EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R1558

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1558 van de Commissie van 22 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad met de instelling van een scorebord van indicatoren voor de toepassing van de EU-garantie

OJ L 244, 19.9.2015, p. 20–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2015/1558/oj

19.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 244/20


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1558 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 2015

tot aanvulling van Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad met de instelling van een scorebord van indicatoren voor de toepassing van de EU-garantie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (1), en met name artikel 7, lid 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De projecten van de Europese Investeringsbank („EIB”) die met de EU-garantie in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen („EFSI”) worden gesteund, moeten worden beoordeeld overeenkomstig de door de EIB gevolgde beoordelings- en due-diligenceprocedures, met inbegrip van het uit drie pijlers bestaande kader voor de toetsing van de meerwaarde van projecten („3PVA”).

(2)

De beoordeling van dergelijke projecten moet worden verricht aan de hand van een scorebord van indicatoren dat op het 3PVA van de EIB berust. Met behulp van een dergelijk scorebord moet het mogelijk worden om het EFSI op efficiënte wijze te implementeren en tegelijk te voorzien in hoge kwaliteitsbeoordelingsnormen.

(3)

Het scorebord van indicatoren moet ervoor zorgen dat de EU-garantie wordt ingezet voor projecten met een hogere meerwaarde.

(4)

Wanneer de bestuursorganen van de EIB besluiten tot herziening van het 3PVA van de EIB, moeten de Commissie en de EIB onverwijld nagaan of het scorebord van indicatoren in het licht van het herziene 3PVA moet worden geëvalueerd en zo nodig moet worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij deze verordening is een in artikel 7 van Verordening (EU) 2015/1017 bedoeld scorebord van indicatoren opgenomen dat het investeringscomité van het EFSI moet gebruiken voor een onafhankelijke en transparante beoordeling van het mogelijke en feitelijke gebruik van de EU-garantie.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.


BIJLAGE

Scorebord van indicatoren

1.   Algemene beginselen

Het scorebord van indicatoren (hierna het „scorebord” genoemd) is een instrument dat het in het kader van artikel 7, leden 7 tot en met 12, van Verordening (EU) 2015/1017 opgerichte investeringscomité moet gebruiken voor de beoordeling van de meerwaarde van een verrichting die door de EIB kan worden gefaciliteerd in het kader van de EU-garantie (1). Het is een instrument waarmee het investeringscomité het gebruik van de EU-garantie prioriteert voor verrichtingen met hogere scores en een hogere meerwaarde. De EIB berekent de scores en indicatoren vooraf en monitort de resultaten bij voltooiing van een project. Het investeringscomité ontvangt de scores van de relevante pijlers en de waarde van elke indicator.

Het scorebord bestaat uit vier pijlers:

pijler 1: bijdrage aan de EFSI-beleidsdoelstellingen,

pijler 2: kwaliteit en degelijkheid van het project,

pijler 3: technische en financiële bijdrage,

pijler 4: aanvullende indicatoren.

Omdat elke pijler een eigen terrein bestrijkt, moeten ze elk op zich worden beoordeeld zonder dat de resultaten worden samengevoegd tot één rating. Het investeringscomité hecht bij de prioritering van projecten evenveel belang aan elke pijler ongeacht of de individuele pijler een numerieke score bevat of bestaat uit kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren zonder score. Overeenkomstig artikel 7, lid 14, van de EFSI-verordening moet dit scorebord door het investeringscomité worden gebruikt voor een onafhankelijke en transparante beoordeling van het mogelijke en daadwerkelijke gebruik van de EU-garantie, zulks onverminderd en in aanvulling op de toetsing van potentiële projecten door het investeringscomité in het kader van artikel 7, lid 7, van de EFSI-verordening.

2.   Scorebord

Elke EFSI-verrichting krijgt een rating voor elk van de vier pijlers. De rating wordt berekend op basis van de punten voor een aantal indicatoren in elke pijler. Daarbij wordt de volgende schaal gebruikt:

Punten

Rating pijler 2

Rating pijlers 1 en 3

0-49

Marginaal

Laag

50-99

Aanvaardbaar

Matig

100-149

Goed

Significant

≥ 150

Uitstekend

Hoog

Pijler 4 bevat aanvullende indicatoren van kwantitatieve of kwalitatieve aard die niet in een individuele rating worden samengevat.

Pijler 1: bijdrage aan de EFSI-beleidsdoelstellingen

In pijler 1 wordt de verrichting beoordeeld op de consistentie ervan met en de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de algemene EFSI-doelstellingen zoals beschreven in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1017. De algehele beoordeling in pijler 1 berust op de bijdrage die met de verrichting wordt geleverd, en wordt uitgedrukt in de rating „laag”, „matig”, „significant” of „hoog”.

De beoordeling berust op de volgende dimensies:

—   „Bijdrage aan de EFSI-doelstellingen”: Alle projecten moeten bijdragen aan ten minste één algemene doelstelling in het kader van het EFSI. Projecten met een lage beleidsprioriteit, zoals een niet-prioritaire TEN-weg, krijgen een lage rating.

—   „Kerndoelstellingen”: In artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1017 wordt bij elke algemene beleidsdoelstelling een aantal kernbeleidsgebieden genoemd die van bijzonder belang worden geacht. Projecten in deze kernbeleidsgebieden schuiven één gradatie omhoog in de ratingschaal. Specifieke kenmerken van het project die in een zeer grote bijdrage resulteren, zoals demonstratieprojecten en projecten die een aanzienlijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van Europa 2020, worden ook in het ratingproces meegewogen. Projecten die aan meerdere doelstellingen voldoen, bijvoorbeeld horizontale cohesie-/klimaatprojecten, schuiven extra ratinggradaties omhoog.

Er wordt gebruikgemaakt van één indicator met vier ratingniveaus. Voor de berekening van de totale rating worden voor elke ratinggradatie ten hoogste 50 punten toegewezen. Na optelling van de punten (zonder weging) valt het project vervolgens in de categorie „laag” (minder dan 50 punten), „matig” (50-99 punten), „significant” (100-149 punten) en „hoog” (150 punten en meer).

Pijler 2: kwaliteit en soliditeit van het project

Pijler 2 is opgebouwd uit een aantal indicatoren voor de evaluatie van de kwaliteit en soliditeit van de verrichting. Voor investeringen in individuele projecten geldt een andere aanpak dan voor investeringen die worden gedaan met leningen die via een intermediair lopen en meerdere begunstigden hebben.

Het is de bedoeling om bij de beoordeling van „individuele projecten” de volgende dimensies en resulterende indicatoren toe te passen:

—   „groei” (indicator 1 — minimaal 0 en maximaal 100 punten): De bijdrage van een project aan duurzame groei hangt af van de sociaaleconomische kosten- en bateneffecten ervan. Zo mogelijk wordt de economische rentabiliteit („ERR”) gekwantificeerd aan de hand van de economische best practice. Daarin wordt uitgegaan van de sociaaleconomische kosten en baten van een project, inclusief de overloopeffecten ervan (zoals positieve effecten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en innovatie, klimaatvoordelen op lange termijn, arbeidsmarkteffecten en negatieve milieueffecten). Van sommige projecten is de ERR echter moeilijk te ramen. In een aantal sectoren is bijvoorbeeld de naleving van EU-normen de sturende factor en gaat het primair om de vaststelling van de minst dure oplossing en niet zozeer om de beoordeling van het totale economische rendement (te denken valt aan de behandeling van water en afval). Voor deze sectoren berust de kwaliteitsbeoordeling op sectorbenchmarks. Voor verrichtingen rond kaderleningen berust de beoordeling hoofdzakelijk op de investeringsstrategie en -criteria van de promotor.

Over het algemeen bedraagt het vereiste „horderendement” (hurdle rate) bij EIB-financiering 5 %. Voor een standaardproject wordt een ERR van 5 à 7 % „aanvaardbaar”, van 7 à 10 % „goed” en van meer dan 10 % „uitstekend” geacht. De resultatenindeling wordt echter ook bepaald door sectorale overwegingen. Sectoren die thans ecologisch minder duurzaam worden geacht (zoals bepaalde vervoertakken) worden alleen gefinancierd als ze vanuit het oogpunt van economisch belang als „goed” worden aangemerkt. Met andere woorden, het ERR moet ten minste 7 % bedragen. Daarentegen worden geselecteerde projecten die op lange termijn klimaatvoordelen opleveren, met de invoering van de categorie „marginaal” al financierbaar geacht als ze een ERR van 3,5 à 5 % opleveren. De rating voor projecten in de particuliere sector wordt op grond van het risico/rendementsprofiel ervan vastgesteld op „marginaal” bij een rendement van 5 à 7 %, „aanvaardbaar” bij 7 à 10 %, „goed” bij 10 à 15 % en „uitstekend” bij een ERR van meer dan 15 %. Bij de berekening van het ERR wordt ten volle rekening gehouden met positieve en negatieve externaliteiten, zoals milieu- en klimaatveranderingsaspecten. Het bestuur mag het horderendement aanpassen als het aantoonbaar niet strookt met het economisch te verdedigen niveau en met inachtneming van de economische situatie op lange termijn;

—   „slagkracht van de promotor” (indicator 2 — minimaal 0 en maximaal 30 punten): Deze slagkracht wordt beoordeeld met een kwalitatieve toetsing van het vermogen van de promotor om het project tijdig en efficiënt uit te voeren, mede gelet op de relevante institutionele context en eventuele technische bijstand. Dit is met name van belang bij kaderleningen waarbij de prioriteringscriteria, de capaciteit/slagkracht om een project uit te voeren en te controleren, en de monitoring- en controlesystemen worden beoordeeld, alsmede de wijze waarop wordt omgegaan met milieu-, concurrentie- en aanbestedingsvereisten;

—   „duurzaamheid” (indicator 3 — minimaal 0 en maximaal 30 punten): De EIB-normen schrijven voor dat een project niet alleen economisch levensvatbaar en dus bevorderlijk voor de groei, maar ook ecologisch en sociaal duurzaam moet zijn. Het is van essentieel belang dat hoge sociale en milieunormen worden aangehouden. Deze worden beoordeeld aan de hand van de gedetailleerde richtsnoeren van het Environmental and Social Practices Handbook (2);

—   „werkgelegenheid” (indicator 4 — minimaal 0 en maximaal 40 punten): De werkgelegenheidsindicator heeft betrekking op de werkgelegenheid in de bouw- of aanlegfase en in de exploitatiefase. Het aantal werknemers dat tijdens de bouw of aanleg nodig is, wordt geraamd met sectorspecifieke coëfficiënten. De beoordeling van het aantal werknemers dat voor de exploitatie nodig is, wordt verricht door de projectanalisten die het project toetsen aan de ervaring die in de sector is opgedaan. In de onderstaande tabel wordt de werkgelegenheid uitgesplitst naar bouw-/aanlegfase en exploitatiefase. Bij projecten die in de bouw- of aanlegfase arbeidsintensief zijn, valt te denken aan civiele werken (met name geografisch verspreide herstelwerkzaamheden), energie-efficiëntie en bosbouw. Industriële projecten gaan juist gepaard met een grotere werkgelegenheid in de exploitatiefase.

De totale rating van pijler 2 wordt voor een individueel project berekend door de punten van de vier hierboven geschetste subcategorieën op te tellen, en varieert van „marginaal” (minder dan 50 punten), „aanvaardbaar” (50-99 punten), „goed” (100-149 punten) tot „uitstekend” (150 punten en meer).

Leningen die via een intermediair lopen en meerdere begunstigden hebben („Multi Beneficiary Intermediated Loans — MBIL”), worden in pijler 2 beoordeeld op de capaciteit en effectiviteit van de financiële en andere entiteiten (waaronder stimuleringsinstellingen) om als intermediair te fungeren. De evaluatie berust op de volgende drie onafhankelijke indicatoren:

capaciteit en soliditeit van de intermediair en kwaliteit van de operationele omgeving;

verbetering van de toegang tot financiering en van de financieringsvoorwaarden, ook voor de eindbegunstigden;

werkgelegenheid op het niveau van de eindbegunstigden.

De punten voor de indicatoren van de verschillende subcategorieën worden zonder weging opgeteld zodat de totale rating voor het project kan worden vastgesteld: „marginaal” (minder dan 50 punten), „aanvaardbaar” (50-99 punten), „goed” (100-149 punten) of „uitstekend” (150 punten en meer).

Pijler 3: technische en financiële bijdrage aan het project

Pijler 3 is gericht op de waarde die door de betrokkenheid van de EIB en de steun uit het EFSI zelf wordt gecreëerd in de vorm van financiële en niet-financiële voordelen voor het project. Deze specifieke bijdrage wordt beoordeeld aan de hand van drie indicatoren die elk complementaire dimensies van de meerwaarde meten:

—   „financiële bijdrage”: verbetering van de financieringsvoorwaarden van de tegenpartij in vergelijking met alternatieve financieringsbronnen (lagere rente en/of langere looptijd);

—   „financiële facilitering”: verhoging van de efficiëntie van de steun van andere belanghebbenden, genereren van middelen van derden, met name uit de particuliere sector, signaalwerking voor overige kredietverleners);

—   „EIB-bijdrage en –advies”: verlening van niet-financiële diensten in de vorm van input van deskundigen/overdracht van kennis om de uitvoering van het project te vergemakkelijken, de institutionele capaciteit te versterken en advies te verlenen over financiële structurering. Een en ander kan worden verleend via de Europese investeringsadvieshub en andere bestaande adviesfaciliteiten als Jaspers, Elena of Innovfin Advisory-diensten in het kader van Horizon 2020, of met andere middelen, bijvoorbeeld de facilitering van de uitvoering van een project.

Elke indicator wordt onafhankelijk geratet aan de hand van de bestaande consistente en goed gedocumenteerde EIB-methodiek die van tijd wordt kan worden gewijzigd. Evenals bij pijler 1 loopt de rating uiteen van „laag” tot „hoog”. De punten voor elke indicator worden zonder weging opgeteld zodat de totale rating voor het project in deze pijler kan worden vastgesteld: „laag” (minder dan 50 punten), „matig” (50-99 punten), „significant” (100-149 punten) of „hoog” (150 punten en meer).

Pijler 4: aanvullende indicatoren

Het scorebord wordt aangevuld met de volgende, voor elke verrichting op te geven indicatoren waarin essentiële horizontale aspecten van de EIB-verrichtingen in het kader van het EFSI worden gevangen:

additionaliteit. Aangegeven wordt of de verrichting een speciale activiteit of een normale verrichting is. Bij normale verrichtingen wordt nader uitgelegd waarom er sprake is van additionaliteit in de zin van artikel 5 van Verordening (EU) 2015/1017;

een reeks indicatoren voor de macro-economische omgeving waarin het project plaatsvindt. Op basis van die indicatoren kunnen de leden van het investeringscomité onder meer beoordelen wat de potentiële gevolgen zijn voor de economische verschillen in de Unie en voor het groeipotentieel op lange termijn: i) indicatoren voor de investeringssituatie, ii) de output gap die op basis van de door de Raad (Ecofin) goedgekeurde productiefunctiemethodiek wordt berekend, iii) de potentiële bbp-groei, iv) werkgelegenheidsindicatoren: het werkloosheidspercentage, de jaar-op-jaar-mutatie van het werkloosheidspercentage en een vergelijking met het EU-gemiddelde, v) de samengestelde kosten van de leenindicator voor niet-financiële vennootschappen of, wanneer deze niet beschikbaar zijn, de bancaire rente voor niet-financiële vennootschappen. In het licht van deze indicaties schenkt het investeringscomité bijzondere aandacht aan projecten die leiden tot een verkleining van de economische verschillen in de Unie;

verwacht multipliereffect van de EFSI-interventie;

gemobiliseerd bedrag aan private financiering;

samenwerking met nationale stimuleringsbanken en facilitering van investeringsplatformen;

cofinanciering met Europese structuur- en investeringsfondsen;

cofinanciering met andere EU-instrumenten (Horizon 2020, financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen enz.);

gerealiseerde energie-efficiëntie (voor relevante verrichtingen);

klimaatactie-indicator (voor relevante verrichtingen).


(1)  Het scorebord heeft geen betrekking op de in artikel 10, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2015/1017 bedoelde verrichtingen.

(2)  http://www.eib.org/attachments/strategies/environmental_and_social_practices_handbook_en.pdf


Top