This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32003R0343
Council Regulation (EC) No 343/2003 of 18 February 2003 establishing the criteria and mechanisms for determining the Member State responsible for examining an asylum application lodged in one of the Member States by a third-country national
Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend
Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend
PB L 50 van 25.2.2003, p. 1–10
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)
No longer in force, Date of end of validity: 18/07/2013; opgeheven door 32013R0604
Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend
Publicatieblad Nr. L 050 van 25/02/2003 blz. 0001 - 0010
Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder a), Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Europees Parlement(2), Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3), Overwegende hetgeen volgt: (1) Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Europese Gemeenschap bescherming zoeken. (2) De Europese Raad is bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, en zo te waarborgen dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd, dus het verbod tot uitzetting of terugleiding te handhaven. Onverminderd de verantwoordelijkheidscriteria die in deze verordening zijn opgenomen, worden de lidstaten, die alle het beginsel van non-refoulement eerbiedigen, in dit verband beschouwd als veilige landen voor onderdanen voor derde landen. (3) In de conclusies van Tampere werd ook aangegeven dat een gemeenschappelijk asielstelsel op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. (4) Deze methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken asielzoekers eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het toekennen van de vluchtelingenstatus te waarborgen en de doelstelling om asielverzoeken snel te behandelen, niet te ondermijnen. (5) In het kader van de gefaseerde totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, dat op termijn kan leiden tot een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de hele Unie geldige uniforme status voor personen aan wie asiel wordt verleend, moeten in dit stadium, met de nodig gebleken verbeteringen, de beginselen worden bevestigd die ten grondslag liggen aan de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, die op 15 juni 1990 in Dublin(4) werd ondertekend ("Overeenkomst van Dublin"), en waardoor het harmonisatieproces van het asielbeleid is bevorderd. (6) De eenheid van het gezin moet worden gehandhaafd, voorzover dat verenigbaar is met de overige doelstellingen die worden nagestreefd met de opstelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. (7) De gezamenlijke behandeling van asielverzoeken van de leden van een gezin door dezelfde lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeken grondig worden behandeld en de beslissingen daarover coherent zijn. De lidstaten moeten echter kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden bijeen te kunnen brengen als dat nodig is om humanitaire redenen. (8) Voor de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en voor de vaststelling van een communautair beleid inzake de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van onderdanen van derde landen, waaronder ook gezamenlijke inspanningen voor het beheer van de buitengrenzen, is het nodig de verantwoordelijkheidscriteria op evenwichtige wijze en vanuit een oogpunt van solidariteit vast te stellen. (9) De tenuitvoerlegging van deze verordening kan eenvoudiger en doeltreffender worden gemaakt door middel van bilaterale regelingen tussen de lidstaten om de communicatie tussen de bevoegde diensten te verbeteren, de proceduretermijnen te verkorten, de behandeling van overname- en terugnameverzoeken te vereenvoudigen, of praktische regels vast te stellen voor de overdracht van asielzoekers. (10) De continuïteit van het systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, dat bij de Overeenkomst van Dublin was ingesteld en nu bij deze verordening wordt geregeld, moet worden gewaarborgd. Daarnaast moet worden gewaakt over de coherentie tussen deze verordening en Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin(5). (11) De toepassing van het Eurodac-systeem, zoals ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2725/2000, en met name de toepassing van de artikelen 4 en 8 daarvan, zal de uitvoering van de onderhavige verordening vergemakkelijken. (12) Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn. (13) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6). (14) De tenuitvoerlegging van deze verordening moet regelmatig worden geëvalueerd. (15) Deze verordening is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend(7). Zij is er met name op gericht het recht op asiel dat in artikel 18 van het Handvest wordt gegarandeerd, volledig te waarborgen. (16) De doelstelling van het overwogen optreden, namelijk de vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan daarom wegens de omvang of de gevolgen van het voorgenomen optreden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Overeenkomstig het beginsel van evenredigheid zoals bedoeld in genoemd artikel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te bereiken. (17) Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland bij brief van 30 oktober 2001 kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening. (18) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet bindend voor, noch van toepassing is in Denemarken. (19) De Overeenkomst van Dublin blijft van kracht en blijft van toepassing tussen Denemarken en de lidstaten die aan deze verordening gebonden zijn totdat een overeenkomst is gesloten waarbij het Denemarken wordt toegestaan aan deze verordening deel te nemen, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I DOEL EN DEFINITIES Artikel 1 In deze verordening worden de criteria en instrumenten vastgesteld om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend. Artikel 2 Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a) "onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; b) "Verdrag van Genève": het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967; c) "asielverzoek": een verzoek van een onderdaan van een derde land dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat krachtens het Verdrag van Genève. Elk verzoek om internationale bescherming wordt als een asielverzoek beschouwd, tenzij de onderdaan van een derde land uitdrukkelijk vraagt om een andere vorm van bescherming waarvoor een afzonderlijk verzoek kan worden ingediend; d) "asielzoeker": een onderdaan van een derde land die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen; e) "behandeling van een asielverzoek": alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een asielverzoek overeenkomstig het nationaal recht, met uitzondering van de procedures waarbij wordt bepaald welke lidstaat krachtens de bepalingen van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek; f) "intrekking van het asielverzoek": de handelingen waarmee een asielzoeker, overeenkomstig het nationaal recht, expliciet of stilzwijgend, een einde maakt aan de procedures die in werking zijn getreden na de indiening van zijn asielverzoek; g) "vluchteling": iedere onderdaan van een derde land die de status van vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève bezit en die als zodanig is toegelaten voor verblijf op het grondgebied van een lidstaat; h) "niet begeleide minderjarigen": ongehuwde personen jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomen, zolang zij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staan; onder dit begrip vallen ook minderjarigen die zonder begeleiding worden achtergelaten nadat zij op het grondgebied van de lidstaat zijn aangekomen; i) "gezinsleden": voorzover het gezin reeds in het land van herkomst bestond, de volgende leden van het gezin van de asielzoeker die op het grondgebied van de lidstaat aanwezig zijn: i) de echtgenoot van de asielzoeker of de ongehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of de praktijk van de betrokken lidstaat ongehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van het vreemdelingenrecht; ii) de minderjarige kinderen van paren zoals bedoeld onder punt i), of van de asielzoeker, mits zij ongehuwd en afhankelijk zijn, ongeacht of zij volgens de nationale wetgeving wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn; iii) de vader, moeder of voogd wanneer de asielzoeker of vluchteling minderjarig en ongehuwd is; j) "verblijfstitel": een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om te bepalen welke lidstaat in de zin van deze verordening verantwoordelijk is of tijdens de behandeling van een asielverzoek of een aanvraag voor een verblijfsvergunning; k) "visum": de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is met het oog op een doorreis of de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of verscheidene lidstaten. Voor de verschillende soorten visa gelden de volgende definities: i) "visum voor verblijf van langere duur": de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is voor de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat van meer dan drie maanden; ii) "visum voor kort verblijf": de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is voor de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of verscheidene lidstaten van in totaal ten hoogste drie maanden; iii) "doorreisvisum": de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is om over het grondgebied van die lidstaat of van verscheidene lidstaten te reizen, die niet geldt voor de transitzone op luchthavens; iv) "transitvisum voor luchthavens": de machtiging of de beslissing waarbij het een onderdaan van een derde land voor wie deze bijzondere vereiste geldt, wordt toegestaan zich tijdens een tussenlanding of bij een overstap tijdens een internationale vlucht in de transitzone van een luchthaven op te houden, zonder het nationale grondgebied van de betrokken lidstaat te betreden. HOOFDSTUK II ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 3 1. De lidstaten behandelen elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. 2. In afwijking van lid 1 kan elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In dat geval wordt deze lidstaat de verantwoordelijke lidstaat in de zin van deze verordening en neemt hij de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich. In voorkomend geval stelt hij de lidstaat die op grond van de criteria van deze verordening voorheen verantwoordelijk was, of de lidstaat waar een procedure loopt om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk was, of de lidstaat tot welke een verzoek tot overname of terugname is gericht, daarvan in kennis. 3. Iedere lidstaat behoudt de mogelijkheid om, overeenkomstig zijn nationale recht en met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag van Genève, een asielzoeker naar een derde land te zenden. 4. De asielzoeker wordt schriftelijk in een taal die hij redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen in kennis gesteld van de toepassing van deze verordening, de daarin vastgestelde termijnen en de uitwerking ervan. Artikel 4 1. De procedure waarbij wordt vastgesteld welke lidstaat overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, vangt aan zodra het asielverzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend. 2. Een asielverzoek wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de asielzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Bij een niet-schriftelijk verzoek dient de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van een proces-verbaal zo kort mogelijk te zijn. 3. Voor de toepassing van deze verordening is de situatie van de minderjarige die de asielzoeker vergezelt en onder de in artikel 2, onder i), geformuleerde definitie van gezinslid valt, onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens ouder of voogd; deze valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van die ouder of voogd, ook al is de minderjarige zelf geen individuele asielzoeker. Kinderen die na de aankomst van de asielzoeker op het grondgebied van de lidstaat zijn geboren, krijgen dezelfde behandeling, zonder dat een nieuwe procedure behoeft te worden ingeleid. 4. Wanneer een asielverzoek bij de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt ingediend door een asielzoeker die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, is het de taak van de lidstaat op het grondgebied waarvan de asielzoeker zich bevindt, om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De lidstaat waar de asielzoeker zich bevindt, wordt onverwijld van het asielverzoek in kennis gesteld door de lidstaat waarbij het is ingediend, en wordt vervolgens voor de toepassing van deze verordening beschouwd als de lidstaat waarbij het verzoek is ingediend. De asielzoeker wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze overdracht en van de datum waarop deze heeft plaatsgevonden. 5. De lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, is verplicht om, op de in artikel 20 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, over te gaan tot terugname van de asielzoeker die zich in een andere lidstaat ophoudt en daar opnieuw een asielverzoek heeft ingediend na zijn verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot vaststelling van de staat die verantwoordelijk is. Deze verplichting geldt niet meer indien de asielzoeker het grondgebied van de lidstaten inmiddels ten minste drie maanden heeft verlaten of door een lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfstitel. HOOFDSTUK III RANGORDE VAN DE CRITERIA Artikel 5 1. De in dit hoofdstuk vastgestelde criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, zijn van toepassing in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst. 2. Welke lidstaat met toepassing van deze criteria verantwoordelijk is, wordt vastgesteld op grond van de situatie op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat indient. Artikel 6 Indien de asielzoeker een niet begeleide minderjarige is, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de lidstaat waar een lid van zijn gezin zich wettig ophoudt, voorzover dit in het belang van de minderjarige is. Bij ontstentenis van gezinsleden berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend. Artikel 7 Wanneer een gezinslid van de asielzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als vluchteling is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek, mits de betrokkenen dat wensen. Artikel 8 Wanneer een gezinslid van een asielzoeker in een lidstaat een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen beslissing in eerste aanleg is genomen, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek, mits de betrokkenen dat wensen. Artikel 9 1. Wanneer de asielzoeker houder is van een geldige verblijfstitel, is de lidstaat die deze titel heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. 2. Wanneer de asielzoeker houder is van een geldig visum, is de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek, tenzij de betrokken lidstaat bij de afgifte van dit visum optrad als vertegenwoordiger of op grond van een schriftelijke machtiging van een andere lidstaat. In dat geval is deze laatste lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Wanneer een lidstaat, onder andere om redenen van veiligheid, vooraf de centrale autoriteiten van een andere lidstaat raadpleegt, vormt het antwoord van deze laatste lidstaat geen schriftelijke machtiging in de zin van deze bepaling. 3. Wanneer de asielzoeker houder is van verscheidene geldige verblijfstitels of visa die door verschillende lidstaten zijn afgegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek achtereenvolgens bij: a) de lidstaat die de verblijfstitel met het langste verblijfsrecht heeft afgegeven of, indien de geldigheidsduur niet verschilt, de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt; b) de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt, indien het om gelijksoortige visa gaat; c) wanneer de visa van verschillende aard zijn, de lidstaat die het visum met de langste geldigheidsduur heeft afgegeven of, indien de visa dezelfde geldigheidsduur hebben, de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt. 4. Wanneer de asielzoeker slechts houder is van één of meer verblijfstitels die minder dan twee jaar zijn verlopen of van één of meer visa die minder dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, zijn de leden 1, 2 en 3 van toepassing zolang de asielzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten. Wanneer de asielzoeker houder is van één of meer verblijfstitels die meer dan twee jaar zijn verlopen of van één of meer visa die meer dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, en hij het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten, is de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk. 5. Het feit dat de verblijfstitel of het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, vormt geen belemmering voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven, is echter niet verantwoordelijk indien hij kan aantonen dat er is gefraudeerd nadat de verblijfstitel of het visum werd verstrekt. Artikel 10 1. Wanneer is vastgesteld, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 18, lid 3, genoemde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2725/2000, dat een asielzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, dan berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij die lidstaat. Deze verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. 2. Wanneer een lidstaat niet of niet meer verantwoordelijk kan worden gesteld overeenkomstig lid 1 en wanneer, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 18, lid 3, genoemde lijsten, is vastgesteld dat de asielzoeker - die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen - ten tijde van het indienen van het verzoek gedurende een daaraan voorafgaande onafgebroken periode van ten minste vijf maanden in een lidstaat heeft verbleven, dan berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij die lidstaat. Indien de asielzoeker gedurende perioden van ten minste vijf maanden in verscheidene lidstaten heeft verbleven, dan is de lidstaat waar dit het meest recentelijk het geval was, verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Artikel 11 1. Indien een onderdaan van een derde land het grondgebied betreedt van een lidstaat waar hij niet visumplichtig is, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. 2. Het in lid 1 bedoelde beginsel is niet van toepassing indien de onderdaan van het derde land zijn asielverzoek indient in een andere lidstaat waar hij evenmin visumplichtig is voor de toegang tot het grondgebied. In dat geval is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Artikel 12 Indien in een internationale transitzone van een luchthaven van een lidstaat een asielverzoek wordt ingediend door een onderdaan van een derde land, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek. Artikel 13 Wanneer op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria geen lidstaat kan worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, is de lidstaat waar het verzoek het eerst werd ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan. Artikel 14 Indien meerdere leden van een gezin in dezelfde lidstaat gelijktijdig of met dusdanig korte tussenpozen een asielverzoek indienen dat de procedures om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld, en indien de toepassing van de criteria van deze verordening tot gevolg zou hebben dat de betrokkenen van elkaar worden gescheiden, wordt de verantwoordelijke lidstaat aangewezen op grond van de volgende bepalingen: a) de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de overname van het grootste aantal gezinsleden, is verantwoordelijk voor de behandeling van de asielverzoeken van alle gezinsleden; b) indien op grond van het voorgaande geen enkele lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van het oudste lid van de groep, verantwoordelijk voor de behandeling van alle asielverzoeken. HOOFDSTUK IV HUMANITAIRE CLAUSULE Artikel 15 1. Iedere lidstaat kan, ook wanneer hij met toepassing van de in deze verordening vastgestelde criteria niet verantwoordelijk is voor de behandeling, gezinsleden en andere afhankelijke familieleden herenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden. In dat geval behandelt deze lidstaat op verzoek van een andere lidstaat het asielverzoek van de betrokkene. De beide betrokkenen moeten hun instemming geven. 2. Wanneer de ene betrokkene afhankelijk is van de hulp van de andere wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat de asielzoeker kan blijven bij of wordt herenigd met een familielid dat zich op het grondgebied van een van de lidstaten bevindt, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden. 3. Indien de asielzoeker een niet begeleide minderjarige is die in een andere lidstaat één of meer familieleden heeft die voor hem kunnen zorgen, herenigen de lidstaten, indien mogelijk, de minderjarige met deze verwant(en), tenzij dit niet in het belang van de minderjarige is. 4. Indien de aangezochte lidstaat zo'n verzoek inwilligt, wordt de verantwoordelijkheid voor de behandeling aan deze staat overgedragen. 5. De voorwaarden en procedures voor de toepassing van dit artikel, inclusief de bemiddelingsprocedures ter oplossing van eventuele geschillen tussen lidstaten over de noodzaak om de betrokkenen te herenigen of de plaats waar dat moet gebeuren, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. HOOFDSTUK V OVERNAME EN TERUGNAME Artikel 16 1. De lidstaat die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, is verplicht: a) een asielzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden over te nemen; b) het asielverzoek volledig te behandelen; c) een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen; d) een asielzoeker die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen; e) een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen. 2. Indien een lidstaat de asielzoeker een verblijfstitel verstrekt, gaan de in lid 1 genoemde verplichtingen over op deze lidstaat. 3. De in lid 1 genoemde verplichtingen komen te vervallen indien de betrokken onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven. 4. De in lid 1, onder d) en e), genoemde verplichtingen komen eveneens te vervallen zodra de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, na de intrekking of de afwijzing van het verzoek de nodige maatregelen heeft genomen en daadwerkelijk ten uitvoer heeft gelegd om ervoor te zorgen dat de onderdaan van een derde land zich begeeft naar zijn land van herkomst of naar een ander land waar hij legaal mag binnenkomen. Artikel 17 1. De lidstaat waarbij een asielverzoek is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan deze lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 4, lid 2, om overname verzoeken. Indien er binnen drie maanden geen verzoek tot overname van de asielzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan. 2. De verzoekende lidstaat kan om een spoedig antwoord vragen indien het asielverzoek enkel is ingediend als gevolg van een weigering tot toegang of verblijf, een aanhouding wegens illegaal verblijf of de betekening of de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel, en de asielzoeker in hechtenis wordt gehouden. In het overnameverzoek wordt gemotiveerd op welke gronden met spoed een antwoord nodig is en binnen welke termijn dit antwoord wordt verwacht. Die termijn dient minstens één week te bedragen. 3. In beide gevallen wordt het verzoek om overname door een andere lidstaat met behulp van een standaardformulier gedaan en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen zoals omschreven in de twee in artikel 18, lid 3, genoemde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaring van de asielzoeker aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is. De regels voor het opstellen en indienen van overnameverzoeken worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 18 1. De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van de asielzoeker binnen twee maanden nadat hij het heeft ontvangen. 2. Voor het afhandelen van de in deze verordening vastgestelde procedure ter bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van een asielverzoek, worden bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gebruikt. 3. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, worden twee lijsten opgesteld die op gezette tijden worden getoetst en waarin volgens onderstaande criteria de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld: a) Bewijsmiddelen i) Dit zijn formele bewijzen die overeenkomstig de verordening de verantwoordelijkheid bepalen, zolang er geen bewijs is van het tegendeel. ii) De lidstaten leveren het comité van artikel 27 modellen van de verschillende soorten administratieve documenten, overeenkomstig de in de lijst van formele bewijzen gegeven type-indeling. b) Indirecte bewijzen i) Dit zijn aanwijzingen die, hoewel weerlegbaar, in sommige gevallen voldoende kunnen zijn, overeenkomstig de bewijskracht die eraan wordt toegekend. ii) De kracht van bewijs van deze aanwijzingen wordt, in samenhang met de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van het asielverzoek, per geval bekeken. 4. De bewijsvereisten mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de correcte toepassing van deze verordening. 5. Indien formele bewijzen ontbreken, erkent de aangezochte lidstaat zijn verantwoordelijkheid wanneer de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is. 6. Indien de verzoekende lidstaat, overeenkomstig artikel 17, lid 2, met spoed om antwoord vraagt, stelt de aangezochte lidstaat alles in het werk om zich te houden aan de gevraagde termijn. In uitzonderlijke gevallen, waarin kan worden aangetoond dat de behandeling van een verzoek tot overname van een asielzoeker buitengewoon complex is, kan de aangezochte lidstaat na de gevraagde termijn antwoorden, maar in ieder geval binnen een maand. In dergelijke situaties moet de aangezochte lidstaat zijn besluit om later te antwoorden, binnen de oorspronkelijk gevraagde termijn meedelen aan de verzoekende lidstaat. 7. Het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden en van de in lid 6 bedoelde termijn van een maand, staat gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Artikel 19 1. Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname van een asielzoeker, stelt de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, de asielzoeker in kennis van de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen en van de verplichting om de asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling. 2. De in lid 1 bedoelde beslissing wordt gemotiveerd. In de kennisgeving wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de asielzoeker zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden. Tegen deze beslissing kan beroep of bezwaar worden aangetekend. Dit heeft geen opschortende werking voor de overdracht, tenzij het gerecht of de bevoegde instantie, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, naar gelang van het geval een andersluidende beslissing neemt. 3. De asielzoeker wordt overeenkomstig de nationale wetgeving door de lidstaat waar het verzoek is ingediend, na overleg tussen de betrokken lidstaten overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft. De verzoekende lidstaat verstrekt de asielzoeker zo nodig een doorlaatbewijs overeenkomstig het volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure goedgekeurde model. De verantwoordelijke lidstaat laat de verzoekende lidstaat weten dat de asielzoeker is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld. 4. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Indien de overdracht wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt. 5. Aanvullende regels inzake de tenuitvoerlegging van de overdracht kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 20 1. De in artikel 4, lid 5, en artikel 16, lid 1, onder c), d) en e), bedoelde terugname van asielzoekers geschiedt overeenkomstig de volgende bepalingen: a) Het terugnameverzoek dient gegevens te bevatten op grond waarvan de aangezochte lidstaat kan nagaan of hij verantwoordelijk is. b) De voor terugname aangezochte lidstaat is verplicht de gegevens te verifiëren en op het verzoek te antwoorden, en wel zo spoedig mogelijk en onder geen beding later dan één maand nadat het aan hem is voorgelegd. Wanneer het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens, wordt deze termijn teruggebracht tot twee weken. c) Indien de om terugname verzochte lidstaat niet reageert binnen de onder b) genoemde termijn van één maand of twee weken, wordt hij geacht in te stemmen met terugname van de asielzoeker. d) Een lidstaat die instemt met een terugnameverzoek, is verplicht de asielzoeker weer tot zijn grondgebied toe te laten. De overdracht gebeurt overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, zodra dat praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na de aanvaarding van het verzoek om overname door een andere lidstaat of de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft. e) De verzoekende lidstaat stelt de asielzoeker in kennis van de beslissing betreffende de terugname door de verantwoordelijke lidstaat. Deze beslissing wordt gemotiveerd. In de kennisgeving wordt vermeld op welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de asielzoeker zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden. Tegen deze beslissing kan beroep of bezwaar worden aangetekend. Dit heeft geen opschortende werking voor de overdracht, tenzij het gerecht of de bevoegde instantie, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, naar gelang van het geval een andersluidende beslissing neemt. De verzoekende lidstaat verstrekt de asielzoeker zo nodig een doorlaatbewijs overeenkomstig het volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure goedgekeurde model. De verantwoordelijke lidstaat laat de verzoekende lidstaat weten dat de asielzoeker is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld. 2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Indien de overdracht of de behandeling van het asielverzoek wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt. 3. De regels betreffende de bewijzen en indicaties en de interpretatie daarvan, alsmede die voor het opstellen en indienen van verzoeken, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. 4. Aanvullende regels inzake de tenuitvoerlegging van de overdracht kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. HOOFDSTUK VI ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING Artikel 21 1. Elke lidstaat verstrekt aan alle lidstaten die daarom vragen toereikende, terzake dienende en niet buitensporige persoonsgegevens betreffende de asielzoeker teneinde: a) vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek; b) het asielverzoek te behandelen; c) alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen. 2. De in lid 1 bedoelde informatie mag alleen betrekking hebben op: a) de gegevens ter identificatie van de asielzoeker en, in voorkomend geval, van de leden van zijn gezin (naam, voornaam - eventueel vroegere naam -, bijnaam of pseudoniem, nationaliteit - huidige en vorige -, geboortedatum en -plaats); b) de identiteits- en reisdocumenten (nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, instantie die het document heeft afgegeven, plaats van afgifte enz.); c) andere gegevens die nodig zijn om de identiteit van de asielzoeker vast te stellen, inclusief vingerafdrukken die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2725/2000 worden verwerkt; d) de verblijfplaatsen en reisroutes; e) de door een lidstaat afgegeven verblijfstitels of visa; f) de plaats waar het asielverzoek is ingediend; g) de datum waarop een eventueel vroeger asielverzoek is ingediend, de datum waarop het huidige verzoek is ingediend, de stand van de procedure en de strekking van de eventueel genomen beslissing. 3. Bovendien kan een lidstaat, voorzover dat nodig is voor de behandeling van een asielverzoek, een andere lidstaat verzoeken hem de door de asielzoeker opgegeven redenen ter staving van zijn verzoek en, in voorkomend geval, de redenen van de jegens betrokkene genomen beslissing mee te delen. De om informatie verzochte lidstaat kan weigeren op het verzoek in te gaan als de verstrekking van de gegevens ten koste gaat van essentiële staatsbelangen of van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene of van anderen. In ieder geval is voor het doorgeven van deze inlichtingen de schriftelijke toestemming van de asielzoeker vereist. 4. Elk verzoek om informatie wordt gemotiveerd en als het verzoek bedoeld is om het bestaan na te gaan van een criterium op grond waarvan de om informatie verzochte lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, wordt in het verzoek aangegeven op welke indicatie, waaronder betrokken informatie uit betrouwbare bronnen over de wijze waarop asielzoekers het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, of op welke gedetailleerde en verifieerbare gegevens in de verklaringen van de asielzoeker het verzoek is gebaseerd. Dergelijke informatie uit betrouwbare bronnen is als zodanig onvoldoende om de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van een lidstaat krachtens deze verordening te bepalen, maar kan bijdragen tot de beoordeling van andere indicaties met betrekking tot de individuele asielzoeker. 5. De om informatie verzochte lidstaat moet binnen zes weken antwoorden. 6. De uitwisseling van gegevens vindt plaats op verzoek van een lidstaat en uitsluitend tussen de autoriteiten die daartoe door elke lidstaat zijn aangewezen en gemeld bij de Commissie, welke de overige lidstaten daarvan in kennis stelt. 7. De uitgewisselde informatie mag slechts voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt. In elke lidstaat mogen deze gegevens, afhankelijk van de aard ervan en afhankelijk van de bevoegdheid van de autoriteit waarvoor ze zijn bestemd, slechts worden verstrekt aan de autoriteiten en rechterlijke instanties die tot taak hebben: a) vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek; b) het asielverzoek te behandelen; c) alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen. 8. De lidstaat die de gegevens verstrekt, ziet erop toe dat deze juist en bijgewerkt zijn. Wanneer blijkt dat deze lidstaat onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens die niet meegedeeld hadden mogen worden, worden de ontvangende lidstaten daarvan onverwijld op de hoogte gebracht. Zij zijn verplicht deze gegevens te corrigeren of te wissen. 9. De asielzoeker heeft het recht op zijn verzoek kennis te nemen van de verwerkte gegevens die hem betreffen. Indien hij constateert dat bij de verwerking van deze gegevens de bepalingen van deze verordening of van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(8) zijn geschonden, met name omdat het om onvolledige of onnauwkeurige gegevens gaat, heeft hij het recht te eisen dat deze gegevens worden gecorrigeerd, gewist of afgeschermd. De autoriteit die de gegevens corrigeert, wist of afschermt, stelt de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt of ontvangen, daarvan in kennis. 10. In elke betrokken lidstaat wordt de verstrekking of de ontvangst van de uitgewisselde gegevens geregistreerd in het persoonlijk dossier van de betrokkene en/of in een register. 11. De uitgewisselde gegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij uitgewisseld zijn. 12. Indien de gegevens niet automatisch worden verwerkt, of niet zijn of zullen worden opgenomen in een bestand, moet elke lidstaat passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit artikel door middel van doeltreffende controlemiddelen wordt nageleefd. Artikel 22 1. De lidstaten delen de Commissie mee welke diensten belast zijn met de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening, en zorgen ervoor dat die diensten over voldoende middelen beschikken om hun taak te vervullen en met name om binnen de gestelde termijnen te kunnen antwoorden op informatie-, overname- en terugnameverzoeken. 2. De regels betreffende de totstandbrenging van veilige kanalen voor het elektronisch verzenden van verzoeken tussen de in lid 1 bedoelde diensten en om ervoor te zorgen dat de verzenders automatisch een elektronisch bewijs van ontvangst krijgen, worden opgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 23 1. De lidstaten kunnen onderling op bilaterale basis administratieve regelingen treffen voor de praktische toepassing van deze verordening, teneinde deze gemakkelijker en doeltreffender ten uitvoer te leggen. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op: a) de uitwisseling van verbindingsambtenaren; b) een vereenvoudiging van de procedures en een verkorting van de termijnen voor de indiening en de behandeling van overname- en terugnameverzoeken. 2. De in lid 1 bedoelde regelingen worden aan de Commissie gemeld. De Commissie gaat na of de onder b) bedoelde regelingen niet indruisen tegen de bepalingen van deze verordening. HOOFDSTUK VII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 24 1. Deze verordening komt in de plaats van de op 15 juni 1990 in Dublin ondertekende Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend ("Overeenkomst van Dublin"). 2. Om de continuïteit van het systeem tot vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, te garanderen, wordt echter bij asielverzoeken die na de in artikel 29, tweede alinea, genoemde datum worden ingediend, ook rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens deze verordening de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum, uitgezonderd in de in artikel 10, lid 2, genoemde gevallen. 3. Wanneer in Verordening (EG) nr. 2725/2000 wordt verwezen naar de Overeenkomst van Dublin, wordt deze verwijzing opgevat als een verwijzing naar deze verordening. Artikel 25 1. De in deze verordening vastgestelde termijnen worden als volgt berekend: a) Wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen. b) Een in weken of maanden omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die - in de laatste week of maand - dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand. c) De zaterdagen, zondagen en wettelijk erkende feestdagen in alle lidstaten zijn bij de termijnen inbegrepen. 2. Voor de verzending van verzoeken en antwoorden kan iedere methode worden gebruikt die een ontvangstbewijs levert. Artikel 26 De bepalingen van deze verordening zijn voor wat betreft de Franse Republiek slechts van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek. Artikel 27 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden. 3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 28 Uiterlijk drie jaar na de in artikel 29, eerste alinea, genoemde datum brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening en stelt zij eventueel de noodzakelijke wijzigingen voor. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk zes maanden vóór die datum alle gegevens die relevant zijn voor de opstelling van dit verslag. Na de indiening van dit verslag brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit van de toepassing van deze verordening op hetzelfde moment dat zij de in artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2725/2000 bedoelde verslagen over de tenuitvoerlegging van het Eurodac-systeem indient. Artikel 29 Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf de eerste dag van de zesde maand na de inwerkingtreding ervan, en is vanaf die dag van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van asielzoekers, ongeacht de datum waarop het asielverzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in de Overeenkomst van Dublin vastgestelde criteria. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Gedaan te Brussel, 18 februari 2003. Voor de Raad De voorzitter N. Christodoulakis (1) PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 192. (2) Advies van 9 april 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). (3) PB C 125 van 27.5.2002, blz. 28. (4) PB C 254 van 19.8.1997, blz. 1. (5) PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1. (6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. (7) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1. (8) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.