EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0501

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië

OJ L 153, 5.6.2013, p. 1–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 11 Volume 126 P. 274 - 289

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/08/2019: This act has been changed. Current consolidated version: 13/01/2018

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2013/501/oj

5.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 153/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 501/2013 VAN DE RAAD

van 29 mei 2013

tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

1.1.   Bestaande maatregelen

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 (2) stelde de Raad een definitief antidumpingrecht van 30,6 % in op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”). Na een onderzoek naar de ontwijking van deze maatregel overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening werd dit recht bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad (3) uitgebreid tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de VRC. Bovendien werd besloten om een „vrijstellingsregeling” in te voeren, op grond van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. De bijzonderheden van deze regeling werden vastgelegd in Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie (4).

(2)

Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 (5) dat de bovengenoemde maatregel moest worden gehandhaafd.

(3)

Na een tussentijds nieuw onderzoek dat op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd geopend, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 (6) het geldende antidumpingrecht te verhogen tot 48,5 %.

(4)

In oktober 2011 besloot de Raad na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 (7) dat bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd („de bestaande maatregelen”).

(5)

In maart 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (8) de opening aan van een tussentijds onderzoek naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer in de Unie van rijwielen van oorsprong uit de VRC, op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening.

(6)

In mei 2013 stelde de Raad Verordening (EU) nr. 502/2013 (9) vast tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China na een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(7)

In april 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (10) de inleiding aan van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van rijwielen van oorsprong uit de VRC, op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (11).

(8)

In november 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (12) aan dat de bevindingen van het onderhavige onderzoek gebruikt konden worden voor het hierboven in overweging 7 genoemde antisubsidieonderzoek.

(9)

In mei 2013 beëindigde de Commissie bij Besluit 2013/227/EU (13) de in overweging 7 genoemde antisubsidieprocedure zonder maatregelen op te leggen.

1.2.   Verzoek

(10)

Op 14 augustus 2012 ontving de Commissie een verzoek op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC en om de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, aan registratie te onderwerpen.

(11)

Dit verzoek werd ingediend door de European Bicycle Manufacturers Association (EBMA), namens In Cycles — Montagem e Comercio de Bicicletas, Lda, SC., EUROSPORT DHS SA en MAXCOM Ltd, drie producenten van rijwielen in de Unie.

1.3.   Opening van het onderzoek

(12)

Nadat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, had vastgesteld dat er voldoende voorlopig bewijs was om op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening, een onderzoek te openen, werd besloten een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC en om de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, aan registratie te onderwerpen.

(13)

Het onderzoek werd op 25 september 2012 geopend bij Verordening (EU) nr. 875/2012 van de Commissie (14) („de openingsverordening”).

(14)

Blijkens het voorlopige bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikte, had zich na de verhoging van het antidumpingrecht op het betrokken product krachtens de in overweging 3 genoemde Verordening (EG) 1095/2005 een aanmerkelijke verandering in de structuur van het handelsverkeer voorgedaan met betrekking tot de uitvoer uit de VRC, Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië naar de Unie. Voor deze verandering in de structuur van het handelsverkeer leek onvoldoende reden of rechtvaardiging te bestaan afgezien van de verhoging van het recht.

(15)

Deze verandering was kennelijk het gevolg van overlading van rijwielen van oorsprong uit de VRC in Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië en van assemblagewerkzaamheden in Indonesië, Sri Lanka en Tunesië.

(16)

Voorts waren er aanwijzingen dat de corrigerende werking van de bestaande maatregelen werd ondermijnd, zowel wat de hoeveelheid als wat de prijs betreft. In plaats van het betrokken product van oorsprong uit de VRC bleken aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product te worden ingevoerd. Voorts was er voldoende bewijs dat de invoer van het onderzochte product plaatsvond tegen prijzen die lager waren dan de geen schade veroorzakende prijs die was vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de bestaande maatregelen had geleid.

(17)

Ten slotte was er bewijs dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen waren ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product was vastgesteld.

1.4.   Onderzoek

(18)

De Commissie stelde de autoriteiten van de VRC, Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, de producenten-exporteurs in die landen, de haar bekende betrokken importeurs in de Unie en de bedrijfstak van de Unie officieel van de opening van het onderzoek in kennis.

(19)

De Commissie stuurde formulieren om vrijstelling aan te vragen aan de haar bekende producenten/exporteurs in Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië en aan de respectieve missies van die landen bij de Europese Unie. De Commissie stuurde vragenlijsten aan de haar bekende producenten/exporteurs in de VRC en aan de missie van de VRC bij de Europese Unie. Er werden ook vragenlijsten gestuurd aan de bekende niet-verbonden importeurs in de Unie.

(20)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de bij de openingsverordening vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle partijen werden ervan op de hoogte gesteld dat niet-medewerking kan leiden tot de toepassing van artikel 18 van de basisverordening en tot bevindingen die op de beschikbare gegevens zijn gebaseerd.

(21)

Vier producenten/exporteurs in Indonesië, één in Maleisië, zes in Sri Lanka en twee in Tunesië stuurden het aanvraagformulier voor vrijstelling ingevuld terug. De producenten-exporteurs in de VRC verleenden geen medewerking. Drie niet-verbonden importeurs in de Unie stuurden een ingevulde vragenlijst terug.

(22)

De Commissie voerde bij de volgende ondernemingen een controle ter plaatse uit:

P.T. Insera Sena, Buduran, Sidoarjo, Indonesië,

Wijaya Indonesia Makmur Bicycles Industries, Driyorejo, Gresik, Jawa Timur, Indonesië,

P.T. Terang Dunia Internusa, Slipi, Jakarta Barat, Indonesië,

P.T. Chin Haur, Tangerang, Indonesië,

Tan Lan Venture Corporation Sdn Bhd, Kampar, Perak, Maleisië,

Asiabike Industrial Limited, Henamulla, Panadura, Sri Lanka,

BSH Ventures Limited, Colombo, Sri Lanka,

City Cycle Industries, Colombo, Sri Lanka,

Firefox Lanka (Pvt) Ltd, Weliketiya Pamunugama, Sri Lanka,

Kelani Cycles Pvt Ltd, Katunayake, Sri Lanka,

Samson Bikes (Pvt) Ltd, Colombo, Sri Lanka,

Mediterranean United Industries, Bouhajar Monastir, Tunesië,

Euro Cycles, Sousse, Tunesië.

1.5.   Verslagperiode en onderzoektijdvak

(23)

Het onderzoektijdvak bestreek de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 augustus 2012 („het OT”). Voor het OT werden gegevens verzameld om onder meer na te gaan of zich na de verhoging van het antidumpingrecht inderdaad een verandering in de structuur van het handelsverkeer had voorgedaan. Voor de verslagperiode van 1 september 2011 tot en met 31 augustus 2012 („de VP”) werden meer gedetailleerde gegevens verzameld, zodat de mogelijke ondermijning van de corrigerende werking van de geldende maatregelen en het bestaan van dumping konden worden onderzocht.

2.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1.   Algemene overwegingen

(24)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening werd uitgemaakt of er sprake was van ontwijking door achtereenvolgens te onderzoeken of zich een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de VRC, de vier betrokken landen en de Unie had voorgedaan, of die verandering het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat; of uit bewijsmateriaal bleek dat er sprake was van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het onderzochte product, werd ondermijnd, en of uit bewijsmateriaal bleek dat dumping plaatsvond ten aanzien van de eerder in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening.

2.2.   Betrokken product en onderzocht product

(25)

Het betrokken product zijn tweewielige en andere rijwielen (met inbegrip van bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70 („het betrokken product”).

(26)

Het onderzochte product is hetzelfde als het hierboven omschreven product, maar verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, en is momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-codes als het betrokken product („het onderzochte product”).

(27)

Uit het onderzoek is gebleken dat de hierboven omschreven uit de VRC naar de Unie uitgevoerde rijwielen en die welke uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië naar de Unie worden verzonden, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en dezelfde toepassingen hebben en derhalve moeten worden beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Mate van medewerking en vaststelling van handelsvolumen

2.3.1.   Indonesië

(28)

De vier Indonesische ondernemingen die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling, vertegenwoordigden in de VP 91 % van de totale invoer uit Indonesië. De totale invoer in de Unie uit Indonesië werd vastgesteld op basis van cijfers van Comext (15).

(29)

De cijfers van één onderneming konden niet worden gecontroleerd, omdat zij de werkbladen die voor het invullen van het aanvraagformulier voor vrijstelling waren gebruikt, naar eigen zeggen niet had bewaard. De onderneming kon bijgevolg niet uitleggen en aantonen hoe zij de gerapporteerde cijfers had verkregen. Bovendien waren die cijfers onbetrouwbaar, aangezien de gerapporteerde cijfers die tijdens het controlebezoek werden getoetst en op basis van de beschikbare boekhouding opnieuw werden berekend, onjuist bleken (bv. voor inkoop en productiehoeveelheid). Het onderzoek bracht verder aan het licht dat de verkoopdirecteur van de onderneming in diezelfde periode in dienst was genomen door een Chinese producent van rijwielen, die de belangrijkste leverancier van grondstoffen (rijwielonderdelen) van de Indonesische onderneming was.

(30)

Bijgevolg werd de onderneming overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening in kennis gesteld van het voornemen om de door haar verstrekte informatie buiten beschouwing te laten en werd een termijn vastgesteld waarbinnen zij opmerkingen kon maken.

(31)

De onderneming verklaarde dat zij alle medewerking had verleend, omdat zij alle stukken waar de Commissie naar had gevraagd, had verstrekt, behalve de werkbladen en daar had de Commissie volgens haar niet naar gevraagd. In de brief aan de onderneming waarin het controlebezoek wordt aangekondigd, wordt echter wel degelijk om de werkbladen gevraagd. Voorts beweerde de onderneming dat de productie- en inkoophoeveelheden door de verkeerde uitleg van een werknemer onjuist waren berekend en dat de uitvoertransacties op correcte wijze waren gecontroleerd. Ondanks diverse toelichtingen van werknemers bleken de ter plaatse verstrekte cijfers uiteindelijk niet verenigbaar met de cijfers die in het aanvraagformulier voor de vrijstelling waren vermeld. Wat de waarde van de uitvoer betreft, was de afstemming inderdaad juist. Verder konden de werknemers die tijdens het controlebezoek aanwezig waren, niet vertellen wat de bron van de in het aanvraagformulier vermelde cijfers was, noch hoe die cijfers waren samengesteld. Bovendien bevestigde de onderneming dat de verkoopdirecteur tegelijkertijd voor een Chinese rijwielproducent werkte.

(32)

Daarom moest de door de onderneming verstrekte informatie buiten beschouwing worden gelaten.

(33)

Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening werden de bevindingen voor deze onderneming bijgevolg gebaseerd op de beschikbare gegevens. De overige drie ondernemingen werden geacht medewerking te hebben verleend.

2.3.2.   Maleisië

(34)

De enige Maleisische onderneming die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling aanvroeg, vertegenwoordigde in de VP tussen 20 % en 30 % van de totale invoer in de Unie uit Maleisië. De totale invoer van rijwielen uit Maleisië werd vastgesteld op basis van cijfers van Comext. De onderneming werd geacht medewerking te hebben verleend.

2.3.3.   Sri Lanka

(35)

De zes Sri Lankaanse ondernemingen die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling, vertegenwoordigden in de VP 69 % van de totale invoer in de Unie uit Sri Lanka. De totale invoer uit Sri Lanka werd vastgesteld op basis van cijfers van Comext.

(36)

Een van de ondernemingen trok haar verzoek tijdens het onderzoek in omdat zij was gestopt met de productie van rijwielen in Sri Lanka. Vandaar dat de gegevens die op deze onderneming betrekking hadden, buiten beschouwing werden gelaten.

(37)

De tweede onderneming verleende onvoldoende medewerking. De verstrekte gegevens konden niet worden gecontroleerd, omdat de waarde en hoeveelheid van de onderdelen van oorsprong uit de VRC die door deze onderneming waren ingekocht, niet met zekerheid konden worden vastgesteld. Ook de waarde en hoeveelheid van de onderdelen die in het fabricageproces werden gebruikt, konden niet worden gecontroleerd, omdat zij werden ingekocht door een derde partij en de onderneming vervolgens voor assemblage werden toegezonden.

(38)

Bijgevolg werd de onderneming overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening in kennis gesteld van het voornemen om de door haar verstrekte informatie buiten beschouwing te laten en werd een termijn vastgesteld waarbinnen zij opmerkingen kon maken. De onderneming maakte geen opmerkingen.

(39)

De medewerking van een andere onderneming werd eveneens onvoldoende geacht. De verstrekte informatie kon niet ter plaatse worden gecontroleerd, omdat essentiële informatie werd achtergehouden. Meer bepaald had zij niet de informatie voorbereid die voorafgaand aan het bezoek ter plaatse expliciet was gevraagd, zoals de werkbladen of de lijst van verbonden ondernemingen, en belemmerde daardoor de controleprocedure. Anderzijds bleken de cijfers die de onderneming over de inkoopwaarde van onderdelen van lokale oorsprong had verstrekt, onbetrouwbaar, vooral omdat bij het onderzoek ten minste enkele bindingen bleken te bestaan tussen de onderneming en haar lokale toeleveranciers van rijwielonderdelen, die verder gingen dan een normale koper-verkoper-relatie en die door de onderneming niet konden worden verduidelijkt.

(40)

Overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening werd de onderneming in kennis gesteld van het voornemen om de door haar verstrekte informatie buiten beschouwing te laten en werd een termijn vastgesteld waarbinnen zij opmerkingen kon maken. In reactie hierop betwistte de onderneming de bevindingen en verstrekte zij aanvullend bewijsmateriaal en toelichtingen. Geen van het nieuw ingediende bewijsmateriaal kon worden aanvaard. In de eerste plaats kon het niet meer worden geverifieerd omdat het pas na het controlebezoek werd verschaft. In de meeste gevallen bleek het nieuw ingediende bewijsmateriaal niet overeen te stemmen met de verklaringen en met het ter plaatse verzamelde bewijsmateriaal. De nieuw ingediende verklaringen bleken ontoereikend te zijn, aangezien zij geen antwoord gaven op de belangrijkste openstaande kwesties, en met name de ontbrekende verklaringen over verbonden ondernemingen.

(41)

Daarom moest de door de onderneming verstrekte informatie buiten beschouwing worden gelaten.

(42)

Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening werden de bevindingen voor deze onderneming bijgevolg gebaseerd op de beschikbare gegevens.

2.3.4.   Tunesië

(43)

De twee Tunesische ondernemingen die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling, vertegenwoordigden in de VP de totale invoer in de Unie uit Tunesië, zoals gerapporteerd in Comext. De twee ondernemingen werden geacht medewerking te hebben verleend.

2.3.5.   Volksrepubliek China

(44)

Zoals al is opgemerkt in overweging 21, verleende geen van de producenten-exporteurs in de VRC zijn medewerking. Daarom werden de bevindingen inzake enerzijds de invoer van het betrokken product in de Unie en anderzijds de uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens. Voor het bepalen van de invoer in de Unie werden gegevens uit Comext gebruikt. Voor het bepalen van de uitvoer uit de VRC naar Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië werden Chinese nationale statistieken gebruikt.

2.4.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer

2.4.1.   Invoer in de Unie uit de VRC, Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië

(45)

De invoer van het betrokken product uit de VRC in de Unie daalde in 2005 — dus nadat in juli van dat jaar het antidumpingrecht was verhoogd — met 38,2 % en is in de daaropvolgende jaren verder blijven dalen. In totaal daalde de invoer uit de VRC met meer dan 80 % in het OT.

(46)

Tegelijkertijd is de invoer van het onderzochte product uit Indonesië in de Unie vanaf 2005 gestegen; in 2006 was er sprake van meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2004. De invoer bleef toenemen, behalve in 2009, zij het op een niveau dat beduidend boven dat van 2004 bleef. Sinds 2009 steeg de invoer opnieuw doorlopend tot aan het herstructureringsplan. Tijdens de VP steeg de invoer uit Indonesië vergeleken met 2004 met 157 %.

(47)

De invoer van het onderzochte product uit Maleisië in de Unie was verwaarloosbaar voordat het antidumpingrecht in juli 2005 werd verhoogd. In 2005 is deze aanzienlijk toegenomen (meer dan tweehonderd keer), maar daalde in 2009 met 46 %, gevolgd door een nieuwe stijging met 38 % in 2010. Hoewel de invoer uit Maleisië in 2011 en tijdens de verslagperiode opnieuw daalde, was de invoer uit dat land aan het einde van de RP nog steeds vele malen groter dan in 2004, het jaar voordat het antidumpingrecht werd verhoogd, namelijk 185 158 eenheden vergeleken met 10 749 eenheden in 2004, ofwel een stijging van 1 623 %.

(48)

De invoer van het onderzochte product uit Sri Lanka in de Unie steeg aanzienlijk nadat in 2005 het antidumpingrecht was verhoogd. In de jaren daarna is de invoer blijven stijgen, in totaal met bijna 500 %, met een piek in 2010. In 2011 en gedurende de VP daalde de invoer van het onderzochte product uit Sri Lanka, hoewel de invoer uit dat land nog steeds vele malen groter was dan in 2004, het jaar voordat het antidumpingrecht werd verhoogd. In totaal is de invoer uit Sri Lanka tussen 2004 en het einde van de VP gestegen met 282 %.

(49)

Tot slot steeg de invoer van het betrokken product uit Tunesië in de Unie in 2005 — dus na de verhoging van het antidumpingrecht — met bijna 30 % en in 2006 met meer dan 20 %. Tussen 2006 en 2007 was sprake van meer dan een verdubbeling, waarbij in het laatstgenoemde jaar een piek werd bereikt. In 2008 en 2010 daalde de invoer, gevolgd door een hernieuwde stijging in 2011 en een lichte daling in de VP. Gedurende het OT is de invoer uit Tunesië met 200,3 % gestegen.

(50)

Tabel 1 laat zien hoeveel rijwielen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 augustus 2012 — het OT — uit de VRC, Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië in de Unie zijn ingevoerd.

Tabel 1

(eenheden)

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1.9.2011-31.8.2012 (VP)

VRC

2 550 775

1 575 452

995 715

986 514

941 522

597 339

627 066

584 303

411 642

Index (2004 = 100)

100

61,8

39,0

38,7

36,9

23,4

24,6

22,9

16,1

Indonesië

237 648

282 045

500 623

593 769

634 623

437 023

551 847

614 798

612 448

Index (2004 = 100)

100

118,7

210,7

249,9

267,0

183,9

232,2

258,7

257,7

Maleisië

10 749

229 354

497 974

475 463

360 871

193 102

266 164

177 306

185 158

Index (2004 = 100)

100

2 133,7

4 632,7

4 423,3

3 357,3

1 796,5

2 476,2

1 649,5

1 722,6

Sri Lanka

249 491

352 078

534 413

574 153

749 358

1 016 523

1 237 406

975 297

953 169

Index (2004 = 100)

100

141,1

214,2

230,1

300,4

407,4

496,0

390,9

382,0

Tunesië

167 137

212 257

251 054

549 848

527 209

529 734

414 488

519 217

501 853

Index (2004 = 100)

100

127,0

150,2

329,0

315,4

316,9

248,0

310,7

300,3

Bron:

Comext-statistieken.

2.4.2.   Uitvoer uit de VRC naar Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië

(51)

De uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Indonesië steeg voor het eerst in 2008 (met 56,2 %). Vervolgens was tot einde van de VP sprake van een voortdurende stijging, behalve in 2009. In het OT steeg de uitvoer uit de VRC naar Indonesië in totaal met 83,8 %.

(52)

De uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Maleisië steeg in 2005, nadat het antidumpingrecht was verhoogd, met bijna 30 % en bleef stijgen totdat in 2011 een piek werd bereikt; de uitvoer was dat jaar in vergelijking met 2004 met 110,8 % gestegen. In de VP vertoonde de uitvoer uit de VRC naar Maleisië weliswaar een lichte daling maar bleef toch ruim boven het niveau van 2004. In totaal is de uitvoer uit de VRC naar Maleisië in het OT met 99,6 % gestegen.

(53)

De uitvoer van rijwielen uit de VRC naar Sri Lanka is ook gestegen als gevolg van de stijging van de antidumpingrechten in juli 2005. In 2007 was sprake van een lichte daling, maar in 2010 en 2011 verdubbelde de invoer ruimschoots vergeleken met 2004. In totaal is de uitvoer uit de VRC naar Sri Lanka in het OT met 132,5 % gestegen.

(54)

Tot slot was de uitvoer uit de VRC naar Tunesië verwaarloosbaar voordat het antidumpingrecht werd verhoogd. Vanaf 2005 steeg de uitvoer naar Tunesië echter aanzienlijk om in 2008 een piek te bereiken (van 2 534 eenheden in 2004 tot 389 445 eenheden in 2008). Hoewel de uitvoer uit de VRC naar Tunesië na 2008 afnam en blijvend op een lager niveau bleef, was de uitvoer nog steeds vele malen groter dan in 2004. In totaal is de uitvoer uit de VRC naar Tunesië in het OT gestegen van 2 534 eenheden in 2004 tot 170 772 eenheden aan het einde van de VP.

(55)

Tabel 2 laat zien hoeveel rijwielen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 augustus 2012 — het OT — uit de VRC naar Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië zijn uitgevoerd.

Tabel 2

(eenheden)

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1.9.2011-31.8.2012 (VP)

Indonesië

2 128 804

1 731 224

2 121 019

1 906 364

3 325 531

2 287 374

3 644 836

3 773 852

3 912 882

Index (2004 = 100)

100

81,3

99,6

89,6

156,2

107,4

171,2

177,3

183,8

Maleisië

721 335

933 943

890 241

974 860

1 515 886

1 111 251

1 291 766

1 520 276

1 440 132

Index (2004 = 100)

100

129,5

123,4

135,1

210,2

154,1

179,1

210,8

199,6

Sri Lanka

267 371

315 233

345 953

254 774

425 405

383 377

699 328

685 744

621 620

Index (2004 = 100)

100

117,9

129,4

95,3

159,1

143,4

261,6

256,5

232,5

Tunesië

2 534

7 188

37 042

175 761

389 445

171 332

225 369

204 465

170 772

Index (2004 = 100)

100

283,7

1 461,8

6 936,1

15 368,8

6 761,3

8 893,8

8 068,9

6 739,2

Bron:

Chinese statistieken.

2.4.3.   Productiehoeveelheden

(56)

De ondernemingen in Indonesië en Tunesië verhoogden hun productie tussen 2009 en het einde van de VP met respectievelijk 54 % en 24 %. De ondernemingen in Sri Lanka, daarentegen, hebben hun productie in diezelfde periode enigszins verlaagd.

(57)

De enige Maleisische onderneming die zijn medewerking verleende, is begonnen met de productie en uitvoer van rijwielen in 2010. Aangezien geen andere onderneming in Maleisië aan het onderzoek meewerkte, kon geen informatie worden verkregen over de mogelijke niveaus van de werkelijke productie van het onderzochte product in dit land.

Tabel 3

Productie van rijwielen van de medewerkende ondernemingen in Indonesië, Sri Lanka en Tunesië

Productiehoeveelheid in eenheden

2009

2010

2011

VP

Indonesië

1 217 664

1 631 459

1 877 067

1 877 381

Index

100

134

154

154

Sri Lanka

737 632

886 191

688 059

692 454

Index

100

120

93

94

Tunesië

430 022

483 135

575 393

532 425

Index

100

112

134

124

2.5.   Conclusie over de verandering in de structuur van het handelsverkeer

(58)

De algehele daling van de uitvoer uit de VRC naar de Unie en de gelijktijdige stijging van de uitvoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië naar de Unie en van de uitvoer uit de VRC naar Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië na de verhoging van het antidumpingrecht in juli 2005 vormen een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de betrokken landen enerzijds en de Unie anderzijds in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening.

2.6.   Aard van de ontwijkingspraktijken

(59)

Artikel 13, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg moet zijn van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. De praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere het via derde landen verzenden van het product waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn en de assemblage van onderdelen in de Unie of een derde land. Of bedoelde assemblage heeft plaatsgevonden, wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

2.6.1.   Indonesië

(60)

De uitvoer van de vier aanvankelijk medewerkende Indonesische ondernemingen bedroeg in de VP 91 % van de totale Indonesische uitvoer naar de Unie.

(61)

Voor drie van deze vier ondernemingen is uit het onderzoek niets gebleken van overladingspraktijken.

(62)

Wat de vierde onderneming betreft, was het gerechtvaardigd om artikel 18 van de basisverordening toe te passen, zoals opgemerkt in de overwegingen 29 tot en met 33. Het onderzoek bracht aan het licht dat de onderneming niet over voldoende uitrusting beschikte om de omvang van de uitvoer naar de Unie in de VP te kunnen rechtvaardigen en — bij gebrek aan andere rechtvaardigingen — kan worden geconcludeerd dat de onderneming betrokken was bij ontwijking van het antidumpingrecht door overlading.

(63)

Wat de overige uitvoer naar de Unie betreft, werd geen medewerking verleend, zoals beschreven in de overwegingen 29 tot en met 33.

(64)

Gezien de conclusie in overweging 58 inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Indonesië en de Unie in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening, gezien de in overweging 61 bedoelde bevindingen aangaande een van de Indonesische ondernemingen, en gezien het feit dat niet alle Indonesische producenten/exporteurs zich kenbaar maakten en medewerking verleenden, wordt de verzending van producten van oorsprong uit de VRC na overlading in Indonesië als bevestigd beschouwd.

(65)

Voor elke medewerkende onderneming werden de leveringsbronnen van grondstoffen (rijwielonderdelen) en de productiekosten geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen volgens de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening door middel van assemblagewerkzaamheden in Indonesië werden ontweken. Voor drie van de vier aanvankelijk medewerkende ondernemingen maakte de grondstof (rijwielonderdelen) van oorsprong uit de VRC geen 60 % of meer uit van de totale waarde van de onderdelen van het geassembleerde product. Daarom hoefde niet te worden onderzocht of de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde onderdelen werd toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg. Bijgevolg werd voor deze drie ondernemingen geen betrokkenheid bij assemblagewerkzaamheden vastgesteld.

(66)

Ten aanzien van de vierde onderneming werd artikel 18, lid 1, van de basisverordening toegepast, zoals opgemerkt in de overwegingen 29 tot en met 33. Aangezien de onderneming geen betrouwbare gegevens kon verstrekken, kon niet worden vastgesteld of zij betrokken was bij assemblagewerkzaamheden.

(67)

Daarom kan niet worden vastgesteld dat in Indonesië assemblagewerkzaamheden in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening plaatsvonden.

2.6.2.   Maleisië

(68)

De uitvoer van de enige medewerkende Maleisische onderneming bedroeg in de VP tussen 20 % en 30 % van de totale Maleisische uitvoer naar de Unie. Deze onderneming begon pas eind 2011 het betrokken product te produceren en naar de Unie uit te voeren. Er werden met betrekking tot deze onderneming geen overladingspraktijken vastgesteld. Wat de overige uitvoer naar de Unie betreft, werd geen medewerking verleend, zoals in overweging 34 werd uitgelegd.

(69)

Gezien de conclusie in overweging 58 inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Maleisië en de Unie in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening en gezien het feit dat niet alle Maleisische producenten/exporteurs zich kenbaar maakten en hun medewerking verleenden, wordt de uitvoer van andere ondernemingen aan overladingspraktijken toegeschreven.

(70)

Daarom is bevestigd dat producten van oorsprong uit de VRC werden verzonden na overlading in Maleisië.

(71)

In het geval van Maleisië werd het onderzoek overeenkomstig overweging 12 van de openingsverordening uitgebreid tot andere ontwijkingspraktijken die in de loop van het onderzoek werden ontdekt, namelijk assemblagewerkzaamheden.

(72)

Voor de enige medewerkende onderneming werden de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen door middel van assemblagewerkzaamheden in Maleisië werden ontweken. Het onderzoek leverde de volgende conclusies op.

(73)

De onderneming werd actief in 2010, dus nadat de antidumpingmaatregelen tegen de VRC waren verhoogd. De onderneming bleek zich te richten op uitvoer naar de markt van de Unie, aangezien de verkoop op de binnenlandse markt en naar andere derde landen verwaarloosbaar was. Ook bleek dat de voor de productie gebruikte onderdelen voornamelijk uit de VRC afkomstig waren. Daarom werd geoordeeld dat aan de criteria van artikel 13, lid 2, onder a), van de basisverordening werd voldaan.

(74)

Bovendien kocht deze onderneming in de VRC fietsbouwdozen die op drie soorten onderdelen na compleet waren. In dit geval maakte de grondstof van oorsprong uit de VRC (rijwielonderdelen) meer dan 60 % van de totale waarde van de onderdelen van het eindproduct uit. Voorts bleek de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde onderdelen werd toegevoegd, niet meer dan 25 % van de fabricagekosten te bedragen. Daarom werd aan de criteria van artikel 13, lid 2, onder b), voldaan.

(75)

Ook bleek overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening uit een vergelijking van de normale waarde, zoals eerder vastgesteld (zie overweging 98), en de door de onderneming gehanteerde prijzen van de uitvoer naar de Unie tijdens de VP, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, dat de dumping door de betrokken onderneming wat de invoer van het onderzochte product betreft aanzienlijk was. De vergelijking werd verricht per type onderzocht product dat tijdens de VP naar de Unie werd uitgevoerd. Bovendien werd geconcludeerd dat de uitvoerprijzen van deze onderneming duidelijk beneden de tijdens het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge voor de bedrijfstak van de Unie lagen. De berekening werd verricht per hoofdcategorie van producten, op basis van de beschikbare informatie. Daarom werd geoordeeld dat de corrigerende werking van het geldende recht werd ondermijnd wat de prijzen betreft. Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat aan de criteria van artikel 13, lid 2, onder c), van de basisverordening was voldaan.

(76)

Derhalve werd geconcludeerd dat de onderneming betrokken was bij assemblagewerkzaamheden. Daarom is bevestigd dat in Maleisië assemblagewerkzaamheden in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening plaatsvonden.

2.6.3.   Sri Lanka

(77)

De uitvoer van de aanvankelijk medewerkende Sri Lankaanse ondernemingen bedroeg in de verslagperiode 69 % van de totale Sri Lankaanse uitvoer naar de Unie. Voor drie van de zes aanvankelijk medewerkende ondernemingen is uit het onderzoek niets gebleken van overladingspraktijken. Wat de overige uitvoer naar de Unie betreft, werd geen medewerking verleend, zoals in de overwegingen 35 tot en met 42 wordt uiteengezet.

(78)

Gezien de conclusie in overweging 58 inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Sri Lanka en de Unie in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening en gezien het feit dat niet alle Sri Lankaanse producenten/exporteurs zich kenbaar maakten en hun medewerking verleenden, wordt de uitvoer van deze producenten/exporteurs aan overladingspraktijken toegeschreven.

(79)

Daarom is bevestigd dat producten van oorsprong uit de VRC werden verzonden na overlading in Sri Lanka.

(80)

Voor elke medewerkende onderneming werden de leveringsbronnen van grondstoffen (rijwielonderdelen) en de productiekosten geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen volgens de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening door middel van assemblagewerkzaamheden in Sri Lanka werden ontweken.

(81)

Voor drie van de zes aanvankelijk medewerkende ondernemingen maakte de grondstof van oorsprong uit de VRC niet 60 % of meer uit van de totale waarde van de onderdelen van het geassembleerde product. Daarom hoefde niet te worden onderzocht of de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde onderdelen werd toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg. Bijgevolg werd voor deze drie ondernemingen geen betrokkenheid bij assemblagewerkzaamheden vastgesteld.

(82)

Ten aanzien van twee andere ondernemingen werd artikel 18, lid 1, van de basisverordening toegepast, zoals in de overwegingen 37 tot en met 42 wordt uiteengezet, terwijl een andere onderneming haar medewerking introk tijdens de controle ter plaatse, zoals vermeld in artikel 36. Daarom kan niet worden vastgesteld dat in Indonesië assemblagewerkzaamheden in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening plaatsvonden.

2.6.4.   Tunesië

(83)

De medewerkende Tunesische ondernemingen namen in de VP de volledige Tunesische uitvoer naar de Unie voor hun rekening.

(84)

Uit de controle van de twee medewerkende ondernemingen is niets gebleken van verzending van producten van oorsprong uit de VRC na overlading in Tunesië.

(85)

Voor elke medewerkende onderneming werden de leveringsbronnen van grondstoffen (rijwielonderdelen) en de productiekosten geanalyseerd om vast te stellen of de bestaande maatregelen volgens de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening door middel van assemblagewerkzaamheden in Tunesië werden ontweken. Voor één medewerkende onderneming maakte de grondstof (rijwielonderdelen) van oorsprong uit de VRC meer dan 60 % van de totale waarde van de onderdelen van het geassembleerde product uit. De waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, bleek echter meer dan 25 % van de fabricagekosten te bedragen. Derhalve werd geconcludeerd dat de onderneming betrokken was bij assemblagewerkzaamheden.

(86)

Wat de andere Tunesische onderneming betreft, werden de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening geanalyseerd. Het onderzoek leverde de volgende conclusies op.

(87)

De onderneming werd actief in 2006, dus nadat de antidumpingmaatregelen tegen de VRC waren verhoogd. De onderneming bleek zich te richten op uitvoer naar de markt van de Unie, aangezien de verkoop op de binnenlandse markt en naar andere derde landen verwaarloosbaar was. Ook bleek dat de voor de productie gebruikte onderdelen voornamelijk uit de VRC afkomstig waren. Daarom werd geconcludeerd dat aan de criteria van artikel 13, lid 2, onder a), van de basisverordening was voldaan.

(88)

Ook bleek een meerderheidsbelang van de betrokken onderneming in handen te zijn van een Chinese rijwielfabrikant.

(89)

Bovendien kocht de onderneming alle onderdelen in de VRC, zodat de grondstof (rijwielonderdelen) van oorsprong uit de VRC meer dan 60 % van de totale waarde van de onderdelen van het eindproduct uitmaakte. Voorts bleek uit het onderzoek dat de enige leverancier van de diensten en van de Chinese onderdelen verbonden was met de Chinese meerderheidsaandeelhouder. Verder bleek de waarde die tijdens de assemblagewerkzaamheden aan de ingevoerde onderdelen werd toegevoegd, ook voor deze onderneming niet meer dan 25 % van de fabricagekosten te bedragen. Daarom werd geoordeeld dat aan de criteria van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening werd voldaan.

(90)

Bovendien bleek bij controle dat de lijst van verkopen naar de Unie tijdens de VP veel fouten vertoonde, en daarom werd een nieuw bestand opgesteld op basis van de verzamelde verkoopfacturen die ongeveer 25 % van de totale uitvoer naar de markt van de Unie dekten. Daarom werd overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, bij gebrek aan gedetailleerde informatie over de uitvoertransacties van de desbetreffende onderneming naar de Unie, de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs gebaseerd op de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde (zie overweging 98) en de gewogen gemiddelde prijs van de uitvoer van deze onderneming naar de Unie. De dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de CIF-waarde van de invoer grens-Gemeenschap bleek significant te zijn. Bovendien werd geconcludeerd dat de uitvoerprijzen van deze onderneming gemiddeld duidelijk beneden de tijdens het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge voor de bedrijfstak van de Unie lagen. De berekening werd gebaseerd op een gewogen gemiddelde. Daarom werd geoordeeld dat de corrigerende werking van het geldende recht werd ondermijnd wat de prijzen betreft. Daarom werd geconcludeerd dat aan de criteria van artikel 13, lid 2, onder c), van de basisverordening was voldaan. Derhalve werd geconcludeerd dat de onderneming betrokken was bij assemblagewerkzaamheden.

(91)

Daarom is bevestigd dat in Tunesië assemblagewerkzaamheden in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening plaatsvonden.

2.7.   Onvoldoende reden of economische rechtvaardiging afgezien van de instelling van het antidumpingrecht

(92)

Het onderzoek heeft onvoldoende reden of economische rechtvaardiging voor de overlading en assemblagewerkzaamheden aan het licht gebracht afgezien van ontwijking van de bestaande maatregelen betreffende het betrokken product. Behalve het recht werden geen elementen aangetroffen die zouden kunnen worden beschouwd als compensatie voor de kosten van overlading en assemblage, met name in verband met het vervoer en herladen van rijwielen van oorsprong uit de VRC in Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië.

2.8.   Ondermijning van de corrigerende werking van het antidumpingrecht

(93)

Om uit te maken of de ingevoerde producten, gezien de hoeveelheden en prijzen, de corrigerende werking van de bestaande maatregelen hadden ondermijnd, werd gebruikgemaakt van Comext-gegevens als de beste beschikbare gegevens over de hoeveelheden en prijzen van de producten die door de aanvankelijk medewerkende producenten-exporteurs, op wie artikel 18 van de basisverordening werd toegepast, en de niet-medewerkende ondernemingen werden uitgevoerd. Voor zover van toepassing werden voor de medewerkende ondernemingen waarvan was gebleken dat zij bij ontwijkingspraktijken betrokken waren, de door hen gerapporteerde uitvoerhoeveelheden en -prijzen gebruikt. De aldus vastgestelde uitvoerprijzen werden vergeleken met het schade opheffende prijsniveau voor de producenten in de Unie dat het laatst was vastgesteld, d.w.z. in het kader van het tussentijdse nieuwe onderzoek dat in 2005 was afgerond (zie overweging 3).

(94)

Uit een vergelijking van het schade opheffende prijsniveau, zoals vastgesteld in 2005 in het kader van het tussentijdse nieuwe onderzoek, met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs in de verslagperiode, is voor elk van de vier betrokken ondernemingen gebleken dat sprake was van aanzienlijk prijsbederf.

(95)

De toename van de import uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië in de Unie werd, gezien de hoeveelheden, als aanzienlijk beschouwd, zoals besproken onder punt 2.4.1 (zie overweging 45 tot en met 50).

(96)

Daarom werd geconcludeerd dat, gezien de hoeveelheden en de prijzen, de bestaande maatregelen werden ondermijnd.

2.9.   Bewijs van dumping

(97)

Tot slot werd overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening onderzocht of kon worden aangetoond dat dumping plaatsvond ten aanzien van de eerder voor het betrokken product vastgestelde normale waarde.

(98)

In het tussentijdse nieuwe onderzoek dat in 2005 werd afgerond (zie overweging 3), werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen in Mexico, dat in dat onderzoek voor de VRC als geschikt referentieland met een markteconomie was aangewezen („eerder vastgestelde normale waarde”).

2.9.1.   Indonesië

(99)

Bij een aanzienlijk deel van de Indonesische uitvoer bleek het om echte Indonesische productie te gaan, die werd uitgevoerd door drie Indonesische ondernemingen waarvan werd vastgesteld dat zij niet bij ontwijkingspraktijken betrokken waren, zoals vermeld in de overwegingen 61 en 65. Daarom werd voor het vaststellen van de door ontwijking beïnvloede prijzen bij uitvoer uit Indonesië alleen de uitvoer van de niet-medewerkende producenten/exporteurs in aanmerking genomen. Hiertoe werd gebruikgemaakt van de beste beschikbare gegevens en werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de gemiddelde prijzen van rijwielen bij uitvoer uit Indonesië naar de Unie in de VP zoals gerapporteerd in Comext.

(100)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten, op basis van informatie die door de bedrijfstak van de Unie bij haar verzoek om het onderhavige onderzoek was gevoegd.

(101)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit Indonesië in de VP, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(102)

Uit de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping.

2.9.2.   Maleisië

(103)

Door de geringe mate van medewerking door de producenten van het onderzochte product in Maleisië, moest de prijs bij uitvoer uit Maleisië worden gebaseerd op de beschikbare gegevens, namelijk de gemiddelde uitvoerprijs van rijwielen in de VP zoals gerapporteerd in Comext.

(104)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten. Aangezien de mate van medewerking gering was, werden de relevante correcties gebaseerd op de informatie die door de bedrijfstak van de Unie bij haar verzoek om het onderhavige onderzoek was gevoegd.

(105)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit Maleisië in de VP, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(106)

Uit de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping.

2.9.3.   Sri Lanka

(107)

Aangezien de mate van medewerking van Sri Lanka gering was, werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, namelijk de gemiddelde uitvoerprijs van rijwielen in de VP zoals gerapporteerd in Comext; die informatie werd gecontroleerd aan de hand van de beschikbare uitvoergegevens van de ondernemingen die niet bij ontwijkingspraktijken waren betrokken.

(108)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten, waarvoor bij gebrek aan andere beschikbare gegevens de informatie werd gebruikt die door de bedrijfstak van de Unie bij haar verzoek om het onderhavige onderzoek was gevoegd.

(109)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit Sri Lanka in de VP, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(110)

Uit de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping.

2.9.4.   Tunesië

(111)

De uitvoerprijs werd vastgesteld op basis van de gemiddelde uitvoerprijs van rijwielen in de VP zoals gerapporteerd in Comext; die informatie werd gecontroleerd aan de hand van de uitvoergegevens van de onderneming die niet bij ontwijkingspraktijken was betrokken.

(112)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten, op basis van informatie die door de bedrijfstak van de Unie bij haar verzoek om het onderhavige onderzoek was gevoegd.

(113)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de eerder vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer uit Tunesië in de VP, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(114)

Uit de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping.

3.   MAATREGELEN

(115)

Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat het definitieve antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de VRC door verzending na overlading in Indonesië, Maleisië en Sri Lanka en door assemblage in Maleisië, Sri Lanka en Tunesië werd ontweken in de zin van artikel 13 van de basisverordening.

(116)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, eerste zin, van de basisverordening, moeten de bestaande maatregelen betreffende de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC daarom worden uitgebreid tot de invoer van hetzelfde product verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië.

(117)

De uit te breiden maatregelen zijn die welke momenteel van kracht zijn op grond van artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011, namelijk een definitief antidumpingrecht van 48,5 %, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.

(118)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening, die bepalen dat uitgebreide maatregelen moeten worden toegepast op goederen waarvan de invoer in de Unie overeenkomstig de openingsverordening is geregistreerd, moeten rechten worden geïnd op vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië verzonden rijwielen waarvan de invoer is geregistreerd.

4.   VERZOEKEN OM VRIJSTELLING

4.1.   Indonesië

(119)

De vier ondernemingen in Indonesië die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, stuurden het aanvraagformulier voor vrijstelling ingevuld terug.

(120)

Zoals vermeld in de overwegingen 29 tot en met 33 was het in het geval van één onderneming gerechtvaardigd om artikel 18 van de basisverordening toe te passen. Gezien de bevindingen inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer en ontwijking door overlading, zoals uiteengezet in overweging 58, kan deze onderneming daarom geen vrijstelling worden verleend.

(121)

Zoals vermeld in overweging 65, bleken de overige drie medewerkende ondernemingen in Indonesië die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, niet betrokken te zijn bij de ontwijkingspraktijken die onderwerp van het onderhavige onderzoek waren. Bovendien konden deze producenten aantonen dat zij niet verbonden waren aan een of meer van de producenten/exporteurs die bij ontwijkingspraktijken betrokken waren, noch aan een of meer van de producenten/exporteurs van rijwielen in de VRC. Bijgevolg kan deze drie ondernemingen vrijstelling van de uitgebreide maatregelen worden verleend.

4.2.   Maleisië

(122)

De enige onderneming in Maleisië die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzocht om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, stuurde het aanvraagformulier voor vrijstelling ingevuld terug.

(123)

Zoals vermeld in de overwegingen 72 tot en met 76 bleek de onderneming betrokken te zijn bij ontwijkingspraktijken. Gezien de bevindingen inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer en ontwijking door overlading, zoals uiteengezet in overweging 58, kan deze onderneming daarom geen vrijstelling worden verleend.

4.3.   Sri Lanka

(124)

De zes ondernemingen in Sri Lanka die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, stuurden het aanvraagformulier voor vrijstelling ingevuld terug.

(125)

Zoals vermeld in overweging 36 trok een van de ondernemingen haar verzoek om vrijstelling tijdens het onderzoek in; gezien de bevindingen inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer en ontwijking door overlading, zoals uiteengezet in overweging 58, kan aan deze onderneming daarom geen vrijstelling worden verleend.

(126)

In het geval van de andere twee ondernemingen was het gerechtvaardigd om artikel 18 van de basisverordening toe te passen, zoals vermeld in de overwegingen 36 tot en met 42; gezien de bevindingen inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer en ontwijking door overlading, zoals uiteengezet in overweging 58, kan aan deze ondernemingen daarom geen vrijstelling worden verleend.

(127)

De andere drie medewerkende ondernemingen in Sri Lanka die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, bleken niet betrokken te zijn bij de ontwijkingspraktijken die onderwerp van het onderhavige onderzoek waren, zoals vermeld in de overwegingen 80 en 81. Bovendien konden deze producenten aantonen dat zij niet verbonden waren met een of meer van de ondernemingen waarvan was gebleken dat zij bij ontwijkingspraktijken betrokken waren, noch met een of meer van de producenten/exporteurs van rijwielen in de VRC. Daarom kan aan deze ondernemingen vrijstelling van de uitgebreide maatregelen worden verleend.

4.4.   Tunesië

(128)

De twee ondernemingen in Tunesië die overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzochten om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen, stuurden het aanvraagformulier voor vrijstelling ingevuld terug.

(129)

Eén onderneming bleek niet betrokken te zijn bij de ontwijkingspraktijken die onderwerp van dit onderzoek zijn. Bovendien kon deze producent aantonen dat hij niet verbonden was met een of meer van de ondernemingen waarvan was gebleken dat zij betrokken waren bij ontwijkingspraktijken, noch met een of meer van de producenten/exporteurs van rijwielen in de VRC. Daarom kan aan deze onderneming vrijstelling van de uitgebreide maatregelen worden verleend.

(130)

Zoals vermeld in overweging 89 bleek de tweede onderneming betrokken te zijn bij ontwijkingspraktijken. Gezien de bevindingen inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer en ontwijking door overlading, zoals uiteengezet in overweging 58, kan daarom geen vrijstelling worden verleend.

4.5.   Bijzondere maatregelen

(131)

In dit geval zijn bijzondere maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat bedoelde vrijstellingen op juiste wijze worden toegepast. Deze bijzondere maatregelen betreffen de verplichting om aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur over te leggen die voldoet aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, moet aan het uitgebreide antidumpingrecht worden onderworpen.

4.6.   Nieuwkomers

(132)

Onverminderd artikel 11, lid 3, van de basisverordening wordt andere producenten/exporteurs in Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië die zich in deze procedure niet kenbaar hebben gemaakt en het onderzochte product in de VP niet naar de Unie uitvoerden, en die van plan zijn een verzoek om vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht in te dienen overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening, verzocht een vragenlijst in te vullen zodat de Commissie kan beoordelen of vrijstelling gerechtvaardigd is. Bedoelde vrijstelling kan worden verleend na beoordeling van de marktsituatie van het onderzochte product, de productiecapaciteit en bezettingsgraad, de aan- en verkopen en de waarschijnlijkheid van voortzetting van de praktijken waarvoor onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en het bewijsmateriaal inzake dumping. De Commissie verricht doorgaans ook een controle ter plaatse. Het verzoek moet onverwijld aan de Commissie worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie en de verkoop.

(133)

Wanneer een vrijstelling gerechtvaardigd is, worden de geldende uitgebreide maatregelen dienovereenkomstig gewijzigd. Op vrijstellingen zal toezicht worden uitgeoefend om ervoor te zorgen dat aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.

5.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(134)

Alle belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de belangrijkste feiten en overwegingen die tot voornoemde conclusies hebben geleid, en werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

(135)

Een Indonesische onderneming herhaalde haar in overweging 31 genoemde argumenten, zonder enige nieuwe bewijsstukken in te dienen. Zoals reeds gezegd in overweging 29, waren de door de onderneming ingediende gegevens niet controleerbaar, aangezien de onderneming de dossiers niet bijhoudt waarmee de in de vrijstellingsaanvraag genoemde feiten kunnen worden gestaafd. Bovendien bleken de ingediende cijfers die werden gecontroleerd en herberekend op basis van de boekhouding die bij de onderneming beschikbaar was, zoals inkopen en productievolume, onjuist te zijn. Daarom worden deze argumenten verworpen.

(136)

Een Maleise onderneming betoogde dat het feit dat het gewicht van de onderdelen uit de VRC in de fabricagekosten de drempel van 60 % slechts weinig overschrijdt, er niet toe mocht leiden dat de Commissie haar vrijstellingsaanvraag afwees. Bovendien diende de onderneming enkele facturen voor de aankoop van onderdelen in die volgens haar ten onrechte waren aangemerkt als afkomstig uit de VRC, terwijl zij in werkelijkheid uit Indonesië kwamen.

(137)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de in artikel 13, lid 2, onder b), vastgestelde drempels zeer duidelijk zijn en dat het daarom niet relevant is hoeveel het gewicht van de onderdelen uit de VRC in de fabricagekosten de drempel van 60 % overschrijdt, maar dat de onderdelen uit de VRC minder dan 60 % van de fabricagekosten van de rijwielen moeten uitmaken. Bovendien konden deze facturen niet worden getraceerd in de door de onderneming verschafte lijst van aankopen en was de waarde van de ingediende facturen niet voldoende om verandering te brengen in de oorspronkelijke beoordeling van de Commissie. Daarom worden deze argumenten verworpen.

(138)

Daarnaast betoogde de betrokken onderneming dat er niet voldoende rechtsbasis is voor een afwijzing van de vrijstellingsaanvraag van de onderneming, aangezien de conclusies zijn gebaseerd op berekeningen die onvoldoende rekening houden met de individuele situatie van de betrokken onderneming. In antwoord op dit argument ontving de onderneming nadere uitleg over de analyse in de overwegingen 72 tot en met 75.

(139)

Ook betoogde de onderneming dat de toename van de invoer van het onderzochte product door de betrokken onderneming samenvalt met de versoepeling van het stelsel van algemene preferenties voor Maleisië en dat de toename van de uitvoer van de onderneming naar de Unie in 2010 dan ook geen economische rechtvaardiging had in de toename van de aan de VRC opgelegde antidumpingmaatregelen. In antwoord op dit argument werd overwogen dat hoewel de versoepeling van het stelsel van algemene preferenties kan hebben bijgedragen aan de motivatie van de onderneming om uit te voeren naar de Unie, dit niet in tegenspraak is met de conclusie dat de onderneming haar actie begon nadat de antidumpingheffingen tegen de VRC waren verhoogd en dat zij haar onderdelen voornamelijk uit de VRC betrok (zie overweging 73). Daarom is het argument van de partij afgewezen.

(140)

Dezelfde onderneming betoogde ook dat de ingediende gegevens over de waarden van de aangekochte en verbruikte rijwielonderdelen niet naar behoren waren geverifieerd, aangezien er geen onderscheid werd gemaakt tussen aangekochte en verbruikte onderdelen. In dit verband wordt opgemerkt dat uit de door de onderneming ingediende cijfers bleek dat de waarden van de aangekochte en verbruikte onderdelen identiek waren. Bovendien stemmen de gerapporteerde waarden van de aangekochte onderdelen in 2011 overeen met de waarde van de verbruikte onderdelen die wordt gemeld in het jaarverslag van de onderneming voor 2011. De cijfers betreffende aangekochte en verbruikte onderdelen die werden gemeld voor de VP en 2010 werden aanvaard zoals gedeclareerd door de onderneming. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(141)

De onderneming in kwestie diende nadere uitsplitsingen van de kosten per productmodel in, waaruit bleek dat zij voldeed aan het vereiste dat de onderdelen afkomstig uit de VRC niet meer dan 60 % van de totale waarde van de onderdelen van het geassembleerde product bedragen. Deze informatie was in tegenspraak met de uitsplitsingen van de kosten per model die ter plaatse waren verzameld en geverifieerd voor geselecteerde modellen, hetgeen bevestigde dat de onderneming niet voldeed aan de drempel van 60 %. De nieuwe informatie die in dit verband door de onderneming werd ingediend, werd niet gestaafd door enig bewijs en was in wezen in tegenspraak met geverifieerde informatie. Daarom werd de informatie buiten beschouwing gelaten.

(142)

Voorts betoogde de onderneming dat zij te goeder trouw handelde, aangezien zij naar eigen zeggen voldeed aan Verordening (EG) nr. 1063/2010 van de Commissie (16) waarin de toepasselijke oorsprongsregels worden vastgelegd. In dit verband moet worden opgemerkt dat het antiontwijkingsonderzoek niet als doel heeft om na te gaan of aan de toepasselijke oorsprongsregels wordt voldaan. Deze controle werd niet verricht in de context van het huidige antiontwijkingsonderzoek, en de bewering dat aan de oorsprongsregels wordt voldaan, kan in dit geval niet worden bevestigd. Daarom sluit de beweerde nakoming van de oorsprongsregels in dit geval geenszins de mogelijkheid van ontwijking in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening uit (17). Tegen deze achtergrond wordt het argument dan ook verworpen.

(143)

Tot slot betoogde de onderneming dat de berekening van de dumpingmarge had moeten worden verricht op basis van de voor de onderneming specifieke gegevens. Dit verzoek werd aanvaard zoals aangegeven in overweging 75 en de onderneming werd hiervan op de hoogte gesteld.

(144)

Een onderneming uit Sri Lanka betwistte de relevantie van de documenten die tijdens het controlebezoek werden gevraagd en betoogde dan ook dat haar verzoek om vrijstelling niet had moeten worden verworpen. In dit verband moet worden opgemerkt dat de documenten waaruit de oorsprong blijkt van de onderdelen die worden gebruikt voor de assemblage van de naar de Unie uitgevoerde rijwielen, van groot belang zijn voor de vaststelling van de naleving van de voorwaarden van artikel 13, lid 2, onder b). Ook konden de door de onderneming ingediende gegevens, zoals vermeld in overweging 37, niet worden geverifieerd. Bovendien gaf de onderneming ter plaatse toe dat de in de VRC gekochte onderdelen niet werden vermeld in haar boekhouding en dat de naleving van de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening niet had kunnen worden vastgesteld. Daarom worden de argumenten verworpen.

(145)

Een andere onderneming uit Sri Lanka betoogde dat indien zij had geweten dat de uitvoer naar de Unie vanuit Sri Lanka kon worden onderworpen aan het antidumpingrecht zoals uitgebreid naar Sri Lanka vanaf de inleiding van het onderzoek, zij haar verzoek om vrijstelling niet zou hebben ingetrokken. Benadrukt moet echter worden dat de onderneming op het moment van de intrekking van haar verzoek om vrijstelling wordt verondersteld op de hoogte te zijn van de mogelijke toepassing van het antidumpingrechten zoals uitgebreid vanaf de datum van de registratie van invoer vanuit Sri Lanka in de Unie, d.w.z. de opening van het antiontwijkingsonderzoek. De onderneming is driemaal op de hoogte gebracht van deze consequentie, namelijk door middel van overweging 20 van de openingsverordening, tijdens een hoorzitting aan het begin van het onderzoek en tijdens het bezoek ter plaatse. Dit argument moet daarom worden afgewezen.

(146)

Een andere onderneming uit Sri Lanka diende nieuwe informatie in die zij reeds vóór het controlebezoek had moeten indienen, en gezien het vergevorderde stadium van het onderzoek kon die informatie niet meer worden geverifieerd. Voorts betoogde de onderneming dat zij alle vereiste informatie had ingediend.

(147)

Zoals vermeld in de overwegingen 39 en 40 had de onderneming niet alle gevraagde informatie ingediend om ter plaatse te worden geverifieerd. Met name bleken de cijfers die de onderneming over de inkoopwaarde van onderdelen van lokale oorsprong had verstrekt, onbetrouwbaar. Als gevolg hiervan had de nakoming van de criteria van artikel 13, lid 2, van de basisverordening niet kunnen worden vastgesteld.

(148)

Bovendien klaagde de onderneming over onregelmatigheden tijdens het bezoek ter plaatse wat de duur ervan en de gebruikte talen betreft. In dit verband moet worden opgemerkt dat de onderneming recentelijk was opgericht en dat daarom slechts één dag controle was gepland. De controle nam een hele werkdag in beslag. Aan het einde van het controlebezoek verzocht de onderneming niet om extra informatie te mogen indienen die zij niet tijdens de controle had kunnen verschaffen.

(149)

Voorts werd de onderneming voorafgaand aan de controle ter plaatse meegedeeld dat de controle in het Engels zou plaatsvinden en de partij heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Bovendien werd de Commissie tijdens de controle ter plaatse vergezeld door een tolk om eventuele taalproblemen op te lossen. Tot slot moet worden benadrukt dat de meeste documenten die de onderneming tijdens het controlebezoek heeft ingediend in het Engels waren, met inbegrip van de boekhoudkundige documenten.

(150)

Gezien bovenstaande overwegingen worden de argumenten van de onderneming afgewezen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Gezien het doel van deze verordening wordt het definitieve antidumpingrecht dat geldt voor „alle andere ondernemingen” dat bij artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op tweewielige en andere rijwielen (met inbegrip van bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, uitgebreid tot tweewielige en andere rijwielen (met inbegrip van bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712003010 en 8712007091), uitgezonderd die welke door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Indonesië

P.T. Insera Sena, 393 Jawa Street, Buduran, Sidoarjo 61252, Indonesië

B765

 

PT Wijaya Indonesia Makmur Bicycle Industries (Wim Cycle), Raya Bambe KM. 20, Driyorejo, Gresik 61177, Jawa Timur, Indonesië

B766

 

P.T. Terang Dunia Internusa, (United Bike), Jl. Anggrek Neli Murni 114 Slipi, 11480, Jakarta Barat, Indonesië

B767

Sri Lanka

Asiabike Industrial Limited, No 114, Galle Road, Henamulla, Panadura, Sri Lanka

B768

 

BSH Ventures (Private) Limited, No. 84, Campbell Place, Colombo-10, Sri Lanka

B769

 

Samson Bikes (Pvt) Ltd, Colombo, Sri Lanka

B770

Tunesië

Euro Cycles SA, Zone Industrielle Kelaa Kebira, 4060, Sousse, Tunesië

B771

2.   De vrijstellingen die aan de specifiek in lid 1 van dit artikel genoemde ondernemingen zijn verleend of die overeenkomstig artikel 2, lid 2, van deze verordening door de Commissie zijn verleend, gelden alleen indien een geldige handelsfactuur die voldoet aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde vereisten, aan de douaneautoriteiten van de lidstaten wordt overgelegd. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, geldt het bij lid 1 van dit artikel ingestelde antidumpingrecht.

3.   Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 875/2012 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, uitgezonderd die welke door de in lid 1 genoemde ondernemingen zijn geproduceerd.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Verzoeken om vrijstelling van het bij artikel 1 uitgebreide recht moeten schriftelijk worden ingediend in een van de officiële talen van de Europese Unie en moeten zijn ondertekend door een persoon die gemachtigd is om de entiteit die om de vrijstelling verzoekt, te vertegenwoordigen. Het verzoek moet aan het onderstaande adres worden gestuurd:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer: N-105 08/20

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 22956505

2.   Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kan de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de invoer van ondernemingen die de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 ingestelde antidumpingmaatregelen niet ontwijken, bij besluit vrijstellen van het bij artikel 1 van deze verordening uitgebreide recht.

Artikel 3

De douaneautoriteiten wordt de opdracht gegeven de bij artikel 2 van Verordening (EU) nr. 875/2012 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. BRUTON


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1.

(3)  PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55.

(4)  PB L 17 van 21.1.1997, blz. 17.

(5)  PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39.

(6)  PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1.

(7)  PB L 261 van 6.10.2011, blz. 2.

(8)  PB C 71 van 9.3.2012, blz. 10.

(9)  Zie bladzijde 17 van dit Publicatieblad.

(10)  PB C 122 van 27.4.2012, blz. 9.

(11)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(12)  PB C 346 van 14.11.2012, blz. 7.

(13)  PB L 136 van 23.5.2013, blz. 15.

(14)  PB L 258 van 26.9.2012, blz. 21.

(15)  Comext is een databank van statistieken van de buitenlandse handel die door Eurostat wordt beheerd.

(16)  PB L 307 van 23.11.2010, blz. 1.

(17)  Zie ook eerdere zaken, bv. overweging 48 van Verordening (EG) nr. 388/2008 van de Raad (PB L 117 van 1.5.2008, blz. 1).


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 2, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”;

3.

datum en handtekening.


Top