorwaarde dat de vergunninghouder die een douaneaangifte indient in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever, aan de verplichtingen in artikel 234, lid 1, onder f), van deze verordening heeft voldaan.
4. Wanneer het controlekantoor de douaneaangifte heeft aanvaard of de in lid 1, onder c), bedoelde kennisgeving heeft ontvangen:
a) |
verricht het de passende controles om de douaneaangifte of de kennisgeving van aanbrenging te verifiëren; |
b) |
zendt het de douaneaangifte of de kennisgeving en de resultaten van de risicoanalyse onmiddellijk aan het douanekantoor van aanbrenging; |
c) |
deelt het een van de volgende zaken mee aan het douanekantoor van aanbrenging:
|
5. Wanneer het controlekantoor het douanekantoor van aanbrenging meedeelt dat de goederen kunnen worden vrijgegeven voor de betreffende douaneregeling, deelt het douanekantoor van aanbrenging het controlekantoor binnen de termijn die is vastgesteld in de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking mee of zijn eigen controles, inclusief de controles die betrekking hebben op nationale verboden en beperkingen, van invloed zijn op een dergelijke vrijgave.
6. Wanneer het controlekantoor het douanekantoor van aanbrenging meedeelt dat douanecontroles vereist zijn overeenkomstig artikel 179, lid 3, onder c), van het wetboek, bevestigt het douanekantoor van aanbrenging binnen de in de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking vastgestelde termijn de ontvangst van het verzoek van het controlekantoor om de vereiste controles uit te voeren en stelt het, indien nodig, het controlekantoor in kennis van zijn eigen controles van de goederen, inclusief de controles die betrekking hebben op nationale verboden en beperkingen.
7. Het controlekantoor stelt het douanekantoor van aanbrenging in kennis van de vrijgave van de goederen.
8. Bij uitvoer stelt het controlekantoor bij het vrijgeven van de goederen de gegevens van de aangifte tot uitvoer, in voorkomend geval aangevuld in overeenstemming met artikel 330 van deze verordening, ter beschikking van het opgegeven douanekantoor van uitgang. Het douanekantoor van uitgang stelt het controlekantoor in kennis van het uitgaan van de goederen in overeenstemming met artikel 333 van deze verordening. Het controlekantoor bevestigt de uitgang aan de aangever in overeenstemming met artikel 334 van deze verordening.
9. Voor goederen waarvoor een vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking geldt, dient de vergunninghouder of de aangever in afwijking van lid 1 van dit artikel, tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold:
a) |
de goederen aan te brengen op de plaatsen die in de vergunning zijn vastgesteld en overeenkomstig artikel 139 van het wetboek door de douaneautoriteiten zijn aangewezen of goedgekeurd, tenzij overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het wetboek ontheffing is verleend van de verplichting om de goederen aan te brengen, en |
b) |
een douaneaangifte in te dienen of de goederen in zijn administratie in te schrijven bij het in de vergunning vermelde douanekantoor. |
10. Tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold, passen de bevoegde douaneautoriteiten het controleprogramma toe waarin een minimumniveau aan controles is gespecificeerd.
11. In afwijking van de leden 5 en 6 van dit artikel kunnen de douanekantoren waar de goederen worden aangebracht, tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold, op verzoek van het controlekantoor of op eigen initiatief meer controles verrichten dan de in het controleprogramma opgenomen controles. De resultaten worden gerapporteerd aan het controlekantoor.
Artikel 232
Gecentraliseerde vrijmaking waarbij meer dan één douaneautoriteit betrokken is
(Artikel 179 van het wetboek)
1. Het controlekantoor zendt het volgende naar het douanekantoor van aanbrenging:
a) |
elke wijziging of ongeldigmaking van de standaard douaneaangifte die zich heeft voorgedaan na de vrijgave van de goederen; |
b) |
wanneer een aanvullende aangifte is ingediend, deze aangifte en elke wijziging of ongeldigmaking daarvan. |
2. Wanneer de douane in overeenstemming met artikel 225 van deze verordening via het IT-systeem van de handelaar toegang heeft tot de aanvullende aangifte, zendt het controlekantoor uiterlijk tien dagen na het einde van de termijn waarop de aanvullende aangifte betrekking heeft, de gegevens en elke wijziging of ongeldigmaking van deze uit het IT-systeem verkregen aanvullende aangifte.
Artikel 233
Controleprogramma
(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten stellen een voor de marktdeelnemer specifiek controleprogramma op wanneer zij een vergunning verlenen om een douaneaangifte in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever in overeenstemming met artikel 182, lid 1, van het wetboek, waarin het toezicht op de in het kader van de vergunning gebruikte douaneregelingen is geregeld, de frequentie van de douanecontroles is bepaald en wordt gewaarborgd dat, onder meer, doeltreffende douanecontroles kunnen worden verricht in alle stadia van de procedure in de vorm van inschrijving in de administratie van de aangever.
2. Het controleprogramma houdt in voorkomend geval rekening met de verjaringstermijn voor de mededeling van de douaneschuld zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van het wetboek.
3. Het controleprogramma voorziet in de uit te voeren controle wanneer een ontheffing van de aanbrenging is verleend in overeenstemming met artikel 182, lid 3, van het wetboek.
4. In geval van gecentraliseerde vrijmaking wordt in het controleprogramma, waarin de taakverdeling tussen het controlekantoor en het douanekantoor van aanbrenging is gespecificeerd, rekening gehouden met de verboden en beperkingen die van toepassing zijn op de plaats waar het douanekantoor van aanbrenging is gevestigd.
Artikel 234
Verplichtingen van de vergunninghouder die een douaneaangifte indient in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever
(Artikel 182, lid 1, van het wetboek)
1. De vergunninghouder die een douaneaangifte indient in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever:
a) |
brengt de goederen aan bij de douane, behalve wanneer artikel 182, lid 3, van het wetboek van toepassing is, en vermeldt de datum van de kennisgeving van aanbrenging in de administratie; |
b) |
vermeldt ten minste de gegevens van een vereenvoudigde douaneaangifte en alle bewijsstukken in de administratie; |
c) |
stelt op verzoek van het controlekantoor de gegevens van de in de administratie opgenomen douaneaangifte en eventuele bewijsstukken beschikbaar, tenzij de douaneautoriteiten toestaan dat de aangever rechtstreekse elektronische toegang tot die informatie in zijn administratie verschaft; |
d) |
stelt aan het controlekantoor informatie beschikbaar over goederen die aan verboden en beperkingen zijn onderworpen; |
e) |
voorziet het controlekantoor van bewijsstukken zoals bedoeld in artikel 163, lid 2, van het wetboek voordat de aangegeven goederen kunnen worden vrijgegeven; |
f) |
zorgt ervoor, wanneer de ontheffing zoals bedoeld in artikel 182, lid 3, van het wetboek van toepassing is, dat de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag over de noodzakelijke informatie beschikt om de beëindiging van de tijdelijke opslag te bewijzen; |
g) |
dient de aanvullende aangifte in bij het controlekantoor op de wijze en binnen de termijn vastgesteld in de vergunning, tenzij ontheffing van de verplichting tot indiening van een aanvullende aangifte is verleend in overeenstemming met artikel 167, lid 2, van het wetboek. |
2. De vergunning om een douaneaangifte in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever is niet van toepassing op de volgende aangiften:
a) |
douaneaangiften bestaande uit een aanvraag voor een vergunning voor een bijzondere regeling in overeenstemming met artikel 163 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446; |
b) |
douaneaangiften die zijn ingediend in plaats van een summiere aangifte bij binnenbrengen in overeenstemming met artikel 130, lid 1, van het wetboek. |
Artikel 235
Vrijgave van de goederen wanneer een douaneaangifte is ingediend in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever
(Artikel 182 van het wetboek)
1. Wanneer in de vergunning om een douaneaangifte in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever een termijn is vastgesteld waarbinnen de houder van deze vergunning in kennis moet worden gesteld van de uit te voeren controles, worden de goederen geacht bij het verstrijken van de termijn te zijn vrijgegeven, tenzij het controlekantoor kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn binnen deze termijn een controle uit te voeren.
2. Wanneer in de vergunning geen termijn is vastgelegd zoals bedoeld in lid 1, geeft het controlekantoor de goederen vrij in overeenstemming met artikel 194 van het wetboek.
Artikel 236
Tariefcontingent
(Artikel 182 van het wetboek)
1. Wanneer een douaneaangifte wordt ingediend in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever voor het in het vrije verkeer brengen van goederen die zijn onderworpen aan een tariefcontingent dat wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data waarin de douaneaangiften zijn aanvaard, verzoekt de vergunninghouder die een douaneaangifte in die vorm indient, in een aanvullende aangifte om gebruik te mogen maken van het tariefcontingent.
2. Wanneer het verzoek om gebruik te mogen maken van een tariefcontingent dat wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data waarin de douaneaangiften zijn aanvaard, in een aanvullende aangifte wordt gedaan, kan dit verzoek pas worden behandeld wanneer de aanvullende aangifte is ingediend. Voor de toewijzing van het tariefcontingent wordt echter rekening gehouden met de datum waarop de goederen in de administratie van de aangever zijn ingeschreven.
3. In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen de lidstaten, tot de datums waarop de upgrade van de nationale systemen voor invoeraangiften zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, bepalen dat het verzoek om gebruik te mogen maken van een tariefcontingent dat overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 van deze verordening wordt beheerd, in een andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde vorm wordt gedaan, op voorwaarde dat de lidstaten alle noodzakelijke gegevens tot hun beschikking hebben om de geldigheid van het verzoek te beoordelen.
Artikel 237
Vaststelling van het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten
(Artikel 185, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer een marktdeelnemer in overeenstemming met artikel 185, lid 1, een vergunning heeft gekregen om het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten vast te stellen, stelt deze marktdeelnemer aan het eind van de door de douaneautoriteiten in de vergunning vastgestelde periode het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten voor die periode vast in overeenstemming met de regels die in de vergunning zijn vermeld.
2. Binnen tien dagen na het einde van de door de douaneautoriteiten in de vergunning vastgestelde periode dient de houder van deze vergunning bij het controlekantoor gegevens in over het in overeenstemming met lid 1 vastgestelde bedrag. De douaneschuld wordt geacht op het tijdstip van deze indiening te zijn meegedeeld.
3. De vergunninghouder betaalt het in lid 2 bedoelde bedrag binnen de in de vergunning voorgeschreven termijn en ten laatste binnen de termijn die is vastgesteld in artikel 108, lid 1, van het wetboek.
HOOFDSTUK 3
Artikel 238
Plaats en tijdstip van onderzoek van de goederen
(Artikel 189 van het wetboek)
Wanneer het bevoegde douanekantoor heeft besloten de goederen aan een onderzoek te onderwerpen in overeenstemming met artikel 188, onder c), van het wetboek, of monsters te nemen in overeenstemming met artikel 188, onder d), van het wetboek, wijst het hiervoor het tijdstip en de plaats aan en stelt het de aangever hiervan in kennis.
Op verzoek van de aangever kan het bevoegde douanekantoor een andere plaats aanwijzen dan een douanekantoor of een tijdstip buiten de officiële openingstijden van dat douanekantoor.
Artikel 239
Onderzoek van de goederen
(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)
1. Wanneer het douanekantoor besluit slechts een gedeelte van de goederen te onderzoeken stelt het de aangever in kennis van de artikelen die het wenst te onderzoeken.
2. Wanneer de aangever weigert bij het onderzoek van de goederen aanwezig te zijn of verzuimt de door de douaneautoriteiten vereiste noodzakelijke bijstand te verrichten, stellen zij een termijn vast voor zijn aanwezigheid of bijstand.
Wanneer de aangever bij het verstrijken van de termijn niet heeft voldaan aan de vereisten van de douaneautoriteiten, gaan de douaneautoriteiten over tot het onderzoek van de goederen voor risico en op kosten van de aangever. Indien nodig kunnen de douaneautoriteiten een beroep doen op de diensten van een deskundige die is aangewezen in overeenstemming met het recht van de betrokken lidstaat, voor zover er geen bepalingen in de Uniewetgeving gelden.
Artikel 240
Monsterneming
(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)
1. Wanneer het douanekantoor besluit monsters te nemen van de goederen, stelt het de aangever daarvan in kennis.
2. Wanneer de aangever weigert aanwezig te zijn wanneer de monsters worden genomen of verzuimt de door de douaneautoriteiten vereiste noodzakelijke bijstand te verrichten, stellen zij een termijn vast voor zijn aanwezigheid of bijstand.
Wanneer de aangever bij het verstrijken van de termijn niet heeft voldaan aan de vereisten van de douaneautoriteiten, gaan de douaneautoriteiten over tot het nemen van de monsters voor risico en op kosten van de aangever.
3. Het nemen van monsters geschiedt door de douaneautoriteiten zelf. Zij kunnen evenwel eisen dat de monsters door de aangever worden genomen, of een beroep doen op een deskundige om onder hun toezicht de monsters te nemen. De deskundige wordt aangewezen in overeenstemming met het recht van de betrokken lidstaat, voor zover er geen bepalingen in de Uniewetgeving gelden.
4. De bij de monsterneming te nemen hoeveelheden zijn niet groter dan noodzakelijk is om de analyse of het grondige onderzoek, met inbegrip van een eventuele volgende analyse, te kunnen verrichten.
5. De bij de monsterneming genomen hoeveelheden kunnen niet op de aangegeven hoeveelheid in mindering worden gebracht.
6. Wanneer het een aangifte tot uitvoer of een aangifte voor passieve veredeling betreft, kan de aangever de als monsters genomen hoeveelheden goederen vervangen door identieke goederen om de zending aan te vullen.
Artikel 241
Onderzoek van monsters
(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)
1. Wanneer het onderzoek van monsters van dezelfde goederen tot verschillende resultaten leidt waarvoor een verschillende douanebehandeling is vereist, moeten indien mogelijk extra monsters worden genomen.
2. Wanneer de resultaten van het onderzoek van de extra monsters de verschillende resultaten bevestigen, worden de goederen geacht uit verschillende goederen te bestaan die in hoeveelheden overeenstemmen met de resultaten van het onderzoek. Hetzelfde geldt wanneer het niet mogelijk is om extra monsters te nemen.
Artikel 242
Teruggave of verwijdering van de genomen monsters
(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)
1. De genomen monsters worden teruggegeven aan de aangever op diens verzoek, behalve in de volgende gevallen:
a) |
wanneer de monsters door de analyse of het onderzoek vernietigd zijn; |
b) |
wanneer de monsters door de douaneautoriteiten moeten worden bewaard ten behoeve van een van de volgende zaken:
|
2. Wanneer de aangever niet om teruggave van de monsters verzoekt, kunnen de douaneautoriteiten de aangever verplichten om eventuele overgebleven monsters in overeenstemming met artikel 198, lid 1, onder c), van het wetboek, weg te voeren of deze te verwijderen.
Artikel 243
Resultaten van de verificatie van de douaneaangifte en van het onderzoek van de goederen
(Artikel 191 van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten de juistheid van de gegevens in een douaneaangifte verifiëren, leggen zij vast dat een verificatie is uitgevoerd en vermelden zij de resultaten van deze verificatie.
Wanneer slechts een gedeelte van de goederen is onderzocht, worden de onderzochte goederen geregistreerd.
Wanneer de aangever afwezig was, wordt zijn afwezigheid genoteerd.
2. De douaneautoriteiten stellen de aangever van de resultaten van de verificatie in kennis.
3. Wanneer de resultaten van de verificatie van de douaneaangifte niet in overeenstemming zijn met gegevens in de aangifte, stellen de douaneautoriteiten vast en registreren zij met welke gegevens rekening moet worden gehouden met het oog op het volgende:
a) |
de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen op de goederen; |
b) |
de berekening van restituties of andere bedragen of financiële voordelen bij uitvoer in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; |
c) |
de toepassing van andere bepalingen van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst. |
4. Wanneer de aangegeven niet-preferentiële oorsprong onjuist blijkt te zijn, wordt de oorsprong waarmee voor de toepassing van lid 3, onder a), rekening moet worden gehouden vastgesteld op basis van het door de aangever overgelegde bewijs of, indien dit niet volstaat of toereikend is, op basis van alle beschikbare informatie.
Artikel 244
Zekerheidstelling
(Artikel 191 van het wetboek)
Wanneer de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat de verificatie van de douaneaangifte kan leiden tot een hoger bedrag aan invoer- of uitvoerrechten of andere verschuldigde heffingen dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens van de douaneaangifte, kunnen de goederen pas worden vrijgegeven bij een zekerheidstelling die het verschil dekt tussen het bedrag van de douaneaangifte en het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd kan zijn.
De aangever heeft echter de mogelijkheid om in plaats van het stellen van deze zekerheid te verzoeken om de onmiddellijke mededeling van de douaneschuld die uiteindelijk op de betrokken goederen van toepassing kan zijn.
Artikel 245
Vrijgave van de goederen na verificatie
(Artikel 191 en artikel 194, lid 1, van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteiten op basis van de verificatie van de douaneaangifte een ander bedrag aan invoer- of uitvoerrechten vaststellen dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens in de aangifte, is artikel 195, lid 1, van het wetboek van toepassing op het aldus vastgestelde bedrag.
2. Wanneer de douaneautoriteiten twijfelen of verboden of beperkingen van toepassing zijn en die twijfel slechts kan worden weggenomen na het verkrijgen van de resultaten van de door de douaneautoriteiten verrichte controles, worden de betreffende goederen niet vrijgegeven.
Artikel 246
Registratie en kennisgeving van de vrijgave van de goederen
(Artikel 22, lid 3, van het wetboek)
De douaneautoriteiten stellen de aangever van de vrijgave van de goederen in kennis en vermelden de vrijgave van de goederen voor de betrokken douaneregeling, waarbij ten minste de referentie van de douaneaangifte of de kennisgeving en de datum van vrijgave van de goederen wordt vermeld.
Artikel 247
Niet vrijgegeven goederen
(Artikel 22, lid 3, van het wetboek)
1. Indien de goederen niet kunnen worden vrijgegeven om een van de in artikel 198, lid 1, onder b), van het wetboek genoemde redenen, of indien na vrijgave ervan blijkt dat de goederen niet aan de voorwaarden voor vrijgave voldeden, geven de douaneautoriteiten de aangever een redelijke termijn om de situatie van de goederen te verhelpen.
2. De douaneautoriteiten kunnen, voor risico en op kosten van de aangever, de in lid 1 bedoelde goederen overbrengen naar speciale ruimten die onder toezicht staan van de douaneautoriteiten.
Hoofdstuk 4
Verwijdering van goederen
Artikel 248
Vernietiging van goederen
(Artikel 197 van het wetboek)
De douaneautoriteiten stellen de soort en de hoeveelheid van de na vernietiging van de goederen overblijvende resten en afvallen vast om douanerechten en andere heffingen te bepalen die van toepassing zijn op die resten en afvallen wanneer zij onder een douaneregeling zijn geplaatst of zijn wederuitgevoerd.
Artikel 249
Afstand van goederen
(Artikel 199 van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten kunnen een verzoek om goederen aan de staat af te staan in overeenstemming met artikel 199 van het wetboek weigeren wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
de goederen kunnen niet worden verkocht in het douanegebied van de Unie of de kosten voor deze verkoop zouden onevenredig zijn ten opzichte van de waarde van de goederen; |
b) |
de goederen moeten worden vernietigd. |
2. Een verzoek voor het afstaan van goederen aan de staat wordt geacht te zijn verricht in overeenstemming met artikel 199 van het wetboek wanneer de douaneautoriteiten een openbare oproep hebben gedaan aan de eigenaar om zich te melden en er 90 dagen voorbij zijn gegaan zonder dat de eigenaar zich heeft gemeld.
Artikel 250
Verkoop van goederen en andere door de douaneautoriteiten genomen maatregelen
(Artikel 198, lid 1, van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten kunnen alleen goederen verkopen die aan de staat zijn afgestaan of die in beslag zijn genomen als de koper onmiddellijk de formaliteiten verricht om de goederen onder een douaneregeling te plaatsen of deze weder uit te voeren.
2. Wanneer de goederen worden verkocht tegen een prijs met inbegrip van het bedrag aan invoerrechten en andere heffingen, worden de goederen geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht. De douaneautoriteiten berekenen het bedrag van de rechten en boeken dit bedrag. Deze verkoop gebeurt volgens de in de betrokken lidstaat toepasselijke procedures.
TITEL VI
IN HET VRIJE VERKEER BRENGEN EN VRIJSTELLING VAN INVOERRECHTEN
HOOFDSTUK 1
In het vrije verkeer brengen
Artikel 251
Weegcertificaten voor bananen
(Artikel 163, lid 1, van het wetboek)
1. De marktdeelnemer die gerechtigd is om certificaten op te stellen in overeenstemming met artikel 155 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (weegcertificaten voor bananen) doet de douaneautoriteiten van tevoren mededeling van het wegen met het oog op het opstellen van een weegcertificaat voor bananen voor een zending verse bananen dat details bevat over het type verpakking, de oorsprong, de tijd en de plaats van weging.
2. Het weegcertificaat voor bananen is in het bezit van de aangever en staat ter beschikking van de douaneautoriteiten op het tijdstip van de indiening van een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van aan invoerrechten onderworpen verse bananen van GN-code 0803 90 10.
3. In afwijking van lid 2 kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de aangever overeenkomstig artikel 166 van Verordening (EU) nr. 952/2013 besluiten om zendingen verse bananen in het vrije verkeer te brengen met gebruikmaking van een voorlopige aangifte van het gewicht onder de volgende voorwaarden:
a) |
de vergunning verplicht de importeur de bananen in ongewijzigde staat vanuit dezelfde zending naar de in de vereenvoudigde aangifte bedoelde aangewezen erkende wegers te vervoeren, waar het juiste gewicht en de juiste waarde worden vastgesteld; |
b) |
de aangever draagt de verantwoordelijkheid om het weegcertificaat binnen 10 kalenderdagen nadat de vereenvoudigde aangifte is aanvaard bij het douanekantoor in te dienen waar het in het vrije verkeer brengen plaatsvindt; |
c) |
de aangever stelt een zekerheid zoals bedoeld in artikel 195, lid 1, van het wetboek. |
Het voorlopige gewicht kan worden afgeleid uit een eerder weegcertificaat voor bananen van hetzelfde type en dezelfde oorsprong.
4. Het weegcertificaat voor bananen wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier in bijlage 61-02.
Artikel 252
Controle van de weging van verse bananen
(Artikel 188 van het wetboek)
De douanekantoren controleren tenminste 5 % van het totale aantal weegcertificaten dat elk jaar is overgelegd, hetzij door aanwezigheid bij de weging van representatieve steekproeven van de bananen door de marktdeelnemer die gerechtigd is om weegcertificaten voor bananen op te stellen, hetzij door eigen weging van deze steekproeven, overeenkomstig de in de punten 1, 2 en 3, van bijlage 61-03 bedoelde procedure.
HOOFDSTUK 2
Vrijstelling van invoerrechten
Artikel 253
Verplichte informatie
(Artikel 203, lid 6, van het wetboek)
1. De aangever verstrekt de informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten zijn vervuld aan het douanekantoor waar de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend.
2. De in lid 1 bedoelde informatie kan op een van de volgende manieren worden verstrekt:
a) |
toegang tot de relevante gegevens van de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer op basis waarvan de terugkerende goederen oorspronkelijk uit het douanegebied van de Unie werden uitgevoerd of wederuitgevoerd; |
b) |
een door het bevoegde douanekantoor gewaarmerkte afdruk van de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer op basis waarvan de terugkerende goederen oorspronkelijk uit het douanegebied van de Unie werden uitgevoerd of wederuitgevoerd; |
c) |
een door het bevoegde douanekantoor afgegeven document met de relevante gegevens van deze douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer; |
d) |
een door de douaneautoriteiten afgegeven document waarin wordt verklaard dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten zijn vervuld (inlichtingenblad INF 3). |
3. Indien uit de informatie waarover de bevoegde douaneautoriteiten beschikken blijkt dat de voor het vrije verkeer aangegeven goederen oorspronkelijk uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd en dat de goederen op dat moment voldeden aan de voorwaarden om vrijstelling van invoerrechten als terugkerende goederen te verlenen, is de in lid 2 bedoelde informatie niet vereist.
4. Lid 2 is evenmin van toepassing in gevallen waarin goederen mondeling of door enige andere handeling voor het vrije verkeer kunnen worden aangegeven. Het is evenmin van toepassing op het internationale verkeer van verpakkingsmiddelen, vervoermiddelen of bepaalde goederen die zijn toegelaten tot een bijzondere douaneregeling tenzij anders is bepaald.
Artikel 254
Goederen die bij uitvoer in aanmerking kwamen voor maatregelen op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
(Artikel 203, lid 6, van het wetboek)
Een aangifte voor het vrije verkeer van terugkerende goederen waarvoor bij de uitvoer mogelijkerwijs formaliteiten zijn vervuld met het oog op het verkrijgen van restituties of andere bedragen die zijn ingesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moeten vergezeld gaan van de in artikel 253 van deze verordening bedoelde documenten en van een certificaat dat is opgesteld door de autoriteiten die in de lidstaat van uitvoer bevoegd zijn voor de toekenning van dergelijke restituties of bedragen.
Wanneer de douaneautoriteiten van het douanekantoor waar de goederen voor vrij verkeer zijn aangegeven, informatie bezitten waaruit blijkt dat er geen restitutie of ander bedrag in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is toegekend en ook later niet zal worden toegekend, is het certificaat niet vereist.
Artikel 255
Afgifte inlichtingenblad INF 3
(Artikel 6, lid 3, onder a), en artikel 203, lid 6, van het wetboek)
1. De exporteur kan het douanekantoor van uitvoer om een inlichtingenblad INF 3 verzoeken.
2. Wanneer de exporteur op het tijdstip van uitvoer om het inlichtingenblad INF 3 verzoekt, wordt het inlichtingenblad INF 3 door het douanekantoor van uitvoer afgegeven op het tijdstip waarop de formaliteiten bij uitvoer voor de goederen zijn vervuld.
Wanneer het mogelijk is dat de uitgevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie zullen terugkeren via verschillende douanekantoren, kan de exporteur verzoeken om meerdere inlichtingenbladen INF3, waarbij elk blad betrekking heeft op een deel van de totale hoeveelheid van de uitgevoerde goederen.
3. Wanneer de exporteur na het vervullen van de uitvoerformaliteiten voor de goederen om een inlichtingenblad INF 3 verzoekt, kan het inlichtingenblad INF 3 door het douanekantoor van uitvoer worden afgegeven indien de informatie over de goederen in het verzoek van de exporteur overeenstemt met de informatie over de uitgevoerde goederen waarover het douanekantoor van uitvoer beschikt, en wanneer er met betrekking tot de goederen geen restitutie of ander bedrag in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is toegekend en ook later niet zal worden toegekend.
4. Wanneer een inlichtingenblad INF 3 is afgegeven, kan de exporteur vragen of het douanekantoor van uitvoer dit blad vervangt door meerdere inlichtingenbladen INF3, waarbij elk blad betrekking heeft op een deel van de totale hoeveelheid van de goederen die zijn vermeld op het aanvankelijk afgegeven inlichtingenblad INF 3.
5. De exporteur kan alleen om de afgifte van een inlichtingenblad INF 3 vragen voor een gedeelte van de uitgevoerde goederen.
6. Wanneer een inlichtingenblad INF 3 op papier wordt afgegeven, wordt een kopie bewaard door het douanekantoor van uitvoer dat het heeft afgegeven.
7. Wanneer het oorspronkelijke inlichtingenblad INF 3 op papier is afgegeven en is gestolen, verloren of vernietigd, kan het douanekantoor van uitvoer dat het heeft afgegeven op verzoek van de exporteur een duplicaat afgeven.
De afgifte van het duplicaat wordt door het douanekantoor van uitvoer aangetekend op de kopie van het inlichtingenblad INF 3 dat dit kantoor bezit.
8. Wanneer een inlichtingenblad INF 3 op papier wordt afgegeven, wordt het opgesteld met gebruikmaking van het formulier in bijlage 62-02.
Artikel 256
Communicatie tussen autoriteiten
(Artikel 203, lid 6, van het wetboek)
Op verzoek van het douanekantoor waar de terugkerende goederen voor het vrije verkeer worden aangegeven, deelt het douanekantoor van uitvoer alle tot zijn beschikking staande informatie mee waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten voor deze goederen zijn vervuld.
Artikel 257
Vrijstelling van invoerrechten
(Artikel 208, lid 2, van het wetboek)
Het bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 208, lid 1, van het wetboek is voldaan, kan worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 213, 214 en 215, van deze verordening en de artikelen 130, 131, 132 en 133, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, naargelang het geval.
TITEL VII
BIJZONDERE REGELINGEN
HOOFDSTUK 1
Algemene bepalingen
Artikel 258
Document ter staving van een mondelinge douaneaangifte voor tijdelijke invoer
(Artikel 22, lid 2, van het wetboek)
Wanneer een aanvraag voor een vergunning voor tijdelijke invoer is gebaseerd op een mondelinge douaneaangifte, legt de aangever het in artikel 165 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde document ter staving in tweevoud over: één exemplaar wordt door de douaneautoriteiten geviseerd en aan de houder van de vergunning gegeven.
Artikel 259
Toets op de economische voorwaarden
(Artikel 28, lid 1, onder a), en artikel 211, lid 6, van het wetboek)
1. Wanneer na een aanvraag van een vergunning zoals bedoeld in artikel 211, lid 1, onder a), van het wetboek een toets op de economische voorwaarden is vereist in overeenstemming met artikel 211, lid 6, van het wetboek, zendt de douanedienst van de douaneautoriteit die bevoegd is over de aanvraag te beschikken het dossier onmiddellijk naar de Commissie met het verzoek om een dergelijke toets.
2. Wanneer een douanedienst van een lidstaat na de afgifte van een vergunning voor het gebruik van een veredelingsregeling de beschikking krijgt over bewijs dat de wezenlijke belangen van de producenten van de Unie door het gebruik van deze vergunning waarschijnlijk zullen worden geschaad, zendt de douanedienst het dossier naar de Commissie met het verzoek om een toets op de economische voorwaarden.
3. Een toets op de economische voorwaarden op het niveau van de Unie kan ook plaatsvinden op initiatief van de Commissie wanneer zij bewijs heeft dat de wezenlijke belangen van de producenten van de Unie door het gebruik van een vergunning waarschijnlijk zullen worden geschaad.
4. De Commissie richt een deskundigengroep bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten op die de Commissie adviseert over de vraag of al dan niet aan de economische voorwaarden is voldaan.
5. De betrokken douaneautoriteit en elke andere douaneautoriteit die soortgelijke aanvragen of vergunningen behandelt, houdt rekening met de over de economische voorwaarden bereikte conclusie.
In de conclusies aangaande de toets op de economische voorwaarden kan worden gespecificeerd dat het onderzochte geval uniek is en daarom niet als een precedent kan dienen voor andere aanvragen of vergunningen.
6. Wanneer is geconcludeerd dat niet langer aan de economische voorwaarden is voldaan, trekt de bevoegde douaneautoriteit de desbetreffende vergunning in. Uiterlijk één jaar na de dag volgend op de datum waarop de beschikking tot intrekking door de vergunninghouder is ontvangen, wordt de intrekking van kracht.
Artikel 260
Raadplegingsprocedure tussen douaneautoriteiten
(Artikel 22 van het wetboek)
1. Wanneer een aanvraag is ingediend voor een vergunning zoals bedoeld in artikel 211, lid 1, van het wetboek en meer dan één lidstaat is betrokken, zijn de artikelen 10 en 14 van deze verordening en de leden 2 tot en met 5 van dit artikel toepassing, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat de voorwaarden voor een dergelijke vergunning niet zijn vervuld.
2. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zendt de aanvraag en de ontwerpvergunning uiterlijk 30 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag aan de andere betrokken douaneautoriteiten.
3. Een vergunning waarbij meer dan een lidstaat is betrokken zal niet worden afgegeven zonder voorafgaande overeenstemming van de betrokken douaneautoriteiten over de ontwerpvergunning.
4. De andere betrokken douaneautoriteiten delen hun eventuele bezwaren of hun instemming mee binnen 30 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning is meegedeeld. Eventuele bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.
Wanneer er binnen deze termijn bezwaren worden geuit en er binnen 60 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning is meegedeeld geen overeenstemming is bereikt, wordt de vergunning niet verleend ten aanzien van die elementen waarop de bezwaren betrekking hadden.
5. Indien de andere betrokken douaneautoriteiten binnen 30 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning is meegedeeld, geen bezwaren hebben geuit, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.
Artikel 261
Gevallen waarin de raadplegingsprocedure niet is vereist
(Artikel 22 van het wetboek)
1. In de volgende gevallen geeft de bevoegde douaneautoriteit een beschikking op een aanvraag af zonder raadpleging van de andere betrokken douaneautoriteiten zoals bedoeld in artikel 260 van deze verordening:
a) |
een vergunning waarbij meer dan één lidstaat betrokken is, wordt:
|
b) |
twee of meer van de betrokken lidstaten hebben hierover overeenstemming bereikt; |
c) |
de enige activiteit waarbij verschillende lidstaten betrokken zijn, is een handeling waarbij het douanekantoor van plaatsing en het douanekantoor van aanzuivering niet dezelfde zijn; |
d) |
een aanvraag voor een vergunning voor tijdelijke invoer waarbij meer dan één lidstaat is betrokken, is gedaan op basis van een douaneaangifte op het standaardformulier. |
In dergelijke gevallen stelt de douaneautoriteit die de beschikking heeft gegeven de gegevens van de vergunning aan de andere betrokken douaneautoriteiten ter beschikking.
2. In de volgende gevallen geeft de bevoegde douaneautoriteit een beschikking op een aanvraag af zonder raadpleging van de andere betrokken douaneautoriteiten zoals bedoeld in artikel 260 van deze verordening en zonder de gegevens van de vergunning aan de andere betrokken douaneautoriteiten ter beschikking te stellen in overeenstemming met lid 1:
a) |
wanneer een ATA- of CPD-carnet wordt gebruikt; |
b) |
wanneer een vergunning voor tijdelijke invoer wordt verleend door vrijgave van de goederen voor de desbetreffende douaneregeling in overeenstemming met artikel 262 van deze verordening; |
c) |
wanneer twee of meer van de betrokken lidstaten hierover overeenstemming hebben bereikt; |
d) |
wanneer de enige activiteit waarbij verschillende lidstaten zijn betrokken, uit de overbrenging van goederen bestaat. |
Artikel 262
Vergunning in de vorm van vrijgave van goederen
(Artikel 22, lid 1, van het wetboek)
Wanneer een aanvraag voor een vergunning is ingediend op basis van een douaneaangifte in overeenstemming met artikel 163, lid 1, of lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, wordt de vergunning verleend door vrijgave van de goederen voor de desbetreffende douaneregeling.
Artikel 263
Bij een ander douanekantoor ingediende douaneaangifte
(Artikel 159, lid 3, van het wetboek)
De bevoegde autoriteit kan in uitzonderlijke gevallen toestaan dat de douaneaangifte wordt ingediend bij een douanekantoor dat niet in de vergunning is vermeld. In dat geval stelt de bevoegde douaneautoriteit het controlekantoor hiervan onverwijld in kennis.
Artikel 264
Aanzuivering van een bijzondere regeling
(Artikel 215 van het wetboek)
1. Wanneer goederen onder een bijzondere regeling zijn geplaatst door middel van twee of meer douaneaangiften maar op grond van dezelfde vergunning, wordt de plaatsing onder een volgende douaneregeling van dergelijke goederen of van de producten die daaruit zijn verkregen, of de toekenning ervan aan de voorgeschreven bijzondere bestemming, beschouwd de regeling aan te zuiveren voor de goederen in kwestie die met de oudste douaneaangifte onder de regeling zijn geplaatst.
2. Wanneer goederen onder een bijzondere procedure zijn geplaatst door middel van twee of meer douaneaangiften maar op grond van dezelfde vergunning, en de bijzondere procedure is aangezuiverd door de goederen buiten het douanegebied van de Unie te brengen of door vernietiging van de goederen zonder afvalresten, wordt het buiten brengen van de goederen of de vernietiging zonder afvalresten beschouwd de regeling aan te zuiveren voor de goederen in kwestie die met de oudste douaneaangifte onder de regeling zijn geplaatst.
3. In afwijking van de leden 1 en 2, kan de vergunninghouder of de houder van de regeling verzoeken dat de aanzuivering geschiedt ten aanzien van specifieke onder de regeling geplaatste goederen.
4. De toepassing van de leden 1 en 2 mag niet tot ongerechtvaardigde voordelen op het gebied van de rechten bij invoer leiden.
5. Bij algehele vernietiging of onherroepelijk verlies van onder de bijzondere regeling geplaatste en andere goederen, kunnen de douaneautoriteiten bewijsstukken van de houder van de regeling aanvaarden waaruit blijkt hoeveel onder de regeling geplaatste goederen zijn vernietigd of verloren gegaan.
Wanneer de houder van de regeling geen bewijs over kan leggen dat aanvaardbaar is voor de douaneautoriteiten, wordt de hoeveelheid goederen die is vernietigd of verloren is gegaan vastgesteld door vergelijking met de hoeveelheid onder de regeling geplaatste goederen van dezelfde soort ten tijde van de vernietiging of het verlies.
Artikel 265
Aanzuiveringsafrekening
(Artikel 215 van het wetboek)
1. Onverminderd de artikelen 46 en 48 van het wetboek controleert het controlekantoor onmiddellijk de aanzuiveringsafrekening zoals bedoeld in artikel 175, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
Het controlekantoor kan het door de vergunninghouder vastgestelde verschuldigde bedrag aan invoerrechten aanvaarden.
2. Het bedrag aan verschuldigde invoerrechten wordt zoals bedoeld in artikel 104 van het wetboek geboekt binnen 14 dagen vanaf de datum waarop de aanzuiveringsafrekening aan het controlekantoor is meegedeeld.
Artikel 266
Overdracht van rechten en plichten
(Artikel 218 van het wetboek)
De bevoegde douaneautoriteit beslist of een overdracht van rechten en plichten zoals bedoeld in artikel 218 van het wetboek kan plaatsvinden. Indien een dergelijke overdracht kan plaatsvinden, stelt de bevoegde douaneautoriteit de voorwaarden vast waaronder de overdracht is toegestaan.
Artikel 267
Verkeer van goederen onder een bijzondere regeling
(Artikel 219 van het wetboek)
1. De overbrenging van goederen naar het douanekantoor van uitgang met het oog op de aanzuivering van de bijzondere regeling, met uitzondering van de regeling bijzondere bestemming en passieve veredeling, door de goederen buiten het douanegebied van de Unie te brengen, wordt verricht onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer.
2. Wanneer de goederen onder de regeling passieve veredeling van het douanekantoor van plaatsing naar het douanekantoor van uitgang worden overgebracht, worden de goederen onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zouden zijn geweest als de goederen onder de regeling uitvoer waren geplaatst.
3. Wanneer de goederen onder de regeling bijzondere bestemming naar het douanekantoor van uitgang worden overgebracht, worden de goederen onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zouden zijn geweest als de goederen onder de regeling uitvoer waren geplaatst.
4. Voor iedere overbrenging die niet onder de leden 1, 2 en 3, valt zijn geen andere douaneformaliteiten vereist dan het voeren van een administratie zoals bedoeld in artikel 214 van het wetboek.
5. Wanneer de overbrenging van goederen in overeenstemming met de leden 1 of 3 plaatsvindt, blijven de goederen onder de bijzondere regeling totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
Artikel 268
Formaliteiten voor het gebruik van equivalente goederen
(Artikel 223 van het wetboek)
1. Het gebruik van equivalente goederen is niet onderworpen aan de formaliteiten voor de plaatsing van goederen onder een bijzondere regeling.
2. Equivalente goederen kunnen samen met andere Unie- of niet-Uniegoederen worden opgeslagen. In dergelijke gevallen kunnen de douaneautoriteiten specifieke methoden vaststellen om de equivalente goederen te identificeren om ze van andere Uniegoederen of niet-Uniegoederen te onderscheiden.
Wanneer het onmogelijk is of slechts tegen buitensporige kosten mogelijk zou zijn om elk soort goederen te allen tijde vast te stellen, wordt in de boekhouding onderscheid gemaakt naar het soort goederen, de douanestatus en, indien van toepassing, de oorsprong van de goederen.
3. In de volgende gevallen staan de goederen die door equivalente goederen zijn vervangen, in het geval van bijzondere bestemming niet langer onder douanetoezicht:
a) |
de equivalente goederen zijn gebruikt voor de doeleinden die zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde recht; |
b) |
de equivalente goederen worden uitgevoerd, vernietigd of afgestaan aan de staat; |
c) |
de equivalente goederen zijn gebruikt voor andere doeleinden dan die welke zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde recht, en de toepasselijke invoerrechten zijn betaald. |
Artikel 269
Status van equivalente goederen
(Artikel 223 van het wetboek)
1. In geval van de regeling douane-entrepot en tijdelijke invoer worden de equivalente goederen niet-Uniegoederen en de goederen die zij vervangen Uniegoederen op het tijdstip van de vrijgave ervan voor de volgende douaneregeling, waarbij de regeling wordt aangezuiverd, of op het tijdstip waarop de equivalente goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
2. In geval van de regeling actieve veredeling worden de equivalente goederen en de daaruit verkregen veredelingsproducten niet-Uniegoederen en de goederen die zij vervangen Uniegoederen op het tijdstip van de vrijgave ervan voor de volgende douaneregeling, waarbij de regeling wordt aangezuiverd, of op het tijdstip waarop de veredelingsproducten het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
Wanneer de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen echter op de markt worden gebracht voordat de regeling is aangezuiverd, verandert de status ervan op het tijdstip dat zij op de markt worden gebracht. Wanneer wordt verwacht dat de equivalente goederen niet beschikbaar zullen zijn op het tijdstip waarop de goederen op de markt worden gebracht, kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de houder van de regeling bij wijze van uitzondering toestaan dat de equivalente goederen binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn op een later tijdstip beschikbaar zullen zijn.
3. In geval van voorafgaande uitvoer van veredelingsproducten onder de regeling actieve veredeling, worden de equivalente goederen en daaruit verkregen veredelingsproducten met terugwerkende kracht niet-Uniegoederen op het tijdstip van de vrijgave ervan voor de regeling uitvoer indien de in te voeren goederen onder die regeling worden geplaatst.
Wanneer de in te voeren goederen onder de regeling actieve veredeling worden geplaatst, worden zij tegelijkertijd Uniegoederen.
Artikel 270
Elektronisch systeem voor elektronische ATA-carnets
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
Een elektronisch informatie- en communicatiesysteem (eATA Carnet System), opgezet overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek, wordt gebruikt voor de verwerking, uitwisseling en opslag van informatie over elektronische ATA-carnets die op basis van artikel 21a van de overeenkomst van Istanbul zijn afgegeven. Informatie via dit systeem wordt onmiddellijk door de bevoegde douaneautoriteiten ter beschikking gesteld.
Artikel 271
Elektronisch systeem voor gestandaardiseerde inlichtingenuitwisseling
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de gestandaardiseerde uitwisseling van inlichtingen (INF) in het kader van een van de volgende regelingen wordt een overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek elektronisch informatie- en communicatiesysteem gebruikt:
a) |
actieve veredeling EX/IM of passieve veredeling EX/IM; |
b) |
actieve veredeling IM/EX of passieve veredeling IM/EX, wanneer er meer dan één lidstaat bij betrokken is; |
c) |
actieve veredeling IM/EX waarbij één lidstaat is betrokken en de verantwoordelijke douaneautoriteit zoals bedoeld in artikel 101, lid 1, van het wetboek om een INF heeft gevraagd. |
Een dergelijk systeem wordt ook gebruikt voor het verwerken en opslaan van de relevante informatie. Wanneer een INF is vereist, wordt de informatie onmiddellijk door het controlekantoor via dit systeem beschikbaar gesteld. Wanneer een douaneaangifte, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer betrekking heeft op een INF, actualiseren de bevoegde douaneautoriteiten de INF onmiddellijk.
Het elektronische informatie- en communicatiesysteem wordt daarnaast gebruikt voor de gestandaardiseerde uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot handelspolitieke maatregelen.
2. Lid 1 van dit artikel is van toepassing met ingang van de datum waarop het systeem DWU INF zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold.
HOOFDSTUK 2
Douanevervoer
Artikel 272
Controles en formaliteiten voor goederen die het douanegebied van de Unie verlaten en weer binnenkomen
(Artikel 226, lid 3, onder b), c), e) en f), en artikel 227, lid 2, onder b), c), e) en f), van het wetboek)
Wanneer goederen bij het vervoer van de ene plaats naar een andere binnen het douanegebied van de Unie het douanegebied van de Unie verlaten en weer binnenkomen, worden de controles en formaliteiten die van toepassing zijn overeenkomstig de TIR-overeenkomst, de ATA-overeenkomst, de overeenkomst van Istanbul, het op 19 juni 1951 te Londen ondertekende verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, of de Akten van de Wereldpostunie, verricht op de plaatsen waar de goederen het douanegebied van de Unie tijdelijk verlaten en waar zij dat douanegebied weer binnenkomen.
Artikel 273
Elektronisch systeem voor douanevervoer
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
1. Voor de uitwisseling van gegevens van het TIR-carnet in het kader van TIR-operaties en voor het vervullen van de douaneformaliteiten in het kader van de regeling Uniedouanevervoer wordt een elektronisch systeem (elektronisch douanevervoersysteem) gebruikt dat is opgezet overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek.
2. Bij verschillen tussen de gegevens op het TIR-carnet en de gegevens in het elektronische systeem voor douanevervoer, heeft het TIR-carnet voorrang.
3. In afwijking van lid 1 van dit artikel maken de lidstaten, tot de datum waarop de upgrade plaatsvindt van het daarin bedoelde systeem overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU, gebruik van het nieuw geautomatiseerd systeem voor douanevervoer (NCTS) dat is opgezet krachtens Verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie (20).
Artikel 274
TIR-operatie in bijzondere omstandigheden
(Artikel 6, lid 3, onder b), artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
De douaneautoriteiten aanvaarden een TIR-carnet zonder uitwisseling van de gegevens van het TIR-carnet voor de TIR-operatie in geval van een tijdelijke storing van:
a) |
het elektronische douanevervoersysteem; |
b) |
het geautomatiseerde systeem dat wordt gebruikt door de houders van een TIR-carnet om de gegevens van het TIR-carnet met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken in te dienen; |
c) |
de elektronische verbinding tussen het geautomatiseerde systeem dat wordt gebruikt door de houders van een TIR-carnet om de gegevens van het TIR-carnet met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken in te dienen en het elektronische douanevervoersysteem. |
Voor het aanvaarden van TIR-carnets zonder uitwisseling van de gegevens van het TIR-carnet in geval van een tijdelijke storing als bedoeld onder b) of c) is de goedkeuring van de douaneautoriteiten vereist.
Artikel 275
Route voor het verkeer van goederen in het kader van een TIR-operatie
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. Goederen die in het kader van een TIR-operatie worden vervoerd, worden langs een economisch verantwoorde route naar het douanekantoor van bestemming of uitgang vervoerd.
2. Wanneer het douanekantoor van vertrek of binnenkomst het noodzakelijk acht, legt het een route voor de TIR-operatie vast, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante informatie die door de houder van het TIR-carnet is meegedeeld.
Wanneer een route wordt voorgeschreven, vermeldt het douanekantoor in het elektronische douanevervoersysteem en op het TIR-carnet ten minste de lidstaten via welke de TIR-operatie plaatsvindt.
Artikel 276
Voor het verkeer van goederen in het kader van een TIR-operatie te vervullen formaliteiten bij het douanekantoor van vertrek of binnenkomst
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. De houder van het TIR-carnet dient de gegevens van het TIR-carnet voor de TIR-operatie bij het douanekantoor van vertrek of binnenkomst in.
2. Het douanekantoor waar de gegevens van het TIR-carnet zijn ingediend, stelt een termijn vast waarbinnen de goederen bij het douanekantoor van bestemming of uitgang moeten worden aangebracht, waarbij met het volgende rekening wordt gehouden:
a) |
de route; |
b) |
het vervoermiddel; |
c) |
de vervoerswetgeving of andere wetgeving die van invloed kan zijn op de vaststelling van een termijn; |
d) |
alle relevante informatie die de houder van het TIR-carnet heeft meegedeeld. |
3. Wanneer de termijn door het douanekantoor van vertrek of binnenkomst is vastgesteld, is deze bindend voor de douaneautoriteiten van de lidstaten over het grondgebied waarvan de goederen gedurende de TIR-operatie worden vervoerd, en deze termijn kan niet door deze autoriteiten worden gewijzigd.
4. Wanneer de goederen voor de TIR-operatie zijn vrijgegeven, vermeldt het douanekantoor van vertrek of binnenkomst het MRN van de TIR-operatie op het TIR-carnet. Het douanekantoor dat deze goederen vrijgeeft, stelt de houder van het TIR-carnet in kennis van de vrijgave van de goederen voor de TIR-operatie.
Op verzoek van de houder van het TIR-carnet verstrekt het douanekantoor van vertrek of binnenkomst aan de houder van het TIR-carnet een begeleidingsdocument voor douanevervoer of, indien van toepassing, een begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid.
Het begeleidingsdocument voor douanevervoer wordt verstrekt door gebruik te maken van het formulier in bijlage B-02 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en indien nodig aangevuld met de lijst van artikelen van het formulier in bijlage B-03 bij dezelfde gedelegeerde verordening. Het begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid wordt verstrekt door gebruik te maken van het formulier in bijlage B-04 bij dezelfde gedelegeerde verordening en aangevuld met de lijst van artikelen douanevervoer/veiligheid in het formulier in bijlage B-05 bij dezelfde gedelegeerde verordening.
5. Het douanekantoor van vertrek of binnenkomst zendt de gegevens van de TIR-operatie door naar het opgegeven douanekantoor van bestemming of uitgang.
Artikel 277
Voorvallen tijdens het verkeer van goederen in het kader van een TIR-operatie
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. De vervoerder brengt de goederen, samen met het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container, het TIR-carnet en het MRN van de TIR-operatie, onmiddellijk na het voorval aan bij de dichtstbijzijnde douaneautoriteit van de lidstaat waar het vervoermiddel zich bevindt wanneer:
a) |
de vervoerder genoodzaakt is om af te wijken van de voorgeschreven route in overeenstemming met artikel 268 door omstandigheden buiten zijn wil; |
b) |
er een voorval of ongeval is in de zin van artikel 25 van de TIR-overeenkomst. |
2. Wanneer de douaneautoriteit op wiens grondgebied het vervoermiddel zich bevindt, van mening is dat de betreffende TIR-operatie kan worden voortgezet, neemt zij alle maatregelen die zij nodig acht.
De relevante informatie over de in lid 1 bedoelde voorvallen worden door deze douaneautoriteit in het elektronische douanevervoersysteem vermeld.
3. Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt relevante informatie over de in lid 1 bedoelde voorvallen door het douanekantoor van bestemming of uitgang in het elektronische douanevervoersysteem geregistreerd.
4. Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, is de tweede alinea van artikel 2 niet van toepassing.
Artikel 278
Aanbrengen van goederen die worden vervoerd in het kader van een TIR-operatie bij het douanekantoor van bestemming of uitgang
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. Wanneer goederen die worden vervoerd in het kader van een TIR-operatie bij het douanekantoor van bestemming of uitgang aankomen, moet het volgende op dat douanekantoor worden aangebracht:
a) |
de goederen, samen met het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container; |
b) |
het TIR-carnet; |
c) |
het MRN van de TIR-operatie; |
d) |
de door het douanekantoor van bestemming of uitgang gevraagde informatie. |
De aanbrenging vindt plaats tijdens de officiële openingsuren. Het douanekantoor van bestemming of uitgang kan echter op verzoek en op kosten van de betrokkene toestaan dat de aanbrengingn buiten de officiële openingsuren of op een andere plaats geschiedt.
2. Wanneer de aanbrenging bij het douanekantoor van bestemming of uitgang heeft plaatsgevonden na het verstrijken van de door het douanekantoor van vertrek of binnenkomst in overeenstemming met artikel 276, lid 2, van deze verordening vastgestelde termijn, wordt de houder van het TIR-carnet geacht de termijn in acht te hebben genomen wanneer hij of de vervoerder ten genoegen van het douanekantoor van bestemming of uitgang kan aantonen dat de vertraging niet aan hem kan worden toegerekend.
3. Een TIR-operatie kan bij een ander kantoor dan het in de aangifte voor douanevervoer vermelde kantoor worden beëindigd. Dat douanekantoor wordt dan beschouwd als het douanekantoor van bestemming of uitgang.
Artikel 279
Formaliteiten bij het douanekantoor van bestemming of uitgang voor goederen die worden vervoerd in het kader van een TIR-operatie
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. Het douanekantoor van bestemming of uitgang stelt het douanekantoor van vertrek of binnenkomst in kennis van de aankomst van de goederen op de dag waarop de goederen, samen met het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container, het TIR-carnet en het MRN van de TIR-operatie in overeenstemming met artikel 278, lid 1, van deze verordening worden aangebracht.
2. Wanneer de TIR-operatie bij een ander douanekantoor is beëindigd dan het in de aangifte voor douanevervoer opgegeven kantoor, deelt het douanekantoor dat wordt beschouwd als het douanekantoor van bestemming of uitgang overeenkomstig artikel 278, lid 3, van deze verordening de aankomst mee aan het douanekantoor van vertrek of binnenkomst op de dag waarop de goederen worden aangebracht overeenkomstig artikel 278, lid 1, van deze verordening.
Het douanekantoor van vertrek of binnenkomst deelt de aankomst mee aan het in de aangifte voor douanevervoer opgegeven douanekantoor van bestemming of uitgang.
3. Het douanekantoor van bestemming of uitgang deelt de controleresultaten mee aan het douanekantoor van vertrek of binnenkomst uiterlijk op de derde dag volgende op de dag waarop de goederen bij het douanekantoor van bestemming of uitgang of op een andere plaats in overeenstemming met artikel 271, lid 1, zijn aangebracht. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn tot zes dagen worden verlengd.
Wanneer de goederen echter worden ontvangen door de in artikel 230 van het wetboek bedoelde toegelaten geadresseerde, wordt het douanekantoor van vertrek of binnenkomst uiterlijk op de zesde dag volgende op de dag waarop de goederen bij de toegelaten geadresseerde zijn afgeleverd, in kennis gesteld.
4. Het douanekantoor van bestemming of uitgang beëindigt de TIR-operatie in overeenstemming met artikel 1, onder d), en artikel 28, lid 1, van de TIR-overeenkomst. Het kantoor vult stam nr. 2 van het TIR-carnet in en behoudt strook nr. 2 van het TIR-carnet. Het TIR-carnet wordt teruggegeven aan de houder van het TIR-carnet of de persoon die namens hem optreedt.
5. Wanneer artikel 274 van toepassing is, zenden de douaneautoriteiten van de lidstaat van bestemming of uitgang het desbetreffende deel van strook nr. 2 van het TIR-carnet onmiddellijk terug aan het douanekantoor van vertrek of binnenkomst en wel uiterlijk binnen acht dagen gerekend vanaf de dag waarop de TIR-operatie werd beëindigd.
Artikel 280
Nasporingsprocedure voor verkeer van goederen in het kader van een TIR-operatie
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. Wanneer het douanekantoor van vertrek of binnenkomst de controleresultaten niet binnen zes dagen na ontvangst van de kennisgeving van aankomst van de goederen heeft ontvangen, vraagt dat douanekantoor de controleresultaten onmiddellijk op bij het douanekantoor van bestemming of uitgang dat de kennisgeving van aankomst van de goederen heeft verzonden.
Het douanekantoor van bestemming of uitgang verzendt de controleresultaten onmiddellijk na ontvangst van het verzoek van het douanekantoor van vertrek of binnenkomst.
2. Wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst nog geen informatie heeft ontvangen die de aanzuivering van de TIR-operatie of de invordering van de douaneschuld toestaat, vraagt zij in de volgende gevallen de relevante informatie aan de houder van het TIR-carnet of, indien voldoende gegevens beschikbaar zijn op de plaats van bestemming of uitgang, aan het douanekantoor van bestemming of uitgang:
a) |
het douanekantoor van vertrek of binnenkomst heeft bij het verstrijken van de termijn voor het aanbrengen van de goederen in overeenstemming met artikel 276, lid 2, van deze verordening de kennisgeving van aankomst van de goederen niet ontvangen; |
b) |
het douanekantoor van vertrek of binnenkomst heeft de controleresultaten die overeenkomstig lid 1 zijn verzocht niet ontvangen; |
c) |
het douanekantoor van vertrek of binnenkomst stelt vast dat de kennisgeving van aankomst van de goederen of de controleresultaten bij vergissing zijn verzonden. |
3. De douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst stuurt verzoeken om informatie als bedoeld in lid 2, onder a), binnen een termijn van zeven dagen na het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn en verzoeken om informatie als bedoeld in lid 2, onder b), binnen een termijn van zeven dagen na het verstrijken van de toepasselijke termijn bedoeld in lid 1.
Indien de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst echter vóór het verstrijken van deze termijnen verneemt dat de TIR-operatie niet naar behoren is beëindigd, of vermoedt dat dit het geval is, stuurt zij het verzoek onmiddellijk.
4. Verzoeken die overeenkomstig lid 2 zijn gedaan, worden beantwoord binnen 28 dagen na de datum waarop het verzoek is verzonden.
5. Wanneer het douanekantoor van bestemming of uitgang na een verzoek overeenkomstig lid 2 onvoldoende informatie heeft verstrekt om de TIR-operatie aan te zuiveren, verzoekt de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst de houder van het TIR-carnet om deze informatie te verstrekken binnen 35 dagen na de inleiding van de nasporingsprocedure.
Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, verzoekt de douaneautoriteit de houder van het TIR-carnet echter om deze informatie binnen 28 dagen na de inleiding van de nasporingsprocedure te verstrekken.
De houder van het TIR-carnet antwoordt op dit verzoek binnen 28 dagen na de datum waarop het verzoek werd verzonden. Op verzoek van de houder van het TIR-carnet kan deze termijn met nog eens 28 dagen worden verlengd.
6. Wanneer in overeenstemming met artikel 267 een TIR-carnet is aanvaard zonder uitwisseling van gegevens van het TIR-carnet voor de TIR-operatie, leidt de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst een nasporingsprocedure in, met als doel de informatie te verkrijgen die nodig is om de TIR-operatie aan te zuiveren indien zij binnen twee maanden na de datum van aanvaarding van het TIR-carnet geen bewijs heeft ontvangen dat de TIR-operatie is beëindigd. Deze autoriteit zendt het verzoek om de relevante informatie naar de douaneautoriteit van de lidstaat van bestemming of uitgang. Die douaneautoriteit antwoordt op dit verzoek binnen 28 dagen na de datum waarop het verzoek werd verzonden.
Indien de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst echter vóór het verstrijken van die termijn verneemt dat de TIR-operatie niet naar behoren is beëindigd, of vermoedt dat dit het geval is, leidt zij onmiddellijk een nasporingsprocedure in.
De nasporingsprocedure wordt eveneens ingeleid door de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst indien informatie beschikbaar komt waaruit blijkt dat het bewijs van beëindiging van de TIR-operatie vals is en de nasporingsprocedure nodig is om de in lid 9 beoogde doelen te bereiken.
7. De douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst deelt de betrokken aansprakelijke organisatie mee dat het niet mogelijk is geweest de TIR-operatie aan te zuiveren en verzoekt de organisatie bewijs te leveren dat de TIR-operatie is beëindigd. Deze informatie wordt niet beschouwd als een kennisgeving in de zin van artikel 11, lid 1, van de TIR-overeenkomst.
8. Wanneer gedurende de stappen van een nasporingsprocedure, zoals beschreven in de leden 1 tot en met 7, wordt vastgesteld dat de TIR-operatie naar behoren is beëindigd, zuivert de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst de TIR-operatie aan en deelt zij dit onmiddellijk mee aan de aansprakelijke organisatie en aan de houder van het TIR-carnet en, in voorkomend geval, aan de douaneautoriteit die een invorderingsprocedure heeft ingeleid.
9. Wanneer gedurende de stappen van een nasporingsprocedure, zoals beschreven in de leden 1 tot en met 7, wordt vastgesteld dat de TIR-operatie niet kan worden aangezuiverd, moet de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst vaststellen of er een douaneschuld is ontstaan.
Indien er een douaneschuld is ontstaan, neemt de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek of binnenkomst de volgende maatregelen:
a) |
de schuldenaar wordt geïdentificeerd; |
b) |
er wordt vastgesteld welke douaneautoriteit verantwoordelijk is voor de mededeling van de douaneschuld overeenkomstig artikel 102, lid 1, van het wetboek. |
Artikel 281
Alternatief bewijs van beëindiging van een TIR-operatie
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. De TIR-operatie wordt geacht binnen de overeenkomstig artikel 276, lid 2, van deze verordening vastgestelde termijn naar behoren te zijn beëindigd wanneer de houder van het TIR-carnet of de aansprakelijke organisatie ten genoegen van de douaneautoriteit van een lidstaat van vertrek of binnenkomst één van de volgende documenten overlegt, die de goederen identificeren:
a) |
een door de douaneautoriteit van de lidstaat van bestemming of uitgang gewaarmerkt document aan de hand waarvan de goederen kunnen worden geïdentificeerd en waaruit blijkt dat de betrokken goederen bij het douanekantoor van bestemming of uitgang zijn aangebracht of bij een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 230 van het wetboek zijn afgeleverd; |
b) |
een document of een registratie van de douane, door de douaneautoriteit van een lidstaat gewaarmerkt, waaruit blijkt dat de betrokken goederen het douanegebied van de Unie fysiek hebben verlaten; |
c) |
een douanedocument dat is afgegeven in een derde land waar de goederen onder een douaneregeling zijn geplaatst; |
d) |
een in een derde land afgegeven document dat is geviseerd of anderszins door de douaneautoriteit van dat land is gewaarmerkt, waarin wordt vastgesteld dat de goederen worden geacht zich in dat land in het vrije verkeer te bevinden. |
2. In plaats van de in lid 1 bedoelde documenten kunnen kopieën daarvan, mits deze voor conform zijn gewaarmerkt door de instantie die de originele documenten heeft geviseerd, als bewijs worden verstrekt door de autoriteit van het betrokken derde land of een autoriteit van een lidstaat.
3. De kennisgeving van aankomst van de goederen zoals bedoeld in artikel 279, leden 1 en 2, van deze verordening wordt niet beschouwd als bewijs dat de TIR-operatie naar behoren is beëindigd.
Artikel 282
Formaliteiten voor door een toegelaten geadresseerde ontvangen goederen die worden vervoerd in het kader van de TIR-operatie
(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)
1. Wanneer de goederen aankomen op een in de vergunning aangewezen plaats als bedoeld in artikel 230 van het wetboek, moet de toegelaten geadresseerde:
a) |
het douanekantoor van bestemming onmiddellijk in kennis stellen van de aankomst van de goederen en van eventuele onregelmatigheden of voorvallen die zich tijdens het vervoer hebben voorgedaan; |
b) |
de goederen pas lossen na toestemming van het douanekantoor van bestemming; |
c) |
na het lossen de resultaten van het onderzoek van de goederen en alle andere relevante informatie met betrekking tot het lossen onmiddellijk in zijn administratie vermelden; |
d) |
het douanekantoor van bestemming informeren over de resultaten van het onderzoek van de goederen en eventuele onrechtmatigheden, uiterlijk op de derde dag volgend op de dag waarop hij toestemming heeft gekregen voor het lossen van de goederen. |
2. Wanneer het douanekantoor van bestemming een kennisgeving van de aankomst van de goederen in de bedrijfsruimten van de toegelaten geadresseerde heeft ontvangen, deelt dit kantoor de aankomst van de goederen aan het douanekantoor van vertrek of binnenkomst mee.
3. Zodra het douanekantoor van bestemming de resultaten van het onderzoek van de goederen als bedoeld in lid 1, onder d), heeft ontvangen, zendt het de controleresultaten naar het douanekantoor van vertrek of binnenkomst, uiterlijk op de zesde dag volgend op de dag waarop de goederen bij de toegelaten geadresseerde zijn afgeleverd.
4. Op verzoek van de houder van het TIR-carnet geeft de toegelaten geadresseerde een ontvangstbewijs af waarin wordt bevestigd dat de goederen zijn aangekomen op een in de vergunning aangewezen plaats zoals bedoeld in artikel 230 van het wetboek en waarin wordt verwezen naar het MRN van de TIR-operatie en naar het TIR-carnet. Het ontvangstbewijs wordt niet beschouwd als bewijs dat de TIR-operatie is beëindigd in de zin van artikel 279, lid 4, van deze verordening.
5. De toegelaten geadresseerde zorgt ervoor dat het TIR-carnet, samen met het MRN van de TIR-operatie, binnen de in de vergunning vastgestelde termijn wordt overgelegd bij het douanekantoor van bestemming teneinde de TIR-operatie overeenkomstig artikel 279, lid 4, van deze verordening te beëindigen.
6. De houder van het TIR-carnet wordt geacht aan zijn verplichtingen op grond van artikel 1, onder o), van de TIR-overeenkomst te hebben voldaan wanneer het TIR-carnet en het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container en de goederen in ongeschonden staat zijn aangebracht bij de toegelaten geadresseerde op een in de vergunning aangewezen plaats.
Artikel 283
Kennisgeving van inbreuken en onregelmatigheden
(Artikel 226, lid 3, onder c), en artikel 227, lid 2, onder c), van het wetboek)
Het in artikel 166 bedoelde centralisatiekantoor van de lidstaat waar een inbreuk of onregelmatigheid is begaan in de loop van of in verband met douanevervoer met toepassing van de ATA-overeenkomst, stelt de houder van het ATA-carnet en de aansprakelijke organisatie binnen een jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van het carnet in kennis van de inbreuk of onregelmatigheid.
Artikel 284
Alternatief bewijs van beëindiging van het ATA-douanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder c), en artikel 227, lid 2, onder c), van het wetboek)
1. Het ATA-douanevervoer wordt geacht naar behoren te zijn beëindigd wanneer de houder van het ATA-carnet binnen de in artikel 7, leden 1 en 2, van de ATA-overeenkomst voorgeschreven termijn wanneer het carnet wordt afgegeven in het kader van de ATA-overeenkomst of binnen de in artikel 9, lid 1, onder a) en b), van bijlage A bij de overeenkomst van Istanbul wanneer het carnet wordt afgegeven in het kader van de overeenkomst van Istanbul, ten genoegen van de douaneautoriteit een van de volgende documenten overlegt aan de hand waarvan de goederen kunnen worden geïdentificeerd.
a) |
de in artikel 8 van de ATA-overeenkomst bedoelde documenten wanneer het ATA-carnet is afgegeven in het kader van de ATA-overeenkomst of de in artikel 10 van bijlage A bij de overeenkomst van Istanbul bedoelde documenten wanneer het carnet in het kader van de overeenkomst van Istanbul is afgegeven; |
b) |
een door de douaneautoriteit gewaarmerkt document waaruit blijkt dat de goederen bij het douanekantoor van bestemming of uitgang zijn aangebracht; |
c) |
een door de douaneautoriteiten afgegeven document in een derde land waar de goederen onder een douaneregeling zijn geplaatst. |
2. In plaats van de in lid 1 bedoelde documenten kunnen kopieën daarvan die voor conform zijn gewaarmerkt door de instantie die de originele documenten heeft geviseerd, als bewijs worden verstrekt.
Artikel 285
Aangewezen douanekantoren
(Artikel 226, lid 3, onder e), artikel 227, lid 2, onder e), en artikel 159, lid 3, van het wetboek)
De douaneautoriteit in elke lidstaat waarin strijdkrachten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO-strijdkrachten) zijn gestationeerd die in aanmerking komen voor het gebruik van formulier 302, wijst het douanekantoor (of de douanekantoren) aan dat (die) verantwoordelijk is (zijn) voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot het verkeer van goederen dat door of namens deze strijdkrachten wordt verricht.
Artikel 286
Levering van formulieren 302 aan NAVO-strijdkrachten
(Artikel 226, lid 3, onder e), en artikel 227, lid 2, onder e), van het wetboek)
Het aangewezen douanekantoor van de lidstaat van vertrek, op het grondgebied waarvan de NAVO-strijdkrachten zijn gelegerd, voorziet deze strijdkrachten van formulieren 302 die:
a) |
vooraf zijn gewaarmerkt met het stempel en de handtekening van een ambtenaar van dat kantoor; |
b) |
in volgorde zijn genummerd; |
c) |
voorzien zijn van het volledige adres van dat aangewezen douanekantoor op het terugzendingsexemplaar van het formulier 302. |
Artikel 287
Procedureregels voor het gebruik van het formulier 302
(Artikel 226, lid 3, onder e), en artikel 227, lid 2, onder e), van het wetboek)
1. Op het tijdstip van verzending van de goederen:
a) |
dienen de NAVO-strijdkrachten de gegevens van het formulier 302 elektronisch in bij het douanekantoor van vertrek of binnenkomst, of |
b) |
verklaren zij op formulier 302 dat de goederen onder hun toezicht worden vervoerd en waarmerken zij deze verklaring met hun handtekening, stempel en datum. |
2. Wanneer de NAVO-strijdkrachten de gegevens van het formulier 302 elektronisch indienen in overeenstemming met lid 1, onder a), zijn de artikelen 294, 296, 304, 306, 314, 315, en 316, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van overeenkomstige toepassing.
3. Wanneer de NAVO-strijdkrachten handelen overeenkomstig lid 1, onder b), wordt onmiddellijk een kopie van het formulier 302 verstrekt aan het aangewezen douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de NAVO-strijdkrachten die de goederen verzenden of namens welke de goederen worden verzonden.
De andere exemplaren van het formulier 302 begeleiden de zending naar de NAVO-strijdkrachten van bestemming waar de formulieren worden gestempeld en ondertekend door deze NAVO-strijdkrachten.
Op het moment van aankomst van de goederen worden twee exemplaren van het formulier gegeven aan het aangewezen douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de NAVO-strijdkrachten van bestemming.
Het aangewezen douanekantoor behoudt één exemplaar en stuurt het tweede exemplaar terug aan het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de NAVO-strijdkrachten die de goederen verzenden of namens welke de goederen worden verzonden.
Artikel 288
Verkeer van niet-Uniegoederen in postzendingen onder de regeling extern douanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder f), van het wetboek)
Wanneer niet-Uniegoederen in overeenstemming met artikel 226, lid 3, onder f), van het wetboek worden vervoerd onder de regeling extern douanevervoer, worden de postzending en eventuele begeleidende documenten voorzien van het etiket in bijlage 72-01.
Artikel 289
Verkeer van postzendingen die zowel Unie- als niet-Uniegoederen bevatten
(Artikel 226, lid 3, onder f), en artikel 227, lid 2, onder f), van het wetboek)
1. Wanneer een postzending zowel uit Unie- als niet-Uniegoederen bestaat, worden deze zending en eventuele begeleidende documenten voorzien van het etiket in bijlage 72-01.
2. Voor de Uniegoederen die deel uitmaken van de zending zoals bedoeld in lid 1, wordt het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen of een verwijzing naar het MRN van dit bewijsmiddel afzonderlijk naar de postaanbieder van bestemming gestuurd of in de zending bijgesloten.
Wanneer het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen afzonderlijk naar de postaanbieder van bestemming wordt gestuurd, biedt deze postaanbieder het bewijs van de douanestatus van de Uniegoederen samen met de zending aan het douanekantoor van bestemming aan.
Wanneer het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen of het MRN in de zending is bijgesloten, wordt dat duidelijk aangegeven op de buitenkant van het collo.
Artikel 290
Verkeer van postzendingen onder de regeling intern douanevervoer in bijzondere situaties
(Artikel 227, lid 2, onder f), van het wetboek)
1. Wanneer Uniegoederen onder de regeling intern douanevervoer in overeenstemming met artikel 227, lid 2, onder f), van het wetboek naar, vanuit of tussen gebieden met een bijzonder fiscaal regime worden vervoerd, worden de postzending en eventuele begeleidende documenten voorzien van het etiket in bijlage 72-02.
2. Wanneer Uniegoederen onder de regeling intern douanevervoer overeenkomstig artikel 227, lid 2, onder f), van het wetboek uit het douanegebied van de Unie worden vervoerd naar een land dat deelneemt aan het gemeenschappelijk douanevervoer om te worden doorgestuurd naar het douanegebied van de Unie, dienen de goederen vergezeld te gaan van bewijs van de douanestatus van Uniegoederen dat is vastgesteld aan de hand van een van de middelen in artikel 199 van deze verordening.
Het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen wordt aan een douanekantoor overgelegd wanneer de goederen het douanegebied van de Unie weer binnenkomen.
Artikel 291
Douanevervoer in bijzondere omstandigheden
(Artikel 6, lid 3, onder b), van het wetboek)
1. De douaneautoriteiten aanvaarden een papieren aangifte voor douanevervoer in geval van een tijdelijke storing van:
a) |
het elektronische douanevervoersysteem; |
b) |
het geautomatiseerde systeem dat door de houders van de regeling wordt gebruikt om de aangifte voor Uniedouanevervoer met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken in te dienen; |
c) |
de elektronische verbinding tussen het geautomatiseerde systeem dat door de houders van de regeling wordt gebruikt om de aangifte voor Uniedouanevervoer met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken in te dienen, en het elektronische douanevervoersysteem. |
De regels voor het gebruik van een papieren aangifte voor douanevervoer zijn vastgesteld in bijlage 72-04.
2. Voor het aanvaarden van een papieren aangifte voor douanevervoer in geval van een tijdelijke storing als bedoeld in de punten b) of c) is de goedkeuring van de douaneautoriteiten vereist.
Artikel 292
Verificatie en administratieve bijstand
(Artikel 48 van het wetboek)
1. De bevoegde douaneautoriteit kan na vrijgave van de goederen overgaan tot controles van de verstrekte informatie en van de documenten, formulieren, vergunningen of gegevens die verband houden met het douanevervoer, om te controleren of de vermeldingen, de uitgewisselde informatie en de stempels authentiek zijn. Deze controles worden verricht in geval van twijfel aan de juistheid en de echtheid van de verstrekte informatie of wanneer fraude wordt vermoed. Zij kunnen eveneens op basis van een risicoanalyse of bij wijze van steekproef worden verricht.
2. De bevoegde douaneautoriteit die een verzoek om een controle achteraf ontvangt, beantwoordt dit verzoek onmiddellijk.
3. Wanneer de bevoegde douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek een verzoek indient bij de bevoegde douaneautoriteit voor een controle achteraf van informatie die verband houdt met het Uniedouanevervoer, wordt geacht niet aan de voorwaarden van artikel 215, lid 2, van het wetboek voor de aanzuivering van de regeling douanevervoer te zijn voldaan totdat de echtheid en juistheid van de gegevens zijn bevestigd.
Artikel 293
De overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer de houder van de goederen de gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer gebruikt, zijn lid 2 van dit artikel en artikel 189 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van toepassing. Het goederenverkeer binnen het douanegebied van de Unie wordt echter geacht in overeenstemming met artikel 1, lid 2, van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer onder de regeling Uniedouanevervoer te zijn geplaatst.
2. Wanneer de bepalingen van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van toepassing zijn en Uniegoederen worden vervoerd via een of meer landen die deelnemen aan het gemeenschappelijk douanevervoer, worden de goederen onder de regeling intern Uniedouanevervoer geplaatst zoals bedoeld in artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek, met uitzondering van Uniegoederen die uitsluitend over zee of door de lucht worden vervoerd.
Artikel 294
Gemengde zendingen
(Artikel 233, lid 1, onder b), van het wetboek)
Een zending kan zowel goederen bevatten die overeenkomstig artikel 226 van het wetboek onder de regeling extern Uniedouanevervoer moeten worden geplaatst als goederen die overeenkomstig artikel 227 van het wetboek onder de regeling intern Uniedouanevervoer moeten worden geplaatst, op voorwaarde dat elk artikel in de zending dienovereenkomstig is geïdentificeerd op de aangifte voor douanevervoer.
Artikel 295
Toepassingsgebied
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
De regeling Uniedouanevervoer is in de volgende gevallen verplicht:
a) |
wanneer niet-Uniegoederen die door de lucht worden vervoerd, worden geladen of overgeladen op een EU-luchthaven; |
b) |
wanneer niet-Uniegoederen die over zee worden vervoerd, worden vervoerd door een lijndienst waarvoor overeenkomstig artikel 120 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vergunning is verleend. |
Artikel 296
Aangifte voor douanevervoer en vervoermiddelen
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Op een aangifte voor douanevervoer mogen alleen onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen worden vermeld die in of op één vervoermiddel, in een container of in een collo, worden of moeten worden vervoerd van één douanekantoor van vertrek naar één douanekantoor van bestemming.
Een aangifte voor douanevervoer mag echter goederen bevatten die in meer dan één container of in meer dan één collo van één douanekantoor van vertrek naar één douanekantoor van bestemming worden of moeten worden vervoerd, wanneer de containers of colli in of op één vervoermiddel zijn geladen.
2. Voor de toepassing van dit artikel worden de onderstaande vervoermiddelen ook als één vervoermiddel beschouwd, op voorwaarde dat de vervoerde goederen samen worden verzonden:
a) |
een voertuig voor wegverkeer met een of meer aanhangwagens of opleggers; |
b) |
twee of meer aan elkaar gekoppelde spoorwagons; |
c) |
twee of meer schepen die één geheel vormen. |
3. Wanneer met het oog op de regeling Uniedouanevervoer één vervoermiddel wordt gebruikt voor het laden van goederen bij verschillende douanekantoren van vertrek en het lossen van goederen bij verschillende douanekantoren van bestemming, moet voor elk van de zendingen een afzonderlijke aangifte voor douanevervoer worden ingediend.
Artikel 297
Termijn voor het aanbrengen van goederen
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Het douanekantoor van vertrek stelt een termijn vast waarbinnen de goederen bij het douanekantoor van bestemming moeten worden aangebracht, waarbij met het volgende rekening wordt gehouden:
a) |
de route; |
b) |
het vervoermiddel; |
c) |
de vervoerswetgeving of andere wetgeving die van invloed kan zijn op de vaststelling van een termijn; |
d) |
alle relevante informatie die de houder van de regeling heeft meegedeeld. |
2. Wanneer de termijn door het douanekantoor van vertrek is vastgesteld, is deze bindend voor de douaneautoriteiten van de lidstaten over het grondgebied waarvan de goederen gedurende het Uniedouanevervoer worden vervoerd, en kan deze termijn niet door deze autoriteiten worden gewijzigd.
Artikel 298
Route voor verkeer van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. De onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen worden volgens een economisch verantwoorde route naar het douanekantoor van bestemming vervoerd.
2. Wanneer het douanekantoor van vertrek of de houder van de regeling dit nodig acht, schrijft dit douanekantoor een route voor het vervoer van de goederen tijdens de regeling Uniedouanevervoer voor, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante informatie die door de houder van de regeling is meegedeeld.
Wanneer een route wordt voorgeschreven, vermeldt het douanekantoor in het elektronische douanevervoersysteem ten minste de lidstaten via welke het douanevervoer plaatsvindt.
Artikel 299
Verzegeling als een identificatiemaatregel
(Artikel 192, artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer goederen onder de regeling Uniedouanevervoer worden geplaatst, verzegelt het douanekantoor van vertrek:
a) |
de laadruimte, wanneer het vervoermiddel of de container door het douanekantoor van vertrek geschikt is bevonden voor verzegeling; |
b) |
elk afzonderlijk collo, in de overige gevallen. |
2. Het douanekantoor van vertrek vermeldt het aantal verzegelingen en de individuele kenmerken van de verzegelingen aan de hand waarvan deze kunnen worden geïdentificeerd in het elektronische douanevervoersysteem.
Artikel 300
Geschiktheid voor verzegeling
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Het douanekantoor van vertrek beschouwt vervoermiddelen of containers onder de volgende voorwaarden als zijnde geschikt voor verzegeling:
a) |
de verzegelingen kunnen eenvoudig en doeltreffend op het vervoermiddel of de container worden aangebracht; |
b) |
het vervoermiddel of de container is zodanig gebouwd dat wanneer goederen worden onttrokken of toegevoegd de onttrekking of toevoeging zichtbare sporen nalaat, de onttrekking of toevoeging niet mogelijk is zonder dat de verzegelingen worden verbroken of tekenen van manipulatie vertonen, of een elektronisch bewakingssysteem de onttrekking of toevoeging registreert; |
c) |
het vervoermiddel of de container bevat geen geheime ruimten waarin goederen kunnen worden verborgen; |
d) |
de laadruimten zijn gemakkelijk toegankelijk voor controle door de douaneautoriteit. |
2. Wegvoertuigen, aanhangers, opleggers en containers die zijn goedgekeurd voor vervoer onder douaneverzegeling uit hoofde van een internationale overeenkomst waarbij de Unie een overeenkomstsluitende partij is, worden eveneens geacht voor verzegeling geschikt te zijn.
Artikel 301
Kenmerken van douaneverzegelingen
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Douaneverzegelingen moeten ten minste de volgende essentiële kenmerken bezitten en aan de volgende technische specificaties voldoen:
a) |
essentiële kenmerken van de verzegelingen:
|
b) |
technische specificaties;
|
2. Wanneer de verzegelingen door een bevoegde instantie zijn gecertificeerd overeenkomstig ISO-norm 17712:2013 „Vrachtcontainers — Mechanische afdichtingen”, worden deze verzegelingen geacht aan de vereisten in lid 1 te voldoen.
Bij containervervoer wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van verzegelingen met hoge veiligheidskenmerken.
3. Op de douaneverzegeling komen de volgende vermeldingen voor:
a) |
het woord „douane” in één van de officiële talen van de Unie of een overeenkomstige afkorting; |
b) |
een landcode in de vorm van de tweeletterige ISO-landcode die de lidstaat identificeert waarin de verzegeling is aangebracht; |
c) |
de lidstaten kunnen het symbool van de Europese vlag toevoegen. |
De lidstaten kunnen in onderling overleg besluiten gebruik te maken van gemeenschappelijke veiligheidskenmerken en technologie.
4. Elke lidstaat informeert de Commissie over de soorten verzegelingen die hij in gebruik heeft. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan alle lidstaten.
5. Wanneer een verzegeling moet worden verwijderd om inspectie door de douane mogelijk te maken, tracht de douaneautoriteit opnieuw een verzegeling aan te brengen zoals vereist is, met behulp van een douaneverzegeling die ten minste gelijkwaardige veiligheidskenmerken heeft, en vermeldt zij de gegevens van de actie, inclusief het nieuwe verzegelingsnummer, op de vrachtdocumentatie.
Artikel 302
Alternatieve identificatiemaatregelen voor verzegeling
(Artikel 192, artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. In afwijking van artikel 299 van deze verordening kan het douanekantoor van vertrek besluiten de goederen die onder de regeling Uniedouanevervoer zijn geplaatst, niet te verzegelen en zich in plaats daarvan te baseren op de omschrijving van de goederen in de aangifte voor douanevervoer of in de aanvullende documenten, op voorwaarde dat de omschrijving voldoende nauwkeurig is om de goederen gemakkelijk te identificeren en melding maakt van de hoeveelheid en aard van de goederen en van eventuele bijzondere kenmerken zoals volgnummers van de goederen.
2. In afwijking van artikel 299 van deze verordening worden, tenzij het douanekantoor van vertrek anders beslist, noch het vervoermiddel, noch de afzonderlijke colli verzegeld wanneer:
a) |
de goederen door de lucht worden vervoerd en ofwel op elke zending etiketten zijn aangebracht met daarop het nummer van de begeleidende luchtvrachtbrief, ofwel de zending een laadeenheid vormt waarop het nummer van de begeleidende luchtvrachtbrief is vermeld; |
b) |
de goederen per spoor worden vervoerd en identificatiemaatregelen door de spoorwegondernemingen worden toegepast. |
Artikel 303
Vrijgave van de goederen voor de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Alleen goederen die zijn verzegeld in overeenstemming met artikel 299 van deze verordening of waarvoor alternatieve identificatiemaatregelen zijn genomen in overeenstemming met artikel 302 van deze verordening worden vrijgegeven voor de regeling Uniedouanevervoer.
2. Bij vrijgave van de goederen zendt het douanekantoor van vertrek de gegevens van het Uniedouanevervoer:
a) |
naar het opgegeven douanekantoor van bestemming; |
b) |
naar elk opgegeven douanekantoor van doorgang. |
Deze gegevens worden gebaseerd op gegevens uit de, eventueel gewijzigde, aangifte voor douanevervoer.
3. Het douanekantoor van vertrek stelt de houder van de regeling in kennis van de vrijgave van de goederen voor de regeling Uniedouanevervoer.
4. Het douanekantoor van vertrek verstrekt de houder van de regeling, op diens verzoek, een begeleidingsdocument voor douanevervoer of, indien van toepassing, een begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid.
Het begeleidingsdocument voor douanevervoer wordt verstrekt met gebruikmaking van het formulier in bijlage B-02 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, zo nodig aangevuld met de lijst van artikelen volgens het formulier vastgesteld in bijlage B-03 bij dezelfde gedelegeerde verordening. Het begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid wordt verstrekt met gebruikmaking van het formulier in bijlage B-04 bij dezelfde gedelegeerde verordening en aangevuld met de lijst van artikelen douanevervoer/veiligheid volgens het formulier vastgesteld in bijlage B-05 bij dezelfde gedelegeerde verordening.
Artikel 304
Aanbrengen van goederen die worden vervoerd in het kader van de regeling Uniedouanevervoer bij het douanekantoor van doorgang
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. De goederen worden samen met het MRN van de aangifte voor douanevervoer bij elk kantoor van doorgang aangebracht.
2. Wat de verstrekking van het MRN van de aangifte voor douanevervoer bij elk douanekantoor van doorgang betreft, is de tweede alinea van artikel 184 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van toepassing.
3. De douanekantoren van doorgang registreren de grensoverschrijding van de goederen op basis van de gegevens van het Uniedouanevervoer die zij van het douanekantoor van vertrek hebben ontvangen. De douanekantoren van doorgang stellen het douanekantoor van vertrek in kennis van deze grensoverschrijding.
4. Wanneer goederen via een ander douanekantoor van doorgang worden vervoerd dan het opgegeven kantoor, verzoekt het feitelijke douanekantoor van doorgang het douanekantoor van vertrek om de gegevens van het Uniedouanevervoer en stelt het dit kantoor in kennis van de grensoverschrijding van de goederen.
5. De douanekantoren van doorgang kunnen de goederen controleren. Een controle van de goederen geschiedt in de eerste plaats op basis van de gegevens van het Uniedouanevervoer die van het douanekantoor van vertrek zijn ontvangen.
6. De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op het vervoer van goederen per spoor, op voorwaarde dat het douanekantoor van doorgang de grensoverschrijding van de goederen op een andere manier kan verifiëren. Een dergelijke verificatie dient alleen te geschieden indien deze noodzakelijk wordt geacht. De verificatie kan achteraf plaatsvinden.
Artikel 305
Voorvallen tijdens het verkeer van goederen in het kader van het Unievervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. De vervoerder brengt onmiddellijk na het voorval de goederen, samen met het MRN van de aangifte voor douanevervoer, aan bij de dichtstbijzijnde douaneautoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied het vervoermiddel zich bevindt wanneer:
a) |
de vervoerder door omstandigheden buiten zijn wil genoodzaakt is geweest om af te wijken van de voorgeschreven route in overeenstemming met artikel 298 van deze verordening; |
b) |
de verzegelingen zijn verbroken of gemanipuleerd tijdens het douanevervoer door een oorzaak buiten de wil van de vervoerder; |
c) |
goederen onder toezicht van de douaneautoriteit van het ene vervoermiddel in of op het andere vervoermiddel zijn overgeladen; |
d) |
het verzegelde vervoermiddel door dreigend gevaar onmiddellijk gedeeltelijk of geheel gelost moet worden; |
e) |
zich een voorval heeft voorgedaan dat tot gevolg kan hebben dat de houder van de regeling of de vervoerder niet langer aan zijn verplichtingen kan voldoen; |
f) |
een van de onderdelen van een samenstel van vervoermiddelen dat als één vervoermiddel wordt beschouwd zoals bedoeld in artikel 296, lid 2, van deze verordening, is gewijzigd. |
2. Wanneer de douaneautoriteit op wiens grondgebied het vervoermiddel zich bevindt, van mening is dat het Unievervoer kan worden voortgezet, neemt zij alle maatregelen die zij nodig acht.
De relevante informatie over de in lid 1 bedoelde voorvallen worden door deze douaneautoriteit in het elektronische douanevervoersysteem vermeld.
3. In geval van een voorval als bedoeld in lid 1, onder c), zien de douaneautoriteiten af van de aanbrenging van de goederen samen met het MRN van de aangifte voor douanevervoer indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
a) |
de goederen worden overgeladen vanuit een vervoermiddel dat niet is verzegeld; |
b) |
de houder van de regeling of de vervoerder namens de houder van de regeling verstrekt de relevante informatie over de overlading aan de douaneautoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied het vervoermiddel zich bevindt; |
c) |
de relevante informatie wordt door deze autoriteit in het elektronische douanevervoersysteem vermeld. |
4. In geval van een voorval zoals bedoeld in lid 1, onder f), is het de vervoerder toegestaan het Uniedouanevervoer voort te zetten wanneer een of meer spoorwagons van een reeks aan elkaar gekoppelde spoorwagons worden losgekoppeld wegens technische problemen.
5. Wanneer in het geval van een voorval zoals bedoeld in lid 1, onder f), de trekker van een wegvoertuig wordt veranderd zonder dat de aanhangwagens of opleggers worden veranderd, ziet de douaneautoriteit af van aanbrenging van de goederen samen met het MRN van de aangifte voor douanevervoer indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
a) |
de houder van de regeling of de vervoerder namens de houder van de regeling verstrekt de relevante informatie over de samenstelling van het wegvoertuig aan de douaneautoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied dat wegvoertuig zich bevindt; |
b) |
de relevante informatie wordt door deze autoriteit in het elektronische douanevervoersysteem vermeld. |
6. Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, voorziet de vervoerder in de in lid 1 bedoelde gevallen het begeleidingsdocument voor douanevervoer of het begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid van de nodige vermeldingen en brengt hij de goederen samen met het begeleidingsdocument voor douanevervoer of het begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid onmiddellijk na het voorval aan bij de dichtstbijzijnde douaneautoriteit van de lidstaat op wiens grondgebied het vervoermiddel zich bevindt.
In de gevallen zoals bedoeld in lid 3, onder a) en b), lid 4 en lid 5, onder a), wordt afgezien van de verplichting dat de vervoerder de goederen en het MRN van de aangifte voor douanevervoer bij deze douaneautoriteit moet aanbrengen.
Relevante informatie betreffende voorvallen tijdens het douanevervoer wordt door het douanekantoor van doorgang of door het douanekantoor van bestemming vermeld in het elektronische douanevervoersysteem.
7. Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, is lid 2, tweede alinea, van dit artikel niet van toepassing.
Artikel 306
Aanbrengen van onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer onder een regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming aankomen, dient het volgende bij dat douanekantoor te worden aangebracht:
a) |
de goederen; |
b) |
het MRN van de aangifte voor douanevervoer; |
c) |
de door het douanekantoor van bestemming vereiste informatie. |
Het aanbrengen vindt plaats tijdens de officiële openingsuren. Het douanekantoor van bestemming kan echter op verzoek van de betrokkene toestaan dat het aanbrengen buiten de officiële openingsuren of op een andere plaats geschiedt.
2. Wat de verstrekking van het MRN van de aangifte voor douanevervoer bij elk douanekantoor van doorgang betreft, is de tweede alinea van artikel 184 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van toepassing.
3. Wanneer het aanbrengen heeft plaatsgevonden na het verstrijken van de door het douanekantoor van vertrek in overeenstemming met artikel 297, lid 1, van deze verordening vastgestelde termijn, wordt de houder van de regeling geacht de termijn in acht te hebben genomen wanneer hij of de vervoerder ten genoegen van het douanekantoor van bestemming kan aantonen dat de vertraging niet aan hem kan worden toegerekend.
4. De regeling Uniedouanevervoer kan bij een ander kantoor dan het in de aangifte voor douanevervoer opgegeven kantoor worden beëindigd. Dat douanekantoor wordt dan beschouwd als het douanekantoor van bestemming.
5. Op verzoek van de persoon die de goederen bij het douanekantoor van bestemming aanbrengt, viseert dit douanekantoor een ontvangstbewijs waaruit het aanbrengen van de goederen bij dat douanekantoor blijkt en waarin naar het MRN van de aangifte voor douanevervoer wordt verwezen.
Het bewijs wordt verstrekt door gebruik te maken van het formulier in bijlage 72-03 en moet vooraf door de betrokkene worden ingevuld.
Het ontvangstbewijs kan niet worden gebruikt als alternatief bewijs voor de beëindiging van de regeling Uniedouanevervoer in de zin van artikel 312 van deze verordening.
Artikel 307
Kennisgeving van aankomst van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Het douanekantoor van bestemming stelt het douanekantoor van vertrek in kennis van de aankomst van de goederen op de dag waarop de goederen en het MRN van de aangifte voor douanevervoer overeenkomstig artikel 306, lid 1, van deze verordening zijn aamgebracht.
2. Wanneer de regeling voor Uniedouanevervoer bij een ander douanekantoor wordt beëindigd dan het in de aangifte voor douanevervoer opgegeven kantoor, deelt het douanekantoor dat wordt beschouwd als het douanekantoor van bestemming overeenkomstig artikel 306, lid 4, van deze verordening het douanekantoor van vertrek de aankomst mee op de dag waarop de goederen en het MRN van de aangifte voor douanevervoer overeenkomstig artikel 306, lid 1, van deze verordening zijn aangebracht.
Het douanekantoor van vertrek deelt de aankomst ook mee aan het in de aangifte voor douanevervoer opgegeven douanekantoor van bestemming.
Artikel 308
Controles en afgifte van alternatief bewijs
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer de regeling Uniedouanevervoer is beëindigd, voert het douanekantoor van bestemming douanecontroles uit op basis van de gegevens van het Uniedouanevervoer die het van het douanekantoor van vertrek heeft ontvangen.
2. Wanneer de regeling Uniedouanevervoer is beëindigd, er door het douanekantoor van bestemming geen onregelmatigheid is geconstateerd en de houder van de regeling het begeleidingsdocument douanevervoer of het begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid overlegt, viseert dit douanekantoor dat document op verzoek van de houder van de regeling als alternatief bewijs in overeenstemming met artikel 305. De visering bestaat uit een stempel van dat douanekantoor, de handtekening van de ambtenaar, de datum en de volgende vermelding:
„Alternatief bewijs — 99202”.
Artikel 309
Verzending van de controleresultaten
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Het kantoor van bestemming deelt de controleresultaten mee aan het douanekantoor van vertrek uiterlijk op de derde dag volgende op de dag waarop de goederen bij het douanekantoor van bestemming of op een andere plaats in overeenstemming met artikel 306, lid 1, van deze verordening zijn aangebracht. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn tot zes dagen worden verlengd.
2. In afwijking van lid 1 geldt dat wanneer de goederen worden ontvangen door een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek, het douanekantoor van vertrek uiterlijk op de zesde dag volgende op de dag waarop de goederen bij de toegelaten geadresseerde zijn afgeleverd, in kennis wordt gesteld.
Wanneer goederen per spoor worden vervoerd en een of meer spoorwagons worden wegens technische problemen losgekoppeld van een reeks aan elkaar gekoppelde spoorwagons zoals bedoeld in artikel 305, lid 4, van deze verordening, wordt het douanekantoor van vertrek uiterlijk op de twaalfde dag volgende op de dag waarop het eerste deel van de goederen is aangebracht, in kennis gesteld.
3. Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, is lid 2, tweede alinea, van dit artikel niet van toepassing.
Artikel 310
Nasporingsprocedure voor goederen die worden vervoerd in het kader van de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer het douanekantoor van vertrek na ontvangst van de kennisgeving van aankomst van de goederen de controleresultaten overeenkomstig artikel 309, lid 1, van deze verordening of artikel 309, lid 2, eerste alinea, van deze verordening niet binnen zes dagen heeft ontvangen, dan wel, wanneer artikel 309, lid 2, tweede alinea, van deze verordening van toepassing is, niet binnen twaalf dagen heeft ontvangen, verzoekt het douanekantoor van vertrek het douanekantoor van bestemming dat de kennisgeving van aankomst van de goederen heeft verzonden, onmiddellijk om de controleresultaten.
Het douanekantoor van bestemming zendt de controleresultaten onmiddellijk na ontvangst van het verzoek van het douanekantoor van vertrek.
2. Wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek nog geen informatie heeft ontvangen die de aanzuivering van de regeling Uniedouanevervoer of de invordering van de douaneschuld mogelijk maakt, vraagt zij de relevante informatie in de volgende gevallen aan de houder van de regeling of, indien voldoende gegevens beschikbaar zijn op de plaats van bestemming, aan het douanekantoor van bestemming:
a) |
het douanekantoor van vertrek heeft de kennisgeving van aankomst van de goederen bij het verstrijken van de termijn voor het aanbrengen van de goederen in overeenstemming met artikel 297 van deze verordening nog niet ontvangen; |
b) |
het douanekantoor van vertrek heeft de overeenkomstig lid 1 gevraagde controleresultaten niet ontvangen; |
c) |
het douanekantoor van vertrek stelt vast dat de kennisgeving van aankomst van de goederen of de controleresultaten bij vergissing zijn verzonden. |
3. De douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek stuurt verzoeken om informatie overeenkomstig lid 2, onder a), binnen een termijn van zeven dagen na het verstrijken van de daarin genoemde termijn en verzoeken om informatie overeenkomstig lid 2, onder b), binnen een termijn van zeven dagen na het verstrijken van de in lid 1 genoemde toepasselijke termijn.
Indien de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek echter vóór het verstrijken van deze termijnen verneemt dat de regeling Uniedouanevervoer niet naar behoren is beëindigd, of vermoedt dat dit het geval is, stuurt zij het verzoek onmiddellijk.
4. Verzoeken die overeenkomstig lid 2 zijn gedaan, worden beantwoord binnen 28 dagen na de datum waarop het verzoek is verzonden.
5. Wanneer het douanekantoor van bestemming na een verzoek overeenkomstig lid 2 onvoldoende informatie heeft verstrekt om de regeling Uniedouanevervoer aan te zuiveren, verzoekt de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek de houder van de regeling om deze informatie binnen 35 dagen na de inleiding van de nasporingsprocedure te verstrekken.
Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, verzoekt de douaneautoriteit echter de houder van de regeling om deze informatie binnen 28 dagen na de inleiding van de aansporingsprocedure te verstrekken.
De houder van de regeling antwoordt op dit verzoek binnen 28 dagen na de datum waarop het verzoek werd verzonden.
6. Wanneer de informatie in het antwoord van de houder van de regeling in overeenstemming met lid 5 onvoldoende is om de regeling Uniedouanevervoer aan te zuiveren, maar de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek het voldoende acht om de nasporingsprocedure voort te zetten, stuurt deze autoriteit onmiddellijk een verzoek om aanvullende informatie naar het betrokken douanekantoor.
Dat douanekantoor antwoordt op het verzoek binnen 40 dagen na de datum waarop het verzoek werd verzonden.
7. Wanneer gedurende de stappen van een nasporingsprocedure, zoals beschreven in de leden 1 tot en met 6, wordt vastgesteld dat de regeling Uniedouanevervoer naar behoren is beëindigd, zuivert de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek de regeling Uniedouanevervoer aan en deelt zij dit onmiddellijk mee aan de houder van de regeling en, in voorkomend geval, aan de douaneautoriteit die een invorderingsprocedure heeft ingeleid.
8. Wanneer gedurende de stappen van een nasporingsprocedure, zoals beschreven in de leden 1 tot en met 6, wordt vastgesteld dat de regeling Uniedouanevervoer niet kan worden aangezuiverd, moet de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek vaststellen of er een douaneschuld is ontstaan.
Indien er een douaneschuld is ontstaan, neemt de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek de volgende maatregelen:
a) |
de schuldenaar wordt geïdentificeerd; |
b) |
er wordt vastgesteld welke douaneautoriteit verantwoordelijk is voor de mededeling van de douaneschuld overeenkomstig artikel 102, lid 1, van het wetboek. |
Artikel 311
Verzoek om overdracht van de invordering van de douaneschuld
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek tijdens de nasporingsprocedure en vóór het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in artikel 77, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 het bewijs verkrijgt dat de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de douaneschuld hebben geleid in een andere lidstaat is gelegen, zendt deze autoriteit onmiddellijk en in ieder geval voor het verstrijken van de hiervoor genoemde deze termijn alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit.
2. De voor die plaats bevoegde douaneautoriteit bevestigt de ontvangst van de informatie en deelt de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek mee of zij verantwoordelijk is voor de invordering. Indien de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek deze informatie niet binnen 28 dagen heeft ontvangen, hervat zij onmiddellijk de nasporingsprocedure of begint zij de invordering.
Artikel 312
Alternatief bewijs van de beëindiging van de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. De regeling Uniedouanevervoer wordt geacht naar behoren te zijn beëindigd wanneer de houder van de regeling ten genoegen van de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek een van de volgende documenten overlegt, die de goederen identificeren:
a) |
een door de douaneautoriteit van de lidstaat van bestemming gewaarmerkt document aan de hand waarvan de goederen kunnen worden geïdentificeerd en waaruit blijkt dat de betrokken goederen bij het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht of bij een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b, van het wetboek zijn afgeleverd; |
b) |
een document of een registratie van de doaune, door de douaneautoriteit van een lidstaat gewaarmerkt, waaruit blijkt dat de betrokken goederen het douanegebied van de Unie fysiek hebben verlaten; |
c) |
een douanedocument dat is afgegeven in een derde land waar de goederen onder een douaneregeling zijn geplaatst; |
d) |
een in een derde land afgegeven document dat is geviseerd of anderszins door de douaneautoriteit van dat land is gewaarmerkt waarin wordt vastgesteld dat de goederen worden geacht zich in dat land in het vrije verkeer te bevinden. |
2. In plaats van de in lid 1 bedoelde documenten kunnen kopieën daarvan, mits deze voor conform zijn gewaarmerkt door de instantie die de originele documenten heeft geviseerd, als bewijs worden verstrekt door de autoriteit van het betrokken derde land of een autoriteit van een lidstaat.
3. De kennisgeving van aankomst van de goederen zoals bedoeld in artikel 300 wordt niet beschouwd als bewijs dat de regeling Uniedouanevervoer naar behoren is beëindigd.
Artikel 313
Territoriaal toepassingsgebied van de vereenvoudigingen
(Artikel 233, lid 4, van het wetboek)
1. De vereenvoudigingen zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder a) en c), van het wetboek zijn alleen van toepassing op Uniedouanevervoer dat aanvangt in de lidstaat waar de vereenvoudigingen zijn toegestaan.
2. De vereenvoudiging zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek is alleen van toepassing op Uniedouanevervoer dat eindigt in de lidstaat waar de vereenvoudiging is toegestaan.
3. De vereenvoudiging zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder e), van het wetboek is alleen van toepassing in de lidstaten die in de vergunning van de vereenvoudiging zijn gespecificeerd.
Artikel 314
Plaatsing van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer door een toegelaten afzender
(Artikel 233, lid 4, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer een toegelaten afzender goederen onder de regeling Uniedouanevervoer wil plaatsen, dient hij een aangifte voor douanevervoer bij het douanekantoor van vertrek in. De toegelaten afzender kan pas beginnen met het Uniedouanevervoer na het verstrijken van de termijn die in de in artikel 233, lid 4, onder a), van het wetboek bedoelde vergunning is vastgesteld.
2. De toegelaten afzender vermeldt de volgende gegevens in het elektronische douanevervoersysteem:
a) |
de route, wanneer in overeenstemming met artikel 291 een route is voorgeschreven; |
b) |
de overeenkomstig artikel 297 van deze verordening vastgestelde termijn waarbinnen de goederen bij het douanekantoor van bestemming moeten worden aangebracht; |
c) |
het aantal en de individuele kenmerken van de verzegelingen, indien van toepassing. |
3. De toegelaten afzender kan het begeleidingsdocument douanevervoer of het begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid pas afdrukken nadat hij de kennisgeving van de vrijgave van de goederen voor de regeling Uniedouanevervoer van het douanekantoor van vertrek heeft ontvangen. Tot de datums waarop de upgrade van het NCTS zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, moet de toegelaten afzender deze documenten echter afdrukken.
Artikel 315
Formaliteiten voor door een toegelaten geadresseerde ontvangen goederen die worden vervoerd in het kader van de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek)
1. Wanneer de goederen op een in de vergunning aangewezen plaats aankomen zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek, moet de toegelaten geadresseerde:
a) |
het douanekantoor van bestemming onmiddellijk informeren over de aankomst van de goederen en over eventuele onregelmatigheden of voorvallen die zich tijdens het vervoer hebben voorgedaan; |
b) |
wachten met lossing totdat hij toestemming daartoe van het douanekantoor van bestemming heeft ontvangen; |
c) |
na het lossen de resultaten van het onderzoek van de goederen en alle andere relevante informatie met betrekking tot het lossen onmiddellijk in zijn administratie vermelden; |
d) |
het douanekantoor van bestemming informeren over de resultaten van het onderzoek van de goederen en eventuele onregelmatigheden, uiterlijk op de derde dag volgende op de dag waarop hij toestemming heeft gekregen voor het lossen van de goederen. |
2. Wanneer het douanekantoor van bestemming een kennisgeving van aankomst van de goederen in de bedrijfsruimten van de toegelaten geadresseerde heeft ontvangen, deelt het kantoor de aankomst van de goederen aan het douanekantoor van vertrek mee.
3. Wanneer het douanekantoor van bestemming de resultaten van het onderzoek van de goederen zoals bedoeld in lid 1, onder d), heeft ontvangen, zendt het de controleresultaten naar het douanekantoor van vertrek, uiterlijk op de zesde dag volgende op de dag waarop de goederen bij de toegelaten geadresseerde zijn afgeleverd.
Artikel 316
Het beëindigen van de regeling Uniedouanevervoer voor goederen die door een toegelaten geadresseerde zijn ontvangen
(Artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek)
1. De houder van de regeling wordt geacht aan zijn verplichtingen te hebben voldaan en de regeling douanevervoer wordt geacht in overeenstemming met artikel 233, lid 2, van het wetboek te zijn beëindigd wanneer de goederen binnen de overeenkomstig artikel 297, lid 1, van deze verordening vastgestelde termijn ongeschonden bij de toegelaten geadresseerde op een in de vergunning aangewezen plaats zijn aangebracht, zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek.
2. Op verzoek van de vervoerder geeft de toegelaten geadresseerde een ontvangstbewijs af waaruit blijkt dat de goederen zijn aangekomen op een in de vergunning aangewezen plaats zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek en waarin wordt verwezen naar het MRN van het Uniedouanevervoer. Het ontvangstbewijs wordt verstrekt met gebruikmaking van het formulier in bijlage 72-03.
Artikel 317
Formaliteiten voor het gebruik van een verzegeling van een bijzonder model
(Artikel 233, lid 4, onder c), van het wetboek)
1. Verzegelingen van een bijzonder model moeten voldoen aan de vereisten in artikel 301, lid 1, van deze verordening.
Wanneer de verzegelingen door een bevoegde instantie zijn gecertificeerd overeenkomstig ISO-norm 17712:2013 „Vrachtcontainers — Mechanische afdichtingen”, worden deze verzegelingen geacht aan deze vereisten te voldoen.
Bij containervervoer wordt zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van verzegelingen met hoge veiligheidskenmerken.
2. De verzegeling van een bijzonder model is voorzien van een van de volgende vermeldingen:
a) |
de naam van de persoon die in overeenstemming met artikel 233, lid 4, onder c), van het wetboek gemachtigd is voor het gebruik ervan; |
b) |
een overeenkomstige afkorting of code op basis waarvan de douaneautoriteit van de lidstaat van vertrek de betrokkene kan identificeren. |
3. De houder van de regeling vermeldt het aantal en de individuele kenmerken van de verzegelingen van een bijzonder model op de aangifte voor douanevervoer en brengt de verzegelingen uiterlijk bij de vrijgave van de goederen voor de regeling Uniedouanevervoer aan.
Artikel 318
Douanetoezicht voor het gebruik van een verzegeling van een bijzonder model
(Artikel 233, lid 4, onder c), van het wetboek)
De douaneautoriteit:
a) |
informeert de Commissie en de douaneautoriteiten van de andere lidstaten over de verzegelingen van een bijzonder model voor het gebruik waarvan zij toestemming heeft gegeven en over verzegelingen van een bijzonder model die zij vanwege onregelmatigheden of technische gebreken besloten heeft niet goed te keuren; |
b) |
beoordeelt de verzegelingen van een bijzonder model voor het gebruik waarvan zij toestemming heeft gegeven opnieuw, als zij verneemt dat een andere autoriteit besloten heeft een specifieke verzegeling van een bijzonder model niet goed te keuren; |
c) |
neemt deel aan een onderling overleg met als doel om tot een gemeenschappelijk oordeel te komen; |
d) |
houdt toezicht op het gebruik van verzegelingen van een bijzonder model door personen die in overeenstemming met artikel 197 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 daartoe gemachtigd zijn. |
Indien noodzakelijk kunnen de Commissie en de lidstaten in onderlinge overeenstemming een gemeenschappelijk nummeringssysteem vastleggen en het gebruik van gemeenschappelijke veiligheidskenmerken en technologie definiëren.
Artikel 319
Raadpleging voorafgaand aan de vergunningen om een elektronisch vervoersdocument als aangifte voor douanevervoer voor vervoer door de lucht of over zee te gebruiken
(Artikel 22 van het wetboek)
Na te hebben onderzocht of de vergunning voldoet aan de respectieve voorwaarden in artikel 191 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en de voorwaarden in artikel 199 van die gedelegeerde verordening voor vervoer door de lucht of in artikel 200 van die gedelegeerde verordening voor vervoer over zee, raadpleegt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de douaneautoriteit van de luchthavens van vertrek en bestemming in het geval van vervoer door de lucht of de douaneautoriteit van de havens van vertrek en bestemming in het geval van vervoer over zee.
De raadplegingstermijn wordt vastgesteld op 45 dagen, te rekenen vanaf de in artikel 15 bedoelde mededeling van de douaneautoriteit die bevoegd is om te beschikken op de voorwaarden en criteria die door de geraadpleegde douaneautoriteit moeten worden onderzocht.
Artikel 320
Formaliteiten voor het gebruik van een elektronisch vervoersdocument als aangifte voor douanevervoer voor vervoer door de lucht of over zee
(Artikel 233, lid 4, onder e), van het wetboek)
1. De goederen worden voor de regeling Uniedouanevervoer vrijgegeven wanneer de gegevens van het elektronische vervoersdocument beschikbaar zijn gesteld aan het douanekantoor van vertrek op de luchthaven in het geval van vervoer door de lucht of aan het douanekantoor van vertrek in de haven in het geval van vervoer over zee, op de in de vergunning voorgeschreven wijze.
2. Wanneer de goederen onder de regeling Uniedouanevervoer worden geplaatst, vermeldt de houder van de regeling in het elektronisch vervoersdocument de toepasselijke code naast alle artikelen.
3. De regeling Uniedouanevervoer is beëindigd wanneer de goederen bij het douanekantoor van bestemming op de luchthaven zijn aangebracht in het geval van vervoer door de lucht of bij het douanekantoor van bestemming in de haven in het geval van vervoer over zee, en de gegevens van het elektronische vervoersdocument aan dat douanekantoor beschikbaar zijn gesteld op de in de vergunning voorgeschreven wijze.
4. De houder van de regeling stelt de douanekantoren van vertrek en van bestemming onmiddellijk van alle overtredingen en onregelmatigheden in kennis.
5. De regeling Uniedouanevervoer wordt geacht te zijn aangezuiverd, tenzij de douaneautoriteiten informatie hebben ontvangen of hebben vastgesteld dat de regeling niet naar behoren is beëindigd.
Artikel 321
Vervoer via een vaste transportinrichting en de werking van de regeling Uniedouanevervoer
(Artikel 226, lid 3, onder a), en artikel 227, lid 2, onder a), van het wetboek)
1. Wanneer de via een vaste transportinrichting vervoerde goederen via deze inrichting het douanegebied van de Unie binnenkomen, worden deze goederen bij het binnenkomen van dat douanegebied geacht onder de regeling Uniedouanevervoer te zijn geplaatst.
2. Wanneer de goederen al aanwezig zijn op het douanegebied van de Unie en via een vaste transportinrichting worden vervoerd, worden deze goederen geacht onder de regeling Uniedouanevervoer te zijn geplaatst wanneer zij in de vaste transportinrichting zijn geplaatst.
3. Wanneer de goederen via vaste transportinrichtingen worden vervoerd, is voor de toepassing van de regeling Uniedouanevervoer de houder van de regeling de exploitant van de vaste transportinrichting die gevestigd is in de lidstaat over wiens grondgebied de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen in het in lid 1 bedoelde geval, of de exploitant van de vaste transportinrichting in de lidstaat waarin het vervoer begint in het in lid 2 bedoelde geval.
De houder van de regeling en de douaneautoriteit bereiken overeenstemming over de methoden voor het douanetoezicht op de vervoerde goederen.
4. Voor de toepassing van artikel 233, lid 3, van het wetboek wordt de exploitant van de vaste transportinrichting die is gevestigd in de lidstaat over wiens grondgebied de goederen per vaste transportinrichting worden vervoerd, geacht de vervoerder te zijn.
5. De regeling Uniedouanevervoer wordt geacht te zijn beëindigd wanneer de desbetreffende vermelding is aangebracht in de bedrijfsadministratie van de geadresseerde of de exploitant van een vaste transportinrichting waaruit blijkt dat de per vaste inrichting vervoerde goederen:
a) |
bij de installatie van de geadresseerde zijn aangekomen; |
b) |
in het distributienetwerk van de geadresseerde zijn opgenomen of |
c) |
het douanegebied van de Unie hebben verlaten. |
HOOFDSTUK 4
Specifieke bestemming
Artikel 322
Aanzuivering van de regeling tijdelijke invoer in gevallen met betrekking tot middelen voor het vervoer per spoor, laadborden en containers
(Artikel 215 van het wetboek)
1. Voor middelen voor het vervoer per spoor die gemeenschappelijk worden gebruikt op grond van een overeenkomst tussen Unie- en niet-Unievervoerders die vervoerdiensten per spoor verrichten, kan de regeling tijdelijke invoer worden aangezuiverd wanneer vervoermiddelen van dezelfde soort of van dezelfde waarde worden uitgevoerd of wederuitgevoerd als de vervoermiddelen die aan een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon ter beschikking werden gesteld.
2. Voor laadborden kan de regeling tijdelijke invoer worden aangezuiverd wanneer laadborden van dezelfde soort of van dezelfde waarde worden uitgevoerd of wederuitgevoerd als de laadborden die onder de regeling werden geplaatst.
3. Voor containers kan de regeling tijdelijke invoer worden aangezuiverd in overeenstemming met de overeenkomst inzake de douaneregeling voor containers die in het internationale vervoer in poolverband worden gebruikt (21), wanneer containers van dezelfde soort of van dezelfde waarde worden uitgevoerd of wederuitgevoerd als de containers die onder de regeling werden geplaatst.
Artikel 323
Bijzondere aanzuivering van goederen voor evenementen of voor de verkoop
(Artikel 215 van het wetboek)
Met het oog op de aanzuivering van de regeling tijdelijke invoer met betrekking tot goederen zoals bedoeld in artikel 234, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met uitzondering van goederen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/118/EG, wordt het verbruik, de vernietiging of de kosteloze verdeling van die goederen tijdens het evenement als wederuitvoer beschouwd op voorwaarde dat de hoeveelheid van de goederen overeenstemt met de aard van het evenement, het aantal bezoekers en de bijdrage van de houder van de regeling aan het evenement.
HOOFDSTUK 5
Veredeling
Artikel 324
Bijzondere gevallen van aanzuivering van de regeling actieve veredeling IM/EX
(Artikel 215 van het wetboek)
1. Met het oog op de aanzuivering van de regeling actieve veredeling IM/EX wordt het volgende als wederuitvoer aangemerkt:
a) |
de veredelingsproducten worden geleverd aan personen die vrijstelling van rechten bij invoer genieten krachtens het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer, het Verdrag van Wenen van 24 april 1963 inzake consulaire betrekkingen, of het Verdrag van New York van 16 december 1969 inzake speciale missies zoals bedoeld in artikel 128, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad (22); |
b) |
de veredelingsproducten worden geleverd aan de op het grondgebied van een lidstaat gelegerde strijdkrachten van andere landen, wanneer deze lidstaat bijzondere vrijstelling van rechten bij invoer verleent overeenkomstig artikel 131, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1186/2009; |
c) |
de levering van luchtvaartuigen; |
d) |
de levering van ruimtevaartuigen en de daarbij behorende uitrusting; |
e) |
de levering van hoofdveredelingsproducten waarvoor het „erga omnes”-invoerrecht „vrij” is of waarvoor een luchtwaardigheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1147/2002 van de Raad (23) is afgegeven; |
f) |
de verwijdering, volgens de daarvoor geldende voorschriften, van secundaire veredelingsproducten waarvan de vernietiging onder douanetoezicht om milieuredenen verboden is. |
2. Lid 1 is niet van toepassing:
a) |
wanneer niet-Uniegoederen die onder de regeling actieve veredeling IM/EX zijn geplaatst, onderworpen zouden zijn aan een landbouwpolitieke of handelspolitieke maatregel, een voorlopig of definitief antidumpingrecht, een compenserend recht, een vrijwaringsmaatregel of een aanvullend recht dat voortvloeit uit een schorsing van concessies indien zij werden aangegeven voor het vrije verkeer; |
b) |
wanneer een douaneschuld zou zijn ontstaan overeenkomstig artikel 78, lid 1 van het wetboek voor niet van oorsprong zijnde goederen die onder de regeling actieve veredeling IM/EX zijn geplaatst indien de houder van de vergunning voornemens is de veredelingsproducten weder uit te voeren. |
3. In het geval van lid 1, onder c), staat het controlekantoor toe dat de regeling actieve veredeling IM/EX wordt aangezuiverd zodra de onder de regeling geplaatste goederen voor de eerste maal voor de vervaardiging, herstelling inclusief onderhoud, wijziging of ombouw van luchtvaartuigen of delen daarvan zijn gebruikt, op voorwaarde dat het aan de hand van de administratie van de houder van de regeling mogelijk is te controleren dat de regeling naar behoren wordt toegepast.
4. In het geval van lid 1, onder d), staat het controlekantoor toe dat de regeling actieve veredeling IM/EX wordt aangezuiverd zodra de onder de regeling geplaatste goederen voor de eerste maal voor de vervaardiging, herstelling inclusief onderhoud, wijziging of ombouw van satellieten, lanceerinstallaties ervan, gronduitrusting en delen daarvan zijn gebruikt, op voorwaarde dat het aan de hand van de administratie van de houder van de regeling mogelijk is te controleren dat de regeling naar behoren wordt toegepast.
5. In het geval van lid 1, onder e), staat het controlekantoor toe dat de regeling actieve veredeling IM/EX wordt aangezuiverd zodra de onder de regeling geplaatste goederen voor de eerste maal zijn gebruikt in de veredeling betreffende de geleverde veredelingsproducten of betreffende delen daarvan, op voorwaarde dat het aan de hand van de administratie van de houder van de regeling mogelijk is te controleren dat de regeling naar behoren wordt toegepast.
6. In het geval van lid 1, onder f), toont de houder van de regeling actieve veredeling aan dat aanzuivering van de regeling actieve veredeling IM/EX overeenkomstig de normale voorschriften onmogelijk of economisch niet verantwoord is.
Artikel 325
Veredelingsproducten of goederen die geacht worden in het vrije verkeer te zijn gebracht
(Artikel 215 van het wetboek)
1. Wanneer in de vergunning voor actieve veredeling IM/EX is bepaald dat veredelingsproducten of onder de regeling geplaatste goederen worden geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht indien zij niet onder een volgende douaneregeling zijn geplaatst of zijn wederuitgevoerd bij het verstrijken van de aanzuiveringstermijn, wordt de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen geacht te zijn ingediend en aanvaard en worden de goederen geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht op de datum waarop de aanzuiveringstermijn verstrijkt.
2. In de in lid 1 bedoelde gevallen worden de producten of de goederen die onder de regeling actieve veredeling IM/EX zijn geplaatst, Uniegoederen op het tijdstip dat zij op de markt worden gebracht.
TITEL VIII
GOEDEREN DIE HET DOUANEGEBIED VAN DE UNIE VERLATEN
HOOFDSTUK 1
Formaliteiten voorafgaand aan het uitgaan van goederen
Artikel 326
Elektronisch systeem voor het uitgaan van de goederen
(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)
Voor de verwerking en uitwisseling van informatie in verband met de uitgang van goederen uit het douanegebied van de Unie wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
De eerste alinea van dit artikel is van toepassing met ingang van de datums waarop het DWU AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold.
Artikel 327
Goederen die niet zijn gedekt door een aangifte vóór vertrek
(Artikel 267 van het wetboek)
Wanneer wordt vastgesteld dat goederen die het douanegebied van de Unie zullen verlaten niet zijn gedekt door een aangifte vóór vertrek, moet voor het uitgaan van de goederen een dergelijke aangifte worden ingediend, tenzij ontheffing van de verplichting om een dergelijke aangifte in te dienen van toepassing is.
Artikel 328
Risicoanalyse
(Artikel 264 van het wetboek)
1. Voordat de goederen worden vrijgegeven, wordt er een risicoanalyse verricht binnen een termijn die overeenkomt met de periode tussen het einde van de termijn voor het indienen van de aangifte vóór vertrek zoals bepaald in artikel 244 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en het laden of het vertrek van de goederen, indien van toepassing.
2. Wanneer een ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen van toepassing is overeenkomstig artikel 245 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, wordt bij het aanbrengen van de goederen een risicoanalyse verricht op basis van de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer voor deze goederen of, indien deze niet beschikbaar is, op basis van andere beschikbare informatie over de goederen.
HOOFDSTUK 2
Formaliteiten bij het uitgaan van goederen
Artikel 329
Vaststelling van het douanekantoor van uitgang
(Artikel 159, lid 3, van het wetboek)
1. Tenzij de leden 2 tot en met 7 van toepassing zijn, is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie verlaten voor een bestemming buiten dat gebied.
2. In het geval van goederen die het douanegebied van de Unie verlaten via een vaste transportinrichting, is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor van uitvoer.
3. Wanneer de goederen worden geladen op een schip of een luchtvaartuig voor vervoer naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie, is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het schip of luchtvaartuig worden geladen.
4. Wanneer de goederen worden geladen op een schip dat geen lijndienst onderhoudt zoals bedoeld in artikel 120 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het schip worden geladen.
5. Wanneer goederen na vrijgave voor uitvoer onder een regeling extern douanevervoer worden geplaatst, is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor van vertrek van de regeling douanevervoer.
6. Wanneer goederen na vrijgave voor uitvoer onder een andere regeling douanevervoer dan de regeling extern douanevervoer worden geplaatst, is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor van vertrek van de regeling douanevervoer, op voorwaarde dat aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
het douanekantoor van bestemming van het douanevervoer is gelegen in een land dat deelneemt aan het gemeenschappelijk douanevervoer; |
b) < |