This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32001L0105
Directive 2001/105/EC of the European Parliament and of the Council of 19 December 2001 amending Council Directive 94/57/EC on common rules and standards for ship inspection and survey organisations and for the relevant activities of maritime administrations (Text with EEA relevance)
Richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 houdende wijziging van Richtlijn 94/57/EG van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 houdende wijziging van Richtlijn 94/57/EG van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Voor de EER relevante tekst)
PB L 19 van 22.1.2002, p. 9–16
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 16/06/2009
Richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 houdende wijziging van Richtlijn 94/57/EG van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Voor de EER relevante tekst)
Publicatieblad Nr. L 019 van 22/01/2002 blz. 0009 - 0016
Richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 houdende wijziging van Richtlijn 94/57/EG van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2), Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3), Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4), in het licht van de gemeenschappelijke tekst zoals goedgekeurd door het Bemiddelingscomité op 13 november 2001, Overwegende hetgeen volgt: (1) De veiligheid en de voorkoming van verontreiniging op zee kan verbeterd worden door een goede en verplichte uitvoering door de vlaggenstaten van de desbetreffende internationaal geldende verdragen. (2) Richtlijn 94/57/EG van de Raad(5) voorzag in de opzet van een communautair systeem van erkenning van organisaties die overeenkomstig de internationale verdragen, in verschillende mate gemachtigd kunnen worden tot het inspecteren van schepen en het namens de lidstaten afgeven van de desbetreffende veiligheidscertificaten. (3) Bij de praktische toepassing van de richtlijn is gebleken dat bepaalde aanpassingen van de communautaire erkenning van organisaties in hoge mate zouden hebben bijgedragen tot versterking van dit systeem en tot vereenvoudiging van de op de lidstaten rustende plichten op het gebied van toezicht en rapportage. (4) Sinds de vaststelling van Richtlijn 94/57/EG zijn in verband met bepaalde ontwikkelingen in de desbetreffende communautaire en internationale wetgeving verdere aanpassingen van Richtlijn 94/57/EG noodzakelijk geworden. (5) Met name is in het kader van Richtlijn 94/57/EG de toepassing gewenst van de wijzigingen in de internationale verdragen, en in de protocollen en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter, als bedoeld in artikel 2, onder d), van Richtlijn 94/57/EG, die van kracht zijn geworden na de vaststelling van de richtlijn en de desbetreffende resoluties van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). (6) Ter bevordering van een doeltreffende uitvoering van de in de internationale verdragen neergelegde verplichtingen van de vlaggenstaten heeft de voltallige vergadering van de IMO op 27 november 1997 Resolutie A.847 (20) aangenomen inzake richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de tenuitvoerlegging van IMO-instrumenten. (7) De IMO heeft bij Resolutie A.741 (18) van de vergadering van 4 november 1993 de internationale veiligheidsbeleidscode (ISM-code) goedgekeurd, en deze code is verbindend verklaard in het nieuwe hoofdstuk IX van het Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas). (8) Met het oog op een uniforme tenuitvoerlegging van de ISM-code zijn richtsnoeren betreffende de tenuitvoerlegging van de ISM-code door overheidsinstanties op 23 november 1995 goedgekeurd door de IMO bij Resolutie A.788 (19). (9) Ter harmonisatie van de wettelijk voorgeschreven onderzoeken en inspecties die de vlaggenstaten volgens de internationale verdragen moeten uitvoeren, heeft de IMO op 4 november 1993 Resolutie A.746 (18) aangenomen inzake onderzoekrichtlijnen in het kader van het geharmoniseerde systeem van onderzoek en certificatie. (10) Een goede score op het gebied van veiligheid en voorkoming van verontreiniging - gemeten met betrekking tot alle door een organisatie geklasseerde schepen, ongeacht de vlag waaronder zij varen - is een belangrijke indicatie voor de prestatie van een organisatie en is derhalve van essentieel belang voor de toekenning en handhaving van de eerste erkenning. (11) De beoordeling van de naleving van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG, met het oog op verlening van de eerste erkenning aan de organisaties die gemachtigd willen worden om namens de lidstaten te werken, is doeltreffender, indien zij volgens een geharmoniseerde en gecentraliseerde aanpak wordt verricht door de Commissie in samenwerking met de lidstaten die de erkenning aanvragen. (12) Tevens kan het permanent toezicht op de erkende organisaties teneinde te beoordelen of zij zich houden aan de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG, doeltreffender worden uitgevoerd, als het volgens een geharmoniseerde en gecentraliseerde aanpak gebeurt. Daarom dient deze taak namens de gehele Gemeenschap te worden opgedragen aan de Commissie en de lidstaat die de erkenning aanvraagt. (13) Naast het gezag dat een lidstaat moet hebben om de machtiging van een namens hem werkende organisatie te schorsen, moet er ook een soortgelijk gezag op communautair niveau bestaan waarbij de Commissie op basis van de comitéprocedure de erkenning van een organisatie voor een bepaalde tijd kan schorsen, indien deze organisatie op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie minder goed presteert, en zij nalaat de passende corrigerende maatregelen te nemen. (14) Overeenkomstig de voor de gehele Gemeenschap geldende aanpak moet het besluit tot intrekking van de erkenning van een organisatie die niet aan de bepalingen van de richtlijn voldoet, met inbegrip van gevallen waarin de prestaties op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie onvoldoende zijn geworden, op communautair niveau, dus door de Commissie, volgens de comitéprocedure worden genomen. (15) Aangezien Richtlijn 94/57/EG vrijheid van dienstverrichting in de Gemeenschap waarborgt, dient de Gemeenschap bevoegd te zijn met de derde landen waar sommige van de erkende organisaties gevestigd zijn, te onderhandelen over een gelijke behandeling voor de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties. (16) De verschillen tussen de regelingen inzake de financiële aansprakelijkheid van de namens de lidstaten optredende organisaties vormden een hinderpaal voor de deugdelijke uitvoering van Richtlijn 94/57/EG. Teneinde bij te dragen tot een oplossing van dit probleem, is een zekere mate van harmonisatie op Gemeenschapsniveau geboden van de uit een incident voortvloeiende aansprakelijkheid die naar het oordeel van een rechtbank - met inbegrip van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure - is veroorzaakt door een erkende organisatie. (17) De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van Richtlijn 94/57/EG moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6). (18) Aangezien transparantie en uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen, evenals het recht van het publiek op toegang tot informatie, voor de voorkoming van ongevallen op zee van fundamenteel belang zijn, dienen de erkende organisaties alle relevante wettelijk voorgeschreven informatie over de toestand van de schepen in hun klasse te verstrekken aan de autoriteiten van de havenstaatcontrole en beschikbaar te maken voor het publiek. (19) Om te verhinderen dat schepen van klasse veranderen om zo niet de nodige reparaties te hoeven uitvoeren, wisselen de erkende organisaties onderling alle dienstige informatie uit over de toestand van van klasse veranderende schepen. (20) Een organisatie mag niet worden gecontroleerd door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij de bouw, de uitrusting, de herstelling of de exploitatie van schepen. Een organisatie mag voor haar omzet niet in hoge mate afhankelijk zijn van één enkele commerciële onderneming. Bij hun aanvraag om erkenning dienen de classificatieorganisaties en hun inspecteurs er zich individueel en schriftelijk toe te verbinden geen wettelijk voorgeschreven werkzaamheden te zullen aanvaarden indien gevaar van belangenverstrengeling bestaat, dat wil zeggen indien zij zelf eigenaar of reder van het te inspecteren schip zijn of zakelijke, persoonlijke of verwantschapsrelaties hebben met de eigenaar of reder van het schip. (21) Tot de kwalitatieve criteria waaraan de technische organisaties moeten voldoen om op communautair niveau te worden erkend en deze erkenning te behouden, dient ook de bepaling te behoren dat uitsluitend fulltime-inspecteurs de bij de internationale verdragen voorgeschreven inspecties en controles mogen uitvoeren, dat wil zeggen de wettelijk voorgeschreven taken in verband met de afgifte van de relevante veiligheidscertificaten. De organisatie moet al haar personeel en kantoren, met inbegrip van alle bijkantoren en dependances binnen en buiten de Gemeenschap, goed onder controle hebben, en moet haar eigen prestatieoogmerken en -indicatoren op veiligheids- en verontreinigingspreventiegebied vaststellen. De organisatie moet een systeem opzetten voor het meten van de kwaliteit van haar diensten. (22) Richtlijn 94/57/EG dient in die zin te worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Richtlijn 94/57/EG wordt als volgt gewijzigd: 1. in artikel 2 worden de punten b), c), d), i) en j) vervangen door: "b) 'schip dat onder de vlag van een lidstaat vaart': schip dat in een lidstaat is geregistreerd en dat onder de vlag van een lidstaat vaart overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat. Een schip dat niet aan deze definitie voldoet, wordt gelijkgesteld met een schip dat onder de vlag van een derde land vaart; c) 'inspecties en controles': de inspecties en controles die krachtens de internationale verdragen moeten worden uitgevoerd; d) 'internationale verdragen': het Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (Solas 74/78), het Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 en het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973-1978, samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten, van toepassing op 19 december 2001; i) 'klassecertificaat': een document dat door een classificatiebureau is afgegeven overeenkomstig de regels en voorschriften die dit classificatiebureau heeft vastgesteld en openbaar gemaakt en dat betrekking heeft op de structurele en mechanische geschiktheid van een schip voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst; j) 'radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen': het certificaat dat is ingevoerd bij de gewijzigde radiovoorschriften van Solas 74/78 die zijn aangenomen door de IMO."; 2. aan artikel 3, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd: "De lidstaten gaan te werk overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de bijlage en het aanhangsel van Resolutie A.847 (20) van de IMO betreffende richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten."; 3. artikel 4 wordt vervangen door: "Artikel 4 1. De lidstaten die een nog niet erkende organisatie willen machtigen, dienen een aanvraag tot erkenning in bij de Commissie, samen met volledige informatie over en bewijzen van de naleving van de criteria van de bijlage en informatie over de eis en de verbintenis dat de organisatie de bepalingen van artikel 15, leden 2, 4 en 5, zal naleven. De Commissie verricht vervolgens, samen met de betreffende aanvragende landen, een beoordeling van de organisaties waarvoor een verzoek om erkenning is ontvangen, om na te gaan of de organisaties aan bovengenoemde voorschriften voldoen en zich ertoe hebben verbonden deze na te leven. Bij de beslissing over de erkenning wordt rekening gehouden met de in artikel 9 bedoelde gegevens over de prestaties van de organisatie op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie. De erkenning wordt door de Commissie verleend volgens de procedure van artikel 7, lid 2. 2. De lidstaten kunnen bij de Commissie een bijzonder verzoek indienen voor een beperkte erkenning voor drie jaar van organisaties die voldoen aan alle andere criteria van de bijlage dan die genoemd in de punten 2 en 3 van deel A in genoemde bijlage. De in lid 1 genoemde procedure is hier eveneens van toepassing, met dien verstande dat de organisatie tijdens de beoordeling door de Commissie en de betrokken lidstaat aan alle criteria van de bijlage moet worden getoetst, behalve aan die van de punten 2 en 3 van deel A. Deze tijdelijke erkenning heeft enkel uitwerking voor de lidstaat of lidstaten die een verzoek voor een dergelijke erkenning hebben ingediend. 3. Alle organisaties waaraan erkenning is verleend, blijven onder nauwlettend toezicht staan van het krachtens artikel 7 opgerichte comité, met name de in lid 2 bedoelde organisaties, met het oog op een eventuele beslissing of de beperkte erkenning al dan niet verlengd moet worden. Met betrekking tot laatstgenoemde organisaties wordt bij een besluit over de verlenging van een dergelijke erkenning geen rekening gehouden met de criteria genoemd in de punten 2 en 3 van deel A 'Algemene minimumcriteria' van de bijlage, doch wel met de in artikel 9, lid 2, bedoelde prestatiegegevens op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie. In ieder besluit wordt in voorkomend geval vermeld onder welke voorwaarden de verlenging wordt toegekend. 4. De Commissie maakt een lijst op van de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 erkende organisaties en houdt die lijst bij. De lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. 5. De organisaties die op 22 januari 2002 reeds erkend waren op grond van deze richtlijn, blijven erkend. Van deze organisaties zal echter naleving worden geëist van de nieuwe bepalingen van deze richtlijn, hetgeen bij de in artikel 11 bedoelde eerste beoordelingen zal worden beoordeeld."; 4. artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: a) lid 1 wordt vervangen door: "1. Bij de toepassing van artikel 3, lid 2, kunnen de lidstaten in beginsel niet weigeren erkende organisaties te machtigen om bovenvermelde taken uit te voeren, behoudens het bepaalde in lid 3 en de artikelen 6 en 11. Zij mogen echter wel het aantal organisaties dat zij machtigen, beperken overeenkomstig hun behoeften, mits daarvoor duidelijke en objectieve gronden bestaan. Op verzoek van een lidstaat neemt de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 7, lid 2, de passende maatregelen."; b) lid 2 wordt geschrapt; c) lid 3 wordt vervangen door: "3. Een lidstaat kan aan het machtigen van een in een derde staat gevestigde erkende organisatie tot uitvoering van de in artikel 3 vermelde taken of een gedeelte daarvan de voorwaarde verbinden dat de betrokken derde staat zijnerzijds de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt. Bovendien kan de Europese Gemeenschap verlangen dat de derde staat waar een erkende organisatie gevestigd is, de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt."; 5. artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: a) lid 2 wordt vervangen door: "2. De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst of een gelijkwaardige juridische regeling waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst: a) de eisen van aanhangsel II bij Resolutie A.739 (18) van de IMO over richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de overheid optreden, met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 en MEPC/Circulaire 307 betreffende een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheid optreden, b) de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid: i) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van de rechtbank, door de erkende organisatie is veroorzaakt; ii) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met persoonlijk letsel of dood in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 4 miljoen EUR bedragen; iii) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprodecure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 2 miljoen EUR bedragen; c) een periodieke controle door de bevoegde instantie of door een door de instantie benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 11, lid 1; d) de mogelijkheid van aselecte en gedetailleerde inspecties van schepen; e) de rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen, als bedoeld in artikel 15, lid 3."; b) het volgende lid wordt toegevoegd: "5. De Commissie legt uiterlijk op 22 juli 2006 aan het Europees Parlement en de Raad een beoordelingsrapport voor betreffende de economische gevolgen van de aansprakelijkheidsregeling van dit artikel voor de betrokken partijen en meer in het bijzonder de gevolgen daarvan voor het financiële evenwicht van de erkende organisaties. Dit verslag zal in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de belanghebbende partijen, met name de classificatiebureaus, worden opgesteld. De Commissie zal, indien dat voor de beoordeling nodig is, een voorstel tot wijziging van deze richtlijn voorleggen betreffende met name het aansprakelijkheidsbeginsel en de maximale aansprakelijkheid."; 6. artikel 7 wordt vervangen door: "Artikel 7 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden. 3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast."; 7. artikel 8, lid 1, wordt vervangen door: "1. Deze richtlijn kan, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, volgens de procedure van artikel 7, lid 2, worden gewijzigd met het oog op: - de toepassing, in het kader van deze richtlijn, van in werking getreden latere wijzigingen van de internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties als vermeld in artikel 2, onder d), artikel 3, lid 1, en artikel 6, lid 2, - het actualiseren van de criteria in de bijlage, met inachtneming, in het bijzonder, van de relevante IMO-besluiten, - de wijziging van de bedragen vermeld in de punten ii) en iii) van artikel 6, lid 2, onder b)."; 8. artikel 9 wordt vervangen door: "Artikel 9 1. Wanneer de in artikel 4 bedoelde organisaties niet meer voldoen aan de criteria van de bijlage of aan de in lid 2 bedoelde prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie, wordt hun erkenning ingetrokken. Tot intrekking van de erkenning wordt door de Commissie besloten volgens de procedure van artikel 7, lid 2, nadat de betrokken organisatie de gelegenheid heeft gekregen haar opmerkingen te maken. 2. Bij het opstellen van ontwerpen voor een besluit betreffende de in lid 1 bedoelde intrekking van een erkenning houdt de Commissie rekening met het resultaat van de in artikel 11 bedoelde beoordeling van de erkende organisaties en met de prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie van de organisaties, die voor alle schepen die zij onder klasse hebben, ongeacht onder welke vlag zij varen, gemeten worden. De prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie worden vastgesteld aan de hand van de gegevens die in het kader van het memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole of soortgelijke programma's zijn samengesteld. Andere aanwijzingen kunnen worden verkregen uit analyses van ongevallen waarbij door de erkende organisaties geklasseerde schepen betrokken waren. Bij de beoordeling van de prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie wordt ook rekening gehouden met de door de lidstaten in het kader van artikel 12 opgestelde rapporten. Het krachtens artikel 7 opgerichte comité bepaalt de criteria op grond waarvan aan de hand van de in dit lid bedoelde informatie wordt beslist wanneer de prestaties van een namens een vlaggenstaat optredende organisatie beschouwd mogen worden als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu. Ontwerp-besluiten betreffende de in lid 1 bedoelde intrekking van een erkenning worden door de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, aan het comité voorgelegd."; 9. artikel 10 wordt vervangen door: "Artikel 10 1. Niettegenstaande de in de bijlage vermelde criteria kan een lidstaat die van oordeel is dat hij een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens hem de in artikel 3 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen op basis van de volgende procedure: a) de lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten, onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit; b) de Commissie onderzoekt of de schorsing gerechtvaardigd is wegens ernstig gevaar voor de veiligheid of het milieu; c) overeenkomstig de procedure van artikel 7, lid 2, stelt de Commissie de lidstaat ervan in kennis of zijn besluit tot schorsing van de machtiging al dan niet gerechtvaardigd is wegens ernstig gevaar voor de veiligheid of het milieu, en verzoekt zij de lidstaat, indien zulks niet het geval is, de schorsing in te trekken. 2. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie van een erkende organisatie slechter worden, zonder dat evenwel intrekking van de erkenning op grond van de in artikel 9, lid 2, bedoelde criteria gerechtvaardigd is, kan zij beslissen de erkende organisatie hiervan op de hoogte te stellen en haar verzoeken passende maatregelen te nemen ter verbetering van haar prestatiescore met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie en de lidstaten daarvan in kennis te stellen. Indien de erkende organisatie de Commissie geen passend antwoord geeft, of indien de Commissie van oordeel is dat de door de erkende organisatie genomen maatregelen niet tot verbetering van de prestatiescore op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie hebben geleid, kan de Commissie besluiten de erkenning van de organisatie volgens de procedure van artikel 7, lid 2, voor één jaar te schorsen, nadat de betrokken organisatie de gelegenheid heeft gekregen haar opmerkingen te maken. In die tijd mag de erkende organisatie geen certificaten afgeven of verlengen voor onder de vlag van een lidstaat varende schepen, terwijl de in het verleden door de organisatie afgegeven of verlengde certificaten geldig blijven. 3. De in lid 2 bedoelde procedure is ook van toepassing wanneer de Commissie over bewijzen beschikt dat een erkende organisatie niet aan het bepaalde in artikel 15, leden 3, 4 of 5, heeft voldaan. 4. Een jaar na de vaststelling van het besluit van de Commissie om de erkenning van een organisatie te schorsen, beoordeelt de Commissie of de in de leden 2 en 3 bedoelde tekortkomingen die tot de schorsing hebben geleid, zijn opgeheven. Indien de tekortkomingen nog steeds bestaan, wordt de erkenning volgens de procedure van artikel 7, lid 2, ingetrokken."; 10. artikel 11 wordt vervangen door: "Artikel 11 1. Elke lidstaat vergewist zich ervan dat erkende organisaties de taken waartoe hij hen voor de toepassing van artikel 3, lid 2, heeft gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren ten genoegen van de bevoegde instantie. 2. Iedere lidstaat voert daartoe minstens om de twee jaar controles uit en legt uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de jaren waarvoor de naleving werd beoordeeld een verslag over de resultaten van die controles voor aan de andere lidstaten en de Commissie. 3. De Commissie beoordeelt regelmatig en ten minste om de twee jaar samen met de lidstaat die de desbetreffende erkenningsaanvraag heeft ingediend, alle erkende organisaties, om na te gaan of zij aan de criteria van de bijlage voldoen. De Commissie baseert zich bij de keuze van de te beoordelen organisaties vooral op de veiligheids- en verontreinigingspreventiescore van de organisatie, het ongevallencijfer en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 12 geproduceerde rapporten. De beoordeling kan een bezoek aan regionale vestigingen van de organisatie en aselecte inspecties van schepen omvatten om de prestaties van de organisatie te onderzoeken. In dat geval informeert de Commissie zo nodig de lidstaat waar de regionale vestiging zich bevindt. De Commissie verschaft de lidstaten een rapport met de resultaten van de beoordeling. 4. Elke erkende organisatie legt de resultaten van zijn 'Quality System Management Review' jaarlijks voor aan het bij artikel 7 ingestelde comité."; 11. artikel 12 wordt vervangen door: "Artikel 12 Bij de uitoefening van hun inspectierechten en het nakomen van hun verplichtingen als havenstaat melden de lidstaten het aan de Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekken dat door namens een vlaggenstaat optredende organisaties geldige certificaten zijn afgegeven aan een schip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een schip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van schepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de organisaties, worden ter fine van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige maatregelen kan treffen."; 12. artikel 13 wordt geschrapt; 13. aan het eind van artikel 14, lid 2, wordt de vermelding "artikel 13" vervangen door "artikel 7, lid 2."; 14. artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: a) lid 1 wordt vervangen door: "1. De erkende organisaties plegen periodiek onderling overleg om de gelijkwaardigheid van hun technische normen en van de toepassing daarvan in stand te houden, in overeenstemming met IMO-Resolutie A.847 (20) betreffende richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten. Zij brengen bij de Commissie periodiek verslag uit over belangrijke ontwikkelingen op het gebied van de normen."; b) de leden 3 en 4 worden vervangen door: "3. De erkende organisaties verstrekken alle lidstaten die aan hen een in artikel 3 vermelde vorm van machtiging hebben verstrekt en de Commissie alle dienstige informatie over de door hen geklasseerde vloot, de overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, ongeacht de vlag waaronder de schepen varen. De informatie over overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, alsmede over achterstallige onderzoeken, nog niet opgevolgde aanbevelingen, klassevoorwaarden, exploitatievoorwaarden en exploitatiebeperkingen die aan door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd - ongeacht de vlag waaronder die schepen varen - wordt ook doorgegeven aan het Sirenac-informatiesysteem voor inspecties in het kader van de havenstaatcontrole en wordt tevens gepubliceerd op de eventuele website van deze erkende organisaties. 4. De erkende organisaties geven geen certificaten af voor een schip, ongeacht de vlag waaronder het vaart, dat om veiligheidsredenen in een lagere klasse is ingedeeld of van klasse verandert, alvorens de bevoegde instantie van de vlaggenstaat in de gelegenheid te stellen haar standpunt binnen een redelijke tijd kenbaar te maken, zodat kan worden bepaald of een volledige inspectie noodzakelijk is."; c) het volgende lid wordt toegevoegd: "5. Wanneer een schip van de ene erkende organisatie naar de andere overgaat, stelt de overdragende organisatie de opnemende organisatie in kennis van alle achterstallige onderzoeken, de nog niet opgevolgde aanbevelingen, de klassevoorwaarden, exploitatievoorwaarden en exploitatiebeperkingen die aan de door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd. Bij de overdracht bezorgt de afgevende organisatie de opnemende organisatie het complete dossier van het schip. De opnemende organisatie mag de scheepscertificaten pas afgeven, nadat alle achterstallige onderzoeken naar behoren zijn voltooid en aan alle niet opgevolgde aanbevelingen of eerder aan het schip opgelegde klassevoorwaarden is voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de overdragende organisatie. Alvorens tot afgifte van de certificaten over te gaan moet de overnemende organisatie de overdragende organisatie op de hoogte stellen van de datum van afgifte van de certificaten, en een bevestiging geven van de datum, de plaats en de maatregelen die zijn genomen om achterstallig onderzoek te verrichten en aan nog niet opgevolgde aanbevelingen en exploitatievoorwaarden te voldoen. Met het oog op een goede toepassing van de bepalingen van dit lid werken de erkende organisaties met elkaar samen."; 15. aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd: "4. Bovendien stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad regelmatig in kennis van de voortgang van de uitvoering van de richtlijn in de lidstaten."; 16. de bijlage bij de richtlijn wordt als volgt gewijzigd: a) deel A wordt vervangen door: "A. ALGEMENE MINIMUMCRITERIA 1. De erkende organisatie moet met bewijsstukken kunnen aantonen dat zij een uitgebreide ervaring heeft in het beoordelen van het ontwerp en de bouw van koopvaardijschepen. 2. De organisatie dient een vloot van ten minste 1000 zeeschepen (van meer dan 100 BRT) met een gezamenlijk laadvermogen van niet minder dan 5 miljoen BRT onder klasse te hebben. 3. De organisatie moet een bestand van technisch personeel in dienst hebben dat in verhouding is tot het aantal geklasseerde schepen. Een minimum van 100 fulltime-inspecteurs is nodig om aan de in punt 2 vermelde voorwaarden te voldoen. 4. De organisatie dient gedetailleerde voorschriften en regelingen met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de periodieke controle van koopvaardijschepen bekend te maken, voortdurend bij te werken en via onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's te verbeteren. 5. De organisatie dient jaarlijks haar scheepsregister te publiceren of op te slaan in een elektronische databank die toegankelijk is voor het publiek. 6. De organisatie mag niet worden gecontroleerd door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij de bouw, de uitrusting, de herstelling of de exploitatie van schepen. De organisatie mag voor haar omzet niet in hoge mate afhankelijk zijn van één enkele commerciële onderneming. 7. De organisatie moet functioneren overeenkomstig de bepalingen van de bijlage van Resolutie A.789 (19) van de IMO over specifieke voorschriften inzake de controlerende en certificerende functies van erkende organisaties die namens de overheid optreden, voorzover die bepalingen toepasselijk zijn binnen de werkingssfeer van deze richtlijn."; b) deel B: i) de titel wordt vervangen door: "B. SPECIFIEKE MINIMUMCRITERIA;"; ii) de punten 4, 5, 6, 7 en 9 worden vervangen door: "4. De organisatie is bereid de nodige informatie te verstrekken aan de overheid, de Commissie en de betrokken partijen. 5. Het bestuur van de organisatie heeft zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitsdoelstellingen en streven naar kwaliteit bepaald en schriftelijk vastgesteld en ziet erop toe dat dit beleid wordt begrepen, ten uitvoer gelegd en gehandhaafd op alle niveaus van de organisatie. Het beleid van de organisatie moet gebaseerd zijn op prestatieoogmerken en -indicatoren op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie. 6. De organisatie beschikt over, maakt gebruik van en handhaaft een doeltreffend intern kwaliteitssysteem, dat steunt op de desbetreffende gedeelten van de internationaal erkende kwaliteitsnormen en in overeenstemming is met de normen EN 45004 (inspectieorganen) en EN 29001, zoals geïnterpreteerd in de 'Quality System Certification Scheme Requirements' van de IACS, en waardoor met name wordt gegarandeerd dat: a) de voorschriften en regelingen van de organisatie methodisch worden vastgesteld en gehandhaafd; b) de voorschriften en regelingen van de organisatie worden nageleefd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot deze voorschriften en regelingen; c) wordt voldaan aan de eisen betreffende de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe de organisatie is gemachtigd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot de naleving van de internationale verdragen; d) de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van het personeel van wie de werkzaamheden de kwaliteit van de dienstverlening van de organisatie beïnvloeden, zijn omschreven en toegelicht; e) alle werkzaamheden worden gecontroleerd; f) de organisatie beschikt over een controlesysteem in het kader waarvan toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de rechtstreeks door de organisatie in dienst genomen inspecteurs en technisch en administratief personeel; g) wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe de organisatie is gemachtigd uitsluitend door eigen fulltime-inspecteurs of fulltime-inspecteurs van andere erkende organisaties worden uitgevoerd; in alle gevallen moeten de fulltime-inspecteurs beschikken over uitgebreide kennis van het specifieke scheepstype waarop zij de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden verrichten, voorzover relevant voor de te verrichten specifieke controle, en van de desbetreffende toepasselijke voorschriften; h) een systeem voor opleiding en permanente bijscholing van inspecteurs wordt toegepast; i) gegevens worden bijgehouden waarmee kan worden aangetoond dat in het kader van de verrichte diensten de voorgeschreven normen worden gehaald en dat het kwaliteitssysteem doeltreffend werkt; j) de organisatie een uitgebreid systeem van geplande en gedocumenteerde interne controles inzake met de kwaliteit verband houdende activiteiten in alle vestigingen toepast; k) de volgens het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie vereiste wettelijk voorgeschreven onderzoeken en inspecties waartoe de organisatie gemachtigd is, worden verricht volgens de bepalingen van de bijlage en het aanhangsel bij Resolutie A.746 (18) van de IMO betreffende richtlijnen voor onderzoek in het kader van het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie; l) de directe bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het hoofdkantoor en de regionale kantoren van het bureau en die tussen de erkende bureaus en hun inspecteurs duidelijk zijn afgebakend. 7. De organisatie moet bewijzen dat zij in staat is: a) een volledige en adequate reeks voorschriften en regelingen uit te werken en bij te houden met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur, kwalitatief op het niveau van de internationaal erkende technische normen, op basis waarvan Solas- en passagiersschipveiligheidscertificaten (voor wat de structuur van het schip en de belangrijkste machines aan boord betreft) en uitwateringscertificaten (voor wat de stevigheid van het schip betreft) kunnen worden afgegeven; b) alle krachtens de internationale overeenkomsten vereiste inspecties en onderzoeken voor de afgifte van de certificaten uit te voeren, waaronder de noodzakelijke middelen voor de beoordeling - door gebruikmaking van gekwalificeerd beroepspersoneel en overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij Resolutie A.788 (19) van de IMO betreffende richtlijnen voor de uitvoering van de internationale veiligheidscode (ISM-code) door de overheid - van de toepassing en handhaving van het veiligheidssysteem, zowel aan de wal als aan boord van schepen die bestemd zijn om onder de certificatie te vallen.". "9. De organisatie dient vertegenwoordigers van de overheid en van de andere betrokken partijen te laten meewerken aan de uitwerking van haar voorschriften en/of regelingen.". Artikel 2 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 22 juli 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 2. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 3. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van nationaal recht die zij hebben aangenomen op het door deze richtlijn bestreken terrein. Artikel 3 Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 4 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, 19 december 2001. Voor het Europees Parlement De voorzitster N. Fontaine Voor de Raad De voorzitter A. Neyts-Uyttebroeck (1) PB C 212 E van 25.7.2000, blz. 114, en PB C 154 E van 29.5.2001, blz. 51. (2) PB C 14 van 16.1.2001, blz. 22. (3) PB C 22 van 24.1.2001, blz. 19. (4) Advies van het Europees Parlement van 30 november 2000 (PB C 228 van 13.8.2001, blz. 150), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 26 februari 2001 (PB C 101 van 30.3.2001, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 16 mei 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van het Europees Parlement van 24 oktober 2001 en besluit van de Raad van 6 december 2001. (5) PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/58/EG van de Commissie (PB L 274 van 7.10.1997, blz. 8). (6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.