EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R0639

Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten

OJ L 102, 7.4.2004, p. 9–11 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Estonian: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Latvian: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Lithuanian: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Hungarian Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Maltese: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Polish: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Slovak: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Slovene: Chapter 04 Volume 007 P. 61 - 63
Special edition in Bulgarian: Chapter 04 Volume 007 P. 156 - 158
Special edition in Romanian: Chapter 04 Volume 007 P. 156 - 158
Special edition in Croatian: Chapter 04 Volume 008 P. 125 - 127

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2013; opgeheven door 32013R1380

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/639/oj

32004R0639

Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten

Publicatieblad Nr. L 102 van 07/04/2004 blz. 0009 - 0011


Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad

van 30 maart 2004

betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(2), en inzonderheid in hoofdstuk III, is een communautaire regeling vastgesteld om de capaciteit van de vissersvloten van de lidstaten op een peil te brengen dat in het geheel genomen verenigbaar is met de vangstmogelijkheden.

(2) Bij Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999(3) zijn de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de visserijsector vastgesteld betreffende de modernisering van vissersvaartuigen met overheidssteun en de toekenning van overheidssteun voor de vernieuwing van vissersvaartuigen.

(3) Gezien het belang van de visserijsector voor de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap, is het gerechtvaardigd bij het beheer van de vissersvloten rekening te houden met de bijzondere structurele, sociale en economische situatie in de betrokken gebieden. Daartoe dienen de bepalingen van de regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot en de verplichte capaciteitsvermindering als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2371/2002, alsmede de voorwaarden voor de toegang tot overheidssteun voor de modernisering en voor de vernieuwing van vissersvaartuigen, te worden aangepast aan de behoeften van deze gebieden.

(4) Voorts is het noodzakelijk een eventuele verhoging van de capaciteit van de in havens van de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten te beperken tot een door de lokale vangstmogelijkheden gerechtvaardigd niveau en ervoor te zorgen dat de omvang van de vloten blijft sporen met de vangstmogelijkheden. De doelstellingen van de meerjarige oriëntatieprogramma's IV (MOP IV) die voor elk vlootsegment zijn vastgesteld in de bijlage bij Beschikking 2002/652/EG van de Commissie van 29 juli 2002 houdende wijziging van de Beschikkingen 98/119/EG tot en met 98/131/EG om de meerjarige oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten van de lidstaten te verlengen tot en met 31 december 2002(4), moeten daartoe worden beschouwd als referentieniveaus of als maxima voor de uitbreiding van de in de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira geregistreerde vloten.

(5) Er moeten specifieke referentieniveaus worden vastgesteld voor op de Canarische Eilanden geregistreerde vlootsegmenten waarvoor geen specifieke doelstellingen golden in het kader van MOP IV. Voor de vaststelling van deze referentieniveaus moet rekening worden gehouden met de capaciteit van de lokale vloot en met de vangstmogelijkheden.

(6) Er moet worden voorkomen dat in ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen worden overgebracht naar het Europees vasteland en daar voor de visserij worden gebruikt nadat ze een gunstiger behandeling hebben gekregen inzake de toekenning van overheidssteun en/of de voorwaarden voor toevoeging aan de vloot.

(7) Het is gerechtvaardigd om, zodra de in deze verordening bepaalde referentieniveaus zijn bereikt en in elk geval met ingang van 1 januari 2007, ten aanzien van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten dezelfde regels inzake het beheer van de vlootcapaciteit en inzake overheidssteun toe te passen als die welke gelden voor vaartuigen die in de rest van de Gemeenschap zijn geregistreerd.

(8) Om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken dienen de lidstaten gegevens over de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen te verzamelen. Deze gegevens moeten worden meegedeeld aan de Commissie, die er verslag over uitbrengt om volledige transparantie van de toegepaste maatregelen te garanderen.

(9) Daar bij de Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 2792/1999 nieuwe algemene regelingen voor het beheer van de vlootcapaciteit en de overheidssteun zijn vastgesteld die per 1 januari 2003 in werking zijn getreden, is het dienstig de specifieke regelingen voor de ultraperifere gebieden ook op die datum te laten ingaan.

(10) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Specifieke referentieniveaus

1. Voor de vlootsegmenten die zijn geregistreerd in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag, zijn de volgende specifieke referentieniveaus voor de vangstcapaciteit van toepassing:

a) voor de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira: de respectieve MOP IV-einddoelstellingen 2002, uitgedrukt in kW en GT voor elk vlootsegment en voor elk ultraperifeer gebied;

b) voor de Canarische Eilanden: de referentieniveaus, gebaseerd op de capaciteit in kW en GT van de relevante vlootsegmenten die per 1 januari 2003 geregistreerd waren in havens van de Canarische Eilanden, eventueel verhoogd naar gelang van de vangstmogelijkheden voor de betrokken segmenten. De verhogingen kunnen gaan tot het niveau van de doelstellingen die zouden hebben gegolden indien de MOP IV-procedures waren gehanteerd voor de betrokken segmenten en dienen te stroken met de meest recente wetenschappelijke adviezen die zijn gevalideerd door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij dat is ingesteld bij artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

2. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 5, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 2

Vernieuwing en modernisering van de vloten

Voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde vlootsegmenten geldt het volgende:

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002:

a) mag nieuwe capaciteit, al dan niet met overheidssteun, aan de vloot worden toegevoegd tot maximaal de in artikel 1 bedoelde referentieniveaus;

b) geldt niet de verplichting om de totale capaciteit van de vloot te verlagen met 3 % ten opzichte van de referentieniveaus.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 9, lid 1, onder c), i), van Verordening (EG) nr. 2792/1999 mag overheidssteun worden verleend om de vloot te moderniseren in termen van capaciteit, uitgedrukt in tonnage en/of motorvermogen.

3. De in de punten 1 en 2 vastgestelde afwijkingen vervallen zodra de referentieniveaus zijn bereikt, doch niet later dan 31 december 2006.

4. In afwijking van artikel 9, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 2792/1999, mag tot 31 december 2005 overheidssteun worden verleend om vissersvaartuigen te vernieuwen.

5. Voor vissersvaartuigen waarvoor overheidssteun voor vernieuwing is ontvangen komt, niettegenstaande punt 3, de in punt 1, onder a), vastgestelde afwijking te vervallen twee jaar nadat de overheidssteun voor vernieuwing is verleend, doch niet later dan op 31 december 2007.

Artikel 3

Overbrenging van vaartuigen naar het vasteland

Overbrenging van een vaartuig van een ultraperifeer gebied naar het vasteland wordt beschouwd als een toevoeging aan de vloot van het vasteland in de zin van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Overheidssteun voor vlootvernieuwing en voor de uitrusting of modernisering van vissersvaartuigen wordt pro rata temporis terugbetaald wanneer een vaartuig naar het vasteland wordt overgebracht vóór het verstrijken van een periode van:

a) tien jaar in geval van overheidssteun voor vlootvernieuwing, en

b) vijf jaar in geval van overheidssteun voor de uitrusting of modernisering van vissersvaartuigen,

te rekenen vanaf het tijdstip waarop het administratief besluit tot toekenning van de steun werd genomen.

Artikel 4

Beheer van de capaciteit

1. De lidstaten beheren de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten met inachtneming van deze verordening.

2. De lidstaten voorzien de Commissie overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van gegevens over de vaartuigen die in hun ultraperifere gebieden zijn geregistreerd.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel zullen worden vastgesteld volgens de in artikel 5, lid 2, bepaalde procedure.

Artikel 5

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de visserij en de aquacultuur (hierna "het Comité" genoemd).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op 20 werkdagen.

3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 6

Verslaglegging

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2006 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2003.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDowell

(1) Advies uitgebracht op 4 december 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3) PB L 337 van 31.12.1999, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2369/2002 (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 49).

(4) PB L 215 van 10.8.2002, blz. 23.

(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

Top