EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31972A0471

72/471/EEG: Advies van de Commissie van 18 december 1972 aan de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden over een ontwerp van wet tot goedkeuring en uitvoering van de op 29 mei 1972 te Luxemburg tussen Nederland, België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot unificatie van accijnzen

OJ L 303, 31.12.1972, p. 20–21 (DE, FR, IT, NL)

ELI: http://data.europa.eu/eli/opin/1972/471/oj

31972A0471

72/471/EEG: Advies van de Commissie van 18 december 1972 aan de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden over een ontwerp van wet tot goedkeuring en uitvoering van de op 29 mei 1972 te Luxemburg tussen Nederland, België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot unificatie van accijnzen

Publicatieblad Nr. L 303 van 31/12/1972 blz. 0020 - 0021


++++

ADVIES VAN DE COMMISSIE

van 18 december 1972

aan de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden over een ontwerp van wet tot goedkeuring en uitvoering van de op 29 mei 1972 te Luxemburg tussen Nederland , België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot unificatie van accijnzen

( 72/471/EEG )

Overeenkomstig artikel 1 van de beschikking van de Raad van 21 maart 1962 houdende vaststelling van een procedure voor het voorafgaande onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de Lid-Staten op het gebied van het vervoer worden overwogen ( 1 ) , heeft de Nederland Regering per brief van 24 oktober 1972 van haar Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Gemeenschappen de Commissie een ontwerp van wet tot goedkeuring en uitvoering van de op 29 mei 1972 te Luxemburg tussen Nederland , België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot unificatie van accijnzen doen toekomen .

De Commissie heeft de brief van de Permanente Vertegenwoordiging op 26 oktober 1972 ontvangen . De Nederland Regering heeft het wetsontwerp eveneens aan de overige Lid-Staten doen toekomen . Over de onderhavige bepalingen heeft overleg met de Lid-Staten plaats gevonden in de zin van artikel 2 , lid 3 , van de beschikking van de Raad van 21 maart 1962 , zulks op verzoek in de Duitse Regering , en wel tijdens aan bijeenkomst te Brussel op 4 december 1972 .

In overeenstemming met de Nederlandse Regering is de termijn van een maand binnen welke de Commissie zich volgens de beschikking van 21 maart 1962 van de Raad moet uitspreken , 20 december 1972 verlengd overeenkomstig artikel 2 , lid 4 , van deze beschikking .

I

1 . Uit het wetsontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting blijkt , dat de door de Nederlandse Regering overwogen bepalingen strekken tot goedkeuring van de op 29 mei 1972 te Luxemburg tussen Nederland , België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot unificatie van accijnzen en van de wettelijke maatregelen ter uitvoering van deze Overeenkomst . In het gedeelte van het wetsontwerp dat betrekking heeft op het vervoer ( artikel 7 en 9 ) wijzigen de overwogen maatregelen , met ingang van 1 januari 1973 , sommige bepalingen van de wet op de accijns van minerale oliën en de wet op de motorrijtuigenbelasting .

II

2 . Op grond van artikel 2 van de beschikking van de Raad van 21 maart 1962 brengt de Commissie over de artikelen 7 en 9 van het wetsontwerp het volgende advies uit :

3 . De Commissie constateert dat de bepalingen betreffende de accijnsheffing van minerale oliën in hoofdzaak gericht zijn op aanpassing van de huidige accijnstarieven aan de in de Overeenkomst neergelegde geuenificeerde tarieven . Ten aanzien van als motorbrandstof gebruikte minerale oliën betekenen de nieuwe tarieven :

- voor benzine , een accijnsverlaging van Fl . 1,02 per hl ;

- voor gasolie welke wordt gebruikt als brandstof voor motorrijtuigen op de openbare weg , een accijnsverhoging van Fl . 12,47 per hl ;

- voor gasolie bestemd om te worden gebruikt als brandstof voor railvoertuigen en binnenschepen , een accijnsverlaging van Fl . 1,14 per hl .

Gezien het memorandum over de vaststelling van heffingen op het gebruik van verkeerswegen in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en het voorstel voor een beschikking van de Raad tot invoering van een gemeenschappelijk stelsel van heffingen op het gebruik van de verkeerswegen ( 2 ) , die op 29 maart 1971 aan de Raad zijn voorgelegd , maakt de Commissie de volgende opmerkingen :

a ) De verlaging van de accijns op benzine en de gelijktijdige verhoging van de accijns op gasolie , gebruikt voor het wegvervoer , heeft tot gevolg dat het verschil dat op het ogenblik tussen beide accijnzen bestaat zowel absoluut als relatief kleiner wordt . Deze maatregel gaat in de richting van een neutrale motorbrandstofbelasting , die in bovengenoemd memorandum wordt aanbevolen .

b ) De Commissie constateert dat de accijns op gasolie welke voor andere doeleinden dan voor het wegvervoer wordt gebruikt , dus ook op gasolie welke als motorbrandstof door de spoorwegen en de binnenscheepvaart wordt gebruikt , met ongeveer 26 % wordt verlaagd . Deze maatregel kan feitelijk worden beschouwd als een stap op de weg naar de door de Commissie voorgestelde afschaffing van de belastingen op de in deze beide vervoertakken gebruikte motorbrandstof .

Wat de spoorwegen betreft , welker geïntegreerd beheer het mogelijk maakt de infrastructuurkosten rechtstreeks in de tarieven op te nemen , wordt de heffing van accijns op de motorbrandstof niet gerechtvaardigd door de eisen van het stelsel van heffingen op het gebruik van verkeerswegen . De afschaffing ervan vormt bijgevolg een maatregel tot harmonisatie van de concurrentievoorwaarden die uit een vervoerpolitiek oogpunt en gezien de moeilijke situatie van de spoorwegen zo spoedig mogelijk zou moeten worden verwezenlijkt .

Wat de binnenscheepvaart betreft , wenst de Commissie de aandacht te vestigen op het feit dat door de verlaging van de accijns op gasolie de bijdrage van de binnenscheepvaart in de infrastructuurkosten van deze vervoertak , die in vergelijking met de overeenkomstige bijdrage van de concurrerende vervoertakken reeds zeer gering is , nog kleiner zal worden . Zij memoreert dat zij in haar memorandum in overweging heeft gegeven de voor de binnenscheepvaart uit de afschaffing van de motorbrandstofaccijns voortvloeiende lastenvermindering te compenseren door gelijktijdig heffingen in te stellen of bestaande heffingen te verhogen .

c ) De Commissie constateert dat door de aanpassing van het tarief van de gasolieaccijns het verschil tussen het accijnstarief voor dit produkt in Nederland en het accijnstarief in andere Lid-Staten kleiner wordt . Dit kan de fiscale harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap alleen maar ten goede komen , zowel ten aanzien van de accijns op de motorbrandstoffen als inzake de aanpassing van de structuur van de motorrijtuigenbelasting .

4 . Wat de bepalingen met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting betreft , voorziet het wetsontwerp in de afschaffing van de toeslag op de motorrijtuigenbelasting voor het vrachtwagen - en autobusvervoer , die thans geheven wordt van motorrijtuigen die worden voortbewogen of zijn ingericht om te worden voortbewogen door een kracht welke niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine . Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsontwerp is deze maatregel bedoeld als tegenprestatie voor de verhoging van de accijns op de gasolie die gebruikt wordt voor het wegvervoer .

De Commissie constateert dat de afschaffing van de toeslag op de motorrijtuigenbelasting uitsluitend bestemd is om de gevolgen van de verhoging van de gasolieaccijns te compenseren en niet berust op overwegingen met betrekking tot het stelsel van heffingen op het gebruik van verkeerswegen . In deze omstandigheden wenst zij op te merken dat de aldus onafhankelijk van de gebruikte soort brandstof tot stand gebrachte egalisatie van de motorrijtuigenbelastingen niet vooruit kan lopen op de harmonisatie van de belastingstructuur voor de bedrijfsvoertuigen , bedoeld in het voorstel voor een eerste richtlijn van de Raad betreffende de aanpassing van de nationale belastingstelsels voor bedrijfsautomobielen ( 3 ) .

III

5 . Onder voorbehoud van bovenstaande opmerkingen brengt de Commissie tot besluit een gunstig advies uit over het wetsontwerp .

6 . De Commissie stelt de andere Lid-Staten in kennis van dit advies .

Gedaan te Brussel , 18 december 1972 .

Voor de Commissie

De Voorzitter

S . L . MANSHOLT

( 1 ) PB nr . 23 van 3 . 4 . 1962 , blz . 720/62 .

( 2 ) Doc . COM ( 71 ) 268 def . van 24 . 3 . 1971 .

( 3 ) PB nr . C 95 van 21 . 9 . 1968 , blz . 41 .

Top