EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31968R0260

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen

OJ L 56, 4.3.1968, p. 8–10 (DE, FR, IT, NL)
Danish special edition: Series I Volume 1968(I) P. 37 - 39
English special edition: Series I Volume 1968(I) P. 37 - 39
Greek special edition: Chapter 01 Volume 001 P. 115 - 117
Spanish special edition: Chapter 01 Volume 001 P. 136 - 138
Portuguese special edition: Chapter 01 Volume 001 P. 136 - 138
Special edition in Finnish: Chapter 01 Volume 001 P. 45 - 47
Special edition in Swedish: Chapter 01 Volume 001 P. 45 - 47
Special edition in Czech: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Estonian: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Latvian: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Lithuanian: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Hungarian Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Maltese: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Polish: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Slovak: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Slovene: Chapter 01 Volume 001 P. 33 - 35
Special edition in Bulgarian: Chapter 01 Volume 008 P. 165 - 167
Special edition in Romanian: Chapter 01 Volume 008 P. 165 - 167
Special edition in Croatian: Chapter 01 Volume 015 P. 12 - 14

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 03/10/2002

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1968/260/oj

31968R0260

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 056 van 04/03/1968 blz. 0008 - 0010
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 1 Deel 1 blz. 0045
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1968(I) blz. 0037
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 1 Deel 1 blz. 0045
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1968(I) blz. 0037
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 01 Deel 1 blz. 0115
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 01 Deel 1 blz. 0136
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 01 Deel 1 blz. 0136


++++

( 1 ) PB nr . 45 van 14 . 6 . 1962 , blz . 1461/62 .

VERORDENING ( EEG , EURATOM , EGKS ) Nr . 260/68 VAN DE RAAD

van 29 februari 1968

tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben ,

Gelet op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen , inzonderheid op artikel 13 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Overwegende dat de voorwaarden en de procedure moeten worden vastgesteld volgens welke de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen , alsmede de personen op welke artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten eveneens van toepassing is , zullen worden onderworpen aan de bij voornoemd artikel 13 ingestelde belasting op de salarissen , lonen en emolumenten ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

De belasting op de door de Gemeenschappen aan hun ambtenaren en andere personeelsleden betaalde salarissen , lonen en emolumenten , welke is ingesteld bij artikel 13 , eerste alinea , van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen , wordt vastgesteld volgens de bepalingen van deze verordening en geind op de daarin omschreven wijze .

Artikel 2

Aan de belasting zijn onderworpen :

_ personen die vallen onder het Statuut van de ambtenaren of onder de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen , met inbegrip van hen die de vergoeding ter zake van ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang genieten , uitgezonderd de plaatselijke functionarissen ;

_ personen die door de Gemeenschappen uitgekeerde invaliditeits - , ouderdoms - of overlevingspensioenen genieten ;

_ personen die de vergoeding genieten welke in artikel 5 van Verordening ( EEG , Euratom , EGKS ) nr . 259/68 ( 1 ) van de Raad is bedoeld voor het geval van beëindiging van de dienst .

Artikel 3

1 . De belasting is maandelijks verschuldigd over de salarissen , lonen en emolumenten van welke aard ook , die door de Gemeenschappen aan de belastingplichtige worden betaald .

2 . Van de belastbare grondslag zijn echter uitgesloten uitkeringen en vergoedingen , al dan niet in de vorm van forfaitaire bedragen , toegekend als vergoeding voor uit hoofde van de uitoefening van de functie gemaakte kosten .

3 . De hierna genoemde gezinsuitkeringen en -toelagen en uitkeringen en toelagen van sociale aard worden van de belastbare grondslag afgetrokken :

a ) gezinstoelage :

_ de gezinshoofdtoelage ,

_ de toelage voor ten laste komende kinderen ,

_ de schooltoelage ,

_ de geboortetoelage ;

b ) bijstand van sociale aard ;

c ) vergoedingen in geval van beroepsziekte of ongeval ;

d ) het als gezinstoelage aan te merken gedeelte van uitkeringen van welke aard ook .

Bij de berekening van het aftrekbare bedrag wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met het bepaalde in artikel 5 .

4 . Met inachtneming van het in artikel 5 bepaalde wordt van het volgens vorenstaande bepalingen berekende bedrag 10 % afgetrokken voor kosten van verwerving en persoonlijke verplichtingen .

Bovendien wordt voor elk ten laste van de belastingplichtige komend kind , alsmede voor elke met een ten laste komend kind gelijkgestelde persoon in de zin van artikel 2 , lid 4 , van bijlage VII van het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen , een bedrag afgetrokken , gelijk aan tweemaal de kindertoelage .

( 1 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .

5 . De op de bezoldiging van de belastingplichtige ingehouden bijdragen voor pensioenen en sociale voorzieningen worden van de belastbare grondslag afgetrokken .

Artikel 4

De belasting wordt over het door toepassing van artikel 3 verkregen belastbare bedrag , waarvan de eerste Bfr . 803 buiten beschouwing blijven , naar het volgende tarief berekend , met inachtneming van het in artikel 5 bepaalde :

8 % over het gedeelte tussen Bfr . 803 en 14.178 ,

10 % over het gedeelte tussen Bfr . 14.179 en 19.528 ,

12,50 % over het gedeelte tussen Bfr . 19.529 en 22.380 ,

15 % over het gedeelte tussen Bfr . 22.381 en 25.413 ,

17,50 % over het gedeelte tussen Bfr . 25.414 en 28.265 ,

20 % over het gedeelte tussen Bfr . 28.266 en 31.030 ,

22,50 % over het gedeelte tussen Bfr . 31.031 en 33.883 ,

25 % over het gedeelte tussen Bfr . 33.884 en 36.648 ,

27,50 % over het gedeelte tussen Bfr . 36.649 en 39.500 ,

30 % over het gedeelte tussen Bfr . 39.501 en 42.265 ,

32,50 % over het gedeelte tussen Bfr . 42.266 en 45.118 ,

35 % over het gedeelte tussen Bfr . 45.119 en 47.883 ,

40 % over het gedeelte tussen Bfr . 47.884 en 50.735 ,

45 % over het gedeelte boven de Bfr . 50.735 .

Artikel 5

Wordt op de salarissen , lonen en emolumenten een aanpassingscoëfficiënt toegepast , dan :

_ wordt het bedrag van elk der voor de berekening van de belasting in aanmerking genomen bestandelen , met uitzondering van de op de bezoldiging van de belastingplichtige ingehouden bijdragen voor pensioenen en sociale voorzieningen , voor de toepassing van deze verordening berekend door deze aanpassingscoëfficiënt toe te passen op het bedrag van het betrokken bestanddeel , zoals dat is berekend voordat enige aanpassingscoëfficiënt op de bezoldiging werd toegepast ;

_ worden de in artikel 3 , lid 4 , bedoelde aftrekbare bedragen berekend door deze aanpassingscoëfficiënt toe te passen op de aftrekbare bedragen zoals deze zijn berekend voordat enige aanpassingscoëfficiënt op de bezoldiging werd toegepast ;

_ wordt deze aanpassingscoëfficiënt op de in artikel 4 genoemde gedeelten van het inkomen toegepast .

Artikel 6

1 . In afwijking van de artikelen 3 en 4 wordt :

a ) de beloning van

_ overwerk ,

_ werkzaamheden met een bezwaarlijk karakter ,

_ buitengewone diensten ,

_ geoctrooieerde uitvindingen ,

belast naar het tarief dat in de maand , voorafgaande aan die van de betaling , van toepassing was op het hoogste gedeelte van het belastbare bedrag van de bezoldiging van de ambtenaren ;

en worden :

b ) uitkeringen wegens beëindiging van de dienst , na aftrek van de in artikel 3 , lid 4 , genoemde bedragen , belast naar een tarief , gelijk aan 2/3 van de bij uitbetaling van het laatste salaris bestaande verhouding tussen

_ het bedrag der verschuldigde belasting en

_ de belastbare grondslag als omschreven in artikel 3 .

2 . Toepassing van deze verordening kan er niet toe leiden dat de door de Gemeenschappen uitbetaalde salarissen , lonen en emolumenten van welke aard ook worden verminderd tot een bedrag beneden het in artikel 6 van bijlage VIII van het Statuut van de ambtenaren der Gemeenschappen vastgestelde minimum voor levensonderhoud .

Artikel 7

Heeft de belastbare uitkering betrekking op een periode van minder dan één maand , dan wordt het tarief toegepast , dat voor de overeenkomstige maandelijkse uitkering geldt .

Heeft de belastbare uitkering betrekking op een periode van meer dan één maand , dan wordt de belasting berekend als ware deze uitkering gelijkelijk verdeeld over de maanden waarop zij betrekking heeft .

Uitkeringen van achterstallige bedragen , die geen betrekking hebben op de maand waarin zij geschieden , worden belast alsof zij op het normale tijdstip waren geschied .

Artikel 8

De belasting wordt geheven door inhouding bij de bron . Het bedrag wordt naar beneden op gehele eenheden afgerond .

Artikel 9

De opbrengst van de belasting wordt in de begrotingen van de Gemeenschappen onder de ontvangsten opgenomen .

Artikel 10

De administratieve instanties van de Instellingen der Gemeenschappen plegen onderling overleg , ten einde een eenvormige toepassing van deze verordening te veraekeren .

De Raad stelt , op voorstel van de Commissie , alle dienstige bepalingen vast inzake de toepassing van deze verordening .

Artikel 11

Deze verordening is eveneens van toepassing op :

_ de leden van de Commissie ,

_ de rechters , de advocaten-generaal , de griffier en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie ,

_ de leden van de Controlecommissie .

Artikel 12

Deze verordening is eveneens van toepassing op de leden van de organen der Europese Investeringsbank , op haar personeel en op de personen die door haar uitbetaalde pensioenen genieten , die behoren tot de door de Raad overeenkomstig artikel 16 , eerste alinea , van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten bepaalde categorieën , wat de door de Bank uitgekeerde salarissen , lonen en emolumenten en invaliditeits - , ouderdoms - en overlevingspensioenen betreft .

Artikel 13

De in artikel 13 van Verordening nr . 32 ( EEG ) , nr . 12 ( EGA ) ( 1 ) bedoelde overbruggingstoelagen en stortingen zijn van belasting vrijgesteld .

Artikel 14

Verordening nr . 32 ( EEG ) , nr . 12 ( EGA ) wordt ingetrokken .

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Brussel , 29 februari 1968 .

Voor de Raad

De Voorzitter

M . COUVE DE MURVILLE

Top