EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0513

Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad

OJ L 150, 20.5.2014, p. 93–111 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/513/oj

20.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/93


VERORDENING (EU) Nr. 513/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3)

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van de Unie om een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verzekeren op grond van artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet onder meer worden bereikt door maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit alsmede door maatregelen inzake coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten en andere nationale autoriteiten van de lidstaten, onder meer met Europol of andere relevante instanties van de Unie, en met relevante derde landen en internationale organisaties.

(2)

Om dit doel te bereiken moeten op het niveau van de Unie krachtigere maatregelen worden genomen om mensen en goederen te beschermen tegen de toenemend grensoverschrijdende dreigingen en om de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde werkzaamheden te ondersteunen. Onder andere terrorisme, georganiseerde misdaad, „rondtrekkende” misdaad, drugshandel, corruptie, cybercriminaliteit, mensenhandel en wapenhandel zullen de interne veiligheid van de Unie op de proef blijven stellen.

(3)

De interneveiligheidsstrategie voor de Europese Unie („interneveiligheidsstrategie”), die door de Raad in februari 2010 werd vastgesteld, biedt een gezamenlijke agenda om deze gemeenschappelijke veiligheidsuitdagingen aan te pakken. De mededeling van de Commissie van 22 november 2010 met als titel „De EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa” vertaalt de beginselen en richtsnoeren van de strategie naar concrete acties door vijf strategische doelstellingen vast te stellen: het ontwrichten van internationale criminele netwerken, het voorkomen van terrorisme en het aanpakken van radicalisering en werving, het beveiligingsniveau voor burgers en bedrijfsleven in cyberspace verhogen, het verbeteren van de veiligheid door grensbeheer en het vergroten van de veerkracht van Europa bij crises en rampen.

(4)

Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden en de rechtsstaat alsook een sterke nadruk op het mondiale perspectief en op de band en de noodzakelijke samenhang met externe veiligheid moeten de leidende kernbeginselen zijn voor de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie.

(5)

Om de uitvoering van de interneveiligheidsstrategie te bevorderen en te verzekeren dat zij in de praktijk operationeel wordt, moeten de lidstaten voldoende financiële steun van de Unie krijgen door het opzetten en het beheren van een Fonds voor interne veiligheid („het Fonds”).

(6)

Het Fonds moet de behoefte aan meer flexibiliteit en vereenvoudiging weerspiegelen waarbij de vereisten van voorspelbaarheid worden geëerbiedigd, en een eerlijke en transparante verdeling van middelen waarborgen, teneinde te voldoen aan de in deze verordening vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen.

(7)

Efficiëntie van maatregelen en kwaliteit van de bestedingen vormen de leidende beginselen bij de uitvoering van het Fonds. Voorts dient het Fonds ten uitvoer te worden gelegd op een zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijke manier.

(8)

In tijden van financiële bezuinigingen voor het beleid van de Unie moeten economische moeilijkheden worden overwonnen door middel van hernieuwde flexibiliteit, innovatieve organisatorische maatregelen, beter gebruik van bestaande structuren en coördinatie tussen de instellingen en agentschappen van de Unie en de nationale autoriteiten en met derde landen.

(9)

De impact van de Uniefinanciering dient te worden gemaximaliseerd door publieke en private financieringsbronnen in te zetten, te bundelen en als hefboom te laten fungeren.

(10)

De door de Raad op 8-9 november 2010 vastgestelde EU-beleidscyclus is gericht op de aanpak van de belangrijkste ernstige en georganiseerde criminele dreigingen voor de Unie op een coherente en methodische e wijze door middel van optimale samenwerking tussen de relevante diensten. Om een doeltreffende uitvoering van deze meerjarige cyclus te ondersteunen dient bij financiering in het kader van het instrument dat bij deze verordening wordt vastgesteld (het „Instrument”) gebruik te worden gemaakt van alle mogelijke uitvoeringsmethoden als vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4), met inbegrip van, in voorkomend geval, door indirect beheer, teneinde een tijdige en doeltreffende uitvoering van de activiteiten en projecten te waarborgen.

(11)

Vanwege de juridische bijzonderheden van toepassing op titel V van het VWEU, is het niet mogelijk om het Fonds als één enkel financieringsinstrument op te richten. Het Fonds moet derhalve worden opgericht als een alomvattend kader voor financiële steun van de Unie op het gebied van interne veiligheid, dat het Instrument omvat, alsook het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa dat wordt vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5). Dat alomvattende kader moet worden aangevuld door Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(12)

Grensoverschrijdende misdaad, zoals mensenhandel en het uitbuiten van illegale immigratie door criminele organisaties, kunnen doeltreffend worden bestreden door middel van politiële samenwerking.

(13)

De totale middelen voor deze verordening en voor Verordening (EU) nr. 515/2014, leggen samen de financiële middelen vast voor de volledige looptijd van het Fonds, die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag moeten vormen in de zin punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (7) in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(14)

In de resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen van geld wordt erkend dat de strijd tegen georganiseerde misdaad een Europese uitdaging is en wordt aangedrongen op meer samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van rechtshandhaving, aangezien doeltreffende bestrijding van georganiseerde misdaad een essentieel instrument is voor het beschermen van de rechtmatige economie tegen typische criminele activiteiten zoals het witwassen van misdaadopbrengsten.

(15)

Binnen het alomvattende kader van het Fonds moet dit Instrument financiële steun bieden voor politiële samenwerking, uitwisseling van en toegang tot informatie, voorkoming van criminaliteit, de strijd tegen grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, corruptie, drugshandel, mensenhandel en wapenhandel, uitbuiting van illegale immigratie, seksuele uitbuiting van kinderen, de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik en kinderporno, cybercriminaliteit, het witwassen van misdaadopbrengsten, de bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen veiligheid gerelateerde incidenten en het doeltreffende beheer van veiligheid gerelateerde risico’s en crises, waarbij het gemeenschappelijke beleid (strategieën, beleidscycli, programma’s en actieplannen), wetgeving en praktische samenwerking in acht worden genomen.

(16)

De financiële bijstand op deze gebieden moet met name steun bieden aan acties ter bevordering van gezamenlijke grensoverschrijdende operaties, toegang tot en uitwisseling van informatie, uitwisseling van beste praktijken, eenvoudigere en beveiligde communicatie en coördinatie, opleiding en uitwisseling van personeel, activiteiten inzake analyse, toezicht en evaluatie, uitgebreide risico- en dreigingsbeoordelingen overeenkomstig de in het VWEU vastgelegde bevoegdheden, activiteiten op het gebied van bewustmaking, het testen en valideren van nieuwe technologie, forensisch wetenschappelijk onderzoek, de aanschaf van technische interoperabele apparatuur en samenwerking tussen lidstaten en relevante instanties van de Unie, met inbegrip van Europol. Met financiële bijstand op deze gebieden mogen alleen acties worden ondersteund die in overeenstemming zijn met prioriteiten en initiatieven die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld, in het bijzonder de prioriteiten en initiatieven die door het Europees Parlement en de Raad zijn onderschreven.

(17)

Binnen het alomvattend kader van de antidrugsstrategie van de Unie waarin wordt gepleit voor een evenwichtige benadering gebaseerd op een gelijktijdige reductie van aanbod en vraag, moet de financiële bijstand in het kader van dit Instrument alle acties ondersteunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van drugshandel (reductie van het aanbod), en in het bijzonder maatregelen tegen het produceren, vervaardigen, extraheren, verkopen, vervoeren en in- en uitvoeren van illegale drugs, met inbegrip van het bezit en de aanschaf met het oog op drugshandelgerelateerde activiteiten.

(18)

De uit het Fonds gesteunde maatregelen in of met betrekking tot derde landen dienen te worden vastgesteld in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische instrumenten van de Unie voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen van het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie, democratische beginselen en waarden, fundamentele vrijheden en rechten, de rechtsstaat en de soevereiniteit van derde landen. De maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtsreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe steun aan te vullen. Er moet ook worden gestreefd naar samenhang met het humanitair beleid van de Unie, met name wat betreft de uitvoering van noodmaatregelen.

(19)

Het Instrument dient te worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsook voor de internationale verplichtingen van de Unie.

(20)

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) moet het Instrument ondersteuning bieden aan activiteiten die de bescherming van kinderen tegen geweld, misbruik, uitbuiting en verwaarlozing waarborgen. Het Instrument moet ook waarborgen voor en hulp aan kindergetuigen en -slachtoffers ondersteunen, met name aan onbegeleide kinderen of kinderen die anderszins toezicht behoeven.

(21)

Het Instrument dient ter aanvulling en versterking van de activiteiten die worden ontplooid om de samenwerking tussen Europol of andere relevante instanties van de Unie en de lidstaten te ontwikkelen, teneinde de doelstellingen van het Instrument op het gebied van politiële samenwerking, misdaadpreventie en -bestrijding, en crisisbeheersing, te verwezenlijken. Dit betekent onder meer dat de lidstaten bij de opstelling van hun nationale programma's rekening moeten houden met de gegevensbank, analytische hulpmiddelen en operationele en technische richtsnoeren die door Europol zijn ontwikkeld, in het bijzonder het Europol-informatiesysteem (EIS), de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Siena) van Europol en de EU-dreigingsevaluatie van de zware en georganiseerde criminaliteit (Socta).

(22)

Om een eenvormige uitvoering van het Fonds te waarborgen, moet het aan het Instrument toegewezen deel van de begroting van de Unie onder direct en indirect beheer worden uitgevoerd, met betrekking tot acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn („acties van de Unie”), noodhulp en technische bijstand, en onder gedeeld beheer met betrekking tot nationale programma's en acties die om administratieve flexibiliteit vragen.

(23)

Wat betreft de middelen die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd, moeten de nationale programma’s van de lidstaten consistent zijn met de prioriteiten en de doelstellingen van de Unie.

(24)

De middelen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de uitvoering via hun nationale programma’s moeten worden vastgesteld in deze verordening en verdeeld op grond van duidelijke, objectieve en meetbare criteria. Die criteria moeten verband houden met de door de lidstaten te beschermen collectieve voorzieningen en de financiële draagkracht van de lidstaten om een hoog niveau van interne veiligheid te garanderen, zoals de omvang van hun bevolking en hun grondgebied en hun bruto nationaal product. Bovendien, aangezien uit Socta van 2013 blijkt dat zee- en luchthavens een zeer belangrijke rol vervullen als plaatsen van binnenkomst voor criminele organisaties met betrekking tot mensenhandel en handel in illegale goederen, moeten specifieke kwetsbare punten die uit misdaadroutes op deze grensovergangen blijken, worden weerspiegeld in de verdeling van voor acties van de lidstaten beschikbare middelen door middel van criteria met betrekking tot het aantal passagiers en het gewicht van goederen dat wordt verwerkt via internationale lucht- en zeehavens.

(25)

Om de solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid voor het gemeenschappelijke beleid en de gemeenschappelijke strategieën en programma’s van de Unie te versterken, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om het deel van de totale middelen dat voor de nationale programma’s beschikbaar is, aan te wenden voor het realiseren van de in de bijlage I bij deze verordening genoemde strategische prioriteiten van de Unie. De bijdrage van de Unie aan de totale subsidiabele kosten van projecten die die prioriteiten aanpakken, moet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 worden verhoogd tot 90 %.

(26)

Het plafond voor de middelen waarover de Unie kan blijven beschikken, moet een aanvulling vormen op de middelen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de uitvoering van hun nationale programma’s. Dat zal ervoor zorgen dat de Unie in staat is om in een bepaald begrotingsjaar acties te ondersteunen die van bijzonder belang voor de Unie zijn, zoals studies, het testen en valideren van nieuwe technologieën, transnationale projecten, netwerken en de uitwisseling van beste praktijken, het toezicht op de uitvoering van relevante wetgeving en relevant beleid van de Unie en acties in en met betrekking tot derde landen. De acties die worden ondersteund moeten in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de relevante strategieën, programma’s, actieplannen en risico- en dreigingsbeoordelingen van de Unie.

(27)

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het Instrument moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun nationale programma's acties omvatten met betrekking tot alle specifieke doelstellingen van het Instrument en dat de verdeling van middelen tussen de doelstellingen in verhouding staat tot de uitdagingen en behoeften en waarborgt dat aan de doelstellingen kan worden voldaan. Indien een nationaal programma geen betrekking heeft op een van de specifieke doelstellingen of indien de toegewezen middelen lager zijn dan de in deze verordening vastgestelde minimumpercentages, dient de betrokken lidstaat hiervoor in het programma een rechtvaardiging te geven.

(28)

Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk te reageren op veiligheidsgerelateerde incidenten of nieuwe bedreigingen voor de Unie, moet het mogelijk zijn om noodhulp te bieden overeenkomstig het bij Verordening (EU) nr. 514/2014 ingestelde kader.

(29)

Financiering uit de begroting van de Unie dient te worden geconcentreerd op activiteiten waarbij de tussenkomst van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van optreden door de lidstaten alleen. Omdat de Unie beter in staat is dan de lidstaten om grensoverschrijdende situaties aan te pakken en een platform te bieden voor een gemeenschappelijke benaderingen, moeten de maatregelen die uit hoofde van deze verordening voor steun in aanmerking komen, met name bijdragen tot het versterken van de capaciteiten op nationaal niveau en het niveau van de Unie en van grensoverschrijdende samenwerking en coördinatie, netwerken, wederzijds vertrouwen en de uitwisseling van informatie en beste praktijken.

(30)

Teneinde de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de vaststelling van de strategische prioriteiten van de Unie aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het wijzigen, toevoegen of schrappen van in deze verordening vermelde strategische prioriteiten van de Unie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de nodige raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(31)

Bij het toepassen van deze verordening, met inbegrip van het voorbereiden van gedelegeerde handelingen, moet de Commissie deskundigen uit alle lidstaten raadplegen.

(32)

Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 514/2014 moet de Commissie op de uitvoering van het Instrument toezien met behulp van kernindicatoren voor de beoordeling van resultaten en effecten. De indicatoren, met inbegrip van relevante ijkpunten, moeten voorzien in een minimale basis om te kunnen evalueren in hoeverre de doelstellingen van het Instrument zijn verwezenlijkt.

(33)

Om de resultaten van het Fonds te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het Instrument, gemeenschappelijke indicatoren worden vastgesteld. Dat door middel van de gemeenschappelijke indicatoren wordt gemeten in hoeverre de specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt, betekent niet dat de uitvoering van de met deze indicatoren verband houdende acties verplicht wordt.

(34)

Besluit 2007/125/JBZ van de Raad (8) moet worden ingetrokken, conform de in deze verordening opgenomen overgangsbepalingen.

(35)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de versterking van de coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten, de voorkoming en bestrijding van criminaliteit, de bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten en de vergroting van de capaciteit van de lidstaten en de Unie om veiligheidsgerelateerde risico’s en crises doeltreffend te beheren, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(36)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(37)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, heeft Ierland meegedeeld dat het wenst deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(38)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(39)

Het is aangewezen dat de periode waarin deze verordening van toepassing is, in overeenstemming wordt gebracht met die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 (9) van de Raad. Derhalve dient deze verordening met ingang van 1 januari 2014 van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt het instrument vastgesteld voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing („het Instrument”), als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid („het Fonds”).

Tezamen met Verordening (EU) nr. 515/2014 wordt bij deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 het Fonds opgericht.

2.   Bij onderhavige verordening worden vastgesteld:

a)

de doelstellingen, subsidiabele acties en strategische prioriteiten voor de krachtens het Instrument te verlenen financiële steun;

b)

het algemene kader voor de uitvoering van de subsidiabele acties;

c)

de middelen die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 in het kader van het instrument beschikbaar worden gesteld en hun verdeling.

3.   Deze verordening voorziet in de toepassing van de regels die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 514/2014.

4.   Het Instrument is niet van toepassing op aangelegenheden waarop, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) het Justitieprogramma van toepassing is. Het Instrument kan echter acties omvatten die ten doel hebben de samenwerking tussen gerechtelijke autoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten te bevorderen.

5.   Er moet worden gestreefd naar synergieën, consistentie en complementariteit met andere financiële instrumenten van de Unie, zoals het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie, opgericht bij Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (11), Horizon 2020, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), het derde meerjarig actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad (13), het solidariteitsfonds van de Europese Unie en de instrumenten voor externe hulpverlening, met name het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad (14), het Instrument voor Europees nabuurschap, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (15), het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad (16), het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad (17), het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad (18) en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad (19). In het kader van deze verordening gefinancierde acties ontvangen voor hetzelfde doel geen financiële bijstand uit andere financiële instrumenten van de Unie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „politiële samenwerking”: de specifieke maatregelen en vormen van samenwerking van alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten als vermeld in artikel 87 VWEU;

b)   „uitwisseling van en toegang tot informatie”: de veilige verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van voor de in artikel 87 VWEU vermelde autoriteiten relevante informatie met betrekking tot het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, met name grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad;

c)   „voorkoming van criminaliteit”: alle maatregelen die ten doel hebben criminaliteit en gevoelens van onveiligheid onder de burgers terug te dringen of mede terug te dringen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Besluit 2009/902/JBZ van de Raad (20);

d)   „georganiseerde misdaad”: een strafbare gedraging die betrekking heeft op de deelname aan een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (21);

e)   „terrorisme”: elk van de opzettelijke gedragingen of strafbare feiten als omschreven in Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (22).

f)   „risico- en crisisbeheersing”: elke maatregel met betrekking tot de beoordeling, de voorkoming, de paraatheid en de beheersing van de gevolgen inzake terrorisme, georganiseerde misdaad en andere veiligheidsgerelateerde risico’s;

g)   „preventie en paraatheid”: elke maatregel die ten doel heeft risico’s in verband met mogelijke terroristische aanslagen of andere veiligheidsgerelateerde risico’s te voorkomen en/of te beperken;

h)   „beheersing van de gevolgen”: de effectieve coördinatie van acties die worden ondernomen op nationaal en/of Unieniveau om te reageren op een terroristische aanslag of ander veiligheidsgerelateerd incident en om de gevolgen daarvan te beperken;

i)   „kritieke infrastructuur”: een voorziening, netwerk, systeem of een deel daarvan dat van essentieel belang is voor het behoud van vitale maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging, de economische welvaart of het maatschappelijk welzijn, en waarvan de verstoring, de beschadiging of vernietiging aanzienlijke gevolgen zou hebben in een lidstaat of in de Unie doordat die functies ontregeld zouden raken;

j)   „noodsituatie”: elk veiligheidsgerelateerd incident dat of elke nieuwe dreiging die een aanzienlijk negatief effect heeft of kan hebben op de veiligheid van personen in een of meer lidstaten.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het Instrument is bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie.

2.   Binnen de in lid 1 vermelde algemene doelstelling draagt het Instrument - in overeenstemming met de in de relevante strategieën, beleidscycli, programma’s en dreigings- en risicobeoordelingen van de Unie vastgelegde prioriteiten - bij aan de volgende specifieke doelstellingen:

a)

voorkoming van criminaliteit, bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, en versterking van de coördinatie en de samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten en andere nationale autoriteiten van de lidstaten, onder meer met Europol of andere relevante instanties van de Unie, en met betrokken derde landen en internationale organisaties;

b)

versterking van de capaciteit van de lidstaten en de Unie om veiligheidsgerelateerde risico’s en crises doeltreffend te beheren, en voorbereiding op en bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen terreuraanvallen en andere veiligheidsgerelateerde incidenten.

De verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het Instrument wordt overeenkomstig artikel 55, lid 2 van Verordening nr. 514/2014 beoordeeld aan de hand van in bijlage II bij deze verordening geformuleerde gemeenschappelijke indicatoren en in nationale programma’s opgenomen specifieke programma-indicatoren.

3.   Om de in de leden 1 en 2 bedoelde doelstellingen te bereiken, draagt het Instrument bij tot de volgende operationele doelstellingen:

a)

bevordering en ontwikkeling van maatregelen die het vermogen van de lidstaten versterken om criminaliteit te voorkomen en grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, te bestrijden, in het bijzonder door middel van publiek-private partnerschappen, uitwisseling van informatie en beste praktijken, toegang tot gegevens, interoperabele technologieën, vergelijkende statistieken, toegepaste criminologie, publieksvoorlichting en bewustmaking;

b)

bevordering en ontwikkeling van administratieve en operationele coördinatie, samenwerking, wederzijds begrip en uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten, andere nationale autoriteiten, Europol of andere relevante instanties van de Unie en, in voorkomend geval, met derde landen en internationale organisaties;

c)

bevordering en ontwikkeling van opleidingsprogramma’s, onder andere met betrekking tot technische en professionele vaardigheden en kennis over verplichtingen in verband met de eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden, ter uitvoering van het Europees beleid inzake opleidingen, onder meer door middel van specifieke uitwisselingsprogramma’s van de Unie op het gebied van rechtshandhaving, teneinde een echte Europese cultuur op het gebied van justitie en rechtshandhaving tot stand te brengen;

d)

bevordering en ontwikkeling van maatregelen, waarborgen, mechanismen en beste praktijken voor de vroegtijdige opsporing, bescherming en ondersteuning van getuigen en slachtoffers van criminaliteit, met inbegrip van slachtoffers van terrorisme, en in het bijzonder ten behoeve van minderjarige getuigen en slachtoffers, met name degenen die onbegeleid zijn of anderszins toezicht behoeven;

e)

maatregelen ter versterking van de administratieve en operationele capaciteit van de lidstaten om kritieke infrastructuur in alle sectoren van het economisch leven te beschermen, onder meer door middel van publiek-private partnerschappen en verbeterde coördinatie, samenwerking en uitwisseling en verspreiding van knowhow en ervaring binnen de Unie en met betrokken derde landen;

f)

beveiligde verbindingen en effectieve coördinatie tussen de actoren op het gebied van bestaande sectorspecifieke vroegtijdige waarschuwing en samenwerking bij crises op het niveau van de Unie en op nationaal niveau, waaronder situatiecentra, teneinde de snelle opstelling van uitgebreide en accurate overzichten in crisissituaties mogelijk te maken, responsmaatregelen te coördineren en openbare, vertrouwelijke en geheime informatie te delen;

g)

maatregelen die het administratieve en operationele vermogen van de lidstaten en de Unie versterken om uitgebreide risico- en dreigingsbeoordelingen te ontwikkelen die gebaseerd zijn op bewijs en in overeenstemming zijn met op het niveau van de Unie vastgestelde, en met name door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde, prioriteiten en initiatieven, teneinde de Unie in staat te stellen op basis van gemeenschappelijke en gedeelde inschattingen van crisissituaties een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen en het wederzijds begrip inzake de verschillend gedefinieerde dreigingsniveaus van lidstaten en partnerlanden te vergroten.

4.   Het Instrument draagt tevens bij aan de financiering van technische bijstand op initiatief van de lidstaten en de Commissie.

5.   Acties die uit hoofde van het Instrument worden gefinancierd, worden uitgevoerd met respect voor de grondrechten en de menselijke waardigheid. In het bijzonder voldoen acties aan de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Unierecht inzake gegevensbescherming en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Waar mogelijk besteden de lidstaten bij de uitvoering van maatregelen met name bijzondere aandacht aan de bijstand voor en bescherming van kwetsbare personen, in het bijzonder kinderen en niet-begeleide minderjarigen.

Artikel 4

Subsidiabele acties uit hoofde van nationale programma's

1.   In het kader van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen en in het licht van de goedgekeurde conclusies van de beleidsdialoog waarin artikel 13 van Verordening (EU) nr. 514/2014 voorziet, alsmede in overeenkomstig de doelstellingen van de in artikel 7 van deze verordening bedoelde nationale programma's, ondersteunt het Instrument acties in de lidstaten, en met name de acties van de volgende lijst:

a)

acties ter verbetering van de politiële samenwerking en coördinatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten, waaronder met en tussen relevante instanties van de Unie, in het bijzonder Europol en Eurojust; gezamenlijke onderzoeksteams en alle andere vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties; toegang tot en uitwisseling van informatie en interoperabele technologieën;

b)

projecten ter bevordering van netwerken, publiek-private partnerschappen, wederzijds vertrouwen en begrip en wederzijds van elkaar leren, de vaststelling, uitwisseling en verspreiding van knowhow, ervaring en beste praktijken, delen van informatie, gedeeld inzicht in situaties en prognoses, noodplanning en interoperabiliteit;

c)

activiteiten op het gebied van analyse, toezicht en evaluatie, waaronder studies en dreigings-, risico- en effectbeoordelingen, die empirisch onderbouwd zijn en in overeenstemming zijn met op het niveau van de Unie vastgestelde, en met name door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde, prioriteiten en initiatieven;

d)

activiteiten op het gebied van bewustmaking, verspreiding en communicatie;

e)

aanschaf en onderhoud van Unie- en nationale IT-systemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, en/of verdere verbetering van IT-systemen en technische apparatuur, met inbegrip van het testen van de compatibiliteit van systemen, beveiligde faciliteiten, infrastructuur, bijbehorende gebouwen en systemen, met name informatie- en communicatiesystemen (ICT-systemen)en hun componenten, onder meer ten behoeve van de Europese samenwerking inzake cyberveiligheid en cybercriminaliteit, met name met het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit;

f)

uitwisseling, training en opleiding van personeel en deskundigen van bevoegde autoriteiten, waaronder taalonderwijs en gezamenlijke oefeningen of programma’s;

g)

maatregelen op het gebied van het inzetten, overdragen, testen en valideren van nieuwe methoden of technologie, waaronder proefprojecten en maatregelen inzake de follow-up van door de Unie gefinancierde projecten inzake veiligheidsonderzoek.

2.   Binnen de in artikel 3 bedoelde doelstellingen kan het Instrument ook ondersteuning bieden voor de volgende acties in of met betrekking tot derde landen:

a)

acties ter verbetering van de politiële samenwerking en coördinatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten, waaronder gezamenlijke onderzoeksteams en alle andere vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties, toegang tot en uitwisseling van informatie en interoperabele technologieën;

b)

netwerken, wederzijds vertrouwen en begrip en wederzijds van elkaar leren, de vaststelling, uitwisseling en verspreiding van knowhow, ervaring en beste praktijken, delen van informatie, gedeeld inzicht in situaties en prognoses, noodplanning en interoperabiliteit;

c)

uitwisseling, training en opleiding van personeel en deskundigen van de bevoegde autoriteiten;

De Commissie en de lidstaten zorgen, in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden, voor de coördinatie van acties in of met betrekking tot derde landen, zoals vastgelegd in artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 514/2014.

HOOFDSTUK II

KADER VOOR DE FINANCIËLE MIDDELEN EN UITVOERING

Artikel 5

Totale middelen en uitvoering

1.   De totale middelen voor de uitvoering van het Instrument bedragen 1 004 miljoen EUR in lopende prijzen.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader toegestaan.

3.   De totale middelen worden aangewend via:

a)

nationale programma’s, overeenkomstig artikel 7;

b)

acties van de Unie, overeenkomstig artikel 8;

c)

technische bijstand, overeenkomstig artikel 9;

d)

noodhulp, overeenkomstig artikel 10.

4.   Het budget dat krachtens het Instrument wordt toegewezen aan de in artikel 8 van deze verordening bedoelde acties van de Unie, aan de in artikel 9 van deze verordening bedoelde technische bijstand en aan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde noodhulp, wordt uitgevoerd onder direct beheer en indirect beheer, overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder a) respectievelijk onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. (23)

Het aan de in artikel 7 van deze verordening bedoelde nationale programma's toegewezen budget wordt uitgevoerd onder gedeeld beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

5.   Onder voorbehoud van de prerogatieven van het Europees Parlement en de Raad worden de totale middelen als volgt aangewend:

a)

662 miljoen EUR voor de nationale programma’s van de lidstaten;

b)

342 miljoen EUR voor acties van de Unie, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie.

6.   Iedere lidstaat wijst de in bijlage III bedoelde bedragen als volgt toe:

a)

ten minste 20 % voor acties die verband houden met de in artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder a), bedoelde specifieke doelstelling, en

b)

ten minste 10 % voor acties die verband houden met de in artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder b), bedoelde specifieke doelstelling.

Lidstaten mogen van deze minimumpercentages afwijken mits zij in het nationaal programma toelichten waarom de toewijzing van middelen onder deze drempelwaarde de verwezenlijking van de betreffende doelstelling niet in gevaar brengt. Deze toelichting wordt door de Commissie beoordeeld in het kader van haar in artikel 7, lid 2, bedoelde goedkeuring van nationale programma's.

7.   Tezamen met de totale middelen die zijn vastgesteld voor Verordening (EU) nr. 515/2014, vormen de totale middelen die op grond van lid 1 van dit artikel voor het Instrument beschikbaar zijn, de financiële middelen voor het Fonds en dienen zij voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure als voornaamste referentie in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.

Artikel 6

Middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

1.   Een bedrag van 662 miljoen EUR wordt als volgt toegewezen aan de lidstaten:

a)

30 % pro rato van de omvang van hun totale bevolking;

b)

10 % pro rato van de omvang van hun grondgebied;

c)

15 % pro rato van het aantal passagiers en 10 % naar rato van het aantal tonnen lading dat via hun internationale lucht- en zeehavens wordt afgehandeld;

d)

35 % omgekeerd evenredig met hun bruto nationaal product (koopkrachtstandaard per inwoner).

2.   Als referentiecijfers voor de in lid 1 bedoelde gegevens gelden de meest recente statistieken die de Commissie (Eurostat) heeft opgesteld op basis van door de lidstaten overeenkomstig het Unierecht verstrekte gegevens. De referentiedatum is 30 juni 2013. De toewijzingen voor nationale programma's berekend op basis van de in lid 1 vermelde criteria zijn opgenomen in bijlage III.

Artikel 7

Nationale programma’s

1.   Het nationale programma dat in het kader van het instrument moet worden opgesteld en het programma dat moet worden opgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. 515/2014, worden aan de Commissie voorgesteld als één enkel nationaal programma voor het Fonds, overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

2.   In de door de Commissie ingevolge artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014 te beoordelen en goed te keuren nationale programma’s streven de lidstaten, binnen de in artikel 3 van deze verordening bedoelde doelstellingen, in het bijzonder de in de bijlage I bij deze verordening vermelde strategische prioriteiten van de Unie na, rekening houdend met de resultaten van de beleidsdialoog bedoeld in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 514/2014. De lidstaten gebruiken niet meer dan 8 % van hun totale toewijzing van het nationale programma voor het onderhoud van Unie- en nationale IT-systemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en niet meer dan 8 % voor acties in of met betrekking tot derde landen ter uitvoering van de in bijlage I bij deze verordening vastgelegde strategische prioriteiten van de Unie.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging, toevoeging of schrapping van de strategische prioriteiten van de Unie opgesomd in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 8

Acties van de Unie

1.   Op initiatief van de Commissie kan het instrument worden gebruikt voor het financieren van transnationale acties of acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn („Acties van de Unie”) met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde algemene, specifieke en operationele doelstellingen.

2.   Om voor financiering in aanmerking te komen, moeten de acties van de Unie consistent zijn met de op het niveau van de Unie vastgestelde, en met name door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde prioriteiten en initiatieven in de relevante strategieën, beleidscycli, programma’s en dreigings- en risicobeoordelingen van de Unie, en met name bijdragen tot:

a)

voorbereidende, toezichtgerelateerde, administratieve en technische activiteiten, en de ontwikkeling van een evaluatiemechanisme dat is vereist voor de uitvoering van het beleid inzake politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing;

b)

transnationale projecten waarbij twee of meer lidstaten of ten minste één lidstaat en één derde land zijn betrokken;

c)

activiteiten op het gebied van analyse, toezicht en evaluatie, waaronder dreigings-, risico- en effectbeoordelingen, die gebaseerd zijn op bewijs en consistent zijn met de op het niveau van de Unie vastgestelde, met name door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde prioriteiten en initiatieven, en projecten inzake het toezicht op de uitvoering van het Unierecht en de beleidsdoelstellingen van de Unie in de lidstaten;

d)

projecten ter bevordering van netwerken, publiek-private partnerschappen, wederzijds vertrouwen en begrip en wederzijdse leerprocessen, de vaststelling en verspreiding van beste praktijken en innovatieve benaderingen op het niveau van de Unie en opleidings- en uitwisselingsprogramma’s;

e)

projecten ter ondersteuning van de ontwikkeling van methodologische, met name statistische, hulpmiddelen en methoden en gemeenschappelijke indicatoren;

f)

de aanschaf, het onderhoud en/of de verdere verbetering van technische apparatuur, expertise, beveiligde faciliteiten, infrastructuur, bijbehorende gebouwen en systemen, met name ICT-systemen en hun componenten op het niveau van de Unie, onder meer ten behoeve van de Europese samenwerking inzake cyberveiligheid en cybercriminaliteit, met name met het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit;

g)

projecten ter vergroting van het bewustzijn van het beleid en de doelstellingen van de Unie bij belanghebbenden en het grote publiek, met inbegrip van institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie;

h)

bijzonder innovatieve projecten waarbij nieuwe methoden worden ontwikkeld en/of nieuwe technologieën worden ingezet die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, in het bijzonder projecten voor het testen en valideren van de resultaten van door de Unie gefinancierde projecten inzake veiligheidsonderzoek;

i)

studies en proefprojecten;

3.   Binnen de in artikel 3 bedoelde doelstellingen biedt het Instrument ook ondersteuning voor acties in of met betrekking tot derde landen, en met name voor de volgende acties:

a)

acties ter verbetering van de politiële samenwerking en coördinatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten, en, in voorkomend geval, internationale organisaties, met inbegrip van gezamenlijke onderzoeksteams en alle andere vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties, toegang tot en uitwisseling van informatie en interoperabele technologieën;

b)

netwerken, wederzijds vertrouwen en begrip en wederzijds van elkaar leren, de vaststelling, uitwisseling en verspreiding van knowhow, ervaring en beste praktijken, delen van informatie, gedeeld inzicht in situaties en prognoses, noodplanning en interoperabiliteit;

c)

aanschaf, onderhoud, en/of verdere verbetering van technische apparatuur, waaronder ICT-systemen en hun componenten;

d)

uitwisseling, training en opleiding van personeel en deskundigen van de bevoegde autoriteiten, waaronder taalonderwijs;

e)

activiteiten op het gebied van bewustmaking, verspreiding en communicatie;

f)

dreigings-, risico- en effectbeoordelingen;

g)

studies en proefprojecten.

4.   Acties van de Unie worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 9

Technische bijstand

1.   Op initiatief van en/of namens de Commissie kan het Instrument jaarlijks tot 800 000 EUR ten behoeve van technische bijstand bijdragen aan het Fonds, overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

2.   Op initiatief van een lidstaat kan het Instrument activiteiten van technische bijstand financieren, overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) nr. 514/2014. Het bedrag dat wordt gereserveerd voor technische bijstand bedraagt voor de periode 2014-2020 ten hoogste5 % van het totale bedrag dat aan een lidstaat is toegewezen, vermeerderd met 200 000 EUR.

Artikel 10

Noodhulp

1.   In het kader van het Instrument wordt financiële bijstand verleend om in geval van een noodsituatie als gedefinieerd in artikel 2, onder j), in dringende en specifieke behoeften te voorzien.

2.   Noodhulp wordt uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU) nr. 514/2014.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 21 mei 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van drie jaar, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar tegen deze verlenging verzet.

3.   De in artikel 7, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 12

Toepasselijkheid van Verordening (EU) nr. 514/2014

Op het Instrument zijn de bepalingen van Verordening (EU) nr. 514/2014 van toepassing.

Artikel 13

Intrekking

Besluit 2007/125/JBZ wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Artikel 14

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van de betrokken projecten tot de afsluiting ervan of van de financiële bijstand die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Besluit 2007/125/JBZ of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstand van toepassing is.

2.   Wanneer zij besluiten neemt over medefinanciering uit hoofde van het instrument, neemt de Commissie de maatregelen in aanmerking die vóór 20 mei 2014 op grond van Besluit 2007/125/JBZ zijn genomen en die financiële gevolgen hebben tijdens de door die medefinanciering bestreken periode.

3.   De voor medefinanciering vastgelegde bedragen die door de Commissie tussen 1 januari 2011 en 31 december 2014 zijn goedgekeurd en waarvoor de voor afsluiting van de operaties vereiste documenten op de uiterste datum voor indiening van het eindverslag nog niet bij de Commissie zijn ingediend, worden door de Commissie uiterlijk op 31 december 2017 ambtshalve vrijgemaakt en geven aanleiding tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.

Bedragen die verband houden met operaties die zijn geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met schorsende werking, worden bij de berekening van de ambtshalve vrij te maken bedragen buiten beschouwing gelaten.

4.   Uiterlijk op 31 december 2015 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatie achteraf in van Besluit 2007/125/JBZ voor de periode 2007-2013.

Artikel 15

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2020 herzien het Europees Parlement en de Raad, op grond van een voorstel van de Commissie, deze verordening.

Artikel 16

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 108.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 23.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Besluit nr. 574/2007/EG. Zie bladzijde 143 van dit Publicatieblad.

(6)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie, en het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer. Zie bladzijde 112 van dit Publicatieblad.

(7)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(8)  Besluit 2007/125/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma „Preventie en de bestrijding van criminaliteit” voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het algemene programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” (PB L 58 van 24.2.2007, blz. 7).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(10)  Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma „Justitie” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 73).

(11)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

(12)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(13)  Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een derde meerjarig actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid voor de periode 2014-2020 en tot intrekking van Besluit nr. 1350/2007/EG (PB L 86 van 21.3.2014, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 11).

(15)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van het Instrument voor Europees nabuurschap (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27)

(16)  Verordening(EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020 (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).

(17)  Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 77).

(18)  Verordening (EU) nr235/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 85).

(19)  Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 1).

(20)  Besluit 2009/902/JBZ van de Raad van 30 november 2009 betreffende de oprichting van een Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP) en tot intrekking van Besluit 2001/427/JBZ (PB L 321 van 8.12.2009, blz. 44).

(21)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(22)  Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

(23)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst van strategische prioriteiten van de Unie (bedoeld in artikel 7, lid 2)

Maatregelen ter voorkoming van alle vormen van criminaliteit en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, met name projecten ter uitvoering van relevante beleidscycli, drugshandel, mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en projecten ter opsporing en ontmanteling van criminele netwerken, vergroting van de capaciteit om corruptie te bestrijden, bescherming van de economie tegen criminele infiltratie en vermindering van financiële prikkels door de inbeslagname, bevriezing en verbeurdverklaring van criminele vermogensbestanddelen.

Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van cybercriminaliteit en om de internetveiligheid voor burgers en bedrijfsleven te verbeteren, met name projecten voor de opbouw van de capaciteit op het gebied van de rechtshandhaving en de rechterlijke macht, projecten die zorgen voor samenwerking met de industrie om burgers middelen in handen te geven en te beschermen, en projecten ter verbetering van de capaciteit om te reageren op cyberaanvallen.

Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en het aanpakken van radicalisering en werving, met name projecten die gemeenschappen in staat stellen om een lokale benadering en een lokaal preventiebeleid te ontwikkelen, projecten die het de bevoegde autoriteiten mogelijk maken om terroristen af te snijden van financiering en materiaal en hun verrichtingen te volgen, projecten die het vervoer van passagiers en lading beschermen en projecten die de beveiliging van explosieven en chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair materiaal verhogen.

Maatregelen ter verhoging van het administratieve en operationele vermogen van de lidstaten om kritieke infrastructuur in alle economische sectoren te beschermen, met inbegrip van de sectoren waarop Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (1) van toepassing is, met name projecten ter bevordering van publiek-private partnerschappen met het oog op het opbouwen van vertrouwen en het faciliteren van samenwerking, coördinatie, noodplanning en de uitwisseling en verspreiding van informatie en beste praktijken onder publieke en private actoren.

Maatregelen ter vergroting van de veerkracht van de Unie bij crises en rampen, met name projecten ter bevordering van de ontwikkeling van een samenhangend beleid van de Unie inzake risicobeheer, waarbij dreigings- en risicobeoordelingen en besluitvorming aan elkaar gekoppeld worden, alsook projecten ter ondersteuning van een doeltreffende en gecoördineerde reactie op crises, waarbij bestaande (sectorspecifieke) capaciteiten, expertisecentra en situatiecentra (waaronder die op het gebied van gezondheid, civiele bescherming en terrorisme) aan elkaar gekoppeld worden.

Maatregelen voor een hechter partnerschap tussen de Unie en derde landen (in het bijzonder landen aan haar buitengrenzen) en het opstellen en uitvoeren van operationele actieprogramma’s voor de verwezenlijking van bovengenoemde strategische prioriteiten van de Unie.


(1)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).


BIJLAGE II

Lijst van gemeenschappelijke indicatoren voor het meten van de specifieke doelstellingen

a)

Voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, en versterking van de coördinatie en de samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met betrokken derde landen

i)

Het aantal door het Instrument ondersteunde operationele projecten van gemeenschappelijke onderzoekteams en het Europees multidisciplinair platform tegen criminaliteitsdreiging (EMPACT), met inbegrip van de deelnemende lidstaten en autoriteiten

Met het oog op de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

leider (lidstaat),

partners (lidstaten),

deelnemende autoriteiten,

deelnemend EU-agentschap (Eurojust, Europol), indien van toepassing.

ii)

Het aantal rechtshandhavingsfunctionarissen dat met hulp van het Instrument is opgeleid voor onderwerpen van grensoverschrijdende aard, en de duur van hun opleiding (mandagen)

Met het oog op de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

per vorm van criminaliteit (bedoeld in artikel 83 VWEU): terrorisme, mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, illegale drugshandel, illegale wapenhandel, het witwassen van geld, corruptie, de vervalsing van betaalmiddelen, computercriminaliteit, georganiseerde misdaad, of

per horizontaal gebied van rechtshandhaving: informatie-uitwisseling, operationele samenwerking.

iii)

Het aantal projecten op het gebied van voorkoming van criminaliteit en de financiële waarde ervan

Met het oog op de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 514/2014, wordt deze indicator verder onderverdeeld naar vorm van criminaliteit (bedoeld in artikel 83 VWEU): terrorisme, mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, illegale drugshandel, illegale wapenhandel, het witwassen van geld, corruptie, de vervalsing van betaalmiddelen, computercriminaliteit, georganiseerde misdaad.

iv)

Het aantal door het Instrument gesteunde projecten dat gericht is op de verbetering van de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie gerelateerd aan de gegevenssystemen, registers of communicatie-instrumenten van Europol

Met het oog op de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, als bedoeld in artikel 54 van de Verordening (EU) nr. 514/2014, wordt deze indicator verder onderverdeeld naar vorm van criminaliteit (bedoeld in artikel 83 VWEU): gegevensladers, uitbreiding van de toegang tot SIENA, projecten gericht op de verbetering van de input in analysebestanden enz.

b)

Versterking van de capaciteit van de lidstaten en de Unie om veiligheidsgerelateerde risico’s en crises doeltreffend te beheren, en voorbereiding op en bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen terreuraanvallen en andere veiligheidsgerelateerde incidenten

i)

Het aantal instrumenten dat met de steun van het Instrument is ingevoerd en/of verder uitgewerkt om de bescherming van kritieke infrastructuur door de lidstaten in alle sectoren van de economie te bevorderen.

ii)

Het aantal door het Instrument gesteunde projecten in verband met de beoordeling en beheersing van risico's op het gebied van interne veiligheid.

iii)

Het aantal met de steun van het Instrument georganiseerde vergaderingen van deskundigen, workshops, seminars, conferenties, websites en (online)raadplegingen.

Met het oog op de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, als bedoeld in artikel 54 van de Verordening (EU) nr. 514/2014, wordt deze indicator verder onderverdeeld in subcategorieën zoals:

met betrekking tot de bescherming van kritieke infrastructuur, of

met betrekking tot risico- en crisisbeheersing.


BIJLAGE III

Bedragen voor nationale programma's

Fonds voor interne veiligheid Politie — Bedragen van nationale programma's

lidstaat

Bevolking (individuen)

Oppervlakte (km2)

passagiers

ton lading

bbp/per hoofd van de bevolking (EUR)

Toewijzingen

(2013)

(2012)

lucht (2012)

zee (2011)

Totaal

 

lucht (2012)

zee (2011)

Totaal

 

(2012)

 

30  %

10  %

15  %

 

 

 

10  %

 

 

 

35  %

2014-2020

Bedrag

Toewijzing

Bedrag

Toewijzing

Bedragen

Toewijzing

Bedragen

Toewijzing

Bedrag

Sleutel

Toewijzing

 

AT

8 488 511

3 845 782

83 879

1 321 372

8 196 234

0

8 196 234

3 169 093

219 775

0

219 775

4 651

36 400

16,66

3 822 008

12 162 906

BE

11 183 350

5 066 698

30 528

480 917

8 573 821

0

8 573 821

3 315 088

1 068 434

232 789 000

233 857 434

4 948 770

34 000

17,84

4 091 797

17 903 270

BG

7 282 041

3 299 182

110 900

1 747 038

1 705 825

0

1 705 825

659 561

18 536

25 185 000

25 203 536

533 344

5 400

112,33

25 763 168

32 002 293

CH

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

CY

862 011

390 540

9 251

145 734

1 587 211

107 000

1 694 211

655 071

28 934

6 564 000

6 592 934

139 516

20 500

29,59

6 786 396

8 117 257

CZ

10 516 125

4 764 407

78 866

1 242 401

3 689 113

0

3 689 113

1 426 404

58 642

0

58 642

1 241

14 500

41,83

9 594 559

17 029 012

DE

82 020 688

37 160 068

357 137

5 626 095

66 232 970

1 146 000

67 378 970

26 052 237

4 448 191

296 037 000

300 485 191

6 358 712

32 299

18,78

4 307 288

79 504 401

DK

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EE

1 286 479

582 849

45 227

712 475

466 960

61 000

527 960

204 137

23 760

48 479 000

48 502 760

1 026 390

12 700

47,76

10 954 418

13 480 269

ES

46 006 414

20 843 540

505 991

7 971 031

24 450 017

3 591 000

28 041 017

10 842 125

592 192

398 332 000

398 924 192

8 441 827

22 700

26,72

6 128 683

54 227 207

FI

5 426 674

2 458 594

338 432

5 331 428

3 725 547

250 000

3 975 547

1 537 155

195 622

115 452 000

115 647 622

2 447 275

35 600

17,04

3 907 896

15 682 348

FR

65 633 194

29 735 595

632 834

9 969 228

48 440 037

906 000

49 346 037

19 079 761

1 767 360

322 251 000

324 018 360

6 856 709

31 100

19,50

4 473 348

70 114 640

GR

11 290 067

5 115 047

131 957

2 078 760

5 992 242

66 000

6 058 242

2 342 434

72 187

135 314 000

135 386 187

2 864 972

17 200

35,27

8 088 437

20 489 650

HR

4 398 150

1 992 614

87 661

1 380 951

4 526 664

5 000

4 531 664

1 752 179

6 915

21 862 000

21 868 915

462 779

10 300

58,89

13 506 904

19 095 426

HU

9 906 000

4 487 985

93 024

1 465 432

1 327 200

0

1 327 200

513 165

61 855

0

61 855

1 309

9 800

61,90

14 196 032

20 663 922

IE

4 582 769

2 076 257

69 797

1 099 534

3 139 829

0

3 139 829

1 214 022

113 409

45 078 000

45 191 409

956 317

35 700

16,99

3 896 950

9 243 080

IS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IT

59 394 207

26 908 977

301 336

4 747 041

21 435 519

1 754 000

23 189 519

8 966 282

844 974

499 885 000

500 729 974

10 596 188

25 700

23,60

5 413 273

56 631 761

LI

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LT

2 971 905

1 346 443

65 300

1 028 692

504 461

0

504 461

195 051

15 425

42 661 000

42 676 425

903 096

11 000

55,15

12 647 374

16 120 656

LU

537 039

243 309

2 586

40 738

365 944

0

365 944

141 493

615 287

0

615 287

13 020

83 600

7,26

1 664 128

2 102 689

LV

2 017 526

914 055

64 562

1 017 066

1 465 671

676 000

2 141 671

828 082

31 460

67 016 000

67 047 460

1 418 824

10 900

55,65

12 763 405

16 941 431

MT

421 230

190 841

316

4 978

335 863

0

335 863

129 862

16 513

5 578 000

5 594 513

118 388

16 300

37,21

8 535 037

8 979 107

NL

16 779 575

7 602 108

41 540

654 399

23 172 904

0

23 172 904

8 959 858

1 563 499

491 695 000

493 258 499

10 438 081

35 800

16,94

3 886 065

31 540 510

NO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PL

38 533 299

17 457 791

312 679

4 925 731

4 219 070

9 000

4 228 070

1 634 793

68 306

57 738 000

57 806 306

1 223 267

9 900

61,27

14 052 637

39 294 220

PT

10 487 289

4 751 342

92 212

1 452 643

5 534 972

0

5 534 972

2 140 110

116 259

67 507 000

67 623 259

1 431 008

15 600

38,88

8 918 020

18 693 124

RO

21 305 097

9 652 429

238 391

3 755 444

1 239 298

0

1 239 298

479 177

28 523

38 918 000

38 946 523

824 166

6 200

97,84

22 438 889

37 150 105

SE

9 555 893

4 329 367

438 576

6 909 023

5 757 921

1 320 000

7 077 921

2 736 695

144 369

181 636 000

181 780 369

3 846 742

43 000

14,11

3 235 375

21 057 201

SI

2 058 821

932 764

20 273

319 367

513 394

0

513 394

198 505

9 015

16 198 000

16 207 015

342 964

17 200

35,27

8 088 437

9 882 037

SK

5 410 836

2 451 419

49 036

772 480

330 166

0

330 166

127 659

20 894

0

20 894

442

13 200

45,95

10 539 478

13 891 478

UK

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

438 355 190

198 600 000

4 202 290

66 200 000

246 928 853

9 891 000

256 819 853

99 300 000

12 150 336

3 116 175 000

3 128 325 336

66 200 000

606 599

1 010

231 700 000

662 000 000

Aandeel begrotingsmiddelen

198 600 000

66 200 000

99 300 000

66 200 000

231 700 000

662 000 000


Top