EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990L0630

Richtlijn 90/630/EEG van de Commissie van 30 oktober 1990 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/649/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het gezichtsveld van de bestuurders van motorvoertuigen

OJ L 341, 6.12.1990, p. 20–29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 020 P. 22 - 31
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 020 P. 22 - 31
Special edition in Czech: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Estonian: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Latvian: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Lithuanian: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Hungarian Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Maltese: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Polish: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Slovak: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Slovene: Chapter 13 Volume 010 P. 221 - 230
Special edition in Bulgarian: Chapter 13 Volume 010 P. 35 - 44
Special edition in Romanian: Chapter 13 Volume 010 P. 35 - 44
Special edition in Croatian: Chapter 13 Volume 012 P. 50 - 59

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1990/630/oj

31990L0630

Richtlijn 90/630/EEG van de Commissie van 30 oktober 1990 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/649/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het gezichtsveld van de bestuurders van motorvoertuigen

Publicatieblad Nr. L 341 van 06/12/1990 blz. 0020 - 0029
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0022
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0022


RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 30 oktober 1990

tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/649/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het gezichtsveld van de bestuurders van motorvoertuigen

(90/630/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 77/649/EEG van de Raad van 27 september 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het gezichtsveld van de bestuurder van motorvoertuigen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/366/EEG van de Commissie (2), inzonderheid op artikel 5,

Overwegende dat het, gezien de opgedane ervaring en de stand van de techniek, thans gewenst is om de in bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG vervatte beproevingsprocedure nauwkeuriger te maken en in het bijzonder deze op één lijn te brengen met de laatste ontwikkelingen in het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijnen voor de opheffing van de technische handelsbelemmeringen in de sector motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 77/649/EEG wordt vervangen door de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

1. Met ingang van 1 mei 1991 mogen de Lid-Staten om redenen die met het gezichtsveld verband houden:

- voor een bepaald type voertuig noch de EEG-goedkeuring noch de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (3) bedoelde afschrift van het goedkeuringsformulier noch de nationale goedkeuring weigeren,

- noch het voor het eerst in het verkeer brengen van voertuigen verbieden,

indien het gezichtsveld van de bestuurder van dat voertuigtype of van die voertuigen is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 77/649/EEG, zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn.

2. Met ingang van 1 oktober 1991 mogen de Lid-Staten:

- niet meer het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde afschrift van het goedkeuringsformulier afgeven voor een type voertuig waarvan het gezichtsveld van de bestuurder niet is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 77/649/EEG, zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn;

- de nationale goedkeuring weigeren voor een type voertuig waarvan het gezichtsveld van de bestuurder niet is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 77/649/EEG, zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn.

Artikel 3

De Lid-Staten doen de nodige maatregelen in werking treden om uiterlijk op 1 mei 1991 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 1990.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. L 267 van 19. 10. 1977, blz. 1.

(2) PB nr. L 181 van 12. 7. 1988, blz. 40.

(3) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

BIJLAGE

"BIJLAGE III

PROCEDURE VOOR HET BEPALEN VAN HET PUNT H EN DE WERKELIJKE HOEK VAN HET BOVENLICHAAM VOOR ZITPLAATSEN IN MOTORVOERTUIGEN

1.

DOEL

De in deze bijlage beschreven procedure wordt gebruikt om de plaats van het punt H en de werkelijke hoek van het bovenlichaam vast te stellen voor een of meer zitplaatsen in een motorvoertuig en ter verificatie van de relatie tussen gemeten gegevens en de door de fabrikant van het voertuig opgegeven ontwerp-specificaties (1).

2.

DEFINITIES

In deze bijlage wordt verstaan onder:

2.1.

"referentiegegevens'': een of meer van de volgende kenmerken van een zitplaats:

2.1.1.

het punt H en het punt R en de correlatie daartussen;

2.1.2.

de werkelijke hoek van het bovenlichaam en de ontwerp-hoek van het bovenlichaam en de correlatie daartussen;

2.2.

~driedimensionale H-punt-machine'' (3DH-machine): het toestel dat wordt gebruikt voor het bepalen van punt H en de werkelijke hoek van het bovenlichaam. Dit toestel wordt in aanhangsel 1 van deze bijlage beschreven;

2.3.

~punt H'': het draaipunt van bovenlichaam en dijen van de 3DH-machine die overeenkomstig onderstaand punt 4 op een zitplaats van het voertuig is geïnstalleerd. Het punt H ligt in het midden van de middellijn van het toestel, d.w.z. tussen de vizierknoppen van het punt H op beide flanken van de 3DH-machine. In theorie komt punt H overeen met punt R (zie punt 3.2.2 voor tolerantie). Na vaststelling volgens de procedure van punt 4 wordt punt H geacht een vast punt te zijn ten opzichte van de stoel-kussencombinatie en mee te bewegen wanneer de stoel wordt versteld;

2.4.

~punt R'' of ~referentiepunt van de zitplaats'': een voor iedere zitplaats door de fabrikant van

het toestel gedefinieerd ontwerp-punt, vastgesteld in relatie tot het driedimensionale referentiesysteem;

2.5.

~bovenlichaamslijn'': de middellijn van de peilstift van de 3DH-machine met de peilstift in volledig achterwaartse stand;

2.6.

~werkelijke bovenlichaamshoek'': de hoek tussen een verticale lijn door punt H en de bovenlichaamslijn, gemeten met behulp van de rughoekmeter op de 3DH-machine. De werkelijke bovenlichaamshoek is in theorie gelijk aan de ontwerp-bovenlichaamshoek (zie punt 3.2.2 voor tolerantie);

2.7.

~ontwerp-bovenlichaamshoek'': de hoek gemeten tussen een verticale lijn door punt R en de bovenlichaamslijn in een positie die overeenstemt met de door de fabrikant van het voertuig vastgestelde ontwerp-positie van de rugleuning;

2.8.

~middenvlak van de inzittende'' (C/LO): het middenvlak van de 3DH-machine, geplaatst op iedere aangegeven zitplaats; het wordt voorgesteld door de cooerdinaat van het punt H op de Y-as. Voor afzonderlijke zitplaatsen valt het middenvlak van de zitplaats samen met het middenvlak van de inzittende. Voor andere zitplaatsen wordt het middenvlak van de inzittende door de fabrikant aangegeven;

2.9.

~driedimensionaal referentiesysteem'': een systeem zoals beschreven in aanhangsel 2 van deze bijlage;

2.10.

~vaste merktekens'': fysieke punten (gaten, vlakken, merktekens of inkepingen) op de carrosserie van het voertuig, zoals aangegeven door de fabrikant;

2.11.

~meetstand van het voertuig'': de positie van het voertuig als bepaald door de cooerdinatien van de vaste merktekens in het driedimensionale referentiesysteem.

3.

VOORSCHRIFTEN

3.1.

Presentatie van gegevens

Voor iedere zitplaats waarover referentiegegevens worden verlangd om aan te tonen dat aan de bepalingen van de onderhavige richtlijn is voldaan, dienen alle onderstaande gegevens of een passende selectie daaruit in de in aanhangsel 3 van deze bijlage aangegeven vorm te worden ingediend:

3.1.1.

de cooerdinaten van punt R in het driedimensionale referentiesysteem;

3.1.2.

de ontwerp-bovenlichaamshoek;

3.1.3.

de nodige gegevens om de zitplaats (indien verstelbaar) in de meetstand te zetten zoals beschreven in punt 4.3.

3.2.

Correlatie tussen gemeten gegevens en ontwerp-specificaties

3.2.1.

De cooerdinaten van punt H en de waarde van de werkelijke bovenlichaamshoek, verkregen door toepassing van de procedure van punt 4, moet respectievelijk worden vergeleken met de cooerdinaten van punt R en de waarde van de ontwerp-bovenlichaamshoek zoals aangegeven door de fabrikant van het voertuig.

3.2.2.

De relatieve posities van punt R en punt H en de correlatie tussen ontwerp-bovenlichaamshoek en de werkelijke bovenlichaamshoek worden voor de betreffende zitplaats bevredigend geacht indien punt H, zoals bepaald door zijn cooerdinaten, in een vierkant ligt met zijden van 50 mm waarin de diagonalen van de horizontale en verticale zijden elkaar in punt R snijden en indien de werkelijke bovenlichaamshoek niet meer dan 5g van de ontwerp-bovenlichaamshoek afwijkt.

3.2.3.

Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, worden punt R en de ontwerp-bovenlichaamshoek gebruikt om de conformiteit met de voorschriften van deze richtlijn aan te tonen.

3.2.4.

Indien punt H of de werkelijke bovenlichaamshoek niet voldoet aan de voorwaarden van punt 3.2.2, dienen punt H en de werkelijke bovenlichaamshoek nog tweemaal te worden bepaald (driemaal in totaal). Indien de resultaten van twee van deze drie proeven aan de voorschriften voldoen, zijn de voorwaarden van punt 3.2.3 van toepassing.

3.2.5.

Indien de resultaten van ten minste twee van de drie in punt 3.2.4 beschreven proeven niet voldoen aan de eisen van punt 3.2.2 of indien een en ander niet kan worden geverifieerd omdat de fabrikant van het voertuig verzuimd heeft informatie te verstrekken over de positie van punt R of over de ontwerp-bovenlichaamshoek, wordt het zwaartepunt van de drie gemeten punten of het gemiddelde van de drie gemeten hoeken genomen en geacht van toepassing te zijn in alle gevallen waarin in deze richtlijn sprake is van punt R of de ontwerp-bovenlichaamshoek.

4.

PROCEDURE VOOR HET BEPALEN VAN HET PUNT H EN DE WERKELIJKE BOVENLICHAAMSHOEK

4.1.

Het voertuig wordt eerst, indien door de fabrikant gewenst, op een temperatuur van 20 p 10 gC gebracht om het materiaal van de zitplaats op kamertemperatuur te brengen. Indien op de te testen zitplaats nog nooit plaats werd genomen, dient een persoon of toestel van 70 tot 80 kg gedurende tweemaal 1 minuut op de stoel te worden geplaatst met het oog op het rekken van kussens en rugleuning. Op verzoek van de fabrikant dienen alle zitplaatsen vóór de installatie van de 3DH-machine gedurende minimaal 30 minuten onbelast te blijven.

4.2.

Het voertuig moet zich in de in punt 2.11 bepaalde meetstand bevinden.

4.3.

Indien de zitplaats verstelbaar is, wordt hij eerst in de achterste normale rij- of gebruiksstand gezet, waarbij uitsluitend met longitudinale verstelling van de zitplaats rekening wordt gehouden en niet met bewegingen die niet dienen voor het instellen van de normale besturings- of gebruiksstanden. Indien de stoel op andere manieren kan worden versteld (verticaal, inclinatie, rugleuning, enz.) wordt de door de fabrikant van het voertuig aangegeven stand ingesteld. Verende stoelen worden stevig vastgezet op een hoogte die overeenkomt met een normale door de fabrikant te specificeren rijpositie.

4.4.

Het oppervlak van de zitplaats dat in aanraking komt met de 3DH-machine wordt bedekt met een neteldoek van voldoende afmeting en geschikte weefselstructuur. Deze kan worden omschreven als een gewone katoenen stof met 18,9 draden per cm$ en een gewicht van 0,228 kg/m$ of gebreide of niet geweven stof met vergelijkbare kenmerken.

Indien de proef op een stoel buiten het voertuig wordt uitgevoerd, dient de vloer waarop de stoel wordt geplaatst dezelfde essentiële kenmerken (1) te hebben als de vloer van het voertuig waarin de stoel zal worden gebruikt.

4.5.

Plaats het zit- en rugdeel van de 3DH-machine zo dat het middenvlak van de inzittende (C/LO) samenvalt met het middenvlak van de 3DH-machine. Op verzoek van de fabrikant mag de 3DH-machine verder binnenwaarts worden geschoven dan de C/LO indien de 3DH-machine zover naar buiten toe komt te zitten dat de stoelrand het horizontaal plaatsen van de 3DH-machine verhindert.

4.6.

Bevestig de beide voet/onderbeen-combinaties aan het zitdeel, hetzij afzonderlijk hetzij met behulp van de T-staaf/onderbeen-combinatie. De lijn door de vizierknoppen van punt H dient evenwijdig aan de bodem te lopen en loodrecht op het middenlangsvlak van de stoel te staan.

4.7.

De instelling van de positie van voeten en benen van de 3DH-machine gebeurt als volgt:

4.7.1.

Aangegeven zitplaats: bestuurder en passagier aan de buitenzijde vooraan

4.7.1.1.

De beide voet/been-combinaties worden naar voren bewogen totdat de voeten op een natuurlijke manier op de vloer rusten, zo nodig tussen de bedieningspedalen in. Indien mogelijk wordt de linkervoet ongeveer even ver links van het middenvlak van de 3DH-machine geplaatst als de rechtervoet rechts daarvan. Het waterpas waarmee de stand in de dwarsrichting van de 3DH-machine wordt gecontroleerd, wordt op horizontaal gebracht door, indien nodig, het zitdeel te herschikken of door de been/voet-combinaties naar achteren te bewegen. De lijn door de vizierknoppen van punt H moet loodrecht op het middenlangsvlak van de zitplaats worden gehouden.

4.7.1.2.

Indien het linkerbeen niet evenwijdig aan het rechterbeen kan worden gehouden en de linkervoet niet kan steunen op de constructie, wordt de linkervoet bewogen totdat hij steun vindt. De lijn door de vizierknoppen moet in dezelfde stand blijven.

4.7.2.

Aangegeven zitplaats: achteraan, aan de buitenzijde

Voor achterzitplaatsen of extra zitplaatsen worden de benen volgens de specificaties van de fabrikant geplaatst. Indien de voeten daardoor rusten op delen van de vloer met verschillende niveaus, wordt de voet die het eerst in aanraking komt met de voorste stoel gebruikt als referentie en wordt de andere voet zo geplaatst dat het waterpas dat de dwarsrichting van het zitdeel van de machine aangeeft, horizontaal staat.

4.7.3.

Andere aangegeven zitplaatsen

In het algemeen dient de procedure van punt 4.7.1 te worden gevolgd, zij het dat de voeten volgens de specificaties van de fabrikant van het voertuig worden geplaatst.

4.8.

Breng de been- en dijgewichten aan en zet de 3DH-machine waterpas.

4.9.

Kantel het rugdeel naar voren tot tegen de voorpal en trek de 3DH-machine aan de T-staaf weg van de rugleuning. Zet de 3DH-machine opnieuw op haar plaats volgens een van de volgende methoden:

4.9.1.

Indien de 3DH-machine de neiging vertoont achteruit te schuiven, ga dan als volgt te werk: laat de 3DH-machine achteruit glijden totdat niet langer een voorwaarts gerichte trekkracht op de T-staaf om de beweging af te remmen, nodig is, d.w.z. totdat het zitdeel de rugleuning raakt. Breng het onderbeen zo nodig in de juiste stand.

4.9.2.

Indien de 3DH-machine niet de neiging vertoont achteruit te glijden, ga dan als volgt te werk: schuif de 3DH-machine naar achteren door op de T-staaf een horizontale achterwaarts gerichte kracht uit te oefenen, totdat het zitdeel de rugleuning raakt (zie figuur 2 van aanhangsel 1 bij deze bijlage).

4.10.

Oefen een kracht van 100 p 10 N uit op rug- en zitdeel van de 3DH-machine in het snijpunt van de gradenboog van het heupgewricht en de geleiding voor de T-staaf. De kracht wordt uitgeoefend langs een lijn die vanaf bovengenoemd snijpunt naar een punt net boven de geleiding voor de dijstaaf loopt (zie figuur 2 van aanhangsel 1 van deze bijlage). Duw daarna voorzichtig de rug van de machine terug tegen de rugleuning. Tijdens de rest van de procedure moet ervoor worden gezorgd dat de 3DH-machine niet meer naar voren glijdt.

4.11.

Plaats het linker en rechter bilgewicht en nadien afwisselend de acht bovenlichaamsgewichten. Houdt de 3DH-machine horizontaal.

4.12.

Kantel het rugdeel naar voren om de druk op de rugleuning weg te nemen. Schommel de 3DH-machine zijdelings heen en weer binnen een bereik van 10g (5g aan elke zijde van het verticale middenvlak) gedurende drie volledige cyclussen om eventuele spanning tussen de 3DH-machine en de stoel op te heffen.

Tijdens deze schommelbeweging kan de positie van de T-staaf van de 3DH-machine gaan afwijken van de gespecificeerde horizontale en verticale posities. Daarom moet de T-staaf tijdens de schommelbeweging worden tegengehouden door een aangepaste zijdelingse kracht uit te oefenen. Het tegenhouden van de T-staaf en het schommelen van de 3DH-machine moet voorzichtig gebeuren, om te voorkomen dat er ongewild in verticale, voorwaartse of achterwaartse richting externe kracht wordt uitgeoefend.

De voeten van de 3DH-machine behoeven in dit stadium niet te worden geblokkeerd of vastgehouden. Indien de positie van de voeten zich wijzigt, moeten zij voorlopig in die stand worden gelaten.

Zet het rugdeel opnieuw voorzichtig tegen de rugleuning aan en controleer of de twee waterpassen een horizontale stand aangeven. Indien de voeten tijdens het schommelen van de 3DH-machine op een of andere manier zijn verschoven, dienen zij als volgt in de juiste stand te worden teruggezet:

Licht de voeten beurtelings tot een zo klein mogelijke hoogte van de vloer op, totdat geen verdere beweging van de voet meer wordt verkregen. Tijdens het oplichten moeten de voeten vrij kunnen draaien; er mag geen voorwaartse of zijdelingse kracht worden uitgeoefend. Wanneer beide voeten weer zijn neergezet moeten de hielen in contact zijn met de daartoe bestemde constructie.

Controleer of het laterale waterpas horizontaal staat; indien nodig dient op de bovenkant van het rugdeel een zijwaartse kracht te worden uitgeoefend die voldoende is om het zitdeel van de 3DH-machine horizontaal op de stoel te plaatsen.

4.13.

Terwijl de T-staaf wordt vastgehouden om te voorkomen dat de 3DH-machine op het stoelkussen naar voren glijdt, wordt als volgt te werk gegaan:

a) het rugdeel wordt tegen de rugleuning geplaatst;

b)

op de rughoekstaaf wordt ongeveer ter hoogte van het middelpunt van de bovenlichaamsgewichten herhaaldelijk een horizontaal naar achteren gerichte kracht van niet meer dan 25 N uitgeoefend, totdat de gradenboog van het heupgewricht aangeeft dat het toestel na het wegvallen van de druk stabiel blijft. Er mogen geen externe neerwaartse of zijdelingse krachten op de 3DH-machine worden uitgeoefend. Indien een nieuwe niveau-aanpassing van de 3DH-machine noodzakelijk is, wordt het rugdeel naar voren gekanteld, wordt de machine opnieuw horizontaal geplaatst en wordt de procedure vanaf punt 4.12 overgedaan.

4.14.

Voer de noodzakelijke metingen uit.

4.14.1.

De cooerdinaten van punt H worden gemeten ten opzichte van het driedimensionale referentiestelsel.

4.14.2.

De werkelijke bovenlichaamshoek wordt afgelezen op de rughoekgradenboog van de 3DH-machine met de peilstift in de achterste stand.

4.15.

Indien de plaatsing van de 3DH-machine moet worden overgedaan, dient de gehele zitplaats vóór de nieuwe plaatsing gedurende ten minste 30 minuten onbelast te blijven. De 3DH-machine mag niet langer op de zitplaats blijven rusten dan nodig is om de proef uit te voeren.

4.16.

Indien de zitplaatsen van een zelfde rij als gelijksoortig kunnen worden beschouwd (bank, identieke stoelen, enz.), wordt er slechts één punt H en één werkelijke bovenlichaamshoek per rij zitplaatsen bepaald, door de in aanhangsel 1 van deze bijlage beschreven 3DH-machine op een plaats te zetten die representatief voor de rij zitplaatsen wordt geacht. Deze plaats is:

4.16.1.

in de voorste rij de plaats van de bestuurder;

4.16.2.

in de achterste rij of rijen, een plaats aan de buitenzijde.

Aanhangsel 1

BESCHRIJVING VAN DE DRIEDIMENSIONALE H-PUNT-MACHINE (3DH-MACHINE) (;)

1. Rug- en zitdeel

Het rug- en zitdeel zijn vervaardigd van gewapend plastic en metaal: zij simuleren het menselijke bovenlichaam en de dijen en zijn scharnierend verbonden in punt H. Op de in punt H scharnierende peilstift wordt een gradenboog bevestigd om de werkelijke bovenlichaamshoek te meten. Een aan het zitdeel bevestigde verstelbare dijstaaf vormt de middellijn van de dijen en de basislijn voor de gradenboog van het heupgewricht.

2. Lichaams- en beenelementen

De onderbeenelementen worden met de zitpan verbonden door middel van de T-staaf tussen de knieën, die een zijdelings uitsteeksel is van de verstelbare dijstaaf. Er worden gradenbogen in de onderbeenelementen verwerkt om de kniehoek te meten. De schoen/voet-combinaties worden voorzien van een schaalverdeling om de voethoek te meten. Met behulp van twee waterpassen wordt het toestel in de ruimte georiënteerd. Op de twee waterpassen wordt het toestel in de ruimte georiënteerd. Op de respectieve zwaartepunten van de elementen worden gewichten aangebracht ten einde een zetelindruk te verkrijgen die overeenstemt met die van een mannelijk persoon van 76 kg. Er moet worden nagegaan of alle gewrichten van de 3DH-machine vrij kunnen bewegen zonder merkbare wrijving.

(;) De machine komt overeen met de machine die wordt beschreven in ISO-norm 6549-1980. Voor nadere gegevens over de bouw van de 3DH-machine wordt verwezen naar Society of Automotive Engineers (SAE), 400 Commonwealth Drive, Warrendale, Pennsylvania 15096, Verenigde Staten van Amerika.

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

<?aa8K>Figuur 1

<?aa8N>ONDERDELEN VAN DE 3DH-MACHINE

Rugdeel

Steun voor de gewichten

van het bovenlichaam

Waterpas rughoek

Gradenboog heuphoek

Zitdeel

Zadel voor dijgewicht

T-staaf tussen de knieën

Peilstift

Gradenboog rughoek

Vizierknoppen van punt H

Scharnierpunt H

Lateraal waterpas

Dijstaaf

Gradenboog kniehoek

Gradenboog voethoek

> EIND VAN DE GRAFIEK>

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

<?aa8K>Figuur 2

<?aa8N>AFMETINGEN VAN DE ONDERDELEN VAN DE 3DH-MACHINE EN VERDELING

VAN DE BELASTING

Richting en aangrijpingspunt

van de belasting

Verstelbaar van

108 tot 424 mm

Gewichten bovenlichaam

Bilgewichten

432 mm

Dijgewichten

417 mm

Beengewichten

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Aanhangsel 2

DRIEDIMENSIONAAL REFERENTIESTELSEL

1. Het driedimensionale referentiesysteem (¹) bestaat uit drie loodrecht op elkaar staande vlakken die door de fabrikant van het voertuig worden vastgesteld (zie figuur).

2. Het voertuig wordt in de meetstand gebracht door het zo op het grondvlak te plaatsen dat de cooerdinaten van de vaste merktekens overeenstemmen met de door de fabrikant opgegeven waarden.

3. De cooerdinaten van punt R en punt H worden vastgesteld ten opzichte van de door de fabrikant van het voertuig gedefinieerde vaste merktekens.

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

+ Z

+ X

+ Y

Y = nulvlak

(verticaal middenlangsvlak)

X = nulvlak

(verticaal middenlangsvlak)

Z = nulvlak

(horizontaalvlak)

grondvlak

<?aa8K> Driedimensionaal referentiesysteem

<?aePD8>(¹) Het referentiesysteem stemt overeen met ISO-norm 4130-1978.

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Aanhangsel 3

REFERENTIEGEGEVENS BETREFFENDE DE ZITPLAATSEN

1.

Codering van de referentiegegevens

Referentiegegevens worden achtereenvolgens voor iedere zitplaats gegeven. Zitplaatsen worden geïdentificeerd met een code met twee posities. De eerste positie is een Arabisch cijfer, het nummer van de rij zitplaatsen, waarbij wordt geteld van de voorzijde naar de achterzijde van het voertuig. De tweede positie is een hoofdletter die de positie van de zitplaats in de rij aangeeft, gezien in de richting van de voorwaartse beweging van het voertuig; de volgende letters moeten worden gebruikt:

- L = links

- C

= centrum

- R

= rechts.

2.

Beschrijving van de meetstand van het voertuig

2.1.

Cooerdinaten van de vaste merktekens

X .

Y .

Z .

3.

Lijst van referentiegegevens

3.1.

Zitplaats: .

3.1.1.

Cooerdinaten van het punt R

X .

Y .

Z .

3.1.2.

Ontwerp-bovenlichaamshoek: .

3.1.3.

Specificaties voor het instellen van de stoel (¹)

horizontaal: .

verticaal: .

inclinatie: .

bovenlichaamshoek: .

NB: Vermeld de referentiegegevens voor de andere zitplaatsen onder de punten 3.2, 3.3, enz.

(¹) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is.''

(1) Voor iedere zitplaats waarvoor het punt H niet kan worden bepaald met behulp van de ~driedimensionale H-punt-machine'' of procedures, maar met uitzondering van de zitplaatsen voorin, kan de bevoegde instantie bepalen dat het door de fabrikant opgegeven punt R als referentiepunt mag worden genomen.

(1) Kantelhoek, hoogteverschil met de stoelverankering, oppervlaktestructuur, enz.

Top