EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001D0025

2001/25/EG: Beschikking van de Commissie van 27 december 2000 houdende een verbod op het gebruik van bepaalde dierlijke bijproducten in diervoeders (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 4143)

OJ L 6, 11.1.2001, p. 16–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/04/2004; opgeheven door 32004R0446

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2001/25(1)/oj

32001D0025

2001/25/EG: Beschikking van de Commissie van 27 december 2000 houdende een verbod op het gebruik van bepaalde dierlijke bijproducten in diervoeders (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 4143)

Publicatieblad Nr. L 006 van 11/01/2001 blz. 0016 - 0017


Beschikking van de Commissie

van 27 december 2000

houdende een verbod op het gebruik van bepaalde dierlijke bijproducten in diervoeders

(kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 4143)

(Voor de EER relevante tekst)

(2001/25/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EG(2), en met name op artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 90/667/EG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG(3), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, heeft als principe vastgelegd dat alle dierlijke afvallen, ongeacht de herkomst, na passende behandeling gebruikt mogen worden voor de productie van diervoerders.

(2) Volgens Beschikking 98/272/EG van de Commissie van 23 april 1998 inzake epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van Beschikking 94/474/EG(4), gewijzigd bij Beschikking 2000/374/EG(5), moeten gedode of gecrepeerde dieren met TSE vernietigd worden.

(3) Nadat was vastgesteld dat diervoeder dat met het infectieuze agens besmette dierlijke afvallen bevatte de primaire bron van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) was, werd in juli 1994 bij Beschikking 94/381/EG van de Commissie van 27 juni 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en het vervoederen van van zoogdieren afkomstig eiwit(6), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 1999/129/EG(7), voor de hele Gemeenschap een verbod ingesteld op het vervoederen van van dierlijke weefsels afkomstige eiwitten aan herkauwers.

(4) Beschikking 1999/534/EG van de Raad van 19 juli 1999 betreffende op de verwerking van bepaalde dierlijke afvallen toepasselijke maatregelen ter bescherming tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van Beschikking 97/735/EG van de Commissie(8) bepaalt dat vanaf 1 april 1997, alle dierafvallen van zoogdieren verwerkt moeten worden overeenkomstig de minimumparameters van 133 °C, 20 minuten, 3 bar, die als afdoende worden beschouwd voor het inactiveren van de infectieuze agentia van scrapie en BSE.

(5) Beschikking 2000/418/EG van de Commissie van 29 juni 2000 houdende vaststelling van voorschriften inzake het gebruik van materiaal dat risico's inhoudt ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van Beschikking 94/474/EG(9) bepaalt dat met ingang van 1 oktober 2000 gespecifieerd risicomateriaal uit alle onderdelen van de voeder- en voedselketen verwijderd moet worden. Bij gecrepeerde runderen, schapen en geiten dient ofwel het gespecifieerde risicomateriaal verwijderd te worden, ofwel dient het gehele karkas vernietigd te worden.

(6) De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft een aantal adviezen goedgekeurd met betrekking tot de veiligheid van bijproducten van dieren, met inbegrip van diervoeders. De voornaamste conclusie van deze wetenschappelijke adviezen is dat bijproducten die afkomstig zijn van dieren die na een gezondheidsinspectie niet geschikt voor menselijke consumptie worden bevonden, ook uit de voederketen geweerd moeten worden.

(7) Op basis van deze wetenschappelijke adviezen heeft de Commissie op 19 oktober 2000 een voorstel goedgekeurd voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(10). Het centrale element van dit voorstel is een verbod op het recycleren van bepaalde dierlijke bijproducten, namelijk kadavers en afgekeurd materiaal, in de voederketen. Alleen materiaal van dieren die geschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard, zou dan nog voor de productie van diervoeder gebruikt mogen worden.

(8) Op 16 november 2000 heeft het Europees Parlement een resolutie betreffende BSE en de veiligheid van diervoeders goedgekeurd, waarin aangedrongen wordt op een onmiddellijk verbod op het vervoederen van diermeel aan vee, tenzij de lidstaten garanderen dat de bovengenoemde bestaande communautaire wetgeving wordt toegepast, en zolang de wering van gecrepeerde dieren uit de diervoederketen, zoals voorgesteld door de Commissie, nog niet van kracht geworden is.

(9) Bij recente communautaire inspecties zijn bepaalde onvolkomenheden gebleken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de bestaande EG-wetgeving betreffende de beheersing van TSE. Het is daarom zinvol het recycleren van bepaalde dierlijke bijproducten in de voederketen met onmiddellijke ingang te verbieden. Bij grootschalige uitbraken van dierziekten kunnen speciale regelingen worden getroffen.

(10) In het licht van de recente ontwikkelingen van BSE-situatie in de Gemeenschap heeft de Raad de Commissie op 21 november 2000 verzocht de verwerking van kadavers in voeder voor landbouwhuisdieren te verbieden.

(11) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Veterinair Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze beschikking gelden de volgende definities:

Vee: alle dieren die worden gehouden, vetgemest of gefokt voor de productie van voedsel;

Gezelschapsdieren: dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, doch niet gegeten, en die niet voor veeteelt worden gehouden;

Proefdieren: dieren als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad(11);

Voeder: voeder van dierlijke oorsprong voor vee, met inbegrip van verwerkte dierlijke eiwitten, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder e), van Richtlijn 92/118/EEG van de Raad(12), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 1999/724/EG van de Commissie(13), gesmolten vet, visolie, gelatine en gehydrolyseerde eiwitten en dicalciumfosfaat.

Artikel 2

De lidstaten dragen er zorg voor dat de volgende dierafvallen niet worden gebruikt voor de productie van voeder voor vee:

a) alle runderen, varkens, geiten, schapen, eenhoevigen, gevogelte, gekweekte vis en alle andere voor productie gehouden dieren die op het bedrijf zijn gestorven maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht, met inbegrip van doodgeboren en ongeboren dieren;

b) kadavers van:

i) gezelschapsdieren,

ii) dierentuindieren,

iii) circusdieren,

iv) proefdieren,

v) door de bevoegde autoriteit aangewezen wilde dieren;

c) dieren die op het bedrijf zijn gedood in het kader van maatregelen ter beheersing van ziekten;

d) vee dat tijdens transport is gestorven, met uitzondering van gevallen van noodslachting om dieren lijden te besparen.

Artikel 3

Deze beschikking is van toepassing uiterlijk met ingang van 1 maart 2001.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 december 2000.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(2) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

(3) PB L 363 van 27.12.1990, blz. 51.

(4) PB L 122 van 24.4.1998, blz. 59.

(5) PB L 135 van 8.6.2000, blz. 27.

(6) PB L 172 van 7.7.1994, blz. 23.

(7) PB L 41 van 16.2.1999, blz. 14.

(8) PB L 204 van 4.8.1999, blz. 37.

(9) PB L 158 van 30.6.2000, blz. 76.

(10) COM (2000) 574 def.

(11) PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1.

(12) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

(13) PB L 290 van 12.11.1999, blz. 32.

Top