EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996R0213

Verordening (EG) nr. 213/96 van de Raad van 29 januari 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van het financieel instrument "EC Investment Partners" ten behoeve van de landen van Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse- Zeegebied en Zuid-Afrika

OJ L 28, 6.2.1996, p. 2–6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1999

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1996/213/oj

31996R0213

Verordening (EG) nr. 213/96 van de Raad van 29 januari 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van het financieel instrument "EC Investment Partners" ten behoeve van de landen van Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse- Zeegebied en Zuid-Afrika

Publicatieblad Nr. L 028 van 06/02/1996 blz. 0002 - 0006


VERORDENING (EG) Nr. 213/96 VAN DE RAAD van 29 januari 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van het financieel instrument "EC Investment Partners" ten behoeve van de landen van Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied en Zuid-Afrika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 W,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (2),

Overwegende dat de Gemeenschap zowel op financieel en technisch als op economisch gebied met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied en met Zuid-Afrika samenwerkt;

Overwegende dat, om deze samenwerking te versterken, men onder meer investeringen moet aanmoedigen die in het belang van beide partijen zijn, met name investeringen van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's);

Overwegende dat de Raad een consensus heeft bereikt over het belang van de rol van de particuliere sector in het ontwikkelingsproces;

Overwegende dat gezamenlijke ondernemingen en investeringen van ondernemingen uit de Gemeenschap in ontwikkelingslanden voor deze landen bepaalde voordelen kunnen opleveren, onder meer kapitaaloverdracht, "know-how", werkgelegenheid, overdracht van opleidingen en vaardigheden, meer exportmogelijkheden en het voorzien in lokale behoeften;

Overwegende dat in 1988 een proefproject voor een periode van drie jaar is opgezet met het oog op de bevordering, door middel van een financieel instrument "EC Investment Partners" (ECIP), van gezamenlijke ondernemingen tussen de Gemeenschap en landen in Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied, dat bij Verordening (EEG) nr. 319/92 van de Raad (3) is voortgezet en verlengd voor een proefperiode van drie jaar met ingang van 1 januari 1992;

Overwegende dat de Rekenkamer in december 1993 overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 319/92 inzake de tenuitvoerlegging van ECIP advies heeft uitgebracht, waarin werd vastgesteld dat ECIP voldoet aan een reële behoefte waarmee de markt geen of onvoldoende rekening houdt, en specifieke aanbevelingen heeft gedaan voor de verbetering van het management;

Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad de resultaten van de hun overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 319/92 in maart 1994 toegezonden onafhankelijke evaluatie hebben bestudeerd, waaruit blijkt dat ECIP voldoet aan de voornaamste doelstelling, namelijk wederzijds voordelige investeringen in gezamenlijke ondernemingen EG/plaatselijke ondernemers te bevorderen in landen in Azië, Latijns-Amerika en het Middellandse-Zeegebied en dat de toepassing van het ECIP-instrument moet worden verlengd en versterkt;

Overwegende dat de Raad op 25 februari 1992 Verordening (EEG) nr. 443/92 (4) inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië en op 29 juni 1992 Verordening (EEG) nr. 1763/92 (5) betreffende de financiële samenwerking met de mediterrane derde landen heeft vastgesteld;

Overwegende dat de verlenging en verdieping van de toepassing van het instrument derhalve noodzakelijk is teneinde de mogelijkheden voor wederzijds voordelige acties in de landen van Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied ten volle te benutten;

Overwegende dat de Raad op 19 april 1994 heeft vastgesteld dat teneinde investeringen door de Gemeenschap in KMO's in Zuid-Afrika aan te moedigen, voordelen gelijk aan ECIP of het daarop aansluitend instrument aan Zuid-Afrika kunnen worden verleend en dat hiertoe voor specifieke financiering van dit instrument zou worden gezorgd;

Overwegende dat het noodzakelijk is om rekening te houden met democratische beginselen en met mensenrechtenvraagstukken, alsmede om investeringen te bevorderen die de arbeidsomstandigheden, inzonderheid voor vrouwen, verbeteren, die geen uitbuiting van de werknemers tot gevolg hebben en die tevens onaanvaardbare praktijken zoals dwangarbeid en slavernij uitsluiten;

Overwegende dat het bedrijfsleven in alle Lid-Staten tot een zo ruim mogelijke deelneming moet worden aangemoedigd;

Overwegende dat de deelneming van alle Lid-Staten in de bevordering van hun investeringen in de landen van Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied en in Zuid-Afrika via de in ontwikkeling gespecialiseerde financiële instellingen, dient te worden aangemoedigd;

Overwegende dat in deze verordening voor de gehele looptijd van het programma een financieel referentiebedrag wordt opgenomen in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995, waarbij de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In het kader van de economische samenwerking met de landen in Latijns-Amerika, Azië, het Middellandse-Zeegebied en met Zuid-Afrika hanteert de Gemeenschap voor de periode 1995-1999 bijzondere samenwerkingsvormen die gericht zijn op de bevordering van wederzijds voordelige investeringen door ondernemers uit de Gemeenschap, met name in de vorm van gezamenlijke ondernemingen met plaatselijke ondernemers uit de betrokken landen, met inbegrip van driehoeksverrichtingen met andere ontwikkelingslanden ter bevordering van de regionale integratie.

2. Met inachtneming van hun respectieve mogelijkheden en behoeften genieten kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) voorrang bij de toepassing van het instrument, terwijl grote multinationale ondernemingen daarvoor niet in aanmerking komen.

Artikel 2

Het financieel instrument "EC Investment Partners" (ECIP), hierna "het instrument" te noemen, biedt vier soorten faciliteiten voor de financiering van:

1. de aanwijzing van projecten en partners, via subsidies tot ten hoogste 50 % van de kosten van de acties, met een maximum van 100 000 ecu; evenwel in het geval van de voorbereiding van een privatisering of een "Build Operate and Transfer" (BOT)- of een "Build Operate and Own" (BOO)-project op het gebied van infrastructuur, nutsvoorzieningen of milieudiensten waarbij de begunstigde een regering of een overheidsinstantie is, kan deze faciliteit tot 100 % van de kosten van de operatie worden verhoogd met een maximum van 200 000 ecu (faciliteit nr. 1);

2. uitvoerbaarheidsstudies en andere acties van ondernemers die gezamenlijke ondernemingen willen oprichten of willen investeren, via renteloze voorschotten tot ten hoogste 50 % van de kosten met een maximum van 250 000 ecu, waarbij de reiskosten voorafgaand aan de uitvoerbaarheidsstudie door een subsidie tot maximaal 10 000 ecu kunnen worden gefinancierd (faciliteit nr. 2);

3. de kapitaalbehoeften van een gezamenlijke onderneming of van een plaatselijke vennootschap met licentieovereenkomsten, ter dekking van de specifieke investeringsrisico's in ontwikkelingslanden, via deelneming aan de vorming van het eigen vermogen of via participatieleningen tot ten hoogste 20 % van het kapitaal van de gezamenlijke onderneming, met een maximum van 1 miljoen ecu (faciliteit nr. 3);

4. opleiding, technische bijstand of bijstand aan het management ten behoeve van een bestaande of in oprichting zijnde gezamenlijke onderneming of van een plaatselijke vennootschap met licentieovereenkomsten, via renteloze voorschotten en subsidies tot ten hoogste 50 % van de kosten van de acties met een maximum van 250 000 ecu (faciliteit nr. 4).

Voor een zelfde project mogen de bedragen uit hoofde van de faciliteiten nr. 2, nr. 3 en nr. 4 samen niet meer dan 1 miljoen ecu belopen.

Artikel 3

1. De financiële instellingen worden, na advies van het in artikel 9 genoemde Comité, door de Commissie gekozen uit ontwikkelingsbanken, handelsbanken, merchant banks en instellingen ter bevordering van investeringen.

2. De financiële instelling die een voorstel heeft ingediend volgens de criteria van artikel 6, ontvangt een vergoeding volgens een door de Commissie vast te stellen regeling.

Artikel 4

1. Voor de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 1 worden de financieringsaanvragen hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van een financiële instelling, bij de Commissie ingediend door de instelling, de vereniging of het lichaam die (dat) partners en projecten aanwijst.

2. Voor de in artikel 2 bedoelde faciliteiten nr. 2, nr. 3 en nr. 4 kunnen de aanvragen van de betrokken ondernemingen slechts door bemiddeling van de in artikel 3 genoemde financiële instellingen worden ingediend. De middelen van de Gemeenschap worden uitsluitend via de financiële instelling aangevraagd en aan de deelnemende ondernemingen verstrekt.

3. Voor de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 2 moeten de financiële instellingen en de ondernemingen het risico van het project delen; indien de actie slaagt, kan de bijdrage van de Gemeenschap voor KMO's meer dan 50 % en tot 100 % van de kosten bedragen.

4. Voor de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 3 moet de financiële bijdrage van de financiële instellingen ten minste gelijk zijn aan die van de Gemeenschap. Deze faciliteit geldt, wat de Gemeenschap betreft, uitsluitend voor KMO's. Uitzonderingen zijn mogelijk indien daarvoor een specifieke rechtvaardiging wordt gegeven die bijzondere betekenis voor het ontwikkelingsbeleid heeft, bij voorbeeld bij overdracht van technologie.

5. Voor de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 4 zullen renteloze voorschotten worden verstrekt voor de kosten voor opleiding, technische bijstand of bijstand aan het management. Alleen voor KMO's komen de kosten voor opleiding, technische bijstand of bijstand aan het management door externe instanties of door de Europese partner in de gezamenlijke onderneming in aanmerking voor subsidies uit hoofde van deze faciliteit.

6. In de door de Commissie met financiële instellingen gesloten kaderovereenkomsten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer overeenkomstig artikel 188 C van het Verdrag controle uitoefent op de activiteiten van deze instellingen die verband houden met de ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen komende financiële projecten.

Artikel 5

1. De in het kader van het instrument verleende bijdragen zijn - naar gelang van het geval en overeenkomstig artikel 2 - hetzij subsidies, hetzij renteloze voorschotten, hetzij deelnemingen aan de vorming van het eigen vermogen of participatieleningen.

Deelnemingen in het eigen vermogen of participatieleningen worden in beginsel door de financiële instellingen in eigen naam verworven of verstrekt. Maar in uitzonderlijke gevallen, wanneer

- ofwel de financiële instelling niet in eigen naam kan handelen vanwege voorschriften, om juridische redenen of vanwege haar statuten,

- ofwel rechtstreekse financiële deelneming van de Gemeenschap noodzakelijk is om de initiatiefnemers in staat te stellen andere financiële middelen bijeen te brengen die normaal gesproken als gevolg van de bijzondere politieke situatie of specifieke juridische obstakels in het gastland van de gezamenlijke onderneming niet zouden kunnen worden aangesproken,

kan de Commissie een financiële instelling machtigen om namens de Gemeenschap een rechtstreekse deelneming te houden.

Alleen projecten met een bijzondere uitwerking op de ontwikkeling of op het milieu of die van betekenis zijn voor de overdracht van de technologie, komen voor dergelijke rechtstreekse deelneming in aanmerking.

De commerciële, industriële, investerings- en financiële beslissingen van de in het kader van het instrument opgerichte gezamenlijke ondernemingen ressorteren onder de uitsluitende bevoegdheid van deze ondernemingen.

2. Wat de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 2 betreft, worden de renteloze voorschotten terugbetaald volgens een door de Commissie vast te stellen regeling, met dien verstande dat de terugbetalingstermijnen zo kort mogelijk moeten zijn en in geen geval langer dan vijf jaar mogen zijn. Deze voorschotten dienen niet te worden terugbetaald, wanneer de acties een negatief resultaat te zien geven.

3. Wat de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 3 betreft, worden de dank zij dit instrument verkregen deelnemingen zo spoedig mogelijk gecedeerd wanneer het project levensvatbaar is geworden, met inachtneming van de voorschriften inzake goed financieel beheer van de Gemeenschap.

4. De aflossing van leningen en terugbetaling van voorschotten, het te gelde maken van deelnemingen, de rentebetalingen en de uitkering van dividenden geven aanleiding tot een invorderingsopdracht en worden teruggestort aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. Dit dient jaarlijks te gebeuren na de in artikel 10, lid 3, bedoelde jaarlijkse controle, in overeenstemming met de begrotingsrekeningen op 31 december van dat jaar. De betrokken bedragen worden opgenomen in het in artikel 10, lid 1, bedoelde voortgangsrapport voor dat jaar. Alle door de financiële instelling gehouden tegoeden worden aan de Gemeenschap teruggestort, indien de instelling niet meer bij het instrument betrokken is of het instrument ophoudt te functioneren.

Artikel 6

1. De projecten worden geselecteerd door de financiële instelling of, wanneer het gaat om de in artikel 2 bedoelde faciliteit nr. 1, door de Commissie en de financiële instelling, naar gelang van de door de begrotingsautoriteit vastgestelde kredieten en op basis van de volgende criteria:

a) de verwachte levensvatbaarheid van de investering en de kwaliteit en de goede naam van de initiatiefnemers;

b) de bijdrage aan de ontwikkeling, die met name in het licht van de onderstaande elementen wordt geëvalueerd:

- effect op de lokale economie;

- toegevoegde waarde;

- bevordering van plaatselijk ondernemerschap;

- overdracht van technologie en know-how, alsmede ontwikkeling van de toegepaste technieken;

- verwerving van opleidingen en vaardigheden door managers en lokaal personeel;

- gevolgen voor vrouwen en verbetering van hun arbeidsomstandigheden;

- scheppen van lokale werkgelegenheid zonder dat de werknemers uitgebuit worden;

- effect op de handels- en de betalingsbalans;

- milieu-effecten;

- produktie en aanbod op de lokale markt van produkten die tot dusver moeilijk verkrijgbaar of van slechte kwaliteit waren;

- gebruik van lokale grondstoffen en hulpbronnen.

2. De Commissie neemt het definitieve financieringsbesluit en gaat na of aan de in lid 1 genoemde criteria is voldaan en of de projecten verenigbaar zijn met het Gemeenschapsbeleid, inzonderheid inzake ontwikkelingssamenwerking, alsmede of de projecten in het belang van zowel de Gemeenschap als het betrokken ontwikkelingsland zijn.

Artikel 7

De landen die in aanmerking komen, zijn de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied die begunstigden zijn van de ontwikkelingssamenwerkingsacties van de Gemeenschap of die met de Gemeenschap regionale of bilaterale samenwerkings- of associatieovereenkomsten hebben gesloten, alsmede Zuid-Afrika.

Artikel 8

Het referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van dit programma bedraagt 250 miljoen ecu voor de periode 1995-1999.

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.

Artikel 9

1. De Commissie legt het instrument ten uitvoer overeenkomstig deze verordening.

2. Bij de uitvoering van haar taak wordt de Commissie naar gelang van het geval bijgestaan door het bij artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 443/92 of door het bij artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1763/92 ingestelde Comité; bij ontstentenis van een specifiek comité behandelen deze Comités, voor wat de ECIP-doeleinden betreft, tevens aangelegenheden betreffende Zuid-Afrika.

3. Het volgende wordt goedgekeurd volgens de in lid 4 vastgestelde procedure:

- de keuze van de financiële instellingen, rekening houdend met hun ervaring en geschiktheid om de projecten vooraf te selecteren volgens de criteria van artikel 6;

- de herziening van het bedrag en/of de financieringsvoorwaarden van elke faciliteit en het totaal in het kader van de faciliteiten nr. 2, nr. 3 en nr. 4 beschikbare bedrag zoals bepaald in artikel 2, op een wijze die verenigbaar is met andere bepalingen van deze verordening.

4. Ten aanzien van de in lid 3 bedoelde punten legt de vertegenwoordiger van de Commissie het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad binnen een maand na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

5. Voorts kan het Comité, op initiatief van de Commissie of op verzoek van een van zijn leden, iedere aangelegenheid onderzoeken die verband houdt met de tenuitvoerlegging van deze verordening, met name:

- informatie over de in het afgelopen jaar gefinancierde projecten;

- de omschrijving van de in artikel 10 beoogde onafhankelijke evaluatie;

- alle andere gegevens die de Commissie aan het Comité wil voorleggen.

6. Om te zorgen voor een samenhangende samenwerking en om de complementariteit van acties te verbeteren, wisselen de Commissie en de Europese Investeringsbank alle relevante informatie uit over de geplande financiering.

7. De Commissie zal ervoor zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met relevante informatie betreffende de tenuitvoerlegging van ECIP en van vergelijkbare instrumenten van de Gemeenschap, zoals JOPP, Alinvest, Medinvest, en andere, waar nodig, om te komen tot een gecoördineerde aanpak ter bevordering van de particuliere investeringen in de ontwikkelingslanden.

Artikel 10

1. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks uiterlijk op 30 april een voortgangsverslag voor dat betrekking heeft op de geselecteerde projecten en hun economische invloed, met name de totale investeringen, het aantal gezamenlijke ondernemingen en de werkgelegenheid die is gecreëerd, evenals de verleende kredieten en de terugbetalingen aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, met inbegrip van de jaarlijkse statistieken voor het afgelopen jaar.

2. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad vóór eind 1998 de resultaten voor van een onafhankelijke evaluatie van het instrument.

Aan de hand van dit verslag moet de tenuitvoerlegging van de beginselen van gezond en zuinig financieel beheer, alsmede van de kosten en baten van het instrument, beoordeeld kunnen worden.

3. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie en de Rekenkamer zoals vastgesteld in het financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen, laat de Commissie ieder jaar een onafhankelijke controle van de financiële instellingen en van de begunstigde organisaties van faciliteit nr. 1 verrichten, voor wat betreft de ECIP-middelen die zij hebben ontvangen. Zij neemt in de kader- en specifieke overeenkomsten specifieke bepalingen op inzake anti-fraudemaatregelen, met name een mechanisme voor de terugvordering van voorschotten die na een dergelijke controle niet geheel werden verantwoord.

4. Naar gelang van de behoefte kan een beroep worden gedaan op externe technische bijstand, op voorwaarde dat deze bijstand rechtstreeks verband houdt met de speciale aard van het ECIP-instrument en rechtstreeks de Alamed-landen en Zuid-Afrika ten goede komt. De kosten van dergelijke technische bijstand zijn beperkt tot 5 % van de beschikbare begrotingskredieten, met uitzondering van de honoraria die aan de financiële instellingen worden betaald en die rechtstreeks van de aan iedere afzonderlijk gefinancierde actie toegewezen kredieten worden afgeboekt.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en verstrijkt op 31 december 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 29 januari 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

S. AGNELLI

(1) PB nr. C 287 van 15. 10. 1994, blz. 7.

(2) Advies van het Europees Parlement uitgebracht op 28 oktober 1994 (PB nr. C 323 van 21. 11. 1994, blz. 497), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 mei 1995 (PB nr. C 160 van 26. 6. 1995, blz. 8) en besluit van het Europees Parlement van 28 november 1995 (PB nr. C 339 van 18. 12. 1995).

(3) PB nr. L 35 van 12. 2. 1992, blz. 1.

(4) PB nr. L 52 van 27. 2. 1992, blz. 1.

(5) PB nr. L 181 van 1. 7. 1992, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1735/94 (PB nr. L 182 van 16. 7. 1994, blz. 6).

Top