EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0205

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2011 van de Raad van 28 februari 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

OJ L 58, 3.3.2011, p. 14–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 11 Volume 082 P. 239 - 242

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 04/03/2016

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2011/205/oj

3.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 205/2011 VAN DE RAAD

van 28 februari 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisantidumpingverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6,

Gezien het voorstel van de Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Vorig onderzoek en geldende antidumpingmaatregelen

(1)

In augustus 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 (2) definitieve antidumpingrechten ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) uit onder andere India. De maatregelen bestonden uit een ad-valoremantidumpingrecht van 0 tot 62,6 %, ingesteld op de petfolie die afkomstig was van bij name genoemde producenten-exporteurs en een residueel recht van 53,3 % op de petfolie die van alle andere ondernemingen afkomstig was.

(2)

In maart 2006 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 366/2006 (3) de bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 ingestelde maatregelen gewijzigd. Het ingestelde antidumpingrecht varieerde van 0 % tot 18 %, rekening houdend met de bevindingen van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen met betrekking tot de definitieve compenserende rechten die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 367/2006 (4).

(3)

In augustus 2006 heeft de Raad na een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een Indiase producent van petfolie bij Verordening (EG) nr. 1288/2006 (5) het bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 ten aanzien van die producent ingestelde definitieve antidumpingrecht gewijzigd.

(4)

In september 2006 wijzigde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1424/2006 (6) naar aanleiding van een verzoek van een nieuwe producent-exporteur Verordening (EG) nr. 1676/2001 met betrekking tot een Indiase petfolieproducent. De gewijzigde verordening stelde voor de betrokken onderneming een dumpingmarge van 15,5 % en een antidumpingrecht van 3,5 % vast, rekening houdend met de exportsubsidiemarge van de onderneming zoals vastgesteld in het antisubsidieonderzoek dat tot de vaststelling van Verordening (EG) nr. 367/2006 heeft geleid. Aangezien voor de onderneming geen individueel compenserend recht gold, werd het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht toegepast.

(5)

In november 2007 heeft de Raad na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisantidumpingverordening bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 (7) een definitief antidumpingrecht ingesteld op petfolie van oorsprong uit India. Bij die verordening is een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisantidumpingverordening, dat beperkt was tot één Indiase producent-exporteur, beëindigd.

(6)

Na een door de Commissie op eigen initiatief geopend gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van vijf Indiase producenten van petfolie heeft de Raad in januari 2009 bij Verordening (EG) nr. 15/2009 (8) het bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 ten aanzien van deze ondernemingen ingestelde definitieve antidumpingrecht en de bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ingestelde definitieve compenserende rechten gewijzigd.

(7)

Verordening (EG) nr. 1292/2007 handhaafde ook de uitbreiding van de maatregelen tot Brazilië en Israël, hoewel een aantal ondernemingen daarvan werd vrijgesteld. Verordening (EG) nr. 1292/2007 werd in dit opzicht laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EG) nr. 806/2010 van de Raad van 13 september 2010 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1292/2007 en (EG) nr. 367/2006, voor wat betreft de vrijstelling van de bij deze verordeningen ingestelde maatregelen voor één Israëlische importeur van polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India en tot beëindiging van de registratie van de invoer door deze exporteur (9).

(8)

Opgemerkt moet worden dat Vacmet India Limited is onderworpen aan een residueel antidumpingrecht van 17,3 % op grond van Verordening (EG) nr. 1292/2007.

2.   Bestaande compenserende maatregelen

(9)

Vacmet India Limited is op grond van de gewijzigde Verordening (EG) nr. 367/2006 momenteel onderworpen aan een compenserend recht van 19,1 %.

3.   Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(10)

Op 7 augustus 2009 heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Het verzoek, dat alleen een onderzoek naar dumping betrof, werd ingediend door Vacmet India Limited, een producent-exporteur uit India („de indiener van het verzoek”). Volgens de indiener van het verzoek zijn de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen waren ingesteld, gewijzigd en zijn deze wijzigingen van blijvende aard. Uit dit voorlopig bewijsmateriaal blijkt dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

4.   Opening van een nieuw onderzoek

(11)

Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij op 14 januari 2010 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (10) („het bericht van opening”) aan op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door de indiener van het verzoek.

(12)

Tijdens het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek moest ook worden nagegaan of het, afhankelijk van de bevindingen van het nieuwe onderzoek, nodig was het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van niet met naam in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 genoemde producenten-exporteurs in het betrokken land, d.w.z. het voor „alle andere ondernemingen” in India geldende recht.

(13)

Eveneens op 14 januari 2010 heeft de Commissie met een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (11) de opening bekendgemaakt van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek bij het vervallen van de compenserende maatregelen, beperkt tot het onderzoek van subsidiëring voor zover het de aanvrager betreft.

5.   Onderzoek

(14)

Het onderzoek naar de hoogte van de dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”).

(15)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de autoriteiten van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie in kennis gesteld van de opening van het tussentijdse nieuwe onderzoek. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te worden gehoord.

(16)

Om de nodige informatie voor haar onderzoek te verkrijgen, heeft de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden; zij heeft de antwoorden binnen de daarvoor vastgestelde termijn ontvangen.

(17)

De Commissie heeft alle informatie die zij voor het vaststellen van dumping nodig achtte, ingewonnen en onderzocht. Bij de indiener van het verzoek is een controle ter plaatse verricht.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(18)

Het betrokken product in dit nieuwe onderzoek is hetzelfde als dat gedefinieerd in de verordening waarbij de geldende maatregelen zijn ingesteld (Verordening (EG) nr. 1292/2007, zoals laatstelijk gewijzigd), namelijk polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90.

2.   Soortgelijk product

(19)

Net als de vorige onderzoeken heeft ook dit onderzoek aangetoond dat in India geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde petfolie, in India geproduceerde en daar op de binnenlandse markt verkochte petfolie, en door de producenten van de Unie geproduceerde en in de Unie verkochte petfolie dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen bezitten en dezelfde basistoepassingen hebben.

(20)

Deze producten worden derhalve als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

C.   DUMPING

a)   Normale waarde

(21)

Voor de vaststelling van de normale waarde werd eerst bepaald of de totale omvang van de verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen of deze verkoop meer dan 5 % uitmaakte van de totale omvang van de uitvoer van het betrokken product naar de Europese Unie. De Commissie stelde vast dat de omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door de indiener van het verzoek over het geheel genomen representatief was. Deze representativiteitstest werd uitgevoerd met een vergelijking per soort. Hierbij bleek dat twee soorten geheel niet in het binnenland werden verkocht.

(22)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van het betrokken product had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Indiase markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld. Meer dan 90 % van de binnenlandse verkoop bleek winstgevend te zijn.

(23)

Voor de in het binnenland verkochte productsoorten die voldeden aan de in punt 21 genoemde representativiteitstest, werd vastgesteld dat van één productsoort geen van de verkopen winstgevend was en dat deze verkopen dus niet hadden plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(24)

Voor de productsoorten die in voldoende representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties in India werden verkocht, werd de normale waarde berekend op basis van de door niet-verbonden afnemers betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening. Voor de andere soorten, te weten de soort die in punt 23 is genoemd en de soorten die niet op de binnenlandse markt worden verkocht, werd de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend op basis van de fabricagekosten van de indiener van het verzoek voor de uitgevoerde soort in kwestie, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en voor winst.

(25)

Gezien het hoge niveau van winstgevende verkoop op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties, werden de VAA-kosten en de winst gebaseerd op de hele binnenlandse verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt.

b)   Uitvoerprijs

(26)

In alle gevallen waarin het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Europese Unie was uitgevoerd, werden de exportprijzen vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(27)

Voor de uitvoer naar de Europese Unie die via een verbonden onderneming gebeurde, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen waartegen het ingevoerde product de eerste keer aan een onafhankelijke afnemer werd verkocht.

(28)

Hiertoe werden correcties toegepast voor alle kosten die gemaakt werden tussen de invoer en de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de markt van de Unie. Ook werd een redelijke marge voor VAA-kosten en winst voor deze verkopen afgetrokken. De percentages die werden gebruikt om de winst en de VAA-kosten te berekenen, stemden overeen met de percentages die in de winst- en verliesrekening van de verbonden onderneming werden vermeld.

c)   Vergelijking

(29)

De vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs geschiedde op basis van de prijs af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd in overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werden, waar dat van toepassing en gerechtvaardigd was, correcties toegepast voor verschillen in de door de indiener van het verzoek betaalde kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, commissies, financiële kosten en verpakkingskosten.

d)   Dumpingmarge

(30)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Uit de vergelijking bleek dat er geen sprake was van dumping.

D.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(31)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd ook onderzocht of de door de indiener van het verzoek ingeroepen gewijzigde omstandigheden redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden aangemerkt.

(32)

Uit het onderzoek bleek dat de indicatieve dumpingmarge die voor de uitvoer van de indiener van het verzoek naar derde landen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd berekend, ook negatief was. Het volume van die uitvoer was verschillende malen groter dan dat van de uitvoer naar de Unie.

(33)

Ook bleek dat de indiener van het verzoek sinds 2007 aanzienlijke investeringen deed om zijn productieproces te verbeteren en om de basisgrondstof te produceren die noodzakelijk is voor de vervaardiging van het betrokken product. Deze veranderingen hebben met name tot een kostenvermindering geleid en vormden aldus een verklaring voor het rechtstreekse effect op de dumpingmarge van de onderneming. Deze wijziging van de omstandigheden kan als blijvend worden beschouwd.

(34)

Daarom wordt het niet waarschijnlijk geacht dat de omstandigheden die tot de opening van dit tussentijdse nieuwe onderzoek hebben geleid in de nabije toekomst op zodanige wijze zullen veranderen dat dit gevolgen zou hebben voor de bevindingen van het huidige tussentijdse nieuwe onderzoek. Daarom werd geconcludeerd dat de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard zijn en dat de handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer gerechtvaardigd is.

E.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(35)

Gezien de resultaten van dit nieuwe onderzoek wordt het passend geacht het antidumpingrecht op het betrokken product van de indiener van het verzoek te wijzigen en op 0 % vast te stellen.

(36)

Artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (12) verbieden dat voor hetzelfde product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die het gevolg is van dumping of subsidiëring bij uitvoer. Zoals aangegeven in overweging 9, is de indiener van het verzoek aan een compenserend recht onderworpen. Aangezien het voor de indiener van het verzoek vastgestelde antidumpingrecht met betrekking tot het betrokken product 0 % bedraagt, doet deze situatie zich in dit geval niet voor.

(37)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zou worden voorgesteld het voor de indiener van het verzoek geldende recht te wijzigen. Zij konden hierover opmerkingen maken.

(38)

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de definitieve bevindingen naar aanleiding daarvan gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 wordt gewijzigd door de volgende vermelding in te voegen:

„Vacmet India Limited, Anant Plaza, IInd Floor, 4/117-2A, Civil Lines, Church Road, Agra-282002, Uttar Pradesh, India

0,0

A992”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

FELLEGI T.


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1.

(3)  PB L 68 van 8.3.2006, blz. 6.

(4)  PB L 68 van 8.3.2006, blz. 15.

(5)  PB L 236 van 31.8.2006, blz. 1.

(6)  PB L 270 van 29.9.2006, blz. 1.

(7)  PB L 288 van 6.11.2007, blz. 1.

(8)  PB L 6 van 10.1.2009, blz. 1.

(9)  PB L 242 van 15.9.2010, blz. 6.

(10)  PB C 8 van 14.1.2010, blz. 27.

(11)  PB C 8 van 14.1.2010, blz. 29.

(12)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.


Top