EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993L0098

Richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten

OJ L 290, 24.11.1993, p. 9–13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 025 P. 75 - 79
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 025 P. 75 - 79
Special edition in Czech: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Estonian: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Latvian: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Lithuanian: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Hungarian Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Maltese: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Polish: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Slovak: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Slovene: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Bulgarian: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145
Special edition in Romanian: Chapter 17 Volume 001 P. 141 - 145

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 15/01/2007; opgeheven door 32006L0116

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1993/98/oj

31993L0098

Richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten

Publicatieblad Nr. L 290 van 24/11/1993 blz. 0009 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 25 blz. 0075
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 25 blz. 0075


RICHTLIJN 93/98/EEG VAN DE RAAD van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, artikel 66 en artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

1. Overwegende dat de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst en het Internationale Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties slechts minimumbeschermingstermijnen vastleggen, zodat de Staten die daarbij partij zijn langere beschermingstermijnen voor de bedoelde rechten kunnen invoeren; dat bepaalde Lid-Staten van deze vrijheid gebruik hebben gemaakt; dat bovendien bepaalde Lid-Staten niet zijn toegetreden tot het Internationale Verdrag van Rome;

2. Overwegende dat hierdoor in de nationale wetgeving van de Lid-Staten betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van de naburige rechten verschillen zijn ontstaan, die het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten in gevaar kunnen brengen en de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt kunnen vervalsen; dat het bijgevolg voor de totstandbrenging en de goede werking van de interne markt nodig is de wetgeving van de Lid-Staten te harmoniseren en zo een gelijkschakeling van de beschermingstermijnen in de gehele Gemeenschap te verwezenlijken;

3. Overwegende dat de harmonisatie niet uitsluitend betrekking dient te hebben op de beschermingstermijn als zodanig, maar eveneens op een aantal uitvoeringsvoorwaarden, zoals het tijdstip van waaraf de beschermingstermijn wordt berekend;

4. Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn de toepassing door de Lid-Staten van artikel 14 bis, lid 2, onder b), c) en d), en lid 3, van de Berner Conventie onverlet laten;

5. Overwegende dat de in de Berner Conventie vastgelegde minimumbeschermingstermijn van 50 jaar na de dood van de auteur een bescherming beoogt van de auteur en van zijn nakomelingen van de eerste en de tweede generatie; dat door de verhoging van de gemiddelde levensduur in de Gemeenschap deze termijn niet langer volstaat om twee generaties te beschermen;

6. Overwegende dat bepaalde Lid-Staten voorzien hebben in een verlenging van de beschermingsduur tot meer dan 50 jaar na de dood van de auteur als compensatie voor de gevolgen van de wereldoorlogen voor de exploitatie van de werken;

7. Overwegende dat bepaalde Lid-Staten met betrekking tot de bescherming van de naburige rechten gekozen hebben voor een beschermingstermijn van 50 jaar na de geoorloofde publikatie of de geoorloofde mededeling aan het publiek;

8. Overwegende dat volgens de positie van de Gemeenschap bij de onderhandelingen van de Uruguay-ronde in het kader van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) in een beschermingstermijn van 50 jaar na de eerste publikatie moet worden voorzien voor producenten van fonogrammen;

9. Overwegende dat de eerbiediging van verworven rechten deel uitmaakt van de algemene rechtsbeginselen die door de communautaire rechtsorde worden beschermd; dat de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van de naburige rechten bijgevolg geen afbreuk mag doen aan de bescherming die rechthebbenden momenteel genieten in de Gemeenschap; dat bij de harmonisatie van de beschermingstermijn lange termijnen moeten worden vastgesteld ten einde de gevolgen van de overgangsmaatregelen tot een minimum te beperken en ten einde de effectieve inwerkingstelling van de interne markt te kunnen verwezenlijken;

10. Overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 17 januari 1991 "Vervolg op het Groenboek, werkprogramma van de Commissie inzake het auteursrecht en naburige rechten" de behoefte aan harmonisatie van het auteursrecht en naburige rechten met een hoge graad van bescherming benadrukt omdat deze rechten fundamenteel zijn voor een schepping van de geest en dat zij beklemtoont dat hun bescherming het bewaren en de ontwikkeling van creativiteit garandeert in het belang van de auteurs, culturele industrie, consumenten en de samenleving in haar geheel;

11. Overwegende dat, met het oog op de invoering van een hoog beschermingsniveau dat tegemoet komt aan de eisen van de interne markt zowel als aan de behoefte aan een juridisch kader dat de harmonieuze ontwikkeling van de creativiteit in de Gemeenschap bevordert, de beschermingstermijn voor het auteursrecht moet worden gebracht op 70 jaar na de dood van de auteur of op 70 jaar nadat het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt, en voor de naburige rechten op 50 jaar na het feit dat de termijn doet ingaan;

12. Overwegende dat verzamelingen overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de Berner Conventie worden beschermd wanneer zij door de keuze en de rangschikking van de werken een schepping van de geest vormen; dat deze werken als zodanig beschermd worden, onverminderd de rechten van de auteurs op elk werk dat van de verzameling deel uitmaakt; dat daarom bijzondere beschermingstermijnen kunnen gelden voor werken uit verzamelingen;

13. Overwegende dat in alle gevallen waarin een of meer natuurlijke personen als auteur bekend zijn, de beschermingstermijn vanaf hun overlijden dient te worden berekend; dat de vraag naar het auteurschap van een werk of een onderdeel ervan een feitenkwestie is die wellicht door de nationale gerechten moet worden beslecht;

14. Overwegende dat overeenkomstig de Berner Conventie en het Internationale Verdrag van Rome beschermingstermijnen moeten worden berekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het feit dat de termijn doet ingaan;

15. Overwegende dat in artikel 1 van Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (4) is bepaald dat computerprogramma's door de Lid-Staten auteursrechtelijk worden beschermd als werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie; dat de onderhavige richtlijn de beschermingstermijn voor werken van letterkunde in de Gemeenschap harmoniseert; dat bijgevolg artikel 8 van Richtlijn 91/250/EEG, dat slechts in een voorlopige harmonisatie van de beschermingstermijn voor computerprogramma's voorziet, moet worden ingetrokken;

16. Overwegende dat de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (5) slechts voorzien in een minimumbeschermingstermijn voor deze rechten, onverminderd verdere harmonisatie; dat de onderhavige richtlijn zulk een verdere harmonisatie behelst; dat bijgevolg deze artikelen moeten worden ingetrokken;

17. Overwegende dat voor de bescherming van foto's in de Lid-Staten uiteenlopende regelingen gelden; dat, om te komen tot een voldoende harmonisatie van de beschermingstermijn voor foto's, met name die welke dank zij hun artistieke of professionele karakter belangrijk zijn in het kader van de interne markt, het bij deze richtlijn vereiste oorspronkelijkheidsgehalte moet worden omschreven; dat een fotografisch werk in de zin van de Berner Conventie als oorspronkelijk moet worden beschouwd wanneer het gaat om een eigen schepping van de auteur die de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid, met uitsluiting van andere criteria zoals de verdienstelijkheid of de bedoeling ervan; dat de bescherming van andere foto's aan de nationale wetgever dient te worden overgelaten;

18. Overwegende dat het, om verschillen in de beschermingstermijn van naburige rechten te voorkomen, noodzakelijk is dat de beschermingstermijn in de gehele Gemeenschap op hetzelfde tijdstip ingaat; dat de uitvoering, vastlegging, uitzending, geoorloofde publikatie en geoorloofde mededeling aan het publiek, dat wil zeggen de middelen waarmee een voorwerp van een naburig recht op elke mogelijke wijze waarneembaar wordt gemaakt voor personen in het algemeen, in aanmerking dienen te worden genomen voor de berekening van de beschermingstermijn, ongeacht het land waar deze uitvoering, vastlegging, uitzending, geoorloofde publikatie of geoorloofde mededeling aan het publiek plaatsvindt;

19. Overwegende dat de rechten van omroeporganisaties in hun uitzendingen niet eeuwigdurend dienen te zijn, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen; dat het derhalve noodzakelijk is de beschermingstermijn te laten ingaan met de eerste uitzending van een programma; dat deze bepaling bedoeld is om te voorkomen dat een nieuwe termijn ingaat met een uitzending die identiek is met een eerdere;

20. Overwegende dat de Lid-Staten, met name ter bescherming van kritische en wetenschappelijke publikaties, vrij andere naburige rechten kunnen handhaven of invoeren; dat het ter wille van de transparantie op communautair niveau echter nodig is dat Lid-Staten die nieuwe naburige rechten invoeren, de Commissie hiervan in kennis stellen;

21. Overwegende dat het dienstig is duidelijk te maken dat de door deze richtlijn tot stand gebrachte harmonisatie niet van toepassing is op morele rechten;

22. Overwegende dat voor werken waarvan het land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie een derde land is en waarvan de auteur geen ingezetene van de Gemeenschap is, de beschermingstermijnen moeten worden vergeleken, zonder dat de in de Gemeenschap verleende termijn de in deze richtlijn vastgelegde termijn mag overschrijden;

23. Overwegende dat de in deze richtlijn vastgestelde beschermingstermijn van de naburige rechten eveneens moet gelden voor rechthebbenden die geen ingezetene van de Gemeenschap zijn maar die uit hoofde van internationale overeenkomsten bescherming genieten, zonder dat die termijn evenwel de termijn mag overschrijden die van kracht is in het land waarvan de rechthebbende onderdaan is;

24. Overwegende dat de toepassing van de bepalingen inzake de vergelijking van de beschermingstermijnen niet tot gevolg mag hebben dat de Lid-Staten in strijd komen met hun internationale verplichtingen;

25. Overwegende dat het voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is dat deze richtlijn met ingang van 1 juli 1995 wordt toegepast;

26. Overwegende dat het de Lid-Staten vrij moet staan bepalingen aan te nemen inzake de uitlegging, aanpassing en verdere uitvoering van contracten betreffende de exploitatie van beschermde werken en andere voorwerpen, die vóór de verlenging van de beschermingsduur ingevolge deze richtlijn zijn gesloten;

27. Overwegende dat de eerbiediging van verworven rechten en legitieme verwachtingen deel uitmaakt van de communautaire rechtsorde; dat de Lid-Staten met name moeten kunnen bepalen dat de uit hoofde van deze richtlijn vernieuwde auteursrechten en naburige rechten onder bepaalde omstandigheden geen aanleiding hoeven te geven tot betalingen door personen die de werken te goeder trouw zijn gaan exploiteren op het tijdstip dat die werken gemeengoed waren,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Duur van de rechten van de auteur

1. Het auteursrecht op werken van letterkunde en kunst in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie geldt gedurende het leven van de auteur en tot 70 jaar na zijn dood, ongeacht op welk tijdstip het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2. In geval van een gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk wordt de in lid 1 vastgestelde termijn berekend vanaf de dag van overlijden van de langstlevende auteur.

3. Voor anonieme of pseudonieme werken bedraagt de beschermingstermijn 70 jaar vanaf het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Indien evenwel de door de auteur aangenomen schuilnaam geen enkele twijfel aan zijn identiteit laat of de auteur zijn identiteit tijdens de in de eerste zin aangegeven termijn openbaart, geldt de in lid 1 vastgestelde termijn.

4. Indien een Lid-Staat voorziet in bijzondere bepalingen betreffende het auteursrecht op collectieve werken of bepaalt dat een rechtspersoon als rechthebbende aangewezen moet worden, wordt de beschermingstermijn overeenkomstig lid 3 berekend, tenzij de natuurlijke personen die het werk als zodanig hebben gecreëerd, als auteur worden geïdentificeerd in de versies van het werk die voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt. Dit lid laat onverlet de rechten van geïdentificeerde auteurs wier identificeerbare bijdragen in dat werk zijn opgenomen; lid 1 of lid 2 is op die bijdragen van toepassing.

5. Voor werken die in verschillende banden, delen, nummers of afleveringen gepubliceerd zijn en waarvoor de beschermingstermijn ingaat op het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt, loopt de beschermingstermijn voor elk onderdeel afzonderlijk.

6. Voor werken waarvan de beschermingstermijn niet berekend is vanaf de dood van de auteur of auteurs en die niet binnen 70 jaar na hun totstandkoming op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt, vervalt de bescherming.

Artikel 2

Cinematografische of audiovisuele werken

1. De hoofdregisseur van een cinematografisch of audiovisueel werk wordt als de auteur of een van de auteurs beschouwd. Het staat de Lid-Staten vrij andere personen als co-auteur aan te wijzen.

2. De beschermingstermijn van een cinematografisch of audiovisueel werk bedraagt 70 jaar na de dood van de langstlevende van de volgende personen, ongeacht of zij al dan niet als co-auteur zijn aangewezen: de hoofdregisseur, de scenarioschrijver, de auteur van de dialogen en de componist van de muziek die specifiek voor gebruik in het cinematografische of audiovisuele werk is gemaakt.

Artikel 3

Duur van de naburige rechten

1. De rechten van uitvoerende kunstenaars vervallen 50 jaar na de datum van de uitvoering. Indien echter binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten 50 jaar na de datum van die eerste publikatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.

2. De rechten van producenten van fonogrammen vervallen 50 jaar na de vastlegging. Indien het fonogram echter binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten 50 jaar na de datum van die eerste publikatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.

3. De rechten van producenten van de eerste vastlegging van een film vervallen 50 jaar na de vastlegging. Indien de film echter binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten 50 jaar na de datum van die eerste publikatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek. Onder "film" wordt verstaan een cinematografisch of audiovisueel werk of bewegende beelden, met of zonder geluid.

4. De rechten van omroeporganisaties vervallen 50 jaar na de eerste uitzending van een programma, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.

Artikel 4

Bescherming van niet eerder gepubliceerde werken

Hij die na het verstrijken van de auteursrechtelijke bescherming een niet eerder gepubliceerd werk voor het eerst op geoorloofde wijze publiceert of op geoorloofde wijze aan het publiek meedeelt, geniet een bescherming die gelijkwaardig is met de vermogensrechten van de auteur. De beschermingstermijn van deze rechten bedraagt 25 jaar vanaf het tijdstip waarop het werk voor het eerst op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is.

Artikel 5

Kritische en wetenschappelijke publikaties

De Lid-Staten kunnen kritische en wetenschappelijke publikaties van publiek domein geworden werken beschermen. De beschermingstermijn van die rechten bedraagt maximaal 30 jaar vanaf het tijdstip waarop de publikatie voor het eerst op geoorloofde wijze gepubliceerd is.

Artikel 6

Bescherming van foto's

Foto's die oorspronkelijk zijn in de zin dat zij een eigen schepping van de auteur zijn, worden overeenkomstig artikel 1 beschermd. Om te bepalen of de foto's voor bescherming in aanmerking komen, mogen geen andere criteria worden aangelegd. De Lid-Staten kunnen voorzien in de bescherming van andere foto's.

Artikel 7

Bescherming ten opzichte van derde landen

1. Voor werken waarvan het land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie een derde land is en de auteur van het werk geen onderdaan van een Lid-Staat van de Gemeenschap is, vervalt de door de Lid-Staten verleende bescherming op de dag waarop de bescherming in het land van oorsprong van het werk vervalt, zonder dat de in artikel 1 gestelde termijn mag worden overschreden.

2. De in artikel 3 gestelde beschermingstermijnen gelden ook voor rechthebbenden die geen onderdaan van een Lid-Staat van de Gemeenschap zijn, mits hun door de Lid-Staten bescherming wordt verleend. Onverminderd de internationale verplichtingen van de Lid-Staten vervalt de door de Lid-Staten verleende bescherming evenwel uiterlijk bij het vervallen van de bescherming in het land waarvan de rechthebbende onderdaan is, zonder dat de in artikel 3 gestelde termijn mag worden overschreden.

3. Lid-Staten die op de dag van aanneming van deze richtlijn met name ingevolge hun internationale verplichtingen een langere beschermingstermijn hebben verleend dan zou voortvloeien uit bovenstaande bepalingen, mogen deze bescherming handhaven totdat internationale overeenkomsten over de beschermingstermijn van het auteursrecht of de naburige rechten worden gesloten.

Artikel 8

Berekening van termijnen

De in deze richtlijn gestelde termijnen worden berekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het feit dat de termijn doet ingaan.

Artikel 9

Morele rechten

Deze richtlijn laat de bepalingen van de Lid-Staten inzake de morele rechten onverlet.

Artikel 10

Toepassing in de tijd

1. Een beschermingstermijn die op de in artikel 13, lid 1, genoemde datum in een Lid-Staat al loopt en die langer is dan de overeenkomstige termijn die bij deze richtlijn wordt vastgesteld, kan in die Lid-Staat door deze richtlijn niet worden verkort.

2. De beschermingstermijnen waarin deze richtlijn voorziet, gelden voor alle werken en voorwerpen die op de in artikel 13, lid 1, genoemde datum in ten minste één Lid-Staat beschermd worden door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten, of die op die datum aan de beschermingscriteria van Richtlijn 92/100/EEG voldoen.

3. Deze richtlijn laat alle vóór de in artikel 13, lid 1, genoemde datum verrichte exploitatiehandelingen onverlet. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om met name de verworven rechten van derden te beschermen.

4. De Lid-Staten hoeven artikel 2, lid 1, niet toe te passen op cinematografische of audiovisuele werken die vóór 1 juli 1994 tot stand zijn gekomen.

5. De datum van toepassing van artikel 2, lid 1, mag door de Lid-Staten worden bepaald, mits die datum niet na 1 juli 1997 valt.

Artikel 11

Technische aanpassing

1. Artikel 8 van Richtlijn 91/250/EEG vervalt.

2. De artikelen 11 en 12 van Richtlijn 92/100/EEG vervallen.

Artikel 12

Kennisgeving

De Commissie wordt door de Lid-Staten in kennis gesteld van elk ontwerp waarbij nieuwe naburige rechten verleend worden, met inbegrip van hun voornaamste motieven hiervoor en van de voorgestelde beschermingstermijn.

Artikel 13

Algemene bepalingen

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 1995 aan de artikelen 1 tot en met 11 van deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

2. De Lid-Staten passen artikel 12 toe vanaf de datum van kennisgeving van deze richtlijn.

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

R. URBAIN

(1) PB nr. C 92 van 11. 4. 1992, blz. 6, en

PB nr. C 27 van 30. 1. 1993, blz. 7.

(2) PB nr. C 337 van 21. 12. 1992, blz. 205, en besluit van 27 oktober 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) PB nr. C 287 van 4. 11. 1992, blz. 53.

(4) PB nr. L 122 van 17. 5. 1991, blz. 42.

(5) PB nr. L 346 van 27. 11. 1992, blz. 61.

Top