EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0231

Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)

OJ L 77, 15.3.2014, p. 11–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/231/oj

15.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/11


VERORDENING (EU) Nr. 231/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar Mededeling van 29 juni 2011 met als titel „Een begroting voor Europa 2020”, legt de Commissie het kader vast voor de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, inclusief het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II).

(2)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad (4) verstreek op 31 december 2013, en het externe optreden van de Unie doeltreffender moet worden gemaakt, moet voor de periode van 2014 tot en met 2020 een kader voor de planning en de uitvoering van de externe steun behouden blijven. Het uitbreidingsbeleid van de Unie moet nog steeds worden ondersteund door een specifiek instrument ter financiering van extern optreden. Derhalve moet IPA II worden vastgesteld.

(3)

Artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat elke Europese staat die de beginselen van menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de rechten van de mens, met inbegrip van de rechten van mensen die tot een minderheid behoren, eerbiedigt, kan verzoeken lid te worden van de Unie. Een Europese staat die het lidmaatschap van de Unie heeft aangevraagd, kan alleen lid worden als vaststaat dat hij voldoet aan de lidmaatschapscriteria die de Europese Raad van Kopenhagen in juni 1993 heeft vastgesteld (de „criteria van Copenhagen”) en op voorwaarde dat de toetreding de capaciteit van de Unie om het nieuwe lid te integreren niet te boven gaat. Die criteria hebben betrekking op stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden, het bestaan van een functionerende markteconomie, de capaciteit om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te kunnen bieden, garanderen en op het vermogen om niet alleen de rechten maar ook de plichten die uit de verdragen voortvloeien, aan te nemen, zoals het nastreven van de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie.

(4)

De op consolidatie, conditionaliteit en communicatie gebaseerde uitbreidingsstrategie, in combinatie met de capaciteit van de Unie om nieuwe leden op te nemen, blijft de grondslag vormen voor een nieuwe consensus over uitbreiding. Het toetredingsproces is gebaseerd op objectieve criteria en op de toepassing van het beginsel dat alle verzoekende staten, die beoordeeld moeten worden op basis van hun eigen verdiensten, gelijk worden behandeld. Vooruitgang in de richting van toetreding hangt af van de vraag of elke verzoekende staat de waarden van de Unie eerbiedigt en van zijn vermogen om de hervormingen door te voeren die nodig zijn om zijn systemen op het vlak van beleid, instellingen, wetten, administratie en economie af te stemmen op de regels, de normen, het beleid en de praktijken van de Unie.

(5)

Het uitbreidingsproces versterkt vrede, democratie en stabiliteit in Europa en brengt de Unie in een betere positie om mondiale uitdagingen het hoofd te bieden. De transformerende kracht van het uitbreidingsproces is een aanjager van verreikende politieke en economische hervormingen in de uitbreidingslanden, die ook de Unie als geheel ten goede komen.

(6)

De Europese Raad heeft de status van kandidaat-lidstaat toegekend aan IJsland, Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Turkije en Servië. Hij heeft het Europese perspectief van de Westelijke Balkan bevestigd. Onverminderd de standpunten over de status of eventuele toekomstige beslissingen die de Europese Raad of de Raad moeten nemen, kunnen landen die een dergelijk Europees perspectief genieten, maar niet de status van kandidaat-lidstaat, voor het uitsluitende doel van deze verordening worden beschouwd als potentiële kandidaat. Financiële steun uit hoofde van deze verordening moet worden toegekend aan alle begunstigden die worden vermeld in bijlage I.

(7)

Steun uit hoofde van deze verordening dient te worden verleend overeenkomstig het door de Europese Raad en de Raad vastgestelde uitbreidingsbeleidskader, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de Mededeling over de uitbreidingsstrategie en de voortgangsverslagen in het jaarlijks uitbreidingspakket van de Commissie, en met de resoluties ter zake van het Europees Parlement. Steun dient tevens te worden verleend ter naleving van de overeenkomsten die door de Unie met de in bijlage I vermelde begunstigden zijn gesloten en in overeenstemming met de Europese partnerschappen en toetredingspartnerschappen. Steun moet voornamelijk toegespitst zijn op een aantal geselecteerde beleidsterreinen waarmee de in bijlage I vermelde begunstigden hun democratische instellingen en rechtsstaat kunnen versterken, justitie en het openbaar bestuur kunnen hervormen, de grondrechten kunnen naleven en gendergelijkheid, tolerantie, sociale inclusie en niet-discriminatie kunnen ondersteunen. Steun moet gericht blijven op het steunen van hun inspanningen om de regionale, macro-regionale en grensoverschrijdende samenwerking alsmede de territoriale ontwikkeling te verbeteren, onder andere door het uitvoeren van macroregionale strategieën van de Unie. Ook hun economische en sociale ontwikkeling moet worden gestimuleerd, waarbij moet worden gestreefd naar een agenda voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei („Europa 2020-strategie”) en om zich geleidelijk aan te passen aan de criteria van Kopenhagen. De financiële steun moet beter worden afgestemd op de algemene vooruitgang die met de tenuitvoerlegging van de pretoetredingsstrategie is geboekt.

(8)

Teneinde rekening te houden met wijzigingen in het beleidskader van de toetredingen of met significante ontwikkelingen in de in bijlage I vermelde begunstigden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing en actualisering van de in bijlage II vermelde thematische steunprioriteiten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(9)

Het versterken van de rechtsstaat, waaronder de bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit, en goed bestuur, waaronder het hervormen van de overheidsadministratie, blijven voor de meeste in bijlage I vermelde begunstigden belangrijke uitdagingen die voor die begunstigden van wezenlijk belang zijn om nader tot de Unie te kunnen komen en later volledig de verplichtingen van het lidmaatschap van de Unie te kunnen vervullen. Gezien de lange termijn waarop de hervormingen op die gebieden worden doorgevoerd en de behoefte om staten van dienst op te bouwen, moet de financiële steun uit hoofde van deze verordening zo spoedig mogelijk gaan naar de vereisten waaraan de in bijlage I vermelde begunstigden moeten voldoen.

(10)

De in bijlage I vermelde begunstigden moeten beter voorbereid zijn op wereldwijde uitdagingen als duurzame ontwikkeling en klimaatverandering, en moeten zich aansluiten bij de inspanningen van de Unie om die problemen aan te pakken. Steun van de Unie uit hoofde van deze verordening moet ook bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstelling dat het klimaatgerelateerde deel van de Unie-begroting, wordt verhoogd tot minstens 20 %.

(11)

Tevens moet de Unie, op basis van de ervaringen van haar lidstaten, de overgang naar de toetreding ondersteunen ten gunste van alle in bijlage I vermelde begunstigden. Deze samenwerking moet met name gericht zijn op het delen van ervaringen die de lidstaten in het hervormingsproces hebben opgedaan.

(12)

De Commissie en de lidstaten moeten zorgen voor naleving, samenhang en complementariteit van hun steun, met name door regelmatig overleg te plegen en frequent informatie uit te wisselen in de verschillende fasen van de steuncyclus. De noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om de coördinatie en de complementariteit te verbeteren, onder meer door regelmatig overleg met andere donoren. De rol van het maatschappelijk middenveld moet worden versterkt, zowel in programma's die via overheidsinstanties worden uitgevoerd als in zijn hoedanigheid van directe begunstigde van steun van de Unie.

(13)

De prioritering van acties om doelstellingen te bereiken op de betrokken beleidsterreinen die uit hoofde van deze verordening zullen worden ondersteund, moet door de Commissie worden vastgesteld in indicatieve strategiedocumenten voor de duur van het meerjarig financieel kader van de Unie voor de periode van 2014 tot en met 2020, in partnerschap met de in bijlage I vermelde begunstigden, op basis van hun specifieke behoeften en de uitbreidingsagenda en in overeenstemming met de in deze verordening omschreven algemene en specifieke doelstellingen, met inachtneming van de nationale strategieën ter zake. In de strategiedocumenten moet ook staan welke beleidsterreinen steun moeten krijgen en, onverminderd de prerogatieven van het Europees Parlement en de Raad, hoe de Uniemiddelen worden toegewezen per beleidsterrein, uitgesplitst naar jaar, inclusief een schatting van de klimaatgerelateerde uitgaven. De nodige soepelheid dient ingebouwd te worden om tegemoet te komen aan dringende behoeften en om stimulansen te geven om de prestaties te verbeteren. De strategiedocumenten moeten de samenhang en consistentie waarborgen met de inspanningen van de in bijlage I vermelde begunstigden zoals die tot uitdrukking komen in hun nationale begrotingen en moeten rekening houden met de steun die andere donoren bieden. Om rekening te kunnen houden met interne en externe ontwikkelingen, moeten de strategiedocumenten worden geëvalueerd en indien nodig worden herzien.

(14)

Het is in het belang van de Unie dat de in bijlage I vermelde begunstigden worden ondersteund bij hun inspanningen om te hervormen met het oog op lidmaatschap van de Unie. Het beheer van de steun moet uitgesproken resultaatgericht zijn en landen stimuleren die hun engagement ten aanzien van hervormingen in de praktijk brengen door een efficiënte uitvoering van pretoetredingssteun en vorderingen maken bij het vervullen van de lidmaatschapscriteria.

(15)

De steun moet gebruik blijven maken van de structuren en instrumenten die in het pretoetredingsproces hun waarde al bewezen hebben. De overgang van direct beheer van de pretoetredingsfondsen door de Commissie naar indirect beheer door de in bijlage I vermelde begunstigden moet geleidelijk verlopen en overeenstemmen met de capaciteit van elk van deze begunstigden. Volgens het beginsel van participerende democratie, moet de Commissie aanmoedigen dat er in de in bijlage I vermelde begunstigden parlementair toezicht wordt uitgeoefend op de steun die die begunstigden ontvangen.

(16)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden houden verband met de strategiedocumenten, programmeringsdocumenten en de specifieke voorschriften waarbij de eenvormige voorwaarden worden vastgesteld, en moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5). Gezien de aard van deze uitvoeringshandelingen, met name het beleidssturende karakter en de financiële gevolgen, moet in beginsel de onderzoeksprocedure worden gevolgd voor de vaststelling ervan, behalve in het geval van maatregelen van beperkte financiële omvang. Bij het vaststellen van de eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening moet rekening worden gehouden met de lessen die zijn getrokken uit het beheer en de uitvoering van in het verleden verleende pretoetredingssteun. Die eenvormige voorwaarden moeten worden gewijzigd indien ontwikkelingen dat vergen.

(17)

Het comité dat bij deze verordening wordt opgericht, moet bevoegd zijn voor rechtshandelingen en vastleggingen onder Verordening (EG) nr. 1085/2006 en voor de uitvoering van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad (6).

(18)

Deze verordening legt voor de periode waarin zij van toepassing is, de financiële middelen vast, die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (7).

(19)

De Unie moet er, voor een zo groot mogelijke impact van haar externe optreden, op toezien dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt. Dit moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de instrumenten van de Unie voor extern optreden, en door middel van het tot stand brengen van synergieën tussen IPA II, andere instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden en andere beleidsonderdelen van de Unie. Dit moet leiden tot wederzijdse versterking van de programma's die uit de instrumenten ter financiering van extern optreden voortkomen.

(20)

Bij Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8) zijn gemeenschappelijke voorschriften en procedures vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.

(21)

Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(22)

Er moet voor een vlotte en naadloze overgang tussen het instrument voor pretoetredingssteun („IPA”), ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 en IPA II worden gezorgd, en de periode waarin deze verordening van toepassing is moet worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (9). Derhalve dient de onderhavige verordening met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Algemene doelstelling

Het instrument voor pretoetredingssteun voor de periode van 2014 tot en met 2020 („IPA II”) moet de in bijlage I vermelde begunstigden ondersteunen bij de bepaling en de tenuitvoerlegging van de politieke, institutionele, wettelijke, administratieve, sociale en economische hervormingen die voor die begunstigden nodig zijn om te voldoen aan de waarden van de Unie, en om zich geleidelijk aan te passen aan de regels, de normen, het beleid en de praktijken van de Unie met het oog op lidmaatschap van de Unie.

Door middel van dergelijke steun moet het IPA II bijdragen aan stabiliteit, veiligheid en welvaart in de in bijlage I vermelde begunstigden.

Artikel 2

Specifieke doelstellingen

1.   De steun uit hoofde van deze verordening is gericht op de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen, afhankelijk van de behoeften en de uitbreidingsagenda van iedere in bijlage I vermeld begunstigde:

a)

steun voor politieke hervormingen, onder meer via:

i)

het versterken van de democratie en de democratische instellingen, met inbegrip van een onafhankelijke en doeltreffende rechterlijke macht, en van de rechtstaat, met inbegrip van de tenuitvoerlegging ervan;

ii)

het bevorderen en beschermen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, verbetering van de eerbiediging van de rechten van personen die behoren tot minderheden, met inbegrip van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen, non-discriminatie en verdraagzaamheid, evenals vrijheid van de media en eerbiediging van culturele verscheidenheid;

iii)

regionale samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap;

iv)

het stimuleren van verzoening, vredesopbouw en maatregelen om het vertrouwen te vergroten;

v)

het bestrijden van corruptie en georganiseerde misdaad;

vi)

het versterken van overheidsdiensten en een goed bestuur op alle niveaus;

vii)

capaciteitsopbouwende maatregelen ter verbetering van de wetshandhaving, het grensbeheer en de uitvoering van het migratiebeleid, inclusief het beheer van de migratiestromen;

viii)

het ontwikkelen van het maatschappelijk middenveld;

ix)

het verbeteren van de sociale dialoog en het versterken van de capaciteiten van sociale partners;

b)

steun voor economische, sociale en territoriale ontwikkeling, met het oog op slimme, duurzame en inclusieve groei, onder meer door:

i)

te voldoen aan de Unie-normen op het vlak van economie, met inbegrip van een functionerende markteconomie, evenals begrotingsbeheer en economisch bestuur;

ii)

de nodige economische hervormingen door te voeren om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie, het hoofd te bieden en tegelijk bij te dragen aan de verwezenlijking van sociale en milieudoelstellingen;

iii)

de werkgelegenheid en de arbeidsmobiliteit te stimuleren, in te zetten op het creëren van banen van hoge kwaliteit, en het menselijk kapitaal te ontwikkelen;

iv)

het bevorderen van sociale en economische inclusie, in het bijzonder van minderheden en kwetsbare groepen, zoals mensen met een handicap, vluchtelingen en ontheemden;

v)

het stimuleren van een inclusief en geïntegreerd onderwijsstelsel en behoud en herstel van cultureel erfgoed;

vi)

het fysieke kapitaal te ontwikkelen, zoals verbetering van de infrastructuur, en verbindingen met regionale netwerken en netwerken van de Unie;

vii)

de capaciteit voor onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie te versterken;

c)

het versterken van het vermogen op alle niveaus van de in bijlage I vermelde begunstigden om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Unie, door steun te verlenen aan de geleidelijke aanpassing aan en goedkeuring, tenuitvoerlegging en handhaving van het acquis van de Unie, waaronder voorbereiding op het beheer van de Structuurfondsen van de Unie, het Cohesiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling van de Unie;

d)

het versterken van de regionale integratie en territoriale samenwerking met de in bijlage I vermelde begunstigden, lidstaten en eventueel derde landen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10).

2.   Op de mate van vooruitgang met betrekking tot het verwezenlijken van de in lid 1 genoemde specifieke doelstellingen wordt toegezien en dat wordt beoordeeld aan de hand van vooraf vastgestelde, duidelijke, transparante en waar passend, landspecifieke en meetbare indicatoren die onder meer betrekking hebben op:

a)

vorderingen op het vlak van de versterking van de democratie, de rechtsstaat en een onafhankelijk en efficiënt rechtsstelsel, eerbiediging van mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden en kwetsbare groepen behoren, fundamentele vrijheden, gendergelijkheid en vrouwenrechten, de bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit, verzoening, betrekkingen van goed nabuurschap en de terugkeer van vluchtelingen, en met name het opstellen van staten van dienst op die gebieden;

b)

vorderingen bij de hervormingen op sociaaleconomisch en begrotingsgebied, het aanpakken van structurele en macro-economische onevenwichtigheden, de degelijkheid en doeltreffendheid van de strategieën voor sociale en economische ontwikkeling, de vorderingen in de richting van slimme, duurzame en inclusieve groei en het tot stand brengen van inclusief en geïntegreerd onderwijs, kwaliteitsvolle opleidingen en werkgelegenheid, onder meer door overheidsinvesteringen met IPA II-steun, vorderingen op weg naar het scheppen van een gunstig ondernemersklimaat;

c)

vorderingen bij het afstemmen van het wetgevingsinstrumentarium op het acquis van de Unie, met een staat van dienst betreffende de uitvoering daarvan, vorderingen met institutionele hervormingen die verband houden met de Unie, inclusief de overgang naar het indirecte beheer van de steun die uit hoofde van deze verordening wordt verleend;

d)

vorderingen bij de opbouw en versterking van goed bestuur en de administratieve, institutionele en absorptiecapaciteit op alle niveaus, inclusief voldoende personele middelen, die noodzakelijk zijn om de wetgeving die verband houdt met het acquis goed te keuren en toe te passen;

e)

initiatieven voor regionale en territoriale samenwerking en de ontwikkeling van handelsstromen.

3.   De indicatoren bedoeld in lid 2 worden, naargelang het geval, gebruikt voor het toezicht op en de evaluatie en de toetsing van prestaties. Bij de evaluatie van de resultaten van de in het kader van IPA II verleende steun, worden de in artikel 4 bedoelde jaarverslagen van de Commissie als referentiepunt genomen. De toepasselijke prestatie-indicatoren worden bepaald en opgenomen in de in artikelen 6 en 7 bedoelde strategiedocumenten en -programma's, en worden zodanig opgesteld dat de vorderingen objectief in de tijd, en in voorkomend geval bij alle programma's, kunnen worden geëvalueerd.

Artikel 3

Beleidsterreinen

1.   De steun uit hoofde van deze verordening is voornamelijk gericht op de volgende beleidsterreinen:

a)

hervormingen ter voorbereiding van het lidmaatschap van de Unie en daarmee verband houdende opbouw van instellingen en capaciteit;

b)

sociaaleconomische en regionale ontwikkeling;

c)

werkgelegenheid, sociaal beleid, onderwijs, werken aan gelijkheid van mannen en vrouwen, en ontwikkeling van het menselijk potentieel;

d)

landbouw en plattelandsontwikkeling;

e)

regionale en territoriale samenwerking.

2.   De steun op alle in lid 1 bedoelde beleidsterreinen moet de in bijlage I vermelde begunstigden helpen bij hun streven de in de artikelen 1 en 2 genoemde algemene en specifieke doelstellingen te verwezenlijken, in het bijzonder door middel van beleidshervormingen, aanpassing van wetgeving, capaciteitsopbouw en -investering.

Waar nodig zal bijzondere aandacht worden besteed aan goed bestuur, de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit.

3.   De steun op de in lid 1, onder b) tot en met e), genoemde beleidsterreinen kan betrekking hebben op de financiering van het soort acties uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11), Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) en Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15).

4.   De steun op het in lid 1, onder e), genoemde beleidsterrein kan in het bijzonder betrekking hebben op de financiering van acties in meerdere landen of horizontale acties, maar ook op grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingsacties.

Artikel 4

Kader voor steunverlening

1.   Steun uit hoofde van deze verordening wordt verleend overeenkomstig het door de Europese Raad en de Raad vastgestelde uitbreidingsbeleidskader, en houdt naar behoren rekening met de Mededeling over de uitbreidingsstrategie en de voortgangsverslagen in het jaarlijks uitbreidingspakket van de Commissie, en met de resoluties ter zake van het Europees Parlement. De Commissie draagt zorg voor samenhang tussen de steun en het uitbreidingsbeleidskader.

2.   De steun wordt gericht op en aangepast aan de specifieke situatie van de in bijlage I vermelde begunstigden, ermee rekening houdend dat verdere inspanningen nodig zijn om aan de lidmaatschapscriteria te voldoen alsook wat de capaciteit van de begunstigden betreft. De steun wordt naar reikwijdte en intensiteit gedifferentieerd naargelang de behoeften, het hervormingsengagement en de vorderingen bij het uitvoeren van die hervormingen. Hij zal vooral dienen om de in bijlage I vermelde begunstigden te helpen bij het opzetten en uitvoeren van sectorale hervormingen. Sectoraal beleid en sectorale strategieën zijn alomvattend en dienen bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, vermelde specifieke doelstellingen.

3.   Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, vermelde specifieke doelstellingen, worden de thematische prioriteiten voor steunverlening naargelang de behoeften en capaciteiten van de in bijlage I vermelde begunstigden, opgenomen in bijlage II. Elk van die thematische prioriteiten kan bijdragen tot de verwezenlijking van meer dan een specifieke doelstelling.

4.   Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, onder d), vermelde specifieke doelstelling, dient de steun voor grensoverschrijdende samenwerking tussen zowel de in bijlage I vermelde begunstigden als tussen hen en andere lidstaten of landen van het Europees nabuurschapsinstrument (het „ENI”), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 232/2014, teneinde betrekkingen van goed nabuurschap, de integratie van de Unie en sociaaleconomische ontwikkeling te bevorderen. De thematische prioriteiten voor steun voor territoriale samenwerking staan vermeld in bijlage III.

Artikel 5

Conformiteit, samenhang en complementariteit

1.   De financiële steun uit hoofde van deze verordening sluit aan bij het beleid van de Unie. De steun is in overeenstemming met de overeenkomsten die de Unie met de in bijlage I vermelde begunstigden heeft gesloten en eerbiedigt de verplichtingen uit hoofde van de multilaterale overeenkomsten waarbij de Unie partij is.

2.   De Commissie draagt in overleg met de lidstaten bij tot het verwezenlijken van de Uniedoelstellingen van grotere transparantie en verantwoording bij de verlening van steun, mede door het openbaar maken van het volume en de toewijzing van steun, waarbij zij ervoor zorgt dat gegevens internationaal vergelijkbaar zijn en gemakkelijk kunnen worden ingezien, gedeeld en gepubliceerd.

3.   De Commissie, de lidstaten en de Europese Investeringsbank (EIB) werken samen om de samenhang te waarborgen en streven ernaar overlapping te vermijden tussen de steun uit hoofde van deze verordening en andere steun van de Unie, de lidstaten en de EIB, onder meer door regelmatig in open vergaderingen gericht op de coördinatie van de steun te overleggen.

4.   De Commissie, de lidstaten en de EIB zorgen voor coördinatie van hun respectieve steunprogramma's, teneinde de doeltreffendheid en efficiëntie van de geleverde steun te vergroten en dubbele financiering te voorkomen, overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd voor de versterking van de operationele coördinatie op het gebied van externe steun en voor de harmonisering van hun beleid en procedures, in het bijzonder de internationale beginselen betreffende de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp. Deze coördinatie omvat onder meer regelmatig overleg en de frequente uitwisseling van informatie in de diverse fasen van de steuncyclus, met name op het terrein, en vormt een essentieel onderdeel van de programmeerprocedures van de lidstaten en de Unie.

5.   Teneinde de doeltreffendheid en de efficiëntie van de geleverde steun te vergroten en dubbele financiering te voorkomen, doet de Commissie, in overleg met de lidstaten, het nodige voor een goede coördinatie en complementariteit met multilaterale en regionale organisaties en entiteiten zoals internationale financiële instellingen, de agentschappen, fondsen en programma's van de Verenigde Naties, evenals niet-Unie-donoren.

6.   Bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van, en toezicht op de steun die uit hoofde van deze verordening wordt verleend, handelt de Commissie in principe in partnerschap met de in bijlage I vermelde begunstigden. Aan het partnerschap wordt deelgenomen door, in voorkomend geval, bevoegde nationale en plaatselijke autoriteiten en organisaties uit het maatschappelijk middenveld. De Commissie moedigt de coördinatie tussen de betrokken belanghebbenden aan.

De capaciteit van organisaties uit het maatschappelijk middenveld wordt versterkt, onder meer waar passend in de rol van directe begunstigden van steun.

TITEL II

STRATEGISCHE PLANNING

Artikel 6

Strategiedocumenten

1.   De steun uit hoofde van deze verordening wordt verstrekt op basis van indicatieve strategiedocumenten voor één of meerdere landen (de „strategiedocumenten”), die voor de duur van het meerjarige financiële kader van de Unie voor de periode van 2014 tot en met 2020 zijn opgesteld door de Commissie, in partnerschap met de in bijlage I vermelde begunstigden.

2.   In de strategiedocumenten wordt de prioritering vastgelegd van acties om de doelstellingen op de betrokken, in artikel 3 omschreven beleidsterreinen te bereiken, die uit hoofde van deze verordening worden ondersteund in overeenstemming met de in de artikelen 1 en 2, respectievelijk, bedoelde algemene en specifieke doelstellingen. De strategiedocumenten worden vastgesteld overeenkomstig het in artikel 4 genoemde kader voor steunverlening, en houden voldoende rekening met de relevante nationale strategieën.

3.   De strategiedocumenten bevatten de indicatieve toewijzing van middelen van de Unie per beleidsterrein, zoals zij van toepassing zijn, uitgesplitst naar jaar, en bieden de mogelijkheid nieuwe behoeften aan te pakken, zonder dat wordt geraakt aan de mogelijkheid om steun op diverse beleidsterreinen te combineren. De strategiedocumenten bevatten indicatoren voor het beoordelen van de vorderingen met betrekking tot het bereiken van de in die documenten genoemde doelstellingen.

4.   De Commissie verricht een jaarlijkse beoordeling van de uitvoering van de strategiedocumenten en van hun blijvende relevantie in het licht van de evolutie van het in artikel 4 bedoelde beleidskader. De Commissie stelt het in artikel 13, lid 1, bedoelde comité op de hoogte van de resultaten van die beoordeling en kan, in voorkomend geval, herzieningen van de strategiedocumenten bedoeld in dit artikel en/of van de programma's en maatregelen als bedoeld in artikel 7, lid 1, voorstellen. Die strategiedocumenten worden ook halverwege de looptijd geëvalueerd en indien nodig herzien.

5.   De Commissie keurt de strategiedocumenten bedoeld in dit artikel en eventuele herzieningen daarvan goed volgens de in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL III

TENUITVOERLEGGING

Artikel 7

Programmering

1.   De steun van de Unie uit hoofde van deze verordening wordt direct, indirect of in gedeeld beheer ten uitvoer gelegd via programma's en maatregelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EU) nr. 236/2014 en in overeenstemming met de specifieke regels met betrekking tot uniforme maatregelen voor de uitvoering van deze verordening, in het bijzonder op het vlak van structuren en procedures voor het beheer, die de Commissie vaststelt in overeenstemming met artikel 13 van deze verordening. De tenuitvoerlegging vindt in de regel plaats via jaarprogramma's of meerjarenprogramma's voor een of meerdere landen alsmede grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's die overeenkomstig de in artikel 6 bedoelde strategiedocumenten worden opgesteld door de respectieve in bijlage I bij deze verordening vermelde begunstigden en/of de Commissie, naargelang het geval.

2.   In programmeringen of herzieningen van programma's die plaatsvinden na de publicatie van het in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde tussentijdse evaluatieverslag (het „tusssentijdse evaluatieverslag”) worden de resultaten, bevindingen en conclusies van dat verslag verwerkt.

Artikel 8

Kader en aanvullende overeenkomsten

1.   De Commissie en de respectieve in bijlage I vermelde begunstigden sluiten kaderovereenkomsten voor de tenuitvoerlegging van de steun.

2.   De Commissie en de respectieve in bijlage I vermelde begunstigden of hun uitvoerende instanties kunnen zo nodig aanvullende overeenkomsten over de tenuitvoerlegging van de steun sluiten.

Artikel 9

Bepalingen inzake kruiselingse toepassing van instrumenten

1.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en teneinde de coherentie en de doeltreffendheid van de financiering van de Unie te waarborgen en de regionale samenwerking te bevorderen, kan de Commissie besluiten dat landen, gebieden en regio's die anders niet in aanmerking komen voor financiering op grond van artikel 1, toch in aanmerking komen voor programma's en maatregelen als bedoeld in artikel 7, lid 1, wanneer het uit te voeren project of programma een mondiaal, regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft.

2.   Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) draagt bij aan de programma's en maatregelen die uit hoofde van de bepalingen van deze verordening voor grensoverschrijdende samenwerking tussen de in bijlage I vermelde begunstigden en lidstaten worden vastgesteld. Het bedrag van de bijdrage uit hoofde van het EFRO wordt bepaald overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1299/2013. Deze verordening is van toepassing op het gebruik van die bijdrage.

3.   Indien nodig kan het IPA II bijdragen aan interregionale en transnationale samenwerkingsprogramma's of maatregelen die zijn vastgesteld en ten uitvoer worden gelegd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1299/2013 en waaraan de in bijlage I bij deze verordening vermelde begunstigden deelnemen.

4.   Indien nodig kan het IPA II bijdragen aan grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's of maatregelen die zijn vastgesteld en ten uitvoer worden gelegd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 232/2014 en waaraan de in bijlage I bij deze verordening vermelde begunstigden deelnemen.

5.   Indien nodig kan het IPA II bijdragen aan programma's of maatregelen die zijn ingevoerd als onderdeel van een macro-regionale strategie en waarbij de in bijlage I vermelde begunstigden betrokken zijn.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 11 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II bij deze verordening. Meer in het bijzonder stelt de Commissie na de publicatie van het tussentijdse evaluatieverslag en op basis van de daarin opgenomen aanbevelingen, uiterlijk op 31 maart 2018 een gedelegeerde handeling tot wijziging van bijlage II vast.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2020.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit vermelde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 12

Vaststelling van nadere uitvoeringsvoorschriften

Naast de voorschriften vastgelegd in Verordening (EU) nr. 236/2014 worden specifieke voorschriften met betrekking tot eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening vastgesteld conform de in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Comité

1.   Er wordt een comité voor het pretoetredingsinstrument (het „IPA II-comité”) ingesteld, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Het IPA II-comité staat de Commissie bij met betrekking tot alle in artikel 3 vermelde beleidsterreinen. Het IPA II-comité is ook bevoegd voor rechtshandelingen en vastleggingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1085/2006 en voor de tenuitvoerlegging van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 389/2006.

Artikel 14

Prestatiebeloning

1.   In de in artikel 6 bedoelde strategiedocumenten wordt bepaald dat een passend steunbedrag beschikbaar blijft voor het belonen van afzonderlijke in bijlage I vermelde begunstigden naar aanleiding van:

a)

bijzondere vorderingen bij het voldoen aan de lidmaatschapscriteria; en/of

b)

een efficiënt gebruik van pretoetredingssteun, dat blijkt uit het bereiken van bijzonder goede resultaten met betrekking tot de in het betrokken strategiedocument vermelde specifieke doelstellingen.

2.   Indien de gemaakte vorderingen en/of de geboekte resultaten van een in bijlage I vermelde begunstige belangrijk onder de in de strategiedocumenten overeengekomen niveaus blijven, past de Commissie de toewijzingen dienovereenkomstig aan volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014.

3.   Voor de beloningen vermeld in lid 1 van dit artikel wordt een passend bedrag gereserveerd, dat wordt toegewezen op basis van een beoordeling van prestaties en vorderingen gedurende verscheidene jaren, maar niet later dan respectievelijk in 2017 en 2020. Daarbij wordt rekening gehouden met de in artikel 2, lid 2, genoemde, en zoals in de strategiedocumenten nadere gespecificeerde, prestatie-indicatoren.

4.   De indicatieve toewijzing van Unie-middelen in de in artikel 6 bedoelde strategiedocumenten wordt mede gebaseerd op de mogelijkheid om de betrokken bijkomende middelen toe te wijzen op basis van prestaties en/of vorderingen.

Artikel 15

Financiële middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening gedurende de periode van 2014 tot en met 2020 worden vastgesteld op 11 698 668 000 EUR in lopende prijzen. Ten hoogste 4 % van de financiële middelen worden toegewezen aan grensoverschrijdende programma's voor samenwerking tussen de in bijlage I vermelde begunstigden en de lidstaten, in overeenstemming met hun behoeften en prioriteiten.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader voor de periode van 2014 tot en met 2020.

3.   Overeenkomstig artikel 18, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16), wordt een indicatief bedrag van 1 680 000 000 EUR uit de verschillende instrumenten ter financiering van extern optreden, met name het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad (17), het ENI, het IPA II en het partnerschapsinstrument, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad (18) toegewezen voor acties met betrekking tot leermobiliteit naar of vanuit niet-Unielanden in de zin van Verordening (EU) nr. 1288/2013 en voor samenwerking en beleidsdialoog met autoriteiten, instellingen en organisaties uit die landen. Op het gebruik van deze middelen is Verordening (EU) nr. 1288/2013 van toepassing.

De financiering wordt verstrekt door middel van twee meerjarentoewijzingen, ter dekking van respectievelijk de eerste vier jaar en de laatste drie jaar. De toewijzing van die financiering wordt uitgewerkt in de programmering voorzien in deze verordening, overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De toewijzingen kunnen worden herzien in geval van ingrijpende onvoorziene omstandigheden of belangrijke politieke ontwikkelingen, overeenkomstig de prioriteiten van de Unie inzake extern optreden.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 11 van 15.1.2013, blz. 77.

(2)  PB C 391 van 18.12.2012, blz. 110.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.

(4)  Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82).

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(6)  Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw (PB L 65 van 7.3.2006, blz. 5).

(7)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(8)  Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden (zie bladzijde 95 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014–2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(10)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad).

(11)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen voor steun ter verwezenlijking van de doelstelling „Investeren voor groei en werkgelegenheid” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).

(12)  Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281).

(13)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).

(14)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

(15)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(16)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het „Erasmus+”-programma: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(17)  Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014–2020 (zie bladzijde 44 van dit Publicatieblad).

(18)  Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (zie bladzijde 77 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

Albanië

Bosnië en Herzegovina

IJsland

Kosovo (1)

Montenegro

Servië

Turkije

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië


(1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.


BIJLAGE II

Prioritaire thema's voor steun

De steun kan, naar gelang van het geval, betrekking hebben op de volgende prioritaire thema's:

a)

Naleving van het beginsel van een goede overheidsadministratie en goed economisch bestuur. Het opreden op dit gebied beoogt: het versterken van de overheidsadministratie, onder meer door professionalisering en depolitisering van het overheidsapparaat, het verankeren van meritocratische beginselen en zorg dragen voor goede administratieve procedures; het vergroten van het vermogen om de macro-economische stabiliteit te vergroten en ondersteuning van het streven naar een functionerende markteconomie en naar een meer concurrerende economie; het ondersteunen van de deelname aan het multilateraal mechanisme voor begrotingstoezicht van de Unie en systematische samenwerking met de internationale financiële instelling met betrekking tot fundamentele beginselen van het economisch beleid alsmede het versterken van het financieel beheer van de overheid.

b)

Het tot stand brengen en vanaf het prille begin bevorderen van het goed functioneren van de instellingen die nodig zijn voor een goed werkende rechtsstaat. Het optreden op dit gebied beoogt: het tot stand brengen van onafhankelijke, verantwoordingsplichtige en efficiënt rechtsstelsels, met onder meer transparante en op verdienste gebaseerde systemen voor aanwerving, beoordeling en promotie en doeltreffende disciplinaire procedures bij gevallen van vergrijp; het tot stand brengen van solide grensbewakingssystemen, het beheer van migratiestromen en asielverlening aan wie in nood verkeert; het ontwikkelen van doeltreffende middelen ter voorkoming en bestrijding van georganiseerde criminaliteit en corruptie; het bevorderen en beschermen van de rechten van de mens, van de rechten van personen die tot minderheden behoren — waaronder Roma, lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen — en van de fundamentele vrijheden, waaronder mediavrijheid.

c)

Het versterken van de capaciteit voor de organisaties van het maatschappelijk middenveld en van de sociale partners, waaronder verenigingen van beroepsbeoefenaren, in de in bijlage I vermelde begunstigden en aanmoediging van netwerkvorming op alle niveaus tussen in de Unie gevestigde organisaties en organisaties van de in bijlage I vermelde begunstigden op alle niveaus, met het oog op een daadwerkelijke dialoog tussen publieke en private actoren.

d)

Investeren in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren. Het optreden op dit gebied beoogt: het bevorderen van gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie, lager en secundair onderwijs; het terugdringen van vroegtijdige schoolverlating; aanpassing van de systemen voor beroepsonderwijs en -opleiding aan de vraag op de arbeidsmarkt; het verbeteren van de kwaliteit en de relevantie van het hoger onderwijs; het verruimen van de toegang tot een leven lang leren, en het ondersteunen van investeringen in de onderwijs- en opleidingsinfrastructuur, met name om territoriale verschillen te beperken en niet-gesegregeerd onderwijs te bevorderen.

e)

Het stimuleren van de werkgelegenheid en het ondersteunen van arbeidsmobiliteit. Het optreden op dit gebied beoogt: duurzame integratie in de arbeidsmarkt van jongeren die niet werken en geen school of opleiding volgen (NEET), onder meer met behulp van maatregelen ter stimulering van investeringen voor het scheppen van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid, het ondersteunen van integratie van de werklozen en het aanmoedigen van een grotere participatie op de arbeidsmarkt van alle ondervertegenwoordigde groepen. Andere belangrijke gebieden waarop maatregelen worden genomen betreffen het ondersteunen van gendergelijkheid, de aanpassing van werknemers en ondernemingen aan veranderingen, de totstandbrenging van een duurzame sociale dialoog en het moderniseren en versterken van de arbeidsmarkt instellingen.

f)

Het bevorderen van sociale integratie en het bestrijden van armoede. Het optreden op dit gebeid beoogt: de integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma; de bestrijding van discriminatie op basis van geslacht, raciale of etnische herkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; alsmede het verbeteren van de toegang tot betaalbare, duurzame en kwalitatief hoogwaardige diensten zoals gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening van algemeen nut, waarbij onder meer valt te denken aan de modernisering van de systemen voor sociale bescherming.

g)

Het bevorderen van duurzaam vervoer en het elimineren van knelpunten in essentiële netwerkinfrastructuur, met name door middel van investeringen in projecten met een grote Europese meerwaarde. Bij het prioriteren van de beoogde investeringen wordt gekeken naar de bijdrage die zij leveren tot mobiliteit, duurzaamheid, beperking van de broeikasgasemissies, naar de relevantie voor de verbindingen met de lidstaten en coherentie met de interne Europese vervoersruimte.

h)

Het verbeteren van het klimaat voor de private sector en van het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van slimme specialisatie, als essentiële stimulansen voor groei, het creëren van werkgelegenheid en cohesie. Er zal prioriteit worden gegeven aan projecten die leiden tot een beter ondernemingsklimaat.

i)

Het versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie, met name door een betere onderzoeksinfrastructuur, gunstige omstandigheden en het bevorderen van netwerkvorming en samenwerking.

j)

Het bijdragen tot de veiligheid en de zekerheid van de voedselvoorziening en het behoud van gediversifieerde en levensvatbare landbouwsystemen in levendige dorpsgemeenschappen en op het platteland.

k)

Meer mogelijkheden voor de agro-voedingssector om het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk en aan de marktkrachten en om zich geleidelijk aan de voorschriften en normen van de Unie aan te passen, onder inachtneming van economische, maatschappelijke en ecologische doelstellingen in het kader van een evenwichtige territoriale ontwikkeling van plattelandsgebieden.

l)

Het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het milieu, alsmede het leveren van een bijdrage tot de beperking van de broeikasgasemissies, het verhogen van een grotere bestendigheid tegen klimaatverandering, en het bevorderen van governance en voorlichting met betrekking tot het optreden op klimaatgebied. Met de IPA II-middelen wordt beleid bevorderd ter ondersteuning van de overgang naar een hulpmiddelenefficiënte, veilige en duurzame koolstofarme economie.

m)

Het bevorderen van verzoening, vredesopbouw en maatregelen voor het scheppen van vertrouwen.


BIJLAGE III

Prioritaire thema's voor steun voor territoriale samenwerking

De steun voor grensoverschrijdende samenwerking kan, naar gelang van het geval, betrekking hebben op de volgende prioritaire thema's:

a)

Het bevorderen van de werkgelegenheid, arbeidsmobiliteit en maatschappelijke en culturele insluiting op grensoverschrijdend niveau, onder meer door integratie van grensoverschrijdende arbeidsmarkten, met inbegrip van grensoverschrijdende mobiliteit; gezamenlijke plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven; voorlichtings- en adviesdiensten en gemeenschappelijke opleiding; gendergelijkheid; gelijke kansen; integratie van immigrantengemeenschappen en kwetsbare groepen; investeringen ten behoeve van openbare arbeidsvoorzieningsdiensten; steun voor investeringen in de volksgezondheid en sociale diensten.

b)

Het beschermen van het milieu, en het bevorderen van de aanpassing aan en het mitigeren van de klimaatverandering, risicopreventie en beheer, onder meer door: gezamenlijke acties ten behoeve van de bescherming van het milieu; het bevorderen van een duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, een efficiënt gebruik van de middelen, hernieuwbare energiebronnen en de overgang naar een veilige en duurzame, koolstofarme economie; het bevorderen van investeringen om aan specifieke risico's het hoofd te kunnen bieden, zorg dragen voor rampenbestendigheid en het ontwikkelen van rampenbeheersystemen en paraatheid voor noodsituaties.

c)

Het bevorderen van duurzaam vervoer en het verbeteren van de openbare infrastructuur, onder meer door het verhelpen van isolatie door een verbeterede toegang tot vervoer, voorlichtings- en communicatienetwerken en -diensten; het investeren in grensoverschrijdende water-, afval- en energiesystemen en -faciliteiten.

d)

Het stimuleren van toerisme en het onder de aandacht brengen van cultureel en natuurlijk erfgoed.

e)

Het investeren in de jeugd, in onderwijs en vaardigheden onder meer door middel van het ontwikkelen en implementeren van gemeenschappelijk onderwijs, beroepsopleiding, opleidingsprogramma's en infrastructuur ten behoeve van gezamenlijke jongerenactiviteiten.

f)

Het bevorderen van plaatselijke en regionale governance alsmede het versterken van de capaciteit van plaatselijke en regionale autoriteiten op het gebied van planning en administratie.

g)

Het versterken van het concurrentievermogen, het ondernemingsklimaat en de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen, handel en investeringen, onder meer door het bevorderen en ondersteunen van ondernemerschap, in het bijzonder in kleine en middelgrote ondernemingen; het ontwikkelen van plaatselijke grensoverschrijdende markten alsook internationalisering.

h)

Het versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling, innovatie en voorlichtings- en communicatietechnologieën, onder meer door het bevorderen van het delen van personele middelen en faciliteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling.

In voorkomend geval kunnen de IPA II-middelen ook worden benut voor de deelname van de in bijlage I vermelde begunstigden aan transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's die vallen onder de steun uit het EFRO voor de Europese territoriale samenwerking en aan grensoverschrijdende programma's van het ENI. De werkingssfeer van de steun wordt in die gevallen vastgesteld conform het regelgevingskader van het betrokken instrument (dit is ofwel het EFRO of het ENI).


Verklaring van de Europese Commissie over de strategische dialoog met het Europees Parlement (1)

Op basis van artikel 14 VEU zal de Europese Commissie een strategische dialoog aangaan met het Europees Parlement voorafgaand aan de programmering van Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en na, voor zover dienstig, initieel overleg met de relevante begunstigden ervan. De Europese Commissie zal het Europees Parlement de relevante beschikbare documenten over de programmering presenteren met indicatieve toewijzingen per land of regio, en binnen een land of regio, met prioriteiten, mogelijke resultaten en indicatieve toewijzingen per prioriteit voor de geografische programma's, alsook de keuze van steunmodaliteiten (2). De Europese Commissie zal het Europees Parlement de relevante beschikbare documenten over de programmering presenteren met thematische prioriteiten, mogelijke resultaten, de keuze van steunmodaliteiten (2), en financiële toewijzingen voor dergelijke prioriteiten waarin de thematische programma's voorzien. De Europese Commissie zal rekening houden met het standpunt van het Europees Parlement op dit punt.

De Europese Commissie zal een strategische dialoog aangaan met het Europees Parlement ter voorbereiding van de tussentijdse evaluatie en vóór elke belangrijke wijziging van de programmeringsdocumenten tijdens de looptijd van deze verordening.

De Europese Commissie zal, indien het Europees Parlement daarom verzoekt, verklaren waar in de programmeringsdocumenten met de opmerkingen van het Europees Parlement rekening is gehouden en alle verdere uitleg verstrekken over de uitkomsten van de strategische dialoog.


(1)  De Europese Commissie wordt vertegenwoordigd op het niveau van de bevoegde commissaris.

(2)  Indien van toepassing.


Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de financiering van horizontale programma's voor minderheden

Het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie komen overeen dat artikel 2, lid 1, onder a), ii), van Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) moet worden geïnterpreteerd als het toestaan van de financiering van programma's die bedoeld zijn om het respect voor en de bescherming van minderheden overeenkomstig de criteria van Kopenhagen te bevorderen, zoals het geval was in het kader van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA).


Verklaring van de Europese Commissie betreffende het gebruik van uitvoeringshandelingen voor de vaststelling van bepalingen voor de toepassing van bepaalde regels in Verordening nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument en in Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)

De Europese Commissie is van oordeel dat de uitvoeringsbepalingen voor de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking als vastgesteld in Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de financieringsinstrumenten van de Unie voor extern optreden en andere specifieke, meer gedetailleerde uitvoeringsbepalingen in Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument en in Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II), de basishandeling aanvullen en derhalve als gedelegeerde handelingen op basis van artikel 290 VWEU moeten worden aangenomen. De Europese Commissie zal zich niet verzetten tegen de aanneming van de door de medewetgevers overeengekomen tekst. Toch wijst de Europese Commissie erop dat de kwestie van de afbakening tussen de artikelen 290 en 291 VWEU momenteel bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in behandeling is in de zaak „biociden”.


Verklaring van het Europees Parlement betreffende de opschorting van de steun die wordt toegekend in het kader van de financiële instrumenten

Het Europees Parlement merkt op dat in Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020, Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument, Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen en Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) geen uitdrukkelijke verwijzing is opgenomen naar de mogelijkheid om de steun op te schorten wanneer een begunstigd land de fundamentele beginselen van het betrokken instrument, en met name de beginselen van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, niet naleeft.

Het Europees Parlement is van mening dat een eventuele opschorting van de in het kader van deze instrumenten verleende steun de volgens de gewone wetgevingsprocedure overeengekomen algemene financiële regeling zou wijzigen. Indien een dergelijk besluit zou worden genomen, heeft het Europees Parlement als medewetgever en tak van de begrotingsautoriteit het recht zijn prerogatieven in dat verband ten volle uit te oefenen.


Verklaring van het Europees Parlement betreffende de begunstigden die zijn genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)

Het Europees Parlement merkt op dat in Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) de term „begunstigden genoemd in bijlage I” in de hele tekst wordt gebruikt. Het Europees Parlement is van oordeel dat deze term betrekking heeft op landen.


Top