EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993R0550

Verordening (EEG) nr. 550/93 van de Commissie van 5 maart 1993 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

OJ L 58, 11.3.1993, p. 12–21 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 11/07/1993

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1993/550/oj

31993R0550

Verordening (EEG) nr. 550/93 van de Commissie van 5 maart 1993 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

Publicatieblad Nr. L 058 van 11/03/1993 blz. 0012 - 0021


VERORDENING (EEG) Nr. 550/93 VAN DE COMMISSIE van 5 maart 1993 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 11,

Na overleg in het in Verordening (EEG) nr. 2423/88 bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE (1) In juli 1991 ontving de Commissie een klacht van de Associatie van Europese Rijwielfabrikanten ( "European Bicycle Manufacturers Association" - EBMA) namens fabrikanten die een groot deel van de rijwielproduktie in de Gemeenschap vertegenwoordigen. De klacht bevatte bewijsmateriaal in verband met de dumping van genoemd produkt en het bestaan van hieruit voortvloeiende aanmerkelijke schade, dat toereikend werd geacht om de opening van een procedure te rechtvaardigen.

(2) De Commissie heeft bijgevolg met een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2), de opening van een anti-dumpingprocedure betreffende de invoer van rijwielen van oorsprong uit Taiwan en uit de Volksrepubliek China, vallend onder GN-code 8712 00, aangekondigd en is met een onderzoek begonnen.

(3) De Commissie heeft de naar haar weten betrokken exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer en de indieners van de klacht officieel op de hoogte gebracht. De rechtstreeks betrokken partijen werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(4) De vertegenwoordigers van de exporteurs, de indiener van de klacht, een aantal importeurs en handelsorganisaties hebben hun standpunten schriftelijk bekendgemaakt. Een aantal Taiwanese en Chinese exporteurs werden op hun verzoek gehoord. Een ondernemingsverbond met investeringen in China werd op verzoek eveneens gehoord.

(5) De Commissie heeft alle, voor een voorlopige vaststelling nodig geachte informatie verzameld en geverifieerd en onderzoek verricht ten kantore van:

a) Producenten in de Gemeenschap

- Peugeot Cycles, Neuilly/Seine, Frankrijk

- Cycles Gitane, Machecoul, Frankrijk

- Kynast AG, Quakenbrueck, Duitsland

- Nuernberger Hercules Werke GmbH, Nuernberg, Duitsland

- Derby Cycle Werke GmbH, Cloppenburg, Duitsland

- Batavus BV, Heerenveen, Nederland

- Gazelle Rijwielfabriek BV, Dieren, Nederland

- BH SA, Madrid, Spanje

- Raleigh Industries Ltd, Nottingham, Verenigd Koninkrijk

- Dawes Cycles Ltd, Birmingham, Verenigd Koninkrijk

b) Importeurs in de Gemeenschap

1. Gelieerde importeurs

Duitsland

- Giant Deutschland GmbH, Duesseldorf

Nederland

- Giant Europe BV, Lelystad

- Giant Holland BV, Lelystad

2. Niet-gelieerde importeurs

Verenigd Koninkrijk

- Halfords Ltd, Redditch

- Moore Large & Co. Ltd, Luton

c) Producenten in Taiwan

(6) Wegens het grote aantal bij de procedure betrokken Taiwanese producenten was de Commissie niet in staat de informatie betreffende alle ondernemingen binnen een met het doel van de anti-dumpingprocedure verenigbaar redelijk tijdsbestek te verifiëren. De Commissie diende derhalve aan de hand van steekproeven te werk te gaan. In overeenstemming met de "Taiwan Transportation Vehicle Manufacturers Association", hierna "TTVMA" genoemd, werden voor een volledig onderzoek, met inbegrip van verificatie ten kantore, de volgende acht ondernemingen geselecteerd:

- Dahon Inc. (Hon Machinery Inc.), Taipei

- Giant Manufacturing Taiwan, Taichung Hsien

- Merida Industry Co., Nanlin

- Rockman Taiwan, Taichung Hsien

- Southern Cross Int. Co. Ltd, Nantou

- United Engineering Corp., Luchu Taoyuan

- Wheeler Industry Co. Ltd, Taichung

- Willing Industry Co. Ltd, Tainan

d) Producenten in de Volksrepubliek China

(7) Een aantal producenten heeft op de vragenlijst van de Commissie geantwoord. Aangezien evenwel de Volksrepubliek China geen markteconomie heeft, kon de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 niet worden vastgesteld. Er werd ten kantore van deze ondernemingen geen onderzoek verricht.

(8) Het dumpingonderzoek had betrekking op de periode van 1 oktober 1990 tot en met 30 september 1991, hierna "periode van onderzoek" genoemd.

B. ONDERZOCHT PRODUKT; SOORTGELIJK PRODUKT (9) Het gaat om rijwielen van alle typen, met of zonder kogellagers. Het produkt draagt een uiterst heterogeen karakter. Er bestaan namelijk duizenden rijwielmodellen met een groot aantal variërende specifieke kenmerken. Ondanks die verschillen hebben alle verschillende typen dezelfde basiskenmerken, zodat in wezen de functie en het gebruik van alle rijwielen overeenkomen. Binnen dit algemeen assortiment worden rijwielen gewoonlijk in vijf verschillende subcategorieën ingedeeld, te weten mountainbikes, sport/racefietsen, toerfietsen, crossfietsen ( "junior action bicycles") en andere rijwielen. De scheidingslijnen tussen deze subcategorieën zijn evenwel onduidelijk, zodat zij elkaar overlappen. In een aantal gevallen kan een rijwieltype zonder meer in twee of meer subcategorieën worden ondergebracht.

(10) De Taiwanese en de Chinese producenten waren van oordeel dat ieder van deze subcategorieën, en vooral die van de mountainbikes, afzonderlijk dienden te worden beschouwd, omdat er duidelijke materiële en technische verschillen zijn evenals verschillen in het gebruik, de vervaardigingsmethoden, de gebruikte materialen, de marketing en de marktontwikkeling. De Commissie heeft deze zienswijze onderzocht. Zij is evenwel tot de vaststelling gekomen dat de rijwielen van iedere subcategorie volgens dezelfde methoden worden vervaardigd en langs dezelfde distributiekanalen op de markt worden gebracht. De toepassingen en het gebruik zijn fundamenteel dezelfde. Er is een hoge graad van uitwisselbaarheid en bijgevolg aanzienlijke concurrentie tussen de in de verschillende subcategorieën ondergebrachte modellen. Deze vaststelling en het feit dat een aantal rijwielen in twee of meer subcategorieën kunnen worden ondergebracht, leiden tot het besluit dat het gehele modellenassortiment als één enkel produkt moet worden beschouwd.

(11) De Commissie kwam eveneens tot de vaststelling dat het op de Taiwanese markt verkochte assortiment en het ingevoerde assortiment rijwielen waarop deze procedure betrekking heeft, overeenkomen en dat de technische en structurele basiskenmerken ervan identiek zijn of grote overeenkomst vertonen met die van de verschillende typen rijwielen welke in de Gemeenschap worden vervaardigd. De Commissie was derhalve van oordeel dat de door de communautaire producenten vervaardigde en verkochte rijwielen één enkel produkt vormen dat in de zin van artikel 2, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 overeenkomt met het uit Taiwan en uit de Volksrepubliek China ingevoerde produkt.

C. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP (12) De producenten van de Gemeenschap die volledig met het onderzoek hebben meegewerkt, nemen 52,2 % van de totale rijwielproduktie in de Gemeenschap voor hun rekening. Nog andere producenten die 10 % van de produktie in de Gemeenschap vertegenwoordigen, hebben over hun produktie basisinformatie verstrekt en hun instemming met de klacht betuigd.

(13) Een aantal Taiwanese en Chinese producenten hebben verklaard dat bepaalde producenten van de Gemeenschap niet overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Gemeenschap konden worden beschouwd, omdat zij tijdens de periode van onderzoek uit Taiwan en uit de Volksrepubliek China rijwielen invoerden. De Commissie heeft vastgesteld dat bepaalde producenten in de Gemeenschap inderdaad rijwielen uit Taiwan hebben ingevoerd. De tijdens de periode van onderzoek ingevoerde hoeveelheid bleek evenwel onbeduidend in verhouding tot de omvang van de produktie van die ondernemingen en tot de totale omvang van de invoer uit Taiwan en uit de Volksrepubliek China. De Commissie heeft eveneens vastgesteld dat tot die invoer werd besloten als een reactie op de concurrentie van de ingevoerde goedkopere rijwielen, vooral van die uit de Volksrepubliek China. Het was daarbij de bedoeling in de markt te blijven met een volledig modellenassortiment of het marktaandeel te beschermen dat zonder verkoop van bepaalde modellen wellicht verloren zou zijn geraakt. De invoer dient derhalve te worden beschouwd als een gewettigde commerciële zelfbeschermingsmaatregel. Het betrekkelijk geringe volume van die invoer wijst er voorts op dat de bedrijfstak in de Gemeenschap nog steeds in aanzienlijke mate op de vervaardiging van rijwielen is gericht. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat er geen redelijke gronden bestaan om deze ondernemingen uit te sluiten en dat zij voldoen aan de voorwaarden om als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Gemeenschap te worden beschouwd.

D. DUMPING 1. Steekproeven

i) Taiwan

(14) Op grond van het grote aantal Taiwanese producenten werd voor de berekeningen betreffende de dumping met een steekproef gewerkt. In de steekproef werden alle producenten opgenomen wier binnenlandse afzet overeenkomt met ten minste 5 % van hun uitvoer naar de Gemeenschap; daaraan werden op verzoek van de TTVMA twee andere ondernemingen zonder binnenlandse afzet maar met een aanzienlijke uitvoer naar de Gemeenschap toegevoegd. Deze ondernemingen vertegenwoordigden 49 % van alle Taiwanese uitvoer van rijwielen naar de Gemeenschap tijdens de periode van onderzoek.

ii) Volksrepubliek China

(15) Voor het vaststellen van de uitvoerprijzen voor de Volksrepubliek China diende de Commissie op grond van het grote aantal bij de procedure betrokken Chinese producenten en de grote omvang van de Chinese uitvoer eveneens met een steekproef te werken. Daartoe werden de Chinese producenten voor de steekproef geselecteerd op grond van de omvang van hun afzet in de Gemeenschap.

Aangezien twee soorten Chinese producenten werden geïdentificeerd, te weten de staatsondernemingen en de zogeheten "joint ventures" (ondernemingen met niet-Chinese participatie), werd de steekproef samengesteld uit twee staatsondernemingen en twee "joint venture"-ondernemingen. Verder werd nog een exporteur die in China vervaardigde rijwielen over Hong-Kong verkoopt, in de steekproef opgenomen. Deze vijf exporteurs vertegenwoordigden 85,15 % van alle uitvoer naar de Gemeenschap door de ondernemingen die op de vragenlijst hebben geantwoord.

2. Normale waarde

i) Taiwan

(16) Zes ondernemingen in Taiwan hebben op de binnenlandse markt een voldoende aantal rijwielen verkocht om voor de berekening van de normale waarde van de binnenlandse prijzen te kunnen uitgaan. In dit specifiek geval was zowel het op de binnenlandse markt als voor de uitvoer naar de Gemeenschap verkochte aantal modellen uitzonderlijk groot. De fysieke hoedanigheden en kenmerkencombinaties liepen voor alle modellen in aanzienlijke mate uiteen. Voor het vaststellen van de normale waarde, waarbij een behoorlijke vergelijking met de exportprijzen op grond van de prijzen op de binnenlandse markt in Taiwan mogelijk zou zijn geweest, zouden in deze omstandigheden de berekeningen bijzonder complex zijn geworden. Daarom werd besloten de verschillen in aanmerking te nemen door gebruik te maken van de werkelijke fabricagekosten van de geëxporteerde modellen en aldus de talrijke aanpassingen, waarvan de meeste op ramingen dienden te worden gebaseerd, te vermijden. Bijgevolg werd overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 de normale waarde voorlopig berekend op basis van een aangenomen waarde voor de voor de uitvoer naar de Gemeenschap bestemde produkten.

(17) Deze aangenomen waarden werden berekend door bij de fabricagekosten voor de geëxporteerde modellen de voor iedere afzonderlijke onderneming bij de binnenlandse afzet vastgestelde uitgaven voor verkoop, administratie en andere algemene uitgaven (V& AA) en de winstmarge te voegen. Voor één onderneming die bij de binnenlandse verkoop verlies maakte, was de gebruikte winstmarge het gemiddelde van de winstmarges van alle ondernemingen met een rendabele binnenlandse afzet. Voor twee ondernemingen zonder binnenlandse afzet werd als V& AA en winstmarge het gewogen gemiddelde genomen van de cijfers berekend voor alle binnenlandse afzet door de ondernemingen waarvoor die afzet voldoende omvangrijk was. Al deze berekeningen werden gemaakt in overeenstemming met het bepaalde in bovengenoemd artikel 2, lid 3, onder b), ii).

ii) Volksrepubliek China

(18) Voor het vaststellen van de normale waarde voor de Volksrepubliek China diende de Commissie ermee rekening te houden dat dit land geen markteconomie heeft en dat voor het vaststellen van de normale waarde dus diende te worden uitgegaan van de voorwaarden in een land met een markteconomie (vergelijkbaar land) overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Als vergelijkbaar land hadden de indieners van de klacht Taiwan voorgesteld. Een aantal Chinese exporteurs hadden bezwaar tegen de keuze van Taiwan, omdat, naar zij beweerden, het Taiwanese produkt niet voldoende overeenkomt met het Chinese produkt. Volgens deze exporteurs waren de in Taiwan verkochte modellen rijwielen verschillend van de op de Chinese binnenlandse markt verkochte rijwielen en waren zij uit verschillende componenten vervaardigd. Bovendien wezen de exporteurs erop dat in China op veel grotere schaal wordt geproduceerd dan in Taiwan.

Als andere mogelijkheid werd India voorgesteld. Als reden daarvoor werd aangevoerd dat India op een met China vergelijkbare schaal rijwielen produceert en dat voor de binnenlandse markt zowel in India als in China hoofdzakelijk de zogenaande "citybike" wordt geproduceerd, waarvan de produktie in Taiwan zeer gering is. Een andere groep producenten had eveneens bezwaar tegen de keuze van Taiwan maar stelde Maleisië, Indonesië of Thailand als vergelijkbaar land voor, overigens zonder enige rechtvaardiging daarvoor.

(19) De Commissie heeft vervolgens de belangrijkste rijwielfabrikanten in de vier genoemde landen om hun medewerking verzocht. Zij heeft op dit verzoek geen positief antwoord ontvangen.

(20) In de gegeven omstandigheden heeft de Commissie zorgvuldig nagegaan of, in tegenstelling tot de bovenvermelde, door de Chinese producenten te kennen gegeven zienswijze, de keuze van Taiwan als vergelijkbaar land in de zin van artikel 2, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 "passend en niet onredelijk" was. Met een jaarlijkse produktie van 7 miljoen rijwielen komt Taiwan in de wereld als producent op de vierde plaats na China (32 miljoen), India en Japan (ieder 8 miljoen). Het verschil op het gebied van de produktieschaal met India is derhalve in het kader van deze procedure te verwaarlozen. Bovendien is vanwege het grote aantal binnenlandse producenten de concurrentie op de Taiwanese markt scherp. De Commissie kon tenslotte vaststellen dat de Taiwanese modellen over het geheel genomen vergelijkbaar waren met de door de steekproef bestreken Chinese modellen. Het feit dat de op de binnenlandse markt verkochte Chinese rijwielen hoofdzakelijk "citybikes" zijn, is irrelevant omdat die modellen niet naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

(21) Taiwan werd daarom beschouwd als een passend vergelijkbaar land voor de vaststelling van de normale waarde voor de Chinese uitvoer naar de Gemeenschap, en in overeenstemming met artikel 2, lid 5, onder a), i), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen voor ieder rijwielmodel dat door de Taiwanese producenten op hun binnenlandse markt werd verkocht.

3. Prijs bij uitvoer

i) Taiwan

(22) Voor de uitvoertransacties met onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte produkten.

(23) Voor de verkoop aan gelieerde ondernemingen in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen samengesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde produkt voor het eerst werd wederverkocht aan een onafhankelijke koper overeenkomstig artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Daarbij werd rekening gehouden met alle tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten alsmede met een winstmarge van 5 % die redelijk werd geacht op grond van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie betreffende de winstmarge van onafhankelijke importeurs.

ii) Volksrepubliek China

(24) Alle uitgevoerde produkten werden verkocht aan onafhankelijke kopers in de Gemeenschap. De uitvoerprijzen werden derhalve vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte produkt.

(25) Een in Hong-Kong gevestigde onderneming voerde rijwielen uit naar de Gemeenschap waarvan werd verklaard dat zij van oorsprong waren uit de Volksrepubliek China. De rijwielen werden vervaardigd in een staatsonderneming in de Volksrepubliek China en naar Hong-Kong verzonden tegen betaling van een fabricagevergoeding die ook de arbeidskosten omvatte. Er was geen factuurprijs tussen de fabriek in de Volksrepubliek China en de exporteur in Hong-Kong, die de verkoop aan de Gemeenschap factureerde. De uitvoerprijzen werden derhalve gebaseerd op de prijs welke bij uitvoer naar de Gemeenschap door de onderneming in Hong-Kong werd gefactureerd in overeenstemming met artikel 2, lid 8, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 met inachtneming van de in artikel 2, leden 9 en 10, van die verordening voorgeschreven aanpassingen (zie overweging 28).

4. Vergelijking

i) Taiwan

(26) Met het oog op een eerlijke vergelijking werden de normale waarden vergeleken met de uitvoerprijzen voor de afzonderlijke transacties op af-fabriek-niveau. Voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, werden aanpassingen toegekend in overeenstemming met artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, indien ten aanzien daarvan voldoende bewijsmateriaal werd verstrekt. Dergelijke aanpassingen hadden betrekking op verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, behandeling, verpakking, kredietverlening, garanties, commissies en salarissen van het verkooppersoneel.

(27) Verschillende Taiwanese producenten verzochten om een aanpassing om rekening te houden met het feit dat hun uitvoer zogeheten "OEM ( "Original Equipment Manufactures")-transacties" betroffen, dit wil zeggen: verkoop aan ondernemingen die het ingevoerde produkt onder hun eigen merknaam wederverkopen. Zij voerde daarbij aan dat de uitvoer niet kan worden vergeleken met de binnenlandse verkoop onder de merknaam van de producent, omdat bij OEM-verkoop lagere prijzen worden aangerekend als gevolg van lagere V & AA-kosten en winst. Ofschoon zowel de Commissie als de Raad in andere gevallen een dergelijk standpunt hebben ingenomen, heeft de Commissie in dit geval de bewering van de Taiwanese producenten niet aanvaard, omdat zij kon vaststellen dat de prijzen, kosten en winst voor de OEM-verkoop op de Taiwanese markt vergelijkbaar waren met die voor de verkoop onder de merknaam van de producent.

ii) Volksrepubliek China

(28) De normale waarden en de uitvoerprijzen werden voor alle transacties afzonderlijk vergeleken. Voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen werden aanpassingen toegekend overeenkomstig artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Deze aanpassingen hadden met name betrekking op de kosten voor vervoer, verzekering en behandeling.

(29) De Chinese producenten verzochten om een aanpassing van de normale waarden op grond van de verschillen in kwaliteit tussen hun produkt en de Taiwanese modellen evenals met verschillen in arbeidskosten.

De Commissie heeft daarop onderzocht of de beweerde "kwaliteitsverschillen" in de zin van artikel 2, lid 10, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 konden worden beschouwd als verschillen in fysieke hoedanigheden die van invloed zijn op de waardebepaling door de consument. De Commissie heeft zich voor vergelijkingsdoeleinden ervoor ingezet om Taiwanese modellen te gebruiken die van minder uitrusting waren voorzien dan het vergelijkbare Chinese model. Met betrekking tot mogelijke verschillen in de arbeidskosten herinnert de Commissie eraan dat voor landen met staatshandel deze kosten niet door het spel van vraag en aanbod worden bepaald en dergelijke verschillen dus niet in aanmerking kunnen worden genomen voor het vergelijken van de normale waarde, gebaseerd op een vergelijkbare markt, met uitvoerprijzen.

5. Dumpingmarges

i) Taiwan

(30) Uit de vergelijking van de normale waarden met de uitvoerprijzen blijkt dat door een klein aantal van de van de steekproef deel uitmakende ondernemingen in beperkte mate aan dumping is gedaan. Voor alle onderzochte ondernemingen was er evenwel een als een percentage van de cif-waarde uitgedrukte, gewogen gemiddelde dumpingmarge van 1,05 %. De Commissie is daarom van oordeel dat de dumpingmarge voor Taiwan als te verwaarlozen moet worden beschouwd.

ii) Volksrepubliek China

(31) Een aantal Chinese ondernemingen met niet-Chinese participatie (de zogenoemde "foreign joint ventures") die in een speciale economische zone van de Volksrepubliek China zijn gevestigd, verzochten om een afzonderlijke behandeling waardoor voor hun uitvoer speciale afzonderlijke anti-dumpingrechten zouden worden vastgesteld.

(32) De Commissie wijst erop dat het niet mogelijk is afzonderlijk normale waarden voor de verschillende producenten vast te stellen, omdat de normale waarde voor een land zonder markteconomie, zoals de Volksrepubliek China, moet worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

(33) De Commissie is verder van mening dat een afzonderlijke behandeling voor exporteurs in landen met een geleide economie slechts in uitzonderlijke gevallen is aangewezen, omdat in die landen de overheidsinstanties de uitvoer altijd kunnen doen plaatsvinden via de exporteur met het laagste anti-dumpingrecht, ongeacht de aan de produkten van de verschillende producenten verbonden kosten.

(34) De Commissie is bereid tot afzonderlijke behandeling, waarbij de uitvoerprijzen van een afzonderlijke producent in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de dumping- en schademarges en derhalve van de anti-dumpingrechten, indien de exporteur aantoont dat hij bij het voeren van zijn afzetbeleid onafhankelijk is van de Staat, van overheidslichamen en van onder staatscontrole staande ondernemingen en dat hij deze autonomie in de toekomst zal blijven bezitten (dit wil zeggen dat er geen regelingen bestaan waarbij men zich in de toekomst kan beroepen op een controlerecht dat momenteel niet wordt uitgeofend). De bevoegdheid van de Staat of van een vertegenwoordiger van de Staat om bepaalde, zeer belangrijke besluiten van de onderneming te blokkeren, maakt het die onderneming onmogelijk om op werkelijk autonome wijze op te treden.

(35) De Commissie is in het bijzonder van oordeel dat alleen het feit dat een onderneming in een speciale economische zone is gevestigd, niet volstaat om aan te tonen dat de onderneming autonoom optreedt.

(36) In het onderhavige geval is geen van de betrokken ondernemingen in staat geweest de Commissie het overtuigende bewijs te leveren dat zij een voor een afzonderlijke behandeling noodzakelijke graad van commerciële autonomie bezit en zal blijven bezitten; de Commissie zal evenwel niet nalaten tijdens de resterende periode van onderzoek hierover met de betrokken ondernemingen verdere besprekingen te voeren.

(37) De dumpingmarge voor China diende derhalve te worden berekend als een gewogen gemiddelde van de marge van de in de steekproef opgenomen exporteurs. Uit de vergelijking van de normale waarde en de prijzen bij uitvoer blijkt dat er dumping bestaat en dat de gewogen gemiddelde marge, uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde, 34,4 % bedraagt.

E. SCHADE 1. Totale afzet, omvang en marktaandelen van de invoer met dumping

(38) De invoer met dumping van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China nam toe van 693 600 stuks in 1989 tot 2 100 600 stuks tijdens de periode van onderzoek, hetgeen overeenkomt met een toename over een periode van twee jaar en negen maanden van meer dan 200 % en een gemiddelde toename van meer dan 70 % op jaarbasis. De afname in de Gemeenschap groeide eveneens, maar in mindere mate, van 15 045 600 stuks in 1989 tot 19 910 500 stuks tijdens de periode van onderzoek, hetgeen overeenkomt met een toename van 32,3 % over die periode.

(39) De Chinese producenten hebben hun marktaandeel vergroot van 4,6 % in 1989 tot 10,5 % tijdens de periode van onderzoek. Voor de bedrijfstak van de Gemeenschap daarentegen nam het marktaandeel tussen 1989 en de periode van onderzoek af van 33 % tot 27 %.

2. Prijzen van de met dumping ingevoerde produkten

(40) De Commissie heeft de prijzen van de uitgevoerde Chinese rijwielmodellen vergeleken met de door de communautaire bedrijven geproduceerde en op de markt in de Gemeenschap verkochte modellen. Alle door de communautaire producenten vervaardigde modellen werden met het oog daarop ingedeeld in honderd verschillende groepen op basis van drie criteria, te weten de categorie (zie overweging 9), het framemateriaal en het aantal versnellingen. Dezelfde indeling werd toegepast voor iedere afzonderlijke Chinese exporteur van de steekproef op de naar de Gemeenschap uitgevoerde rijwielmodellen.

(41) De gemiddelde prijzen werden daarna per exporteur en per groep berekend en vergeleken met de gemiddelde prijzen voor iedere overeenkomstige groep van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(42) De vergelijking werd gemaakt op basis van de verkoop aan de eerste onafhankelijke koper. Er werd rekening gehouden met de verschillen tussen de distributieniveaus en naar aanleiding daarvan werden aanpassingen toegekend op basis van de beschikbare commerciële gegevens.

(43) De prijsonderbieding werd berekend als het gemiddelde verschil tussen de cif-prijs voor de ingeklaarde produkten van de betrokken exporteurs en de prijzen van de communautaire producenten op de markt van de Gemeenschap, herleid tot af-fabriek-niveau. De prijsverschillen werden weergegeven als een percentage van de cif-waarde.

(44) Volgens deze methode werd aanzienlijke prijsonderbieding vastgesteld. De gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge bedroeg 43,8 % voor de Chinese uitvoer.

3. Situatie van de betrokken bedrijfstak in de Gemeenschap

a) Produktie, produktiecapaciteit, benuttingsgraad en voorraden

(45) De produktie van de betrokken producenten in de Gemeenschap nam toe van 5 673 000 stuks in 1989 tot 5 945 000 stuks voor de periode van onderzoek.

(46) Ten einde hun marktaandeel op de door een toenemende vraag gekenmerkte rijwielmarkt te kunnen handhaven of verbeteren, voerden de producenten in de Gemeenschap hun produktiecapaciteit op van 8,7 miljoen stuks in 1989 tot 9,1 miljoen stuks in de onderzoekperiode. Aangezien evenwel de produktie en de verkoop niet in verhouding tot de toename van de vraag konden worden verhoogd, nam de capaciteitsbenutting aanvankelijk toe van 65 % in 1989 tot 71 % in 1990, maar viel zij tijdens de periode van onderzoek terug op 65,1 %.

(47) De voorraden in de bedrijfstak in de Gemeenschap namen toe van 325 000 stuks in 1989 tot 410 000 stuks aan het einde van de onderzoekperiode, hetgeen overeenkomt met een vergroting van 26 %.

b) Verkoop en marktaandelen

(48) Terwijl de afzetcijfers een toename te zien gaven van 32,3 % tussen 1989 en de onderzoekperiode, stagneerde de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien de jaarlijkse toename kleiner was dan 2 %, overeenkomend met een totale toename voor dezelfde periode van 5 miljoen stuks tot 5,3 miljoen stuks.

(49) Het marktaandeel van de betrokken communautaire bedrijfstak viel derhalve terug van 33,3 % in 1989 tot 27,0 % in de periode van onderzoek.

c) Prijsontwikkeling

(50) Bij het onderzoek van de prijsontwikkeling voor de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de Commissie vastgesteld dat de specificaties van de rijwielen de laatste jaren zowel kwantitatief als kwalitatief in aanzienlijke mate zijn toegenomen. Het was naar aanleiding daarvan niet mogelijk met een bevredigende graad van nauwkeurigheid de juiste prijsontwikkeling voor ieder van de talrijke modellen vast te stellen. Voor een aantal steekproeven kan evenwel worden aangetoond dat de prijzen geen gelijke tred hebben gehouden met de verbetering van de technische specificaties. In sommige gevallen zijn de prijzen niettegenstaande de verbetering van de specificaties en van de uitrusting gedaald.

d) Rentabiliteit

(51) Indien voor de bedrijfstak van de Gemeenschap de produktie en de verkoop gelijke tred zouden hebben gehouden met de toename van de vraag, zouden schaalvergrotingseffecten en grotere winsten normale resultaten zijn geweest. De Commissie moest evenwel vaststellen dat de winst eigenlijk was gedaald. De rentabiliteit van de verkoop, vóór belasting, daalde voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van 6,9 % in 1989 tot 5,3 % in de periode van onderzoek. Deze cijfers geven evenwel niet de werkelijke situatie weer, omdat de resultaten van een aantal ondernemingen met een gezamenlijke produktie van 1 miljoen stuks zo slecht waren dat zij hun activiteiten hebben stopgezet.

e) Investeringen

(52) Ten einde hun aandeel in de groeiende markt van de Gemeenschap te behouden of te vergroten, hebben de producenten in de Gemeenschap hun investeringen opgevoerd van 20,7 miljoen ecu in 1989 tot 25,3 miljoen ecu tijdens de periode van onderzoek.

4. Conclusie betreffende de schade

(53) De rijwielmarkt van de Gemeenschap is de laatste vier jaren met meer dan 50 % uitgebreid. In normale omstandigheden zou deze aanzienlijke toename van de afzet het de bedrijfstak van de Gemeenschap mogelijk hebben gemaakt van deze kwantitatieve toename te profiteren in de zin van kostenverminderingen en grotere winsten. De producenten in de Gemeenschap hebben uit de vergroting van de afzet evenwel geen voordeel kunnen halen. Aangezien de verkoop stagneerde, is de bedrijfstak van de Gemeenschap marktaandeel kwijt geraakt aan de Chinezen, die hun uitvoer tussen 1989 en de referentieperiode verdrievoudigden. Een toename van de voorraden leidde tot kostenverhogingen. De door de exporteurs van de Volksrepubliek China op de rijwielprijzen in de Gemeenschap uitgeoefende druk heeft de rentabiliteit geërodeerd en de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onrendabel gemaakt. Deze investeringen tonen aan dat die bedrijfstak aan de rijwielvervaardiging vasthoudt en concurrerend wenst te blijven.

(54) Al deze factoren hebben de economische en financiële situatie van de bedrijfstak in de Gemeenschap ongunstig beïnvloed, zodat moet worden besloten dat hij aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

F. OORZAKELIJK VERBAND a) Gevolgen van de invoer met dumping

(55) Een aantal Chinese staatsbedrijven voerden aan dat bij de beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping hun rijwielverkoop afzonderlijk van die van de Chinese "joint venture"-ondernemingen diende te worden beschouwd op grond van aanzienlijke verschillen in de fysieke hoedanigheden, de kwaliteit, de prijs, de omvang, de afzetkanalen en de douanebehandeling voor de respectieve produkten. De Commissie was van oordeel dat overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie de aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toegebrachte schade door de invoer uit één of verschillende landen in de regel als geheel moet worden beoordeeld en derhalve niet voor afzonderlijke producenten of bepaalde producentengroepen, zoals door genoemde exporteurs werd voorgesteld. Alle uitvoer uit de Volksrepubliek China werd bijgevolg samengevoegd.

(56) De Commissie heeft bij haar onderzoek naar de mate waarin de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade werd veroorzaakt door bedoelde invoer met dumping, vastgesteld dat het toenemen van de omvang van en van het marktaandeel voor de gedumpte produkten samenviel met het kleiner worden van het marktaandeel en de rentabiliteit van de genoemde bedrijfstak.

(57) Bovendien is de rijwielmarkt doorzichtig en worden de besluiten tot aanschaf hoofdzakelijk op basis van de prijzen gemaakt. De aanzienlijke prijsonderbieding voor de met dumping ingevoerde produkten had bijgevolg een bijzonder nadelige invloed op het prijsniveau in de Gemeenschap en op de omvang van de afzet voor de communautaire producenten.

b) Andere factoren

(58) Een van de Chinese producenten heeft beweerd dat de schade die door de bedrijfstak in de Gemeenschap werd geleden althans voor een gedeelte te wijten was aan het feit dat die bedrijfstak niet voldoende snel heeft gereageerd op een snel toenemende vraag naar mountainbikes in de Gemeenschap. Het was volgens deze producent vrij normaal dat in een periode van toenemende vraag de leemte in het aanbod, veroorzaakt door het niet in staat zijn van de bedrijfstak in de Gemeenschap om aan de toenemende vraag tijdig te voldoen, door invoer wordt aangevuld.

De Commissie kon in de bestaande situatie voor deze beweringen evenwel geen bevestiging vinden. De producenten in de Gemeenschap brachten hun mountainbikes reeds in 1980 op de markt en hun produktiecapaciteit was voldoende groot om aan de vraag te voldoen. De Commissie heeft vastgesteld dat de schade niet het gevolg was van een gebrek aan produktiecapaciteit maar wel van de invoer van grote hoeveelheden rijwielen uit de Volksrepubliek China tegen prijzen van een zodanig laag niveau dat de bedrijfstak in de Gemeenschap niet meer in staat was zijn prijzen op een voldoende hoog niveau te houden om de vooral aan hogere prijzen voor onderdelen te wijten kostenverhogingen te compenseren.

(59) Met betrekking tot de distributiekanalen werd beweerd dat de producenten van de Gemeenschap weigerden rijwielen te leveren aan warenhuizen en massaverkooppunten. Er werd geen bewijsmateriaal aangedragen om deze bewering te staven. Daarentegen werd vastgesteld dat de meeste producenten gebruik maken van diverse distributiekanalen, waarvan het belang varieert naar gelang van het type afnemer en produkt.

(60) Het marktaandeel nam voor de invoer van andere derde landen toe van 12,6 % in 1988 tot 22,1 % gedurende de onderzoekperiode, terwijl het marktaandeel voor de invoer uit de Volksrepubliek China van 4,2 % tot 10,5 % steeg. De Taiwanese invoer, welke gedurende deze periode van 5,6 % tot 13,6 % toenam, vertegenwoordigde het grootste gedeelte van de invoer uit andere derde landen naar de Gemeenschap. De gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van die invoer kunnen evenwel van die van de Chinese invoer worden onderscheiden. De Commissie heeft de Taiwanese exportprijzen onderzocht en na toepassing van de in overwegingen 40 tot en met 44 omschreven onderzoekmethode voor de Taiwanese producenten geen duidelijke prijsonderbieding vastgesteld. De gemiddelde eenheidsprijs was voor Taiwanese rijwielen in het algemeen iets hoger dan de prijzen van de communautaire producenten en beduidend hoger dan die voor de Chinese produkten.

(61) Ofschoon niet kan worden uitgesloten dat naast de invoer met dumping uit China ook andere factoren een nadelige invloed op de bedrijfstak in de Gemeenschap hebben gehad, moet uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat de zeer aanzienlijke vergroting in volume en de lage dumpingprijzen van de Chinese uitvoer een reden zijn geweest voor de stagnatie in de verkoop van de producenten in de Gemeenschap en voor de erosie van de rijwielprijzen in de Gemeenschap. Deze invoer moet derhalve op zichzelf worden beschouwd als oorzaak van aan de communautaire bedrijfstak toegebrachte aanmerkelijke schade.

G. COMMUNAUTAIR BELANG (62) Bij het onderzoek naar het communautair belang heeft de Commissie vastgesteld dat de communautaire sector sedert 1987, binnen de grenzen van zijn middelen, zijn investeringen om de produktiecapaciteit uit te breiden en de efficiency te verbeteren jaarlijks heeft opgevoerd. Er zijn eveneens aanzienlijke inspanningen geleverd om het produktieproces te rationaliseren. Daaruit blijkt dat de rijwielsector in de Gemeenschap vastbesloten is om in zijn branche concurrerend te blijven. Indien de gevolgen van de invoer met dumping niet zouden worden weggewerkt, zouden alle inspanningen vergeefse moeite zijn geweest en zou de positie van de communautaire rijwielsector verder afzwakken; nog meer producenten zouden dan hun fabrieken moeten sluiten. De gevolgen voor de werkgelegenheid zouden ernstig zijn, want de sector biedt thans 8 700 arbeidsplaatsen, en de daaruit resulterende crisis zou eveneens nadelige gevolgen hebben voor de Europese fabrikanten van rijwielonderdelen, die ongeveer 70 % van de waarde van een rijwiel vertegenwoordigen.

(63) Er zijn bovendien aanwijzingen dat in de Volksrepubliek China met name de Asia Bicycle Co., Xiamen Euro Bike en Guangzhou Five Rams Bicycle Industry Corp. nieuwe fabrieken aan het bouwen zijn, waardoor de produktiecapaciteit in aanzienlijke mate zal vergroten. Het lijkt overigens de bedoeling te zijn om van de Kunshan Development Zone in de Volksrepubliek een van 's werelds grootste rijwielproduktiecomplexen te maken zoals die van Shenzen, waar reeds een produktiecapaciteit voor meer dan 5 miljoen rijwielen per jaar aanwezig is. Sedert de periode van onderzoek hebben de Chinese producenten naar eigen zeggen hun produktie in 1992 reeds met ongeveer 11 % verhoogd. Daarom mag worden aangenomen dat de Chinese uitvoer in de jaren 1993 en 1994 scherp zal stijgen. In de gegeven omstandigheden zal, tenzij het effect van die uitvoer met dumping wordt weggewerkt, de sector in de Gemeenschap op lange termijn waarschijnlijk niet in staat zijn te overleven. Het is derhalve duidelijk dat in het belang van de rijwielsector en van de aanverwante sectoren in de Gemeenschap anti-dumpingmaatregelen dienen te worden genomen.

(64) Met betrekking tot de belangen van de consument is de Commissie zich ervan bewust dat een anti-dumpingrecht op de invoer van rijwielen uit de Volksrepubliek China, die in de Gemeenschap een marktaandeel van ongeveer 10 % heeft, voor die rijwielen een prijsverhoging tot gevolg zou hebben, indien de prijsverhoging door de verkoper aan de consument wordt doorberekend. Het doel van een anti-dumpingrecht is evenwel het herstellen van eerlijke concurrentie op de markt van de Gemeenschap door het wegwerken van de schadelijke invloed van dumpingpraktijken. Op lange termijn is dit voor de consument gunstig. Het tijdelijk nadeel van de hogere prijzen voor de consument dient overigens te worden beschouwd in het licht van bovenvermelde gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap indien op rijwielen uit de Volksrepubliek China geen anti-dumpingrecht wordt geheven, te weten meer fabriekssluitingen, ongunstige gevolgen voor de werkgelegenheidssituatie en verlies van concurrentievermogen en levensvatbaarheid voor de overblijvende ondernemingen.

(65) Gezien die omstandigheden komt de Commissie tot de gevolgtrekking dat het instellen van anti-dumpingmaatregelen, gericht op het herstellen van eerlijke mededingingsvoorwaarden op de markt van de Gemeenschap voor het betrokken produkt, waardoor het door de bedrijfstak van de Gemeenschap met een aanvaardbaar rendement kan worden verkocht en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China worden weggenomen, in het belang van de Gemeenschap is.

H. VOORLOPIG RECHT (66) Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 mag het voorlopig recht niet hoger zijn dan de marge van dumping en moet het lager zijn indien een lager recht voldoende is om de schade op te heffen. Aangezien de door prijsonderbieding veroorzaakte schade groter is dan de dumpingmarge van de in de steekproef begrepen producenten, moet het recht op deze laatste worden gebaseerd, te weten de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de producenten waarop de steekproef betrekking heeft.

(67) Er dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden hun standpunt bekend kunnen maken en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Voorts moet worden bepaald dat alle vaststellingen in het kader van deze verordening een voorlopig karakter dragen en kunnen worden herzien met het oog op de berekening van een door de Commissie voor te stellen definitief recht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op de invoer van rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen), zonder motor, vallende onder GN-code 8712 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld.

2. Het recht dat bij invoer wordt geheven op de nettoprijs vrij grens Gemeenschap, niet ingeklaard, bedraagt 34,4 %.

3. De bepalingen inzake douanerechten zijn van toepassing.

4. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 genoemde produkten wordt zekerheid gesteld voor het bedrag van het voorlopig recht.

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, onder b) en c), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 kunnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Onverminderd de artikelen 11, 12 en 13 van Verordening (EEG) nr. 2423/88 is artikel 1 van de onderhavige verordening van toepassing voor een periode van vier maanden, tenzij de Raad vóór het verstrijken van deze termijn definitieve maatregelen vaststelt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 1993.

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

(2) PB nr. C 266 van 12. 10. 1991, blz. 6.

Top