EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0331

Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles 2020” ) en tot intrekking van de Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG van de Raad

OJ L 103, 5.4.2014, p. 1–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020; opgeheven door 32021R0840

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/331/oj

5.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 103/1


VERORDENING (EU) Nr. 331/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles 2020”) en tot intrekking van de Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 133,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie en de lidstaten hebben zich ten doel gesteld de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor het gebruik van de euro als munteenheid. Die maatregelen omvatten de bescherming van de euro tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, en vergroten aldus de doeltreffendheid van de economie van de Unie en zorgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

(2)

Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad (3) voorziet in de uitwisseling van informatie, samenwerking en wederzijdse bijstand waardoor een geharmoniseerd kader wordt geschapen voor de bescherming van de euro. De werking van die verordening werd bij Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad (4) uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, teneinde in de hele Unie een gelijkwaardig niveau van bescherming van de euro te bieden.

(3)

Acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie en personeel en van technische en wetenschappelijke bijstand en gespecialiseerde opleiding dragen wezenlijk bij tot de bescherming van de munteenheid van de Unie tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude en derhalve tot het realiseren van een hoog en gelijkwaardig beschermingsniveau in de hele Unie, terwijl wordt aangetoond dat de Unie in staat is om ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit aan te pakken.

(4)

Het programma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (Pericles) draagt bij tot de bewustmaking van burgers van de Unie en verbetert de bescherming van de euro, in het bijzonder door de voortdurende verspreiding van resultaten van door dat programma ondersteunde acties.

(5)

Eerdere steun voor dergelijke acties, door middel van de Besluiten 2001/923/EG (5) en 2001/924/EG (6) van de Raad, naderhand gewijzigd en verlengd bij de Besluiten 2006/75/EG (7), 2006/76/EG (8), 2006/849/EG (9) en 2006/850/EG (10) van de Raad, heeft het mogelijk gemaakt om de acties van de Unie en de lidstaten op het gebied van de bescherming van de euro tegen valsemunterij te versterken. Zowel in de periode 2002-2006 als de periode 2007-2013 werden de doelstellingen van Pericles verwezenlijkt.

(6)

In de effectbeoordeling die zij in 2011 heeft uitgevoerd om te beoordelen of Pericles zou moeten worden voortgezet, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat Pericles moet worden verlengd met verbeterde doelstellingen en methoden.

(7)

In de effectbeoordeling werd geadviseerd om de acties op het niveau van de Unie en de lidstaten ter bescherming van de euro tegen valsemunterij voort te zetten en verder te ontwikkelen, ook gelet op de nieuwe uitdagingen die de begrotingsdiscipline met zich brengt. In het kader van het nieuwe programma, Pericles 2020, kunnen door de deelnemende lidstaten ingediende voorstellen deelnemers uit derde landen omvatten, wanneer hun deelname voor de bescherming van de euro van belang is.

(8)

Er dient voor te worden gezorgd dat Pericles 2020 in overeenstemming is met andere relevante programma’s en acties en deze aanvult. Voor de toepassing van Pericles 2020 dient de Commissie derhalve, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde raadgevend comité, het nodige overleg te plegen met de belangrijkste betrokken actoren (met name de door de lidstaten aangewezen bevoegde nationale autoriteiten, de Europese Centrale Bank, en Europol) ter evaluatie van de behoeften op het gebied van de bescherming van de euro, in het bijzonder met betrekking tot uitwisselingen, bijstand en opleiding.

(9)

Pericles 2020 moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11). Overeenkomstig die verordening mag een subsidie niet uitsluitend bedoeld zijn om apparatuur aan te schaffen. Een subsidie is bedoeld om een actie die beoogt bij te dragen tot de verwezenlijking van een beleidsdoelstelling van de Unie, financieel te ondersteunen.

(10)

Het belang van de euro als een mondiale munteenheid vereist een adequate mate van bescherming op internationaal niveau, hetgeen kan worden bereikt door middelen beschikbaar te stellen voor de aanschaf van apparatuur die door agentschappen van derde landen kan worden gebruikt bij onderzoek naar vervalsing van de euro.

(11)

De met de belanghebbenden uitgevoerde evaluatie van het Pericles-programma toont de toegevoegde waarde van dat programma aan, in de zin van een hoog niveau van samenwerking tussen lidstaten en met derde landen, alsook de complementariteit met op nationaal niveau ondernomen acties; een grotere effectiviteit is hiervan het resultaat. Samen met de intensivering van grensoverschrijdende samenwerking, uitwisseling en bijstand zal de voortzetting van Pericles op het niveau van de Unie naar verwachting een wezenlijke bijdrage leveren tot de handhaving en verdere verbetering van het hoge niveau van bescherming van de euro. Vergeleken met eventuele individuele nationale initiatieven zullen de gezamenlijk opgezette acties en opdrachten tegelijkertijd voor algehele besparingen zorgen.

(12)

De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van Pericles 2020 indienen, alsmede een definitief evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

(13)

Deze verordening is in overeenstemming met de beginselen van toegevoegde waarde en evenredigheid. Pericles 2020 moet de samenwerking bevorderen tussen de lidstaten onderling en tussen de Commissie en de lidstaten, met het oog op de bescherming van de euro tegen valsemunterij, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten en met een efficiënter gebruik van middelen dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn. Optreden op het niveau van de Unie is noodzakelijk en gerechtvaardigd, omdat dit de lidstaten duidelijk ondersteunt bij de collectieve bescherming van de euro en het gebruik aanmoedigt van gemeenschappelijke Unie-structuren ter versterking van de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten.

(14)

De looptijd van Pericles 2020 moet worden vastgesteld op zeven jaar teneinde de duur ervan in overeenstemming te brengen met de looptijd van het meerjarig financieel kader, die is vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (12).

(15)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Pericles 2020 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De Commissie dient jaarlijkse werkprogramma’s vast te stellen waarin de prioriteiten, de verdeling van de begrotingsmiddelen en de beoordelingscriteria voor de subsidies voor acties zijn bepaald. De Commissie dient met de lidstaten de toepassing van deze verordening te bespreken in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde comité. De uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, waarin een verhoging van de cofinanciering noodzakelijk is om de lidstaten meer financiële flexibiliteit te bieden opdat zij de projecten ter bescherming en vrijwaring van de euro naar tevredenheid kunnen uitvoeren en voltooien, moeten een onderdeel zijn van de jaarlijkse werkprogramma’s.

(16)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van Pericles 2020 vastgesteld die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag moeten vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (13).

(17)

Om te zorgen voor een mate van flexibilteit in de toewijzing van de middelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de indicatieve toewijzing van die middelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(18)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd middels proportionele maatregelen, met inbegrip van voorkoming, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen en, in voorkomend geval, admnistratieve en financiële sancties.

(19)

De Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG moeten worden ingetrokken. Er moeten evenwel overgangsmaatregelen worden getroffen om aan de financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die besluiten, te voldoen.

(20)

Het is passend te zorgen voor een soepele overgang zonder onderbreking tussen Pericles en Pericles 2020 en het is passend om de duur van Pericles 2020 in overeenstemming te brengen met Verordening (EU) nr. 1311/2013. Derhalve dient Pericles 2020 van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Het meerjarig actieprogramma om acties te bevorderen ter bescherming en beveiliging van de euro tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude „Pericles 2020” („het programma”) wordt vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Toegevoegde waarde

Het programma behelst en bevordert actief een nauwere transnationale samenwerking ter bescherming van de euro binnen de Unie en daarbuiten en met de handelspartners van de Unie, waarbij eveneens aandacht wordt besteed aan die lidstaten of derde landen waar de euro volgens de desbetreffende verslagen die door de bevoegde autoriteiten zijn opgesteld, het vaakst wordt vervalst. Dergelijke samenwerking draagt bij tot de effectiviteit bescherming van de euro door middel van het uitwisselen van beste praktijken, gemeenschappelijke normen en gezamenlijke gespecialiseerde opleidingen.

Artikel 3

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma bestaat in het voorkomen en bestrijden van valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, teneinde het concurrentievermogen van de economie van de Unie te versterken en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen.

Artikel 4

Specifieke doelstelling

Het programma heeft specifiek als doel eurobankbiljetten en -munten tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude te beschermen door de maatregelen van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen en de bevoegde nationale en uniale autoriteiten bij te staan bij hun inspanningen om onderling en met de Commissie een nauwe en regelmatige samenwerking en een uitwisseling van beste praktijken te ontwikkelen, waarbij in voorkomend geval ook derde landen en internationale organisaties worden betrokken.

De verwezenlijking van die doelstelling wordt beoordeeld aan de hand van onder meer de effectiviteit van het optreden van financiële, technische, rechtshandhavings-, en justitiële autoriteiten; deze effectiviteit wordt afgemeten aan het aantal opgespoorde vervalsingen, ontmantelde illegale werkplaatsen, aangehouden personen en opgelegde sancties.

Artikel 5

Voor financiering in aanmerking komende organen

De organen die uit hoofde van het programma voor financiering in aanmerking komen zijn de bevoegde nationale autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1338/2001.

Artikel 6

Deelname aan het programma

1.   De landen die deelnemen zijn de lidstaten die de euro als munteenheid hebben aangenomen.

2.   De door de lidstaten ingediende voorstellen als bedoeld in lid 1 kunnen deelnemers uit derde landen omvatten, wanneer dit van belang is voor de verwezenlijking van de in respectievelijk artikel 3 en 4 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma.

Artikel 7

Doelgroepen en gezamenlijke acties

1.   Het programma is bedoeld voor de volgende groepen:

a)

personeel van instanties die betrokken zijn bij de opsporing en bestrijding van valsemunterij, in het bijzonder de politiediensten en de financiële autoriteiten, overeenkomstig hun specifieke nationale bevoegdheden;

b)

het personeel van inlichtingendiensten;

c)

vertegenwoordigers van de nationale centrale banken, de munten, commerciële banken en andere financiële intermediairs, met name wat betreft de verplichtingen van de financiële instellingen;

d)

magistraten en op dit gebied gespecialiseerde juristen en leden van de rechterlijke macht;

e)

alle overige betrokken gespecialiseerde groepen, zoals de kamers van koophandel en industrie of vergelijkbare structuren die toegang kunnen verschaffen tot het midden- en kleinbedrijf, detailhandelaren en geldtransportbedrijven.

2.   Acties uit hoofde van het programma kunnen gezamenlijk worden georganiseerd door de Commissie en andere partners met relevante deskundigheid, zoals:

a)

de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank (ECB);

b)

de nationale analysecentra (NAC) en de nationale centra voor de analyse van muntstukken (NCAM);

c)

het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en de munten;

d)

Europol, Eurojust en Interpol;

e)

de nationale centra voor de bestrijding van valsemunterij waarin voorzien is bij artikel 12 van het Internationale Verdrag van Genève van 20 april 1929 (14) ter bestrijding van de valsemunterij, alsmede andere diensten die gespecialiseerd zijn in de preventie, opsporing en rechtshandhaving met betrekking tot valsemunterij;

f)

de betrokken gespecialiseerde organen op het gebied van reprografie- en legaliseringstechniek, drukkers en graveurs;

g)

andere dan de onder a) tot en met f) bedoelde organen met een bijzondere deskundigheid, eventueel ook in derde landen en met name in toetredende staten en kandidaat-lidstaten; en

h)

private entiteiten die technische kennis hebben ontwikkeld en die kennis hebben aangetoond of gespecialiseerde teams voor het opsporen van vervalste bankbiljetten en munten.

Artikel 8

Subsidiabele acties

1.   Het programma houdt rekening met de transnationale en multidisciplinaire aspecten van de bestrijding van valsemunterij en bevordert beste praktijken, die aan de nationale bijzonderheden van iedere lidstaat worden aangepast.

2.   Uit hoofde van het programma wordt, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de in artikel 11 bedoelde jaarlijkse werkprogramma’s, financiële steun verleend voor de volgende acties:

a)

de uitwisseling en verspreiding van informatie, in het bijzonder door het organiseren van workshops, bijeenkomsten en seminars, met inbegrip van opleiding, doelgerichte plaatsing en uitwisseling van personeel van bevoegde nationale autoriteiten en andere soortgelijke acties. De uitwisseling van informatie heeft onder meer betrekking op:

methoden voor het toezicht op en de analyse van de economische en financiële gevolgen van valsemunterij;

de werking van databanken en systemen voor vroegtijdige waarschuwing;

het gebruik van computerondersteunde opsporingsinstrumenten;

de onderzoeks- en opsporingsmethoden;

wetenschappelijke bijstand, in het bijzonder wetenschappelijke databanken en technologiebewaking/follow-up van nieuwe ontwikkelingen;

de bescherming van de euro buiten de Unie;

onderzoeksacties;

de terbeschikkingstelling van gespecialiseerde operationele deskundigheid;

b)

technische, wetenschappelijke en operationele bijstand, die noodzakelijk wordt geacht in het kader van het programma, waaronder met name:

alle passende maatregelen waarbij op het niveau van de Unie leermiddelen worden ontwikkeld, zoals een handboek over de wetgeving van de Unie, informatiebulletins, praktische handleidingen, glossaria en lexicons, databanken, met name op het gebied van wetenschappelijke bijstand of technologiebewaking of ondersteunende computertoepassingen, zoals software;

relevante studies met een multidisciplinair en grensoverschrijdend karakter;

de ontwikkeling van instrumenten en methoden voor technische ondersteuning ter bevordering van opsporingsacties op het niveau van de Unie;

financiële steun voor samenwerking bij operaties waarbij minstens twee staten zijn betrokken, mits dergelijke steun niet beschikbaar is in het kader van andere programma’s van Europese instellingen en organen;

c)

subsidies voor de financiering van de aanschaf van apparatuur die in de bestrijding van valsemunterij gespecialiseerde autoriteiten gebruiken voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, in overeenstemming met artikel 10, lid 3.

HOOFDSTUK II

FINANCIEEL KADER

Artikel 9

Financiële middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 7 344 000 EUR (in lopende prijzen).

2.   Binnen de financiële middelen voor het programma worden bedragen toegewezen aan in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties overeenkomstig de in de bijlage vastgelegde indicatieve toewijzing van middelen.

De Commissie wijkt niet meer dan 10 % af van die indicatieve toewijzing van middelen. Mocht het nodig zijn die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlage vervatte indicatieve toewijzing van middelen te wijzigen.

3.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader.

Artikel 10

Soorten financiële ondersteuning en cofinanciering

1.   De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   Financiële steun uit hoofde van het programma voor de in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties wordt verstrekt in de vorm van:

a)

subsidies; of

b)

openbare aanbestedingen.

3.   De aanschaf van apparatuur is niet het enige bestanddeel van de subsidieovereenkomst.

4.   Het cofinancieringspercentage voor subsidies die uit hoofde van het programma worden verleend bedraagt niet meer dan 75 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, die in de in artikel 11 bedoelde jaarlijkse werkprogramma’s worden vastgelegd, bedraagt het cofinancieringspercentage niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.

5.   Wanneer de subsidiabele, in artikel 8, lid 2, vermelde acties gezamenlijk door de Commissie en de ECB, Eurojust, Europol of Interpol worden georganiseerd, worden de daaruit voortvloeiende kosten onder hen verdeeld. In elk geval draagt elk van hen de reis- en verblijfkosten van zijn eigen gastsprekers.

Artikel 11

Jaarlijkse werkprogramma’s

Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma’s vast.

Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de in respectievelijk artikel 3 en 4 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma door het volgende uiteen te zetten:

a)

de uit te voeren acties, in overeenstemming met zulke algemene en specifieke doelstellingen, met inbegrip van de indicatieve toewijzing van middelen en de wijze van uitvoering;

b)

voor subsidies: de belangrijkste selectiecriteria en het maximale cofinancieringspercentage.

Financiële middelen die uit hoofde van het programma worden toegewezen aan voorlichtingsactiviteiten dragen tevens bij tot de institutionele voorlichting over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze verband houden met de in artikel 3 vermelde algemene doelstelling van het programma.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (16), onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van dit programma gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de uit de uitvoering van deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en -besluiten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden uit te voeren.

HOOFDSTUK III

MONITORING, EVALUATIE EN GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN

Artikel 13

Toezicht en evaluatie

1.   Het programma wordt door de Commissie in samenwerking met de lidstaten uitgevoerd door middel van regelmatige raadplegingen tijdens de verschillende uitvoeringsfasen van het programma, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde comité en rekening houdend met de relevante maatregelen die worden genomen door andere bevoegde entiteiten, waaronder met name de ECB en Europol.

2.   De Commissie streeft ernaar consistentie en complementariteit te waarborgen tussen het programma en andere relevante programma’s en acties op het niveau van de Unie.

3.   De Commissie verstrekt jaarlijkse informatie over de resultaten van het programma aan het Europees Parlement en de Raad. Deze informatie betreft onder meer de consistentie en complementariteit met andere relevante programma’s en acties op het niveau van de Unie. De Commissie verspreidt bij voortduring de resultaten van de uit hoofde van het programma ondersteunde acties. Alle deelnemende landen en andere begunstigden verstrekken de Commissie alle gegevens en informatie die nodig zijn voor het toezicht op en de evaluatie van het programma.

4.   De Commissie voert een evaluatie van het programma uit. Voor 31 december 2017 presenteert de Commissie een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (wat de resultaten en het effect betreft), het efficiënt en kosteneffectief gebruik van middelen en de toegevoegde waarde ervan voor de Unie. Dit evaluatieverslag wordt opgesteld om een besluit over de verlenging, wijziging of opschorting van de maatregelen te onderbouwen. Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of vereenvoudiging mogelijk is en worden de interne en externe samenhang, de blijvende relevantie van alle doelstellingen en de bijdrage van de maatregelen tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei onderzocht. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van evaluaties van het langetermijneffect van de eerdere maatregelen.

5.   De langetermijneffecten en de duurzaamheid van de effecten van het programma worden mede geëvalueerd om op grond daarvan een besluit te nemen over de eventuele verlenging, wijziging of opschorting van een volgend programma.

6.   Bovendien legt de Commissie uiterlijk op 31 december 2021 een eindverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

Artikel 14

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Intrekking

De Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG worden ingetrokken.

Op financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die besluiten, blijven die besluiten evenwel van toepassing totdat aan die verplichtingen is voldaan.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 137 van 12.5.2012, blz. 7.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.

(3)  Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6).

(4)  Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 11).

(5)  Besluit 2001/923/EG van de Raad van 17 december 2001 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 50).

(6)  Besluit 2001/924/EG van de Raad van 17 december 2001 houdende uitbreiding van de werking van het besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding, voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 55).

(7)  Besluit 2006/75/EG van de Raad van 30 januari 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 40).

(8)  Besluit 2006/76/EG van de Raad van 30 januari 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/75/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 42).

(9)  Besluit 2006/849/EG van de Raad van 20 november 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 28).

(10)  Besluit 2006/850/EG van de Raad van 20 november 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/849/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 30).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(13)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(14)  Volkenbond, Recueil des Traités, nr. 2623 (1931), blz. 372.

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

Indicatieve toewijzing van middelen voor de in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties

Binnen de financiële middelen voor het programma als bepaald in artikel 9 wordt ten minste 90 % van de begroting toegewezen aan de volgende in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties:

uitwisseling en verspreiding van informatie;

technische, wetenschappelijke en operationele bijstand;

subsidies voor de financiering van de aanschaf van apparatuur voor in de bestrijding van valsemunterij gespecialiseerde autoriteiten.


Top