EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998L0084

Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang

OJ L 320, 28.11.1998, p. 54–57 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Estonian: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Latvian: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Lithuanian: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Hungarian Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Maltese: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Polish: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Slovak: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Slovene: Chapter 06 Volume 003 P. 147 - 150
Special edition in Bulgarian: Chapter 06 Volume 003 P. 73 - 76
Special edition in Romanian: Chapter 06 Volume 003 P. 73 - 76
Special edition in Croatian: Chapter 06 Volume 008 P. 10 - 13

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1998/84/oj

31998L0084

Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang

Publicatieblad Nr. L 320 van 28/11/1998 blz. 0054 - 0057


RICHTLIJN 98/84/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en op de artikelen 66 en 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3),

(1) Overwegende dat het tot de in het Verdrag vervatte doelstellingen van de Gemeenschap behoort om tussen de volkeren van Europa een steeds hechter verband tot stand te brengen en om economische en sociale vooruitgang te verzekeren door de barrières die hen scheiden, weg te nemen;

(2) Overwegende dat de grensoverschrijdende verrichting van omroepdiensten en diensten van de informatiemaatschappij ertoe kan bijdragen dat uit een individueel oogpunt, de vrijheid van meningsuiting als grondrecht ten volle haar beslag krijgt en dat, uit een collectief oogpunt, de in het Verdrag neergelegde doelstellingen worden verwezenlijkt;

(3) Overwegende dat het Verdrag voorziet in het vrije verkeer van alle diensten die normaliter tegen betaling worden verricht; dat dit recht, toegepast op omroepdiensten en diensten van de informatiemaatschappij, tevens een specifieke uiting in het Gemeenschapsrecht is van een meer algemeen beginsel, namelijk de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; dat dit artikel uitdrukkelijk erkent dat burgers het recht hebben om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken, ongeacht grenzen, en dat aan elke beperking van dat recht andere legitieme belangen die rechtsbescherming verdienen ten grondslag moeten liggen;

(4) Overwegende dat de Commissie op basis van het Groenboek "Rechtsbescherming van geëncrypteerde diensten op de interne markt" een grootschalige raadpleging heeft uitgevoerd; dat het resultaat van deze raadpleging de noodzaak heeft bevestigd van een communautair rechtsinstrument dat de rechtsbescherming waarborgt van diensten waarvan de betaling afhankelijk is van voorwaardelijke toegang;

(5) Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 13 mei 1997 over het Groenboek (4) de Commissie heeft verzocht een voorstel voor een richtlijn in te dienen met betrekking tot diensten die gecodeerd zijn om de betaling van een vergoeding te waarborgen en ermee heeft ingestemd dat dit ook ziet op de diensten van de informatiemaatschappij die elektronisch op afstand worden geleverd op individuele aanvraag van de dienstontvanger, alsmede op omroepdiensten;

(6) Overwegende dat de door digitale technologieën geboden mogelijkheden het aanbod aan diensten in de zin van de artikelen 59 en 60 van het Verdrag kunnen verruimen en aldus de keuze voor de consument kunnen vergroten en tot cultureel pluralisme kunnen bijdragen; dat de levensvatbaarheid van bedoelde diensten dikwijls zal afhangen van het gebruik van voorwaardelijke toegang om de betaling van de dienstverrichter zeker te stellen; dat het derhalve noodzakelijk lijkt de dienstverrichters rechtsbescherming te bieden tegen illegale uitrusting waarmee gratis toegang tot deze diensten kan worden verkregen, om de economische levensvatbaarheid van de diensten veilig te stellen;

(7) Overwegende dat het belang van deze aangelegenheid is erkend in de mededeling van de Commissie "Een Europees initiatief op het gebied van de elektronische handel";

(8) Overwegende dat de interne markt overeenkomstig artikel 7 A van het Verdrag een ruimte zonder binnengrenzen dient te omvatten waarin het vrije verkeer van diensten en goederen is gewaarborgd; dat in artikel 128, lid 4, van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening houdt met de culturele aspecten; dat de Gemeenschap op grond van artikel 130, lid 3, van het Verdrag, door middel van haar beleid en optreden bijdraagt tot het creëren van de omstandigheden die nodig zijn voor het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap;

(9) Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan mogelijke toekomstige bepalingen van communautair of nationaal recht die ervoor zorgen dat een aantal als van openbaar belang erkende omroepdiensten niet gebaseerd zijn op voorwaardelijke toegang;

(10) Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de culturele aspecten van verdere communautaire maatregelen met betrekking tot nieuwe diensten;

(11) Overwegende dat de verschillen tussen de nationale bepalingen inzake de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang kunnen leiden tot belemmeringen van het vrije verkeer van diensten en goederen;

(12) Overwegende dat de toepassing van het Verdrag ontoereikend is om deze belemmeringen voor de interne markt weg te nemen; dat hiertoe derhalve een gelijk niveau van rechtsbescherming in alle lidstaten tot stand moet worden gebracht; dat dit de onderlinge aanpassing vereist van de nationale bepalingen betreffende de commerciële activiteiten die met illegale uitrusting verband houden;

(13) Overwegende dat het noodzakelijk lijkt erop toe te zien dat de lidstaten voldoende rechtsbescherming bieden tegen het met het oog op direct of indirect economisch nut op de markt brengen van illegale uitrusting, die het mogelijk of gemakkelijk maakt om technische maatregelen die genomen zijn om de betaling van een legaal verrichte dienst zeker te stellen, zonder toestemming te omzeilen;

(14) Overwegende dat deze met illegale uitrusting verband houdende commerciële activiteiten commerciële communicatie omvatten in alle vormen van reclame, direct marketing, sponsoring, verkoopbevordering en public relations om dergelijke producten en diensten aan te prijzen;

(15) Overwegende dat deze commerciële activiteiten nadelig zijn voor de consumenten omdat zij ten aanzien van de herkomst van de illegale uitrusting worden misleid, en dat een hoog niveau van consumentenbescherming nodig is om deze vorm van consumentenbedrog te bestrijden; dat in artikel 129 A, lid 1, van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van de maatregelen die zij op grond van artikel 100 A neemt;

(16) Overwegende dat het juridische raamwerk voor de totstandbrenging van één audiovisuele ruimte van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (5) derhalve dient te worden aangevuld met een verwijzing naar de in de onderhavige richtlijn bedoelde technieken voor voorwaardelijke toegang, mede om een gelijke behandeling van de aanbieders van grensoverschrijdende omroep te waarborgen, ongeacht hun plaats van vestiging;

(17) Overwegende dat de lidstaten overeenkomstig de resolutie van de Raad van 29 juni 1995 over de eenvormige en doeltreffende toepassing van het Gemeenschapsrecht en over sancties op overtredingen daarvan op het gebied van de interne markt (6) maatregelen dienen te treffen die ertoe leiden dat het Gemeenschapsrecht even doeltreffend en strikt wordt toegepast als het nationale recht;

(18) Overwegende dat de lidstaten overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag alle maatregelen treffen welke geschikt zijn om de nakoming en de doeltreffendheid van het Gemeenschapsrecht te verzekeren, met name door aan de gekozen sancties een doeltreffend, afschrikkend en evenredig karakter te geven en door te zorgen voor passende rechtsvorderingen;

(19) Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten volgens het in artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag vervatte evenredigheidsbeginsel beperkt moet blijven tot wat nodig is om de doelstellingen van de interne markt te verwezenlijken;

(20) Overwegende dat de verspreiding van illegale uitrusting ook het vervoer met ongeacht welk middel omvat alsmede het op de markt brengen van die uitrusting om binnen of buiten de Gemeenschap in het verkeer te worden gebracht;

(21) Overwegende dat deze richtlijn niet in de weg staat aan de toepassing van nationale bepalingen die het bezit van illegale uitrusting voor privé-doeleinden verbieden of van communautaire bepalingen inzake mededinging of intellectuele-eigendomsrechten;

(22) Overwegende dat de nationale wetgeving betreffende sancties en rechtsvorderingen op het gebied van illegale commerciële activiteiten kan vereisen dat de activiteiten zijn uitgevoerd door personen die wisten, of redelijkerwijs behoorden te weten, dat de uitrusting illegaal was;

(23) Overwegende dat de krachtens deze richtlijn vastgestelde sancties en rechtsvorderingen niet in de weg staan aan andere, krachtens nationale wetgeving vastgestelde sancties of rechtsvorderingen, zoals preventieve maatregelen in het algemeen of inbeslagneming van illegale uitrusting; dat de lidstaten niet verplicht zijn om op de onder deze richtlijn vallende illegale activiteiten strafrechtelijke sancties te stellen; dat de bepalingen van de lidstaten inzake schadevordering in overeenstemming moeten zijn met de nationale stelsels van rechtspraak en wetgeving;

(24) Overwegende dat deze richtlijn evenmin de toepassing in de weg staat van nationale bepalingen die niet onder het hierbij gecoördineerde gebied vallen, zoals die welke zijn vastgesteld ter bescherming van minderjarigen, waaronder de bepalingen in overeenstemming met Richtlijn 89/552/EEG of nationale bepalingen met betrekking tot de openbare orde of de openbare veiligheid,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Doel van deze richtlijn is de onderlinge aanpassing van de bepalingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen illegale uitrusting die ongeoorloofde toegang verschaft tot beschermde diensten.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "beschermde dienst": elk van de volgende diensten, voorzover deze tegen betaling en op basis van voorwaardelijke toegang worden verricht:

- televisieomroep, zoals omschreven in artikel 1, onder a), van Richtlijn 89/552/EEG;

- radio-omroep: het uitzenden via de kabel of via de ether, inbegrepen via satelliet, van voor ontvangst door het publiek bestemde radioprogramma's;

- diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, punt 2, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (7);

of de verschaffing, beschouwd als een op zichzelf staande dienst, van voorwaardelijke toegang tot deze diensten;

b) "voorwaardelijke toegang": elke technische maatregel en/of regeling die de toegang tot de beschermde dienst in een begrijpelijke vorm afhankelijk maakt van voorafgaande, individuele toestemming;

c) "uitrusting voor voorwaardelijke toegang": elke uitrusting of programmatuur die is ontworpen of aangepast om toegang te verschaffen tot een beschermde dienst in een begrijpelijke vorm;

d) "verbonden dienst": de installatie, het onderhoud of de vervanging van uitrusting voor voorwaardelijke toegang, alsmede de verrichting van commerciëlecommunicatiediensten met betrekking tot deze diensten, of tot beschermde diensten;

e) "illegale uitrusting": elke uitrusting of programmatuur die is ontworpen of aangepast om zonder toestemming van de dienstverrichter in een begrijpelijke vorm toegang te verschaffen tot een beschermde dienst;

f) "door deze richtlijn gecoördineerd gebied": elke bepaling betreffende de in artikel 4 omschreven inbreuken.

Artikel 3

Internemarktbeginselen

1. Elke lidstaat neemt de maatregelen die nodig zijn om de in artikel 4 genoemde activiteiten op zijn grondgebied te verbieden en om te voorzien in de in artikel 5 genoemde sancties en rechtsmiddelen.

2. Onverminderd lid 1 mogen de lidstaten om redenen die te maken hebben met het door deze richtlijn gecoördineerd gebied, geen beperkingen stellen aan:

a) het verrichten van beschermde of verbonden diensten vanuit een andere lidstaat;

b) het vrije verkeer van uitrusting voor voorwaardelijke toegang.

Artikel 4

Inbreuken

De lidstaten verbieden op hun grondgebied de volgende activiteiten:

a) het vervaardigen, invoeren, verspreiden, verkopen, verhuren of in bezit hebben voor commerciële doeleinden van illegale uitrusting;

b) het installeren, onderhouden of vervangen voor commerciële doeleinden van illegale uitrusting;

c) het gebruik maken van commerciële communicatie om illegale uitrusting aan te prijzen.

Artikel 5

Sancties en rechtsvorderingen

1. De sancties moeten doeltreffend, afschrikkend en evenredig aan de mogelijke gevolgen van de inbreuk zijn.

2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor verrichters van beschermde diensten wier belangen door een op zijn grondgebied gepleegde inbreuk als bedoeld in artikel 4 zijn geschaad, passende rechtsvorderingen openstaan, zodat zij bijvoorbeeld schadevergoeding kunnen vorderen of om een rechterlijk bevel of andere preventieve maatregelen kunnen verzoeken en, in voorkomend geval, de verwijdering van de illegale uitrusting uit het commerciële circuit kunnen vorderen.

Artikel 6

Uitvoering

1. Uiterlijk op 28 mei 2000 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van alle bepalingen van nationaal recht mede die zij op het door deze richtlijn gecoördineerd gebied vaststellen.

Artikel 7

Rapportage

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, en vervolgens om de twee jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement, bij de Raad en bij het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, zo nodig vergezeld van voorstellen, met name betreffende de definities van artikel 2, voor de aanpassing daarvan in het licht van technische en economische ontwikkelingen en van de door de Commissie ingewonnen adviezen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 9

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 november 1998.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

E. HOSTASCH

(1) PB C 314 van 16. 10. 1997, blz. 7, en

PB C 203 van 30. 6. 1998, blz. 12.

(2) PB C 129 van 27. 4. 1998, blz. 16.

(3) Advies van het Europees Parlement van 30 april 1998 (PB C 152 van 18. 5. 1998, blz. 59), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 juni 1998 (PB C 262 van 19. 8. 1998, blz. 34) en besluit van het Europees Parlement van 8 oktober 1998 (PB C 328 van 26. 10. 1998). Besluit van de Raad van 9 november 1998.

(4) PB C 167 van 2. 6. 1997, blz. 31.

(5) PB L 298 van 17. 10. 1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30. 7. 1997, blz. 60).

(6) PB C 188 van 22. 7. 1995, blz. 1.

(7) PB L 204 van 21. 7. 1998, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5. 8. 1998, blz. 18).

Top