EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010L0041

Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad

OJ L 180, 15.7.2010, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 05 Volume 002 P. 245 - 250

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2010/41/oj

15.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 180/1


RICHTLIJN 2010/41/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2010

betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (3) waarborgt dat in de lidstaten ten aanzien van mannen en vrouwen die een zelfstandige activiteit uitoefenen of die daartoe bijdragen, het beginsel van gelijke behandeling wordt toegepast. Richtlijn 86/613/EEG is wat betreft zelfstandigen en echtgenoten van zelfstandigen niet zeer doeltreffend gebleken, en de werkingssfeer ervan dient te worden heroverwogen, aangezien discriminatie op grond van geslacht en intimidatie zich ook op terreinen anders dan arbeid in loondienst voordoen. Ter wille van de duidelijkheid dient Richtlijn 86/613/EEG door deze richtlijn te worden vervangen.

(2)

In haar mededeling van 1 maart 2006, getiteld „Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen”, deelde de Commissie mee dat zij met het oog op een betere sturing van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen de bestaande Unie-wetgeving inzake gelijke behandeling naar geslacht, die niet is meegenomen in de herschikkingsprocedure in 2005, zou onderzoeken om die waar nodig te actualiseren, te moderniseren en te herschikken. Bij de herschikkingsprocedure bleef Richtlijn 86/613/EEG buiten beschouwing.

(3)

In zijn conclusies van 5 en 6 december 2007 over „Een evenwichtige rolverdeling tussen mannen en vrouwen ten behoeve van werkgelegenheid, groei en sociale samenhang” riep de Raad de Commissie op om te onderzoeken of Richtlijn 86/613/EEG eventueel diende te worden herzien om de rechten van zelfstandigen en hun meewerkende echtgenoten in verband met moeder- en vaderschap veilig te stellen.

(4)

Het Europees Parlement heeft de Commissie er bij voortduring toe opgeroepen Richtlijn 86/613/EEG te herzien, met name met het oog op een betere moederschapsbescherming voor vrouwelijke zelfstandigen en ter verbetering van de situatie van echtgenoten van zelfstandigen.

(5)

Het Europees Parlement heeft zijn standpunt ter zake reeds kenbaar gemaakt in zijn resolutie van 21 februari 1997 over de situatie van medewerkende echtgenoten van zelfstandig werkenden (4).

(6)

In haar mededeling van 2 juli 2008, getiteld „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw”, heeft de Commissie de noodzaak bevestigd van het nemen van maatregelen betreffende de kloof tussen mannen en vrouwen in het ondernemerschap alsmede ten behoeve van een betere combinatie van privé- en beroepsleven.

(7)

Er bestaat reeds een aantal rechtsinstrumenten voor de uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling dat van toepassing is op zelfstandige arbeid, met name Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (5) en Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (6). Deze richtlijn dient derhalve niet te gelden voor de reeds onder andere richtlijnen vallende gebieden.

(8)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de lidstaten om hun stelsels voor sociale bescherming in te richten. De exclusieve bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de inrichting van hun socialebeschermingsstelsels omvat onder meer besluiten over het opzetten, financieren en beheren van dergelijke stelsels en de bijhorende instanties, alsmede over de inhoud en het verlenen van prestaties, de hoogte van de premies en de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen.

(9)

Deze richtlijn moet van toepassing zijn op zelfstandigen en hun echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, hun levenspartners, wanneer die onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden gewoonlijk aan de uitoefening van de activiteit deelnemen. Teneinde de situatie voor deze echtgenoten en, mits en voor zover erkend in het nationale recht, de levenspartners van zelfstandigen te verbeteren, moet hun werk erkend worden.

(10)

Deze richtlijn geldt niet voor aangelegenheden die al geregeld zijn in andere richtlijnen ter uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, in het bijzonder Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (7). Onder meer artikel 5 van Richtlijn 2004/113/EG betreffende verzekerings- en aanverwante financiële diensten blijft van toepassing.

(11)

Ter voorkoming van discriminatie op grond van geslacht is deze richtlijn zowel op directe als op indirecte discriminatie van toepassing. Intimidatie en seksuele intimidatie moeten worden beschouwd als discriminatie en zijn daarom verboden.

(12)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de burgerlijke staat of de gezinssituatie volgens het nationale recht.

(13)

Het beginsel van gelijke behandeling betreft de relaties tussen de zelfstandige en derde partijen in de context van deze richtlijn, maar niet de relaties tussen de zelfstandige en zijn of haar echtgenoot of levenspartner.

(14)

Voor zelfstandige arbeid houdt de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling in dat er geen discriminatie op grond van geslacht mag bestaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de oprichting, vestiging of uitbreiding van een bedrijf of het opzetten of de uitbreiding van enigerlei andere vorm van zelfstandige arbeid.

(15)

Krachtens artikel 157, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie mogen de lidstaten maatregelen handhaven of aannemen waarbij specifieke voordelen worden geboden om de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in hun beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren. In principe dienen maatregelen, zoals positieve actie ter verwezenlijking van gelijkheid van mannen en vrouwen in de praktijk, niet als schending van het rechtsbeginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen te worden beschouwd.

(16)

Gewaarborgd moet worden dat de voorwaarden voor de oprichting van een bedrijf tussen echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners niet restrictiever zijn dan de voorwaarden voor oprichting van een bedrijf tussen andere personen.

(17)

Gezien hun deelneming aan de activiteiten van het familiebedrijf, dienen echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandigen die toegang hebben tot een stelsel voor sociale bescherming, ook sociale bescherming te kunnen genieten. De lidstaten moeten worden verplicht om de nodige maatregelen te nemen om deze sociale bescherming overeenkomstig hun nationale recht te organiseren. In het bijzonder is het aan de lidstaten om te besluiten of deze sociale bescherming op een verplichte of vrijwillige grondslag moet worden toegepast. De lidstaten kunnen bepalen dat deze sociale bescherming in verhouding kan staan tot de deelneming aan de activiteiten van de zelfstandige en/of de hoogte van de bijdrage.

(18)

De economische en fysieke kwetsbaarheid van zwangere zelfstandigen, zwangere echtgenoten en, mits en voor zover erkend in het nationale recht, zwangere levenspartners van zelfstandigen maakt het noodzakelijk dat hun het recht op moederschapsuitkeringen wordt toegekend. De lidstaten blijven bevoegd tot de organisatie van deze uitkeringen, waaronder de vaststelling van de hoogte van de bijdragen en alle regelingen betreffende uitkeringen en betalingen, mits de minimumnormen van deze richtlijn worden nageleefd. In het bijzonder kunnen zij bepalen gedurende welke periode voor en/of na de bevalling recht op moederschapsuitkeringen wordt verleend.

(19)

De duur van de periode waarin aan vrouwelijke zelfstandigen en vrouwelijke echtgenotes, dan wel, mits en voor zover erkend door de nationale wetgeving vrouwelijke levenspartners van zelfstandigen, moederschapsuitkeringen worden toegekend is soortgelijk aan de duur van het zwangerschapsverlof voor werknemers dat momenteel op Unie-niveau van toepassing is. Indien de duur van het zwangerschapsverlof voor werknemers op Unie-niveau wordt gewijzigd, moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag doen en beoordelen of de duur van de moederschapsuitkering voor de in artikel 2 bedoelde vrouwelijke zelfstandigen en vrouwelijke echtgenotes en levenspartners eveneens moet worden aangepast.

(20)

Om recht te doen aan de bijzondere kenmerken van het werk als zelfstandige, dienen vrouwelijke zelfstandigen en vrouwelijke echtgenotes of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, vrouwelijke levenspartners van zelfstandigen, toegang te hebben tot de bestaande diensten voor tijdelijke vervanging die het onderbreken van de beroepsuitoefening vanwege zwangerschap of moederschap mogelijk maken, of op de bestaande nationale sociale diensten. Toegang tot die diensten kan een alternatief of een onderdeel van de moederschapsuitkering vormen.

(21)

Personen die op grond van geslacht zijn gediscrimineerd, dienen over passende mogelijkheden tot rechtsbescherming te beschikken. Om een doeltreffender bescherming te bieden, moeten verenigingen, organisaties en andere rechtspersonen gerechtelijke stappen namens of tot steun van slachtoffers kunnen ondernemen, al naargelang de lidstaten bepalen, onverminderd de nationale procedurevoorschriften inzake vertegenwoordiging en verdediging in rechte.

(22)

De bescherming van zelfstandigen en van echtgenoten van zelfstandigen en, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandigen tegen discriminatie op grond van geslacht dient te worden versterkt door de aanwezigheid in elke lidstaat van een of meer organen met de bevoegdheid om de betrokken problemen te onderzoeken, mogelijke oplossingen te zoeken en praktische bijstand aan de slachtoffers te verlenen. Deze organen mogen dezelfde zijn als de organen die op nationaal niveau verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling.

(23)

Deze richtlijn stelt minimumvereisten vast en laat de lidstaten daarmee de keuze gunstiger bepalingen aan te nemen of te handhaven.

(24)

Aangezien de doelstelling van het beoogde optreden, namelijk het waarborgen van een gemeenschappelijk hoog niveau van bescherming tegen discriminatie in alle lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:

Artikel 1

Onderwerp

1.   In deze richtlijn wordt een kader vastgesteld voor de toepassing in de lidstaten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen die een zelfstandige activiteit uitoefenen of die aan de uitoefening van een zodanige activiteit bijdragen, met betrekking tot alle aspecten die niet onder de Richtlijnen 2006/54/EG en 79/7/EEG vallen.

2.   De uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten blijft onder Richtlijn 2004/113/EG vallen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn betreft:

a)

zelfstandigen, waaronder wordt verstaan eenieder die onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden voor eigen rekening een winstgevende activiteit uitoefent;

b)

de echtgenoten van zelfstandigen of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandigen, die, anders dan als werknemer of als vennoot, gewoonlijk en onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden aan de uitoefening van de activiteit van de zelfstandige deelnemen en dezelfde of aanvullende werkzaamheden verrichten.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn is er sprake van:

a)   „directe discriminatie”: wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;

b)   „indirecte discriminatie”: wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;

c)   „intimidatie”: wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met het geslacht van een persoon en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van die persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;

d)   „seksuele intimidatie”: wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.

Artikel 4

Beginsel van gelijke behandeling

1.   Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht in de publieke of de particuliere sector, hetzij direct, hetzij indirect, is verboden, bijvoorbeeld met betrekking tot de oprichting, vestiging of uitbreiding van een onderneming, dan wel ten aanzien van aanvang of uitbreiding van iedere andere vorm van zelfstandige arbeid.

2.   Op de onder lid 1 vallende gebieden dienen intimidatie en seksuele intimidatie te worden beschouwd als discriminatie op grond van geslacht en zijn ze derhalve verboden. Het feit dat een persoon zulk gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat, mag niet ten grondslag liggen aan een die persoon betreffende beslissing.

3.   Op de onder lid 1 vallende gebieden wordt een opdracht tot het discrimineren van personen op grond van geslacht beschouwd als discriminatie.

Artikel 5

Positieve actie

De lidstaten kunnen maatregelen in de zin van artikel 157, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, handhaven of aannemen om volledige gelijkheid in de praktijk tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven te waarborgen, bijvoorbeeld om ondernemerschapsinitiatieven onder vrouwen te stimuleren.

Artikel 6

Oprichting van een vennootschap

Onverminderd bijzondere voorwaarden voor de toegang tot bepaalde werkzaamheden die op mannen en vrouwen op gelijke wijze worden toegepast, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te verzekeren dat de voorwaarden voor oprichting van een vennootschap tussen echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, tussen levenspartners, niet restrictiever zijn dan de voorwaarden voor oprichting van een vennootschap tussen andere personen.

Artikel 7

Sociale bescherming

1.   Waar in een lidstaat een stelsel voor sociale bescherming van zelfstandigen bestaat, neemt die lidstaat de nodige maatregelen om te verzekeren dat in artikel 2, onder b), bedoelde echtgenoten en levenspartners een sociale bescherming overeenkomstig het nationale recht kunnen genieten.

2.   De lidstaten kunnen besluiten of de in lid 1 bedoelde sociale bescherming op een verplichte of een vrijwillige grondslag wordt toegepast.

Artikel 8

Moederschapsuitkeringen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat vrouwelijke zelfstandigen, vrouwelijke echtgenotes en levenspartners, als bedoeld in artikel 2, overeenkomstig het nationale recht een toereikende moederschapsuitkering wordt toegekend die het onderbreken van de beroepsuitoefening wegens zwangerschap of moederschap gedurende ten minste 14 weken mogelijk maakt.

2.   De lidstaten kunnen besluiten of de in lid 1 bedoelde moederschapsuitkering op een verplichte of een vrijwillig grondslag wordt toegekend.

3.   De in lid 1 bedoelde uitkering wordt als toereikend beschouwd, wanneer deze een inkomen waarborgt dat ten minste gelijk is aan:

a)

de uitkering die de betrokkene zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden in verband met haar gezondheidstoestand, en/of

b)

het gemiddelde inkomensverlies in verband met een vergelijkbare voorafgaande periode, tot een door het nationale recht bepaald maximum, en/of

c)

elke andere gezinsgerelateerde uitkering op grond van het nationale recht, tot een door het nationale recht bepaald maximum.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat vrouwelijke zelfstandigen, vrouwelijke echtgenotes en levenspartners als bedoeld in artikel 2 toegang hebben tot bestaande diensten voor tijdelijke vervanging of op bestaande nationale sociale diensten. De lidstaten kunnen bepalen dat de toegang tot die diensten een alternatief is voor of een onderdeel vormt van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitkering.

Artikel 9

Verdediging van rechten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat gerechtelijke of administratieve procedures, en, wanneer zij dit passend achten, ook bemiddelingsprocedures, voor de naleving van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, beschikbaar zijn voor eenieder die meent door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling schade of verlies te hebben geleden, zelfs na beëindiging van de verhouding waarin de betrokkene zou zijn gediscrimineerd.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat verenigingen, organisaties en andere rechtspersonen, die er, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde criteria, een rechtmatig belang bij hebben dat deze richtlijn wordt nageleefd, namens of ter ondersteuning van de klager of klaagster met zijn of haar toestemming, gerechtelijke of administratieve procedures kunnen aanspannen om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven.

3.   De leden 1 en 2 laten de nationale regels betreffende de termijnen voor de instelling van een rechtsvordering aangaande het beginsel van gelijke behandeling onverlet.

Artikel 10

Compensatie of reparatie

De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij zelf bepalen, van de schade of het verlies geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan het geleden verlies of de geleden schade. Deze compensatie of reparatie mag niet worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag.

Artikel 11

Organen voor gelijke behandeling

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat een of meer organen die overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2006/54/EG zijn aangewezen, eveneens bevoegd zijn voor de bevordering, analyse en ondersteuning en het volgen van de gelijke behandeling van eenieder waarop onderhavige richtlijn van toepassing is, zonder discriminatie op grond van geslacht.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat tot de taken van de in lid 1 bedoelde organen onder meer behoort:

a)

onverminderd de rechten van slachtoffers en van de in artikel 9, lid 2, bedoelde verenigingen, organisaties of andere rechtspersonen, onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie bij de afwikkeling van hun klachten betreffende discriminatie;

b)

onafhankelijke onderzoeken naar discriminatie te verrichten;

c)

onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp dat met dergelijke discriminatie verband houdt;

d)

op het daartoe geëigende niveau beschikbare informatie uit te wisselen met overeenkomstige Europese organen, zoals het Europees Instituut voor gendergelijkheid.

Artikel 12

Gendermainstreaming

De lidstaten houden daadwerkelijk rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de opstelling en uitvoering van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en activiteiten op de in deze richtlijn bedoelde gebieden.

Artikel 13

Verspreiding van informatie

De lidstaten dragen er zorg voor dat de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, tezamen met de reeds van kracht zijnde relevante bepalingen, met alle passende middelen onder de aandacht worden gebracht van alle betrokkenen op hun grondgebied.

Artikel 14

Niveau van bescherming

De lidstaten mogen bepalingen vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.

De uitvoering van deze richtlijn vormt onder geen beding een reden voor de verlaging van het in de lidstaten reeds bestaande niveau van bescherming tegen discriminatie op de door de richtlijn bestreken terreinen.

Artikel 15

Verslagen

1.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 5 augustus 2015 alle beschikbare informatie over de toepassing van deze richtlijn mee.

De Commissie stelt een samenvattend verslag op en legt dit uiterlijk op 5 augustus 2016 aan het Europees Parlement en de Raad voor. In dit verslag dient met elke wijziging van de wetgeving betreffende de duur van het zwangerschapsverlof van werknemers rekening te worden gehouden. Het verslag gaat, zo nodig, vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

2.   Het verslag van de Commissie houdt rekening met de standpunten van de belanghebbende partijen.

Artikel 16

Uitvoering

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 5 augustus 2012 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   Wanneer bijzondere moeilijkheden dit rechtvaardigen, beschikken de lidstaten, zo nodig, over een bijkomende termijn van 2 jaar tot 5 augustus 2014 om te voldoen aan artikel 7 en aan artikel 8 ten aanzien van de in artikel 2, onder b), bedoelde vrouwelijke echtgenotes en levenspartners.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Intrekking

Richtlijn 86/613/EEG wordt ingetrokken met ingang van 5 augustus 2012.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 107.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt in eerste lezing van de Raad van 8 maart 2010 (PB C 123 E van 12.5.2010, blz. 5) en standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2010.

(3)  PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56.

(4)  PB C 85 van 17.3.1997, blz. 186.

(5)  PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.

(6)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(7)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.


Top