EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R0851

Verordening (EG) nr. 851/2006 van de Commissie van 9 juni 2006 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad (Gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 158, 10.6.2006, p. 3–8 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ L 314M, 1.12.2007, p. 23–28 (MT)
Special edition in Bulgarian: Chapter 07 Volume 015 P. 250 - 256
Special edition in Romanian: Chapter 07 Volume 015 P. 250 - 256
Special edition in Croatian: Chapter 07 Volume 003 P. 212 - 217

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 11/02/2023; opgeheven door 32023R0144

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/851/oj

10.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 158/3


VERORDENING (EG) Nr. 851/2006 VAN DE COMMISSIE

van 9 juni 2006

betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juni 1970 betreffende de invoering van een boekhouding van de uitgaven voor de wegen voor het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (1), inzonderheid op artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2598/70 van de Commissie van 18 december 1970 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's bedoeld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juni 1970 (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

De Commissie draagt zorg voor de coördinatie van het geheel van de werkzaamheden welke uit Verordening (EEG) nr. 1108/70 voortvloeien. Het is in het bijzonder haar taak, de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's van bijlage I bij die verordening vast te stellen. Het is van belang de desbetreffende voorschriften vast te stellen om te bereiken dat de boekhoudkundige schema's in de onderscheiden lidstaten en voor alle takken van vervoer op gelijke wijze worden toegepast.

(3)

Hiertoe dient te worden overgegaan tot de omschrijving van het begrip „wegen”, waarbij voor elke tak van vervoer wordt aangegeven welke installaties, werken en voorzieningen door dit begrip worden gedekt, en tot de omschrijving van de aard van de uitgaven die op de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's moeten worden geboekt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70 wordt vastgesteld als aangegeven in de bijlagen I en II bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Verordening (EEG) nr. 2598/70 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 juni 2006.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 130 van 15.6.1970, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 278 van 23.12.1970, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 906/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 49).

(3)  Zie bijlage III.


BIJLAGE I

Omschrijving van het begrip „wegen”

Onder „wegen” in de zin van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1108/70 moet worden verstaan alle wegen en vaste installaties van de drie takken van vervoer voor zover deze noodzakelijk zijn voor het verkeer van de voertuigen en de veiligheid van dit verkeer.

A.   SPOORWEGEN

De infrastructuur van de spoorwegen omvat de volgende elementen voor zover deze deel uitmaken van de hoofd- en zijlijnen, met uitzondering van die welke gelegen zijn binnen herstelwerkplaatsen en depots of garages voor krachtvoertuigen, alsmede van particuliere spooraansluitingen:

terreinen;

aardebaan, met name ophogingen, afgravingen, drainagewerken, greppels, gemetselde goten, duikers, taludbekledingen en –bepalingen, enzovoort,

perrons, laad- en loswegen,

bermen en paden,

omheiningsmuren, hagen en hekken,

brandstroken,

wisselverwarmingsinstallaties,

sneeuwweringen;

kunstwerken:

bruggen, doorlaten en andere bovengrondse overgangen, tunnels, overwelfde uitgravingen en andere onderdoorgangen,

schoormuren en beschermingsgalerijen tegen lawines, vallend gesteente, enzovoort;

gelijkvloerse kruisingen, met inbegrip van de inrichtingen ter verzekering van de verkeersveiligheid;

bovenbouw, met name:

spoorstaven, groefspoorstaven en strijkspoorstaven,

dwarsliggers en langsliggers, klein bevestigingsmateriaal, ballastbed, met inbegrip van grint en zand,

wissels,

draaischijven en rolbruggen (met uitzondering van die welke uitsluitend dienen voor krachtvoertuigen);

wegen op spoorwegterreinen ten dienste van reizigers- en goederenvervoer, met inbegrip van de toegangswegen;

installaties voor de veiligheid, het seinwezen en de telecommunicatie voor de vrije baan, stations en rangeerstations, met inbegrip van de installaties voor het opwekken, transformeren en verdelen van elektrische stroom ten behoeve van het seinwezen en de telecommunicatie,

gebouwen voor voornoemde installaties,

railremmen;

verlichtingsinstallaties die nodig zijn voor de afwikkeling en de veiligheid van het verkeer;

installaties voor het transformeren en overbrengen van elektrische stroom voor tractiedoeleinden: onderstations, voedingskabels tussen de onderstations en de rijdraden, bovenleidingen met portalen, derde rail met steunelementen;

dienstgebouwen voor de infrastructuur, met inbegrip van het aandeel in de installaties voor het innen van de vervoerkosten.

B.   LANDWEGEN

De infrastructuur van het wegverkeer omvat de volgende elementen:

terreinen;

onderbouw van de rijbanen:

afgravingen, ophogingen, drainagewerken, enzovoort,

stut- en schoorwerken;

rijbanen en bijbehorende werken:

samenstellende lagen van de rijbaan, met inbegrip van beschermende onderlagen, bermen, middenbermen, afwateringswerken, parkeerplaatsen voor voertuigen die in moeilijkheden verkeren, rust- en parkeerplaatsen buiten de bebouwde kom (toegangs- en parkeerwegen, verkeerstekens, parkeerplaatsen in overheidsbeheer binnen de bebouwde kom), beplantingen van allerlei aard, beveiligingsinstallaties, enzovoort;

kunstwerken:

bruggen, doorlaten, viaducten, tunnels, galerijen tegen lawines en vallend gesteente, sneeuwweringen, enzovoort;

gelijkvloerse kruisingen;

verkeerstekens en telecommunicatie;

verlichtingsinstallaties;

tolposten, parkeerautomaten;

dienstgebouwen voor het wegonderhoud.

C.   WATERWEGEN

De infrastructuur van de binnenscheepvaart omvat de volgende elementen:

terreinen;

vaargeul (grondwerken, uitgravingen en afdichtingen van de kanalen, grondkribben, kribben en dammen, jaagpaden en inspectiewegen), oeververdedigingen, aquaducten, grondduikers, sifons, tunnels voor kanalen, uitsluitend als vluchthaven ingerichte havens;

afsluitings- en keerwerken, werken tot het afvoeren van stuwwater uit een pand, bekkens en reservoirs voor het vergaren van water voor de voeding en regeling van het waterpeil, installaties voor waterbeteugeling, peilschalen, registrerende peilschalen en waarschuwingsborden;

stuwen (kunstwerken dwars door een rivierbedding gebouwd met het doel een voldoende diepte voor de scheepvaart te waarborgen en de stroomsnelheid te verminderen), bijbehorende installaties (vistrappen, noodkeringen);

schutsluizen, scheepsliften en hellende vlakken, met inbegrip van voorhavens en spaarbekkens;

aanleginrichtingen en geleide werken (meerboeien, dukdalven, meerpalen, bolders, wrijfpalen);

beweegbare bruggen;

beseining en bebakening, beveiligingsinstallatie, telecommunicatie- en verlichtingsinstallaties;

verkeersregelingsinstallaties;

tolposten;

dienstgebouwen voor de infrastructuur.


BIJLAGE II

Bepaling van de uitgaven die moeten worden geboekt onder de diverse posten van de schema’s voor de boekhouding van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1108/70

A.   ALGEMEEN

1.

Artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1108/70 houdt in dat de in de boekhouding op te nemen uitgaven die zijn welke rechtstreeks worden gedaan ter betaling van de kosten van de werken, verrichtingen en leveringen betreffende de aanleg, het functioneren en het beheer van de wegen. Niet in de boekhouding opgenomen worden derhalve de jaarlijkse stortingen in de voorzieningsfondsen, de fondsen voor vernieuwing en verzekeringen en de reservefondsen, die worden gevormd met het oog op latere uitgaven.

2.

Voor een bepaalde weg zijn de voor de verschillende posten van de schema's in aanmerking te nemen uitgaven de totale uitgaven voor deze weg, ongeacht de wijze van financiering.

Indien echter de uitgaven voor een zelfde installatie direct of indirect gedragen worden door twee of meer wegbeheerders zijn de in de boekhouding van elk van hen op te nemen uitgaven de netto-uitgaven die voor zijn rekening komen. Zo moet ook ingeval door de overheid aan de beheerder van een bepaalde weg vergoedingen worden toegekend, het bedrag van deze vergoedingen in mindering worden gebracht op de door hem verrichte uitgaven. Voor de spoorwegen moeten de in mindering gebrachte bedragen afzonderlijk worden vermeld. Deze bedragen kunnen met name betrekking hebben op de compensaties ontvangen uit hoofde van:

infrastructuurkosten (Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (1), artikel 3, lid 1, onder b));

pensioenlasten (Verordening (EEG) nr. 1192/69 van de Raad (2), artikel 4, lid 1, onder c), (categorie III)).

3.

De waarde van buiten gebruik gestelde installaties of materialen, ongeacht of deze worden verkocht of opnieuw gebruikt, moet in mindering worden gebracht op de uitgaven van de overeenkomstige posten van de boekhoudschema's, zulks echter voor de spoorwegen onder voorbehoud van eventueel geldende bijzondere bepalingen ter zake in de overeenkomsten tussen de spoorwegondernemingen en de overheid.

4.

De uitgaven voor de aanschaf, het onderhoud en het functioneren van het gespecialiseerde materiaal en de uitrusting bestemd voor de dienst van de infrastructuur, alsmede die welke betrekking hebben op dienstvervoer ten behoeve van deze dienst zullen in rekening worden gebracht onder de desbetreffende posten van de boekhoudschema's of anders onder de post „algemene kosten”.

5.

De kosten van de werkplaatsen en magazijnen worden in beginsel opgenomen in de factuurprijzen van de onderdelen en materialen die aan de dienst van de infrastructuur worden geleverd. Indien een dergelijke directe toerekening onmogelijk zou zijn, kunnen deze kosten in rekening worden gebracht op de post „algemene kosten”.

B.   DEFINITIE VAN DE INHOUD VAN DE VERSCHILLENDE POSTEN

1.   Gemeenschappelijke posten van de drie takken van vervoer

Investeringsuitgaven (posten A 1, B 1, C 1)

De investeringsuitgaven omvatten alle uitgaven (personeel, materialen, verrichtingen door derden) die betrekking hebben op nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en vernieuwing van de infrastructuurinstallaties, met inbegrip van bijkomende kosten en studiekosten met betrekking tot deze werkzaamheden. Deze definitie belet echter niet dat volgens nationale voorschriften bepaalde geringe investeringsuitgaven worden geboekt onder de post „lopende uitgaven”.

Lopende uitgaven (posten A 2, B 2, C 2)

De lopende uitgaven omvatten alle uitgaven (personeel, materialen, verrichtingen door derden) betreffende het onderhoud en de exploitatie van de infrastructuur.

Algemene kosten (posten A 3, B 4, C 4)

De algemene kosten omvatten alle uitgaven van de administratieve diensten, controlediensten en inspectiediensten die speciaal belast zijn met het ter beschikking stellen en het beheer van de wegen, alsmede het aan de wegen toe te rekenen deel van de uitgaven voor de rechtstreeks betrokken algemene administratieve diensten. Zij omvatten bovendien alle andere uitgaven die niet rechtstreeks in rekening zijn gebracht op andere posten van de boekhoudschema's.

In het bijzonder betreft dit de volgende uitgaven:

bezoldiging van personeel en huishoudelijke kosten van de centrale, regionale en lokale administratieve en technische diensten, kosten van de controlediensten en van oplevering van werken;

pensioenkosten voor het statutaire personeel en andere werkgeverslasten (gezinstoelagen, werkgeversbijdragen aan ziekenfondsen, ongevallenverzekeringspremies, bijdragen aan de pensioenregelingen voor het niet-statutaire personeel, enzovoort);

uitgaven voor dienstwoningen die ter beschikking worden gesteld van personeel van de dienst van de infrastructuur, na aftrek van eventueel ontvangen huur;

uitgaven voor de dienstgebouwen van de dienst van de infrastructuur (met name schuilplaatsen, werktuigmagazijnen) voor zover zij niet rechtstreeks worden geboekt op andere posten van de boekhoudschema's.

2.   Posten die alleen voor landwegen bestaan

Uitgaven voor onderhoud van de deklagen van de rijbanen (post B 20)

Deze uitgaven zijn voornamelijk die welke betrekking hebben op werkzaamheden verband houdende met de mechanische weerstand van het wegdek jegens de ondervonden belasting. Hieronder vallen de uitgaven voor het herstel van deklagen voor soepele wegen en het onderhoud van tegels voor vaste wegen.

Verkeerspolitie (post B 3)

De uitgaven voor de verkeerspolitie omvatten alle uitgaven van de politiediensten die toe te rekenen zijn aan activiteiten van deze politiediensten op het gebied van de controle en de doorstroming van het verkeer, met inbegrip van uitgaven voor dienstgebouwen, voertuigen en uitrusting.

3.   Post die alleen voor binnenscheepvaartwegen bestaat

Rivierpolitie (post C 3)

De uitgaven voor de rivierpolitie omvatten alle uitgaven die betrekking hebben op de rivierpolitiedienst, met inbegrip van de uitgaven voor de gebouwen, aanlegplaatsen en vaartuigen die speciaal voor deze dienst zijn bestemd.


(1)  PB L 130 van 15.6.1970, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 543/97 (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 6).

(2)  PB L 156 van 28.6.1969, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE III

Ingetrokken verordening met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EEG) nr. 2598/70 van de Commissie

(PB L 278 van 23.12.1970, blz. 1)

Verordening (EEG) nr. 2116/78 van de Commissie

(PB L 246 van 8.9.1978, blz. 7)

Verordening (EG) nr. 906/2004 van de Commissie

(PB L 163 van 30.4.2004, blz. 49)


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 2598/70

De onderhavige verordening

Enig artikel

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Bijlagen 1 en 2

Bijlagen I en II

Bijlage III

Bijlage IV


Top