EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31988R1272

Verordening (EEG) nr. 1272/88 van de Commissie van 29 april 1988 tot vaststelling van de bepalingen voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland

OJ L 121, 11.5.1988, p. 36–40 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1994

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1988/1272/oj

31988R1272

Verordening (EEG) nr. 1272/88 van de Commissie van 29 april 1988 tot vaststelling van de bepalingen voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland

Publicatieblad Nr. L 121 van 11/05/1988 blz. 0036 - 0040


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1272/88 VAN DE COMMISSIE

van 29 april 1988

tot vaststelling van de bepalingen voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1137/88 (2), en met name op artikel 1 bis, lid 7,

Overwegende dat om duidelijk te bepalen welke grond in aanmerking kan komen voor steun in het kader van de regeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland, moet worden uitgegaan van de definities die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad van 29 februari 1988 houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in het tijdvak van 1988 tot en met 1997 (3) alsmede van Beschikking 83/461/EEG van de Commissie van 4 juli 1983 houdende vaststelling van de bij de lijst van kenmerken behorende definities en van de lijst van landbouwprodukten voor de structuurenquête 1983 in het kader van een enquêteprogramma inzake de structuur van de landbouwbedrijven (4);

Overwegende dat voor combinaties van akkerbouw in blijvende teelten moet worden voorgeschreven dat de betrokken grond in aanmerking kan komen voor steun in het kader van vorengenoemde regeling indien de als bouwland gebruikte oppervlakte overeenkomt met ten minste 50 % van de oppervlakte cultuurgrond; dat evenwel niet mag worden toegestaan dat de produktie van de blijvende teelten op die grond toeneemt;

Overwegende dat de Lid-Staten bij de vaststelling van de referentieperiode gedurende welke het bouwland effectief is bebouwd, rekening zouden moeten houden met de specifieke produktieomstandigheden op hun grondgebied; dat met het oog op de uniforme toepassing van de steunregeling moet worden voorgeschreven dat de bedoelde periode ten minste één verkoopseizoen moet bestrijken in de periode van 1 juli 1985 tot en met 30 juni 1988; dat bovendien om speculatie te voorkomen, grond die recentelijk in bouwland is omgezet van de steunregeling moet worden uitgesloten;

Overwegende dat het noodzakelijk is de nodige maatregelen vast te stellen om de uit produktie genomen grond geschikt te houden voor de landbouw;

Overwegende dat dient te worden bepaald welke verplichtingen de begunstigde moet nakomen bij gebruik van uit produktie genomen grond voor beweiding in het kader van extensieve veehouderij; dat ervoor moet worden gezorgd dat daarbij uit minder produktieve gewassen bestaand blijvend grasland wordt aangelegd dat, behalve in de periode waarin het grasland wordt aangelegd, uitsluitend via natuurlijke weg van bemesting en water wordt voorzien en waarop de veedichtheid laag wordt gehouden; dat, gelet op het feit dat extensieve veehouderij meestal niet met andere teelten wordt gecombineerd en met het oog op de nodige controles in dit verband, de maximale veedichtheid voor het gehele bedrijf moet worden bepaald, of dat moet worden voorgeschreven dat het bestaande aantal grootvee-eenheden niet mag worden vergroot;

Overwegende dat moet worden bepaald welke informatie de steunaanvraag minimaal moet bevatten; dat, ter vergemakkelijking van de noodzakelijke controles, de steunaanvrager zich er met name toe moet verbinden de bevoegde instanties toegang te verlenen tot zijn bedrijf en deze controles in generlei opzicht te belemmeren;

Overwegende dat om rekening te houden met de mogelijkheid dat een landbouwer niet de eigenaar is van het bedrijf en met name met de gevallen waarin voor het bedrijf een pachtcontract geldt, zodanige minimumvoorwaarden moeten worden vastgesteld dat speculatie in verband met de inwerkingtreding van de steunregeling die tot gevolg zou hebben dat de bedoelde contracten worden onderbroken of niet worden vernieuwd, wordt voorkomen;

Overwegende dat om het inkomensverlies als gevolg van het uit produktie nemen van grond goed te kunnen evalueren, de Lid-Staten bij de vaststelling van de steun met name rekening moeten houden met de produktie-omstandigheden in de verschillende regio's of streken, de verplichting van de begunstigde om de betrokken grond geschikt te houden voor de landbouw en om het milieu en het landschap te beschermen, en, met de inkomsten die voortvloeien uit het gebruik van de betrokken grond voor andere doeleinden dan landbouw; dat het, bij gebruik van de uit produktie genomen grond voor beweiding of voor de teelt van linzen, kekers en wikke, dienstig lijkt de steun met 40 tot 60 % te verlagen, in verband met het geringere inkomensverlies;

Overwegende dat moet worden bepaald hoe de regeling moet worden toegepast ingeval de oppervlakte van het bedrijf toeneemt of het bedrijf van eigenaar verandert tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis; dat het voorts, met het oog op de nodige flexibiliteit van de steunregeling, dienstig lijkt de begunstigde de mogelijkheid te bieden te verzoeken om bepaalde wijzigingen in zijn verbintenis;

Overwegende dat moet worden bepaald hoe de door de Lid-Staten te verrichten controles moeten worden uitgevoerd; dat het bovendien absoluut noodzakelijk lijkt dat de Lid-Staten doeltreffende maatregelen nemen om de begunstigde bij niet-nakoming van de verbintenis sancties op te leggen;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor de landbouwstructuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden de bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland.

Artikel 2

1. Onder bouwland in de zin van onderhavige verordening wordt verstaan bouwland als gespecificeerd in punt D in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 571/88 en als gedefinieerd in de bijlage bij Beschikking 83/461/EEG, met uitzondering van de onder D.21 bedoelde grond en van grond waarop gewassen worden verbouwd waarvoor er geen gemeenschappelijke marktordening is.

2. Bij combinatie van akkerbouw en blijvende teelten wordt de oppervlakte cultuurgrond onderverdeeld naar gelang van de gewassen die erop worden verbouwd naar rata van de respectieve arealen, en kan de als bouwland gebruikte grond in aanmerking komen voor de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland, op voorwaarde dat de bedoelde grond ten minste 50 % van de oppervlakte cultuurgrond beslaat en de produktiecapaciteit voor blijvende teelten niet groter wordt.

Artikel 3

1. De in artikel 1 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 797/85 bedoelde referentieperiode gedurende welke het bouwland effectief moet zijn bebouwd, moet minimaal overeenkomen met één verkoopseizoen in de periode van 1 juli 1985 tot en met 30 juni 1988. Landbouwgrond die in de loop van het eerste halfjaar van 1988 in bouwland is omgezet, valt evenwel buiten de in artikel 1 bedoelde steunregeling.

2. De uit produktie te nemen minimumoppervlakte bedraagt 1 ha per landbouwbedrijf. In Griekenland is de bedoelde oppervlakte evenwel 0,5 ha per bedrijf. Met het oog op een efficiënte toepassing van de regeling kunnen de Lid-Staten voorschrijven dat de bedoelde oppervlakte uit aan elkaar grenzende stukken grond met een adequate kavelstructuur moet bestaan.

3. De uit produktie te nemen oppervlakte moet overeenkomen met ten minste 20 % van het bouwland van het landbouwbedrijf op het tijdstip van de indiening van de steunaanvraag.

Artikel 4

1. Ingeval de uit produktie genomen grond braak wordt gelegd met mogelijkheid van inschakeling in een vruchtwisselingssysteem, omvatten de maatregelen om de betrokken grond geschikt te houden voor de landbouw met name:

a) het verbod om

- organische afvalstoffen toe te passen, tenzij in gevallen waarin dit nodig is met het oog op verbetering van de bodem om erosie tegen te gaan of de vruchtbaarheid in stand te houden,

- fytofarmaceutische produkten, inclusief herbiciden, toe te passen, behalve weinig persistente middelen waarvan de toepassing uitdrukkelijk is toegestaan door de bevoegde instantie;

b) de verplichting om

- te voorzien in adequate bodembedekking, met name om erosie en uitspoeling van nitraten te voorkomen; al naar gelang van de bodemgesteldheid en het klimaat mag de bedoelde bodembedekking het gehele jaar door behouden blijven of worden ondergewerkt,

- te voorzien in het minimaal vereiste onderhoud van met name de reeds bestaande bomenrijen en heggen langs de percelen, en van de bestaande waterlopen en plassen,

- op de grond de nodige bewerkingen toe te passen met name met het oog op de instandhouding van de waterreserve en de onkruidbestrijding.

2. Bij gebruik van de uit produktie genomen grond voor andere doeleinden dan landbouw mag de betrokken grond niet worden gebruikt voor de produktie van plantaardige of dierlijke produkten. De in lid 1 bedoelde maatregelen mogen aan de specifieke bestemming van de grond worden aangepast.

3. De Lid-Staten kunnen de begunstigde bovendien de verplichting opleggen om de uit produktie genomen landbouwgrond te onderhouden met het oog op de bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen.

Artikel 5

Ingeval de uit produktie genomen landbouwgrond voor beweiding in het kader van extensieve veehouderij wordt gebruikt, geldt voor de steunaanvrager de verplichting om:

a) op de uit produktie genomen grond

- blijvend grasland aan te leggen, uitsluitend bestaand uit een combinatie van minder produktieve soorten en variëteiten van voedergewassen,

- geen irrigatie toe te passen,

- naast de directe bemesting door het grazende vee, geen extra minerale of organische mest op te brengen, behalve in de periode waarin het blijvend grasland wordt aangelegd,

- geen fytofarmaceutische produkten, inclusief herbiciden, toe te passen, behalve in de periode waarin het blijvend grasland wordt aangelegd,

- het gras slechts éénmaal per jaar te maaien, namelijk voor de produktie van hooi voor de dieren op het bedrijf; b) op zijn landbouwbedrijf

- hetzij de graasveedichtheid van 1 grootvee-eenheid (GVE) per ha totaal voederareaal niet te overschrijden,

- hetzij het bestaande aantal grootvee-eenheden (GVE) niet te vergroten.

Artikel 6

1. Bij gebruik van uit produktie genomen grond voor de teelt van linzen, kekers en wikke komt de grond die gedurende de referentieperiode voor de teelt van die gewassen is gebruikt, niet in aanmerking voor steun.

2. De steunaanvrager verbindt zich ertoe op zijn landbouwbedrijf de graasveedichtheid, uitgedrukt in GVE per hectare totaal voederareaal niet te vergroten.

Artikel 7

1. Bij de indiening van een steunaanvraag verstrekt de aanvrager met name de volgende informatie:

a) de totale oppervlakte van het bedrijf en de ligging van de percelen landbouwgrond;

b) de indeling van de grond van het bedrijf in bouwland, blijvend grasland en percelen landbouwgrond die voor andere doeleinden worden gebruikt;

c) de oppervlakte bouwland die effectief is bebouwd tijdens de referentieperiode;

d) de oppervlakte grond die verder als bouwland zal worden gebruikt en de ligging van de betrokken grond;

e) de oppervlakte grond die uit produktie zal worden genomen en de ligging van die grond;

f) de voorgenomen bestemming van de onder e) bedoelde oppervlakte.

2. Bij gebruik van de uit produktie genomen grond voor beweiding in het kader van extensieve veehouderij verstrekt de steunaanvrager bovendien de volgende informatie:

- de samenstelling van zijn graasveebestand en het jaarlijkse voederrantsoen in de referentieperiode;

- de beschikbare hoeveelheden voedermiddelen op jaarbasis voor het graasveebestand in de referentieperiode, omvattende de totale hoeveelheden op het bedrijf geproduceerd voeder en de totale hoeveelheden door het bedrijf aangekocht voeder;

- de in het kader van de in artikel 5 bedoelde verplichting overwogen veranderingen.

3. Bij gebruik van de uit produktie genomen grond voor de teelt van linzen, kekers en wikke verstrekt de steunaanvrager een overzicht van de oppervlakten die in de referentieperiode voor de teelt van deze gewassen zijn gebruikt.

4. Bij de steunaanvraag worden bewijsstukken gevoegd waaruit moeten blijken:

- de exploitatievorm voor de diverse percelen (eigendomsexploitatie, pacht, deelpacht en andere);

- de oppervlakte en gegevens ter identificatie van de diverse in lid 1, onder a), bedoelde percelen.

Artikel 8

De door de aanvrager aan te gane verbintenis moet met name bevatten:

a) de in artikel 7 bedoelde gegevens;

b) de in artikel 4 bedoelde maatregelen om de grond geschikt te houden voor de landbouw en, in voorkomend geval de eveneens in genoemd artikel bedoelde maatregelen om het milieu en de natuurlijke hulpbronnen te beschermen;

c) in voorkomend geval, een verbintenis als bedoeld in artikel 5 respectievelijk artikel 6;

d) de geldigheidsduur van de verbintenis;

e) de verplichting voor de begunstigde om de bevoegde instanties toe te staan de nakoming van zijn verbintenissen te controleren en hun daartoe met name toegang tot zijn bedrijf te verlenen;

f) de verplichting voor de begunstigde om de met de controle belaste beambten te vergezellen of te laten vergezellen door zijn vertegenwoordiger, en om op eigen verantwoordelijkheid de percelen aan te wijzen die in zijn steunaanvraag zijn aangegeven.

Artikel 9

1. Grond komt alleen voor steun in het kader van de regeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland in aanmerking indien de aanvrager:

- de betrokken grond exploiteert op het tijdstip van indiening van de steunaanvraag en tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis;

- de betrokken grond heeft geëxploiteerd tijdens een nader door de Lid-Staten vast te stellen periode, die niet langer mag zijn dan vijf jaar en mag worden gedifferentieerd naar exploitatievorm;

- overeenkomstig de nationale wetgeving op het tijdstip van indiening van de steunaanvraag het recht heeft de betrokken grond tijdens de geldigheidsduur van zijn verbintenis te exploiteren.

2. Ingeval de steunaanvrager niet aan de in lid 1, derde streepje, bedoelde voorwaarde voldoet, worden de voorwaarden waaronder de betrokkene de steunaanvraag mag indienen vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 10

1. De Lid-Staten differentiëren het toe te kennen steunbedrag indien zulks nodig is, gelet op de agronomische en economische produktieomstandigheden ter plaatse of in het betrokken gebied.

2. Bij de vaststelling van de steun wordt rekening gehouden met de in artikel 4 bedoelde verplichtingen en, in voorkomend geval, met de consequenties die zijn verbonden aan de inschakeling van de braak gelegde grond in een systeem van vruchtwisseling.

3. Indien de uit produktie genomen grond voor andere doeleinden dan de landbouw wordt gebruikt, wordt, behalve in geval van bebossing, bij de vaststelling van de steun rekening gehouden met de uit de nieuwe bestemming voortvloeiende inkomsten. 4. De Lid-Staten kunnen een forfaitair steunbedrag vaststellen, mits zij daarbij rekening houden met de in de leden 1 tot en met 3 genoemde elementen.

Artikel 11

Bij gebruik van de uit produktie genomen grond voor beweiding in het kader van extensieve veehouderij of voor de teelt van linzen, kekers en wikke, wordt de steun met 40 tot 60 % verlaagd om rekening te houden met de uit deze nieuwe bestemming voortvloeiende inkomsten.

Artikel 12

1. Indien de oppervlakte landbouwgrond van het bedrijf tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis toeneemt, kan de landbouwer voor de nog resterende looptijd van zijn verbintenis voor de bijkomende oppervlakten aanspraak maken op steun in het kader van de regeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland, op voorwaarde dat hij het bebouwde gedeelte van de bedoelde bijkomende oppervlakten overeenkomstig het bepaalde in deze verordening vermindert.

2. In de eerste drie jaar van de geldigheidsduur van zijn verbintenis mag de begunstigde een verzoek indienen om de oppervlakte uit produktie genomen grond te vergroten of om de bestemming ervan te veranderen.

3. De begunstigde mag om opzegging van zijn verbintenis verzoeken; die opzegging gaat evenwel pas in aan het einde van het derde jaar.

4. Indien het landbouwbedrijf na de toekenning van de steun, en tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis geheel of gedeeltelijk van eigenaar verandert, blijven de begunstigde of zijn rechtverkrijgenden aansprakelijk voor de nakoming van de door de begunstigde aangegane verbintenis tenzij de opvolger zelf een dergelijke verbintenis aangaat voor de nog resterende looptijd van de verbintenis.

5. Lid 4 is niet van toepassing in geval van onteigening of gedwongen verkoop van de uit produktie genomen grond. De Lid-Staten bepalen hoe de regeling moet worden toegepast bij overlijden van een begunstigde die niet aan de in artikel 9, lid 1, derde streepje, bedoelde voorwaarde voldoet.

Artikel 13

Indien de uit produktie genomen grond behoort tot een areaal waarvoor een vruchtwisseling wordt toegepast, deelt de begunstigde de bevoegde instantie mede welke percelen worden braak gelegd of braak blijven liggen en welke percelen opnieuw in cultuur worden gebracht. De Lid-Staten stellen de voorwaarden waaronder en de termijnen waarbinnen deze mededeling moet plaatsvinden vast.

Artikel 14

1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de verbintenissen door de begunstigden worden nagekomen.

2. De Lid-Staten controleren ieder jaar een representatieve steekproef van begunstigde landbouwbedrijven en houden daarbij vooral rekening met de geografische spreiding van de betrokken oppervlakten; de steekproef moet ten minste overeenkomen met 5 %.

Ingeval significante onregelmatigheden worden geconstateerd met betrekking tot 5 % of meer van de gecontroleerde steunaanvragen, stellen de Lid-Staten de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

3. De in lid 2 bedoelde controles omvatten ten minste:

- de verificatie van alle onderdelen van de door de begunstigde aangegane verbintenis en van de bewijsstukken;

- een controle ter plaatse om de uit produktie genomen oppervlakten te inspecteren en na te gaan of de in de steunaanvraag vermelde gegevens met de werkelijkheid overeenstemmen;

- ingeval de uit produktie genomen grond wordt gebruikt voor beweiding in het kader van extensieve veehouderij, of voor de teelt van linzen, kekers en wikke, een verificatie aan de hand van documenten en via controles ter plaatse betreffende de in de artikelen 5 en 6 bedoelde voorwaarden.

Uitgaande van de resultaten van deze controles wordt uitvoerig gerapporteerd over de nakoming van de verbintenissen.

Artikel 15

1. De Lid-Staten passen op zijn minst financiële sancties toe bij niet-nakoming van de aangegane verbintenissen, behalve in geval van overmacht. In geval van ernstige onregelmatigheden stellen de Lid-Staten de toe te passen financiële sancties vast, die ten minste even hoog moeten zijn als de ten onrechte uitgekeerde steun, vermeerderd met een rente die wordt berekend op basis van de periode tussen de uitkering van de steun en de terugbetaling daarvan door de begunstigde.

In voorkomend geval stellen de Lid-Staten ieder jaar de voor deze berekening toe te passen rentevoet vast.

2. De teruggevorderde steun wordt overgemaakt aan de betaalorganen, die deze in mindering brengen op de uitgaven die door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw worden gefinancierd, naar rata van de communautaire bijdrage.

3. Ingeval de uitgekeerde steunbedragen onmogelijk kunnen worden teruggevorderd, worden de financiële consequenties daarvan door de Gemeenschap gedragen, naar rata van de communautaire bijdrage.

Artikel 16

1. Voor zij van de mogelijkheid tot machtiging als bedoeld in artikel 1 bis, lid 3, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 797/85 gebruik maken, delen de Lid-Staten de Commissie de relevante economische gegevens mede waarop zij zich baseren om de betrokken verlaging van de steun toe te passen.

2. Ieder jaar doen de Lid-Staten de Commissie voor 1 juli over de toepassing van de regeling een verslag toekomen waarin met name moeten zijn opgenomen: a) een synthese van de controleverslagen;

b) de sancties die zijn toegepast bij niet-nakoming van de verbintenissen;

c) de indeling van het aantal begunstigden en de totale uit produktie genomen oppervlakten op basis van:

- de bestemming van die oppervlakte,

- de technisch-economische gerichtheid van de landbouwbedrijven,

- de grootte van de bedrijven,

- het door het bedrijf uit produktie genomen percentage grond,

- de exploitatievorm voor de diverse percelen;

d) een raming van het aandeel van de steunregeling in de aanpassing van de produktie aan de vraag.

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 29 april 1988.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. L 93 van 30. 3. 1985, blz. 1.

(2) PB nr. L 108 van 29. 4. 1988, blz. 1.

(3) PB nr. L 56 van 2. 3. 1988, blz. 1.

(4) PB nr. L 251 van 12. 9. 1983, blz. 100.

Top