EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0806

Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

OJ L 225, 30.7.2014, p. 1–90 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 12/08/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/806/oj

30.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 225/1


VERORDENING (EU) Nr. 806/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 juli 2014

tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de afgelopen decennia heeft de Unie vooruitgang geboekt bij de vorming van een interne markt voor bankdiensten. Een beter geïntegreerde markt voor bankdiensten is essentieel ter bevordering van economische groei in de Unie en adequate financiering van de reële economie. Met de financiële en economische crisis is echter gebleken dat de werking van de interne markt ter zake wordt bedreigd en dat er een toenemende kans op financiële versnippering bestaat. Dit is een reële bron van bezorgdheid in een interne markt waarin banken in staat moeten zijn om significante grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien. De interbancaire markten zijn minder liquide geworden en grensoverschrijdende bankactiviteiten nemen af door de vrees voor besmetting en door een gebrek aan vertrouwen in andere nationale bankstelsels en in het vermogen van de lidstaten om de banken te steunen.

(2)

Door verschillen tussen de nationale afwikkelingsvoorschriften in verschillende lidstaten en in de dienovereenkomstige administratieve praktijken en door het ontbreken van een gezamenlijk besluitvormingsproces voor de afwikkeling in de bankenunie worden dat gebrek aan vertrouwen en de marktinstabiliteit in de hand gewerkt omdat over de mogelijke afloop van het falen van een bank geen zekerheid bestaat en deze afloop evenmin voorspelbaar is.

(3)

Met name hebben de uiteenlopende stimulansen en praktijken van de lidstaten ten aanzien van de behandeling van crediteuren van banken in afwikkeling en ten aanzien van de bail-out van falende banken met belastinggeld gevolgen voor de perceptie van het kredietrisico, de financiële soliditeit en de solvabiliteit van hun banken, en creëren zij aldus een ongelijk speelveld. Daardoor wordt het vertrouwen van het publiek in de bankensector ondermijnd en worden de uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op de interne markt belemmerd aangezien de financieringskosten zonder dergelijke verschillen in nationale praktijken lager zouden uitvallen.

(4)

De verschillen tussen nationale afwikkelingsvoorschriften in de verschillende lidstaten en in overeenkomstige administratieve praktijken kunnen ertoe leiden dat banken n en cliënten alleen om reden van hun plaats van vestiging en ongeacht hun echte kredietwaardigheid hogere leenkosten hebben. Voorts worden cliënten van banken in sommige lidstaten ongeacht hun kredietwaardigheid met hogere leentarieven geconfronteerd dan cliënten van banken in andere lidstaten.

(5)

De Europese Raad van 18 oktober 2012 concludeerde dat: „De economische en monetaire unie moet, gezien de fundamentele uitdagingen waarvoor zij staat, worden versterkt om economisch en sociaal welzijn, alsmede stabiliteit en duurzame welvaart te garanderen” en „het proces van uitdieping van de economische en monetaire unie moet voortbouwen op het institutionele en wettelijke kader van de Unie, en moet worden gekenmerkt door openheid en transparantie jegens de lidstaten die de euro niet als munt hebben, alsook door het respecteren van de integriteit van de interne markt”. Met dat doel wordt er een bankenunie opgericht, die wordt ondersteund door een uitvoerig en gedetailleerd gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten dat geldt voor de gehele interne markt. De totstandbrenging van een bankenunie wordt gekenmerkt door openheid en transparantie ten opzichte van niet-deelnemende lidstaten en door respect voor de integriteit van de interne markt.

(6)

In zijn resolutie van 7 juli 2010 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende grensoverschrijdende crisisbeheersing in de bankensector verzocht het Europees Parlement „de Commissie om uit hoofde van de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie één of meer wetgevingsvoorstellen in te dienen inzake een EU-kader voor crisisbeheer, een financieel stabiliteitsfonds van de EU en een Eenheid afwikkeling”, en in zijn resolutie van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep met als titel „Naar een echte economische en monetaire unie” verklaarde het Parlement dat „het doorbreken van de negatieve terugkoppelingseffecten tussen overheden, banken en de reële economie cruciaal is voor het soepel functioneren van de EMU”, betoogde het dat „er dringend behoefte is aan aanvullende en verstrekkende maatregelen om de crisis in de bankensector op te lossen” en „om een volledig operationele Europese bankenunie te kunnen realiseren” en tegelijkertijd „de voortdurende goede werking van de interne markt voor financiële diensten en het vrije verkeer van kapitaal te kunnen zeker te stellen”.

(7)

Als eerste stap op weg naar een bankenunie dient het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (het GTM), dat op grond van Verordening (EU) nr. 1024/2013 (4) van de Raad is ingesteld, ervoor te zorgen dat het Uniebeleid inzake het prudentiële toezicht op kredietinstellingen op een coherente en doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd, dat het gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten op gelijke wijze wordt toegepast op kredietinstellingen in de lidstaten van de eurozone en in de lidstaten buiten de eurozone die gekozen hebben voor deelneming aan het GTM (de „deelnemende lidstaten”), en dat die kredietinstellingen worden onderworpen aan een zo hoogwaardig mogelijk toezicht.

(8)

Efficiëntere afwikkelingsmechanismen vormen een essentieel instrument om de schade als gevolg van het falen van banken uit het verleden te vermijden.

(9)

Zolang de afwikkelingsvoorschriften en -praktijken en de benaderingen voor de lastendeling nationaal blijven en de voor de financiering van een afwikkeling benodigde financiële middelen op nationaal niveau worden geïnd en uitgegeven, blijft de interne markt versnipperd. Bovendien hebben nationale toezichthouders een sterke neiging om de mogelijke gevolgen van een bankencrisis voor hun nationale economie zoveel mogelijk te beperken middels de vaststelling van unilaterale maatregelen om de bedrijfsactiviteiten van banken af te schermen door bijvoorbeeld overdrachten en leningen binnen een groep aan banden te leggen of door op hun grondgebied gevestigde dochterondernemingen van potentieel falende moederondernemingen hogere liquiditeits- en kapitaalvereisten op te leggen. Daardoor worden de grensoverschrijdende activiteiten van banken ingeperkt, ontstaan belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden en wordt de mededinging op de interne markt verstoord. Controversiële kwesties aangaande lidstaten van herkomst/lidstaten van ontvangst kunnen, ook al worden deze aangepakt in het kader van het GTM en Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), grensoverschrijdende afwikkelingsprocessen minder efficiënt maken.

(10)

Ten einde deze problemen aan te pakken, is het noodzakelijk gebleken het afwikkelingskader voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen („instellingen”) beter te integreren teneinde de Unie te versterken, de financiële stabiliteit te herstellen en de basis te leggen voor economisch herstel. Richtlijn 2014/59/EU is een significante stap naar harmonisatie van de regels betreffende de afwikkeling van banken in de gehele Unie en voorziet in samenwerking tussen de afwikkelingsautoriteiten bij de aanpak van het falen van grensoverschrijdende banken. Richtlijn 2014/59/EU stelt evenwel op minimumharmonisatie gebaseerde regels vast maar leidt niet tot centralisatie van de besluitvorming op gebied van de afwikkeling. Die richtlijn biedt de nationale autoriteiten van elke lidstaat hoofdzakelijk dezelfde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden, maar laat hen vrij in de toepassing van de instrumenten en in het gebruik van nationale financieringsregelingen ter ondersteuning van de afwikkelingsprocedures. Dit zorgt ervoor dat de autoriteiten over de instrumenten beschikken om tijdig en snel genoeg in een zwakke of falende instelling te kunnen ingrijpen om zo de continuïteit van de kritieke financiële en economische functies van de instelling te waarborgen en tegelijkertijd de gevolgen van het falen van een instelling voor de economie en het financiële systeem tot een minimum te beperken.

Richtlijn 2014/59/EU kan niet volledig voorkomen, ook al worden bij deze richtlijn aan de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Banking Authority — EBA) regulerende en bemiddelende taken toegekend, dat lidstaten ten aanzien van de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen afzonderlijke en potentieel inconsistente besluiten nemen die een nadelige uitwerking op de totale afwikkelingskosten kunnen hebben. Omdat de richtlijn voorts in nationale financieringsregelingen voorziet, neemt de afhankelijkheid van banken van steun uit de nationale begroting niet voldoende af en wordt niet geheel voorkomen dat de benadering ten aanzien van het gebruik van de financieringsregelingen van lidstaat tot lidstaat uiteenloopt.

(11)

Voor de deelnemende lidstaten wordt in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM) een gecentraliseerde afwikkelingsbevoegdheid, ingesteld en toegekend aan de bij deze verordening ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad („de afwikkelingsraad”) en aan de nationale afwikkelingsautoriteiten. Die instelling vormt een integraal onderdeel van het harmonisatieproces op het gebied van afwikkeling dat wordt bestreken door Richtlijn 2014/59/EU en door het pakket van eenvormige afwikkelingsbepalingen zoals vastgesteld in deze verordening. De eenvormige toepassing van de afwikkelingsregeling in de deelnemende lidstaten wordt versterkt doordat zij wordt toevertrouwd aan een centrale autoriteit zoals het GAM. Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is bovendien vervlochten met het harmonisatieproces op het gebied van prudentieel toezicht dat tot stand is gekomen door de oprichting van de EBA, het gemeenschappelijk rulebook betreffende prudentieel toezicht (Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (8)), en — in de deelnemende lidstaten — de instelling van het GTM, dat toezicht dient te houden op de naleving van de regels van de Unie inzake prudentieel toezicht. Toezicht en afwikkeling zijn twee complementaire aspecten van de totstandbrenging van de interne markt voor financiële diensten, die in hun gecentraliseerde toepassing als onderling afhankelijk kunnen worden beschouwd.

(12)

Voor de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten is het van essentieel belang om voor doeltreffende afwikkelingsbesluiten voor falende banken in de Unie en voor het gebruik van op Unieniveau aangetrokken financiering te zorgen. Binnen de interne markt, kan het falen van een bank in één lidstaat de stabiliteit van de financiële markten in de gehele Unie aantasten. Doeltreffende en eenvormige afwikkelingsvoorschriften, alsmede gelijke voorwaarden voor de financiering van de afwikkeling in alle lidstaten is als middel om te zorgen voor de gelijke mededingingsvoorwaarden in stand te houden en en de werking van de interne markt te verbeteren, niet alleen van belang voor de lidstaten waarin de banken actief zijn, maar meer in het algemeen voor alle lidstaten. De bankstelsels op de interne markt zijn sterk met elkaar verweven, bankgroepen zijn internationaal en banken hebben een hoog percentage aan buitenlandse activa in bezit. Zonder een GAM zou een bankencrisis in lidstaten die aan het GTM deelnemen, ook in de niet-deelnemende lidstaten sterkere negatieve systeemeffecten sorteren. De instelling van het GAM zal ervoor zorgen dat een neutrale aanpak wordt gehanteerd bij het behandelen van falende banken en zal derhalve de stabiliteit van de banken in de deelnemende lidstaten vergroten en het overslaan van een crisis naar niet-deelnemende lidstaten voorkomen, zodat het de werking van de interne markt in zijn geheel ten goede zal komen. De mechanismen voor samenwerking tussen zowel in deelnemende als niet-deelnemende lidstaten gevestigde instellingen moeten transparant zijn, en een lidstaat of groep van lidstaten mag als platform voor financiële diensten niet direct of indirect worden gediscrimineerd.

(13)

Om het vertrouwen en de geloofwaardigheid in de banksector te herstellen, voert de Europese Centrale Bank (ECB) momenteel een uitvoerige evaluatie van de balans van alle onder rechtstreeks toezicht vallende banken uit. Middels een dergelijke evaluatie moeten alle belanghebbenden de garantie krijgen dat banken die toetreden tot het GTM en derhalve binnen de werkingssfeer van het GAM vallen, fundamenteel gezond en betrouwbaar zijn.

(14)

Na de instelling van het GTM bij Verordening (EU) nr. 1024/2013, op grond waarvan de banken in de deelnemende lidstaten hetzij onder centraal toezicht van de ECB komen te staan, hetzij — in het kader van het GTM — onder dat van de bevoegde nationale autoriteiten, sluiten het toezicht van de Unie op die banken enerzijds en de nationale behandeling van die banken in de afwikkelingsprocedures op grond van Richtlijn 2014/59/EU anderzijds niet op elkaar aan, hetgeen zal worden rechtgezet door de instelling van het GAM.

(15)

Deze verordening is enkel van toepassing op banken waarvan de ECB de toezichthouder van de lidstaat van herkomst is dan wel de bevoegde nationale autoriteit in lidstatendie de euro als munt hebben of de bevoegde nationale autoriteit in lidstaten die niet de euro als munt hebben en die overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 een nauwe samenwerking tot stand hebben gebracht. Het toepassingsgebied van deze verordening is gekoppeld aan het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Rekening houdend met het feit dat de aan het GTM toegewezen toezichthoudende taken in belangrijke mate vervlochten zijn met de te treffen afwikkelingsmaatregelen, is de totstandbrenging van een gecentraliseerd systeem van toezicht op grond van artikel 127, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voor de deelnemende lidstaten immers van cruciaalbelang voor het harmonisatieproces aangaande afwikkeling in deelnemende lidstaten. Het feit onderworpen te zijn aan toezicht door het GTM, vormt een specifieke eigenschap die de entiteiten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vallen het oog op de afwikkeling objectief en kenmerkend onderscheidt. De nodige maatregelen dienen te worden vastgesteld om het GAM in te stellen voor alle lidstaten die aan het GTM deelnemen, teneinde een goede en stabiele werking van de interne markt te bevorderen.

(16)

Terwijl de banken in de lidstaten die buiten het GTM blijven, onderworpen zijn aan op nationaal niveau op elkaar afgestemde toezichts-, afwikkelings- en financiële achtervangregelingen, zijn de banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, onderworpen aan toezichtsregelingen van de Unie en nationale afwikkelings- en financiële achtervangregelingen. Omdat toezicht en afwikkeling binnen het GTM op twee verschillende niveaus plaatsvinden, zijn interventies bij en afwikkelingen van banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, niet zo snel, consistent en doeltreffend als bij banken in de lidstaten die niet onder het GTM vallen. Daarom is een gecentraliseerd afwikkelingsmechanisme voor alle banken die actief zijn in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, van essentieel belang voor de waarborging van een gelijk speelveld.

(17)

Zolang het toezicht in een lidstaat zich buiten het GTM blijft voltrekken, moet die lidstaat ook voor de financiële gevolgen van het falen van een bankverantwoordelijk blijven. Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme mag zich dus alleen uitstrekken tot banken en financiële instellingen die in de aan het GTM deelnemende lidstaten zijn gevestigd en die in het kader van het GTM aan het toezicht van de ECB en van de nationale autoriteiten zijn onderworpen. Banken die gevestigd zijn in de lidstaten die niet aan het GTM deelnemen, mogen niet aan het GAM onderworpen zijn. Dergelijke lidstaten onderwerpen aan het GAM, zou voor hen de verkeerde prikkels doen ontstaan. Met name zouden de toezichthouders in die lidstaten dan clementer kunnen worden jegens de banken in hun rechtsgebieden omdat zij het volle financiële risico van het falen van die banken dan niet zouden hoeven te dragen. Met het oog op het parallellisme met het GTM mag het GAM dus alleen van toepassing zijn op de lidstaten die aan het GTM deelnemen. Zodra een lidstaat zich bij het GTM aansluit, moet hij ook automatisch aan het GAM worden onderworpen. Uiteindelijk kan het GAM zich eventueel uitstrekken tot de gehele interne markt.

(18)

Om een gelijk speelveld binnen de gehele interne markt te waarborgen, is ervoor gezorgd dat deze verordening strookt met Richtlijn 2014/59/EU. Zij bewerkstelligt derhalve dat de regels en beginselen van die richtlijn zijn aangepast aan de specifieke kenmerken van het GAM en waarborgt dat passende financiering voor het GAM beschikbaar is. Bij de uitoefening van hun bij deze verordening toegekende bevoegdheden zijn de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie gebonden aan de gedelegeerde handelingen, de technische reguleringsnormen en de technische uitvoeringsnormen, de richtsnoeren en de aanbevelingen die door de EBA op grond van de artikelen 10 en 15 respectievelijk artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU zijn vastgesteld. De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie zijn in hun respectieve hoedanigheden eveneens verplicht met de EBA overeenkomstig de artikelen 25 en 30 van Verordening 1093/2010 samen te werken en zij moeten gevolg geven aan de informatieverzoeken die EBA overeenkomstig artikel 35 van die verordening aan hen richt. Er zij aan herinnerd dat in de laatste zin van overweging 32 van die verordening is bepaald dat: „Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten […] discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden”. Hetzelfde principe dient ook te gelden voor deze verordening, waarbij de in het primaire recht van de Unie vastgelegde beginselen volledig in acht moeten worden genomen. De EBA moet, in het licht van deze essentiële elementen, de mogelijkheid hebben haar taken effectief uit te voeren en te garanderen dat de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en de nationale autoriteiten gelijk worden behandeld wanneer zij soortgelijke taken uitvoeren.

(19)

Een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (het „Fonds”) is van essentieel belang; zonder het Fonds kan het GAM niet naar behoren werken. Als de financiering van afwikkelingen op nationaal niveau zou blijven plaatsvinden, zou de band tussen overheden en de bankensector niet volledig worden verbroken en zouden beleggers hun leningsvoorwaarden blijven bepalen op basis van de plaats van vestiging van de banken en niet op grond van hun kredietwaardigheid. Het Fonds moet ertoe bijdragen dat een eenvormige administratieve praktijk bij de financiering van afwikkelingen gewaarborgd is en dat wordt vermeden dat, als gevolg van uiteenlopende nationale praktijken, belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden ontstaan of de mededinging wordt verstoord. Het Fonds moet worden gefinancierd uit bijdragen van de banken die op nationaal niveau worden geïnd en moet op Unieniveau worden gepoold overeenkomstig een intergouvernmentele overeenkomst inzake de overdracht en de geleidelijke mutualisatie van die bijdragen (de Overeenkomst), zodat de financiële stabiliteit wordt versterkt en de koppeling tussen enerzijds de gepercipieerde begrotingssituatie van de afzonderlijke lidstaten en anderzijds de financieringskosten van banken en ondernemingen die in deze lidstaten actief zijn, wordt beperkt. Om te zorgen voor een verdere ontkoppeling, moet ervoor worden gezorgd dat in het kader van het GAM genomen besluiten geen inbreuk maken op de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. In dat verband mag alleen buitengewone openbare financiële steun worden beschouwd als een inbreuk op de budgettaire soevereiniteit en de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Meer bepaald dienen, besluiten die het gebruik van het Fonds of van een depositogarantiestelsel vereisen, niet te worden beschouwd als een inbreuk op de budgettaire soevereiniteit of de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

(20)

Deze verordening, tezamen met Richtlijn 2014/59/EU bepalen de modaliteiten voor het gebruik van het Fonds en de algemene criteria voor de vaststelling en de berekening van de vooraf en achteraf te betalen bijdragen. De deelnemende lidstaten blijven bevoegd om de bijdragen overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU en deze verordening te innen bij de op hun respectieve grondgebied gelegen entiteiten. Door middel van de Overeenkomst, verplichten de deelnemende lidstaten zich ertoe om de bijdragen die zij conform Richtlijn 2014/59/EU en deze verordening op nationaal niveau innen over te dragen aan het Fonds. De bijdragen worden gedurende een overgangsperiode toegewezen aan de met de respectieve lidstaten overeenstemmende compartimenten (nationale compartimenten). Die compartimenten worden stapsgewijs samengevoegd, zodat zij aan het einde van de overgangsperiode ophouden te bestaan. In de Overeenkomst worden de voorwaarden vastgelegd waaronder de betrokken partijen zich ertoe verbinden de op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen en de compartimenten geleidelijk samen te voegen. De Overeenkomst moet in werking zijn getreden alvorens de door partijen geiïnde bijdragen aan de nationale compartimenten van het Fonds kunnen worden overgedragen. De bevoegdheden van de afwikkelingsraad voor het gebruik en het beheer van het Fonds worden in deze verordening vastgelegd. In de overeenkomst wordt bepaald op welke wijze de afwikkelingsraad de geleidelijk samen te voegen nationale compartimenten kan besteden.

(21)

Een gecentraliseerde toepassing van de in Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde voorschriften voor de afwikkeling van instellingen door een gemeenschappelijke afwikkelingsautoriteit van de Unie in de deelnemende lidstaten is alleen mogelijk wanneer de voorschriften voor de instelling en werking van het GAM in de lidstaten rechtstreeks toepasselijk zijn en daarmee uiteenlopende interpretaties in de lidstaten worden voorkomen. Een zodanige rechtstreekse toepassing dient voor de gehele interne markt voordelen op te leveren omdat het bijdraagt aan het bewerkstelligen van eerlijke mededinging en het voorkomen van belemmeringen voor de vrije uitoefening van fundamentele vrijheden,niet alleen in de deelnemende lidstaten maar op de gehele interne markt.

(22)

Parallel aan het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013 moet het GAM alle kredietinstellingen omvatten die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn. Evenwel moet het binnen het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme mogelijk zijn om een kredietinstelling van een deelnemende lidstaat rechtstreeks af te wikkelen om tijdens een afwikkelingsproces asymmetrieën op de interne markt bij de behandeling van falende instellingen en van crediteuren te vermijden. Voorzover moederondernemingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen onder het geconsolideerde toezicht van de ECB vallen, moeten zij ook in het toepassingsgebied van het GAM worden opgenomen. Hoewel de ECB op deze instellingen geen toezicht op individuele basis zal uitoefenen, zal zij de enige toezichthouder zijn die een globale indruk heeft van het risico waaraan een groep en indirect de individuele leden blootstaan. Als bepaalde entiteiten die van het geconsolideerde ECB-toezicht deel uitmaken, van het toepassingsgebied van het GAM worden uitgesloten, zou het onmogelijk worden om de afwikkeling van groepen te plannen en een groepafwikkelingsstrategie vast te stellen, en zouden afwikkelingsbesluiten sterk aan doeltreffendheid inboeten.

(23)

Binnen het GAM dienen besluiten op het meest geschikte niveau te worden genomen. De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten dienen dezelfde materiële voorschriften toe te passen, wanneer zij besluiten uit hoofde van deze verordening vaststellen.

(24)

Aangezien alleen de instellingen van de Unie het afwikkelingsbeleid van de Unie mogen bepalen en aangezien er bij de vaststelling van elke specifieke afwikkelingsregeling een zekere beoordelingsmarge blijft bestaan, moeten de Raad en de Commissie naar behoren worden betrokken als de instellingen die ter zake uitvoeringsbevoegdheden mogen uitoefenen overeenkomstig artikel 291 VWEU. De beoordeling van de discretionaire elementen van de door de afwikkelingsraad genomen besluiten dient te worden uitgevoerd door de Commissie. Gezien de aanzienlijke impact van afwikkelingsbesluiten op de financiële stabiliteit van de lidstaten en van de Unie als zodanig, alsook op de budgettaire soevereiniteit van de lidstaten, is het van groot belang dat de uitvoeringsbevoegdheid om bepaalde besluiten met betrekking tot de afwikkeling te nemen, aan de Raad wordt toegekend. Het moet derhalve aan de Raad worden overgelaten om op voorstel van de Commissie effectief toezicht uit te oefenen op de evaluatie van de afwikkelingsraad omtrent het al dan niet bestaan van een openbaar belang en om een oordeel uit te spreken over wezenlijke verandering in het bedrag van het Fonds dat aan een specifieke afwikkelingsmaatregel dient te worden besteed. Voorts moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere criteria en voorwaarden die de afwikkelingsraad bij de uitoefening van zijn diverse bevoegdheden in acht moet nemen. De aldus toegekende afwikkelingstaken mogen op generlei wijze de werking van de interne markt voor financiële diensten belemmeren. De EBA moet derhalve haar rol blijven vervullen en haar al bestaande bevoegdheden en taken behouden: de EBA moet meewerken aan en bijdragen tot de consistente toepassing van de op alle lidstaten toepasselijke wetgeving van de Unie en de convergentie van afwikkelingspraktijken in de gehele Unie helpen vergroten.

(25)

Teneinde de naleving van de in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU neergelegde beginselen te waarborgen, moeten de instellingen van de Unie bij de uitvoering van de hun uit hoofde van deze verordening toegekende taken erop toezien dat de nodige organisatorische voorzieningen zijn getroffen.

(26)

De ECB, als toezichthouder binnen het GTM, en de afwikkelingsraad dienen de mogelijkheid te hebben om te beoordelen of een kredietinstelling faalt of waarschijnlijk falende is en of er redelijkerwijs niet te verwachten valt dat alternatieve maatregelen van de particuliere sector of van toezichthouders het falen ervan binnen een redelijk tijdsbestek zouden voorkomen. De afwikkelingsraad moet de afwikkelingsregeling vaststellen, indien hij van oordeel is dat aan alle criteria voor de activering van afwikkelingen is voldaan. De procedure inzake de vaststelling van de afwikkelingsregeling, waarbij de Commissie en de Raad zijn betrokken, zet de noodzakelijke operationele onafhankelijkheid van de afwikkelingsraad meer kracht bij, onder inachtneming van het beginsel van de delegatie van bevoegdheden aan agentschappen, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie („het Hof van Justitie”). In deze verordening is derhalve bepaald dat de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregeling enkel in werking treedt als noch de Raad, noch de Commissie daartegen binnen 24 uur na de vaststelling door de afwikkelingsraad bezwaar maakt dan wel indien zij wordt goedgekeurd door de Commissie. De redenen waarom het de Raad, op voorstel van de Commissie, is toegestaan bezwaar te maken tegen de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregeling, dienen strikt beperkt te blijven tot het bestaan van een openbaar belang en tot wezenlijke aanpassingen die de Commissie heeft aangebracht aan het uit het Fonds afkomstige, in te zetten bedrag zoals voorgesteld door de afwikkelingsraad.

Een verandering in het uit het Fonds afkomstige bedrag dient als significant te worden beschouwd indien het 5 % of meer afwijkt van het oorspronkelijke voorstel van de afwikkelingsraad. De Raad dient het Commissievoorstel ofwel goed te keuren ofwel er bezwaar tegen te maken zonder het te wijzigen. De Commissie, die de vergaderingen van de afwikkelingsraad als waarnemer bijwoont, dient er voortdurend over te waken dat de door de afwikkelingsraad aangenomen afwikkelingsregeling volledig verenigbaar is met deze verordening, dat zij een juist evenwicht waarborgt tussen de respectieve doelstellingen en belangen die in het geding zijn, dat zij in overeenstemming is met het openbaar belang en dat de integriteit van de interne markt erdoor wordt gegarandeerd. Aangezien de vaststelling van de afwikkelingsmaatregelen noopt tot een zeer snelle besluitvorming, dienen de Raad en de Commissie daarbij nauw samen te werken en mag de Raad het voorbereidende werk dat al door de Commissie is gedaan, niet nog eens overdoen. De afwikkelingsraad moet de nationale afwikkelingsautoriteiten, die alle nodige maatregelen ter uitvoering van de afwikkelingsregeling dienen te treffen, daartoe instructies geven.

(27)

De opstelling van een groepsafwikkelingsregeling dient bij te dragen aan een gecoördineerde afwikkeling waarbij de kans groter is dat het beste resultaat voor alle entiteiten van een groep wordt bereikt. De afwikkelingsraad of, waar van toepassing, de nationale afwikkelingsautoriteiten moeten de bevoegdheid hebben om het instrument van de overbruggingsinstelling op groepsniveau toe te passen (in voorkomend geval met inbegrip van regelingen voor de lastenverdeling) om een groep als geheel te stabiliseren. De eigendom van dochterondernemingen kan aan de overbruggingsinstelling worden overgedragen met het oog op een latere verkoop ervan, in zijn geheel of individueel, als de marktomstandigheden geschikt zijn. Daarnaast moet de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid hebben om het instrument van bail-in op het niveau van de moederonderneming toe te passen.

(28)

De afwikkelingsraad moet de bevoegdheid krijgen om met name besluiten te nemen met betrekking tot significante entiteiten of groepen, entiteiten of groepen die onder rechtstreeks toezicht staan van de ECB dan wel grensoverschrijdende groepen. De nationale afwikkelingsautoriteiten moeten de afwikkelingsraad in de afwikkelingsplanning en in de voorbereiding van afwikkelingsbesluiten bijstaan. Voor entiteiten en groepen die niet significant en niet grensoverschrijdendactief zijn, dienen de nationale afwikkelingsautoriteiten met name verantwoordelijk te zijn voor de afwikkelingsplanning, de beoordeling van de afwikkelbaarheid, het wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, de maatregelen die de afwikkelingsautoriteiten kunnen nemen bij een vroegtijdige interventie, en de afwikkelingsmaatregelen. Onder bepaalde omstandigheden dienen de nationale afwikkelingsautoriteiten hun taken uit te voeren op basis van en overeenkomstig deze verordening, onder gebruikmaking van de bevoegdheden die hun door en overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU zijn verleend, voor zover deze niet indruisen tegen deze verordening.

(29)

Voor een goede werking van de interne markt is het van essentieel belang dat voor alle afwikkelingsmaatregelen dezelfde voorschriften gelden, ongeacht of deze door de afwikkelingsautoriteiten in het kader van Richtlijn 2014/59/EU of in het kader van het GAM worden genomen. De Commissie dient deze maatregelen in het kader van artikel 107 VWEU te beoordelen.

(30)

Voor afwikkelingsmaatregelen waarbij staatssteun krachtens artikel 107, lid 1, van het VWEU of steun uit het Fonds wordt toegekend, kan een afwikkelingsbesluit worden aangenomen nadat de Commissie een positieve dan wel voorwaardelijke beslissing heeft genomen met betrekking tot de verenigbaarheid van het gebruik van die steunverlening met de interne markt. Aan de beslissing van de Commissie betreffende steunverlening uit het Fonds kunnen voorwaarden, verplichtingen of verbintenissen voor de begunstigde entiteit zijn verbonden. De voorwaarden die door de Commissie kunnen worden opgelegd kunnen het volgende omvatten, zonder daartoe evenwel beperkt te blijven: lastendelingsvoorwaarden, waaronder de voorwaarde dat verliezen eerst worden ingehouden op het eigen vermogen en de bijdrageverplichtingen van houders van hybride kapitaal, achtergestelde schuldeisers en senior schuldeisers, een en ander in overeenstemming met de vereisten van de Richtlijn 2014/59/EU; beperkingen op de uitkering van dividenden op aandelen of coupons op hybride kapitaalinstrumenten, de inkoop van eigen aandelen of hybride kapitaalinstrumenten, en vermogensbeheertransacties; beperkingen op de verwerving van belangen in een onderneming, door middel van hetzij een vermogens-, hetzij een aandelenoverdracht; een verbod op agressieve handelspraktijken of strategieën of sponsoring met overheidssteun; voorschriften met betrekking tot marktaandelen, prijsvorming, productkenmerken of andere gedragsregels; voorschriften met betrekking tot herstructureringsplannen; governancevereisten; voorschriften inzake verslaglegging en openbaarmaking, ook wat betreft de naleving van voorwaarden die door de Commissie kunnen worden bepaald; voorschriften met betrekking tot de verkoop van de begunstigde entiteit of van alle of een deel van haar activa, rechten en passiva; eisen met betrekking tot de liquidatie van de begunstigde.

(31)

Om een snel en doeltreffend besluitvormingsproces bij de afwikkeling te waarborgen, moet de afwikkelingsraad een specifiek Unieagentschap met een op zijn specifieke taken toegesneden specifieke structuur zijn dat op het model van alle overige agentschappen van de Unie is geënt. De samenstelling ervan moet waarborgen dat alle betrokken belangen in de afwikkelingsprocedures naar behoren tegen elkaar worden afgewogen. Gelet op de taken van de afwikkelingsraad, moeten een voorzitter en een vicevoorzitter en ook vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden, en ervaring op het gebied van financieel toezicht, financiële regelgeving en afwikkeling van instellingen. De voorzitter en de vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad dienen te worden gekozen volgens een open selectieprocedure waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte moeten worden gehouden en waarbijij het beginsel van genderevenwicht, ervaring en beroepsbekwaamheid in acht dient te worden worden genomen. De Commissie legt de bevoegde commissie van het Europees Parlement een lijst voor van de geselecteerde kandidaten voor de functies van voorzitter en vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad. De Commissie legt het Europees Parlement ter goedkeuring een voordracht voor de benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad voor. Na goedkeuring van de voordracht door het Europees Parlement benoemt de Raad de voorzitter en de vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad bij uitvoeringsbesluit.

(32)

De afwikkelingsraad moet in plenaire en in bestuursvergaderingen werken. Deze moet voor zijn bestuursvergaderingen zijn samengesteld uit de voorzitter, zijn vier onafhankelijke voltijdse leden die onafhankelijk en objectief moeten optreden in het belang van de Unie, en vaste waarnemers die door de Commissie en door de ECB zijn benoemd. Bij beraadslagingen over de afwikkeling van een instelling of groep die in één deelnemende lidstaat is gevestigd, moet de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad het door de betrokken lidstaat benoemde lid dat zijn nationale afwikkelingsautoriteit vertegenwoordigt, uitnodigen en in het besluitvormingsproces betrekken. Bij beraadslagingen over een grensoverschrijdende groep moeten de door de lidstaat van herkomst en alle lidstaten van ontvangst in kwestie benoemde leden die de desbetreffende nationale afwikkelingsautoriteiten vertegenwoordigen, worden uitgenodigd en in het besluitvormingsproces van de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad worden betrokken.

(33)

De afwikkelingsraad moet op zijn bestuursvergaderingen alle besluiten betreffende de afwikkelingsprocedure voorbereiden en deze, voor zover mogelijk, ook aannemen. Gezien de instellingsspecifieke aard van de informatie die vervat is in de afwikkelingsplannen, dienen besluiten ten aanzien van de opstelling, beoordeling en goedkeuring van de afwikkelingsplannen door de afwikkelingsraad op zijn bestuursvergaderingen te worden genomen. Met betrekking tot het gebruik van het Fonds is het van belang dat een eventuele aanvoerdersvoorsprong geen rol speelt en dat toezicht wordt gehouden op de uitstroom van middelen uit het Fonds. Ter wille van de consistentie van de besluitvorming van de afwikkelingsraad moet elk lid van de plenaire vergadering, wanneer er afwikkelingsmaatregelen boven de drempel van 5 000 000 000 EUR moeten worden getroffen, binnen een strikte tijdslimiet kunnen verlangen dat de plenaire vergadering daarover een besluit neemt. Wanneer de verlening van liquiditeitssteun geen of beduidend minder risico impliceert dan andere vormen van steunverlening (met name in het geval van kortlopende, eenmalige kredietverlengingen voor solvabele instellingen tegen toereikend onderpand van hoge kwaliteit), is het gerechtvaardigd om voor de verrekening van deze vorm van ondersteuning een lagere coëfficiënt van slechts 0,5 toe te passen. Van zodra het netto geaccumuleerde gebruik van het Fonds over de voorgaande periode van 12 aaneensluitende maanden de drempel van 5 000 000 000 EUR per jaar bereikt, moet de plenaire vergadering beoordelen hoe de afwikkelingsinstrumenten — inclusief het Fonds zelf — zijn gebruikt, en een leidraad verschaffen waaraan de bestuursvergadering zich bij haar daaropvolgende afwikkelingsbesluiten moet houden. De ten behoeve van de bestuursvergadering te formuleren leidraad moet met name ten doel hebben de niet-discriminerende toepassing van afwikkelingsinstrumenten te waarborgen, te voorkomen dat het Fonds uitgeput raakt en een adequaat onderscheid te maken tussen risicovrije liquiditeit en liquiditeit met een laag risico en andere vormen van ondersteuning.

(34)

Aangezien de deelnemers aan de besluitvorming van de afwikkelingsraad tijdens diens bestuursvergaderingen wisselen naargelang de lidsta(a)t(en) waar de betrokken instelling of groep actief is, moeten de vaste deelnemers erop toezien dat de besluiten die in de diverse bestuursvergaderingsformaties van de afwikkelingsraad worden genomen consistent, adequaat en evenredig zijn.

(35)

De afwikkelingsraad moet waarnemers voor zijn vergaderingen kunnen uitnodigen. De aan de afwikkelingsraad opgedragen afwikkelingstaken moeten stroken met het kader van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision — „ESFS”) en met de onderliggende doelstelling daarvan om één enkel rulebook te ontwikkelen en de convergentie van toezicht- en afwikkelingspraktijken in de gehele Unie te versterken. Met name de EBA moet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 initiatieven met betrekking tot afwikkelingsplannen beoordelen en coördineren ter bevordering van de convergentie in dat gebied. Daarom moet de afwikkelingsraad in beginsel altijd de EBA uitnodigen wanneer er aangelegenheden op de agenda staan waarvoor de EBA overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU technische normen moet ontwikkelen of richtsnoeren moet vaststellen. Ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), kunnen worden uitgenodigd voor de vergaderingen van de afwikkelingsraad.

(36)

De waarnemers moeten zijn onderworpen aan dezelfde vereisten inzake beroepsgeheim als de leden en het personeel van de afwikkelingsraad, en uitgewisselde of gedetacheerde medewerkers uit deelnemende lidstaten die afwikkelingstaken uitvoeren.

(37)

De afwikkelingsraad moet interne afwikkelingsteams kunnen oprichten die bestaan uit eigen medewerkers en personeel van de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, en in voorkomend geval ook uit waarnemers uit niet-deelnemende lidstaten. Die interne afwikkelingsteams dienen onder leiding te staan van coördinatoren welke aangewezen worden uit de leidinggevende medewerkers van de afwikkelingsraad en die kunnen worden uitgenodigd om als waarnemer aan de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad deel te nemen.

(38)

De afwikkelingsraad en de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten dienen memoranda van overeenstemming te sluiten met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van Richtlijn 2014/59/EU met elkaar zullen samenwerken. In deze memoranda van overeenstemming kan onder meer worden toegelicht hoe de raadpleging met betrekking tot besluiten van de afwikkelingsraad die gevolgen hebben voor in de niet-deelnemende lidstaten gevestigde dochterondernemingen of in die lidstaten gelegen vestigingen waarvan de moederonderneming in een deelnemende lidstaat is gevestigd, moet worden vormgegeven. De memoranda moeten regelmatig worden geëvalueerd.

(39)

De afwikkelingsraad moet onafhankelijk optreden. Hij moet kunnen omgaan met grote bankgroepen en moet snel en onpartijdig kunnen optreden. De afwikkelingsraad moet erop toezien dat naar behoren rekening wordt gehouden met de financiële stabiliteit van de lidstaten, de financiële stabiliteit van de Unie en de interne markt. De leden van de afwikkelingsraad dienen te beschikken over de nodige deskundigheid op het vlak van zowel bankherstructureringen als insolventie.

(40)

Bij het nemen van beslissingen of maatregelen ter uitoefening van de bevoegdheden uit hoofde van deze verordening, moet terdege rekening worden gehouden met het belang voor de interne markt van de uitoefening van het in het VWEU neergelegde recht van vestiging en — voor zover mogelijk — vooral ook met de gevolgen daarvan voor de voortzetting van grensoverschrijdende activiteiten.

(41)

Gezien de taken van de afwikkelingsraad en gezien de afwikkelingsdoelstellingen, zoals de bescherming van publieke middelen, moet de werking van het GAM worden gefinancierd uit bijdragen van de instellingen gevestigd in de deelnemende lidstaten.

(42)

De afwikkelingsraad, de Commissie en, waar zulks relevant is, de Raad moeten voor alle aspecten van het besluitvormingsproces voor de afwikkeling in de plaats treden van de nationale afwikkelingsautoriteiten die in het kader van Richtlijn 2014/59/EU zijn aangewezen. De in het kader van die richtlijn aangewezen nationale afwikkelingsautoriteiten moeten werkzaam blijven op het gebied van de tenuitvoerlegging van de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregelingen. Om de transparantie en de democratische controle te waarborgen en de rechten van de instellingen van de Unie te beschermen, is de afwikkelingsraad aan het Europees Parlement en de Raad verantwoording verschuldigd voor elk besluit dat op basis van deze verordening wordt genomen. Om dezelfde redenen van transparantie en democratische controle moeten de nationale parlementen bepaalde rechten hebben om informatie over de werkzaamheden van de afwikkelingsraad te verkrijgen en met hem een dialoog aan te gaan.

(43)

Het nationale parlement van een deelnemende lidstaat of de bevoegde commissie daarvan moet de voorzitter kunnen uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale afwikkelingsautoriteit aan een gedachtewisseling over de afwikkeling van instellingen in die lidstaat deel te nemen. Die rol komt de nationale parlementen toe in het licht van het potentiële effect dat afwikkelingsmaatregelen kunnen hebben op de overheidsfinanciën, de instellingen, hun cliënten en werknemers, en op de markten in de deelnemende lidstaten. De voorzitter en de nationale afwikkelingsautoriteiten dienen positief te reageren op dergelijke uitnodigingen voor gedachtewisselingen met de nationale parlementen.

(44)

Met het oog op een eenvormige aanpak voor de instellingen en groepen moet de afwikkelingsraad de bevoegdheid krijgen om voor deze instellingen en groepen na raadpleging van de nationale bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsplannen op te stellen. In de regel moeten groepsafwikkelingsplannen voor de groep in zijn geheel worden opgesteld en moeten zij maatregelen bevatten met betrekking tot zowel een moederinstelling als alle afzonderlijke dochterondernemingen die deel uitmaken van een groep. In groepsafwikkelingsplannen moet rekening worden gehouden met de financiële, technische en bedrijfsstructuur van de desbetreffende groep. Indien er afzonderlijke afwikkelingsplannen worden opgesteld voor entiteiten die tot een groep behoren, moet de afwikkelingsraad, en in voorkomend geval de nationale afwikkelingsautoriteiten voor zover mogelijk trachten te bewerkstelligen dat die plannen stroken met de afwikkelingsplannen voor de rest van de groep. De afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten dienen de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarop te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit, zodat deze permanent volledig op de hoogte wordt gehouden. De afwikkelingsraad moet de afwikkelbaarheid van instellingen en groepen beoordelen en maatregelen nemen om eventuele belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen. Met het oog op de consistentie en op de afwikkelbaarheid van de betrokken instellingen moet de afwikkelingsraad van de nationale afwikkelingsautoriteiten verlangen dat zij passende maatregelen ten uitvoer leggen om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen. Aangezien zij gevoelige informatie bevatten, moeten afwikkelingsplannen onderworpen zijn aan de in deze verordening opgenomen vereisten inzake beroepsgeheim.

(45)

Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet voorts rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere kenmerken van de rechtsvorm van een instelling.

(46)

Afwikkelingsplanning is een essentieel onderdeel van een doeltreffende afwikkeling. De afwikkelingsraad moet derhalve de bevoegdheid hebben om wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen en om maatregelen te nemen die noodzakelijk en evenredig zijn om praktische belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten te beperken of weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen. Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het voor het handhaven van de financiële stabiliteit van cruciaal belang dat de Raad, of, waar relevant, de nationale autoriteiten over de mogelijkheid beschikken om elke instelling af te wikkelen. Om de in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) vastgelegde vrijheid van ondernemerschap te respecteren, moet de manoeuvreerruimte van de afwikkelingsraad worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de structuur en bedrijfsactiviteiten van de instelling te vereenvoudigen met de uitsluitende bedoeling om de afwikkelbaarheid ervan te verbeteren. Elke maatregel die met dit doel wordt opgelegd, moet bovendien in overeenstemming zijn met het Unierecht. Maatregelen mogen direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit en moeten gerechtvaardigd zijn door de doorslaggevende reden dat zij in het algemeen belang bij financiële stabiliteit worden uitgevoerd. Om te bepalen of een maatregel in het algemeen belang is genomen, moet de in het algemeen belang handelende afwikkelingsraad de afwikkelingsdoelstellingen kunnen verwezenlijken zonder op belemmeringen te stuiten voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten of voor zijn vermogen om de hem bij deze verordening toegekende bevoegdheden uit te oefenen. Bovendien mag een maatregel niet verder gaan dan minimaal noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken. De afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten, houdt bij het bepalen van de te nemen maatregelen rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico's (European Systemic Risk Board — „ESRB”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(47)

Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het van cruciaal belang dat de afwikkelingsraad, waar dienstig in samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, over de mogelijkheid beschikt om afwikkelingsplannen vast testellen, de afwikkelbaarheid van elke instelling en groep te beoordelen en, waar nodig, maatregelen te nemen om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van een instelling van de deelnemende lidstaten aan te pakken of op te ruimen. Het falen van systeemrelevante instellingen, waaronder die als bedoeld in artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU, kan een aanzienlijk risico vormen voor de werking van de financiële markten en kan een negatieve impact hebben op de financiële stabiliteit. De afwikkelingsraad moet in de eerste plaats de nodige zorg besteden aan de opstelling van de afwikkelingsplannen voor die systeemrelevante instellingen, de beoordeling van hun afwikkelbaarheid van instellingen en het treffen van alle maatregelen om alle belemmeringen voor hun afwikkelbaarheid aan te pakken of uit de weg te ruimen. onverminderd zijn onafhankelijke positie en zijn plicht om het afwikkelingsgebeuren in goede banen te leiden en de afwikkelbaarheid van alle instellingen die onder zijn bevoegdheden vallen, te evalueren.

(48)

Afwikkelingsplannen moeten procedures omvatten voor het informeren en raadplegen, waar toepasselijk, van werknemersvertegenwoordigers tijdens de gehele afwikkelingsprocedure. Collectieve overeenkomsten of andere doorsociale partners getroffen of in het Unierecht en het nationale recht voorziene regelingen aangaande inspraak van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers bij de herstructurering van ondernemingen, moeten, indien van toepassing, worden nageleefd.

(49)

Wat betreft de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen dienen de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van het afwikkelingsplan en bij het gebruik van de verschillende bevoegdheden die hen ter beschikking staan, rekening te houden met de aard van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit, de aandeelhoudersstructuur, de rechtsvorm, het risicoprofiel, de omvang, de juridische status en de verwevenheid van een instelling met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel, de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten, haar al dan niet deelnemen aan een institutioneel protectiestelsel (IPS) of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen, en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten verricht en of het falen en de daaropvolgende liquidatie van die instelling volgens de normale insolventieprocedure waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect op de financiële markten, op andere instellingen of op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin zou hebben moeten zij erop toezien dat de regeling op passende en evenredige wijze wordt toegepast en dat de administratieve lasten die zijn verbonden aan de verplichting tot het opstellen van afwikkelingsplannen tot een minimum beperkt blijven. Hoewel de in bijlage A bijRichtlijn 2014/59/EU vermelde onderwerpen en informatie een minimumnorm vormen voor entiteiten die duidelijk systeemrelevant zijn, is het toegestaan om naar gelang van de specifieke instelling andere of aanzienlijk minder strenge vereisten inzake afwikkelingsplanning en informatie toe te passen en in plaats van de jaarlijkse bijwerking een lagere frequentie op te leggen. Voor een kleine entiteit met een geringe onderlinge verbondenheid en complexiteit kan met een beperkt afwikkelingsplan worden volstaan. Voorts moet de regeling op een zodanige wijze worden toegepast dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar komt. Met name in situaties die worden gekenmerkt door ruimere problemen of zelfs twijfel over de weerbaarheid van veel entiteiten is het essentieel dat rekening wordt gehouden met het besmettingsrisico dat verbonden is aan de maatregelen die ten aanzien van een individuele entiteit worden genomen.

(50)

Wanneer Richtlijn 2014/59/EU de nationale afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid geeft om vereenvoudigde verplichtingen op te leggen of ontheffingen te verlenenmet betrekking tot de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen, moet worden voorzien in een procedure waarbij de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten de toepassing van die vereenvoudigde verplichtingen kunnen toestaan.

(51)

Voor de toepassing van deze verordening dienen de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten te worden verplicht om in overeenstemming met de kapitaalstructuur van entiteiten die bij een centraal orgaan zijn aangesloten aparte afwikkelingsplannen op te stellen louter op grond van het feit dat het centrale orgaan waarbij die entiteiten zijn aangesloten, onder rechtstreeks toezicht van de ECB staat. In het geval van groepsafwikkelingsplannen moet bij het opstellen van de plannen specifiek rekening worden gehouden met de potentiële gevolgen van de afwikkelingsmaatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is.

(52)

Het GAM moet gebaseerd zijn op de kaders van Verordening (EU) nr 1024/2013 en van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsraad moet derhalve de bevoegdheid krijgen om bij een verslechtering van de financiële situatie of de solvabiliteit van een entiteit in een vroeg stadium in te grijpen. De informatie die de afwikkelingsraad in deze fase van de nationale afwikkelingsautoriteiten of van de ECB ontvangt, is van groot belang voor de bepaling van de mogelijke maatregelen die hij ter voorbereiding van de afwikkeling van de betrokken entiteit neemt.

(53)

Om snel tot afwikkeling te kunnen overgaan op het moment waarop dit noodzakelijk wordt, moet de afwikkelingsraad, in samenwerking met de ECB of met de betrokken nationale bevoegde autoriteit, de toestand van de betrokken entiteiten van nabij volgen en daarbij ook nagaan of deze entiteiten zich houden aan de vroegtijdige-interventiemaatregelen die, in voorkomend geval, met betrekking tot hen zijn genomen. Om na te gaan of een maatregel van de particuliere sector binnen een redelijk tijdsbestek het falen van een enititeit kan voorkomen, moet de geëigende autoriteit rekening houden met de effectiviteit van de vroegtijdige-interventiemaatregelen die binnen een vooraf door de bevoegde autoriteit vastgestelde tijdsbestek zijn genomen.

(54)

De afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten en de bevoegdeautoriteiten, met inbegrip van de ECB, sluiten waar nodig een memorandum van overeenstemming met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun respectieve taken uit hoofde van het recht van de Unie met elkaar zullen samenwerken. Het memorandum dient regelmatig te worden geëvalueerd.

(55)

Bij het nemen van besluiten of maatregelen, met name ten aanzien van zowel in deelnemende als in niet-deelnemende lidstaten gevestigde entiteiten, dient rekening te worden gehouden met de potentieel nadelige gevolgen voor die lidstaten, zoals risico's voor de financiële stabiliteit van hun financiële markten en voor de in die lidstaten gevestigde entiteiten.

(56)

Om verstoring van de financiële markt en de economie zoveel mogelijk te beperken, moet het afwikkelingsproces in een kort tijdsbestek worden doorgevoerd. Deposanten moeten zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen dezelfde tijdslimieten als die waarin Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) voorziet, toegang krijgen tot hun gegarandeerde deposito's. De Commissie moet gedurende de afwikkelingsprocedure toegang hebben tot de informatie die zij nodig acht om in het afwikkelingsproces met kennis van zaken een besluit te kunnen nemen.

(57)

Het besluit om een entiteit in afwikkeling te plaatsen moet worden genomen voordat een financiële entiteit balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. Met de afwikkeling dient te worden begonnen nadat is vastgesteld dat een entiteit falend is of waarschijnlijk falende zal zijn en alternatieve maatregelen vanuit de particuliere sector het falen niet binnen een redelijke termijn zouden kunnen voorkomen. Het feit dat een entiteit niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de entiteit levensvatbaar blijft of waarschijnlijk zal blijven. Een entiteit moet worden geacht falend te zijn of waarschijnlijk falende te zullen zijn wanneer zij niet voldoet of waarschijnlijk in de nabije toekomst niet zal voldoen aan de vereisten om haar vergunning te behouden, wanneer de activa van de entiteit geringer zijn of waarschijnlijk in de nabije toekomst geringer zullen zijn dan haar passiva, wanneer de entiteit niet in staat is of waarschijnlijk in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden te voldoen wanneer deze opeisbaar worden, of wanneer de entiteit buitengewone openbare financiële steun nodig heeft, uitgezonderd in de in deze verordening vermelde bijzondere omstandigheden. Het feit dat een entiteit behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zichzelf geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de entiteit niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden. Indien deze faciliteit door een staat wordt gegarandeerd, is een entiteit die toegang krijgt tot deze faciliteit onderworpen aan de staatssteunregels. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen, geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. Garanties van de lidstaten voor vorderingen in aandelen moeten worden verboden.

Wanneer een lidstaat een garantie verleent, moet hij ervoor zorgen dat de garantie voldoende door de entiteit wordt vergoed. Voorts mag de verstrekking van buitengewone openbare financiële steun niet tot afwikkeling leiden indien een lidstaat bij wijze van voorzorg een belang neemt in het aandelenkapitaal van een entiteit, ook in het geval van een entiteit die in overheidseigendom is, die geheel aan haar kapitaalvereisten voldoet. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een entiteit nieuw kapitaal moet aantrekken wegens de uitslag van een op een scenario gebaseerde stresstest of een soortgelijke, door de macroprudentiële autoriteiten verrichte exercitie met een vereiste ter handhaving van de financiële stabiliteit in de context van een systeemcrisis, maar die entiteit niet in staat is langs private weg kapitaal op de markt aan te trekken. Een entiteit mag niet worden geacht falende te zijn of waarschijnlijk falendete zullen zijn, louter omdat er vóór de inwerkingtreding van deze verordening buitengewone openbare financiële steun is verstrekt. Ten slotte is het mogelijk dat toegang tot liquiditeitsfaciliteiten, waaronder noodliquiditeitssteun van een centrale bank, overeenkomstig de staatssteunregels als staatssteun wordt beschouwd.

(58)

Liquidatie van een falende entiteit volgens de normale insolventieprocedure kan de financiële stabiliteit in gevaar brengen, de verlening van essentiële diensten verstoren en de bescherming van deposanten aantasten. In een dergelijk geval is het in het algemeen belang om afwikkelingsinstrumenten toe te passen. De afwikkeling moet dus tot doel hebben de continuïteit van essentiële financiële diensten te waarborgen, de stabiliteit van het financiële stelsel te handhaven, het moreel risico te verkleinen door het beroep van falende entiteiten op openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken, en de deposanten te beschermen.

(59)

De liquidatie van een insolvente entiteit volgens een normale insolventieprocedure moet echter altijd worden overwogen voordat wordt besloten de entiteit als going concern te handhaven. Een insolvente entiteit moet omwille van de financiële stabiliteit als going concern worden gehandhaafd, voor zover mogelijk met gebruik van particuliere middelen. Dat doel kan worden verwezenlijkt door ofwel verkoop aan of fusie met een koper uit de particuliere sector, of door afschrijving van de passiva van de entiteit, dan wel door omzetting van de schuld in eigen vermogen om een herkapitalisatie te bewerkstelligen.

(60)

Bij het nemen of voorbereiden van besluiten met betrekking tot afwikkelingsbevoegdheden moeten de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie ervoor zorgen dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen overeenkomstig bepaalde beginselen zoals het beginsel dat de aandeelhouders en crediteuren een passend aandeel van de verliezen dragen, dat het bestuur in beginsel moet worden vervangen, dat de kosten van de afwikkeling van de entiteit zoveel mogelijk worden beperkt, en dat crediteuren die tot dezelfde categorie behoren op billijke wijze worden behandeld. Met name wanneer crediteuren die tot dezelfde categorie behoren, in het kader van een afwikkelingsmaatregel anders behandeld worden, moeten die verschillen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd, en mogen zij direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit.

(61)

De beperkingen van de rechten van aandeelhouders en crediteuren moeten in overeenstemming zijn met artikel 52 van het Handvest. De afwikkelingsinstrumenten dienen daarom alleen te worden toegepast op entiteiten die falende zijn of waarschijnlijk falendezullen zijn, en alleen wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstelling van financiële stabiliteit in het algemeen belang na te streven. Afwikkelingsinstrumenten dienen met name te worden toegepast wanneer de entiteit niet volgens een normale insolventieprocedure kan worden geliquideerd zonder het financiële stelsel te destabiliseren, wanneer de maatregelen noodzakelijk zijn om de snelle overdracht en continuïteit van systeemkritische functies te verzekeren en er geen redelijk uitzicht is op een alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector, zoals een zodanige kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders of door een derde dat de levensvatbaarheid van de entiteit volledig wordt hersteld.

(62)

Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in de eigendomsrechten. Getroffen aandeelhouders en crediteuren mogen bijgevolg geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij zouden hebben geleden als de entiteit op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit zou zijn geliquideerd. In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van een instelling in afwikkeling aan een particuliere koper of aan een overbruggingsinstelling, dient het resterende deel van de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure te worden geliquideerd. Om de bestaande aandeelhouders en crediteuren van de entiteit tijdens de liquidatieprocedure te beschermen, moeten zij het recht hebben om ter betaling van hun vorderingen niet minder te ontvangen dan het bedrag dat zij naar schatting zouden hebben teruggekregen indien de entiteit in zijn geheel op grond van de normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

(63)

Ter bescherming van de rechten van aandeelhouders en crediteuren moeten er duidelijke verplichtingen worden vastgelegd wat de waardering van de activa en passiva van de instelling in afwikkeling betreft en, waar dat op grond van deze verordening is vereist, betreffende de waardering van de behandeling die aandeelhouders en crediteuren zouden hebben genoten mocht de entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. Het dient mogelijk te zijn om reeds in de vroegtijdige-interventiefase met een dergelijke waardering te beginnen. Voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, moet er een eerlijke, voorzichtige en realistische waardering van de activa en de passiva van de entiteit worden gemaakt. Tegen die waardering kan alleen hoger beroep worden aangetekend, samen met het afwikkelingsbesluit. Daarnaast zou er, waar dat op grond van deze verordening is vereist, na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de behandeling die aandeelhouders en crediteuren daadwerkelijk hebben genoten en de behandeling die zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben genoten. Indien blijkt dat aandeelhouders en crediteuren ter betaling van hun vorderingen minder hebben ontvangen dan het bedrag dat zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben ontvangen, dan zouden zij, waar dat volgens deze verordening is vereist, recht moeten hebben op de betaling van het verschil. Dat eventuele verschil moet overeenkomstig deze verordening uit het Fonds worden betaald.

(64)

Het is belangrijk dat de verliezen bij het falen van de entiteit worden onderkend. De waardering van de activa en passiva van falende entiteiten moet berusten op eerlijke, prudente en realistische aannamen op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. De financiële toestand van de entiteit mag echter geen gevolgen hebben voor de waardering van de passiva. In spoedeisende situaties moet het mogelijk zijn dat de afwikkelingsraad een snelle waardering uitvoert van de activa of passiva van een falende entiteit. Deze waardering dient voorlopig te zijn en te gelden totdat er een onafhankelijke waardering is uitgevoerd.

(65)

Ter wille van de objectiviteit en zekerheid van het afwikkelingsproces moet de volgorde worden vastgelegd waarin concurrente vorderingen van crediteuren op een instelling in afwikkeling moeten worden afgeschreven of omgezet. Ter beperking van het risico dat crediteuren grotere verliezen lijden dan wanneer de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd, moet de vast te leggen volgorde zowel voor een normale insolventieprocedure als voor het afschrijvings- of omzettingsproces bij een afwikkeling van toepassing zijn. Daardoor wordt ook de prijsbepaling van de schuld vergemakkelijkt.

(66)

De afwikkelingsraad moet besluiten over de concrete uitwerking van de afwikkelingsregeling. De desbetreffende afwikkelingsinstrumenten moeten het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de bruginstelling, het instrument van bail-in, en het instrument van afsplitsing van activa omvatten, dat wil zeggen de instrumenten waarin eveneens is voorzien in Richtlijn 2013/59/EU. Aan de hand van de regeling moet ook kunnen worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan.

(67)

Wanneer hij afwikkelingsmaatregelen neemt, moet de afwikkelingsraad rekening houden met en gevolg geven aan de maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen is voorzien, tenzij de afwikkelingsraad, gezien de omstandigheden, van oordeel is dat de afwikkelingsdoelstellingen op een doeltreffender manier kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in die afwikkelingsplannen niet is voorzien.

(68)

De afwikkelingsinstrumenten moeten ook de verkoop van de onderneming of aandelen van de instelling in afwikkeling, het opzetten van een overbruggingsentiteit, de afsplitsing van de rendabele van de problematische of onrendabele activa van de falende entiteit en de bail-in van de aandeelhouders en de crediteuren van de falende entiteit, omvatten.

(69)

Wanneer de afwikkelingsinstrumenten zijn gebruikt om de systeemrelevante diensten of levensvatbare bedrijfsonderdelen van een entiteit over te dragen aan een gezonde entiteit zoals een particuliere koper of overbruggingsentiteit, moet het resterende deel van de entiteit worden geliquideerd.

(70)

Het instrument van verkoop van de onderneming moet het mogelijk maken de entiteit of bedrijfsonderdelen daarvan aan een of meer kopers te verkopen, zonder toestemming van de aandeelhouders.

(71)

Alle netto-opbrengsten van een overdracht van activa of passiva van de instelling in afwikkeling moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de entiteit in de liquidatieprocedure. Alle netto-opbrengsten van de overdracht van door de instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de eigenaars van die aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de entiteit in de liquidatieprocedure. Bij de berekening dienen de uit het falen van de entiteit en uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten van de opbrengsten te worden afgetrokken.

(72)

Het instrument van afsplitsing van activa moet de autoriteiten in staat stellen activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling over te dragen aan een afzonderlijk vehikel. Dit instrument mag alleen worden gebruikt in combinatie met andere instrumenten om een onterecht concurrentievoordeel voor de falende entiteit te vermijden.

(73)

Een doeltreffende afwikkelingsregeling moet de kosten van de afwikkeling van een falende entiteit die door de belastingbetalers worden gedragen, zoveel mogelijk beperken. Zij dient er tevens voor te zorgen dat systeemrelevante entiteiten kunnen worden afgewikkeld zonder dat zulks de financiële stabiliteit in gevaar brengt. Het instrument van bail-in bereikt die doelstelling door ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren van de falende entiteit passende verliezen lijden en een passend deel van die uit het falen van de entiteit voortvloeiende kosten dragen. Het instrument van bail-in zal aandeelhouders en crediteuren van entiteiten een sterkere prikkel geven om in normale omstandigheden toezicht te houden op de gezondheid van een entiteit. Daarmee wordt ook gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Raad voor financiële stabiliteit om wettelijke schuldafschrijvings- en -omzettingsbevoegdheden in het afwikkelingskader op te nemen als extra mogelijkheid die in combinatie met andere afwikkelingsinstrumenten kan worden aangewend.

(74)

Om te zorgen voor de flexibiliteit die noodzakelijk is om verliezen aan de crediteuren in diverse omstandigheden toe te rekenen, verdient het aanbeveling dat het instrument van bail-in kan worden toegepast zowel wanneer het de bedoeling is de falende entiteit als going concern af te wikkelen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de levensvatbaarheid van de entiteit kan worden hersteld, als wanneer systeemkritische diensten aan een overbruggingsentiteit worden overgedragen en de activiteiten van het resterende deel van de entiteit worden gestaakt en de instelling wordt geliquideerd.

(75)

Indien het instrument van bail-in wordt toegepast met de bedoeling het kapitaal van de falende entiteit te herstellen zodat deze als going concern actief kan blijven, moet de afwikkeling door middel van bail-in vergezeld gaan van een vervanging van het bestuur, behalve indien handhaving van het bestuur passend en nodig is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, en een daarop aansluitende zodanige herstructurering van de entiteit en haar activiteiten dat de redenen voor het falen worden aangepakt. Deze herstructurering moet worden verwezenlijkt door uitvoering van een bedrijfssaneringsplan. In voorkomend geval dienen dergelijke plannen verenigbaar te zijn met het herstructureringsplan dat de entiteit krachtens de staatssteunregels van de Unie bij de Commissie moeten indienen. Naast de maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling dient het plan met name ook maatregelen te bevatten waarmee wordt beoogd de steun te beperken tot de minimale lastenverdeling en concurrentieverstoringen binnen de perken te houden.

(76)

Het is niet gepast om het instrument van bail-in toe te passen op vorderingen voor zover die gedekt zijn, een onderpand hebben of anderszins zijn gegarandeerd. Om ervoor te zorgen dat het instrument van bail-in doeltreffend is en zijn doelstellingen bereikt, is het echter wenselijk dat het kan worden toegepast op een zo breed mogelijk scala aan ongedekte passiva van een falende entiteit. Het is niettemin passend om bepaalde soorten ongedekte passiva van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in uit te sluiten. Ter bescherming van de houders van gedekte deposito's mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op deposito's die op grond van Richtlijn 2014/49/EU beschermd zijn. Met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op bepaalde verplichtingen jegens werknemers van de falende entiteit of op commerciële vorderingen die betrekking hebben op goederen en diensten die kritiek zijn voor het dagelijks functioneren van de entiteit. Om aan pensioenfondsen en pensioenbeheerders verschuldigde pensioenrechten en pensioenbedragen te honoreren, mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op de verplichtingen van de falende entiteit jegens een pensioenregeling, met uitzondering van verplichtingen voor variabele pensioenuitkeringen die niet voortvloeien uit collectieve overeenkomsten. Om het risico op besmetting van het systeem te beperken, moet het instrument van bail-in niet worden toegepast op passiva die voortvloeien uit deelneming aan betalingssystemen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen, noch op verplichtingen jegens entiteiten, met uitzondering van entiteiten die deel uitmaken van dezelfde groep, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen.

(77)

Daarnaast moet het mogelijk zijn bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk uit te sluiten in een aantal situaties, zoals wanneer voor die passiva niet binnen een redelijk tijdsbestek in bail-in kan worden voorzien, wanneer de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is om de continuïteit van de kritieke functies en de kernbedrijfsonderdelen te waarborgen, of de toepassing van het instrument van bail-in op die passiva zou leiden tot een waardevernietiging die voor de andere crediteuren grotere verliezen met zich mee zou brengen dan bij een uitsluiting van die passiva van bail-in. Passiva moeten geheel of gedeeltelijk kunnen worden uitgesloten indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van verdergaande besmetting of financiële instabiliteit, waardoor de economie van een lidstaat ernstig kan worden verstoord. Bij de beoordeling moeten de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de gevolgen van een mogelijke bail-in van passiva afkomstig van in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen boven het dekkingsniveau dat is voorzien in Richtlijn 2014/49/EU.

(78)

Wanneer deze uitsluitingen worden toegepast, kan het niveau van afschrijving of omzetting van andere in aanmerking komende passiva worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, op voorwaarde dat het beginsel in acht wordt genomen dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn dan bij normale insolventieprocedure. Indien de verliezen niet aan andere crediteuren kunnen worden doorgegeven, kan het Fonds een bijdrage aan de instelling in afwikkeling leveren, mits een aantal strikte voorwaarden zijn vervuld, waaronder de vereiste dat is voorzien dat verliezen van ten minste 8 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen reeds moeten zijn geabsorbeerd en dat de uit het afwikkelingsfonds verstrekte financiering beperkt is tot de laagste waarde van 5 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen of de voor het Fonds beschikbare middelen, en het bedrag dat binnen drie jaar door achteraf te betalen bijdragen kan worden bijeengebracht.

(79)

In buitengewone omstandigheden, waarin passiva zijn uitgesloten en in plaats van die passiva het Fonds tot het toelaatbare maximum is aangesproken voor een bijdrage aan bail-in, moet de afwikkelingsraad de mogelijkheid hebben om middelen uit alternatieve financieringsmiddelen aan te trekken.

(80)

Het minimumbedrag van bail-in van 8 % van de totale passiva als bedoeld in deze verordening dient te worden berekend op basis van een overeenkomstig deze verordening uitgevoerde waardering. Historische verliezen die door de aandeelhouders reeds voorafgaand aan die waardering door een vermindering van het eigen vermogen zijn opgevangen, dienen niet te worden meegerekend in dat percentage.

(81)

Aangezien de bescherming van gedekte deposanten een van de belangrijkste afwikkelingsdoelstellingen is, mogen gedekte deposito's niet onder de toepassing van het instrument van bail-in vallen. Het depositogarantiestelsel draagt echter bij tot de financiering van het afwikkelingsproces doordat het verliezen opvangt ten belope van de nettoverliezen die het had geleden na vergoeding van de deposanten in een normale insolventieprocedure. De uitoefening van de bevoegdheid om een bail-in te eisen, zou er immers voor zorgen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, wat de belangrijkste reden is waarom depositogarantiestelsels zijn opgezet. Mocht in dergelijke gevallen niet in de betrokkenheid van deze stelsels zijn voorzien, dan zou dat een ongerechtvaardigd voordeel betekenen ten opzichte van de resterende crediteuren die wel door de uitoefening van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit worden geraakt.

(82)

Wanneer deposito's in de context van de afwikkeling van een entiteit aan een andere entiteit worden overgedragen, mogen de deposanten niet verzekerd zijn boven het dekkingsniveau dat in Richtlijn 2014/49/EU is vastgelegd. Vorderingen met betrekking tot deposito's die bij de instelling in afwikkeling blijven, moeten derhalve worden beperkt tot het verschil tussen de overgedragen fondsen en het in Richtlijn 2014/49/EU vastgelegde dekkingsniveau. Indien de overgedragen deposito's het dekkingsniveau te boven gaan, mag de deposant geen vordering op het depositogarantiestelsel hebben met betrekking tot deposito's die bij de instelling in afwikkeling blijven.

(83)

Om te vermijden dat entiteiten hun passiva zodanig structureren dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van het instrument van bail-in, is het dienstig te bepalen dat de entiteiten te allen tijde het voorgeschreven minimum voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moeten aanhouden dat onder het instrument van bail-in kan vallen; dat bedrag dient te worden uitgedrukt als percentage van de totale passiva en het eigen vermogen van de entiteit.

(84)

Er dient een „top down”-benadering te worden gevolgd voor het bepalen van de minimumvereiste voor het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva binnen een groep. In die benadering dient te worden onderkend dat de afwikkelingsmaatregelen worden toegepast op het niveau van de individuele rechtspersoon, en dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen zich noodzakelijkerwijs bevindt in, of toegankelijk is voor, de entiteit binnen de groep waar de verliezen zich voordoen. Daarom moet erop worden toegezien dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen binnen een groep over de groep wordt verdeeld overeenkomstig het risiconiveau van de rechtspersonen waardoor hij wordt gevormd. De minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva waaraan elke dochteronderneming moet voldoen, dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Voorts moet erop worden toegezien dat alle activa en passiva die worden meegeteld voor de geconsolideerde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, zich bevinden in entiteiten waar verliezen waarschijnlijk zullen ontstaan, of dat zij anderszins beschikbaar zijn voor het opvangen van verliezen.

Deze verordening moet een afwikkeling via hetzij meerdere kanalen, hetzij één kanaal mogelijk maken. De minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moet stroken met de afwikkelingsstrategie die passend is voor een groep, conform het afwikkelingsplan. Met name moet de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor het passende niveau in de groep gelden, volgens de meerkanalige of éénkanalige benadering van het afwikkelingsplan, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat in sommige omstandigheden een andere benadering dan die van het plan zal worden gevolgd om, bijvoorbeeld, de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender te kunnen verwezenlijken. Tegen deze achtergrond moeten alle entiteiten van de groep, ongeacht of de groep voor de éénkanalige dan wel de meerkanalige benadering heeft gekozen, te allen tijde over een solide minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva beschikken om het risico van besmetting en van een bankrun te voorkomen.

(85)

Afhankelijk van de omstandigheden van de zaak moet de beste afwikkelingsmethode worden gekozen en daartoe moeten alle afwikkelingsinstrumenten beschikbaar zijn waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet. Bij de vaststelling van de afwikkelingsregeling moeten de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie voor zover dat mogelijk is respectievelijk kiezen voor de regeling die de minste kosten voor het Fonds met zich meebrengt.

(86)

Bij Richtlijn 2014/59/EU wordt aan de nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten toegekend omdat de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten met de voorwaarden voor afwikkeling kunnen samenvallen en in een dergelijk geval moet worden beoordeeld of een afschrijving en omzetting van de kapitaalinstrumenten op zich toereikend is om de financiële soliditeit van de betrokken entiteit te herstellen, en of daarnaast ook afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen. In de regel zal daarvan in het kader van een afwikkeling gebruik worden gemaakt. Omdat de afwikkelingsraad, onder toezicht van de Commissie of, in voorkomend geval, van de Raad ook in deze functie in de plaats dient te treden van de nationale afwikkelingsautoriteiten, moet hij de bevoegdheid krijgen om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan, en moet hij bepalen of een entiteit in afwikkeling moet worden geplaatst indien ook aan de vereisten voor een afwikkeling is voldaan.

(87)

In alle deelnemende lidstaten moeten de doelmatigheid en de eenvormigheid van afwikkelingsmaatregelen gewaarborgd zijn. Daartoe moet, wanneer een nationale afwikkelingsautoriteit een uit hoofde van deze verordening door de afwikkelingsraad genomen besluit niet heeft toegepast of zich daaraan niet heeft gehouden, dan wel dat besluit heeft toegepast op een manier waardoor de afwikkelingsdoelstellingen of de effectieve implementatie van de afwikkelingsregeling in gevaar komen, de afwikkelingsraad worden gemachtigd om bepaalde rechten, activa of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere persoon over te dragen of de omzetting van schuldinstrumenten te verlangen die een contractuele voorwaarde bevatten voor omzetting in bepaalde omstandigheden, dan wel de eventueel noodzakelijke stappen ondernemen om het risico dat de desbetreffende afwikkelingsdoelstelling in gevaar komt, metterdaad af te wenden. Elke door een nationale afwikkelingsautoriteit genomen maatregel die de uitoefening van bevoegdheden of functies van de afwikkelingsraad beletten of daaraan afbreuk doen, moeten worden uitgesloten.

(88)

De relevante entiteiten, organen en instanties die betrokken zijn bij de toepassing van deze verordening moeten met elkaar samenwerken overeenkomstig de verplichting tot loyale samenwerking die is neergelegd in de Verdragen.

(89)

Om de doeltreffendheid van het GAM te versterken, moet de afwikkelingsraad onder alle omstandigheden nauw met de EBA samenwerken. In passende gevallen moet de afwikkelingsraad ook samenwerken met het ESRB, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — Eiopa) ingesteld bij Verordening (EU) 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA) ingesteld bij Verordening (EU) 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (12), en de overige autoriteiten die het ESFS uitmaken. Voorts moet de afwikkelingsraad nauw samenwerken met de ECB en de overige autoriteiten die de bevoegdheid hebben om binnen het GTM toezicht uit te oefenen op de entiteiten, en met name op de groepen die onder het geconsolideerde toezicht van de ECB vallen. Om het afwikkelingsproces van falende banken doeltreffend te beheren, moet de afwikkelingsraad in alle fasen van het afwikkelingsproces met de nationale afwikkelingsautoriteiten samenwerken. Met laatstgenoemden moet derhalve niet alleen worden samengewerkt in het kader van de uitvoering van de afwikkelingsbesluiten van de afwikkelingsraad, maar ook vóór de vaststelling van een afwikkelingsbesluit, in de fase van de afwikkelingsplanning of in de fase van vroegtijdige interventie. De afwikkelingsraad moet de mogelijkheid hebben om samen te werken met de ter zake bevoegde afwikkelingsautoriteiten en met instanties die directe of indirecte openbare financiële steun verlenen.

(90)

Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten opdracht geven om erop toe te zien dat de werknemersvertegenwoordigers bij de betrokken entiteiten overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU worden geïnformeerd en in voorkomend geval worden geraadpleegd.

(91)

Aangezien de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten voor het nemen van hun afwikkelingsbesluiten vervangt, moet hij ook, voor zover het om de afwikkelingsfuncties gaat, in de plaats treden van die autoriteiten in het kader van de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten, waaronder binnen afwikkelingscolleges als bedoeld in Richtlijn 2014/59/EU.

(92)

Omdat tal van instellingen niet alleen in de Unie, maar ook daarbuiten actief zijn, moet een doeltreffend afwikkelingsmechanisme beginselen voor de samenwerking met de betrokken autoriteiten van derde landen vastleggen. Steun aan de autoriteiten van derde landen moet overeenkomstig het rechtskader van artikel 88 van Richtlijn 2014/59/EU worden verleend. Om een coherente strategie ten aanzien van derde landen te waarborgen, dient zoveel mogelijk te worden vermeden dat in de deelnemende lidstaten uiteenlopende besluiten worden genomen met betrekking tot de erkenning van in derde landen lopende afwikkelingsprocedures betreffende instellingen of moederondernemingen die dochterondernemingen of andere activa, rechten of verplichtingen in de deelnemende lidstaten hebben. De afwikkelingsraad moet dan ook in staat worden gesteld hiervoor aanbevelingen te doen uitgaan.

(93)

De afwikkelingsraad moet voor een doeltreffende uitvoering van zijn taken over passende onderzoeksbevoegdheden beschikken. Hij moet alle nodige informatie kunnen opvragen hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, hetzij rechtstreeks, na deze te hebben geïnformeerd, en onderzoeken en inspecties ter plaatse kunnen verrichten, in voorkomend geval in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, en daarbij ten volle gebruikmaken van alle voor de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten beschikbare informatie. In het kader van de afwikkeling dienen inspecties ter plaatse voor de afwikkelingsraad beschikbaar te zijn om ervoor te zorgen dat besluiten op basis van volstrekt accurate informatie worden genomen en de uitvoering door nationale autoriteiten op doeltreffende wijze te volgen.

(94)

Ten einde ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad toegang tot alle relevante informatie heeft, mogen de betrokken entiteiten en hun werknemers of derden waaraan de entiteiten taken of activiteiten hebben uitbesteed, zich niet op de vereisten inzake beroepsgeheim kunnen beroepen om te voorkomen dat informatie aan de afwikkelingsraad wordt verstrekt. Tegelijkertijd mag de verstrekking van dergelijke informatie aan de afwikkelingsraad nooit als een inbreuk op de vereisten inzake beroepsgeheim worden beschouwd.

(95)

Om te zorgen voor naleving van de in het kader van het GAM genomen besluiten, moeten bij een inbreuk daarop evenredige en afschrikkende geldboeten worden opgelegd. De afwikkelingsraad moet gerechtigd zijn om ondernemingen geldboeten en dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van tot hen gerichte besluiten.

(96)

Wanneer een nationale afwikkelingsautoriteit op de voorschriften van het GAM inbreuk pleegt door geen gebruik te maken van de haar krachtens nationaal recht verleende bevoegdheden om uitvoering te geven aan een instructie van de afwikkelingsraad, kan de betrokken lidstaat overeenkomstig de desbetreffende jurisprudentie aansprakelijk worden gesteld voor de schade die natuurlijke personen en, in voorkomend geval, de instelling of groep in afwikkeling of de crediteuren van een deel van die entiteit of groep in een lidstaat is berokkend.

(97)

Om zijn volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid te garanderen, dient de afwikkelingsraad over een eigen budget met inkomsten uit verplichte bijdragen van de instellingen in de deelnemende lidstaten te beschikken. Er moet worden voorzien in passende voorschriften betreffende de begroting van de afwikkelingsraad, de opstelling van de begroting, de goedkeuring van interne procedureregels inzake vaststelling en uitvoering van de begroting, alsmede voor de interne en externe audit van de rekeningen.

(98)

Deze verordening dient de bevoegdheid van de lidstaten om een retributie te heffen ter dekking van de administratieve kosten van hun nationale afwikkelingsautoriteiten, onverlet te laten.

(99)

De deelnemende lidstaten zijn onderling overeengekomen ervoor te zorgen dat niet-deelnemende lidstaten op korte termijn en met rente worden vergoed voor het bedrag dat een niet-deelnemende lidstaat aan eigen middelen heeft betaald voor eventuele financieringen uit de begroting van de Unie ter vervulling van niet-contractuele verplichtingen en de daaraan verbonden kosten in verband met de uitvoering van taken uit hoofde van deze verordening. De deelnemende lidstaten hebben een overeenkomst gesloten ter nakoming van deze verbintenis.

(100)

Er zijn omstandigheden waarin de doeltreffendheid van de toegepaste afwikkelingsinstrumenten afhankelijk kan zijn van de beschikbaarheid van kortetermijnfinanciering voor de entiteit of voor een overbruggingsentiteit, de verlening van garanties aan potentiële kopers of de verstrekking van kapitaal aan de overbruggingsentiteit. Niettegenstaande de rol van de centrale banken om ook in crisistijden het financiële stelsel van liquiditeit te voorzien, is het derhalve belangrijk dat er een fonds wordt opgezet dat voorkomt dat de voor dergelijke doeleinden benodigde middelen moeten komen uit de nationale begrotingen. Het moet de financiële sector als geheel zijn die de stabilisatie van het financiële stelsel financiert.

(101)

Er moet worden gewaarborgd dat het Fonds volledig beschikbaar is voor de afwikkeling van falende instellingen. Derhalve mag geen beroep op het Fonds worden gedaan voor andere doeleinden dan voor een doelmatige toepassing van afwikkelingsinstrumenten en afwikkelingsbevoegdheden. Voorts mag daarop alleen overeenkomstig de toepasselijke afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen een beroep worden gedaan. Daarom moet de afwikkelingsraad ervoor zorgen dat eventuele verliezen, kosten of andere uitgaven die met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten verband houden, in de eerste plaats door de aandeelhouders en crediteuren van de instelling in afwikkeling worden gedragen. Enkel indien de middelen van de aandeelhouders en crediteuren zijn uitgeput, mogen de verliezen, kosten of andere uitgaven in verband met de afwikkelingsinstrumenten door het Fonds worden gedragen.

(102)

In beginsel moeten voorafgaand aan en onafhankelijk van elke afwikkelingsmaatregel bijdragen van de sector worden geïnd. Als de financiering vooraf onvoldoende is om de verliezen of kosten te dekken die uit het beroep op het Fonds voortvloeien, moeten er aanvullende bijdragen worden geïnd om de extra kosten of verliezen te dragen. Voorts moet het Fonds in staat zijn leningen of andere vormen van steun van instellingen, financiële instellingen of andere derden te verkrijgen ingeval de vooraf en achteraf te betalen bijdragen niet onmiddellijk beschikbaar zijn of de uitgaven als gevolg van het gebruik van het Fonds met betrekking tot afwikkelingsmaatregelen, niet voldoende dekken.

(103)

Om dubbele betalingen te voorkomen, moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van de beschikbare financiële middelen die voortkomen uit heffingen van de nationale bank, belastingen of afwikkelingsbijdragen die zijn ingesteld tussen 17 juni 2010 en 2 juli 2014 bij wijze van vooraf te betalen bijdragen.

(104)

Om een kritische massa te bereiken en de procyclische effecten te vermijden die zich zouden voordoen indien het Fonds bij een systeemcrisis uitsluitend op achteraf te betalen bijdragen aangewezen zou zijn, is het absoluut noodzakelijk dat de vooraf beschikbare financiële middelen van het Fonds minimaal een zeker streefbedrag bereiken.

(105)

Het streefbedrag voor de financiering van het Fonds moet worden vastgesteld als percentage van het bedrag van de gedekte deposito's bij alle kredietinstellingen waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend. Aangezien echter het bedrag van de totale verplichtingen van die instellingen, rekening houdend met de functies van het Fonds, een bruikbaarder benchmark zou zijn, moet de Commissie nagaan of in de toekomst wellicht gedekte deposito's dan wel de totale uitstaande verplichtingen een geschikter uitgangspunt zouden vormen en of er een absoluut minimumbedrag voor het Fonds moet worden ingevoerd, zodat bij de toepassing van de Richtlijn 2014/59/EU een gelijk speelveld kan worden gehandhaafd.

(106)

Er moet worden voorzien in een passend tijdsbestek om het streefbedrag voor het Fonds te bereiken. Het moet evenwel voor de afwikkelingsraad mogelijk zijn om de bijdrageperiode aan te passen als aanzienlijke uitkeringen uit het Fonds worden gedaan.

(107)

Het zekerstellen van een effectieve en toereikende financiering van het Fonds is van kardinaal belang voor de geloofwaardigheid van het GAM. Het vermogen van de afwikkelingsraad om alternatieve financieringsmiddelen voor het Fonds aan te trekken moet op zodanige wijze worden uitgebreid dat de financieringskosten zo laag mogelijk blijven en de kredietwaardigheid van het Fonds niet wordt aangetast. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening moet de afwikkelingsraad in samenwerking met de deelnemende lidstaten de nodige stappen ondernemen met het oog op de ontwikkeling van adequate methoden en modaliteiten om de leningopnemingscapaciteit van het Fonds te vergroten, die tegen de datum van inwerkingtreding van deze verordening zouden moeten zijn ingevoerd.

(108)

De lidstaten die al nationale financieringsregelingen voor afwikkelingen hebben vastgesteld, moeten kunnen bepalen dat deze regelingen hun beschikbare financiële middelen, die in het verleden middels vooraf te betalen bijdragen bij de entiteiten zijn geïnd, gebruiken om entiteiten te vergoeden voor de vooraf te betalen bijdragen die deze entiteiten in het Fonds moeten storten. Een dergelijke restitutie dient de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU onverlet te laten.

(109)

Om een eerlijke berekening van de bijdragen te waarborgen en het ontplooien te stimuleren van activiteiten volgens een model dat minder risico's meebrengt, dient bij de bepaling van de bijdragen aan het Fonds rekening te worden gehouden met de mate van risico die de kredietinstelling aangaat overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU en met de ter uitvoering daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(110)

Om een eerlijke deling van de afwikkelingskosten tussen depositogarantiestelsels en het Fonds te waarborgen, dient het depositogarantiestelsel waarbij een instelling in afwikkeling is aangesloten, een bijdrage te betalen die niet hoger is dan het bedrag van de verliezen dat het zou hebben moeten dragen indien de entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

(111)

Om de waarde van de bedragen van het Fonds te beschermen, moeten deze bedragen in voldoende veilige, gediversifieerde en liquide activa worden belegd.

(112)

Wanneer de nauwe samenwerking die is aangegaan tussen een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft en de ECB, conform artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt beëindigd, moet een besluit tot eerlijke verdeling van de gecumuleerde bijdragen van de betrokken deelnemende lidstaat worden genomen rekening houdende met zowel de belangen van de betrokken deelnemende lidstaat als die van het Fonds.

(113)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende vast te leggen: de regels voor de berekening van de rente die moet worden aangerekend ingeval van een besluit tot terugvordering van onjuist gebruikte bedragen van het Fonds en ter waarborging van de rechten op goed bestuur en op toegang tot documenten van de begunstigden in procedures met betrekking tot die terugvordering; het soort bijdragen aan het Fonds en de aangelegenheden waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, en de manier waarop het bedrag van de bijdragen wordt berekend en de wijze waarop ze moeten worden betaald; de registratie-, boekhoud- en verslagleggingsverplichtingen en andere verplichtingen om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald; de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de administratieve uitgaven van de afwikkelingsraad te dekken voordat hij volledig operationeel wordt; het bijdragesysteem voor instellingen waaraan vergunning voor de uitoefening van werkzaamheden is verleend nadat het Fonds zijn streefbedrag heeft bereikt; de criteria voor de spreiding in de tijd van de bijdragen; de criteria voor het bepalen van het aantal jaren waarmee de initiële periode voor het bereiken van het streefbedrag kan worden verlengd; de criteria om de jaarlijkse bijdragen te bepalen wanneer de beschikbare financiële middelen van het Fonds na de initiële periode tot onder het streefbedrag zakken; de maatregelen om de omstandigheden en voorwaarden vast te stellen waaronder door individuele instellingen achteraf te betalen bijdragen tijdelijk kunnen worden opgeschort; de nadere regels voor het bestuur van het Fonds en de algemene beginselen en criteria voor zijn beleggingsstrategie.

(114)

De Raad moet, in het kader van de op grond van Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen vaststellen om de toepassing van de methode voor de berekening van de individuele bijdragen aan het Fonds nader te bepalen, alsook van de technische modaliteiten voor de berekening van de forfaitaire bijdrage en de risicogewogen bijdrage. Die methode moet er garant voor staan dat zowel de forfaitaire als de risicogewogen factoren in de formule voor de berekening van de individuele bijdragen worden verrekend op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsbeginselen en strookt met de krachtens artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen. De methode moet tevens sporen met het evenredigheidsbeginsel, zonder aanleiding te geven tot distorsies tussen de banksectorstructuren van de lidstaten.

(115)

Zoals aangegeven in verklaring nr. 39 met betrekking tot artikel 290 van het VWEU,dient de Commissie bij de voorbereiding van haar ontwerpen van de in deze verordening voorziene gedelegeerde handelingen de door de lidstaten aangewezen deskundigen blijven raadplegen overeenkomstig haar vaste praktijk. Het is in deze context ook van bijzonder belang dat de Commissie, in voorkomend geval, tijdens haar voorbereidende werkzaamheden met de ECB en de afwikkelingsraad het nodige overleg pleegt inzake de aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen.

(116)

Afwikkelingsmaatregelen moeten naar behoren worden aangemeld en, behoudens specifieke uitzonderingsgevallen als bepaald in deze verordening, openbaar worden gemaakt. Aangezien de informatie die de afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten en hun professionele adviseurs tijdens de afwikkelingsprocedure verkrijgen naar alle waarschijnlijkheid gevoelig is moet zij, alvorens het afwikkelingsbesluit openbaar wordt gemaakt, evenwel aan effectieve vereisten inzake beroepsgeheim worden onderworpen. Er moet rekening mee worden gehouden dat informatie over de inhoud en de details van afwikkelingsplannen en de resultaten van eventueel van deze plannen opgemaakte evaluaties verregaande gevolgen kunnen hebben, in het bijzonder voor de betrokken ondernemingen. Alle informatie die met betrekking tot een besluit wordt verstrekt voordat het besluit wordt genomen, bijvoorbeeld over de vraag of aan de voorwaarden voor afwikkeling is voldaan, over het gebruik van een bepaald instrument of over een maatregel in de loop van de procedure, moet worden geacht gevolgen te hebben voor de openbare en particuliere belangen die bij de maatregel betrokken zijn. Alleen al de informatie dat de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten een bepaalde entiteit aan het onderzoeken zijn, kan echter al negatieve gevolgen voor die entiteit hebben. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er passende mechanismen zijn om dergelijke informatie, zoals de inhoud en de details van afwikkelingsplannen en de resultaten van eventueel in dat verband opgemaakte evaluaties, vertrouwelijk te houden.

(117)

Om de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van de afwikkelingsraad te waarborgen, moeten de leden van de afwikkelingsraad, zijn personeelsledenn, waaronder de personeelsleden die ter uitvoering van afwikkelingstaken zijn uitgewisseld met of gedetacheerd zijn door de deelnemende lidstaten, onder de vereisten inzake beroepsgeheim vallen, zelfs na afloop van hun functie. Deze vereisten dienen tevens van toepassing te zijn op andere door de afwikkelingsraad gemachtigde personen en op personen die door de nationale afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten gemachtigd of aangewezen zijn om inspecties ter plaatse te verrichten, en verder nog op waarnemers die worden uitgenodigd voor de plenaire vergaderingen en de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad en op waarnemers van niet deelnemende lidstaten die deel uitmaken van interne afwikkelingsteams. Met het oog op de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken moet de afwikkelingsraad, onder bepaalde voorwaarden, gemachtigd zijn om met nationale autoriteiten of autoriteiten en organen van de Unie informatie uit te wisselen.

(118)

Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad in het ESFS is geïntegreerd, moet Verordening (EU) nr. 1093/2010 worden gewijzigd om het bij die verordening vastgestelde concept van bevoegde autoriteiten uit te breiden tot de afwikkelingsraad. Die gelijkstelling van de afwikkelingsraad en de bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is consistent met de bij artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA toevertrouwde functies om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen en om de afwikkeling van falende entiteiten, en in het bijzonder van falende grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken.

(119)

Zolang de afwikkelingsraad niet volledig operationeel is, moet de Commissie verantwoordelijk zijn voor het initieel functioneren, met inbegrip van het aanwijzen van een voorzitter ad interim, die namens de afwikkelingsraad alle nodige betalingen kan toestaan.

(120)

Bij het GAM zijn de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en de afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten betrokken. Het Hof van Justitie is bevoegd om overeenkomstig artikel 263 VWEU de rechtmatigheid na te gaan van de door de afwikkelingsraad, de Raad en, de Commissie vastgestelde besluiten, alsook om hun niet-contractuele aansprakelijkheid te bepalen. Bovendien is het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 267 VWEU bevoegd om op verzoek van de nationale justitiële autoriteiten bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie. De nationale rechterlijke instanties dienen overeenkomstig hun nationale recht bevoegd te zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten die door de afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten in de uitoefening van de hun bij deze verordening toegekende bevoegdheden worden genomen, alsook voor het bepalen van hun niet-contractuele aansprakelijkheid.

(121)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de rechten, vrijheden en beginselen die inzonderheid in het Handvest zijn erkend, en in het bijzonder het recht op eigendom, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op verdediging, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.

(122)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doelstelling dat een doelmatig en doeltreffend Europees kader voor de afwikkeling van entiteiten wordt opgezet, en de doelstelling dat een consistente toepassing van de afwikkelingsvoorschriften wordt bewerkstelligd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

(123)

De Commissie moet de toepassing van deze verordening evalueren om het effect ervan op de interne markt te beoordelen en te bepalen of er eventueel wijzigingen of verdere aanpassingen nodig zijn ter verbetering van de efficiëntie en de doelmatigheid van het GAM, en moet met name nagaan of de bankenunie dient te worden aangevuld met een geharmoniseerde insolventieprocedure op het niveau van de Unie voor falende instellingen.

(124)

De overdracht van de bijdragen die krachtens deze verordening op nationaal niveau zijn geïnd, moet het Fonds in staat stellen normaal te functioneren en moet het bijgevolg, mogelijk maken dat de afwikkelingsinstrumenten op een doeltreffende wijze worden toegepast. De bepalingen van deze verordening met betrekking tot de afwikkelingsinstrumenten en de bijdragen moeten derhalve met ingang van 1 januari 2016 worden toegepast. Met ingang van december 2015 dient het mogelijk te zijn om die datum met perioden van één maand uit te stellen indien niet aan de voorwaarden voor de overdracht van de op nationaal niveau geïnde bijdragen is voldaan,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden eenvormige regels en een eenvormige procedure vastgesteld voor de afwikkeling van de in artikel 2 bedoelde entiteiten die in de in artikel 4 bedoelde deelnemende lidstaten zijn gevestigd.

Deze eenvormige regels en deze eenvormige procedure worden toegepast door de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, opgericht overeenkomstig artikel 42 (de „afwikkelingsraad”), samen met de Raad en de Commissie en de nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme („GAM”) dat bij deze verordening wordt ingesteld. Het GAM wordt ondersteund door een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het Fonds”).

Het gebruik van het Fonds is afhankelijk van de inwerkingtreding van een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten („de Overeenkomst”), die betrekking heeft op de overdracht van de op nationaal niveau geïnde middelen naar het Fonds alsook van de geleidelijke samenvoeging van de op nationaal niveau geïnde middelen die moeten worden toegewezen aan nationale compartimenten van het Fonds.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de volgende entiteiten:

a)

kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd;

b)

in een van de deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen, met inbegrip van financiële holdings en gemengde financiële holdings, indien deze onder het toezicht op geconsolideerde basis staan dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

c)

in een deelnemende lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen en financiële instellingen indien deze vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „nationale bevoegde autoriteit”: een nationale bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

2.   „bevoegde autoriteit”: een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1093/2010;

3.   „nationale afwikkelingsautoriteit”: een door een deelnemende lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU aangewezen autoriteit;

4.   „relevante nationale afwikkelingsautoriteit”: de nationale afwikkelingsautoriteit van een deelnemende lidstaat waar een entiteit of een groepsentiteit is gevestigd;

5.   „voorwaarden voor afwikkeling”: de voorwaarden bedoeld in artikel 18, lid 1;

6.   „afwikkelingsplan”: een plan opgesteld overeenkomstig artikel 8 of artikel 9;

7.   „groepsafwikkelingsplan”: een plan voor groepsafwikkeling opgesteld overeenkomstig de artikelen 8 en 9;

8.   „afwikkelingsdoelstellingen”: de doelstellingen bedoeld in artikel 14;

9.   „afwikkelingsinstrument”: een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 22, lid 2;

10.   „afwikkelingsmaatregel”: het overeenkomstig artikel 18 genomen besluit om een entiteit als bedoeld in artikel 2 af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;

11.   „gedekte deposito's”: deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;

12.   „in aanmerking komende deposito's”: in aanmerking komende deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;

13.   „instelling”: een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die overeenkomstig artikel 2, punt c), onder toezicht op geconsolideerde basis valt;

14.   „instelling in afwikkeling”: een in artikel 2 bedoelde entiteit ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen;

15.   „financiële instelling”: een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16.   „financiële holding”: een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, Verordening (EU) nr. 575/2013;

17.   „gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

18.   „financiële EU-moederholding”: een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

19.   „EU-moederinstelling”: een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening 575/2013;

20.   „moederonderneming”: een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

21.   „dochteronderneming”: een dochteronderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

22.   „bijkantoor”: een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

23.   „groep”: een moederonderneming en haar dochterondernemingen die entiteiten als bedoeld in artikel 2 zijn;

24.   „grensoverschrijdende groep”: een groep met entiteiten als bedoeld in artikel 2 die in meer dan een deelnemende lidstaat gevestigd zijn;

25.   „geconsolideerde basis”: de basis van de geconsolideerde situatie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

26.   „consoliderend toezichthouder”: consoliderend toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

27.   „afwikkelingsautoriteit op groepsniveau”: de afwikkelingsautoriteit in de deelnemende lidstaat waar de instelling of moederonderneming is gevestigd die overeenkomstig artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU binnen de deelnemende lidstaten aan toezicht op geconsolideerde basis is onderworpen op het hoogste niveau van consolidatie;

28.   „institutioneel protectiestelsel” of „IPS”: een regeling die voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen vereisten;

29.   „buitengewone openbare financiële steun”: staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die, als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen en die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een entiteit als bedoeld in artikel 2 van deze verordening of van een groep waarvan een dergelijke entiteit deel uitmaakt;

30.   „instrument van verkoop van de onderneming”: het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, overeenkomstig artikel 24;

31.   „instrument van de overbruggingsinstelling”: het mechanisme voor het overdragen van door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, overeenkomstig artikel 25;

32.   „instrument van afsplitsing van activa”: het mechanisme voor het verrichten van een overdracht van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, overeenkomstig artikel 26;

33.   „instrument van bail-in”: het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 27;

34.   „beschikbare financiële middelen”: contant geld, deposito's, activa en onherroepelijke betalingstoezeggingen waarover het Fonds beschikt voor de doeleinden die in artikel 76, lid 1, worden vermeld;

35.   „streefbedrag”: het overeenkomstig artikel 69, lid 1, te bereiken bedrag aan beschikbare financiële middelen;

36.   „Overeenkomst”: de overeenkomst betreffende de overdracht en de mutualisatie van de bijdragen aan het Fonds;

37.   „overgangsperiode”: de periode vanaf de toepassingsdatum van deze verordening zoals bepaald in artikel 99, leden 2 en 6, totdat het Fonds het streefbedrag bereikt of tot 1 januari 2024, naargelang welke datum vroeger valt;

38.   „financieel instrument”: financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 50, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

39.   „schuldinstrumenten”: obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen, en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;

40.   „eigen vermogen”: eigen vermogen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

41.   „eigenvermogenvereisten”: de vereisten als opgenomen in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

42.   „liquidatie”: het te gelde maken van activa van een entiteit als bedoeld in artikel 2;

43.   „derivaat”: een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

44.   „bevoegdheden tot afschrijving en omzetting”: de bevoegdheden bedoeld in artikel 21;

45.   „tier 1-kernkapitaalinstrumenten”: kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

46.   „aanvullende tier 1-instrumenten”: kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52(1) van Verordening (EU) nr. 575/2013;

47.   „tier 2-instrumenten”: kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

48.   „totaalbedrag”: het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de in aanmerking komende passiva moeten worden afgeschreven of moeten worden omgezet, overeenkomstig artikel 27, lid 13;

49.   „in aanmerking komende passiva”: de passiva en kapitaalinstrumenten die niet in aanmerking komen als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullende tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten van een entiteit als bedoeld in artikel 2 die niet van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in zijn uitgesloten op grond van artikel 27, lid 3;

50.   „depositogarantiestelsel”: een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU ingevoerd en door een lidstaat officieel erkend depositogarantiestelsel;

51.   „relevante kapitaalinstrumenten”: aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;

52.   „gedekte obligatie”: een instrument als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (13);

53.   „deposant”: een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;

54.   „belegger”: een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (14).

2.   De definities bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2014/59/EU zijn van toepassing indien een definitie relevant is maar niet in lid 1 van dit artikel is opgenomen. De definities bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2013/36 zijn van toepassing indien een definitie relevant is maar niet in lid 1 van dit artikel of in artikel 2 van Richtlijn 2014/59/EU is opgenomen.

Artikel 4

Deelnemende lidstaten

1.   Deelnemende lidstaten in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 worden geacht deelnemende lidstaten te zijn voor de toepassing van deze verordening.

2.   Indien de nauwe samenwerking tussen een lidstaat en de ECB overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt opgeschort of beëindigd, vallen de in die lidstaat gevestigde entiteiten met ingang van de toepassingsdatum van het besluit tot opschorting of beëindiging van de nauwe samenwerking niet meer onder deze verordening.

3.   In het geval dat de nauwe samenwerking welke een lidstaat die de euro niet als munt heeft is aangegaan met de ECB overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt beëindigd, neemt de afwikkelingsraad binnen drie maanden nadat het besluit tot beëindiging van de nauwe samenwerking is genomen, in overeenstemming met die lidstaat, een besluit over de modaliteiten voor het recupereren van de bijdragen die de betrokken lidstaat aan het Fonds heeft overgedragen en over eventuele toepasselijke voorwaarden.

De te recupereren bijdragen omvatten het gedeelte van het met de betrokken lidstaat overeenkomende compartiment dat niet wordt gemutualiseerd. Indien gedurende de overgangsfase, als bepaald in de Overeenkomst, de recuperatie van het gedeelte dat niet is gemutualiseerd, niet volstaat om de financiering voor het opzetten door de betrokken lidstaat van zijn nationale financieringsregeling conform Richtlijn 2014/59/EU mogelijk te maken, omvatten de te recupereren bijdragen ook de totaliteit of een deel van het gedeelte van het met die lidstaat overeenkomende compartiment is gemutualiseerd overeenkomstig de Overeenkomst of anders, na de overgangsfase, de totaliteit of een deel van de bijdragen die door de betrokken lidstaat gedurende de nauwe samenwerking zijn overgedragen, voor een bedrag dat volstaat om de financiering van de die nationale financieringsregeling mogelijk te maken.

Bij de beoordeling welk bedrag aan financiële middelen te recupereren is uit het gedeelte dat is gemutualiseerd, of anders, na de overgangsperiode, uit het Fonds, worden de volgende bijkomende criteria in aanmerking genomen:

a)

de manier waarop de nauwe samenwerking met de ECB is beëindigd, namelijk hetzij vrijwillig, overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, of niet;

b)

het bestaan van lopende afwikkelingsmaatregelen op de datum van beëindiging;

c)

de conjunctuurfase waarin de betrokken lidstaat zich bevindt op de datum van beëindiging.

De te recupereren bedragen worden verdeeld gedurende een beperkte periode naar rato van de duur van de nauwe samenwerking. Het aandeel van de betrokken lidstaat in de financiële middelen van het Fonds welke gedurende de periode van nauwe samenwerking voor afwikkelingsmaatregelen zijn gebruikt, vworden in mindering gebracht op de te recupereren bedragen.

4.   Deze verordening blijft van toepassing op de afwikkelingsprocedures die lopen op de in lid 2 bedoelde toepassingsdatum van een besluit.

Artikel 5

Relatie met Richtlijn 2014/59/EU en het toepasselijke nationale recht

1.   Indien de afwikkelingsraad krachtens deze verordening taken of bevoegdheden uitoefent die krachtens Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit moeten worden uitgeoefend, wordt de afwikkelingsraad voor de toepassing van deze verordening en van Richtlijn 2014/59/EU beschouwd als de relevante nationale afwikkelingsautoriteit of, in geval van grensoverschrijdende groepsafwikkeling, als de betrokken afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

2.   De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie, en, indien relevant, de nationale afwikkelingsautoriteiten, nemen besluiten onder voorbehoud van en in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht, en met name wetgevings- en niet-wetgevingshandelingen, met inbegrip van die welke in de artikelen 290 en 291 VWEU worden bedoeld.

De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie zijn onderworpen aan bindende technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld en door de Commissie zijn aangenomen in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en aan alle door de EBA krachtens artikel 16 van die verordening uitgebrachte richtsnoeren en aanbevelingen. Zij stellen alles in het werk om te voldoen aan alle richtsnoeren en aanbevelingen van de EBA die betrekking hebben op het soort taken dat door deze instanties moeten worden uitgevoerd. Indien zij niet voldoen of niet van voornemens zijn te voldoen aan deze richtsnoeren of aanbevelingen, wordt de EBA daarvan overeenkomstig artikel 16, lid 3, van die verordening in kennis gesteld. De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie werken met de EBA samen bij de toepassing van de artikelen 25 en 30 van die verordening. De afwikkelingsraad is tevens onderworpen aan alle besluiten die de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 neemt in de gevallen waarin Richtlijn 2014/59/EU in dergelijke besluiten voorziet.

Artikel 6

Algemene Beginselen

1.   Geen handeling, voorstel of beleidsmaatregel van de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie of een nationale afwikkelingsautoriteit discrimineert entiteiten, depositohouders, beleggers of andere crediteuren die in de Unie zijn gevestigd op grond van hun nationaliteit of hoofdkantoor.

2.   Bij elke handeling, elk voorstel of elke beleidsmaatregel van de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie of een nationale afwikkelingsautoriteit in het kader van het GAM wordt ten volle rekening gehouden met en zorg gedragen voor de eenheid en de integriteit van de interne markt.

3.   Bij het nemen van besluiten of maatregelen die in meer dan een lidstaat gevolgen kunnen hebben, en met name bij het nemen van besluiten met betrekking tot groepen die in twee of meer lidstaten zijn gevestigd, worden de afwikkelingsdoelstellingen als bedoeld in artikel 14 en alle volgende factoren naar behoren in acht genomen:

a)

de belangen van de lidstaten waar een groep actief is, en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, dan wel het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de begrotingsmiddelen, de economie, de financieringsregelingen, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van elk van deze lidstaten en op het Fonds;

b)

de doelstelling de belangen van de verschillende betrokken lidstaten tegen elkaar af te wegen en te voorkomen dat de belangen van een lidstaat worden geschaad of onbillijk worden beschermd;

c)

de noodzaak om zoveel mogelijk een negatief effect te beperken op enig deel van een groep waartoe een in artikel 2 bedoelde entiteit die aan afwikkeling is onderworpen, behoort;

4.   Bij het nemen van besluiten of maatregelen, met name wat betreft entiteiten of groepen die zowel in een deelnemende als in een niet-deelnemende lidstaat zijn gevestigd, wordt rekening gehouden met mogelijke negatieve effecten op niet-deelnemende lidstaten, onder meer op in die lidstaten gevestigde entiteiten.

5.   De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie wegen de in lid 3 bedoelde factoren af tegen de in artikel 14 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen, rekening houdend met de aard en de omstandigheden van ieder geval, en houden zich aan de door de Commissie krachtens artikel 107 VWEU en artikel 19 van deze verordening genomen besluiten.

6.   Besluiten of maatregelen van de afwikkelingsraad, de Raad of de Commissie mogen de lidstaten niet verplichten tot het verstrekken van buitengewone openbare financiële steun en mogen evenmin afbreuk doen aan de begrotingssoevereiniteit en de budgettaire verantwoordelijkheid van de lidstaten.

7.   Indien de afwikkelingsraad een tot een nationale afwikkelingsautoriteit gericht besluit neemt, -heeft de nationale afwikkelingsautoriteit het recht om de te nemen maatregelen nader te specificeren. Dergelijke specificaties moeten voldoen aan het besluit van de afwikkelingsraad in kwestie.

Artikel 7

Taakverdeling binnen het GAM

1.   De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het doeltreffend en samenhangend functioneren van het GAM.

2.   Behoudens de in artikel 31, lid 1, bedoelde bepalingen is de afwikkelingsraad verantwoordelijk voor het opstellen van de afwikkelingsplannen en het vaststellen van alle afwikkelingsbesluiten voor:

a)

de in artikel 2 bedoelde entiteiten die geen deel uitmaken van een groep en groepen:

i)

die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van belang worden geacht; of

ii)

ten aanzien waarvan de ECB heeft besloten om overeenkomstig artikel 6, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 rechtstreeks alle toepasselijke bevoegdheden uit te oefenen; en

b)

andere grensoverschrijdende groepen.

3.   Met betrekking tot andere dan de in lid 2 bedoelde entiteiten en groepen en onverminderd de verantwoordelijkheden van de afwikkelingsraad voor de krachtens deze verordening aan hem opgedragen taken zijn de nationale afwikkelingsautoriteiten verantwoordelijk voor en verrichten zij de volgende taken:

a)

het vaststellen van afwikkelingsplannen en het beoordelen van de afwikkelbaarheid overeenkomstig de artikelen 8 en 10 en volgens de procedure van artikel 9;

b)

het vaststellen van vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 13, lid 3;

c)

het overeenkomstig artikel 11 toepassen van vereenvoudigde verplichtingen of het verlenen van ontheffing van de verplichting om een afwikkelingsplan op te stellen;

d)

het overeenkomstig artikel 12 vaststellen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva;

e)

het vaststellen van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsbesluiten en het toepassen van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsinstrumenten volgens de desbetreffende procedures en waarborgen, op voorwaarde dat de afwikkelingsmaatregel haar beslag kan krijgen zonder dat op enigerlei wijze gebruik hoeft te worden gemaakt van het Fonds en dat zij uitsluitend wordt gefinancierd met behulp van de in de artikel 21 en de artikelen 24 tot en met 27 bedoelde instrumenten en/of met behulp van het depositogarantiestelsel, overeenkomstig artikel 79 en volgens de procedure van artikel 31;

f)

het overeenkomstig artikel 21 afschrijven of omzetten van relevant kapitaalinstrumenten volgens de procedure van artikel 31.

Als de afwikkelingsmaatregel vereist dat het Fonds wordt gebruikt, is het de afwikkelingsraad die de afwikkelingsregeling vaststelt.

De nationale afwikkelingsautoriteiten houden, wanneer zij een afwikkelingsbesluit vaststellen, rekening met, en geven gevolg aan, het in artikel 9 bedoelde afwikkelingsplan, tenzij zij, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, van oordeel zijn dat de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender kunnen worden bereikt met behulp van maatregelen waarin het afwikkelingsplan niet voorziet.

De nationale afwikkelingsautoriteiten passen bij het verrichten van de in dit lid bedoelde taken de desbetreffende bepalingen van deze verordening toe. Wat betreft groepen en entiteiten bedoeld in de eerste zin van het onderhavig lid, wordt iedere verwijzing naar de afwikkelingsraad in de volgende artikelen gelezen als een verwijzing naar de nationale afwikkelingsautoriteiten als bedoeld in de eerste alinea van dit lid: artikel 5, lid 2; artikel 6, lid 5; artikel 8, leden 6, 8, 12 en 13; artikel 10, leden 1 tot en met 10; artikel 11 tot en met artikel 14; artikel 15, leden 1, 2 en 3; artikel 16; artikel 18, lid 1, eerste alinea, en artikel 18, leden 2 en 6; artikel 20; artikel 21, leden 1 tot en met 7, arikel 21, lid 8, tweede alinea, en artikel 21, leden 9 en 10; artikel 22, leden 1, 3 en 6; artikel 23 en artikel 24; artikel 25, lid 3, artikel 27, leden 1 tot en met 15, en artikel 27, lid 16, tweede alinea, tweede zin, derde alinea en vierde alinea, eerste, derde en vierde zin; en artikel 32. Te dien einde oefenen de nationale afwikkelingsautoriteiten de krachtens de bepalingen van intern recht tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU aan hen verleende bevoegdheden uit volgens de in het nationaal recht neergelegde voorwaarden.

De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen de afwikkelingsraad in kennis van de te nemen maatregelen als bedoeld in dit lid en plegen nauw overleg met de afwikkelingsraad bij het nemen van die maatregelen.

De nationale afwikkelingsautoriteiten leggen aan de afwikkelingsraad de in artikel 9 bedoelde afwikkelingsplannen voor en ook de eventuele aanpassingen daarvan, vergezeld van een met redenen omklede beoordeling van de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteit of groep overeenkomstig artikel 10.

4.   Om de consistente toepassing van de in deze verordening neergelegde strikte afwikkelingsnormen te waarborgen, kan de afwikkelingsraad:

a)

in aansluiting op de door een nationale afwikkelingsautoriteit uit hoofde van lid 3 van dit artikel verrichte kennisgeving van een maatregel krachtens artikel 31, lid 1, en binnen een passend tijdsbestek gelet op de urgentie van de omstandigheden aan de relevante nationale afwikkelingsautoriteit een waarschuwing geven indien de afwikkelingsraad van oordeel is dat het ontwerpbesluit met betrekking tot een entiteit of groep als bedoeld in lid 3 van dit artikel niet in overeenstemming is met deze verordening of met zijn algemene instructies als bedoeld in artikel 31, lid 1, punt a);

b)

te allen tijde, in het bijzonder wanneer aan zijn in punt a) bedoelde waarschuwing geen passend gevolg wordt gegeven, op eigen initatief, na raadpleging van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit of op verzoek van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit, overgaan tot de rechtstreekse uitoefening van alle relevante bevoegdheden krachtens deze verordening, ook die met betrekking tot een entiteit of groep als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

5.   Niettegenstaande lid 3 van dit artikel kunnen de deelnemende lidstaten besluiten dat de afwikkelingsraad alle relevante bevoegdheden en verantwoordelijkheden uitoefent die bij deze verordening aan hem zijn verleend met betrekking tot entiteiten en groepen die op hun grondgebied gevestigd zijn. In dat geval zijn lid 3 en lid 4 van het onderhavige artikel, artikel 9, artikel 12, lid 2, en artikel 31, lid 1, niet van toepassing. lidstaten die voornemens zijn van deze mogelijkheid gebruik te maken, stellen de afwikkelingsraad en de Commissie daarvan in kennis. De kennisgeving wordt van kracht op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

DEEL II

BIJZONDERE BEPALINGEN

TITEL I

FUNCTIES BINNEN HET GEMEENSCHAPPELIJK AFWIKKELINGSMECHANISME EN PROCEDUREREGELS

HOOFDSTUK 1

Afwikkelingsplanning

Artikel 8

Door de afwikkelingsraad opgestelde afwikkelingsplannen

1.   De afwikkelingsraad stelt voor de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 2, en voor de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, afwikkelingsplannen op en stelt deze vast indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan.

2.   De afwikkelingsraad stelt de afwikkelingsplannen op na raadpleging van de ECB of de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten, met inbegrip van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, van de deelnemende lidstaten waar de entiteiten zijn gevestigd en de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor. De afwikkelingsraad kan met het oog hierop van de nationale afwikkelingsautoriteiten verlangen dat zij ontwerpafwikkelingsplannen opstellen en deze aan de afwikkelingsraad voorleggen, en kan van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verlangen dat deze een ontwerpgroepsafwikkelingsplan opstelt en aan de afwikkelingsraad voorlegt.

3.   Om een doeltreffende en consistente toepassing van dit artike te waarborgen, formuleert de afwikkelingsraad richtsnoeren en richt hij instructies tot de nationale afwikkelingsautoriteiten ter voorbereiding van de ontwerpafwikkelingsplannen en de ontwerpgroepsafwikkelingsplannen voor specifieke entiteiten of groepen.

4.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel leggen de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsraad alle voor de opstelling en uitvoering van de afwikkelingsplannen benodigde informatie voor die zij overeenkomstig artikel 11 en artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU hebben verkregen, onverminderd hoofdstuk 5 van deze titel.

5.   Het afwikkelingsplan beschrijft mogelijkheden voor de toepassing van de in deze verordening bedoelde afwikkelingsinstrumenten en afwikkelingsbevoegdheden op de in lid 1 bedoelde entiteiten en groepen.

6.   Het afwikkelingsplan voorziet in de afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsraad kan nemen indien een in lid 1 bedoelde entiteit of groep aan de voorwaarden voor afwikkeling voldoet.

De in lid 9 bedoelde informatie wordt bekendgemaakt aan de betrokken eniteit.

Bij het opstellen en bijwerken van het afwikkelingsplan stelt de afwikkelingsraad vast of er wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid zijn en schetst hij, indien zulks noodzakelijk en evenredig is, de nodige maatregelen om die belemmeringen aan te pakken, overeenkomstig artikel 10.

In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met relevante scenario's, met inbegrip van de mogelijkheid dat het falen idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt.

In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

a)

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 ingestelde Fonds;

b)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

c)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

7.   In het afwikkelingsplan wordt geanalyseerd op welke wijze en op welk tijdstip een instelling, onder de in het plan uiteengezette voorwaarden, een verzoek tot gebruik van centrale-bankfaciliteiten mag indienen, en worden de activa aangeduid welke naar verwachting als zekerheid in aanmerking zouden komen.

8.   De qfwikkelingsraad kan van instellingen eisen dat zij hem helpen bij het opstellen en bijwerken van de plannen.

9.   Het afwikkelingsplan bevat, indien passend en mogelijk gekwantificeerd, voor elke entiteit:

a)

een samenvatting van de belangrijkste elementen van het plan;

b)

een samenvatting van de wezenlijke veranderingen in de instelling welke zich sinds de indiening van de laatste afwikkelingsinformatie hebben voorgedaan;

c)

een demonstratie van de wijze waarop kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen juridisch en economisch voldoende van de overige functies kunnen worden gescheiden om bij het falen van de instelling de continuïteit te waarborgen;

d)

een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

e)

een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

f)

een beschrijving van de eventueel op grond van artikel 10, lid 7, vereiste maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid die als gevolg van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde beoordeling zijn vastgesteld;

g)

een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kritieke functies, kernbedrijfsonderdelen en activa van de instelling;

h)

een gedetailleerde beschrijving van de regelingen die ervoor moeten zorgen dat de op grond van artikel 11 van Richtlijn 2014/59/EU vereiste informatie actueel is en te allen tijde voor de afwikkelingsautoriteiten beschikbaar is;

i)

een toelichting van de wijze waarop de afwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gefinancierd zonder dat van het volgende wordt uitgegaan;

i)

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 ingestelde Fonds;

ii)

noodliquiditeitssteun van een centrale bank; of

iii)

liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet;

j)

een gedetailleerde beschrijving van de verschillende afwikkelingsstrategieën die binnen de verschillende mogelijke scenario's kunnen worden toegepast en de toepasselijke tijdschema's;

k)

een beschrijving van kritieke onderlinge afhankelijkheden;

l)

een beschrijving van de mogelijkheden voor het vrijwaren van de toegang tot betalingen en clearingdiensten en andere infrastructuren en een beoordeling van de overboekbaarheid van de posities van cliënten;

m)

een analyse van de gevolgen van het plan voor de werknemers van de instelling, met een beoordeling van eventueel daarmee gepaard gaande kosten, en een beschrijving van de beoogde procedures om de werknemers te raadplegen tijdens het afwikkelingsproces, waarbij, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met nationale stelsels voor een dialoog met de sociale partners;

n)

een plan om met de media en het publiek te communiceren;

o)

het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva krachtens artikel 12 en, indien van toepassing, een termijn voor het bereiken van dat niveau;

p)

indien van toepassing, het minimumvereiste voor eigen vermogen en contractuele instrumenten van bail-in krachtens artikel 12 en, indien van toepassing, een termijn voor het bereiken van dat niveau;

q)

een beschrijving van essentiële verrichtingen en systemen om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen;

r)

indien van toepassing, een eventueel standpunt door de instelling betreffende het afwikkelingsplan.

10.   Groepsafwikkelingsplannen bevatten een plan voor de afwikkeling van de door de EU-moederonderneming die in een deelnemende lidstaat gevestigd is geleide groep als geheel, hetzij door het afwikkelen van de EU-moederonderneming, hetzij door het opbreken en afwikkelen van de dochterondernemingen. Het groepsafwikkelingsplan bevat maatregelen voor de afwikkeling van:

a)

de EU-moederonderneming;

b)

de dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep en die in de Unie zijn gevestigd;

c)

de in artikel 2, punt b), bedoelde entiteiten; en

d)

behoudens artikel 33, de dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep en die buiten de Unie zijn gevestigd.

11.   Het groepsafwikkelingsplan:

a)

beschrijft de binnen het kader van de in lid 6 bedoelde scenario's te nemen afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van groepsentiteiten en bevat zowel de afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de in artikel 2, punt b), bedoelde entiteiten en de dochterinstellingen, als de gecoördineerde afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de dochterinstellingen;

b)

onderzoekt in welke mate de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op gecoördineerde wijze kunnen worden toegepast respectievelijk kunnen worden uitgeoefend op in de Unie gevestigde groepsentiteiten, en bevat maatregelen die de aankoopdoor een derde van de groep als geheel of van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal of van bepaalde groepsentiteitenfaciliteren, en signaleert potentiële belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling;

c)

bevat een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

d)

stelt, indien een groep in derde landen gevestigde entiteiten omvat, passende regelingen vast voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van die derde landen en de gevolgen voor afwikkeling binnen de Unie;

e)

geeft aan welke maatregelen, waaronder de juridische en economische afsplitsing van bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, nodig zijn om de afwikkeling van de groep te vergemakkelijken indien aan de voorwaarden voor groepsafwikkeling is voldaan;

f)

geeft aan hoe de groepsafwikkelingsmaatregelen kunnen worden gefinancierd en zet, indien het Fonds en de de overeenkomstig artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU opgezette financieringsregelingen vereist zijn, de beginselen uiteen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid voor deze financiering over de financieringsbronnen in de verschillende deelnemende en niet-deelnemende lidstaten. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van het volgende:

i)

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 van deze verordening opgericht Fonds en de overeenkomstig artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU opgezette financieringsregelingen van niet-deelnemende lidstaten;

ii)

elke noodliquiditeitssteun van een centrale bank, of

iii)

elke liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

Deze beginselen worden vastgesteld op basis van billijke en evenwichtige criteria en houden met name rekening met artikel 107, lid 5, van Richtlijn 2014/59/EU en met het effect op de financiële stabiliteit in alle betrokken lidstaten.

Het groepsafwikkelingsplan mag geen onevenredige gevolgen hebben voor een lidstaat.

12.   De afwikkelingsraad bepaalt de datum waarop de eerste afwikkelingsplannen moeten zijn opgesteld. De afwikkelings- en groepsafwikkelingsplannen worden ten minste één keer per jaar geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke materiële verandering in de juridische of organisatiestructuur, de bedrijfsactiviteiten of de financiële positie van de entiteit of, in het geval vangroepsafwikkelingsplannen,van de groep, inclusief enige groepsentiteit welke een wezenlijk effect op de doeltreffendheid van het plan kan hebben of anderszins een herziening van het afwikkelingsplan vereist.

Ten behoeve van de in de eerste alinea bedoelde herziening of bijwerking van de afwikkelingsplannen brengen de instellingen, de ECB of de bevoegde nationale autoriteiten de afwikkelingsraad onverwijld op de hoogte van alle veranderingen die een dergelijke herziening of bijwerking van het afwikkelingsplan nodig maken.

13.   De afwikkelingsraad doet de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarin toekomen aan de ECB of aan de relevante nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 9

Door nationale afwikkelingsautoriteiten opgestelde afwikkelingsplannen

1.   De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen overeenkomstig artikel 8, leden 5 tot en met 13, afwikkelingsplannen op voor andere entiteiten en groepen dan die als bedoeld in artikel 7, lid 2, lid 4, punt b), en lid 5, en stellen deze vast.

2.   De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen de afwikkelingsplannen op, na raadpleging van de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor.

Artikel 10

Beoordeling van de afwikkelbaarheid

1.   Bij de opstelling en bijwerking van afwikkelingsplannen overeenkomstig met artikel 8 beoordeelt de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, en van de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, in hoeverre instellingen en groepen afwikkelbaar zijn zonder uit te gaan van het volgende:

a)

elke buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van het overeenkomstig artikel 67 ingestelde Fonds,

b)

elke noodliquiditeitssteun van een centrale bank, of

c)

elke liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet.

2.   De ECB of de relevante nationale bevoegde autoriteit doet het herstelplan of het groepsherstelplan aan de afwikkelingsraad toekomen. De afwikkelingsraad bestudeert het herstelplan om vast te stellen of er in het herstelplan maatregelen zijn opgenomen die de afwikkelbaarheid van de instelling of groep negatief kunnen beïnvloeden, en doet aanbevelingen aan de ECB of de nationale bevoegde autoriteit omtrent die aangelegenheden.

3.   Bij de opstelling van een afwikkelingsplan beoordeelt de afwikkelingsraad in hoeverre een dergelijke entiteit afwikkelbaar is in overeenstemming met deze verordening. Een entiteit wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsraad deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door afwikkelingsinstrumenten op de entiteit toe te passen en afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen, terwijl significante nadelige gevolgen voor financiële stelsels zoveel mogelijk worden voorkomen, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waar de entiteit zich bevindt, dan wel van andere lidstaten of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de entiteit worden uitgevoerd.

De afwikkelingsraad stelt de EBA tijdig in kennis indien een instelling niet afwikkelbaar wordt geacht.

4.   Een groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsraad ofwel groepsentiteiten volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel deze afwikkelt door afwikkelingsinstrumenten op groepsentiteiten toe te passen en uitvoeringsbevoegdheden uit te oefenen, terwijl significante nadelige gevolgen voor financiële stelsels zoveel mogelijk worden voorkomen, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaten waar groepsentiteiten zijn gevestigd, dan wel van andere lidstaten of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de groepsentiteiten worden uitgevoerd, indien deze gemakkelijk en snel kunnen worden afgesplitst, of via andere middelen.

De afwikkelingsraad stelt de EBA tijdig in kennis indien een groep niet afwikkelbaar wordt geacht.

5.   Voor de toepassing van de leden 3, 4 en 10 wordt onder significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel of bedreiging van de financiële stabiliteit een situatie verstaan waarin het financiële stelsel feitelijk of potentieel blootstaat aan een verstoring die kan leiden tot een financiële noodsituatie met mogelijke gevaren voor het ordentelijk en efficiënt functioneren en de integriteit van de interne markt of de economie of het financiële stelsel van een of meer lidstaten. Bij het bepalen van de significante nadelige gevolgen houdt de afwikkelingsraad rekening met de relevante waarschuwingen en aanbevelingen van het ECSR en de relevante, door de EBA ontwikkelde criteria voor de vaststelling en meting van het systeemrisico.

6.   Bij de in dit artikel bedoelde beoordeling onderzoekt de afwikkelingsraad de in deel C van de bijlage bij Richtlijn 2014/59/EU vermelde aangelegenheden.

7.   Indien de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, op grond van een overeenkomstig de lid 3 of lid 4 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit of een groep vaststelt dat er materiële belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van de entiteit of de groep bestaan, stelt de afwikkelingsraad, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten, een verslag op dat tot de instelling of de moederonderneming is gericht en waarin de materiële belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden worden geanalyseerd. In het verslag wordt het effect op het bedrijfsmodel van de instelling onderzocht en worden evenredige en gerichte maatregelen aanbevolen die volgens de afwikkelingsraad nodig of passend zijn om deze belemmeringen overeenkomstig lid 10 weg te nemen.

8.   Het verslag wordt ook ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteiten en van de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren zijn gelegen van instellingen die geen deel uitmaken van een groep. Het motiveert de betrokken beoordeling of vaststelling en geeft aan hoe deze beoordeling of vaststelling voldoet aan het in artikel 6 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing.

9.   Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag stelt de entiteit of de moederonderneming aan de afwikkelingsraad mogelijke maatregelen voor om de in het verslag genoemde materiële belemmeringen aan te pakken of weg te nemen. De afwikkelingsraad deelt elke door de entiteit of moederonderneming voorgestelde maatregel mee aan de bevoegde autoriteiten, aan de EBA en, indien significante bijkantoren van instellingen die geen deel uitmaken van een groep zijn gelegen in niet-deelnemende lidstaten, aan de afwikkelingsautoriteiten van die lidstaten.

10.   Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten beoordeelt de afwikkelingsraad of met de in lid 9 bedoelde maatregelen de materiële belemmeringen in kwestie effectief worden verminderd of weggenomen. Indien de door de betrokken entiteit of moederonderneming voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet effectief verminderen of wegnemen, neemt de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, van de aangewezen macroprudentiële autoriteit, een besluit waarin wordt gesteld dat de voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet effectief verminderen of wegnemen en waarin de nationale afwikkelingsautoriteiten de instructie wordt gegeven van de instelling, de moederonderneming of een dochteronderneming van de betrokken groep te eisen dat deze een van de in lid 11 vermelde maatregelen neemt.

Bij het voorstellen van alternatieve maatregelen toont de afwikkelingsraad aan waarom de door de instelling voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet zou kunnen wegnemen en waarom de voorgestelde alternatieve maatregelen voor het wegnemen van de belemmeringen evenredig zijn. De afwikkelingsraad houdt rekening met de bedreiging van de financiële stabiliteit welke van die belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uitgaat, en met de gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfsactiviteiten van de instelling, haar stabiliteit en haar vermogen om een bijdrage te leveren aan de economie, de interne markt voor financiële diensten en de financiële stabiliteit in andere lidstaten en in de Unie als geheel.

De afwikkelingsraad houdt tevens rekening met de noodzaak om elk effect op de betrokken instelling of groep te vermijden dat verder gaat dan nodig is om de belemmering voor de afwikkelbaarheid weg te nemen of dat onevenredig zou zijn.

11.   Voor de toepassing van lid 10 geeft de afwikkelingsraad indien van toepassingde nationale afwikkelingsautoriteiten instructies om een of meer van de volgende maatregelen te nemen:

a)

eisen dat de entiteit eventuele financieringsregelingen binnen de groep herziet of de afwezigheid daarvan heroverweegt, of dienstverleningsovereenkomsten (binnen de groep of met derden) opstelt om het verrichten van kritieke functies te verzekeren;

b)

eisen dat de entiteit haar maximale afzonderlijke en samengevoegde blootstellingen beperkt;

c)

specifieke of periodiek in acht te nemen bijkomende informatievereisten opleggen die relevant zijn voor afwikkelingsdoeleinden;

d)

eisen dat de entiteit afstand doet van specifieke activa;

e)

eisen dat de entiteit specifieke bestaande of voorgenomen activiteiten beperkt of staakt;

f)

de ontwikkeling van nieuwe of bestaande bedrijfsonderdelen of de verkoop van nieuwe of bestaande producten beperken of verhinderen;

g)

wijzigingen eisen in de juridische of operationele structuren van elke entiteit of groepsentiteit waarover zij direct of indirect zeggenschap hebben om de complexiteit ervan te verminderen teneinde ervoor te zorgen dat kritieke functies juridisch en operationeel van de andere functies kunnen worden afgesplitst door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten;

h)

eisen dat een entiteit een financiële moederholding in een lidstaat of een financiële EU-moederholding opzet;

i)

eisen dat een entiteit in aanmerking komende passiva uitgeeft om aan de in artikel 12 gestelde eisen te voldoen;

j)

eisen dat een entiteit andere maatregelen neemt om aan de in artikel 12 bedoelde eisen te voldoen, en er met name naar streeftopnieuw te onderhandelen over elk daarvoor in aanmerking komend passief, aanvullend tier 1-kapitaalinstrument of tier 2-kapitaalinstrument dat zij heeft uitgegeven, om ervoor te zorgen dat een eventueel besluit van de afwikkelingsraad om dat passief of kapitaalinstrument af te schrijven of om te zetten, wordt uitgevoerd krachtens het recht van het rechtsgebied waaronder dat passiefm of kapitaalinstrument ressorteert.

Indien van toepassing worden de in de punten a) tot en met j) van de eerste alinea bedoelde maatregelen rechtstreeks door de nationale afwikkelingsautoriteiten genomen.

12.   De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit overeenkomstig artikel 29.

13.   Een krachtens de leden 10 en 11 genomen besluit voldoet aan de volgende eisen:

a)

het wordt onderbouwd met een motivering van de beoordeling of vaststelling in kwestie;

b)

in de kennisgeving wordt aangegeven hoe die beoordeling of vaststelling voldoet aan het in lid 8 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing.

Artikel 11

Vereenvoudigde verplichtingen voor bepaalde instellingen

1.   De afwikkelingsraad kan op eigen initatief na raadpleging van een nationale afwikkelingsautoriteit of op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit vereenvoudigde verplichtingen met betrekking tot de opstelling van de in artikel 8 bedoelde afwikkelingsplannen toepassen of kan ontheffing verlenen van de verplichting om dergelijke plannen op te stellen overeenkomstig de leden 3 tot en met 9 van dit artikel.

2.   De nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen de afwikkelingsraad voorstellen om overeenkomstig de leden 3 en 4 vereenvoudigde verplichtingen op instellingen en groepen toe te passen of overeenkomstig lid 7 ontheffing te verlenen van de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen. Het voorstel wordt met redenen omkleed en wordt met alle relevante documenten onderbouwd.

3.   De afwikkelingsraad voert, bij ontvangst van een voorstel tot toepassing van vereenvoudigde verplichtingen overeenkomstig lid 2 van dit artikel of wanneer hij op eigen initatief handelt, een beoordeling uit van de betrokken instelling of groep en hij past vereenvoudigde verplichtingen toe als het falen van de instelling of groep waarschijnlijk niet gepaard zal gaan met significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel of met een bedreiging van de financiële stabiliteit in de zin van artikel 10, lid 5.

Te dien einde neemt de afwikkelingsraad het volgende in aanmerking:

a)

de aard van de bedrijfsactiviteiten van de instelling of groep, de aandeelhoudersstructuur, de rechtsvorm, het risicoprofiel, de omvang en juridische status, de verwevenheid met andere instellingen of het financieel stelsel in het algemeen, de reikwijdte en de complexiteit van de activiteiten;

b)

het lidmaatschap van een institutioneel protectiestelsel of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen of van een ander coöperatief stelsel van wederzijdse solidariteit als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

de verrichting van beleggingsdiensten of -activiteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (15); en

d)

de vraag of het waarschijnlijk is dat het falen en de daaropvolgende afwikkeling van de instelling of groep volgens de normale insolventieprocedure een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de financiële markten, op andere instellingen, op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin.

De afwikkelingsraad voert de in de eerste alinea bedoelde beoordeling uit na raadpleging van in voorkomend geval, de nationale macroprudentiële autoriteit en in voorkomend geval het ESRB.

4.   Wanneer de afwikkelingsraad vereenvoudigde verplichtingen toepast, bepaalt hij:

a)

de inhoud en bijzonderheden van de in artikel 8 bedoelde afwikkelingsplannen;

b)

de datum waarop de eerste afwikkelingsplannen moeten zijn opgesteld en de frequentie waarmee afwikkelingsplannen moeten worden bijgewerkt, die lager kan zijn dan de in de artikel 8, lid 12, vastgestelde frequentie;

c)

de inhoud en bijzonderheden van de informatie die van instellingen wordt verlangd, als bepaald in artikel 8, lid 9, van deze verordening en in deel B van de bijlage bij Richtlijn 2014/59/EU;

d)

de mate van gedetailleerdheid ten behoeve van het beoordelen van de afwikkelbaarheid overeenkomstig artikel 10 van deze verordening en deel C van de bijlage bij Richtlijn 2014/59/EU.

5.   De toepassing van vereenvoudigde verplichtingen heeft op zichzelf geen gevolgen voor de bevoegdheden van de afwikkelingsraad om afwikkelingsmaatregelen te nemen.

6.   Indien vereenvoudigde verplichtingen worden toegepast, legt de afwikkelingsraad volledige, niet-vereenvoudigde verplichtingen op zodra de omstandigheden die de vereenvoudigde verplichtingen rechtvaardigden, niet langer bestaan.

7.   Onverminderd de artikelen 9 en 31 verleent de afwikkelingsraad, na ontvangst van een voorstel om overeenkomstig lid 2 van dit artikel ontheffing te verlenen van de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen, of op eigen initatief, overeenkomstig lid 3 van dit artikel aan instellingen die bij een centraal orgaan zijn aangesloten en waaraan overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 in het nationaler recht geheel of gedeeltelijk ontheffing van de toepassing van prudentiële vereisten is verleend, ontheffing van de toepassing van de verplichting om herstelplannen op te stellen.

Indien overeenkomstig de eerste alinea een ontheffing wordt verleend, is de verplichting om een afwikkelingsplan op te stellen op geconsolideerde basis van toepassing op het centrale orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Daarom is elke verwijzing in dit hoofdstuk naar een groep ook een verwijzing naar een centraal orgaan en de daarbij aangesloten instellingen in de zin van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en hun dochterondernemingen, en is elke verwijzing naar moederondernemingen of instellingen waarop krachtens artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, ook een verwijzing naar het centrale orgaan.

8.   Instellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan of die een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van een deelnemende lidstaat uitmaken, vallen onder afzonderlijke afwikkelingsplannen.

Voor de toepassing van dit lid worden de bedrijfsactiviteiten van een instelling geacht een aanzienlijk deel van het financiële stelsel van een deelnemende lidstaat uit te maken indien:

a)

de totale waarde van haar activa bedraagt meer dan 30 000 000 000 EUR; of

b)

de verhouding tussen haar totale activa en het bbp van de lidstaat waar zij gevestigd is, bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van haar activa minder dan 5 000 000 000 EUR bedraagt.

9.   Indien de nationale afwikkelingsautoriteit die overeenkomstig lid 2 heeft voorgesteld vereenvoudigde verplichtingen toe te passen of een ontheffing te verlenen, van oordeel is dat het besluit tot toepassing van vereenvoudigde verplichtingen of tot verlening van een ontheffing moet worden ingetrokken, dient zij daartoe een voorstel in bij de afwikkelingsraad. In dat geval neemt de afwikkelingsraad in het licht van de in lid 3 of in de leden 7 en 8 bedoelde factoren of omstandigheden een besluit over het voorstel tot intrekking, terdege rekening houdend met de door de nationale afwikkelingsautoriteit aangevoerde motivering voor de intrekking.

10.   De afwikkelingsraad stelt de EBA ervan in kennis wanneer hij dit artikel toepast.

Artikel 12

Minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.   De afwikkelingsraad stelt, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, het in lid 4 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast, behoudens de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, waaraan de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 2, en de entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, indien de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen zijn vervuld, te allen tijde moeten voldoen.

2.   Bij het opstellen van afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 9 stellen de nationale afwikkelingsautoriteiten, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, het in lid 4 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast, behoudens de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, waaraan de in artikel 7, lid 3, bedoelde entiteiten te allen tijde moeten voldoen. Hiervoor geldt de procedure als omschreven in artikel 31.

3.   Om een doeltreffende en consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, formuleert de afwikkelingsraad richtsnoeren en richt hij instructies tot de nationale afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot specifieke entiteiten of groepen.

4.   Het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt berekend als het bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, uitgedrukt als percentage van het totale bedrag van de passiva en het eigen vermogen van de instelling.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden afgeleide verplichtingen opgenomen in de totale passiva, ervan uitgaande dat de salderingsrechten van tegenpartijen volledig worden erkend.

5.   Niettegenstaande lid 1 verleent de afwikkelingsraad aan instellingen voor hypothecair krediet die worden gefinancierd door gedekte obligaties en die uit hoofde van nationale wetgeving geen deposito's mogen ontvangen, vrijstelling van de verplichting om te allen tijde te voldoen aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, omdat:

a)

deze instellingen via nationale insolventieprocedures of andere, voor hen vastgestelde soorten procedures overeenkomstig artikel 38, 40 of 42 van Richtlijn 2014/59/EU worden geliquideerd; en

b)

dergelijke nationale insolventieprocedures of andere soorten procedures ervoor zorgen dat de crediteuren van deze instellingen, met inbegrip van, in voorkomend geval, de houders van gedekte obligaties, verliezen zullen lijden op een wijze die strookt met de afwikkelingsdoelstellingen.

6.   Het in lid 4 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva is niet hoger dan het bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat toereikend is om te garanderen dat, indien het instrument van bail-in zou worden toegepast, de verliezen van een instelling of een moederonderneming als bedoeld in artikel 2, alsmede van de uiteindelijke moederonderneming van die instelling of moederonderneming en elke instelling of financiële instelling die in de geconsolideerde rekeningen van die uiteindelijke moederonderneming is opgenomen, kunnen worden opgevangen en de tier 1-kernkapitaalratio van die entiteiten weer op een peil kan worden gebracht dat noodzakelijk is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor hun overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of gelijkwaardige wetgeving vergunning is verleend, alsook om voldoende marktvertrouwen te handhaven in de instelling ofmoederonderneming als bedoeld in artikel 2 en in de uiteindelijke moederonderneming van die instelling of moederonderneming, en elke instelling of financiële instelling die in de geconsolideerde rekeningen van die uiteindelijke moederonderneming is opgenomen;

Indien er in het afwikkelingsplan rekening mee wordt gehouden dat bepaalde categorieën in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 27, lid 5, van bail-in kunnen worden uitgesloten, of dat bepaalde categorieën in aanmerking komende passiva bij een gedeeltelijke overdracht volledig aan een ontvanger kunnen worden overgedragen, is het in lid 4 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva niet hoger dan het bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat noodzakelijk is om te garanderen dat de instelling of de moederonderneming, als bedoeld in artikel 2 beschikt over voldoende andere in aanmerking komende passiva om te garanderen dat de verliezen van die instelling of moederonderneming, als bedoeld in artikel 2, alsmede van de uiteindelijke moederonderneming van die instelling of de moederonderneming, en elke instelling of financiële instelling die in de geconsolideerde rekeningen van die uiteindelijke moederonderneming is opgenomen, kunnen worden opgevangen en de tier 1-kernkapitaalratio van die entiteiten weer op een peil kan worden gebracht dat noodzakelijk is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden uit te oefenen waarvoor hun overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of gelijkwaardige wetgeving vergunning is verleend, alsook om voldoende marktvertrouwen te handhaven in de instelling of moederonderneming en in de uiteindelijke moederonderneming van die instelling of die moederonderneming, en elke instelling of financiële instelling die in de geconsolideerde rekeningen van die uiteindelijke moederonderneming is opgenomen.

Het in lid 4 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva is niet lager dan het totale bedrag aan eigenvermogenvereisten en buffervereisten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU.

7.   Om ervoor te zorgen dat een in artikel 2 bedoelde entiteit kan worden afgewikkeld door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, waaronder in voorkomend geval het instrument van bail-in, op een wijze die strookt met de afwikkelingsdoelstellingen, wordt de in lid 1 van dit artikel bedoelde vaststelling binnen de in lid 6 van dit artikel gestelde grenzen aan de hand van de volgende criteria uitgevoerd:

a)

de omvang, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de in artikel 2 bedoelde instelling en moederonderneming;

b)

de mate waarin het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 79 aan de financiering voor afwikkeling zou kunnen bijdragen;

c)

de mate waarin het falen van de in artikel 2 bedoelde instelling en moederonderneming, onder meer wegens de verwevenheid ervan met andere instellingen of met de rest van het financiële stelsel, via besmetting van andere instellingen significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel als bedoeld in artikel 10, lid 5, zou hebben, of een bedreiging voor de financiële stabiliteit, als bedoeld in artikel 10, lid 5, zou vormen.

8.   Bij de vaststelling wordt gepreciseerd aan welk minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva instellingen op individuele basis en moederondernemingen op geconsolideerde basis moeten voldoen. Het totaalbedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op geconsolideerde basis dat een in een deelnemende lidstaat gevestigde Unie-moederonderneming ten minste moet aanhouden, wordt na raadpleging van de consoliderende toezichthouder door de afwikkelingsraad bepaald aan de hand van de in lid 7 opgenomen criteria en de vraag of de dochterondernemingen van de groep in derde landen overeenkomstig het afwikkelingsplan afzonderlijk worden afgewikkeld.

9.   De afwikkelingsraad stelt het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast dat op individuele basis moet worden toegepast op de dochterondernemingen van de groep. Deze minimumvereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva worden vastgesteld op een niveau dat passend is voor de dochteronderneming, gelet op:

a)

de in lid 7 vermelde criteria, met name de omvang, het bedrijfsmodel en het risicoprofiel van de dochteronderneming, waaronder haar eigen vermogen; en

b)

het geconsolideerde vereiste dat voor de groep is vastgesteld.

10.   De afwikkelingsraad kan op individuele basis besluiten aan een moederinstelling een ontheffing te verlenen van de toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, mits aan de voorwaarden van artikel 45, lid 11, punt a) en b), van Richtlijn 2014/59/EU is voldaan. De afwikkelingsraad kan besluiten op individuele basis aan een dochteronderneming een ontheffing te verlenen van de toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, mits aan de voorwaarden van artikel 45, lid 12, punt a), b) en c), van Richtlijn 2014/59/EU is voldaan.

11.   De afwikkelingsraad kan, op eigen initiatief, na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit of op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, bepalen dat op geconsolideerde of individuele basis gedeeltelijk aan het in lid 1 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt voldaan door middel van contractuele instrumenten van bail-in, waarbij de in lid 5, eerste en tweede alinea, en lid 7 vermelde criteria onverkort worden nageleefd.

12.   Wil een instrument in aanmerking komen als contractueel instrument van bail-in als bedoeld in lid 11, dan moet de afwikkelingsraad ervan overtuigd zijn dat:

a)

het instrument een contractuele clausule bevat waarin is bepaald dat, indien de afwikkelingsraad besluit op de instelling het instrument van bail-in toe te passen, het instrument in de vereiste mate wordt afgeschreven of omgezet voordat andere in aanmerking komende passiva worden afgeschreven of omgezet; en

b)

het instrument onderworpen is aan een bindende achterstellingsovereenkomst, -toezegging of -bepaling uit hoofde waarvan het instrument bij een normale insolventieprocedure achtergesteld is aan andere in aanmerking komende passiva en pas wordt terugbetaald nadat andere op dat ogenblik uitstaande, in aanmerking komende passiva zijn afgewikkeld.

13.   De afwikkelingsraad doet elke vaststelling bedoeld in lid 1 van dit artikel en, waar van toepassing, lid 11 van dit artikel parallel met het opstellen en bijhouden van de afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 8.

14.   De afwikkelingsraad richt zijn vaststelling tot de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit in overeenstemming met artikel 29. De afwikkelingsraad eist dat de nationale afwikkelingsautoriteiten verifiëren en waarborgen dat instellingen en moederondernemingen aan het in lid 1 van dit artikel opgenomen minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva blijven voldoen.

15.   De afwikkelingsraad stelt de ECB en de EBA in kennis van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat hij overeenkomstig lid 1 voor elke instelling en moederonderneming heeft vastgesteld, en, waar van toepassing, van de in lid 11 opgenomen vereisten.

16.   In aanmerking komende passiva, met inbegrip van achtergestelde schuldinstrumenten en achtergestelde leningen die niet als aanvullend tier l- of tier 2-instrumenten in aanmerking komen, mogen alleen in het in lid 1 bedoelde bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva worden opgenomen indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het instrument is uitgegeven en volgestort;

b)

de passiva zijn niet verschuldigd aan de instelling zelf, noch door deze gedekt met een zekerheid of gegarandeerd;

c)

de aankoop van het instrument is niet direct noch indirect door de instelling gefinancierd;

d)

de passiva hebben een resterende looptijd van ten minste een jaar;

e)

de passiva vloeien niet voort uit een derivaat;

f)

de passiva vloeien niet voort uit een deposito dat voorrang geniet in de nationale insolventiehiërarchie overeenkomstig artikel 108 van Richtlijn 2014/59/EU.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder d), geldt de vervaldatum van passiva die de eigenaar ervan het recht op vroegtijdige terugbetaling verlenen, als de eerste datum waarop dat recht tot stand komt.

17.   Indien passiva onderworpen zijn aan het recht van een buiten de Unie gelegen rechtsgebied, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingautoriteiten instrueren om van de instelling te verlangen dat deze aantoont dat elk besluit van de afwikkelingsraad tot afschrijving of omzetting van die passiva zal worden uitgevoerd krachtens het recht van dat rechtsgebied, rekening houdend met de voorwaarden van het contract betreffende die passiva, internationale overeenkomsten inzake de erkenning van afwikkelingsprocedures en andere relevante aangelegenheden. Indien volgens de afwikkelingsraad niet voldoende is aangetoond dat elk besluit volgens het recht van dat rechtsgebied zal worden uitgevoerd, worden de passiva niet in aanmerking genomen voor het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

18.   Indien de Commissie overeenkomstig artikel 45, lid 18, van Richtlijn 2014/59/EU een wetgevingsvoorstel indient, dient zij, indien dit passend is, op dezelfde wijze een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in.

HOOFDSTUK 2

Vroegtijdige interventie

Artikel 13

Vroegtijdige interventie

1.   De ECB of de nationale bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsraad in kennis van elke maatregel die zij een instelling of groep verplichten te nemen of die zij zelf nemen uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 27, lid 1, artikel 28 of artikel 29 van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU.

De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle informatie die hij overeenkomstig de eerste alinea heeft ontvangen.

2.   Vanaf de datum van ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de afwikkelingsraad, onverminderd de bevoegdheden van de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten uit hoofde van ander Unierecht, de afwikkeling van de betrokken instelling of groep voorbereiden.

Voor de toepassing van de eerste alinea volgt de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit, in samenwerking met de afwikkelingsraad, van nabij de toestand van de instelling of de moederonderneming, alsook of deze zich houden aan een eventuele vroegtijdige-interventiemaatregel die zij dienden te nemen.

De ECB of de relevante bevoegde nationale autoriteit verstrekt aan de afwikkelingsraad alle informatie die noodzakelijk is om het afwikkelingsplan bij te werken en om de mogelijke afwikkeling van de instelling en de waardering van de activa en passiva van de instelling overeenkomstig artikel 20, leden 1 tot en met 15, voor te bereiden.

3.   De afwikkelingsraad heeft de bevoegdheid omvan de instelling of de moederonderneming verlangen dat deze met potentiële kopers contact opneemt teneinde de afwikkeling van de instelling voor te bereiden, behoudens de in artikel 39, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde criteria en de in artikel 88 van deze verordening opgenomen vereisten inzake beroepsgeheim.

De afwikkelingsraad heeft tevens de bevoegdheid om van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit verlangen dat zij een voorlopige afwikkelingsregeling voor de betrokken instelling of groep opstelt.

De afwikkelingsraad stelt de ECB, de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten in kennis van elke maatregel die hij op grond van dit lid neemt.

4.   Indien de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten voornemens zijn een instelling of groep een aanvullende maatregel uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, uit hoofde van artikel 27, lid 1, artikel 28 of artikel 29 van Richtlijn 2014/59/EU, dan wel uit hoofde van artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU op te leggen voordat de entiteit of groep volledige uitvoering heeft gegeven aan de eerste maatregel waarvan de afwikkelingsraad in kennis is gesteld, stellen zij de afwikkelingsraad op de hoogte voordat zij de betrokken instelling of groep een dergelijke aanvullende maatregel opleggen.

5.   De ECB of de nationale bevoegde autoriteit, de afwikkelingsraad en de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten dragen er zorg voor dat de in lid 4 bedoelde aanvullende maatregel en elke door de afwikkelingsraad overeenkomstig lid 2 genomen maatregel ter voorbereiding van de afwikkeling consistent zijn.

HOOFDSTUK 3

Afwikkeling

Artikel 14

Afwikkelingsdoelstellingen

1.   Wanneer zij handelen volgens de in artikel 18 bedoelde afwikkelingsprocedure nemen de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van hun respectieve verantwoordelijkheden de afwikkelingsdoelstellingen in acht en kiezen zij de afwikkelingsinstrumenten en afwikkelingsbevoegdheden waarmee naar hun mening de afwikkelingsdoelstellingen die gezien de omstandigheden van de zaak relevant zijn, het best kunnen worden verwezenlijkt.

2.   De in lid 1 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen zijn:

a)

de continuïteit van kritieke functies garanderen;

b)

significante nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit vermijden, met name door besmetting, onder meer van de marktinfrastructuur, te voorkomen en door de marktdiscipline te handhaven;

c)

overheidsmiddelen beschermen door het beroep op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken;

d)

beschermen van deposanten die onder Richtlijn 2014/49/EU vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;

e)

de gelden en activa van cliënten beschermen.

Bij het nastreven van de in de eerste alinea genoemde doelstellingen trachten de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingskosten zoveel mogelijk te beperken en waardevernietiging te vermijden, tenzij die noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.   Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening zijn alle afwikkelingsdoelstellingen van gelijk belang en worden zij, als passend, gewogen op basis van de aard en de omstandigheden van elk geval.

Artikel 15

Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling

1.   Wanneer zij handelen volgens de in artikel 18 bedoelde afwikkelingsprocedure nemen de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en, waar van toepassing, de nationale afwikkelingsautoriteiten alle passende maatregelen om te waarborgen dat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

a)

de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

b)

crediteuren van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen als omschreven in artikel 17, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

c)

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling worden vervangen, behalve indien het aanblijven van het volledige leidinggevende orgaan en het hogere management of een deel ervan, naar gelang van de omstandigheden, voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen noodzakelijk wordt geacht;

d)

het leidinggevend orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling verlenen alle steun die voor het verwezenlijken van de afwikkelingsdoelstellingen nodig is;

e)

natuurlijke personen en rechtspersonen worden, met inachtneming van het nationale recht, op grond van het burgerlijk of strafrecht aansprakelijk gesteld voor het falen van de instelling in afwikkeling;

f)

tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden crediteuren uit dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

g)

geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan hij zou hebben geleden indien een in artikel 2 bedoelde entiteit volgens een normale insolventieprocedure en met inachtneming van de in artikel 29 bedoelde waarborgen zou zijn geliquideerd;

h)

gedekte deposito's zijn volledig beschermd; en

i)

afwikkelingsmaatregelen worden genomen met inachtneming van de in deze verordening vastgestelde waarborgen.

2.   Indien een instelling een groepsentiteit is, handelen de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie, onverminderd artikel 14, bij hun besluit over de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden, op zodanige wijze dat het effect ervan op andere groepsentiteiten en op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft, en dat de nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit in de Unie en haar lidstaten, en met name in de landen waar de groep actief is, zo beperkt mogelijk blijven.

3.   Indien het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa op een in artikel 2 van deze verordening bedoelde entiteit wordt toegepast, wordt die entiteit voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad (16) geacht te zijn onderworpen aan een faillissementsprocedure of een soortgelijke insolventieprocedure.

4.   Wanneer de afwikkelingsraad besluit tot toepassing van afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteiten opdracht de werknemersvertegenwoordigers in voorkomend geval te informeren en te raadplegen.

Dit laat bepalingen inzake de vertegenwoordiging van werknemers in leidinggevende organen, zoals vastgelegd in nationale wetgeving of de praktijk, onverlet.

Artikel 16

Afwikkeling van financiële instellingen en moederondernemingen

1.   De afwikkelingsraad neemt een besluit over een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in een deelnemende lidstaat gevestigde financiële instelling indien aan de in artikel 18, lid 1, opgenomen voorwaarden is voldaan, zowel wat de financiële instelling als wat de onder geconsolideerd toezicht staande moederonderneming betreft.

2.   De afwikkelingsraad neemt een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in artikel 2, punt b), bedoelde moederonderneming indien aan de in artikel 18, lid 1, opgenomen voorwaarden is voldaan, zowel wat betreft deze moederonderneming als wat betreft de dochteronderneming of dochterondernemingen die een instellingis respectievelijk zijn, of, als de dochteronderneming niet in de Unie is gevestigd, de autoriteit van het derde land heeft vastgesteld dat zij krachtens het recht van dat derde land aan de voorwaarden voor afwikkeling voldoet.

3.   In afwijking van het bepaalde in lid 2 en niettegenstaande het feit dat een moederonderneming niet aan de in artikel 18, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, kan de afwikkelingsraad een besluit over afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van die moederonderneming nemen indien een of meer van haar dochterondernemingen die instellingen zijn aan de in artikel 18, leden 1, 4 en 5, gestelde voorwaarden voldoen en hun activa en passiva van dien aard zijn dat het falen ervan een bedreiging vormt voor een instelling of de groep als geheel en afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van die moederonderneming noodzakelijk zijn voor de afwikkeling van die dochterondernemingen die instellingen zijn, dan wel voor de afwikkeling van de groep als geheel. De afwikkelingsraad kan ook een besluit over afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de moederonderneming nemen indien een nationale afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsraad mededeelt dat het insolventierecht van de lidstaat bepaalt dat een groep als geheel moet worden behandeld en dat afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de moederonderneming noodzakelijk zijn voor de afwikkeling van die dochterondernemingen die instellingen zijn, dan wel voor de afwikkeling van de groep als geheel.

Voor de toepassing van de eerste alinea kan de afwikkelingsraad, wanneer hij beoordeelt of aan de voorwaarden van artikel 18, lid 1, is voldaan met betrekking tot één of meer dochterondernemingen die instellingen zijn, overdrachten van kapitaal of verliezen binnen de groep, met inbegrip van de uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden, buiten beschouwing laten.

Artikel 17

Rangorde van vorderingen

1.   Bij de toepassing van het instrument van bail-in op een in artikel 2 van deze veordening bedoelde entiteit, waarbij de uit hoofde van artikel 27, lid 3, van deze verordening van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in uitgesloten passiva onverlet worden gelaten, nemen de afwikkelingsraad, de Commissie of, waar van toepassing, de nationale afwikkelingsautoriteiten een besluit over de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, met inbegrip van de mogelijke toepassing van artikel 27, lid 5, van deze verordening en oefenen de nationale afwikkelingsautoriteiten die bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 47 en 48 van Richtlijn 2014/59/EU en de in hun nationale wetgeving bepaalde omgekeerde rangorde van vorderingen, met inbegrip van de bepalingen tot omzetting van artikel 108 van Richtlijn 2014/59/EU.

2.   De deelnemende lidstaten stellen de Commissie en de afwikkelingsraad op 1 juli van elk jaar of onmiddellijk, indien zich een wijziging in de rangorde voordoet, in kennis van de rangorde van vorderingen op de in de artikel 2 bedoelde entiteiten onder de nationale insolventieprocedures.

Bij de toepassing van het instrument van bail-in is het relevante depositogarantiestelsel aansprakelijk volgens de in artikel 79 vermelde voorwaarden.

Artikel 18

Afwikkelingsprocedure

1.   De afwikkelingsraad stelt overeenkomstig lid 6 een afwikkelingsregeling vast met betrekking tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en met betrekking tot de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van deze leden is voldaan maar enkel indien hij op zijn bestuursvergadering, na ontvangst van een mededeling als bedoeld in de vierde alinea of op eigen initatief, vaststelt dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen;

b)

het valt, rekening houdend met het tijdsbestek en andere ter zake doende omstandigheden, redelijkerwijze niet te verwachten dat met betrekking tot de entiteit te nemen alternatieve maatregelen van de particuliere sector, waaronder ook maatregelen van een IPS, of zodanige maatregelen van een toezichthouder, met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 21, binnen een redelijk tijdsbestek het falenvan de entiteit zouden voorkomen;

c)

een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 5.

Of aan de in de eerste alinea, punt a), bedoelde voorwaarde is voldaan, wordt beoordeeld door de ECB na raadpleging van de afwikkelingsraad. De afwikkelingsraad kan, op zijn bestuursvergadering, een beoordeling in die zin vaststellen maar enkel nadat hij de ECB van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld en de ECB niet zelf binnen drie kalenderdagen na ontvangst van die informatie een beoordeling in die zin vaststelt. De ECB verstrekt de afwikkelingsraad onverwijld alle relevante informatie die door de afwikkelingsraad wordt opgevraagd teneinde zijn beoordeling te kunnen maken.

Indien de ECB oordeelt dat met betrekking tot een in de eerste alinea bedoelde instelling of groep aan de in de eerste alinea, punt a), genoemde voorwaarde is voldaan, deelt zij deze beoordeling onverwijld mede aan de Commissie en de afwikkelingsraad.

Of aan de in de eerste alinea, punt b), genoemde voorwaarde is voldaan, wordt beoordeeld door de afwikkelingsraad op zijn bestuursvergadering of, waar van toepassing, door de nationale afwikkelingsautoriteiten in nauwe samenwerking met de ECB. De ECB kan tevens de afwikkelingsraad of de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten meedelen dat naar haar oordeel aan de punt b) genoemde voorwaarde is voldaan.

2.   Onverminderd de gevallen waarin de ECB op grond van artikel 6, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft besloten haar toezichttaken met betrekking tot kredietinstellingen rechtstreeks uit te oefenen, deelt de afwikkelingsraad, indien hij een mededeling uit hoofde van lid 1 ontvangt of indien de afwikkelingsraad voornemens is op eigen initatief een beoordeling op grond van lid 1 vast te stellen met betrekking tot een in artikel 7, lid 3, bedoelde entiteit of groep, de ECB onverwijld van zijn beoordeling in kennis..

3.   De voorafgaande vaststelling van een maatregel uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 of uit hoofde van artikel 27, lid 1, artikel 28 of artikel 29 van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU is geen voorwaarde voor het nemen van een afwikkelingsmaatregel.

4.   Voor de toepassing van lid 1, punt a), wordt een entiteit beschouwd als een falende of waarschijnlijk falende entiteit onder één of meer van de volgende omstandigheden:

a)

de entiteit maakt op de voor het behouden van de vergunning in acht te nemen vereisten op een zodanige wijze inbreuk, of er zijn objectieve elementen aanwezig ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst op zodanige wijze daarop inbreuk zal maken, dat intrekking van de vergunning door de ECB gerechtvaardigd zou zijn onder meer, doch niet uitsluitend, vanwege het feit de instelling verliezen heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden die haar eigen vermogen geheel of aanmerkelijk uitputten;

b)

de activa van de entiteit zijn geringer dan haar passiva, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de activa van de entiteit in de nabije toekomst geringer zullen zijn dan haar passiva;

c)

de entiteit is niet in staat of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de entiteit in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden of andere passiva te betalen wanneer deze opeisbaar worden;

d)

er is buitengewone openbare financiële steun nodig, met uitzondering van het geval waarin die buitengewone openbare financiële steun, teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen en de financiële stabiliteit te vrijwaren, één van de volgende vormen aanneemt:

i)

een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die door centrale banken tegen de voor centrale banken geldende voorwaarden worden verschaft;

ii)

een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen; of

iii)

een injectie met eigen vermogen of aankoop van kapitaalinstrumenten tegen prijzen en onder voorwaarden die de entiteit geen voordeel verschaffen, indien noch de in het onderhavige lid, punten a), b) of c), bedoelde omstandigheden, noch die bedoeld in artikel 21, lid 1, zich voordoen op het moment dat de openbare steun wordt verleend.

In elk van de in de eerste alinea, punt d), onder i), ii) en iii) genoemde gevallen blijven de daarin bedoelde garantiemaatregelen of gelijkwaardige maatregelen beperkt tot entiteiten die solvabel zijn, en worden zij afhankelijk gesteld van de definitieve goedkeuring op grond van de staatssteunregelsvan de Unie. Het betreft voorzorgsmaatregelen van tijdelijke aard die evenredig moeten zijn aan het doel om de gevolgen van de ernstige verstoring te verhelpen en niet mogen worden ingezet ter compensatie van verliezen die de entiteit heeft gemaakt of waarschijnlijk in de nabije toekomst zal maken.

Steunmaatregelen overeenkomstig de eerste alinea, punt d), onder iii) blijven beperkt tot injecties die noodzakelijk zijn om kapitaaltekorten aan te zuiveren die bij de door de ECB, de EBA of nationale autoriteiten verrichte nationale of Unie- of GTM-brede stresstests, doorlichtingen van de kwaliteit van activa of gelijkwaardige exercities zijn vastgesteld en in voorkomend geval door de bevoegde autoriteit zijn bevestigd.

Indien de Commissie overeenkomstig artikel 32, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU een wetgevingsvoorstel indient, dient zij, als dit passend is, op dezelfde wijze een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in.

5.   Voor de toepassing van lid 1, punt c), van het onderhavig artikel wordt een afwikkelingsmaatregel behandeld als zijnde in het algemeen belang indien deze noodzakelijk is om één of meer van de in artikel 14 vermelde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en daarmee evenredig is, en indien deze doelstellingen met een liquidatie van de entiteit volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt.

6.   Indien aan de in lid 1 opgenomen voorwaarden is voldaan, stelt de afwikkelingsraad een afwikkelingsregeling vast. De afwikkelingsregeling:

a)

plaatst de entiteit in afwikkeling;

b)

bepaalt de toepassing van de in artikel 22, lid 2, bedoelde afwikkelingsinstrumenten op de instelling in afwikkeling, met name eventuele uitsluitingen van de toepassing van de bail-in overeenkomstig artikel 27, leden 5 en 14;

c)

bepaalt het gebruik van het Fonds ter ondersteuning van de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met artikel 76 en met een overeenkomstig artikel 19 genomen besluit van de Commissie.

7.   De afwikkelingsraad doet de afwikkelingsregeling onmiddellijk na de vaststelling ervan aan de Commissie toekomen.

Binnen 24 uur vanaf de toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad bevestigt de Commissie de afwikkelingsregeling of maakt zij daartegen bezwaar met betrekking tot de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling in de gevallen waarin niet is voorzien in de derde alinea van dit lid.

Binnen 12 uur na toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad kan de Commissie de Raad voorstellen:

a)

bezwaar te maken tegen de afwikkelingsregeling omdat de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregeling niet voldoet aan het in lid 1, punt c), genoemde criterium van algemeen belang;

b)

zijn goedkeuring te hechten aan of bezwaar te maken tegen een materiële wijziging van het in de afwikkelingsregeling van de afwikkelingsraad bepaalde bedrag uit het Fonds.

Voor de toepassing van de derde alinea besluit de Raad met eenvoudige meerderheid van stemmen.

De afwikkelingsregeling kan enkel in werking treden als de Raad noch de Commissie binnen 24 uur na toezending van de regeling door de afwikkelingsraad bezwaar heeft gemaakt.

De Raad of de Commissie, naar gelang van het geval, motiveert de uitoefening van de bevoegdheid om bezwaar te maken.

Indien de Raad binnen 24 uur na toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad het voorstel van de Commissie tot wijziging van de afwikkelingsregeling op de in de derde alinea, punt b), genoemde grond heeft goedgekeurd of indien de Commissie overeenkomstig de tweede alinea bezwaar heeft gemaakt, wijzigt de afwikkelingsraad de afwikkelingsregeling binnen acht uur in overeenstemming met de aangegeven redenen.

Indien de door de afwikkelingsraad goedgekeurde afwikkelingsregeling voorziet in de uitsluiting van bepaalde passiva in de in artikel 27, lid 5, bedoelde uitzonderlijke gevallen en wanneer deze uitsluiting een bijdrage uit het Fonds of een alternatieve financieringsbron vereist, kan de Commissie ter bescherming van de integriteit van de interne markt de voorgestelde uitsluiting verbieden of wijziging ervan verlangen onder opgave van overtuigende redenen die verband houden met een inbreuk op de voorschriften als opgenomen in artikel 27 en in de gedelegeerde handeling die door de Commissie uit hoofde van artikel 44, lid 11, van Richtlijn 2014/59/EU is vastgesteld.

8.   Indien de Raad bezwaar maakt tegen het in afwikkeling plaatsen van een instelling omdat niet is voldaan aan het in lid 1, punt c), genoemde criterium van algemeen belang, wordt de betrokken entiteit op ordelijke wijze geliquideerd overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

9.   De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de afwikkelingsregeling door de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsregeling wordt tot de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten gericht en bevat instructies voor deze autoriteiten, die alle maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de regeling in overeenstemming met artikel 29 uit te voeren door uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden. Indien er van staatssteun of steun uit het Fonds sprake is, handelt de afwikkelingsraad overeenkomstig een besluit van de Commissie ten aanzien van deze steun.

10.   De Commissie heeft de bevoegdheid om van de afwikkelingsraad alle informatie te verkrijgen die zij relevant acht voor de uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening. De afwikkelingsraad heeft de bevoegdheid om overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze titel van alle personen alle informatie te verkrijgen die hij nodig heeft om een afwikkelingsmaatregel voor te bereiden en daarover een besluit te nemen, met inbegrip van bijwerkingen en aanvullingen van de in de afwikkelingsplannen verstrekte informatie.

Artikel 19

Staatssteun en steun uit het Fonds

1.   Indien in het kader van een afwikkelingsmaatregel staatssteun uit hoofde van artikel 107, lid 1, VWEU of steun uit het Fonds overeenkomstig lid 3 van dit artikel wordt verleend, wordt de in artikel 18, lid 6, van deze verordening bedoelde afwikkelingsregeling pas goedgekeurd nadat de Commissie een positief of een voorwaardelijk besluit heeft genomen over de verenigbaarheid van het gebruik van dergelijke steun met de interne markt.

Bij de uitvoering van de krachtens artikel 18 van deze verordening aan hen toegewezen taken handelen de instellingen van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU verankerde beginselen en maken zij op passende wijze alle relevante informatie over hun interne organisatie ter zake openbaar.

2.   Na ontvangst van een mededeling als bedoeld in artikel 18, lid 1, van deze verordening dan wel op eigen initiatief indien de afwikkelingsraad oordeelt dat afwikkelingsmaatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen vormen, verzoekt hij de betrokken deelnemende lidstaat of lidstaten om de voorgenomen maatregelen overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU onverwijld bij de Commissie aan te melden. De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle gevallen waarin hij een of meer lidstaten verzoekt een kennisgeving overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU te doen.

3.   Voor zover de door de afwikkelingsraad voorgestelde afwikkelingsmaatregel een beroep op het Fonds inhoudt, stelt de afwikkelingsraad de Commissie op de hoogte van het voorgestelde beroep op het Fonds. De kennisgeving van de afwikkelingsraad bevat alle informatie die nodig is om de Commissie in staat te stellen haar beoordelingen uit hoofde dit artikel uit te voeren.

De in dit lid bedoelde kennisgeving is aanleiding voor een voorlopig onderzoek van de Commissie, tijdens hetwelk de Commissie de afwikkelingsraad om nadere informatie kan verzoeken. De Commissie beoordeelt of het beroep op het Fonds de mededinging zou verstoren of zou dreigen te verstoren door de begunstigde onderneming of een andere onderneming zodanig te bevoordelen dat het van invloed zou zijn op de handel tussen de lidstaten en daarmee onverenigbaar met de interne markt is. De Commissie past op het beroep op het Fonds de in artikel 107 VWEU verankerde criteria toe die voor de toepassing van de staatssteunregels zijn vastgesteld. De afwikkelingsraad verstrekt de Commissie de informatie die de Commissie voor de uitvoering van deze beoordeling nodig acht.

Indien de Commissie ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het voorgestelde beroep op het Fonds met de interne markt of indien de afwikkelingsraad niet de nodige informatie heeft verstrekt na een verzoek van de Commissie overeenkomstig de tweede alinea, opent de Commissie een diepgaand onderzoek en stelt zij de afwikkelingsraad daarvan in kennis. De Commissie maakt haar besluit om een diepgaand onderzoek te openen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De afwikkelingsraad en elke lidstaat, persoon, onderneming of vereniging wier belangen in het geding kunnen zijn door het beroep op het Fonds, kunnen binnen een in de kennisgeving te specificeren termijn opmerkingen bij de Commissie indienen. De afwikkelingsraad kan binnen een door de Commissie te specificeren termijn commentaar leveren op de door de lidstaten en belanghebbende derden gemaakte opmerkingen. Aan het einde van de onderzoeksperiode beoordeelt de Commissie of het gebruik van het Fonds verenigbaar zou zijn met de interne markt.

Bij het opstellen van haar beoordeling en het uitvoeren van haar onderzoek overeenkomstig dit lid laat de Commissie zich leiden door alle ter zake doende, uit hoofde van artikel 109 VWEU vastgestelde verordeningen alsmede relevante mededelingen, richtsnoeren en maatregelen die de Commissie heeft vastgesteld ter uitvoering van de Verdragsbepalingen inzake staatssteun die van kracht zijn op het moment dat de beoordeling moet worden uitgevoerd. Bij de toepassing van deze maatregelen wordt aangenomen dat verwijzingen naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor het aanmelden van de steun, verwijzingen zijn naar de afwikkelingsraad, en worden andere eventueel noodzakelijke wijzigingen aangebracht.

De Commissie stelt een besluit vast over de verenigbaarheid van het beroep op het Fonds met de interne markt en richt dit tot de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten. Aan dat besluit kunnen voorwaarden, verplichtingen of verbintenissen voor de begunstigde worden verbonden.

In het besluit kunnen tevens verplichtingen worden opgelegd aan de afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten in de betrokken deelnemende lidstaat of lidstaten of de begunstigde om te kunnen controleren of het besluit wordt nageleefd. Daartoe kan de eis behoren dat een trustee of andere onafhankelijke persoon wordt benoemd om bij de controle te helpen. Een trustee of andere onafhankelijke persoon kan de in het besluit van de Commissie te specificeren functies vervullen.

Elk krachtens dit lid genomen besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De Commissie kan een tot de afwikkelingsraad gericht afwijzend besluit vaststellen indien zij besluit dat het voorgestelde gebruik van het Fonds niet verenigbaar zou zijn met de interne markt en dat dit niet in de door de afwikkelingsraad voorgestelde vorm ten uitvoer kan worden gelegd. De afwikkelingsraad heroverweegt na ontvangst van een zodanig besluit zijn afwikkelingsregeling en stelt een herziene afwikkelingsregeling op.

4.   Indien de Commissie ernstige twijfels heeft of haar besluit uit hoofde van lid 3 wordt nageleefd, voert zij het nodige onderzoek uit. Daartoe kan de Commissie de bevoegdheden uitoefenen waarover zij op grond van de in lid 3, vierde alinea, bedoelde verordeningen en andere maatregelen beschikt, en laat zij zich daardoor leiden.

5.   Als de Commissie op basis van het door haar uitgevoerde onderzoek en na de betrokken partijen te hebben verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken, van mening is dat het in lid 3 bedoelde besluit niet is nageleefd, doet zij de nationale afwikkelingsautoriteit in de betrokken deelnemende lidstaat een besluit toekomen dat die autoriteit ertoe verplicht de ten onrechte uitbetaalde bedragen binnen een door de Commissie te bepalen termijn terug te vorderen. De steun uit het Fonds die op grond van een terugvorderingsbesluit moet worden teruggevorderd, omvat rente tegen een passend, door de Commissie vastgesteld percentage en moet aan de afwikkelingsraad worden overgemaakt.

De afwikkelingsraad stort de uit hoofde van de eerste alinea ontvangen bedragen in het Fonds en neemt deze bedragen in aanmerking bij de bepaling van de bijdragen overeenkomstig de artikelen 70 en 71.

Tijdens de in de eerste alinea bedoelde terugvorderingsprocedure worden het recht op behoorlijk bestuur en het recht van inzage in documenten van de begunstigden, als verankerd in de artikelen 41 en 42 van het Handvest, in acht genomen.

6.   Onverminderd de rapportageverplichtingen die de Commissie in haar besluit als bedoeld in lid 3 van dit artikel kan vaststellen, legt de afwikkelingsraad aan de Commissie jaarverslagen voor waarin hij evalueert in hoeverre bij het gebruik van het Fonds het in lid 3 bedoelde besluit is nageleefd; voor het opstellen van deze verslagen maakt de afwikkelingsraad gebruik van zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 34.

7.   Elke lidstaat of elke persoon, onderneming of vereniging wier belangen in het geding kunnen zijn door het gebruik van het Fonds, en in het bijzonder de in artikel 2 bedoelde entiteiten, hebben het recht de Commissie op de hoogte te stellen van vermoed verkeerd gebruik van het Fonds dat onverenigbaar is met het besluit als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen vast te stellen met gedetailleerde procedurevoorschriften betreffende:

a)

de berekening van het rentepercentage dat moet worden toegepast in geval van een terugvorderingsbesluit overeenkomstig lid 5;

b)

de waarborgen voor het recht op behoorlijk bestuur en het recht van inzage in documenten overeenkomstig lid 5.

9.   Indien de Commissie, op aanbeveling van de afwikkelingsraad of op eigen initiatief, van mening is dat de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en -maatregelen niet beantwoordt aan de criteria aan de hand waarvan zij haar aanvankelijke besluit als bedoeld in lid 3 heeft genomen, kan zij dit besluit herzien en daarin passende wijzigingen aanbrengen.

10.   Bij wijze van afwijking van lid 3 kan de Raad op verzoek van een lidstaat met eenparigheid van stemmen besluiten dat het gebruik van het Fonds als verenigbaar met de interne markt wordt beschouwd, indien een dergelijk besluit gerechtvaardigd wordt door buitengewone omstandigheden.. Evenwel, indien de Raad binnen een termijn van zeven dagen te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet heeft bepaald, beslist de Commissie.

11.   De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheden hebben die nodig zijn om de naleving van de voorwaarden in een besluit van de Commissie als bedoeld in lid 3 te verzekeren en ten onrechte betaalde bedragen overeenkomstig een besluit van de Commissie als bedoeld in lid 5 terug te vorderen.

Artikel 20

Waardering ten behoeve van de afwikkeling

1.   Alvorens een besluit te nemen over afwikkelingsmaatregelen of over het uitoefenen van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat een eerlijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit wordt verricht door een persoon die onafhankelijk is van een overheidsinstantie, daaronder begrepen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteit, alsook van de betrokken entiteit.

2.   Behoudens lid 15 wordt de waardering als definitief beschouwd, mits aan alle vereisten van de leden 1 en 4 tot en met 9 is voldaan.

3.   Indien onafhankelijke waardering overeenkomstig lid 1 onmogelijk is, mag de afwikkelingsraad overeenkomstig lid 10 van dit artikel een voorlopige waardering van de activa en passiva van de in artikel 2 bedoelde entiteit verrichten.

4.   De waardering heeft tot doel de waarde te bepalen van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit die voldoet aan de in de artikelen 16 en 18 genoemde voorwaarden voor afwikkeling.

5.   De waardering heeft tot doel:

a)

als onderbouwing te dienen voor de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarden voor afwikkeling of aan de voorwaarden voor de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten;

b)

als aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, als onderbouwing te dienen voor het besluit welke de passende afwikkelingsmaatregel is die ten aanzien van een in artikel 2 bedoelde entiteit moet worden genomen;

c)

wanneer de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend, als onderbouwing te dienen voor het besluit over de omvang van de intrekking of verwatering van eigendomsinstrumenten, en de omvang van de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten;

d)

wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast, als onderbouwing te dienen voor het besluit over de omvang van de afschrijving of omzetting van in aanmerking komende passiva;

e)

wanneer het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa wordt toegepast, als onderbouwing te dienen voor het besluit over de activa, de rechten, de passiva of eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen en voor het besluit over de waarde van elke aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaren van de eigendomsinstrumentente betalen vergoeding;

f)

wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, als onderbouwing te dienen voor het besluit over de activa, de rechten, de passiva, of eigendomsinstrumenten die moeten worden overgedragen, alsook mede vorm te geven aan de opvatting van de afwikkelingsraad over wat commerciële voorwaarden zijn voor de toepassing van artikel 24, lid 2, punt b);

g)

er in alle gevallen zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van een in artikel 2 bedoelde entiteit volledig is erkend op het ogenblik waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend.

6.   Onverminderd de staatssteunregels van de Unie is, in voorkomend geval, de waardering gebaseerd op prudente aannamen, onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en de ernst van de verliezen. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van een eventuele toekomstige toekenning van buitengewone openbare financiële steun, noodliquiditeitssteun van een centrale bank of liquiditeitssteun van een centrale bank onder niet-standaardvoorwaarden inzake zekerheidstelling, looptijd en rentevoet aan een in artikel 2 bedoelde entiteit vanaf het ogenblik waarop een afwikkelingsmaatregel is genomen of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend. Daarnaast wordt bij de waardering in aanmerking genomen dat, indien een afwikkelingsinstrument wordt toegepast:

a)

de afwikkelingsraad alle redelijke en op rechtmatige wijze gemaakte kosten overeenkomstig artikel 22, lid 6, kan terugvorderen van de instelling in afwikkeling;

b)

het Fonds rente of vergoedingen in rekening kan brengen voor elke lening of garantie die het overeenkomstig artikel 76 aan de instelling in afwikkeling heeft verstrekt.

7.   De waardering wordt aangevuld met de volgende informatie zoals deze voorkomt in de boeken en bescheiden van een in artikel 2 bedoelde entiteit:

a)

een geactualiseerde balans en een verslag over de financiële positie van een in artikel 2 bedoelde entiteit;

b)

een analyse en een raming van de boekwaarde van de activa;

c)

de lijst van de uitstaande buitenbalans- en balansverplichtingen zoals die voorkomt in de boeken en bescheiden van een in artikel 2 bedoelde entiteit, met vermelding van de respectieve kredieten en de in artikel 17 bedoelde rangorde van vorderingen;

8.   Waar passend kan, ter onderbouwing van de in lid 5, punten e) en f), van dit artikel bedoelde besluiten, de informatie in lid 7, punt b), van dit artikel worden aangevuld met een analyse en een schatting van de waarde van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit op basis van de marktwaarde.

9.   Bij de waardering wordt de onderverdeling van de crediteuren in categorieën overeenkomstig de in artikel 17 bedoelde rangorde van vorderingen aangegeven, samen met een inschatting van de behandeling die elke categorie van aandeelhouders en crediteuren naar verwachting had gekregen indien een in artikel 2 bedoelde entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. Die raming laat de toepassing van het beginsel van „geen schuldeiser in een slechtere positie” bedoeld in artikel 15, lid 1, punt g), onverlet.

10.   Indien wegens de spoedeisende omstandigheden van de zaak ofwel onmogelijk aan de in leden 7 en 9 opgenomen vereisten kan worden voldaan, ofwel lid 3 van toepassing is, wordt een voorlopige waardering verricht. De voorlopige waardering voldoet aan de in lid 4 opgenomen vereisten en, voor zover dit gezien de omstandigheden redelijkerwijze haalbaar is, aan de in de leden 1, 7 en 9 opgenomen vereisten.

De in de eerste alinea bedoelde voorlopige waardering omvat een buffer voor bijkomende verliezen, die passend wordt gemotiveerd.

11.   Een waardering die niet aan alle vereisten van lid 1 en de leden 4 tot en met 9 voldoet, wordt als voorlopig beschouwd totdat een onafhankelijk persoon als bedoeld in lid 1 een waardering heeft verricht die ten volle aan alle vereisten van die leden voldoet. Deze definitieve waardering ex post wordt zo spoedig mogelijk verricht. Zij kan hetzij afzonderlijk van de in de leden 16, 17 en 18 bedoelde waardering, hetzij tegelijk met en door dezelfde onafhankelijke persoon als die waardering worden verricht, maar staat los van die waardering.

De definitieve waardering ex post heeft tot doel:

a)

er zorg voor te dragen dat ieder verlies met betrekking tot de activa van een in artikel 2 bedoelde entiteit volledig in de boekhouding van die entiteit wordt opgenomen;

b)

als onderbouwing te dienen voor het besluit om overeenkomstig lid 12 van dit artikel de vorderingen van de crediteuren terug te nemen of de waarde van de betaalde vergoeding te verhogen.

12.   Indien de geschatte definitieve waardering ex post van de nettowaarde van de activa van een in artikel 2 bedoelde entiteit hoger is dan de geschatte voorlopige waardering van de nettowaarde van de activa van die entiteit, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteit verzoeken:

a)

haar bevoegdheid uit te oefenen om de waarde te verhogen van de vorderingen van de crediteuren of eigenaars van relevante kapitaalinstrumenten die zijn afgeschreven uit hoofde van het instrument van bail-in;

b)

een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer de opdracht te geven een verdere betaling te verrichten van de vergoeding met betrekking tot de activa, de rechten of passiva aan een instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, van de vergoeding met betrekking tot de eigendomsinstrumenten aan de eigenaren van deze eigendomsinstrumenten.

13.   Niettegenstaande lid 1 vormt een overeenkomstig de leden 10 en 11 verrichte voorlopige waardering voor de afwikkelingsraad een geldige basis om tot afwikkelingsmaatregelen te besluiten, met inbegrip van instructies aan de nationale afwikkelingsautoriteiten om de zeggenschap over een falende instelling over te nemen, of tot uitoefening van de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van de relevante kapitaalinstrumenten.

14.   De afwikkelingsraad stelt regelingen vast en houdt deze in stand om ervoor te zorgen dat de beoordeling met het oog op de toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 27 en de in de leden 1 tot en met 15 bedoelde waardering gebaseerd zijn op informatie over de activa en passiva van de instelling in afwikkeling die zo actueel en compleet is als redelijkerwijs mogelijk is.

15.   De waardering vormt een integrerend onderdeel van het besluit om een afwikkelingsinstrument toe te passen of een afwikkelingsbevoegdheid uit te oefenen of van het besluit om de bevoegdheid tot het afschrijven of omzetten van kapitaalinstrumenten uit te oefenen De waardering zelf is niet vatbaar voor een afzonderlijk beroep, maar kan vatbaar zijn voor een beroep samen met het besluit van de afwikkelingsraad.

16.   Om te beoordelen of aandeelhouders en crediteuren beter zouden zijn behandeld als er een normale insolventieprocedure ten aanzien van de instelling in afwikkeling was geopend, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat er zo spoedig mogelijk na de uitvoering van de afwikkelingsmaatregel of -maatregelen een waardering door een onafhankelijke persoon als bedoeld in lid 1 wordt verricht. Deze waardering staat los van de waardering die uit hoofde van de leden 1 tot en met 15 wordt verricht.

17.   Bij de in lid 16 bedoelde waardering wordt het volgende bepaald:

a)

de behandeling die aandeelhouders en crediteuren, of de desbetreffende depositogarantiestelsels, zouden hebben genoten mocht op het moment dat het besluit over de afwikkelingsmaatregel werd genomen, een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van een instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of afwikkelingsmaatregelen betrekking had respectievelijk hadden;

b)

de daadwerkelijke behandeling die aandeelhouders en crediteuren hebben genoten bij de afwikkeling van een instelling in afwikkeling; en

c)

of er sprake is van een verschil tussen de punt a) van dit lid bedoelde behandeling en de punt b) van dit lid bedoelde behandeling.

18.   Bij de in lid 16 bedoelde waardering wordt:

a)

aangenomen dat tegen een instelling in afwikkeling waarop de afwikkelingsmaatregel of -maatregelen betrekking had respectievelijk. hadden, op het moment dat het besluit over de afwikkelingsmaatregel werd genomen een normale insolventieprocedure zou zijn geopend;

b)

aangenomen dat de afwikkelingsmaatregel of -maatregelen niet had respectievelijk hadden plaatsgevonden;

c)

geen rekening gehouden met de toekenning van buitengewone openbare financiële steun aan een instelling in afwikkeling.

Artikel 21

Afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten

1.   De afwikkelingsraad oefent overeenkomstig de procedure van artikel 18 de bevoegdheden tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten uit ten aanzien van de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en van de in artikel 7, lid 4, onder b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen als aan de voorwaarden voor de toepassing van deze leden is voldaan, maar alleen als hij op zijn bestuursvergadering, na ontvangst van een mededeling als bedoeld in de tweede alinea of op eigen initiatief, van oordeel is dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

voordat er een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, is vastgesteld dat de in de artikelen 16 en 18 bedoelde afwikkelingsvoorwaarden zijn vervuld;

b)

de entiteit niet langer levensvatbaar zal zijn tenzij de relevante kapitaalinstrumenten worden afgeschreven of in eigen vermogen worden omgezet;

c)

in het geval van door een dochteronderneming uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, de groep niet langer levensvatbaar zal zijn tenzij met betrekking tot deze instrumenten de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid wordt uitgeoefend;

d)

in het geval van op het niveau van de moederonderneming uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten en indien die relevante kapitaalinstrumenten voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis op het niveau van de moederonderneming of op geconsolideerde basis zijn erkend,de groep niet langer levensvatbaar zal zijn tenzij met betrekking tot deze instrumenten de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid wordt uitgeoefend;

e)

de entiteit of groep heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve onder één van de omstandigheden als beschreven in artikel 18, lid 4, punt d), onder iii).

Of aan de in de eerste alinea, punten a), c) en d), bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt beoordeeld door de ECB na raadpleging van de afwikkelingsraad. De afwikkelingsraad kan op zijn bestuursvergadering ook een dergelijke beoordeling uitvoeren.

2.   Wat de beoordeling van de levensvatbaarheid van de entiteit of groep betreft, kan de afwikkelingsraad op zijn bestuursvergadering een beoordeling in die zin maken maar enkel nadat hij de ECB van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld en de ECB niet zelf binnen drie kalenderdagen na ontvangst van die informatie een beoordeling in die zin maakt. De ECB verstrekt de afwikkelingsraad onverwijld alle relevante informatie die de afwikkelingsraad opvraagt teneinde zijn beoordeling te kunnen maken.

3.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep geacht niet langer levensvatbaar te zijn indien beide onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a)

de entiteit of groep faalt of zal waarschijnlijk falen;

b)

gezien het tijdsbestek en andere ter zake doende omstandigheden valt redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere maatregel, inclusief alternatieve maatregelen van de particuliere sector of van een toezichthouder (met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen), dan de afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten, hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, het falen van de betrokken entiteit of groep binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen.

4.   Voor de toepassing van lid 3, punt a), van dit artikel wordt een entiteit beschouwd als een entiteit die faalt of waarschijnlijk zal falen als zich ten minste één van de in artikel 18, lid 4, bedoelde omstandigheden voordoet.

5.   Voor de toepassing van lid 3, punt a), wordt een groep beschouwd als een groep die faalt of waarschijnlijk zal falen indien de groep op haar geconsolideerde prudentiële vereisten op zodanige wijze inbreuk maakt, of er objectieve elementen bestaan ter ondersteuning van de vaststelling dat de groep op de genoemde vereisten in de nabije toekomst op zodanige wijze inbreuk zal maken, dat een optreden door de ECB of de nationale bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn, onder meer, doch niet uitsluitend, vanwege het feit dat de groep verliezen heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden die haar eigen vermogen geheel of aanmerkelijk uitputten.

6.   Een door een dochteronderneming uitgegeven relevante kapitaalinstrument wordt niet in grotere mate afgeschreven of tegen ongunstiger voorwaarden omgezet als bedoeld in artikel 59, lid 3, punt c), van Richtlijn 2014/59/EU dan kapitaalinstrumenten van dezelfde rang die op het niveau van de moederonderneming zijn afgeschreven of omgezet.

7.   Ingeval aan één of meerdere van de in lid 1 gestelde voorwaarden wordt voldaan, bepaalt de afwikkelingsraad conform de in artikel 18 opgenomen procedure of de bevoegdheden om de relevante kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten afzonderlijk, dan wel, volgens de in artikel 18 beschreven procedure, in combinatie met een afwikkelingsmaatregel moeten worden uitgeoefend.

8.   Indien de afwikkelingsraad, handelend volgens de in artikel 18 van deze verordening opgenomen procedure vaststelt dat een of meer van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden zijn vervuld, maar dat niet aan de in artikel 18, lid 2, van deze verordening gestelde afwikkelingsvoorwaarden wordt voldaan, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteiten onverwijld de instructie de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid conform de artikelen 59 en 60 van Richtlijn 2014/59/EU uit te oefenen.

De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat, alvorens de nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid om de relevante kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten uitoefenen, overeenkomstig artikel 20, leden 1 tot en met 15, een waardering van de activa en passiva van een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep wordt verricht. Deze waardering vormt de basis voor de berekening van de afschrijving die op de relevante kapitaalinstrumenten moet worden toegepast om de verliezen op te vangen, en van de omvang van de omzetting die op de relevante kapitaalinstrumenten moet worden toegepast om de entiteit bedoeld in artikel 2 of de groep te herkapitaliseren.

9.   Indien aan een of meer van de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan en ook aan de in artikel 16, lid 1, bedoelde voorwaarden is voldaan, is de in artikel 18, leden 6, 7 en 8, opgenomen procedure van toepassing.

10.   De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat de nationale afwikkelingsautoriteiten de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheden onverwijld, met inachtneming van de in artikel 17 vermelde rangorde van vorderingen en op zodanige wijze uitoefenen dat dit de volgende resultaten oplevert:

a)

tier 1-kernkapitaalbestanddelen worden eerst verlaagd in verhouding tot de verliezen en tot de volledige omvang ervan;

b)

de hoofdsom van de aanvullende tier-1-bestanddelen wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 14 beschreven afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is:

c)

de hoofdsom van de aanvullende tier 2-instrumenten wordt afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten, dan wel beide, in de mate die noodzakelijk is om de in artikel 14 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen te bereiken of tot de volledige omvang van de relevante kapitaalinstrumenten, al naargelang hetgeen lager is.

11.   De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit en gaan overeenkomstig artikel 29 over tot de afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten.

Artikel 22

Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten

1.   Indien de afwikkelingsraad besluit een afwikkelingsinstrument op een entiteit of groep als bedoeld in artikel 7, lid 2, of op een entiteit of groep als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, indien de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen zijn vervuld, toe te passen, en deze afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat crediteuren verliezen lijden of dat hun vorderingen worden omgezet, geeft de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten de instructie de bevoegdheid tot het afschrijven en omzetten van de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 21 onmiddellijk vóór dan wel tegelijk met de toepassing van het afwikkelingsinstrument uit te oefenen.

2.   De in artikel 18, lid 6, punt b), bedoelde afwikkelingsinstrumenten zijn:

a)

het instrument van verkoop van de onderneming;

b)

het instrument van de overbruggingsinstelling;

c)

het instrument van afsplitsing van activa;

d)

het instrument van bail-in.

3.   Bij de vaststelling van de in artikel 18, lid 6, bedoelde afwikkelingsregeling neemt de afwikkelingsraad de volgende factoren in aanmerking:

a)

de activa en passiva van de instelling in afwikkeling op basis van de waardering in de zin van artikel 20;

b)

de liquiditeitspositie van de instelling in afwikkeling;

c)

de verkoopbaarheid van de franchisewaarde van de instelling in afwikkeling in het licht van de op de markt heersende economische en concurrentievoorwaarden;

d)

de beschikbare tijd.

4.   De afwikkelingsinstrumenten worden overeenkomstig de in artikel 15 vermelde afwikkelingsbeginselen toegepast om de in artikel 14 vermelde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken. Zij mogen ofwel afzonderlijk ofwel in combinatie worden toegepast, met uitzondering van het instrument van afsplitsing van activa, dat alleen samen met een ander afwikkelingsinstrument mag worden toegepast.

5.   Indien de in lid 2, punt a) of b), van dit artikel bedoelde afwikkelingsinstrumenten worden gebruikt om slechts een deel van de activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling over te dragen, wordt het resterende deel van de in artikel 2 bedoelde entiteit waarvan activa, rechten of passiva zijn overgedragen, volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd.

6.   De afwikkelingsraad kan redelijke uitgaven die rechtmatig in verband met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden zijn gedaan, terugkrijgen op een of meer van de volgende wijzen:

a)

het bedrag in mindering brengen op de vergoeding die een ontvanger aan de instelling in afwikkeling of, in voorkomend geval, aan de eigenaren van eigendomsinstrumenten heeft betaaldaandeelhouders heeft betaald;

b)

van de instelling in afwikkeling, als preferente crediteur; of

c)

uit de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van de overbruggingsinstelling of van het vehikel voor activabeheer, als preferente crediteur.

De opbrengsten die voor de nationale afwikkelingsautoriteiten voortvloeien uit het gebruik van het Fonds, worden overgemaakt aan de afwikkelingsraad.

Artikel 23

Afwikkelingsregeling

In de overeenkomstig artikel 18 door de afwikkelingsraad vast te stellen afwikkelingsregeling worden, in overeenstemming met ieder besluit aangaande staatssteun of steun uit het Fonds, de bijzonderheden betreffende de op de instelling in afwikkeling toe te passen afwikkelingsinstrumenten vastgelegd, welke ten minste betrekking hebben op de in artikel 24, lid 2, artikel 25, lid 2, artikel 26, lid 2, en artikel 27, lid 1, bedoelde maatregelen die door de nationale afwikkelingsautoriteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2014/59/EU, zoals omgezet in nationaal recht, en daarin wordt tevens bepaald voor welke precieze bedragen en doeleinden een beroep op het Fonds moet worden gedaan.

In de afwikkelingsregeling worden de afwikkelingsmaatregelen geschetst die door de afwikkelingsraad met betrekking tot de in een deelnemende lidstaat gevestigde EU-moederonderneming of bepaalde groepsentiteiten moeten worden genomen teneinde te voldoen aan de in de artikelen 14 en 15 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen.

Bij de vaststelling van een afwikkelingsregeling houden de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie rekening met en geven zij gevolg aan het in artikel 8 bedoelde afwikkelingsplan, tenzij de afwikkelingsraad, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat de afwikkelingsdoelstellingen op doeltreffender wijze kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in het afwikkelingsplan niet is voorzien.

In de loop van het afwikkelingsproces kan de afwikkelingsraad de afwikkelingsregeling wijzigen en bijwerken voor zover zulks passend blijkt in het licht van de omstandigheden van de zaak. Voor wijzigingen en bijwerkingen geldt de in artikel 18 opgenomen procedure.

Daarnaast voorziet de afwikkelingsregeling in voorkomend geval in de benoeming door de nationale afwikkelingsautoriteiten van een bijzondere bestuurder voor de instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsraad kan bepalen dat dezelfde bijzondere bestuurder wordt aangesteld voor alle bij een groep aangesloten entiteiten als dit noodzakelijk is om oplossingen die de financiële soliditeit van de betrokken entiteiten herstellen te vergemakkelijken.

Artikel 24

Instrument van verkoop van de onderneming

1.   Binnen de afwikkelingsregeling bestaat het instrument van verkoop van de onderneming in de overdracht aan een koper die geen overbruggingsinstelling is, in het volgende:

a)

eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een instelling in afwikkeling; of

b)

alle of bepaalde activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling.

2.   In verband met het instrument van de verkoop van de onderneming wordt in de afwikkelingsregeling het volgende vastgelegd:

a)

de in overeenstemming met artikel 38, leden 1 en 7 tot en met 11, van Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen;

b)

de commerciële voorwaarden, gezien de omstandigheden en de in de loop van het afwikkelingsproces gemaakte kosten en verrichte uitgaven, waaronder de nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 38, leden 2, 3 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU de overdracht moet uitvoeren;

c)

of de nationale afwikkelingsautoriteit de overdrachtbevoegdheden meer dan eens mag uitoefenen in overeenstemming met artikel 38, leden 5 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU;

d)

de regelingen voor de verkoop door de nationale afwikkelingsautoriteit van de betrokken entiteit of de betrokken instrumenten, activa, rechten en verplichtingen in overeenstemming met artikel 39, leden 1 en 2, van Richtlijn 2014/59/EU;

e)

of het waarschijnlijk is dat de inachtneming van de verkoopsvoorwaarden door de nationale afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsdoelstellingen zal ondermijnen in de zin van lid 3 van dit artikel.

3.   De afwikkelingsraad past het instrument van verkoop van de onderneming toe zonder aan de in lid 2, punt e), opgenomen voorwaarden voor de verkoop te voldoen wanneer hij vaststelt dat inachtneming van deze voorwaarden waarschijnlijk een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen zou ondermijnen, en met name indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

hij is van oordeel dat het falen of het waarschijnlijke falen van de instelling in afwikkeling een wezenlijke bedreiging van de financiële stabiliteit vormt of die dreiging verergert; en

b)

hij is van oordeel dat het naleven van die vereisten de doelmatigheid van het instrument van verkoop van de onderneming zal aantasten wat betreft het wegnemen van die bedreiging of het verwezenlijken van de in artikel 14, lid 2, punt b), vermelde afwikkelingsdoelstelling zou ondermijnen.

Artikel 25

Instrument van de overbruggingsinstelling

1.   Binnen de afwikkelingsregeling bestaat het instrument van de overbruggingsinstelling in de overdracht aan een overbruggingsinstelling van een of meer van de volgende elementen:

a)

eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een of meer instellingen in afwikkeling;

b)

alle of bepaalde activa, rechten of verplichtingen van een of meer instellingen in afwikkeling.

2.   In verband met het instrument van de de overbruggingsinstelling wordt in de afwikkelingsregeling het volgende vastgelegd:

a)

de overeenkomstig artikel 40, leden 1 tot en met 12, van Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit aan een overbruggingsinstelling over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen;

b)

de regelingen voor de oprichting, werking en beëindiging van de overbruggingsinstelling door de nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 41, leden 1, 2, 3 en 5 tot en met 9, van Richtlijn 2014/59/EU;

c)

de regelingen voor de verkoop van de overbruggingsinstelling of van de activa of passiva ervan door de nationale afwikkelingsautoriteit in overeenstemming met artikel 41, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU.

3.   De afwikkelingsraad ziet erop toe dat de totale waarde van de door de nationale afwikkelingsautoriteit aan de overbruggingsinstelling overgedragen passiva de totale waarde van de door de instelling in afwikkeling overgedragen of uit andere bronnen afkomstige rechten en activa niet overtreft.

Artikel 26

Instrument van afsplitsing van activa

1.   Binnen de afwikkelingsregeling bestaat het instrument van de afsplitsing van activa in de overdracht van activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling of een overbruggingsinstelling aan een of meer vehikels voor activabeheer.

2.   Wat betreft het instrument van afsplitsing van activa wordt in de afwikkelingsregeling het volgende vastgelegd:

a)

de overeenkomstig artikel 42, leden 1 tot en met 5 en 8 tot en met 13, van Richtlijn 2014/59/EU door de nationale afwikkelingsautoriteit over te dragen activa, rechten en verplichtingen;

b)

de vergoeding waarvoor de activa, rechten en verplichtingen door de nationale afwikkelingsautoriteit aan het vehikel voor activabeheer worden overgedragen overeenkomstig de in artikel 20 van deze verordening vastgelegde beginselen, met artikel 42, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU en met de staatssteunregels van de Unie.

Het bepaalde in de eerste alinea, punt b), staat er niet aan in de weg dat de vergoeding een nominale of negatieve waarde heeft.

Artikel 27

Instrument van bail-in

1.   Het instrument van bail-in kan voor een van de volgende doeleinden worden toegepast:

a)

voor de herkapitalisatie van een in artikel 2 bedoelde entiteit die in zoverre aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet dat ervoor kan worden gezorgd dat zij weer aan de vergunningsvoorwaarden voldoet, voor zover die voorwaarden op de entiteit van toepassing zijn, en de werkzaamheden kan blijven uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend,(indien aan de entiteit overeenkomstig die richtlijnen vergunning is verleend), alsook om voldoende marktvertrouwen in de instelling of entiteit te handhaven;

b)

de omzetting in eigen vermogen of de verlaging van de hoofdsom van de vorderingen of schuldinstrumenten die zijn overgedragen:

i)

aan een overbruggingsinstelling teneinde kapitaal voor die overbruggingsinstelling te verschaffen; of

ii)

met toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of van het instrument van afsplitsing van activa.

Binnen de afwikkelingsregeling wordt ten aanzien van het instrument van bail-in het volgende vastgelegd:

a)

het totaalbedrag waarmee in aanmerking komende passiva moeten worden verminderd of waarin deze moeten worden omgezet overeenkomstig lid 13;

b)

de passiva die overeenkomstig de leden 5 tot en met 14 kunnen worden uitgesloten;

c)

de doelstellingen en minimuminhoud van het bedrijfssaneringsplan dat overeenkomstig lid 16 moet worden ingediend.

2.   Het instrument van bail-in mag slechts voor het in lid 1, punt a), vermelde doel worden toegepast indien er een redelijk vooruitzicht is dat de toepassing van dat instrument, in combinatie met andere relevante maatregelen, waaronder de maatregelen die overeenkomstig het bij lid 16 voorgeschreven bedrijfssaneringsplan zijn genomen, niet alleen tot de verwezenlijking van de relevante afwikkelingsdoelstellingen leidt, maar ook de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op lange termijn van de betrokken entiteit herstelt.

Elke van de in artikel 22, lid 2, punten a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het in in punt d van dat lid bedoelde instrument van bail-in wordt toegepast, naar gelang van het geval, indien niet is voldaan aan de in de eerste alinea opgenomen voorwaarden.

3.   De volgende passiva mogen, ongeacht of zij onder het recht van een lidstaat of van een derde land vallen, niet worden afgeschreven of omgezet:

a)

gedekte deposito's;

b)

door zekerheid gedekte passiva, met inbegrip van gedekte obligaties en passiva in de vorm van financiële instrumenten voor hedgingdoeleinden die integraal deel uitmaken van de pool van onderliggende activa en volgens nationaal recht op gelijke wijze als gedekte obligaties gedekt zijn;

c)

elke verplichting die ontstaat doordat een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 2 van deze verordening activa of geld van cliënten aanhoudt, met inbegrip van activa die of geld dat aangehouden worden respectievelijk wordt namens icbe's als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG of abi's als omschreven in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (17), op voorwaarde dat de cliënten in kwestie bescherming genieten uit hoofde van de toepasselijke insolventiewetgeving;

d)

elke verplichting die ontstaat doordat er een vertrouwensrelatie tussen de in artikel 2 bedoelde entiteit (als vertrouwenspersoon) en een andere persoon (als begunstigde) bestaat, op voorwaarde dat de begunstigde in kwestie bescherming geniet uit hoofde van het toepasselijke insolventierecht of burgerlijk recht;

e)

verplichtingen jegens instellingen, met uitzondering van entiteiten die tot dezelfde groep behoren, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen;

f)

verplichtingen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen jegens systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) of hun deelnemers die uit de deelname aan een dergelijk systeem voortvloeien;

g)

verplichtingen gehouden jegens:

i)

werknemers, met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen, met uitzondering van de niet bij collectieve arbeidsovereenkomst geregelde variabele component van de beloning;

ii)

commerciële of handelscrediteuren welke voortvloeien uit de levering van goederen of diensten aan de instelling of entiteit, bedoeld in artikel 2, die van kritiek belang zijn voor de dagelijkse bedrijfsactiviteiten ervan, zoals IT-diensten, nutsvoorzieningen en de huur, de exploitatie en het onderhoud van bedrijfsruimten;

iii)

belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke recht, preferente verplichtingen betreft.

iv)

depositogarantiestelsels welke voortvloeien uit bijdragen die verschuldigd zijn uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU.

Punt g, onder i), van de eerste alinea is niet van toepassing op de variabele component van de beloning van medewerkers die materiële risico's nemen als bedoeld in artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU.

4.   Het toepassingsgebied van het in lid 3 van dit artikel bedoelde instrument van bail-in belet niet om, in voorkomend geval, de bail-in-bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden of met betrekking tot het bedrag van een deposito dat het niveau van de in artikel 6 van Richtlijn 2014/49/EU bepaalde dekking overschrijdt.

De afwikkelingsraad zorgt ervoor dat alle zekergestelde activa in verband met een dekkingspool van gedekte obligaties onaangeroerd en gescheiden blijven en over voldoende vermogen blijven beschikken.

Onverminderd de regels inzake grote blootstellingen, zoals vastgelegd in Verordening EU nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU, instrueert de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten met het oog op de afwikkelbaarheid van entiteiten en groepen overeenkomstig artikel 10, lid 11, punt b), van deze verordening de mate te beperken waarin andere instellingen passiva aanhouden die voor toepassing van het instrument van bail-in in aanmerking komen, behalve passiva die aangehouden worden door entiteiten die tot dezelfde groep behoren.

5.   In uitzonderlijke gevallen, waarin het instrument van bail-in wordt toegepast, kunnen bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk van de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden worden uitgesloten indien:

a)

het instrument van bail-in voor die passiva niet binnen een redelijke termijn kan worden toegepast, niettegenstaande de inspanningen te goeder trouw van de relevante nationale afwikkelingsautoriteit;

b)

de uitsluiting strikt noodzakelijk en evenredig is aan het doel om de continuïteit van kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen te garanderen op een wijze die de instelling in afwikkeling in staat blijft stellen de kernactiviteiten, -diensten en -transacties voort te zetten;

c)

de uitsluiting strikt noodzakelijk en evenredig is aan het doel om te voorkomen dat een wijdverbreide besmetting ontstaat, met name in verband met in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, die de werking van de financiële markten, met inbegrip van de infrastructuur van de financiële markten, ernstig zou verstoren op een wijze die de economie van een lidstaat of van de Unie ernstig kan ontwrichten; of

d)

de toepassing van het instrument van bail-in op deze passiva zou leiden tot een waardevernietiging die voor de andere crediteuren grotere verliezen met zich meebrengt dan bij een uitsluiting van die passiva van het instrument van bail-in.

Indien een in aanmerking komend passivum of een categorie van in aanmerking komende passiva uit hoofde van dit lid geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten, mag het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere in aanmerking komende passiva wordt toegepast, worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, mits het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere in aanmerking komende passiva wordt toegepast, in overeenstemming is met het in artikel 15, lid 1, punt g), vervatte beginsel.

6.   Ingeval een in aanmerking komend passivum of een categorie van in aanmerking komende passiva uit hoofde van lid 5 geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten, en de verliezen die uit deze passiva zouden zijn voortgevloeid niet volledig aan andere crediteuren zijn overgedragen, kan een bijdrage uit het Fonds aan de instelling in afwikkeling ter beschikking worden gesteld voor één of beide van de volgende doelstellingen:

a)

eventuele verliezen te dekken die niet door in aanmerking komende passiva zijn opgevangen en ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling overeenkomstig lid 13, punt a), wederom gelijk is aan nul;

b)

eigendoms- of kapitaalinstrumenten in de instelling in afwikkeling te kopen met de bedoeling de instelling overeenkomstig lid 13, punt b), te herkapitaliseren.

7.   Het Fonds mag een in lid 6 bedoelde bijdrage enkel leveren op voorwaarde dat:

a)

de aandeelhouders en de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere in aanmerking komende passiva via afschrijving, omzetting of anderszins een bijdrage geleverd hebben aan het opvangen van verliezen en aan herkapitalisatie die ten minste gelijk is aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald overeenkomstig de in artikel 20, leden 1 tot en met 15, beschreven waarderingsmethode op het moment waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen; en

b)

de bijdrage van het Fonds niet groter is dan 5 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald volgens de in artikel 20, leden 1 tot en met 15, beschreven waarderingsmethode op het moment waarop de afwikkelingsmaatregel is genomen.

8.   De bijdrage vanuit het Fonds als bedoeld in lid 7 van dit artikel kan worden gefinancierd door:

a)

het ter beschikking van het Fonds staande bedrag dat door middel van bijdragen van in artikel 2 van dit artikel bedoelde entiteiten is bijeengebracht overeenkomstig de Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde regels en artikel 67, lid 4, en de artikelen 70 en 71 van deze verordening;

b)

bedragen die overeenkomstig de artikelen 73 en 74 uit alternatieve financieringsmiddelen worden aangetrokken, ingeval de punt a) van dit lid bedoelde bijdragen ontoereikend zijn.

9.   In uitzonderlijke omstandigheden kunnen voor verdere financiering alternatieve financieringsbronnen worden aangeboord nadat:

a)

de in lid 7, punt b), vermelde limiet van 5 % is bereikt; en

b)

alle concurrente, niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito's, volledig zijn afgeschreven of zijn omgezet.

10.   Wanneer aan de in lid 9, punten a) en b), opgenomen voorwaarden wordt voldaan, mag bij wijze van alternatief of ter aanvulling een bijdrage worden geleverd uit middelen die door middel van in artikel 70 bedoelde vooraf te betalen bijdragen vooraf zijn verkregen en die nog niet zijn aangewend.

11.   Voor de toepassing van deze verordening is artikel 44, lid 8, van Richtlijn 2014/59/EU niet van toepassing.

12.   Bij het nemen van het in lid 5 bedoelde besluit wordt naar behoren rekening gehouden met:

a)

het beginsel dat verliezen in de eerste plaats door aandeelhouders dienen te worden gedragen en vervolgens, in het algemeen, door crediteuren van de instelling in afwikkeling in volgorde van voorrang;

b)

de resterende capaciteit voor het opvangen van verliezen van de instelling in afwikkeling bij uitsluiting van het passivum of de categorie van passiva; en

c)

de noodzaak passende middelen voor de financiering van de afwikkeling aan te houden.

13.   De afwikkelingsraad raamt op basis van een waardering die aan de vereisten van artikel 20, leden 1 tot en met 15, voldoet, het totaal van:

a)

in voorkomend geval, het bedrag waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden afgeschreven om ervoor te zorgen dat de nettowaarde van de activa van de instelling in afwikkeling gelijk is aan nul; en

b)

in voorkomend geval, het bedrag waarvoor in aanmerking komende passiva in aandelen of andere soorten kapitaalinstrumenten moeten worden omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio te herstellen van:

i)

de instelling in afwikkeling; of

ii)

de overbruggingsinstelling.

Bij de in de eerste alinea bedoelde raming wordt het bedrag vastgesteld waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden afgeschreven of omgezet om de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling in afwikkeling te herstellen of, indien van toepassing, de ratio van de overbruggingsinstelling vast te stellen, rekening houdend met de inbreng van kapitaal door het Fonds uit hoofde van artikel 76, lid 1, punt d), alsook voldoende marktvertrouwen in de instelling in afwikkeling of overbruggingsinstelling te wekken en deze in staat te stellen gedurende ten minste een jaar aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden te blijven uitoefenen waarvoor haar op grond van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU vergunning is verleend.

Indien de afwikkelingsraad voornemens is het instrument van afsplitsing van activa als bedoeld in artikel 26 te gebruiken, wordt in het bedrag waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden verminderd, rekening gehouden met een prudente raming van de kapitaalbehoeften van het vehikel voor activabeheer.

14.   Er kunnen uitsluitingen uit hoofde van lid 5 worden toegepast om bepaalde passiva volledig van de afschrijving uit te sluiten of om de omvang van de op die passiva toegepaste afschrijving te beperken.

15.   Bij de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden wordt de in artikel 17 van deze verordening vervatte rangorde van vorderingen in acht genomen.

16.   De nationale afwikkelingsautoriteit legt de afwikkelingsraad onverwijld het bedrijfssaneringsplan over dat zij overeenkomstig artikel 52, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2014/59/EU heeft ontvangen van het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van die richtlijn aangestelde persoon of personen.

Uiterlijk twee weken na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan stelt de relevante nationale afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsraad in kennis van haar beoordeling van het plan. Uiterlijk één maand na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan beoordeelt de afwikkelingsraad de waarschijnlijkheid dat het plan, indien uitgevoerd, de levensvatbaarheid op lange termijn van de in artikel 2 bedoelde entiteit zal herstellen. De beoordeling wordt in overeenstemming met de nationale bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, met de ECB verricht.

Indien de afwikkelingsraad ervan overtuigd is dat het plan het beoogde doel zal bereiken, staat hij de nationale afwikkelingsautoriteit toe het plan overeenkomstig artikel 52, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU goed te keuren. Indien de afwikkelingsraad er niet van overtuigd is dat het plan deze doelstelling zal bereiken, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteit de instructie het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van die richtlijn aangestelde persoon of personen van zijn bedenkingen in kennis te stellen en overeenkomstig artikel 52, lid 8, van die richtlijn te eisen dat het plan zodanig wordt gewijzigd dat aan deze bedenkingen tegemoet wordt gekomen. In beide gevallen gebeurt dit in overeenstemming met de nationale bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, met de ECB.

Binnen twee weken na de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving leggen het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU aangestelde persoon of personen aan de nationale afwikkelingsautoriteit een gewijzigd plan ter goedkeuring voor. De nationale afwikkelingsautoriteit doet de afwikkelingsraad het gewijzigde plan en haar beoordeling daarvan toekomen. De afwikkelingsraad beoordeelt het gewijzigde plan en geeft de nationale afwikkelingsautoriteit de instructie het leidinggevend orgaan of de overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU aangestelde persoon of personen binnen een week te laten weten of hij ervan overtuigd is dat met het gewijzigde plan aan de gemelde bedenkingen is tegemoetgekomen, dan wel of er verdere wijzigingen zijn vereist.

De afwikkelingsraad deelt het bedrijfssaneringsplan van de groep mee aan de EBA.

Artikel 28

Toezicht door de afwikkelingsraad

1.   De afwikkelingsraad houdt nauwlettend toezicht op de uitvoering van de afwikkelingsregeling door de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten moeten daartoe:

a)

met de afwikkelingsraad samenwerken en deze bijstaan bij de vervulling van zijn toezichttaak;

b)

met regelmatige tussenpozen die door de afwikkelingsraad worden vastgesteld, correcte, betrouwbare en volledige inlichtingen verstrekken die de afwikkelingsraad eventueel kan verlangen over de uitvoering van de afwikkelingsregeling, de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden, met inbegrip van informatie over de volgende elementen:

i)

de werking en financiële positie van de instelling in afwikkeling, de overbruggingsinstelling en het vehikel voor activabeheer;

ii)

de behandeling die aandeelhouders en crediteuren zouden hebben genoten indien de instelling volgens normale insolventieprocedures zou zijn geliquideerd;

iii)

eventuele lopende gerechtelijke procedures die betrekking hebben op de liquidatie van de activa van de instelling in afwikkeling, op betwistingen van het afwikkelingsbesluit en op de waardering, of die betrekking hebben op door de aandeelhouders of crediteuren ingediende compensatieverzoeken;

iv)

de aanstelling, het ontslag of de vervanging van beoordelaars, bewindvoerders, boekhouders, juristen en andere beroepsbeoefenaren die voor het bijstaan van de nationale afwikkelingsautoriteit noodzakelijk kunnen zijn, alsook over de wijze waarop zij hun functies hebben uitgeoefend;

v)

enigerlei andere aangelegenheid die relevant is voor de uitvoering van de afwikkelingsregeling, met inbegrip van iedere potentiële inbreuk op de in Richtlijn 2014/59/EU opgenomen waarborgen die naar de afwikkelingsraad mogen worden verwezen;

vi)

de mate waarin en de wijze waarop de in artikelen 63 tot en met 72 van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde bevoegdheden van de nationale afwikkelingsautoriteiten door deze autoriteiten worden uitgeoefend;

vii)

de economische levensvatbaarheid, de haalbaarheid en de uitvoering van het bedrijfssaneringsplan waarin artikel 27, lid 16, voorziet.

De nationale afwikkelingsautoriteiten dienen een eindverslag over de uitvoering van de afwikkelingsregeling in bij de afwikkelingsraad.

2.   Op grond van de verstrekte informatie kan de afwikkelingsraad aan de nationale afwikkelingsautoriteiten instructies geven ten aanzien van elk aspect van de uitvoering van de afwikkelingsregeling, en met name ten aanzien van de in artikel 23 bedoelde elementen en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden.

3.   Ingeval zulks noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te realiseren, kan de afwikkelingsregeling worden gewijzigd. De procedure van artikel 18 is van toepassing.

Artikel 29

Tenuitvoerlegging van besluiten uit hoofde van deze verordening

1.   De nationale afwikkelingsautoriteiten ondernemen de nodige actie om uitvoering te geven aan de in deze verordening bedoelde besluiten, met name door zeggenschap uit te oefenen over de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en over de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld, door de nodige maatregelen te nemen in overeenstemming met artikel 35 of artikel 72 van Richtlijn 2014/59/EU, en door er zorg voor te dragen dat de waarborgen waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet, in acht worden genomen. De nationale afwikkelingsautoriteiten leggen alle door de afwikkelingsraad tot hen gerichte besluiten ten uitvoer.

Zij oefenen daartoe, behoudens deze verordening, overeenkomstig in de nationale wetgeving bepaalde voorwaarden de bevoegdheden uit die hun krachtens het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU zijn verleend. De nationale afwikkelingsautoriteiten stellen de afwikkelingsraad volledig in kennis van de uitoefening van die bevoegdheden. Alle actie die zij ondernemen, is in overeenstemming met de besluiten van de afwikkelingsraad uit hoofde van deze verordening.

Bij de uitvoering van deze besluiten dragen de nationale afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat de toepasselijke waarborgen waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet, in acht worden genomen.

2.   Ingeval een nationale afwikkelingsautoriteit een besluit van de afwikkelingsraad uit hoofde van artikel 16 niet heeft toegepast of nageleefd, dan wel het besluit op zodanige wijze heeft toegepast dat een of meer van de in artikel 14 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen of de efficiënte uitvoering van de afwikkelingsregeling in gevaar komen, kan de afwikkelingsraad een instelling in afwikkeling opdragen:

a)

om in geval van optreden uit hoofde van artikel 18 bepaalde rechten, activa of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere persoon over te dragen;

b)

om in geval van optreden uit hoofde van artikel 18 de omzetting van schuldinstrumenten te eisen die een contractuele voorwaarde bevatten voor omzetting in de in artikel 21 beschreven omstandigheden;

c)

andere maatregelen te treffen die nodig zijn om het besluit in kwestie na te leven.

De afwikkelingsraad neemt een besluit als bedoeld in de eerste alinea, punt c), alleen als de maatregel op significante wijze gericht is tegen het gevaar voor de relevante afwikkelingsdoelstelling dan wel voor de efficiënte uitvoering van de afwikkelingsregeling.

Alvorens hij een besluit neemt over een op te leggen maatregel, stelt de afwikkelingsraad de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten en de Commissie in kennis van de maatregel die hij voornemens is te nemen. Deze kennisgeving bevat nadere gegevens over de beoogde maatregelen, de redenen voor deze maatregelen en het tijdstip waarop de maatregelen in werking moeten treden.

De kennisgeving geschiedt ten minste 24 uur voordat de maatregelen in werking zullen treden. Indien deze termijn van 24 uur in uitzonderlijke omstandigheden niet kan worden aangehouden, kan de afwikkelingsraad de kennisgeving minder dan 24 uur voor de beoogde inwerkingtreding van de maatregelen doen.

3.   De instelling in afwikkeling geeft gevolg aan elk in lid 2 bedoeld besluit. Deze besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de nationale afwikkelingsautoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

4.   Wanneer zij actie ondernemen met betrekking tot aangelegenheden die onder een overeenkomstig lid 2 genomen besluit vallen, voegen de nationale afwikkelingsautoriteiten zich naar dat besluit.

5.   De afwikkelingsraad publiceert op zijn officiële website hetzij een kopie van de afwikkelingsregeling hetzij een bericht waarin de gevolgen van de afwikkelingsmaatregel, en met name de gevolgen ervan voor retailklanten, worden samengevat. De nationale afwikkelingsautoriteiten houden zich aan de toepasselijke procedurele verplichtingen als omschreven in artikel 83 van Richtlijn 2014/59/EU.

HOOFDSTUK 4

Samenwerking

Artikel 30

Verplichting tot samenwerking en informatie-uitwisseling binnen het GAM

1.   De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle maatregelen die hij neemt ter voorbereiding van de afwikkeling. Ten aanzien van informatie die van de afwikkelingsraad is ontvangen, gelden voor de leden en de personeelsleden van de Raad en de Commissie de in artikel 88 vastgestelde vereisten inzake beroepsgeheim.

2.   Bij de uitoefening van hun respectieve verantwoordelijkheden op grond van deze verordening werken de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie, de ECB en de nationale afwikkelingsautoriteiten en nationale bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten nauw samen, met name in de fasen van afwikkelingsplanning, vroegtijdige interventie en afwikkeling krachtens de artikelen 8 tot en met 29. Zij verstrekken elkaar alle informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.

3.   De ECB of de nationale bevoegde autoriteiten zenden de overeenkomsten voor financiële steun binnen de groep waarvoor toestemming is verleend, en alle wijzigingen daarvan, toe aan de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten.

4.   Voor de toepassing van deze verordening kan de ECB de voorzitter van de afwikkelingsraad uitnodigen om als waarnemer deel te nemen aan de raad van toezicht van de ECB, die overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is opgericht. Indien dat passend wordt geacht, kan de afwikkelingsraad daartoe een andere vertegenwoordiger aanwijzen ter vervanging van de voorzitter.

5.   Voor de toepassing van deze verordening wijst de afwikkelingsraad een vertegenwoordiger aan die deelneemt aan het afwikkelingscomité van de EBA, dat overeenkomstig artikel 127 van Richtlijn 2014/59/EU is opgericht.

6.   De afwikkelingsraad streeft ernaar nauw samen te werken met openbare faciliteiten voor financiële steun, waaronder de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), met name in de in artikel 27, lid 9, bedoelde uitzonderlijke omstandigheden en wanneer een dergelijke faciliteit directe of indirecte financiële steun heeft verleend, of dat waarschijnlijk zal doen, aan entiteiten die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd.

7.   Zo nodig sluit de afwikkelingsraad een memorandum van overeenstemming met de ECB en de nationale afwikkelingsautoriteiten en de nationale bevoegde autoriteiten met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij uit hoofde van de leden 2 en 4 zullen samenwerken bij de uitoefening van hun respectieve taken krachtens het Unierecht. Het memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt openbaar gemaakt met inachtneming van de vereisten inzake geheimhouding.

Artikel 31

Samenwerking binnen het GAM

1.   De afwikkelingsraad verricht zijn taken in nauwe samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsraad keurt, in samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, een kader goed om de praktische regelingen voor de uitvoering van dit artikel te organiseren, en maakt dit openbaar.

Met het oog op een effectieve en samenhangende toepassing van dit artikel:

a)

formuleert de afwikkelingsraad richtsnoeren en richt hij algemene instructies tot de nationale afwikkelingsautoriteiten, die overeenkomstig die richtsnoeren en algemene instructies de taken verrichten en afwikkelingsbesluiten vaststellen;

b)

kan de afwikkelingsraad te allen tijde de in de artikelen 34 tot en met 37 bedoelde bevoegdheden uitoefenen;

c)

kan de afwikkelingsraad daarnaast, ad hoc of op permanente basis, de nationale afwikkelingsautoriteiten verzoeken om informatie over de uitvoering van de door hen op grond van artikel 7, lid 3, verrichte taken;

d)

ontvangt de afwikkelingsraad van de nationale afwikkelingsautoriteiten ontwerpbesluiten waarover hij zijn standpunt kenbaar kan maken en ten aanzien waarvan hij met name kan wijzen op elementen in het ontwerpbesluit die niet in overeenstemming zijn met deze verordening of met de algemene instructies van de afwikkelingsraad.

Met het oog op de evaluatie van afwikkelingsplannen kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten verzoeken de afwikkelingsraad alle informatie toe te zenden die zij overeenkomstig artikel 11 en artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU hebben verkregen, onverminderd hoofdstuk 5 van deze titel.

2.   Artikel 13, leden 4 tot en met 10, en de artikelen 88 tot en met 92 van Richtlijn 2014/59/EU zijn niet van toepassing in de betrekkingen tussen de nationale afwikkelingsautoriteiten. Het gezamenlijke besluit en besluiten die zijn genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit als bedoeld in artikel 45, leden 9 tot en met 13, van Richtlijn 2014/59/EU zijn niet van toepassing. In de plaats daarvan zijn de desbetreffende bepalingen van deze verordening van toepassing.

Artikel 32

Raadpleging van en samenwerking met niet-deelnemende lidstaten en derde landen

1.   Wanneer een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten en in niet-deelnemende lidstaten of derde landen zijn gevestigd, vertegenwoordigt de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, onverminderd de goedkeuringen van de Raad of de Commissie die uit hoofde van deze verordening vereist zijn, met het oog op de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig de artikelen 7, 8, 12, 13, 18, 55 en artikelen 88 tot en met 92 van Richtlijn 2014/59/EU.

Indien een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten zijn gevestigd en dochterondernemingen opgericht in, of significante bijkantoren gelegen in niet-deelnemende lidstaten, deelt de afwikkelingsraad eventuele voor de groep relevante plannen, besluiten of maatregelen als bedoeld in de artikelen 8, 10, 11, 12, en 13 mee aan de bevoegde autoriteiten en/of de afwikkelingsautoriteiten van de niet-deelnemende lidstaat, naar gelang van het geval.

2.   De afwikkelingsraad, de ECB en de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten sluiten memoranda van overeenstemming met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van Richtlijn 2014/59/EU met elkaar zullen samenwerken.

Onverminderd de eerste alinea, sluit de afwikkelingsraad een memorandum van overeenstemming met de afwikkelingsautoriteit van elke niet-deelnemende lidstaat waar ten minste een mondiaal systeemrelevante instelling is gevestigd die als zodanig is aan te merken overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU.

3.   Elk memorandum wordt regelmatig geëvalueerd en wordt openbaar gemaakt onder voorbehoud van de vereisten inzake beroepsgeheim.

4.   De afwikkelingsraad sluit namens de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten in overeenstemming met de EBA-kaderovereenkomsten voor samenwerking bedoeld in artikel 97, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsraad stelt de EBA van dergelijke samenwerkingsovereenkomsten in kennis.

Artikel 33

Erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen

1.   Dit artikel is van toepassing op afwikkelingsprocedures van derde landen tenzij en totdat er een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, van die richtlijn met het betrokken derde land, voor zover de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van derde landen niet door die overeenkomst worden geregeld.

2.   De afwikkelingsraad verricht een beoordeling van, en stelt ten behoeve van de nationale afwikkelingsautoriteiten een aanbeveling op over, de erkenning en handhaving van afwikkelingsprocedures van de afwikkelingsautoriteiten van derde landen met betrekking tot een instelling of moederonderneming van een derde land die:

a)

één of meer dochterondernemingen in de Unie heeft in één of meer deelnemende lidstaten; of

b)

activa, rechten of passiva heeft die zich in één of meer deelnemende lidstaten bevinden of onderworpen zijn aan het recht van deze deelnemende lidstaten.

De afwikkelingsraad verricht zijn beoordeling, na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteiten en, indien er overeenkomstig artikel 88 van Richtlijn 2014/59/EU een Europees afwikkelingscollege is opgericht, van de afwikkelingsautoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten.

Bij de beoordeling wordt terdege rekening gehouden met de belangen van elke afzonderlijke deelnemende lidstaat waar een instelling of moederonderneming van een derde land actief is, en met name met de mogelijke effecten van de erkenning en handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land op de andere onderdelen van de groep en de financiële stabiliteit in die lidstaten.

3.   De afwikkelingsraad geeft een aanbeveling om de erkenning of de uitvoering van de in lid 1 genoemde afwikkelingsprocedures te weigeren indien hij van oordeel is dat:

a)

de afwikkelingsprocedures van een derde land nadelige gevolgen zouden hebben voor de financiële stabiliteit in een deelnemende lidstaat;

b)

crediteuren, onder wie met name deposanten die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van het derde land niet op dezelfde wijze zouden worden behandeld als crediteuren en deposanten met vergelijkbare wettelijke rechten krachtens de binnenlandse afwikkelingsprocedures van het derde land;

c)

de erkenning of handhaving van de afwikkelingsprocedures van een derde land ingrijpende begrotingsgevolgen voor de deelnemende lidstaat zou hebben; of

d)

de gevolgen van de erkenning of handhaving in strijd zouden zijn met het recht van de deelnemende lidstaat.

4.   De nationale afwikkelingsautoriteiten geven uitvoering aan de aanbeveling van de afwikkelingsraad en verzoeken om de erkenning en de uitvoering van de afwikkelingsprocedures op hun respectieve grondgebied, of leggen de afwikkelingsraad in een met redenen omklede verklaring uit waarom zij geen uitvoering kunnen geven aan de aanbeveling van de afwikkelingsraad.

5.   Wanneer zij afwikkelingsbevoegdheden uitoefenen met betrekking tot entiteiten van derde landen, oefenen de afwikkelingsautoriteiten, in voorkomend geval, de bevoegdheden uit die hun op grond van artikel 94, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU zijn verleend.

HOOFDSTUK 5

Onderzoeksbevoegdheden

Artikel 34

Verzoeken om informatie

1.   Voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening kan de afwikkelingsraad, hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, hetzij direct, na hen in kennis te hebben gesteld, met gebruikmaking van alle informatie die beschikbaar is bij de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten, van de volgende rechts- of natuurlijke personen verlangen dat zij alle informatie verstrekken die nodig is voor de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken:

a)

de in artikel 2 bedoelde entiteiten;

b)

de personeelsleden van de in artikel 2 bedoelde entiteiten;

c)

derden aan wie de in de in artikel 2 bedoelde entiteiten functies of activiteiten hebben uitbesteed.

2.   De in lid 1 bedoelde entiteiten en personen verstrekken de krachtens dat lid gevraagde informatie. De vereisten inzake beroepsgeheim stellen die entiteiten en personen niet vrij van de plicht die informatie te verstrekken. De verstrekking van de gevraagde informatie wordt niet als een schending van de vereisten inzake beroepsgeheim beschouwd.

3.   Wanneer de afwikkelingsraad direct van die entiteiten en personen informatie verkrijgt, stelt hij die informatie ter beschikking van de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten.

4.   De afwikkelingsraad kan, ook doorlopend, alle informatie verkrijgen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, met name over kapitaal, liquiditeit, activa en passiva met betrekking tot alle instellingen die onder zijn afwikkelingsbevoegdheden vallen.

5.   De afwikkelingsraad, de ECB, de nationale bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen memoranda van overeenstemming opstellen met een procedure voor de uitwisseling van informatie. De uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsraad, de ECB, de nationale bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten wordt niet beschouwd als schending van de vereisten inzake beroepsgeheim.

6.   De nationale bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval, de ECB, en de nationale afwikkelingsautoriteiten werken samen met de afwikkelingsraad om te verifiëren of de gevraagde informatie al gedeeltelijk of geheel beschikbaar is. Wanneer die informatie beschikbaar is, verstrekken de nationale bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval de ECB, of de nationale afwikkelingsautoriteiten die informatie aan de afwikkelingsraad.

Artikel 35

Algemene onderzoeken

1.   Met het oog op de uitvoering van zijn taken krachtens deze verordening en behoudens andere in het toepasselijke Unierecht opgenomen voorwaarden, kan de afwikkelingsraad, hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, hetzij direct, na hen in kennis te hebben gesteld, alle nodige onderzoeken voeren naar in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen die gevestigd zijn of zich bevinden in een deelnemende lidstaat.

Met het oog daarop, kan de afwikkelingsraad:

a)

de overlegging van documenten verlangen;

b)

de boeken en bescheiden van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen onderzoeken en kopieën of uittreksels van die boeken en bescheiden maken;

c)

schriftelijke of mondelinge toelichting krijgen van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden;

d)

alle andere natuurlijke of rechtspersonen horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen.

2.   De in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen worden onderworpen aan de onderzoeken die bij een besluit van de afwikkelingsraad worden ingeleid.

Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verlenen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht, onder meer door voor de afwikkelingsraad de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, zodat die rechten kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 36

Inspecties ter plaatse

1.   Met het oog op de uitvoering van zijn taken krachtens deze verordening en behoudens andere in het toepasselijke Unierecht opgenomen voorwaarden, kan de afwikkelingsraad, overeenkomstig artikel 37 en na voorafgaande kennisgeving aan de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten en de betrokken bevoegde nationale autoriteiten en zo nodig in samenwerking daarmee, alle nodige inspecties ter plaatse verrichten in de bedrijfsruimten van de in artikel 34, lid 1, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen. Indien dit voor het behoorlijk en efficiënt verrichten van de inspecties nodig is, kan de afwikkelingsraad de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die rechtspersonen aan te kondigen.

2.   De ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere personen die door de afwikkelingsraad gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten, kunnen de bedrijfsruimten en terreinen van rechtspersonen die het voorwerp zijn van een door de afwikkelingsraad krachtens artikel 35, lid 2, genomen onderzoeksbesluit betreden en hebben alle in artikel 35, lid 1, bedoelde bevoegdheden.

3.   De in artikel 34, lid 1, bedoelde rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de afwikkelingsraad.

4.   De ambtenaren van, en andere begeleidende personen die gemachtigd of aangewezen zijn door, de nationale afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere door de afwikkelingsraad gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de afwikkelingsraad, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 bedoelde bevoegdheden. De ambtenaren van, en andere begeleidende personen die gemachtigd of aangewezen zijn door, de nationale afwikkelingsautoriteiten van de betrokken deelnemende lidstaten hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.

5.   Indien de ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere door de afwikkelingsraad gemachtigde of aangewezen begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een krachtens lid 1 gelaste inspectie verzet, verlenen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten hun de nodige bijstand overeenkomstig de nationale wetgeving. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat die bijstand het verzegelen van alle ruimten en boeken of bescheiden van het bedrijf. Indien de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten niet over die bevoegdheid beschikken, oefenen zij hun bevoegdheid uit om de nodige bijstand van andere nationale autoriteiten in te roepen.

Artikel 37

Toestemming van een rechterlijke instantie

1.   Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in artikel 36, leden 1 en 2, bedoelde inspectie ter plaatse of voor de in artikel 36, lid 5, bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

2.   Indien de in lid 1 van dit artikel bedoelde toestemming wordt gevraagd, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de afwikkelingsraad op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn, noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen kan de nationale rechterlijke instantie de afwikkelingsraad om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de afwikkelingsraad heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 29 bedoelde besluiten heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de afwikkelingsraad opvragen. Uitsluitend het Hof van Justitie kan het besluit van de afwikkelingsraad op zijn rechtmatigheid toetsen.

HOOFDSTUK 6

Sancties

Artikel 38

Geldboeten

1.   Indien de afwikkelingsraad tot de bevinding komt dat een in artikel 2 bedoelde entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een van de in lid 2 vermelde inbreuken heeft gepleegd, neemt de afwikkelingsraad een besluit waarbij overeenkomstig lid 3 een geldboete wordt opgelegd.

Een inbreuk door een in artikel 2 bedoelde entiteit wordt geacht opzettelijk te zijn gepleegd als er objectieve factoren zijn die aantonen dat de entiteit of het leidinggevend orgaan dan wel het hoger management ervan opzettelijk hebben gehandeld om de inbreuk te plegen.

2.   De in artikel 2 bedoelde entiteiten worden geldboeten opgelegd voor de volgende inbreuken:

a)

wanneer zij de overeenkomstig artikel 34 gevraagde informatie niet verstrekken;

b)

wanneer zij zich niet onderwerpen aan een algemeen onderzoek overeenkomstig artikel 35 of aan inspecties ter plaatse overeenkomstig artikel 36;

c)

wanneer zij niet voldoen aan een besluit dat de afwikkelingsraad krachtens artikel 29 tot hen heeft gericht.

3.   Het basisbedrag van de in lid 1 van dit artikel bedoelde geldboeten is een percentage van de totale netto jaaromzet, met inbegrip van de bruto-inkomsten bestaande uit ontvangen rentebaten en soortgelijke baten, inkomsten uit aandelen en andere niet-vastrentende/vastrentende waardepapieren, en ontvangen provisie of vergoedingen in overeenstemming met artikel 316 van Verordening (EU) nr. 575/2013, van de onderneming in het voorgaande boekjaar of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 19 augustus 2014, en wordt als volgt begrensd:

a)

voor de in lid 2, punten a) en b), bedoelde inbreuken is het basisbedrag minimaal 0,05 % en maximaal 0,15 %;

b)

voor de in lid 2, punt c), bedoelde inbreuken is het basisbedrag minimaal 0,25 % en maximaal 0,5 %;

De afwikkelingsraad houdt bij zijn besluit om het basisbedrag van de geldboeten dichter bij de benedengrens, het midden, dan wel de bovengrens van de hierboven vermelde bedragen vast te stellen, rekening met de jaarlijkse omzet van de betrokken entiteit in het voorafgaande boekjaar. Het basisbedrag ligt dicht bij de benedengrens voor entiteiten met een jaaromzet van minder dan 1 000 000 000 EUR, dicht bij het midden voor entiteiten met een jaaromzet tussen 1 000 000 000 en 5 000 000 000 EUR en dicht bij de bovengrens voor entiteiten met een jaaromzet van meer dan 5 000 000 000 EUR.

4.   De in lid 3 bedoelde basisbedragen worden zo nodig rekening houdend met de in de leden 5 en 6 genoemde verzwarende of verzachtende factoren aangepast overeenkomstig de in lid 9 genoemde coëfficiënten.

De desbetreffende verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.

De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd.

5.   De volgende verzwarende factoren zijn van toepassing op de in lid 1 bedoelde geldboeten:

a)

de inbreuk is opzettelijk gepleegd;

b)

de inbreuk is herhaaldelijk gepleegd;

c)

de inbreuk is gedurende een periode van meer dan drie maanden gepleegd;

d)

de inbreuk heeft systeemzwakheden in de organisatie van de entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht gebracht;

e)

er zijn geen corrigerende maatregelen genomen sinds de inbreuk is geconstateerd;

f)

het hoger management van de entiteit heeft niet met de afwikkelingsraad meegewerkt bij de uitvoering van zijn onderzoek.

6.   De volgende verzachtende factoren zijn van toepassing op de in lid 1 bedoelde geldboeten:

a)

de inbreuk is gedurende een periode van minder dan tien werkdagen gepleegd;

b)

het hoger management van de entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen;

c)

de entiteit heeft de afwikkelingsraad snel, effectief en volledig op de hoogte gesteld van de inbreuk;

d)

de entiteit heeft uit eigen beweging maatregelen genomen om te voorkomen dat in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd.

7.   Niettegenstaande de leden 2 tot en met 6 bedragen de opgelegde geldboeten niet meer dan 1 % van de jaaromzet van de in lid 1 bedoelde entiteit in het voorafgaande boekjaar.

In afwijking van de eerste alinea is het bedrag van de geldboete, indien de entiteit direct of indirect financieel voordeel heeft gehad bij de inbreuk en indien de door de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen kunnen worden bepaald, ten minste gelijk aan dat voordeel.

Indien een handeling of verzuim van een in lid 1 bedoelde entiteit meer dan één van de in lid 2 vermelde inbreuken vormt, wordt alleen de hoogste overeenkomstig dit artikel met betrekking tot een van die inbreuken berekende geldboete toegepast.

8.   In gevallen die niet onder lid 2 vallen, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten aanbevelen maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat passende sancties worden opgelegd overeenkomstig de artikelen 110 tot en met 114 van Richtlijn 2014/59/EU en de nationale wetgeving.

9.   Bij de berekening van de geldboeten past de afwikkelingsraad de volgende aanpassingscoëfficiënten wegens verzwarende factoren toe:

a)

indien de inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, is voor elke keer dat de inbreuk opnieuw is gepleegd, een coëfficiënt van 1,1 van toepassing;

b)

indien de inbreuk gedurende een periode van meer dan drie maanden is gepleegd, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing;

c)

indien de inbreuk systeemzwakheden in de organisatie van de entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht heeft gebracht, is een coëfficiënt van 2,2 van toepassing;

d)

indien de inbreuk opzettelijk is gepleegd, is een coëfficiënt van 2 van toepassing;

e)

indien geen corrigerende maatregelen zijn genomen sinds de inbreuk is geconstateerd, is een coëfficiënt van 1,7 van toepassing;

f)

indien het hoger management van de entiteit niet met de afwikkelingsraad heeft meegewerkt bij de uitvoering van zijn onderzoek, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing.

Bij de berekening van de geldboeten past de afwikkelingsraad de volgende aanpassingscoëfficiënten wegens verzachtende factoren toe:

a)

indien de inbreuk gedurende een periode van minder dan tien werkdagen is gepleegd, is een coëfficiënt van 0,9 van toepassing;

b)

indien het hoger management van de entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen, is een coëfficiënt van 0,7 van toepassing;

c)

indien de entiteit de afwikkelingsraad snel, effectief en volledig op de hoogte heeft gesteld van de inbreuk, is een coëfficiënt van 0,4 van toepassing;

d)

indien de entiteit uit eigen beweging maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat er in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd, is een coëfficiënt van 0,6 van toepassing.

Artikel 39

Dwangsommen

1.   De afwikkelingsraad legt de in artikel 2 bedoelde entiteit bij besluit een dwangsom op teneinde:

a)

die entiteit ertoe te dwingen een krachtens artikel 34 vastgesteld besluit na te leven;

b)

een in artikel 34, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen alle informatie te verstrekken die bij een besluit krachtens dat artikel wordt verlangd;

c)

een in artikel 35, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich aan een onderzoek te onderwerpen en, met name, alle bescheiden, gegevens, procedures of ander verlangd materiaal over te leggen, alsmede andere informatie die in het kader van een bij een besluit krachtens dat artikel ingesteld onderzoek is verstrekt, aan te vullen en te corrigeren;

d)

een in artikel 36, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich te onderwerpen aan een bij een besluit krachtens dat artikel bevolen inspectie ter plaatse.

2.   Een dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De opgelegde dwangsom geldt per dag totdat de betrokken entiteit als bedoeld in artikel 2 of de betrokken persoon de desbetreffende besluiten als bedoeld in lid 1, punten a) tot en met d), van het onderhavig artikel naleeft.

3.   Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom 0,1 % van de gemiddelde dagomzet in het voorafgaande boekjaar. De dwangsom wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van een dwangsom bepaalde datum.

4.   Een dwangsom kan worden opgelegd gedurende een periode van niet meer dan zes maanden vanaf de kennisgeving van het besluit van de afwikkelingsraad.

Artikel 40

Horen van de aan de procedure onderworpen personen

1.   Alvorens een besluit tot oplegging van een geldboete en/of dwangsom krachtens artikel 38 of 39 te nemen, stelt de afwikkelingsraad de natuurlijke of rechtspersonen die aan de procedure worden onderworpen in de gelegenheid te worden gehoord over zijn bevindingen. De afwikkelingsraad baseert zijn besluiten slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen natuurlijke of rechtspersonen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.

2.   De rechten van verdediging van de aan de procedure onderworpen natuurlijke of rechtspersonen worden tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Zij zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de afwikkelingsraad te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht van toegang tot het dossier is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de afwikkelingsraad.

Artikel 41

Openbaarmaking, aard, tenuitvoerlegging en toewijzing van de geldboeten en dwangsommen

1.   De afwikkelingsraad maakt de besluiten tot oplegging van sancties als bedoeld in artikel 38, lid 1, en aritkel 39, lid 1, openbaar, tenzij deze openbaarmaking de afwikkeling van de entiteit in gevaar zou kunnen brengen. In de volgende gevallen geschiedt de bekendmaking zonder vermelding van namen:

a)

indien de bekendgemaakte informatie persoonsgegevens bevat en uit een verplichte voorafgaande beoordeling blijkt dat de bekendmaking van persoonsgegevens onevenredig is;

b)

indien de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen of een lopend strafrechtelijk onderzoek zou ondermijnen;

c)

indien de bekendmaking, voor zover dat kan worden bepaald, de betrokken natuurlijke of rechtspersonen onevenredige schade zou berokkenen.

Bij wijze van alternatief kan in dergelijke gevallen de bekendmaking van de betreffende gegevens worden uitgesteld gedurende een redelijke termijn indien te verwachten is dat de gronden voor anonieme bekendmaking ophouden te bestaan binnen die periode.

De afwikkelingsraad stelt de EBA in kennis van alle geldboeten en dwangsommen die hij krachtens de artikelen 38 en 39 oplegt en verschaft informatie over een eventueel ingesteld beroep en het resultaat van de behandeling daarvan.

2.   Overeenkomstig de artikelen 38 en 39 opgelegde geldboeten en dwangsommen hebben een administratief karakter.

3.   Overeenkomstig de artikelen 38 en 39 opgelegde geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de toepasselijke procedurevoorschriften die van kracht zijn in de deelnemende lidstaat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die door de regering van elke deelnemende lidstaat daartoe wordt aangewezen; van de aanwijzing geeft zij kennis aan de afwikkelingsraad en aan het Hof van Justitie.

Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde autoriteit.

De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beslissing van het Hof van Justitie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken deelnemende lidstaat.

4.   De bedragen van de betaalde geldboeten en dwangsommen worden toegewezen aan het Fonds.

DEEL III

INSTITUTIONEEL KADER

TITEL I

DE AFWIKKELINGSRAAD

Artikel 42

Rechtsstatus

1.   Hierbij wordt de afwikkelingsraad opgericht. De afwikkelingsraad is een agentschap van de Unie met een specifieke structuur die toegesneden is op zijn taken. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de afwikkelingsraad de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Hij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3.   De afwikkelingsraad wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter.

Artikel 43

Samenstelling

1.   De afwikkelingsraad is samengesteld uit:

a)

de voorzitter en de vicevoorzitter, die overeenkomstig artikel 56 worden benoemd;

b)

vier voltijdse leden, die overeenkomstig artikel 56 worden benoemd;

c)

een door elke deelnemende lidstaat aangewezen lid, dat zijn nationale afwikkelingsautoriteiten vertegenwoordigt.

2.   Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, heeft één stem.

3.   De Commissie en de ECB wijzen ieder een vertegenwoordiger aan die gerechtigd is om als permanent waarnemer deel te nemen aan bestuursvergaderingen en plenaire vergaderingen.

De vertegenwoordigers van de Commissie en de ECB zijn gerechtigd om aan de besprekingen deel te nemen en krijgen toegang tot alle documenten.

4.   Indien er in een deelnemende lidstaat meer dan één nationale afwikkelingsautoriteit is, mag een tweede vertegenwoordiger deelnemen als waarnemer zonder stemrecht.

5.   De bestuurs- en beheerstructuur van de afwikkelingsraad omvat:

a)

een plenaire vergadering van de afwikkelingsraad, die de in artikel 50 bedoelde taken uitvoert;

b)

een bestuursvergadering van de afwikkelingsraad, die de in artikel 54 bedoelde taken uitvoert;

c)

een voorzitter, die de in artikel 56 bedoelde taken uitvoert;

d)

een secretariaat, dat de nodige administratieve en technische ondersteuning biedt voor de uitvoering van alle aan de afwikkelingsraad opgedragen taken.

Artikel 44

Naleving van het Unierecht

De afwikkelingsraad handelt conform het Unierecht, met name conform de besluiten van de Raad en de Commissie krachtens deze verordening.

Artikel 45

Verantwoordingsplicht

1.   De afwikkelingsraad is met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening overeenkomstig de leden 2 tot en met 8 verantwoordingsplichtig tegenover het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

2.   De afwikkelingsraad dient bij het Europees Parlement, de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten, overeenkomstig artikel 46, de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer een jaarverslag in over de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken. Behoudens de vereisten inzake beroepsgeheim wordt dit verslag op de website van de afwikkelingsraad gepubliceerd.

3.   De voorzitter presenteert dat verslag in het openbaar aan het Europees Parlement en aan de Raad.

4.   Op verzoek van het Europees Parlement neemt de voorzitter deel aan een hoorzitting in de bevoegde commissie van het Europees Parlement over de uitvoering van de afwikkelingstaken door de afwikkelingsraad. Een hoorzitting wordt ten minste jaarlijks gehouden.

5.   Op verzoek van de Raad kan de voorzitter door de Raad worden gehoord over de uitvoering van de afwikkelingstaken door de afwikkelingsraad.

6.   De afwikkelingsraad antwoordt, volgens zijn eigen procedures en in elk geval binnen vijf weken na ontvangst, mondeling of schriftelijk op de vragen die het Europees Parlement of de Raad hem voorleggen.

7.   Desgevraagd voert de voorzitter achter gesloten deuren met de voorzitter en de vicevoorzitters van de bevoegde commissie van het Europees Parlement vertrouwelijke mondelinge besprekingen, als die besprekingen nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Europees Parlement uit hoofde van het VWEU. Tussen het Europees Parlement en de afwikkelingsraad wordt een overeenkomst gesloten over de nadere modaliteiten voor de organisatie van dergelijke besprekingen, teneinde volledige vertrouwelijkheid te garanderen overeenkomstig de vereisten inzake beroepsgeheim die de afwikkelingsraad bij deze verordening zijn opgelegd en wanneer de afwikkelingsraad optreedt als nationale afwikkelingsautoriteit uit hoofde van het toepasselijke Unierecht.

8.   Tijdens onderzoeken van het Europees Parlement werkt de afwikkelingsraad overeenkomstig het VWEU en de in artikel 226 daarvan genoemde verordeningen samen met het Europees Parlement. Binnen zes maanden na de benoeming van de voorzitter sluiten de afwikkelingsraad en het Europees Parlement passende regelingen over de praktische modaliteiten in verband met de uitoefening van de democratische verantwoordingsplicht en het toezicht op de uitvoering van de bij deze verordening aan de afwikkelingsraad opgedragen taken. Onverminderd de bevoegdheid van het Europees Parlement uit hoofde van artikel 226 VWEU omvatten die regelingen onder meer toegang tot informatie, waaronder voorschriften betreffende de verwerking en bescherming van gerubriceerde gegevens en anderszins vertrouwelijke informatie, samenwerking tijdens hoorzittingen als bedoeld in artikel 45, lid 4, van deze verordening vertrouwelijke mondelinge besprekingen, verslagen, antwoorden op vragen, onderzoeken en informatie over de selectieprocedure voor de voorzitter, de vicevoorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b) van deze verordening.

Artikel 46

Nationale parlementen

1.   Gelet op de specifieke taken die bij deze verordening aan de afwikkelingsraad worden toegekend, kunnen de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten de afwikkelingsraad door middel van hun eigen procedures om een reactie verzoeken op hun opmerkingen of vragen aan de afwikkelingsraad met betrekking tot de functies van de afwikkelingsraad uit hoofde van deze verordening en de afwikkelingsraad is gehouden om elke vraag schriftelijk te beantwoorden.

2.   Wanneer hij het in artikel 45, lid 2, bedoelde verslag indient, doet de afwikkelingsraad dat verslag tegelijkertijd ook rechtstreeks aan de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten toekomen. De nationale parlementen kunnen hun gemotiveerde opmerkingen over dat verslag tot de afwikkelingsraad richten. De afwikkelingsraad beantwoordt overeenkomstig zijn eigen procedures mondeling of schriftelijk opmerkingen of vragen die de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten hem voorleggen.

3.   Het nationale parlement van een deelnemende lidstaat kan de voorzitter uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale afwikkelingsautoriteit aan een gedachtewisseling over de afwikkeling van de entiteiten waarvan sprake in artikel 2 in die lidstaat deel te nemen. De voorzitter is verplicht om gevolg te geven aan die uitnodiging.

4.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de verantwoordingsplicht van nationale afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van nationale parlementen overeenkomstig het nationale recht met betrekking tot de uitvoering van taken die niet aan de afwikkelingsraad, de Raad of de Commissie zijn opgedragen en voor de uitvoering van activiteiten die zij overeenkomstig artikel 7, lid 3, verrichten.

Artikel 47

Onafhankelijkheid

1.   De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten handelen bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken onafhankelijk en in het algemeen belang.

2.   De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden voeren hun taken uit conform de besluiten van de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie. Zij handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie als geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van andere publieke of particuliere organen.

Tijdens de beraadslagingen en het besluitvormingsproces binnen de afwikkelingsraad maken zij hun eigen standpunten kenbaar en stemmen zij onafhankelijk.

3.   De lidstaten, instellingen of organen van de Unie en andere publieke of particuliere organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter, de vicevoorzitter of de leden van de afwikkelingsraad.

4.   Overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren, als vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (19) („het Statuut”) bedoeld in artikel 87, lid 6, van deze verordening blijven de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde leden na hun uitdiensttreding verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 48

Zetel

De zetel van de afwikkelingsraad is gevestigd in Brussel, België.

TITEL II

PLENAIRE VERGADERING VAN DE AFWIKKELINGSRAAD

Artikel 49

Deelname aan plenaire vergaderingen

Alle in artikel 43, lid 1, bedoelde leden van de afwikkelingsraad nemen deel aan zijn plenaire vergaderingen.

Artikel 50

Taken

1.   De afwikkelingsraad heeft in zijn plenaire vergadering de volgende taken:

a)

uiterlijk op 30 november van elk jaar het jaarlijkse werkprogramma van de afwikkelingsraad voor het komende jaar vaststellen, op basis van een ontwerpvoorstel van de voorzitter, en dit ter informatie doorsturen naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de ECB;

b)

overeenkomstig artikel 61, lid 2, de jaarlijkse begroting van de afwikkelingsraad vaststellen en monitoren en overeenkomstig artikel 63, leden 4 en 8, de definitieve rekeningen van de afwikkelingsraad goedkeuren en de voorzitter kwijting geven;

c)

onverminderd de in lid 2 bedoelde procedure, besluiten over het gebruik van het Fonds indien bij die specifieke afwikkelingsmaatregel steun van het Fonds boven de drempel van 5 000 000 000 EUR nodig is waarbij op liquiditeitssteun een wegingscoëfficiënt van 0,5 wordt toegepast.

d)

zodra het netto geaccumuleerde gebruik van het Fonds over de afgelopen twaalf aaneensluitende maanden de drempel van 5 000 000 000 EUR bereikt, beoordelen hoe de afwikkelingsinstrumenten, en met name het Fonds, zijn gebruikt, en een leidraad verschaffen waaraan de bestuursvergadering zich bij haar daaropvolgende afwikkelingsbesluiten moet houden, waarbij zo nodig een onderscheid wordt gemaakt tussen liquiditeitssteun en andere vormen van steun.

e)

besluiten over de noodzaak om achteraf te betalen buitengewone bijdragen te innen overeenkomstig artikel 71, over de vrijwillige leningen tussen financieringsregelingen overeenkomstig artikel 72, over alternatieve financieringsmiddelen overeenkomstig artikel 73 en artikel 74, en over de mutualisatie van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 78 met gebruik van steun van het Fonds boven de onder c) van dit lid genoemde drempel;

f)

besluiten over de beleggingen overeenkomstig artikel 75;

g)

het in artikel 45 bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag van de afwikkelingsraad aannemen, met daarin gedetailleerde toelichtingen bij de uitvoering van de begroting;

h)

overeenkomstig artikel 64 de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op de afwikkelingsraad;

i)

een fraudebestrijdingsstrategie vaststellen, die evenredig is met de frauderisico's en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

j)

regels vaststellen voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden;

k)

zijn reglement van orde en dat van de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering vaststellen;

l)

overeenkomstig lid 3 van dit artikel met betrekking tot de personeelsleden van de afwikkelingsraad de bevoegdheden uitoefenen die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie als vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 („de Regeling welke van toepasing is op de andere personeelsleden”) toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

m)

de toepasselijke uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, vaststellen overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

n)

een rekenplichtige benoemen met inachtneming van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn of haar taken;

o)

passende follow-up garanderen van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

p)

alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van de afwikkelingsraad;

q)

het in artikel 31, lid 1, bedoelde kader goedkeuren om de praktische regelingen voor de samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten te organiseren.

2.   Bij het nemen van besluiten handelt de plenaire vergadering van de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig de in de artikelen 6 en 14 vermelde doelstellingen.

Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt de door de bestuursvergadering opgestelde afwikkelingsregeling geacht te zijn goedgekeurd tenzij ten minste één lid van de plenaire vergadering binnen drie uur nadat de bestuursvergadering het ontwerp aan de plenaire vergadering heeft voorgelegd, een bijeenkomst van de plenaire vergadering heeft bijeengeroepen. In dat laatste geval neemt de plenaire vergadering een besluit over de afwikkelingsregeling.

3.   In zijn plenaire vergadering stelt de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit vast dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de voorzitter en de voorwaarden vaststelt voor de opschorting van die gedelegeerde bevoegdheden. De voorzitter is gemachtigd om die bevoegdheden op zijn beurt te delegeren.

De afwikkelingsraad kan in zijn plenaire vergadering in uitzonderlijke gevallen door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de voorzitter en de bevoegdheden die deze op zijn beurt heeft gedelegeerd tijdelijk opschorten en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de voorzitter.

Artikel 51

Bijeenkomst van de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad

1.   De voorzitter roept de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad bijeen en zit deze voor overeenkomstig artikel 56, lid 2, punt a).

2.   De afwikkelingsraad komt ten minste tweemaal per jaar in gewone plenaire vergadering bijeen. Daarnaast komt de afwikkelingsraad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden. De vertegenwoordiger van de Commissie kan de voorzitter verzoeken om een vergadering van de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering bijeen te roepen. Indien de voorzitter niet tijdig een vergadering bijeenroept, legt hij schriftelijk uit waarom.

3.   Zo nodig kan de afwikkelingsraad op ad-hocbasis naast de in artikel 43, lid 3, bedoelde waarnemers ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van de EBA, uitnodigen om de bijeenkomsten van zijn plenaire vergadering bij te wonen.

4.   De afwikkelingsraad stelt de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad een secretariaat ter beschikking.

Artikel 52

Algemene bepalingen betreffende het besluitvormingsproces

1.   De afwikkelingsraad neemt in zijn plenaire vergadering besluiten bij gewone meerderheid van zijn leden, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

2.   In afwijking van lid 1 worden besluiten als bedoeld in artikel 50, lid 1, onder c) en d), alsook besluiten over de mutualisatie van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 78 die beperkt blijven tot de financiële middelen die in het Fonds beschikbaar zijn, genomen door een gewone meerderheid van de leden van de afwikkelingsraad die ten minste 30 % van de bijdragen vertegenwoordigt. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel worden besluiten als bedoeld in artikel 50, lid 1, betreffende de inning van achteraf te betalen bijdragen overeenkomstig artikel 71, vrijwillige leningen tussen financieringsregelingen overeenkomstig artikel 72, alternatieve financieringsmiddelen overeenkomstig de artikelen 73 en 74, en de mutualisatie van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 78 waarbij meer financiële middelen worden gebruikt dan in het Fonds beschikbaar zijn, gedurende de overgangsperiode van acht jaar totdat het Fonds volledig gemutualiseerd is, genomen door een meerderheid van twee derde van de leden van de afwikkelingsraad die ten minste 50 % van de bijdragen vertegenwoordigen en daarna door een meerderheid van twee derde van de leden van de afwikkelingsraad die ten minste 30 % van de bijdragen vertegenwoordigen. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

4.   De afwikkelingsraad stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar. In het reglement van orde wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid, en eventuele quorumvereisten.

TITEL III

BESTUURSVERGADERING VAN DE AFWIKKELINGSRAAD

Artikel 53

Deelname aan de bestuursvergaderingen

1.   De afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering is samengesteld uit de voorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b). De afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering komt zo vaak als nodig bijeen.

De vergaderingen van de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering worden door de voorzitter bijeenroepen op zijn eigen initiatief of op verzoek van een van de leden, en worden voorgezeten door de voorzitter.

Indien nodig, kan de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering naast de in artikel 43, lid 3, bedoelde waarnemers ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van de EBA, uitnodigen om aan zijn vergaderingen deel te nemen, en nodigt hij de nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten uit om aan zijn vergaderingen deel te nemen wanneer hij beraadslaagt over een groep die dochterondernemingen of belangrijke bijkantoren in die niet-deelnemende lidstaten heeft. Deelneming geschiedt ad hoc.

2.   De in artikel 43, lid 1, punt c), bedoelde leden van de afwikkelingsraad nemen overeenkomstig de leden 3 en 4 deel aan de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad.

3.   Bij de beraadslaging over een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, neemt het door die lidstaat aangewezen lid ook deel aan de beraadslagingen en het besluitvormingsproces, en zijn de in artikel 55, lid 1, opgenomen regels van toepassing.

4.   Bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep nemen het lid dat is aangewezen door de lidstaat waarin de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is gevestigd, alsook de leden die zijn aangewezen door de lidstaten waarin een dochteronderneming of een onder geconsolideerd toezicht vallende entiteit is gevestigd, eveneens deel aan het besluitvormingsproces, en zijn de in artikel 55, lid 2, opgenomen regels van toepassing.

5.   De in artikel 43, lid 1, punt a) en b), bedoelde leden van de afwikkelingsraad zien erop toe dat de afwikkelingsbesluiten en -maatregelen, met name wat het gebruik van het Fonds betreft, in de verschillende samenstellingen van de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad coherent, passend en proportioneel zijn.

Artikel 54

Taken

1.   De afwikkelingsraad heeft in zijn bestuursvergadering de volgende taken:

a)

alle besluiten voorbereiden die door de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering moeten worden genomen;

b)

alle besluiten nemen om deze verordening uit te voeren, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.

2.   Bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van lid 1, van dit artikel moet de afwikkelingsraad:

a)

overeenkomstig de artikelen 8, 10 en 11 afwikkelingsplannen opstellen, beoordelen en goedkeuren voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld;

b)

overeenkomstig artikel 11 vereenvoudigde verplichtingen toepassen op de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld;

c)

het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vaststellen waaraan de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, bedoelde entiteiten en groepen wanneer de voorwaarden voor toepassing van deze leden zijn vervuld, overeenkomstig artikel 12 te allen tijde moeten voldoen;

d)

de Commissie zo vroeg mogelijk een afwikkelingsregeling overeenkomstig artikel 18 vergezeld van alle relevante informatie verstrekken op basis waarvan zij tijdig overeenkomstig artikel 18, lid 7, een beoordeling kan maken en een besluit kan nemen of zo nodig een besluit aan de Raad kan voorstellen;

e)

besluiten over deel II van de begroting van de afwikkelingsraad voor het Fonds overeenkomstig artikel 60.

3.   Indien nodig kan de afwikkelingsraad in spoedeisende omstandigheden in zijn bestuursvergadering bepaalde voorlopige besluiten namens de afwikkelingsraad in plenaire vergadering vaststellen, met name over aangelegenheden inzake administratief beheer, waaronder begrotingsaangelegenheden.

4.   De afwikkelingsraad in bestuursvergadering houdt de afwikkelingsraad in plenaire vergadering op de hoogte van de besluiten die hij betreffende afwikkeling neemt.

Artikel 55

Besluitvormingsproces

1.   Indien bij de beraadslaging over een individuele entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, niet alle in artikel 53, leden 1 en 3, bedoelde leden binnen een door de voorzitter gestelde termijn bij consensus tot overeenstemming kunnen komen, nemen de voorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden een besluit bij gewone meerderheid.

2.   Indien bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep niet alle in artikel 53, leden 1 en 4, bedoelde leden binnen een door de voorzitter gestelde termijn bij consensus tot overeenstemming kunnen komen, nemen de voorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden een besluit bij gewone meerderheid.

3.   Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

TITEL IV

VOORZITTER

Artikel 56

Benoeming en taken

1.   De afwikkelingsraad wordt voorgezeten door een voltijdse voorzitter.

2.   De voorzitter is verantwoordelijk voor:

a)

het voorbereiden van de werkzaamheden van de afwikkelingsraad, in zijn plenaire vergadering en bestuursvergaderingen, en het bijeenroepen en voorzitten van zijn bijeenkomsten;

b)

alle personeelszaken;

c)

het dagelijkse beheer;

d)

het opstellen van een ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 61, lid 1, en het uitvoeren van de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 63;

e)

het bestuur van de afwikkelingsraad;

f)

het uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma van de afwikkelingsraad;

g)

het jaarlijks opstellen van een ontwerp van het in artikel 45 bedoelde jaarlijkse verslag met een deel over de afwikkelingsactiviteiten van de afwikkelingsraad en een deel over financiële en administratieve aangelegenheden.

Bij de uitvoering van zijn in dit artikel bedoelde taken wordt de voorzitter bijgestaan door specifiek personeel.

3.   De voorzitter wordt bijgestaan door een vicevoorzitter.

De vicevoorzitter vervult de functies van de voorzitter overeenkomstig deze verordening wanneer de voorzitter afwezig of verhinderd is.

4.   De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling. De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden worden gekozen op basis van een open selectieprocedure, waarbij de beginselen van genderevenwicht, ervaring en beroepsbekwaamheid in acht worden genomen. Het Europees Parlement en de Raad worden in elke fase van die procedure tijdig en naar behoren op de hoogte gehouden.

5.   De ambtstermijn van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden bedraagt vijf jaar. Behoudens lid 7 van dit artikel is die ambtstermijn niet hernieuwbaar.

De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden vervullen geen ambten op nationaal, Unie- of internationaal niveau.

6.   Na de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering te hebben gehoord, stelt de Commissie het Europees Parlement een shortlist van kandidaten voor de functies van voorzitter, vicevoorzitter en in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden voor en stelt zij de Raad in kennis van de shortlist.

Bij de benoeming van de eerste leden van de afwikkelingsraad na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de shortlist van kandidaten, in afwijking van de eerste alinea, voor zonder de afwikkelingsraad te horen.

De Commissie legt het Europees Parlement ter goedkeuring een voordracht voor de benoeming van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden voor. Na de goedkeuring van dat voorstel stelt de Raad een uitvoeringsbesluit vast tot benoeming van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden. De Raad besluit daarbij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

7.   In afwijking van lid 5 bedraagt de ambtstermijn van de eerste voorzitter die na de inwerkingtreding van deze verordening wordt benoemd, drie jaar.Die termijn kan éénmaal worden verlengd met vijf jaar. De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden blijven in functie totdat hun opvolgers zijn benoemd.

8.   Een voorzitter wiens ambtstermijn is verlengd, kan aan het eind van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

9.   Indien de voorzitter, de vicevoorzitter of een in artikel 43, lid 1, punt b), bedoeld lid niet langer voldoet aan de voor de uitvoering van zijn taken vereiste voorwaarden of schuldig is bevonden aan ernstig wangedrag, kan de Raad, op basis van een voorstel van de Commissie dat door het Europees Parlement is goedgekeurd, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de voorzitter uit zijn ambt wordt ontzet. De Raad besluit daarbij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Te dien einde kan het Europees Parlement of de Raad de Commissie ervan in kennis stellen dat het/hij de voorwaarden voor ontzetting van de voorzitter, de vicevoorzitter of een in artikel 43, lid 1, punt b), bedoeld lid uit zijn ambt vervuld acht, waarop de Commissie dient te reageren.

TITEL V

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 57

Middelen

1.   De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het besteden van de nodige financiële en personele middelen aan de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken.

2.   De financiering van de begroting van de afwikkelingsraad en van zijn afwikkelingsactiviteiten krachtens deze verordening mag onder geen beding een belasting vormen voor de begroting van de lidstaten.

Artikel 58

Begroting

1.   De afwikkelingsraad heeft een autonome begroting die geen deel uitmaakt van de begroting van de Unie. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de afwikkelingsraad.

2.   De ontvangsten en uitgaven in de begroting van de afwikkelingsraad zijn in evenwicht.

3.   De begroting bestaat uit twee delen: deel I voor het beheer van de afwikkelingsraad en deel II voor het Fonds.

Artikel 59

Deel I van de begroting voor het beheer van de afwikkelingsraad

1.   De ontvangsten van deel I van de begroting bestaan uit de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de geraamde jaarlijkse administratieve uitgaven te dekken.

2.   De uitgaven van deel I van de begroting bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

3.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de nationale afwikkelingsautoriteiten om overeenkomstig het nationale recht vergoedingen te vragen voor hun administratieve uitgaven van het type als bedoeld in de leden 1 en 2, met inbegrip van uitgaven voor samenwerking met en bijstand aan de afwikkelingsraad.

Artikel 60

Deel II van de begroting voor het Fonds

1.   De ontvangsten van deel II van de begroting bestaan met name uit het volgende:

a)

de bijdragen die de in de deelnemende lidstaten gevestigde instellingen overeenkomstig artikel 67, lid 4, en de artikelen 69, 70 en 71 hebben betaald;

b)

leningen ontvangen van andere financieringsregelingen voor afwikkeling in niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 72, lid 1;

c)

leningen ontvangen van financiële instellingen of andere derden overeenkomstig de artikelen 73 en 74

d)

rendementen op de beleggingen van de bedragen in het Fonds overeenkomstig artikel 75;

e)

een eventueel deel van de uitgaven voor de in artikel 76 vermelde doeleinden dat tijdens de afwikkelingsprocedure wordt teruggevorderd.

2.   De uitgaven van deel II van de begroting bestaan uit het volgende:

a)

uitgaven voor de in artikel 76 vermelde doeleinden;

b)

beleggingen overeenkomstig artikel 75;

c)

betaalde rente op leningen ontvangen van andere financieringsregelingen voor afwikkeling in niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 72, lid 1;

d)

betaalde rente op leningen ontvangen van financiële instellingen of andere derden overeenkomstig de artikelen 73 en 74.

Artikel 61

Opstellen en uitvoeren van de begroting

1.   Uiterlijk op 15 februari van elk jaar stelt de voorzitter een ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad op, met een raming van de ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad voor het volgende begrotingsjaar, samen met de personeelsformatie, en legt hij deze ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsraad.

2.   Uiterlijk op 31 maart van elk jaar stelt de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering het door de voorzitter voorgelegde ontwerp zo nodig bij en keurt hij de definitieve begroting van de afwikkelingsraad, samen met de personeelsformatie, goed.

Artikel 62

Interne audit en controle

1.   Bij de afwikkelingsraad wordt de functie van interne auditeur gecreëerd, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de geldende internationale normen. De interne auditeur wordt benoemd door de afwikkelingsraad en legt tegenover hem verantwoording af over de controle op de goede werking van de systemen voor de uitvoering van de begroting en de begrotingsprocedures van de afwikkelingsraad.

2.   De interne auditeur adviseert de afwikkelingsraad bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

3.   De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het invoeren van interne controlesystemen en controleprocedures die zijn toegesneden op de uitvoering van de taken van de interne auditeur.

Artikel 63

Uitvoering van de begroting, indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De voorzitter treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de afwikkelingsraad uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar stuurt de rekenplichtige van de afwikkelingsraad de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het begrotings- en financieel beheer in het begrotingsjaar, naar de Rekenkamer voor commentaar.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de afwikkelingsraad het verslag over het begrotings- en financieel beheer toe aan de leden van de afwikkelingsraad en aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

3.   Uiterlijk op 31 maart van elk jaar stuurt de voorzitter de voorlopige rekeningen van de afwikkelingsraad van het voorgaande begrotingsjaar naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

4.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de afwikkelingsraad stelt de voorzitter op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de afwikkelingsraad op en stuurt ze naar de afwikkelingsraad ter goedkeuring in zijn plenaire vergadering.

5.   Na goedkeuring door de afwikkelingsraad stuurt de voorzitter vóór 1 juli van elk jaar de definitieve rekeningen van het voorgaande begrotingsjaar naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.   Indien er opmerkingen van de Rekenkamer zijn ontvangen, stuurt de voorzitter uiterlijk op 30 september een antwoord.

7.   Uiterlijk op 15 november van elk jaar worden de definitieve rekeningen van het voorgaande begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   De afwikkelingsraad verleent de voorzitter in zijn plenaire vergadering kwijting voor de uitvoering van de begroting.

9.   De voorzitter verstrekt het Europees Parlement of de Raad op hun verzoek alle in de rekeningen van de afwikkelingsraad vermelde informatie, met inachtneming van de bij deze verordening vastgestelde vereisten inzake beroepsgeheim.

Artikel 64

Financiële regels

Na raadpleging van de Rekenkamer en de Commissie stelt de afwikkelingsraad de interne financiële bepalingen vast waarin met name een gedetailleerde procedure voor de opstelling en uitvoering van zijn begroting overeenkomstig de artikelen 61 en 63 wordt geregeld.

Voor de financiële bepalingen wordt, voor zover dit verenigbaar is met het eigen karakter van de afwikkelingsraad, uitgegaan van de overeenkomstig artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (20) vastgestelde financiële kaderregeling voor de bij het VWEU opgerichte organen.

Artikel 65

Bijdragen in de administratieve kosten van de afwikkelingsraad

1.   De in artikel 2 bedoelde entiteiten dragen bij aan deel I van de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig deze verordening en de overeenkomstig lid 5 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende bijdragen.

2.   De bedragen van de bijdragen worden zodanig vastgesteld dat de ontvangsten daarvan in beginsel toereikend zijn om deel I van de begroting van de afwikkelingsraad elk jaar in evenwicht te houden.

3.   De afwikkelingsraad bepaalt en verhoogt overeenkomstig de in lid 5 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen de bijdragen die door elke in artikel 2 bedoelde entiteit verschuldigd zijn, in een tot de betrokken entiteit gericht besluit. De afwikkelingsraad past procedure-, rapportage- en andere regels toe om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald.

4.   De overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 ontvangen bedragen worden alleen voor de doeleinden van deze verordening aangewend.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen betreffende bijdragen vast te stellen met het oog op de vaststelling van het volgende:

a)

het soort bijdragen en de aangelegenheden waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, de manier waarop het bedrag van de bijdragen is berekend, en de wijze waarop ze moeten worden betaald;

b)

de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere in lid 3 bedoelde verplichtingen om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald;

c)

de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de administratieve uitgaven van de afwikkelingsraad te dekken voordat hij volledig operationeel wordt.

Artikel 66

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) treedt de afwikkelingsraad binnen zes maanden nadat hij operationeel is geworden, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt hij op basis van het model in de bijlage bij dat interinstitutionele akkoord onmiddellijk passende regels op voor al zijn personeelsleden.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die van de afwikkelingsraad middelen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse te verrichten.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (22) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een contract dat door de afwikkelingsraad wordt gefinancierd.

HOOFDSTUK 2

Het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds

Afdeling 1

Samenstelling van het fonds

Artikel 67

Algemene bepalingen

1.   Hierbij wordt een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (het „Fonds”)opgericht. Het wordt gevuld overeenkomstig de in de Overeenkomst vastgestelde regels voor de overdracht van de op nationaal niveau bijeengebrachte middelen aan het Fonds.

2.   De afwikkelingsraad doet slechts een beroep op het Fonds om ervoor te zorgen dat de in deel II, titel I, vermelde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden doeltreffend en overeenkomstig de in de artikelen 14 en 15 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen en beginselen met betrekking tot afwikkeling worden toegepast, respectievelijk uitgeoefend. In geen geval zijn de begroting van de Unie of de nationale begrotingen aansprakelijk voor de uitgaven of verliezen van het Fonds.

3.   De afwikkelingsraad is de eigenaar van het Fonds.

4.   De in de artikelen 69, 70 en 71 bedoelde bijdragen worden door de nationale afwikkelingsautoriteiten geïnd van de in artikel 2 bedoelde entiteiten en worden aan het Fonds overgedragen overeenkomstig de Overeenkomst.

Artikel 68

Vereiste om financieringsregelingen voor afwikkeling op te zetten

De deelnemende lidstaten stellen financieringsregelingen vast overeenkomstig artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU en deze verordening.

Artikel 69

Streefbedrag

1.   Uiterlijk aan het eind van een initiële periode van acht jaar vanaf 1 januari 2016 of anders vanaf de datum waarop dit lid krachtens artikel 99, lid 6, van toepassing wordt, bereiken de beschikbare financiële middelen van het Fonds ten minste 1 % van het bedrag van de gedekte deposito's van alle instellingen waaraan in alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend.

2.   Tijdens de in lid 1 bedoelde initiële periode worden de overeenkomstig artikel 70 berekende en overeenkomstig artikel 67, lid 4, geïnde bijdragen aan het Fonds zo evenwichtig mogelijk in de tijd gespreid totdat het streefbedrag bereikt is, waarbij evenwel terdege rekening wordt gehouden met de conjunctuurcyclus en met het mogelijke effect van procyclische bijdragen op de financiële positie van de instellingen die de bijdragen betalen.

3.   De afwikkelingsraad verlengt de in lid 1 bedoelde initiële periode met ten hoogste vier jaar in het geval dat het Fonds gecumuleerde uitbetalingen van meer dan 0,5 % van het totale in lid 1 bedoelde bedrag aan gedekte deposito's verricht en indien aan de criteria van de in lid 5, punt b), bedoelde gedelegeerde handeling wordt voldaan.

4.   Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële periode dalen tot onder het in dat lid vermelde streefbedrag, worden de reguliere bijdragen, berekend overeenkomstig artikel 70, geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. Deze bijdragen worden vastgesteld op een niveau waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat het streefbedrag binnen zes jaar kan worden bereikt nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt en indien de beschikbare financiële middelen vervolgens zijn teruggebracht tot minder dan twee derde van het streefbedrag.

Bij het vaststellen van de jaarlijkse bijdragen in het kader van dit lid wordt terdege rekening gehouden met de conjunctuurcyclus en met het mogelijke effect van procyclische bijdragen.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende te bepalen:

a)

de criteria voor de spreiding in de tijd van de overeenkomstig lid 2 berekende bijdragen aan het Fonds;

b)

de criteria om het aantal jaren te bepalen waarmee de in lid 1 bedoelde initiële opbouwperiode uit hoofde van lid 3 kan worden verlengd;

c)

de criteria om de jaarlijkse bijdragen te bepalen waarin lid 4 voorziet.

Artikel 70

Vooraf te betalen bijdragen

1.   De individuele bijdrage van elke instelling wordt ten minste jaarlijks geïnd en wordt berekend volgens de verhouding tussen het bedrag van haar passiva (exclusief eigen vermogen), verminderd met gedekte deposito's, en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen), verminderd met gedekte deposito's van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend.

2.   Elk jaar berekent de afwikkelingsraad, na raadpleging van de ECB of de nationale bevoegde autoriteit en in nauwe samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, de individuele bijdragen om ervoor te zorgen dat de bijdragen die alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, verschuldigd zijn, niet meer bedragen dan 12,5 % van het streefbedrag.

Elk jaar wordt de berekening van de bijdragen van individuele instellingen gebaseerd op:

a)

een vaste bijdrage op basis van de verhouding tussen het bedrag van de passiva van de instelling (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend; en

b)

een voor risico's aangepaste bijdrage op basis van de criteria in artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, zonder verstoringen tussen de structuren van de banksector in de lidstaten te creëren.

De verhouding tussen de vaste bijdrage en de voor risico's aangepaste bijdragen houdt rekening met een evenwichtige verdeling van de bijdragen tussen de verschillende soorten banken.

In ieder geval bedraagt het totale bedrag van de overeenkomstig de punten a) en b) berekende bijdragen van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, op jaarbasis niet meer dan 12,5 % van het streefbedrag.

3.   De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 69 vermelde streefbedrag te bereiken, kunnen ook onherroepelijke betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsraad voor de in artikel 76, lid 1, vermelde doeleinden. Het aandeel van die onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan 30 % van het totaalbedrag van de bijdragen dat overeenkomstig dit artikel wordt geïnd.

4.   De terecht ontvangen bijdragen van elke in artikel 2 bedoelde entiteit worden niet aan die entiteiten terugbetaald.

5.   De lidstaten die al nationale financieringsregelingen voor afwikkelingen hebben vastgesteld, kunnen bepalen dat die regelingen hun beschikbare financiële middelen, die tussen 17 juni 2010 en de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2014/59/EU bij de instellingen zijn geïnd, gebruiken om instellingen te vergoeden voor de vooraf te betalen bijdragen die deze instellingen wellicht in het Fonds moeten storten. Een dergelijke restitutie laat de in Richtlijn 2014/49/EU opgenomen verplichtingen van de lidstaten onverlet.

6.   De overeenkomstig artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen waarin het begrip „aanpassen van de bijdragen aan het risicoprofiel van de instellingen” nader wordt omschreven, worden toegepast.

7.   Op voorstel van de Commissie stelt de Raad, in het kader van de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen vast waarin de voorwaarden voor de uitvoering van de leden 1, 2 en 3 worden bepaald, met name wat betreft:

a)

de toepassing van de methode voor de berekening van individuele bijdragen;

b)

de praktische modaliteitenvoor het verbinden van instellingen aan in de gedelegeerde handelingen omschreven riscofactoren.

Artikel 71

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen

1.   Indien de beschikbare financiële middelen niet toereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds bij afwikkelingsmaatregelen te dekken, worden buitengewone achteraf te betalen bijdragen geïnd bij de instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend, teneinde de aanvullende bedragen te dekken. Deze buitengewone achteraf te betalen bijdragen worden overeenkomstig de in de artikelen 69 en 70 opgenomen regels over de instellingen berekend en verdeeld.

Het totale bedrag van buitengewone achteraf te betalen bijdragen per jaar overschrijden niet een bedrag dat gelijk staat aan driemaal het jaarbedrag van de bijdragen als vastgesteld overeenkomstig artikel 70.

2.   De afwikkelingsraad schort, hetzij op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit, hetzij op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen de door een instelling overeenkomstig lid 1 achteraf te betalen buitengewone bijdragen geheel of gedeeltelijk op indien dat noodzakelijk is om haar financiële positie te beschermen. Een dergelijke opschorting kan voor ten hoogste zes maanden worden toegekend, maar kan op verzoek van de instelling worden verlengd. De krachtens dit lid opgeschorte bijdragen worden betaald wanneer de betaling de financiële positie van de instelling niet langer in gevaar brengt.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 93 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de omstandigheden en voorwaarden te bepalen waaronder de betaling van achteraf te betalen bijdragen door een in artikel 2 bedoelde entiteit uit hoofde van lid 2 van dit artikel geheel of gedeeltelijk kan worden opgeschort.

Artikel 72

Vrijwillige leningen tussen afwikkelingsfinancieringsregelingen

1.   De afwikkelingsraad besluit een verzoek in te dienen om vrijwillig voor het Fonds te lenen van afwikkelingsfinancieringsregelingen binnen niet-deelnemende lidstaten, ingeval:

a)

de krachtens artikel 70 geïnde bedragen niet voldoende zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds bij afwikkelingsmaatregelen te dekken;

b)

de buitengewone achteraf te betalen bijdragen waarin artikel 71 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn; en

c)

de alternatieve financieringsmiddelen waarin artikel 73 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn onder redelijke voorwaarden.

2.   Die afwikkelingsfinancieringsregelingen nemen over een dergelijk verzoek een besluit overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn 2014/59/EU. Op de leningsvoorwaarden is artikel 106, leden 4, 5 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing.

3.   De afwikkelingsraad kan besluiten aan andere afwikkelingsfinancieringsregelingen in niet-deelnemende lidstaten te lenen als daartoe overeenkomstig artikel 106 van Richtlijn 2014/59/EU een verzoek wordt ingediend. Op de leningsvoorwaarden is artikel 106, leden 4, 5 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU van toepassing.

Artikel 73

Alternatieve financieringsmiddelen

1.   De afwikkelingsraad kan voor het Fonds leningen of andere vormen van steun aangaan van die instellingen, financiële instellingen of andere derden die betere financiële voorwaarden bieden op het meest geschikte tijdstip teneinde de financieringskosten te optimaliseren en zijn reputatie te vrijwaren, ingeval de overeenkomstig de artikelen 70 en 71 geïnde bedragen niet niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet voldoende zijnom de uitgaven als gevolg van het gebruik van het Fonds bij afwikkelingsmaatregelen te dekken.

2.   De in lid 1 bedoelde leningen of contracten voor andere vormen van steun worden volledig gerecupereerd overeenkomstig de artikelen 69, 70 en 71 binnen de looptijd van de lening.

3.   Alle uitgaven als gevolg van het beroep op de in lid 1 bedoelde leningen worden door deel II van de begroting van de afwikkelingsraad gedragen en niet door de begroting van de Unie of de deelnemende lidstaten.

Artikel 74

Toegang tot financiële faciliteiten

De afwikkelingsraad treft ten behoeve van het Fonds financiële regelingen, zo mogelijk met inbegrip van publieke financiële regelingen, betreffende de onmiddellijke beschikbaarheid van extra, overeenkomstig artikel 76 te gebruiken financieringsmiddelen indien de overeenkomstig de artikelen 70 en 71 geïnde of beschikbare bedragen niet toereikend zijn om aan de verplichtingen van het Fonds te voldoen.

Afdeling 2

Beheer van het fonds

Artikel 75

Beleggingen

1.   De afwikkelingsraad beheert het Fonds overeenkomstig deze verordening en de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   De van een instelling in afwikkeling of een overbruggingsinstelling ontvangen bedragen, de rente en andere beleggingsopbrengsten, alsook alle andere opbrengsten komen alleen toe aan het Fonds.

3.   De afwikkelingsraad volgt een prudent en veilig beleggingsbeleid waarin is voorzien in de krachtens lid 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, en belegt de bedragen van het Fonds in obligaties van de lidstaten of intergouvernementele organisaties of in zeer liquide activa van hoge kredietwaardigheid, rekening houdend met de in artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gedelegeerde handeling en andere relevante bepalingen van die verordening. De beleggingen zijn voldoende over verschillende sectoren, geografisch en proportioneel gespreid. De beleggingsopbrengsten komen toe aan het Fonds.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig de in artikel 93 opgenomen procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om gedetailleerde regels voor het beheer van het Fonds en algemene beginselen en criteria voor de belegginsstrategie van het Fonds te bepalen.

Afdeling 3

Gebruik van het fonds

Artikel 76

Opdracht van het Fonds

1.   Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten op de in artikel 2 bedoelde entiteiten kan de afwikkelingsraad in het kader van de afwikkelingsregeling slechts een beroep doen op het Fonds voor zover dat noodzakelijk is om de effectieve toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te verzekeren voor de volgende doeleinden:

a)

om de activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer te garanderen;

b)

voor het verstrekken van leningen aan de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer;

c)

voor de aankoop van activa van de instelling in afwikkeling;

d)

om bij te dragen aan een overbruggingsinstelling en een vehikel voor activabeheer;

e)

om een compensatie te betalen aan aandeelhouders of crediteuren indien zij na een waardering overeenkomstig artikel 20, lid 5, grotere verliezen hebben geleden dan zij zouden hebben geleden na een waardering overeenkomstig artikel 20, lid 16, in een liquidatie in normale insolventieprocedures;

f)

om een bijdrage te leveren aan de instelling in afwikkeling in plaats van het afschrijven of het omzetten van verplichtingen van bepaalde crediteuren, wanneer het instrument van bail-in wordt toegepast en er wordt besloten bepaalde crediteuren uit te sluiten van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 27, lid 5;

g)

om een combinatie van de punten a) tot en met f) genoemde maatregelen te nemen.

2.   Er kan een beroep op het Fonds worden gedaan om in de context van het instrument van verkoop van de onderneming de in lid 1 genoemde maatregelen te nemen met betrekking tot de koper.

3.   Er kan geen direct beroep op het Fonds worden gedaan om de verliezen van een in artikel 2 bedoelde entiteit te absorberen of om een dergelijke entiteit te herkapitaliseren. Ingeval het beroep op het Fonds voor de doeleinden in lid 1 van dit artikel indirect erin resulteert dat een deel van de verliezen van een in artikel 2 bedoelde entiteit op het Fonds worden afgewenteld, zijn de in artikel 27 opgenomen beginselen inzake het gebruik van het Fonds van toepassing.

4.   De afwikkelingsraad kan het overeenkomstig lid 1, punt f), bijgedragen kapitaal ten hoogste vijf jaar aanhouden.

Artikel 77

Gebruik van het Fonds

Het gebruik van het Fonds wordt afhankelijk gesteld van de Overeenkomst waarbij de deelnemende lidstaten overeenkomen de door hen overeenkomstig deze verordening en Richtlijn 2014/59/EU op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen, en moet in overeenstemming zijn met de in die Overeenkomst vastgelegde beginselen.

Totdat het in artikel 69 bedoelde streefbedrag voor de financiering van het Fonds is bereikt, maar uiterlijk tot acht jaar na de datum van toepassing van dit artikel, doet de afwikkelingsraad een beroep op het Fonds overeenkomstig beginselen die berusten op een opdeling van het Fonds in nationale compartimenten die overeenkomen met elke deelnemende lidstaat, alsook op een geleidelijke samenvoeging van de op nationaal niveau geïnde middelen die moeten worden toegewezen aan de nationale compartimenten van het Fonds, zoals vastgesteld in de overeenkomst.

Artikel 78

Mutualisatie van nationale financieringsregelingen in geval van groepsafwikkeling waarbij instellingen in niet-deelnemende lidstaten zijn betrokken

In het geval van een groepsafwikkeling waarbij enerzijds instellingen die in één of meer deelnemende lidstaten gevestigd zijn, en anderzijds instellingen die in één of meer niet-deelnemende lidstaten gevestigd zijn, betrokken zijn, draagt het Fonds bij aan de financiering van de groepsafwikkeling overeenkomstig de bepalingen van artikel 107, leden 2 tot en met 5, van Richtlijn 2014/59/EU.

Artikel 79

Gebruik van depositogarantiestelsels in het kader van de afwikkeling

1.   De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de afwikkelingsraad afwikkelingsmaatregelen neemt en mits die maatregelen ervoor zorgen dat deposanten toegang blijven hebben tot hun deposito's, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling aangesloten is, aansprakelijk is voor de in artikel 109, leden 1 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde bedragen.

In liquidatieprocedures wordt het relevante depositogarantiestelsel gesubrogeerd in de rechten en verplichtingen van gedekte deposanten, voor een bedrag gelijk aan het bedrag van hun uitkering.

2.   Bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 van dit artikel aansprakelijk is, wordt voldaan aan de in artikel 20 bedoelde voorwaarden.

3.   Alvorens overeenkomstig lid 2 van dit artikel te besluiten over het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel aansprakelijk is, raadpleegt de afwikkelingsraad de betrokken aangewezen autoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU, daarbij ten volle rekening houdend met de spoedeisendheid van de zaak.

4.   Ingeval in aanmerking komende deposito's bij een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit worden overgedragen via het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling, hebben de deposanten geen vordering uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU op het depositogarantiestelsel met betrekking tot enig deel van hun deposito's bij de instelling in afwikkeling die niet zijn overgedragen, mits het bedrag van de overgedragen middelen gelijk is aan of groter is dan het totale dekkingsniveau waarin is voorzien in artikel 6 van die richtlijn.

5.   Niettegenstaande de leden 1 tot en met 4 wordt, indien de beschikbare financiële middelen van een depositogarantiestelsel in overeenstemming daarmee worden gebruikt en vervolgens zijn gereduceerd tot minder dan twee derde van het streefbedrag van het depositiegarantiestelsel, de normale bijdrage aan het depositogarantiestelsel vastgesteld op een niveau dat het mogelijk maakt het streefbedrag binnen zes jaar te bereiken.

Het bedrag waarvoor een depositogarantiestelsel aansprakelijk is, mag niet hoger zijn dan het bedrag gelijk aan 50 % van zijn streefniveau krachtens artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2014/49/EU.

In geen geval is de bijdrage van het depositogarantiestelsel krachtens deze verordening niet hoger dan de verliezen die zij geleden zouden hebben bij een liquidatie in het kader van normale insolventieprocedures.

TITEL VI

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 80

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, is van toepassing op de afwikkelingsraad en zijn personeelsleden.

Artikel 81

Talenregeling

1.   Verordening nr. 1 van de Raad (23) is van toepassing op de afwikkelingsraad.

2.   De afwikkelingsraad beslist over de interne talenregeling voor de afwikkelingsraad.

3.   De afwikkelingsraad kan besluiten welke van de officiële talen hij gebruikt voor het sturen van documenten naar instellingen en organen van de Unie.

4.   De afwikkelingsraad kan met elke nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomen in welke taal of talen documenten naar de nationale afwikkelingsautoriteiten worden gestuurd of door hen worden opgesteld.

5.   De voor het functioneren van de afwikkelingsraad vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 82

Personeel

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de afwikkelingsraad.

In afwijking van de eerste alinea worden de voorzitter, de vicevoorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b), gelijkgesteld met respectievelijk een vicepresident, rechter en griffier van het Hof van Justitie wat betreft beloning en pensioenleeftijd als vastgesteld in Verordening nr. 422/67/EEG, Verordening 5/67/Euratom van de Raad (24). Voor hen geldt geen maximale pensioenleeftijd. Op aspecten die niet onder deze verordening of Verordening nr. 422/67/EEG, Verordening nr 5/67/Euratom vallen, zijn het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van overeenkomstige toepassing.

2.   De afwikkelingsraad stelt, in overeenstemming met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast overeenkomstig de regelingen van artikel 110 van het Statuut.

3.   De afwikkelingsraad oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

Artikel 83

Uitwisseling van personeelsleden

1.   De afwikkelingsraad kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij de afwikkelingsraad in dienst zijn.

2.   De afwikkelingsraad stelt in zijn plenaire vergadering een passend besluit vast tot vaststelling van regels inzake de uitwisseling en detachering van personeelsleden van en tussen de nationale afwikkelingsautoriteiten naar de afwikkelingsraad.

3.   De afwikkelingsraad kan interne afwikkelingsteams oprichten bestaande uit eigen personeelsleden en personeelsleden van de nationale afwikkelingsautoriteiten, waar nodig, met inbegrip van waarnemers van nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten.

4.   Wanneer de afwikkelingsraad interne afwikkelingsteams opricht als bepaald in lid 3 van dit artikel, kiest hij coördinatoren voor die teams uit de eigen personeelsleden. Ingevolge artikel 51, lid 3, kunnen de coördinatoren worden uitgenodigd om als waarnemers de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad bij te wonen waaraan ook de door de respectieve lidstaten aangewezen leden overeenkomstig artikel 53, leden 3 en 4, deelnemen.

Artikel 84

Interne comités

De afwikkelingsraad kan interne commissies oprichten die hem van advies en sturing moeten dienen bij de kwijting van zijn taken uit hoofde van deze verordening.

Artikel 85

Beroepspanel

1.   De afwikkelingsraad richt een beroepspanel op dat beslist over beroepen die overeenkomstig lid 3 worden ingesteld.

2.   Het beroepspanel bestaat uit vijf uit de lidstaten afkomstige personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van afwikkeling, te beschikken op het gebied van bancaire of andere financiële diensten, met uitsluiting van het huidige personeel van de afwikkelingsraad en het huidige personeel van de afwikkelingsautoriteiten of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen, en instanties die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken die krachtens deze verordening aan de afwikkelingsraad zijn opgedragen. Het beroepspanel beschikt over voldoende middelen en expertise om deskundig juridisch advies te geven over de rechtmatigheid van de wijze waarop de afwikkelingsraad zijn bevoegdheden uitoefent. De leden van het beroepspanel en twee plaatsvervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling door de afwikkelingsraad benoemd voor een termijn van vijf jaar, die één keer kan worden verlengd. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie.

3.   Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van afwikkelingsautoriteiten, kan beroep aantekenen tegen een in artikel 10, lid 10, artikel 11, artikel 12, lid 1, de artikelen 38 tot en met 41, artikel 65, lid 3, artikel 71 en artikel 90, lid 3, bedoeld besluit van de afwikkelingsraad dat tot die persoon gericht is of dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon.

Het beroep wordt, tezamen met een uiteenzetting van de gronden voor het beroep, binnen zes weken na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke van kennisgeving, na de dag waarop het die betrokkene ter kennis is gekomen, schriftelijk bij het beroepspanel aangetekend.

4.   Het beroepspanel neemt binnen een maand nadat een beroep is aangetekend, een besluit over dat beroep.

Het beroepspanel besluit met een meerderheid van ten minste drie van zijn vijf leden.

5.   De leden van het beroepspanel treden in het openbaar belang en onafhankelijk op. Daartoe leggen zij een openbare verbintenisverklaring en een openbare belangenverklaring af waaruit blijkt of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd.

6.   Een overeenkomstig lid 3 aangetekend beroep heeft geen schorsende werking.

Het beroepspanel kan echter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

7.   Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt het beroepspanel of het gegrond is. Het nodigt de partijen in de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van zijn eigen kennisgevingen of de mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure. Het is partijen in de beroepsprocedure toegestaan mondelinge verklaringen af te leggen.

8.   Het beroepspanel kan het door de afwikkelingsraad genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak naar de afwikkelingsraad terugverwijzen. De afwikkelingsraad is gebonden aan de beslissing van het beroepspanel en neemt een gewijzigd besluit betreffende de zaak in kwestie.

9.   De besluiten van het beroepspanel worden gemotiveerd en worden ter kennis van de partijen gebracht.

10.   Het beroepspanel stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar.

Artikel 86

Beroep bij het Hof van Justitie

1.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Hof van Justitie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van het beroepspanel of, bij het ontbreken van een recht om bezwaar aan te tekenenbij het beroepspanel, tegen beslissingen van de afwikkelingsraad.

2.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie tegen besluiten van de afwikkelingsraad.

3.   Ingeval de afwikkelingsraad verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Hof van Justitieberoep wegens nalaten worden ingesteld.

4.   De afwikkelingsraad treft de noodzakelijke maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

Artikel 87

Aansprakelijkheid van de afwikkelingsraad

1.   De contractuele aansprakelijkheid van de afwikkelingsraad wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract.

2.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van arbitrageclausules die in een door de afwikkelingsraad gesloten contract zijn opgenomen.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de afwikkelingsraad overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten inzake overheidsaansprakelijkheid gemeen hebben, alle door hem of door zijn personeelsleden bij de uitvoering van hun taken veroorzaakte schade, met name hun afwikkelingstaken, met inbegrip van handelingen en verzuim ter ondersteuning van buitenlandse afwikkelingsprocedures.

4.   De afwikkelingsraad vergoedt een nationale afwikkelingsautoriteit voor de schadevergoeding tot betaling waarvan zij door een nationaal gerecht is gelast of die zij, in overeenstemming met de afwikkelingsraad, krachtens een minnelijke schikking heeft beloofd te betalen, en die het gevolg is van een handeling of verzuim van die nationale afwikkelingsautoriteit in de loop van een afwikkeling op grond van deze verordening van entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 2, en van entiteiten en groepen als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en lid 5, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan of krachtens artikel 7, lid 3, tweede alinea. Die verplichting geldt niet als die handeling of dat verzuim een inbreuk vormde op deze verordening of een andere bepaling van het Unierecht, dan wel op een besluit van de afwikkelingsraad, van de Raad of van de Commissie, die opzettelijk of door een kennelijke en ernstige beoordelingsfout is gepleegd.

5.   Het Hof van Justitie is bevoegd in alle geschillen in verband met de leden 3 en 4. De vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven.

6.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de afwikkelingsraad wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut dat of de Regeling welke op hen van toepassing is.

Artikel 88

Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie

1.   Voor de leden van de afwikkelingsraad, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden van de afwikkelingsraad, de personeelsleden uitgewisseld met of gedetacheerd door de deelnemende lidstaten die afwikkelingstaken uitvoeren, geldt de geheimhoudingsplicht van artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in het Unierecht, zelfs na afloop van hun functie. Met name mogen zij aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke informatie bekendmaken waarvan zij bij de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden of via een bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit in verband met hun taken als bedoeld in deze richtlijn kennis hebben gekregen, tenzij in het kader van de uitoefening van hun taken als bedoeld in deze verordening of in een zodanig samengevatte of geaggregeerde vorm dat in artikel 2 bedoelde entiteiten niet kunnen worden geïdentificeerd, of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de autoriteit of de entiteit die de informatie heeft verschaft.

Informatie die onder de vereisten inzake beroepsgeheim valt, mag niet aan een andere publieke of particuliere entiteit worden verstrekt, tenzij dat in het kader van gerechtelijke procedures noodzakelijk is.

Die vereisten gelden ook voor kandidaat-kopers die worden gecontacteerd met het oog op de voorbereiding van de afwikkeling van een entiteit uit hoofde van artikel 13, lid 3.

2.   De afwikkelingsraad zorgt ervoor dat personen die permanent of occasioneel, direct of indirect, diensten verstrekken voor de uitvoering van zijn taken, waaronder ook zijn ambtenaren en andere personen die door de afwikkelingsraad zijn gemachtigd of door de nationale afwikkelingsautoriteiten zijn aangewezen om inspecties ter plaatse te verrichten, worden onderworpen aan de vereisten inzake beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde geheimhoudingsplicht.

3.   De in lid 1 bedoelde vereisten inzake beroepsgeheim gelden ook voor waarnemers die de bijeenkomsten van de afwikkelingsraad bijwonen en voor waarnemers van niet-deelnemende lidstaten die deel uitmaken van interne afwikkelingsteams overeenkomstig artikel 83, lid 3.

4.   De afwikkelingsraad neemt de nodige maatregelen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te garanderen.

5.   De afwikkelingsraad ziet erop toe dat informatie die openbaar wordt gemaakt geen vertrouwelijke elementen bevat, en gaat daarbij na welke gevolgen de openbaarmaking zou kunnen hebben voor het openbaar belang met betrekking tot het financieel, monetair of economisch beleid, voor de commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen, voor het doel van inspecties, voor onderzoeken en voor controles. De procedure voor het nagaan van de gevolgen van het openbaar maken van informatie omvat een specifieke beoordeling van de gevolgen van een mogelijke openbaarmaking van de inhoud en de details van afwikkelingsplannen als bedoeld in de artikelen 8 en 9, en van de resultaten van beoordelingen als bedoeld in artikel 10 of de afwikkelingsregeling als bedoeld in artikel 18.

6.   Dit artikel belet niet dat de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie, de ECB, de nationale de afwikkelingsautoriteiten of de nationale bevoegde autoriteiten, met inbegrip van hun werknemers en deskundigen, informatie delen met elkaar en met bevoegde ministeries, centrale banken, depositogarantiestelsels, beleggerscompensatiestelsels, voor normale insolventieprocedures bevoegde autoriteiten, afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten, de EBA, of, behoudens artikel 33, autoriteiten van derde landen die taken uitoefenen die gelijkwaardig zijn aan de taken van de afwikkelingsautoriteiten, of, onder strikte vertrouwelijkheidseisen, met een kandidaat-koper, met het oog op het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel.

Artikel 89

Gegevensbescherming

Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) of de verplichtingen van de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (26) bij het uitoefenen van hun taken, onverlet.

Artikel 90

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (27) is van toepassing op de documenten in bezit van de afwikkelingsraad.

2.   De afwikkelingsraad stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste bijeenkomst de praktische maatregelen tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.   Tegen de besluiten van de afwikkelingsraad krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, desgevallend na een beroep bij het in artikel 85 van deze verordening bedoelde beroepspanel, onder de voorwaarden die in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU zijn opgenomen.

4.   Aan de besluiten van de afwikkelingsraad onderworpen personen zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de afwikkelingsraad te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht van toegang tot het dossier is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de afwikkelingsraad.

Artikel 91

Veiligheidsvoorschriften betreffende de bescherming van gerubriceerde informatie en niet-gerubriceerde gevoelige informatie

De afwikkelingsraad past de beveiligingsbeginselen toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde informatie, zoals omschreven in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (28). De toepassing van de beveiligingsbeginselen omvat de toepassing van de bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 92

Rekenkamer

1.   De Rekenkamer stelt over elke periode van twaalf maanden ingaande op 1 april van elk jaar een speciaal verslag op.

2.   In elk verslag wordt onderzocht of:

a)

er voldoende aandacht is geschonken aan de zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid waarmee het Fonds is gebruikt, en met name aan de noodzaak om het Fonds zo min mogelijk te gebruiken;

b)

de steun uit het Fonds doelmatig en nauwgezet is beoordeeld.

3.   Elk verslag uit hoofde van lid 1 wordt opgesteld binnen zes maanden na het einde van de periode waarop het verslag betrekking heeft.

4.   Na overweging van de door de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 63 opgestelde definitieve rekeningen, stelt de Rekenkamer vóór 1 december na elk boekjaar een verslag op over haar bevindingen. De Rekenkamer brengt met name verslag uit over eventuele gerelateerde verplichtingen (voor de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie of andere betrokkenen) die voortvloeien uit de verrichting door de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie van hun taken uit hoofde van de verordening.

5.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen erom verzoeken dat de Rekenkamer andere relevante kwesties onderzoekt die onder hun in artikel 287, lid 4, VWEU bedoelde bevoegdheid vallen.

6.   De in de leden 1 en 4 bedoelde verslagen worden toegezonden aan de afwikkelingsraad, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en worden onverwijld openbaar gemaakt.

7.   Binnen twee maanden na de datum waarop elk verslag overeenkomstig lid 1 openbaar wordt gemaakt, stelt de Commissie een gedetailleerde schriftelijke reactie op, die openbaar wordt gemaakt.

Binnen twee maanden na de datum waarop elk verslag overeenkomstig lid 4 openbaar wordt gemaakt, stellen de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie elk een gedetailleerde schriftelijke reactie op, die openbaar wordt gemaakt.

8.   De Rekenkamer is bevoegd om van de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie alle informatie te verkrijgen die relevant is voor de vervulling van haar taken krachtens dit artikel. De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie verstrekken alle gevraagde informatie binnen de termijn die door de Rekenkamer kan worden gesteld.

DEEL IV

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 93

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 19, lid 8, artikel 65, lid 5, artikel 69, lid 5, artikel 71, lid 3, en artikel 75, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt voor onbepaalde tijd toegekend met ingang van de in artikel 99 bedoelde relevante data.

3.   De Commissie ziet toe op de samenhang tussen de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en de krachtens Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 8, artikel 65, lid 5, artikel 69, lid 5, artikel 71, lid 3, en artikel 75, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 19, lid 8, artikel 65, lid 5, artikel 69, lid 5, artikel 71, lid 3, en artikel 75, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

7.   De Commissie stelt geen gedelegeerde handelingen vast indien de onderzoekstijd van het Europees Parlement — inclusief verlenging — als gevolg van het reces minder dan vijf maanden bedraagt.

Artikel 94

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 31 december 2018, en vervolgens om de drie jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening, met bijzondere aandacht voor het monitoren van de mogelijke gevolgen voor het vlot functioneren van de interne markt. In dat verslag wordt het volgende geëvalueerd:

a)

het functioneren en de kostenefficiëntie van het GAM, alsook het effect van de afwikkelingsactiviteiten op de belangen van de Unie als geheel en op de samenhang en de integriteit van de interne markt voor financiële diensten, met inbegrip van de mogelijke gevolgen ervan voor de structuren van de nationale bankstelsels binnen de Unie, in vergelijking met andere bankstelsels, en wat betreft de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling binnen het GAM, tussen het GAM en het GTM, en tussen het GAM, de nationale afwikkelingsautoriteiten, de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten, het volgende wordt met name beoordeeld:

i)

of het noodzakelijk is dat de bij deze verordening aan de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie toegewezen functies exclusief door een onafhankelijke instelling van de Unie worden uitgeoefend en zo ja, of er wijzigingen in de betreffende bepalingen, met inbegrip van primair recht, noodzakelijk zijn;

ii)

of samenwerking tussen het GAM, het GTM, het ESRB, de EBA, de ESMA en de Eiopa, en de andere autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS wenselijk is;

iii)

of de in artikel 75 bedoelde beleggingsportefeuille uit degelijke en gediversifieerde activa bestaat;

iv)

of de band tussen overheidsschulden en bankenrisico's is verbroken;

v)

of de governanceregelingen, waaronder de taakverdeling binnen de afwikkelingsraad en de samenstelling van de stemregeling in zowel de bestuursvergadering als de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad en de betrekkingen van de afwikkelingsraad met de Commissie en de Raad passend zijn;

vi)

of het referentiepunt voor de vaststelling van het streefbedrag voor het Fonds adequaat is en met name of gedekte deposito's dan wel totale uitstaande verplichtingen geen passender uitgangspunt zouden vormen en of er een absoluut minimumbedrag voor het Fonds moet worden vastgesteld om volatiliteit in de stroom van financiële middelen naar het Fonds te voorkomen en ervoor te zorgen dat de financiering van het Fonds op lange termijn stabiel en toereikend blijft;

vii)

of het noodzakelijk is het streefbedrag voor het Fonds en de hoogte van de bijdragen te wijzigen om een gelijk speelveld in de Unie te garanderen;

b)

de doelmatigheid van de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht;

c)

de interactie tussen de afwikkelingsraad en de EBA;

d)

de interactie tussen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten en de gevolgen van het GAM voor die lidstaten en de interactie tussen de afwikkelingsraad en autoriteiten van betreffende derde landen als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 90, van Richtlijn 2014/59/EU;

e)

de noodzaak van het nemen van maatregelen om de insolventieprocedures voor instellingen die zijn gefaald te harmoniseren.

2.   Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd. Indien nodig werkt de Commissie begeleidende voorstellen uit.

3.   Wanneer Richtlijn 2014/59/EU wordt geëvalueerd, wordt de Commissie verzocht, waar passend, ook een evaluatie van deze verordening te verrichten.

Artikel 95

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 4 wordt punt 2 vervangen door:

„2.

„bevoegde autoriteiten”:

i)

bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank voor zaken die betrekking hebben op de taken die haar zijn opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013, in Richtlijn 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG;

ii)

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de vereisten van die richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen;

iii)

wat depositogarantiestelsels betreft, organen die depositogarantiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (29) of, ingeval de activiteit van het depositogarantiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge die richtlijn toezicht houdt op die stelsels; en

iv)

wat Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (30) en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (31) betreft, de afwikkelingsautoriteiten die zijn omschreven in artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU, de bij Verordening (EU) nr. 806/2014 opgerichte gemeenschappelijke afwikkelingsraad en de Raad en de Commissie wanneer zij maatregelen nemen krachtens artikel 18 van Verordening (EU) nr. 806/2014, met uitzondering van het geval waarin zij discretionaire bevoegdheden uitoefenen of beleidskeuzen maken.

(29)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149)."

(30)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190)."

(31)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).”."

2.

In artikel 25 wordt het volgende lid ingevoegd:

„1 bis.   De Autoriteit kan collegiale toetsingen van de uitwisseling van informatie en van de gezamenlijke activiteiten van de in de Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde afwikkelingsraad en nationale afwikkelingsautoriteiten van lidstaten die niet aan het gemeenschappelijk afwikkelingmechanisme deelnemen, in de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen organiseren en voeren, teneinde de resultaten doeltreffender en samenhangender te maken. De Autoriteit ontwikkelt te dien einde methoden om objectieve beoordeling en vergelijking mogelijk te maken.”.

3.

In artikel 40, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Om binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU op te treden, is de voorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad waarnemer bij de raad van toezichthouders.”.

Artikel 96

Vervanging van nationale afwikkelingsfinancieringsregelingen

Vanaf de in artikel 99, leden 2 en 6, van deze verordening bedoelde datum van toepassing wordt het Fonds beschouwd als de afwikkelingsfinancieringsregeling van de deelnemende lidstaten krachtens de artikelen 99 tot en met 109 van Richtlijn 2014/59/EU.

Artikel 97

Vestigingsovereenkomst en voorwaarden voor de exploitatie

1.   De nodige bepalingen betreffende de huisvesting van de afwikkelingsraad in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door die lidstaat ter beschikking te stellen installaties, alsook de specifieke regels die in die lidstaat gelden voor de voorzitter, de leden van de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering, de personeelsleden van de afwikkelingsraad en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de afwikkelingsraad en de die lidstaat, die wordt gesloten nadat de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering daarmee heeft ingestemd, doch uiterlijk op 20 augustus 2016.

2.   De lidstaat waar de zetel van de afwikkelingsraad zich bevindt, zorgt ervoor dat de afwikkelingsraad in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en passende vervoersverbindingen.

Artikel 98

Aanvang van de activiteiten van de afwikkelingsraad

1.   De afwikkelingsraad wordt volledig operationeel op 1 januari 2015.

2.   De Commissie is ermee belast de afwikkelingsraad op te richten en voorlopig te laten functioneren, totdat hij voldoende operationele capaciteit heeft om zelf zijn begroting uit te voeren. Met dat doel:

a)

kan de Commissie, totdat de voorzitter in functie treedt na overeenkomstig artikel 56 door de Raad te zijn benoemd, een ambtenaar van de Commissie aanwijzen die ad interim de functie van voorzitter zal vervullen en de aan de voorzitter opgedragen taken zal uitvoeren;

b)

oefent de voorzitter ad interim, in afwijking van artikel 50, lid 1, punt l), en totdat een besluit als bedoeld in artikel 50, lid 3, is vastgesteld, de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag uit;

c)

kan de Commissie de afwikkelingsraad bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van het agentschap te verrichten onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter ad interim of de voorzitter.

3.   De voorzitter ad interim kan alle betalingen binnen de kredieten van de begroting van de afwikkelingsraad toestaan en kan contracten sluiten, waaronder contracten tot aanstelling van personeelsleden.

Artikel 99

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Behoudens de in de leden 3 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, is deze verordening van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn de bepalingen betreffende de bevoegdheden van de afwikkelingsraad om informatie te verzamelen en met de nationale afwikkelingsautoriteiten samen te werken bij de opstelling van afwikkelingsplannen krachtens de artikelen 8 en 9 en alle andere daarmee samenhangende bepalingen, van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

4.   In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn de artikelen 1 tot en met 4, artikel 6, artikel 30, de artikelen 42 tot en met 48, artikel 49, artikel 50, lid 1, punten a), b) en punten g) tot en met p), artikel 50, lid 3, artikel 51, artikel 52, leden 1 en 4, artikel 53, leden 1 en 2, de artikelen 56 tot en met 59, de artikelen 61 tot en met 66, de artikelen 80 tot en met 84, de artikelen 87 tot en met 95, artikel 97 en artikel 98 van toepassing met ingang van 19 augustus 2014.

5.   In afwijking van lid 2 van dit artikel zijn artikel 69, lid 5, artikel 70, leden 6 en 7, en artikel 71, lid 3, welke de Raad de bevoegdheid verlenen uitvoeringshandelingen vast te stellen en de Commissie de bevoegdheid verlenen gedelegeerde handelingen vast te stellen, van toepassing met ingang van 1 november 2014.

6.   De afwikkelingsraad dient met ingang van 1 januari 2015 maandelijks een door zijn plenaire vergadering goedgekeurd verslag bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in, waarin wordt ingegaan op de vraag of de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan hetFonds zijn vervuld.

De toepassing van de in lid 2 bedoelde bepalingen wordt met ingang van 1 december 2015 telkens met één maand uitgesteld indien uit die verslagen blijkt dat de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan het Fonds niet zijn vervuld. De afwikkelingsraad dient iedere keer aan het einde van die maand een nader verslag in.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 juli 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  PB C 109 van 11.4.2014, blz. 2.

(2)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 58.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 juli 2014.

(4)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29 oktober 2013, blz. 63).

(5)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad, en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(6)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(7)  Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(9)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz 149).

(11)  Verordening (EU) 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331, 15.12.2010, blz. 48).

(12)  Verordening (EU) 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331, 15.12.2010, blz. 84).

(13)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(14)  Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.03.1997, blz. 22).

(15)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(16)  Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).

(17)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(18)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(19)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(23)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(24)  Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, de president, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg alsmede de president, de leden en de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 187 van 8.8.1967, blz. 1)

(25)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(26)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(27)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(28)  Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1).


Top