EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015D1499

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 van de Commissie van 3 september 2015 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6058)

OJ L 234, 8.9.2015, p. 10–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2018

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2015/1499/oj

8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/10


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/1499 VAN DE COMMISSIE

van 3 september 2015

tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6058)

(Slechts de versie in de Nederlandse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1) en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien een lidstaat voornemens is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid mest op of in de bodem te brengen dan is bepaald in punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG, moet deze hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het verwezenlijken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet deze hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiseizoenen en gewassen met een hoge stikstofopname.

(2)

Op 29 juli 2011 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU (2) vastgesteld waarbij België de toestemming kreeg om toe te staan dat in het Vlaamse Gewest onder bepaalde voorwaarden tot 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem wordt gebracht op percelen met gras en maïs met gras als ondervrucht en met gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en suiker- of voederbieten.

(3)

De bij Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU verleende afwijking had betrekking op ongeveer 2 970 landbouwers en 82 820 ha land en is verstreken op 31 december 2014.

(4)

Op 7 april 2015 heeft België voor het Vlaamse Gewest bij de Commissie een verzoek ingediend tot vernieuwing van de afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG.

(5)

De gevraagde afwijking heeft betrekking op het voornemen van België om in Vlaanderen specifieke bedrijven toestemming te geven tot het op of in de bodem brengen van tot 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee en verwerkte varkensmest op percelen met gras, met gras gemengd met klaver, met maïs met gras als ondervrucht en met gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest en verwerkte varkensmest op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en bieten.

(6)

Uit de informatie die België in het kader van de bij Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU verleende afwijking heeft verstrekt, blijkt dat de afwijking niet heeft geleid tot een verslechtering van de kwaliteit van het water. Uit het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen — een verslag gebaseerd op de verslagen van de lidstaten voor de periode 2008-2011 (3) — blijkt dat in het Vlaamse Gewest ongeveer 78 % van de meetstations voor grondwater gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l hebben gemeten en 63 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Uit de meetresultaten blijkt dat de nitraatconcentraties in grondwater zijn gedaald in vergelijking met de vorige verslagperiode (2004-2007). Wat de oppervlaktewateren betreft, heeft 93 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l gemeten en 70 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Uit de resultaten van de meeste meetstations blijkt dat de nitraatconcentraties in de oppervlaktewateren een neerwaartse tendens vertonen. In de verslagperiode 2008-2011 is ongeveer 80 % van de rivieren en alle zoete en overgangswateren als eutroof of hypertroof geclassificeerd.

(7)

Vlaanderen heeft de volgende waterkwaliteitsdoelen gesteld die tijdens de actieprogrammaperiode 2015-2018 moeten worden gehaald. Voor oppervlaktewater moet in 95 % van de meetpunten van het landbouwmonitoringsnetwerk een nitraatconcentratie van minder dan 50 mg per liter worden gehaald; voor ondiep grondwater, dat een lagere herstelsnelheid heeft, zal de gemiddelde nitraatconcentratie ten opzichte van het gemiddelde niveau van 40 mg nitraat per liter in 2010, met 20 % moeten afnemen; In de hydrogeologisch homogene zones waar de nitraatconcentraties in ondiepe grondwateren gemiddeld meer dan 50 mg nitraat per liter bedragen, moet de gemiddelde concentratie met 5 mg per liter afnemen.

(8)

Om deze doelen te bereiken, heeft Vlaanderen een verscherpt actieprogramma voor de periode 2015-2018 vastgesteld. Aan het einde van de winter 2016-2017 zal het beleid worden getoetst om na te gaan welke extra verscherpte maatregelen eventueel kunnen worden genomen om te verzekeren dat de gestelde doelen inzake waterkwaliteit worden gehaald. De wetgeving waarbij Richtlijn 91/676/EEG voor het Vlaamse Gewest wordt omgezet, het „Decreet houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen” (4) (hierna „het mestdecreet” genoemd), is op 12 juni 2015 gewijzigd (5) overeenkomstig het actieprogramma voor de periode 2015-2018 en is van toepassing in combinatie met dit besluit.

(9)

Het mestdecreet is op het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest van toepassing.

(10)

In het mestdecreet is voorzien in grenswaarden voor het op of in de bodem brengen van zowel stikstof als fosfor.

(11)

Uit de door België voor het Vlaamse Gewest ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiseizoenen en gewassen met een hoge stikstofopname.

(12)

Uit de door België voor het Vlaamse Gewest gerapporteerde gegevens voor de periode 2008-2011 blijkt een stijging van het aantal varkens met 4,4 % in vergelijking met de periode 2004-2007. Uit de laatst beschikbare gegevens voor 2012 en 2013 blijkt een meer gematigde stijging van het aantal varkens met 2,6 %. Van 2004 tot en met 2008 is het aantal kippen met 13,2 % gedaald, waarna het aantal met 20,8 % is gestegen. Het aantal runderen is stabiel gebleven. Om te voorkomen dat de toepassing van de gevraagde afwijking tot intensivering van de veeteelt leidt, moeten de bevoegde autoriteiten garanderen dat het aantal dieren dat op een bedrijf mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten) in het Vlaamse Gewest wordt beperkt overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet.

(13)

In de periode 2008-2011 is het gebruik van stikstof uit dierlijke mest met 15 % gedaald in vergelijking met de periode 2004-2007. Tijdens het derde actieprogramma (2007-2010) is het gebruik van stikstof uit dierlijke mest gestagneerd rond 101 000 ton per jaar. Tijdens het vierde actieprogramma werd een verdere daling in het gebruik van stikstof uit dierlijke mest opgetekend, met een hoeveelheid van 94 500 ton in 2013. Tijdens de verslagperiode 2008-2011 is het gebruik van minerale stikstof met 4 % gestegen in vergelijking met de periode 2004-2007. Uit de laatst beschikbare gegevens voor 2012 en 2013 blijkt dat het gebruik van minerale stikstof zich stabiliseert op 39 000 ton.

(14)

Na bestudering van het verzoek kan worden besloten dat de voorgestelde hoeveelheden van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest en verwerkte varkensmest per hectare per jaar geen afbreuk doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan die gelden in aanvulling op de in het kader van het actieprogramma voor de periode 2015-2018 genomen verscherpte maatregelen.

(15)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) voorziet in een brede, grensoverschrijdende aanpak van de waterbescherming rond stroomgebiedsdistricten, opdat de Europese waterlichamen zich uiterlijk 2015 in goede toestand bevinden. De vermindering van nutriënten is een essentieel onderdeel van die doelstelling. Het verlenen van een afwijking uit hoofde van dit besluit laat de bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG onverlet en sluit niet uit dat aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn om aan de verplichtingen ervan te voldoen.

(16)

Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. In voorkomend geval moet de in het kader van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie stroken met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet België bij het verzamelen van de nodige gegevens in het kader van dit besluit — waar passend — gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is ingesteld uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(17)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door België voor de Vlaamse Gemeenschap gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG wordt bepaald, wordt onder de in artikelen 4 tot en met 12 neergelegde voorwaarden toegestaan.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Dit besluit is op individuele basis van toepassing op bepaalde percelen van een landbouwbedrijf waarop gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen worden verbouwd, met inachtneming van de in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „landbouwbedrijven”: agrarische bedrijven met of zonder veeteelt;

b)   „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;

c)   „grasland”: blijvend of tijdelijk grasland („tijdelijk” betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is);

d)   „gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen”: één van de volgende:

i)

grasland;

ii)

grasland met minder dan 50 % klaver;

iii)

maïs met vóór of na de oogst ondergezaaid gras dat wordt gemaaid en van het veld wordt verwijderd en dient als vanggewas;

iv)

gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs;

v)

wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas;

vi)

suiker- of voederbieten;

e)   „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, geiten en paarden;

f)   „mestverwerking”: de scheiding van varkensmest in twee fracties, een vaste en een dunne fractie, met als doel het op of in de bodem brengen te verbeteren en de terugwinning van stikstof en fosfor te bevorderen;

g)   „verwerkte mest”: de uit de mestverwerking voortkomende dunne fractie;

h)   „effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte”: verwerkte mest met een maximaal stikstofgehalte van 1 kg per ton effluent en een maximaal fosfaatgehalte van 1 kg per ton effluent;

i)   „bodemprofiel”: de bodemlaag tot een diepte van 0,90 m onder het maaiveld, tenzij de gemiddelde hoogste grondwaterstand ondieper is; in het laatste geval is dit tot de diepte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Landbouwers die van een afwijking uit hoofde van dit besluit gebruik willen maken, dienen jaarlijks uiterlijk op 15 februari bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in. De jaarlijkse aanvraag voor 2015 wordt uiterlijk op 31 juli ingediend.

2.   De in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin de landbouwers zich ertoe verbinden de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden in acht te nemen.

Artikel 5

Mestverwerking

1.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de uit de mestverwerking voortkomende vaste fractie aan erkende installaties wordt geleverd voor recycling om geuren en andere emissies te beperken, de agronomische en hygiënische eigenschappen te verbeteren, de hantering te vergemakkelijken en de terugwinning van stikstof en fosfaat te bevorderen.

2.   Van de afwijking gebruikmakende landbouwers die aan mestverwerking doen, dienen elk jaar bij de bevoegde autoriteiten de gegevens in betreffende de hoeveelheid voor verwerking verzonden mest, de hoeveelheid vaste fractie en verwerkte mest en de bestemming ervan, en het stikstof- en fosforgehalte.

3.   Voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan, stellen de bevoegde autoriteiten erkende methoden vast voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking, en werken deze bij.

4.   Voor installaties die hogere emissies veroorzaken dan de referentiesituatie (d.i. de opslag en het op of in de bodem brengen van ruwe dierlijke mest) zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat ammoniak en andere emissies uit mestverwerking worden afgevangen en behandeld om de milieueffecten en milieuoverlast te beperken.

Hiertoe zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat een inventaris wordt opgesteld en bijgewerkt van installaties waarvoor emissiebehandeling is vereist.

Artikel 6

Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   Met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 12 vastgestelde voorwaarden, bedraagt de hoeveelheid dierlijke mest van graasvee, verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte dat elk jaar op of in de bodem van percelen waarvoor een afwijking is toegestaan, wordt gebracht, met inbegrip van de mest die door de dieren zelf op of in de bodem wordt gebracht, niet meer dan:

a)

250 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met:

i)

grasland en maïs met gras als ondervrucht;

ii)

gemaaid gras gevolgd door maïs;

iii)

snijrogge gevolgd door maïs;

iv)

grasland met minder dan 50 % klaver;

b)

200 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met:

i)

wintertarwe gevolgd door een vanggewas;

ii)

triticale gevolgd door een vanggewas;

iii)

suiker- of voederbieten.

2.   Verwerkte mest, die niet in aanmerking komt als effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte, mag enkel op of in de bodem van onder een afwijking vallende percelen worden gebracht indien de stikstof/fosfaatverhouding (N/P2O5) ervan ten minste 3,3 bedraagt.

3.   Het op of in de bodem brengen van effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte wordt beperkt tot ten hoogste 15 ton per hectare.

4.   De totale stikstof- en fosfaatgift moet zijn afgestemd op de nutriëntenbehoefte van het gewas in kwestie, rekening houdend met de aanvoer van nutriënten vanuit de bodem en de verhoogde beschikbaarheid van stikstof als gevolg van de mestverwerking. De totale stikstof- en fosfaatgift mag in geen geval meer bedragen dan de maximale gebruiksnorm voor fosfaat en stikstof, zoals vastgesteld in het actieprogramma.

5.   Het gebruik van fosfaat uit chemische meststof is verboden op percelen waarvoor een afwijking is toegestaan.

6.   Voor elk bedrijf wordt een bemestingsplan bijgehouden, waarin voor het hele areaal de vruchtwisseling en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en stikstof- en fosfaatmeststoffen worden beschreven. Dit plan is elk kalenderjaar uiterlijk op 15 februari op het bedrijf beschikbaar.

Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:

a)

de omvang van de veestapel en de beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

b)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof (met aftrek van de verliezen in de stallen en de mestopslagruimte) en fosfor uit dierlijke mest;

c)

een beschrijving van de mestverwerking en de verwachte kenmerken van de verwerkte mest;

d)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen wordt geleverd of zelf wordt gebruikt;

e)

de vruchtwisseling en de oppervlakte aan percelen met gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen en percelen met andere gewassen;

f)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

g)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel;

h)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen voor elk perceel;

i)

berekeningen om te beoordelen of aan de gebruiksnormen voor stikstof en fosfor is voldaan.

De bemestingsplannen worden uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat de plannen in overeenstemming zijn met de feitelijke landbouwpraktijken.

7.   Elk landbouwbedrijf stelt een mestboekhouding op; voor elk kalenderjaar wordt deze uiterlijk op 15 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend.

8.   De mestboekhouding bevat de volgende gegevens:

a)

de oppervlakte van de gewaspercelen;

b)

de omvang en de aard van de veestapel;

c)

de hoeveelheid geproduceerde mest per dier;

d)

de hoeveelheid elders door het landbouwbedrijf betrokken meststoffen;

e)

de hoeveelheid door het landbouwbedrijf afgevoerde dierlijke mest en de afnemers ervan.

9.   Voor elk bedrijf waaraan de afwijking is toegestaan, moeten de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar zijn.

Uiterlijk op 31 mei en ten minste om de vier jaar wordt een bemonstering en analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.

Er wordt minstens één analyse per vijf ha landbouwgrond vereist.

10.   Elk jaar wordt in de herfst uiterlijk op 15 november de nitraatconcentratie in het bodemprofiel op ten minste 6 % van alle percelen waarvoor een afwijking is toegestaan en op 1 % van de andere percelen die worden gebruikt door landbouwbedrijven waaraan de afwijking is toegestaan, zo gemeten dat ten minste 85 % van deze bedrijven wordt gecontroleerd. Per 2 ha landbouwgrond zijn ten minste drie monsters van drie verschillende bodemlagen binnen het bodemprofiel vereist.

11.   Mest, verwerkte mest of effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte met een totaal stikstofgehalte van meer dan 0,60 kg stikstof per ton, chemische of andere meststoffen worden tussen 1 september en 15 februari van het daaropvolgende jaar niet verspreid over percelen waarvoor een afwijking is toegestaan.

12.   Ten minste tweederde van de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, met uitzondering van stikstof uit mest van graasvee, moet vóór 1 juni van elk jaar worden op- of ingebracht.

Artikel 7

Landbeheer

Landbouwers aan wie een individuele afwijking wordt toegestaan, voeren de volgende maatregelen uit:

a)

grasland wordt in het voorjaar geploegd voor alle bodemtypes behalve voor kleibodems;

b)

grasland op kleibodems wordt geploegd voor 15 september;

c)

op percelen waarvoor een afwijking is toegestaan worden in de vruchtwisseling geen vlinderbloemigen of andere gewassen die stikstof uit de lucht binden, opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver;

d)

binnen twee weken na het onderploegen van gras wordt een gewas met een hoge stikstofbehoefte ingezaaid en er worden geen meststoffen op of in de bodem gebracht in het jaar waarin blijvend grasland wordt geploegd;

e)

vanggewassen worden binnen twee weken na de oogst van wintertarwe en uiterlijk op 10 september ingezaaid;

f)

vanggewassen worden niet vóór 15 februari geploegd, zodat een permanent plantendek op het akkerland aanwezig is waardoor nitraat dat in het najaar in de ondergrond is terechtgekomen, wordt teruggewonnen en nitraatverlies in de winter wordt beperkt.

Artikel 8

Andere maatregelen

De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat afwijkingen die zijn toegestaan voor het op- of inbrengen van verwerkte mest in overeenstemming zijn met de capaciteit van erkende installaties voor mestverwerking en de verwerking van de vaste fractie.

De toepassing van deze afwijking doet geen afbreuk aan de maatregelen die nodig zijn om aan andere milieuwetgeving van de Unie te voldoen.

Artikel 9

Maatregelen inzake productie en vervoer van dierlijke mest

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de beperking van het aantal dieren dat op een bedrijf in het Vlaamse Gewest mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten), in acht wordt genomen overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet.

2.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat al het mestvervoer door erkende mestvervoerders wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen.

3.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de samenstelling van de mest wat betreft de stikstof- en fosforconcentratie vóór elk vervoer wordt geanalyseerd. Mestmonsters worden geanalyseerd door erkende laboratoria en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten en aan de landbouwer aan wie de mest wordt geleverd.

4.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat tijdens het vervoer een document beschikbaar is waarin de hoeveelheid vervoerde mest en het stikstof- en fosfaatgehalte ervan worden aangegeven.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat er voor elke gemeente kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond en van het lokale landgebruik en het aantal percelen worden vervaardigd en jaarlijks worden bijgewerkt.

De bevoegde autoriteit verzamelt gegevens over onder een individuele afwijking vallende vruchtwisselingprogramma's en landbouwpraktijken en werkt die jaarlijks bij.

2.   Het krachtens artikel 10, lid 2, van Beschikking 2008/64/EG van de Commissie (9) opgezette monitoringsnetwerk voor de bemonstering van oppervlaktewater en ondiep grondwater wordt onderhouden om het effect van de afwijking op de waterkwaliteit te beoordelen. Het monitoringsnetwerk zal metingen van nitraat en fosfaat in naar de Noordzee stromende rivieren omvatten. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.

3.   Voor stroomgebieden met landbouw op zandbodems wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd.

4.   De krachtens Beschikking 2008/64/EG opgezette monitoringlocaties die overeenkomen met ten minste 150 landbouwbedrijven, worden onderhouden om in situaties zowel met als zonder toegestane afwijking gegevens te verkrijgen over de stikstof- en fosforconcentratie in het bodemwater, minerale stikstof in het bodemprofiel en de daar optredende stikstof- en fosforverliezen via de wortelzone naar het grondwater, alsmede de stikstof- en fosforverliezen door afspoeling via het oppervlak en uitspoeling via de ondergrond.

De monitoringlocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes (klei-, leem-, zand- en lössbodems), bemestingspraktijken en gewassen.

De samenstelling van het monitoringsnetwerk blijft gedurende de toepassingstermijn van dit besluit ongewijzigd.

5.   Op de bedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, worden gegevens over het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken via onderzoek en continue nutriëntenanalysen verzameld.

Die gegevens kunnen worden gebruikt voor op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraatuitspoeling en de fosforverliezen op percelen waar tot 250 kg of tot 200 kg stikstof per hectare per jaar via mest van graasvee en verwerkte varkensmest op of in de bodem wordt gebracht.

6.   Het monitoringsnetwerk, waarvan ondiepe grondwaterlagen, bodemwater, drainagewater en waterlopen op landbouwbedrijven deel uitmaken, levert gegevens over de nitraat- en fosforconcentratie in het water dat de wortelzone verlaat en in het grond- en oppervlaktewatersysteem terechtkomt.

Artikel 11

Verificatie

1.   Alle aanvragen voor afwijkingen worden onderworpen aan de administratieve controle van de bevoegde autoriteiten. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de toepassing van de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG een programma van inspecties ter plaatse op.

Bij ten minste 7 % van de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, wordt de landbouwer daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt het verzoek om een afwijking voor het volgende jaar als afgewezen beschouwd.

3.   De resultaten van de in artikel 6, lid 9, bedoelde metingen worden geverifieerd. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, met inbegrip van overschrijding van de in het mestdecreet vastgestelde basisdrempel, zal de landbouwer daarvan in kennis worden gesteld en wordt een aanvraag om een afwijking voor het volgende jaar voor het perceel of de percelen in kwestie geweigerd.

4.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat op ten minste 2 % van alle mestvervoer controles ter plaatse worden uitgevoerd, op basis van een risicobeoordeling en de resultaten van de in lid 1 bedoelde administratieve controles.

Deze omvatten een controle van de nakoming van de verplichtingen inzake erkenning, een beoordeling van de begeleidende documenten, een controle van de oorsprong en de bestemming van de mest en een bemonstering van de vervoerde mest.

De mestbemonstering kan in voorkomend geval tijdens de lading worden uitgevoerd met behulp van in de voertuigen aangebrachte automatische monsternemers.

Mestmonsters worden geanalyseerd door laboratoria die zijn erkend door de bevoegde autoriteiten en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de aanbieder en de afnemer.

5.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de krachtens dit besluit verleende afwijking te verifiëren.

Artikel 12

Verslaglegging

1.   De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni een verslag in met de volgende informatie:

a)

kaarten waarop de in artikel 10, lid 1, bedoelde percentages bedrijven, dieren, landbouwgrond en het lokale bodemgebruik alsook gegevens over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken in de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, zijn aangegeven;

b)

de resultaten van de monitoring van de waterkwaliteit, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewateren en naar de Noordzee stromend water alsook het in artikel 10, lid 2, bedoelde effect van de afwijking op de waterkwaliteit;

c)

een evaluatie van het nitraatresidu in het bodemprofiel in het najaar voor de onder een afwijking vallende percelen en een vergelijking met nitraatresidugegevens en -trends van niet onder een afwijking vallende percelen voor vergelijkbare vruchtwisselingprogramma's. Onder percelen die niet onder een afwijking vallen, moeten zowel niet onder een afwijking vallende percelen van landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend als percelen van andere landbouwbedrijven zijn begrepen;

d)

informatie over de nitraat- en fosforconcentratie in het water dat de wortelzone verlaat en in het grond- en oppervlaktewatersysteem terechtkomt, als bedoeld in artikel 10, lid 6, en de resultaten van de verscherpte monitoring van de waterkwaliteit in stroomgebieden met landbouw op zandbodems, als bedoeld in artikel 10, lid 3;

e)

de resultaten van het onderzoek naar het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken en de resultaten van de op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen op landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, als bedoeld in artikel 10, lid 5;

f)

een evaluatie van de uitvoering van de voorwaarden van de afwijking, op basis van controles op bedrijfs- en perceelniveau, alsook controles van mestvervoer, en informatie over bedrijven die zich niet aan de voorschriften hebben gehouden, op basis van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse;

g)

informatie over de mestverwerking, met inbegrip van de verdere verwerking en het gebruik van de vaste fracties, alsook gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de verwerkingssystemen en de efficiëntie daarvan, en over de samenstelling van de verwerkte mest;

h)

informatie over het aantal bedrijven waaraan een afwijking is verleend en het aantal onder een afwijking vallende percelen waarop verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte is op- of ingebracht, alsook de volumes daarvan;

i)

de in artikel 5, lid 3, bedoelde methoden voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan;

j)

de in artikel 5, lid 4, bedoelde inventaris van mestverwerkingsinstallaties;

k)

een overzicht en evaluatie van de middels de in artikel 10, lid 4, bedoelde meetpunten verkregen gegevens;

l)

gegevens over de bemesting op alle landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, met inbegrip van informatie over het rendement en de bodemsoorten;

m)

trends inzake de omvang van de veestapel voor elke categorie vee in het Vlaamse Gewest en op bedrijven waaraan een afwijking is verleend;

De ruimtelijke informatie in het verslag voldoet in voorkomend geval aan de bepalingen van Richtlijn 2007/2/EG. België maakt bij het verzamelen van de nodige gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is ingesteld uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 13

Toepassingsperiode

Dit besluit vervalt op 31 december 2018.

Artikel 14

Adressaat

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 3 september 2015.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU van de Commissie van 29 juli 2011 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 200 van 3.8.2011, blz. 23).

(3)  Vierjaarlijks verslag in het kader van de nitratenrichtlijn (91/676/EEG) voor het Vlaamse Gewest, K. Desimpelaere, E. Lesage — Vlaamse Landmaatschappij, R. Eppinger, H. Maeckelberghe, K. Van Hoof — Vlaamse Milieumaatschappij, juni 2012.

(4)  Belgisch Staatsblad van 29 december 2006, blz. 76368.

(5)  Belgisch Staatsblad van 29 juli 2015, blz. 47994.

(6)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(9)  Beschikking 2008/64/EG van de Commissie van 21 december 2007 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 16 van 19.1.2008, blz. 28).


Top