EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02019L2034-20191205
Directive (EU) 2019/2034 of the European Parliament and of the Council of 27 November 2019 on the prudential supervision of investment firms and amending Directives 2002/87/EC, 2009/65/EC, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU and 2014/65/EU (Text with EEA relevance)Text with EEA relevance
Consolidated text: Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
02019L2034 — NL — 05.12.2019 — 000.002
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN (EU) 2019/2034 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64) |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN (EU) 2019/2034 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 27 november 2019
betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU
(Voor de EER relevante tekst)
TITEL I
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:
het aanvangskapitaal van beleggingsondernemingen;
de toezichtsbevoegdheden en ‐instrumenten voor het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen door de bevoegde autoriteiten;
het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen door de bevoegde autoriteiten conform de in Verordening (EU) 2019/2033 vastgestelde regels;
de openbaarmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
“nevendiensten verrichtende onderneming”: een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het bezit of het beheer van onroerend goed, het beheer van gegevensverwerkingsdiensten of uit een andere soortgelijke activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een of meer beleggingsondernemingen;
“vergunning”: een vergunning die overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2014/65/EU aan een beleggingsonderneming is verleend;
“bijkantoor”: een bijkantoor in de zin van artikel 4, lid 1, punt 30, van Richtlijn 2014/65/EU;
“nauwe banden”: nauwe banden in de zin van artikel 4, lid 1, punt 35, van Richtlijn 2014/65/EU;
“bevoegde autoriteit”: een overheidsinstantie of ‐orgaan van een lidstaat die respectievelijk dat bij nationaal recht officieel erkend en gemachtigd is om toezicht te houden op beleggingsondernemingen overeenkomstig deze richtlijn, in het kader van het toezichtsstelsel dat in die lidstaat van kracht is;
“grondstoffen- en emissierechtenhandelaar”: een grondstoffen- en emissierechtenhandelaar in de zin van artikel 4, lid 1, punt 150, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
“zeggenschap”: de betrekking tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals beschreven in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) of in de standaarden voor jaarrekeningen waaraan een beleggingsonderneming op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) is onderworpen, of een soortgelijke betrekking tussen een natuurlijke persoon of rechtspersoon en een onderneming;
“naleving van het groepskapitaalcriterium”: naleving, door een moederonderneming in een beleggingsondernemingsgroep, van de vereisten van artikel 8 van Verordening (EU) 2019/2033;
“kredietinstelling”: een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
“derivaten”: derivaten in de zin van artikel 2, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 );
“financiële instelling”: een financiële instelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van Verordening (EU) 2019/2033;
“genderneutraal beloningsbeleid”: genderneutraal beloningsbeleid in de zin van artikel 3, lid 1, punt 65, van Richtlijn 2013/36/EU, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 );
“groep”: een groep in de zin van artikel 2, punt 11, van Richtlijn 2013/34/EU;
“geconsolideerde situatie”: een geconsolideerde situatie in de zin van artikel 4, lid 1, punt 11, van Verordening (EU) 2019/2033;
“groepstoezichthouder”: een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van het groepskapitaalcriterium door EU-moederbeleggingsondernemingen en beleggingsondernemingen die onder zeggenschap staan van EU-moederbeleggingsholdings of gemengde financiële EU-moederholdings;
“lidstaat van herkomst”: een lidstaat van herkomst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 55, onder a), van Richtlijn 2014/65/EU;
“lidstaat van ontvangst”: een lidstaat van ontvangst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 56, van Richtlijn 2014/65/EU;
“aanvangskapitaal”: het met het oog op het verkrijgen van een vergunning als beleggingsonderneming vereiste kapitaal, waarvan het bedrag en het type nader is bepaald in de artikelen 9 en 11;
“beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU;
“beleggingsondernemingsgroep”: een beleggingsondernemingsgroep in de zin van artikel 4, lid 1, punt 25, van Verordening (EU) 22019/2033;
“beleggingsholding”: een beleggingsholding in de zin van artikel 4, lid 1, punt 23, van Verordening (EU) 2019/2033;
“beleggingsdiensten en –activiteiten”: beleggingsdiensten en ‐activiteiten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU;
“leidinggevend orgaan”: een leidinggevend orgaan in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Richtlijn 2014/65/EU;
“leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie”: het leidinggevende orgaan handelend in zijn functie van het toezien op en monitoren van de bestuurlijke besluitvorming;
“gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding in de zin van artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 5 );
“gemengde holding”: een moederonderneming die geen financiële holding, beleggingsholding, kredietinstelling, beleggingsonderneming of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG is en die onder haar dochterondernemingen ten minste één beleggingsonderneming telt;
“directie”: de directie in de zin van artikel 4, lid 1, punt 37, van Richtlijn 2014/65/EU;
“moederonderneming”: een moederonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 32, van Richtlijn 2014/65/EU;
“dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 33, van Richtlijn 2014/65/EU;
“systeemrisico”: systeemrisico in de zin van artikel 3, lid 1, punt 10, van Richtlijn 2013/36/EU;
“EU-moederbeleggingsonderneming”: een EU-moederbeleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 56, van Verordening (EU) 2019/2033;
“EU-moederbeleggingsholding”: een EU-moederbeleggingsholding in de zin van artikel 4, lid 1, punt 57, van Verordening (EU) 2019/2033;
“gemengde financiële EU-moederholding”: een gemengde financiële EU-moederholding in de zin van artikel 4, lid 1, punt 58, van Verordening (EU) 2019/2033.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen door de in lid 1 opgenomen definities te verduidelijken teneinde:
de eenvormige toepassing van deze richtlijn te waarborgen;
bij de toepassing van deze richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op financiële markten.
TITEL II
BEVOEGDE AUTORITEITEN
Artikel 4
Aanwijzing en bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten
Artikel 5
Discretionaire bevoegdheid van bevoegde autoriteiten om bepaalde beleggingsondernemingen te onderwerpen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013
De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig artikel 1, lid 2, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU) 2019/2033 besluiten de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 toe te passen op een beleggingsonderneming die een van de in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU vermelde activiteiten verricht, mits de totale waarde van de geconsolideerde activa van de beleggingsonderneming gelijk is aan of groter is dan 5 miljard EUR, berekend als het gemiddelde over de voorafgaande twaalf maanden, en minstens een van de volgende criteria geldt:
de beleggingsonderneming verricht deze activiteiten op een zodanig grote schaal dat wanneer de beleggingsonderneming failliet gaat of anderszins in een noodsituatie verkeert dit tot een systeemrisico zou kunnen leiden;
de beleggingsonderneming is een clearinglid in de zin van artikel 4, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) 2019/2033;
de bevoegde autoriteit acht het in het licht van de omvang, aard, schaal en complexiteit van de activiteiten van de betrokken beleggingsonderneming gerechtvaardigd, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel en met betrekking tot een of meer van de volgende factoren:
het belang van de beleggingsonderneming voor de economie van de Unie of van de betrokken lidstaat;
het belang van de grensoverschrijdende werkzaamheden van de beleggingsonderneming;
de verwevenheid van de beleggingsonderneming met het financiële stelsel.
De toepassing van een uit hoofde van lid 1 door een bevoegde autoriteit genomen besluit vervalt zodra een beleggingsonderneming niet langer voldoet aan de in dat lid bedoelde drempel, berekend over een periode van twaalf opeenvolgende maanden.
EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 december 2020 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 6
Samenwerking binnen een lidstaat
Artikel 7
Samenwerking binnen het Europees Systeem voor financieel toezicht
De lidstaten zorgen ervoor dat:
de bevoegde autoriteiten, als partijen bij het ESFS, met vertrouwen en het volste wederzijdse respect samenwerken, met name door te zorgen voor een uitwisseling van gepaste, betrouwbare en uitputtende informatie tussen hen en de andere partijen bij het ESFS;
de bevoegde autoriteiten deelnemen aan de activiteiten van EBA en, waar passend, aan de colleges van toezichthouders als bedoeld in artikel 48 van deze richtlijn en in artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU;
de bevoegde autoriteiten alles in het werk stellen opdat wordt voldaan aan de richtsnoeren en aanbevelingen die EBA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 heeft uitgebracht, en opdat gehoor wordt gegeven aan de waarschuwingen en aanbevelingen die het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) heeft uitgebracht;
de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken met het ESRB;
de taken en bevoegdheden die aan de bevoegde autoriteiten worden toegekend niet de uitvoering van hun taken als lid van EBA of van het ESRB, of op grond van deze richtlijn en op grond van Verordening (EU) 2019/2033 doorkruisen.
Artikel 8
Uniedimensie van het toezicht
De bevoegde autoriteiten in elke lidstaat nemen bij de uitoefening van hun algemene taken naar behoren de gevolgen in overweging die hun besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van andere betrokken lidstaten alsmede van de Unie in haar geheel, uitgaande van de op het relevante tijdstip beschikbare informatie.
TITEL III
AANVANGSKAPITAAL
Artikel 9
Aanvangskapitaal
Artikel 10
Verwijzingen naar aanvangskapitaal in Richtlijn 2013/36/EU
Verwijzingen naar de in artikel 9 van deze richtlijn bepaalde niveaus voor het aanvangskapitaal gelden vanaf 26 juni 2021 als vervangingen voor de verwijzingen in andere rechtshandelingen van de Unie naar de in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde niveaus voor het aanvangskapitaal, en wel als volgt:
verwijzingen naar aanvangskapitaal van beleggingsondernemingen in artikel 28 van Richtlijn 2013/36/EU gelden als verwijzingen naar artikel 9, lid 1, van deze richtlijn;
verwijzingen naar aanvangskapitaal van beleggingsondernemingen in de artikelen 29 en 31 van Richtlijn 2013/36/EU gelden als verwijzingen naar artikel 9, lid 2, 3 of 4, van deze richtlijn, naargelang de soorten beleggingsdiensten en ‐activiteiten van de beleggingsonderneming;
verwijzingen naar aanvangskapitaal in artikel 30 van Richtlijn 2013/36/EU gelden als verwijzingen naar artikel 9, lid 1, van deze richtlijn.
Artikel 11
Samenstelling van het aanvangskapitaal
Het aanvangskapitaal van een beleggingsonderneming is samengesteld overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2019/2033.
TITEL IV
PRUDENTIEEL TOEZICHT
HOOFDSTUK 1
Beginselen van prudentieel toezicht
Artikel 12
Bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst
De verantwoordelijkheid voor het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn die verantwoordelijkheid toekennen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.
Artikel 13
Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten
De bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten werken nauw samen in het kader van de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) 2019/2033, met name door onverwijld informatie over beleggingsondernemingen uit te wisselen, met inbegrip van het volgende:
informatie over het bestuur en de eigendomsstructuur van de beleggingsonderneming;
informatie over de naleving van de eigenvermogensvereisten door de beleggingsonderneming;
informatie over de naleving van de concentratierisicovereisten en liquiditeitsvereisten door de beleggingsonderneming;
informatie over de administratieve en boekhoudkundige procedures en de internecontrolemechanismen van de beleggingsonderneming;
alle andere relevante factoren die van invloed kunnen zijn op het risico dat de beleggingsonderneming vormt.
De bevoegde autoriteiten kunnen gevallen waarin een verzoek om samenwerking, met name een verzoek om uitwisseling van informatie, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd, aan EBA voorleggen. Onverminderd artikel 258 VWEU kan EBA in dergelijke gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 toegekende bevoegdheden. Overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van die verordening kan EBA ook op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming over de uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 14
Controle en inspectie ter plaatse van in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren
Voordat dergelijke controles en inspecties worden uitgevoerd, raadplegen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst onverwijld de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.
Zo spoedig mogelijk na afronding van die controles en inspecties stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van de bevindingen en verkregen informatie die van belang zijn voor de risicobeoordeling van de betrokken beleggingsonderneming.
Artikel 15
Beroepsgeheim en uitwisseling van vertrouwelijke informatie
De vertrouwelijke informatie waarvan dergelijke bevoegde autoriteiten en personen beroepshalve kennis krijgen, mag uitsluitend in samengevatte of geaggregeerde vorm openbaar worden gemaakt, indien individuele beleggingsondernemingen of personen niet kunnen worden geïdentificeerd, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.
Indien de beleggingsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mag vertrouwelijke informatie die geen betrekking heeft op derden in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden indien dergelijke openbaarmaking nodig is voor de afwikkeling van die procedures.
De bevoegde autoriteiten gebruiken de uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033 verzamelde, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie uitsluitend voor de uitvoering van hun taken, en met name voor de volgende doeleinden:
het monitoren van de in deze richtlijn en in Verordening (EU) 2019/2033 vastgelegde prudentiële regels;
het opleggen van sancties;
in het kader van administratieve beroepen tegen besluiten van de bevoegde autoriteiten;
in uit hoofde van artikel 23 aanhangig gemaakte rechtszaken.
Artikel 16
Samenwerkingsregelingen met derde landen voor de uitwisseling van informatie
Voor het uitoefenen van hun toezichtstaken uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EU) 2019/2033 en voor het uitwisselen van informatie kunnen de lidstaten, de bevoegde autoriteiten, EBA en ESMA overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 of artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, naargelang het geval, samenwerkingsregelingen sluiten met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen, alsmede met de autoriteiten of organen van derde landen die bevoegd zijn voor de hieronder volgende taken, mits op de openbaar gemaakte informatie waarborgen inzake beroepsgeheim van toepassing zijn die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 15 van deze richtlijn vastgelegde waarborgen:
het toezicht op financiële instellingen en financiële markten, waaronder het toezicht op financiële entiteiten die een vergunning hebben om op te treden als centrale tegenpartijen, mits de centrale tegenpartijen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) zijn erkend;
de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en soortgelijke procedures;
het toezicht op de organen die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en soortgelijke procedures;
het verrichten van wettelijke controles van financiële instellingen of instellingen die compensatiestelsels beheren;
het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van financiële instellingen;
het toezicht op personen die actief zijn op markten voor emissierechten teneinde zich een totaalbeeld van de financiële markten en spotmarkten te kunnen vormen;
het toezicht op personen die actief zijn op markten voor landbouwgrondstoffenderivaten teneinde zich een totaalbeeld van de financiële en spotmarkten te kunnen vormen.
Artikel 17
Verplichtingen van de personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening
De lidstaten bepalen dat alle personen met een toelating overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ) die bij een beleggingsonderneming de in artikel 73 van Richtlijn 2009/65/EG of die de in artikel 34 van Richtlijn 2013/34/EU beschreven taken verrichten, dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting hebben terstond aan de bevoegde autoriteiten melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot die beleggingsonderneming, of met betrekking tot een onderneming die met die beleggingsonderneming nauwe banden heeft, en dat:
een wezenlijke inbreuk inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgelegd;
de bedrijfscontinuïteit van de beleggingsonderneming kan aantasten, of
kan leiden tot een weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehoud.
Artikel 18
Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen
Onverminderd de in titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 4, van deze richtlijn bedoelde toezichtsbevoegdheden, waaronder onderzoeksbevoegdheden en bevoegdheden van bevoegde autoriteiten om herstelmaatregelen op te leggen en onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake administratieve sancties en andere administratieve maatregelen vast en zorgen zij ervoor dat hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben die sancties en maatregelen op te leggen met betrekking tot inbreuken op nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn en op Verordening (EU) 2019/2033, onder meer in de gevallen waarin een beleggingsonderneming:
niet beschikt over interne governanceregelingen als bepaald in artikel 26;
in strijd met artikel 54, lid 1, onder b), van Verordening (EU) 2019/2033 verzuimt om de bevoegde autoriteiten informatie te verstrekken over de naleving van de verplichting om aan de in artikel 11 van die verordening vastgestelde eigenvermogensvereisten te voldoen, of onvolledige of onjuiste informatie verstrekt;
in strijd met artikel 54, lid 1, onder e), van Verordening (EU) 2019/2033 verzuimt om de bevoegde autoriteiten informatie over haar concentratierisico te verstrekken, of onvolledige of onjuiste informatie verstrekt;
een concentratierisico loopt dat de in artikel 37 van Verordening (EU) 2019/2033 bepaalde limieten overschrijdt, onverminderd de artikelen 38 en 39 van die verordening;
in strijd met artikel 43 van Verordening (EU) 2019/2033 herhaaldelijk of aanhoudend verzuimt liquide activa aan te houden, onverminderd artikel 44 van die verordening;
verzuimt informatie openbaar te maken of onvolledige of onjuiste informatie verstrekt, in strijd met de in deel zes van Verordening (EU) 2019/2033 vastgestelde bepalingen;
betalingen verricht aan houders van in het eigen vermogen van de beleggingsonderneming opgenomen instrumenten, terwijl dergelijke betalingen verboden zijn op grond van artikel 28, 52 of 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
aansprakelijk wordt gesteld voor een ernstige inbreuk op krachtens Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) vastgestelde nationale bepalingen;
één of meer personen die niet voldoen aan artikel 91 van Richtlijn 2013/36/EU, toestaat om lid van het leidinggevende orgaan te worden of te blijven.
Lidstaten die geen regels vaststellen voor administratieve sancties wegens inbreuken waarop hun nationale strafrecht van toepassing is, delen de Commissie de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen mee.
De administratieve sancties en andere administratieve maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
De in de eerste alinea van lid 1 bedoelde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen omvatten het volgende:
een publieke verklaring waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, beleggingsonderneming, beleggingsholding of gemengde financiële holding en de aard van de inbreuk worden vermeld;
een bevel waarin wordt geëist dat de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon het gedrag staakt en niet herhaalt;
een tijdelijk verbod, voor leden van het leidinggevende orgaan van de beleggingsonderneming of voor andere natuurlijke personen die verantwoordelijk worden gehouden, om functies in beleggingsondernemingen uit te oefenen;
indien het een rechtspersoon betreft, administratieve geldelijke sancties die oplopen tot 10 % van de totale netto jaaromzet, met inbegrip van de bruto-inkomsten bestaande uit ontvangen rentebaten en soortgelijke baten, inkomsten uit aandelen en andere niet-vastrentende/vastrentende waardepapieren, en ontvangen provisies of vergoedingen van de onderneming in het voorafgaande boekjaar;
indien het een rechtspersoon betreft, administratieve geldelijke sancties die oplopen tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval die winsten of verliezen kunnen worden bepaald;
indien het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldelijke sancties die oplopen tot 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 25 december 2019.
Indien een onder d) van de eerste alinea bedoelde onderneming een dochteronderneming is, zijn de relevante bruto-inkomsten gelijk aan de bruto-inkomsten die blijken uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorafgaande boekjaar.
De lidstaten zorgen ervoor dat indien een beleggingsonderneming inbreuk maakt op nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn of op Verordening (EU) 2019/2033, de bevoegde autoriteit administratieve sancties kan opleggen aan de leden van het leidinggevende orgaan en aan andere natuurlijke personen die krachtens het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van het soort van de in lid 1 bedoelde administratieve sancties of andere administratieve maatregelen en van de hoogte van de administratieve geldelijke sancties alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, met inbegrip van, in voorkomend geval:
de ernst en de duur van de inbreuk;
de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;
de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, met inbegrip van de totale omzet van de rechtspersoon of het jaarinkomen van de natuurlijke persoon;
de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke rechtspersoon zijn behaald respectievelijk vermeden;
alle verliezen die ten gevolge van de inbreuk door derden zijn geleden;
de mate van medewerking met de betrokken bevoegde autoriteiten;
eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;
mogelijke gevolgen van de inbreuk voor het systeem.
Artikel 19
Onderzoeksbevoegdheden
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle bevoegdheden op het gebied van informatieverzameling en onderzoek hebben die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken, met inbegrip van:
de bevoegdheid om van de volgende natuurlijke personen of rechtspersonen informatie te vorderen:
beleggingsondernemingen die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;
beleggingsholdings die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;
gemengde financiële holdings die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;
gemengde holdings die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;
personen die behoren tot de in de punten i) tot en met iv) bedoelde entiteiten;
derden aan wie de in de punten i) tot en met iv) bedoelde entiteiten operationele taken of activiteiten hebben uitbesteed;
de bevoegdheid om alle nodige onderzoeken te voeren naar de onder a) bedoelde personen die gevestigd zijn of zich bevinden in de betrokken lidstaat, met inbegrip van het recht:
van de onder a) bedoelde personen de overlegging van documenten te verlangen;
de boeken en bescheiden van de onder a) bedoelde personen te onderzoeken en kopieën of uittreksels van die boeken en bescheiden te maken;
schriftelijke of mondelinge toelichting te krijgen van de onder a) bedoelde personen of van hun vertegenwoordigers of personeelsleden;
alle andere relevante personen te horen om informatie over het onderwerp van een onderzoek te verzamelen;
de bevoegdheid om alle nodige inspecties ter plaatse te verrichten in de bedrijfsruimten van de onder a) bedoelde rechtspersonen en van alle andere ondernemingen die onder het toezicht op de naleving van het groepskapitaalcriterium vallen en waarvoor de bevoegde autoriteit de groepstoezichthouder is, na voorafgaande kennisgeving aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten.
Artikel 20
Bekendmaking van administratieve sancties en andere administratieve maatregelen
De bevoegde autoriteiten maken de overeenkomstig artikel 18 opgelegde administratieve sancties of andere administratieve maatregelen zonder vermelding van namen bekend in de volgende omstandigheden:
de sanctie of maatregel is opgelegd aan een natuurlijke persoon en de bekendmaking van de persoonsgegevens van die persoon wordt disproportioneel geacht;
de bekendmaking zou een lopend strafrechtelijk onderzoek ondermijnen of de stabiliteit van de financiële markten in gevaar brengen;
de bekendmaking zou disproportionele schade berokkenen aan de betrokken beleggingsondernemingen of natuurlijke personen.
Artikel 21
Melding van sancties aan EBA
De bevoegde autoriteiten stellen EBA in kennis van de overeenkomstig artikel 18 opgelegde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen, van alle beroepen tegen die sancties en andere administratieve maatregelen en van het resultaat daarvan. EBA houdt, alleen voor de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, een centrale databank bij van de aan haar meegedeelde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen. Die databank is uitsluitend toegankelijk voor bevoegde autoriteiten en ESMA, en wordt regelmatig en ten minste jaarlijks bijgewerkt.
EBA houdt een website bij met links naar de bekendmaking van alle door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 18 opgelegde administratieve sancties en andere administratieve maatregelen, en vermeldt voor elke lidstaat de duur van de bekendmaking van administratieve sancties en andere administratieve maatregelen.
Artikel 22
Melding van inbreuken
Die mechanismen omvatten onder meer het volgende:
specifieke procedures voor het ontvangen van, behandelen van en gevolg geven aan die meldingen, onder meer door het tot stand brengen van beveiligde communicatiekanalen;
passende bescherming tegen vergelding, discriminatie of andere soorten oneerlijke behandeling door de beleggingsonderneming jegens werknemers die inbreuken melden die binnen de beleggingsonderneming worden gepleegd;
de bescherming van de persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuk meldt als de natuurlijke persoon die vermoedelijk voor die inbreuk verantwoordelijk is, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679;
duidelijke regels opdat in alle gevallen vertrouwelijkheid is verzekerd met betrekking tot de persoon die de binnen de beleggingsonderneming gepleegde inbreuken meldt, tenzij het nationale recht openbaarmaking voorschrijft in het kader van nader onderzoek of een daaropvolgende administratieve of gerechtelijke procedure.
Artikel 23
Recht van beroep
De lidstaten zorgen ervoor dat beroep openstaat tegen besluiten en maatregelen die op grond van Verordening (EU) 2019/2033 of op grond van overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn genomen.
HOOFDSTUK 2
Toetsingsprocedure
Artikel 24
Intern kapitaal en liquide activa
De bevoegde autoriteiten kunnen beleggingsondernemingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 om als kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen aangemerkt te worden, verzoeken om de in dit artikel bedoelde vereisten toe te passen voor zover de bevoegde autoriteiten dit passend achten.
Artikel 25
Toepassingsgebied van deze afdeling
Indien deze afdeling van toepassing is en artikel 8 van Verordening (EU) 2019/2033 wordt toegepast, zorgen de lidstaten ervoor dat deze afdeling op individuele basis op beleggingsondernemingen wordt toegepast.
Indien deze afdeling van toepassing is en de in artikel 7 van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde prudentiële consolidatie wordt toegepast, zorgen de lidstaten ervoor dat deze afdeling op individuele en geconsolideerde basis op beleggingsondernemingen wordt toegepast.
In afwijking van de derde alinea is deze afdeling niet van toepassing op in derde landen gevestigde dochterondernemingen die zijn opgenomen in een geconsolideerde situatie, indien de moederonderneming in de Unie tegenover de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat de toepassing van deze afdeling onrechtmatig is volgens de wetten van het derde land waar deze dochterondernemingen zijn gevestigd.
Artikel 26
Interne governance
De lidstaten zorgen ervoor dat beleggingsondernemingen beschikken over solide governanceregelingen, die elk van de volgende elementen omvatten:
een duidelijke organisatiestructuur met nader omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden;
doeltreffende processen voor de detectie, het beheer, de monitoring en de rapportage van de risico's waaraan beleggingsondernemingen blootstaan of kunnen worden blootgesteld, of de risico's die zij voor anderen inhouden of kunnen inhouden;
passende internecontrolemechanismen, waaronder degelijke administratieve en boekhoudkundige procedures;
beleidslijnen en praktijken op het gebied van beloning die in overeenstemming zijn met en bijdragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer.
De onder d) van de eerste alinea bedoelde beleidslijnen en praktijken zijn genderneutraal.
EBA geeft, in overleg met ESMA, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren af betreffende een genderneutraal beloningsbeleid voor beleggingsondernemingen.
Binnen twee jaar na de datum van bekendmaking van die richtsnoeren stelt EBA een verslag op over de toepassing van het genderneutrale beloningsbeleid door beleggingsondernemingen, op basis van de informatie die door de bevoegde autoriteiten is verzameld.
Artikel 27
Verslaggeving per land
De lidstaten vereisen dat beleggingsondernemingen die in een andere lidstaat of in een ander derde land dan waar de vergunning van de beleggingsonderneming werd verleend, beschikken over een bijkantoor dat of een dochteronderneming die een financiële instelling is als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013, jaarlijks de volgende informatie, uitgesplitst naar lidstaat en derde land, bekendmaken:
de benaming, de aard van de activiteiten en de locatie van dochterondernemingen en bijkantoren;
de omzet;
het aantal werknemers in voltijdequivalenten;
de winst of het verlies vóór belasting;
de belasting over winst of verlies;
de ontvangen overheidssubsidies.
Artikel 28
Taken van het leidinggevende orgaan in het risicobeheer
De leden van het in de eerste alinea bedoelde risicocomité bezitten passende kennis, vaardigheden en deskundigheid om de risicostrategie en de risicobereidheid van de beleggingsonderneming ten volle te begrijpen, te beheren en te monitoren. Zij zorgen ervoor dat het risicocomité het leidinggevende orgaan adviseert over de algemene huidige en toekomstige risicobereidheid en ‐strategie van de beleggingsonderneming en het leidinggevende orgaan assisteert bij het toezicht op de uitvoering van deze strategie door de directie. Het leidinggevende orgaan blijft de algehele verantwoordelijkheid dragen voor de risicostrategieën en ‐beleidsmaatregelen van de beleggingsonderneming.
Artikel 29
Behandeling van risico's
De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat beleggingsondernemingen over solide strategieën, beleidslijnen, processen en systemen beschikken om het volgende te identificeren, te meten, te beheren en te monitoren:
wezenlijke oorzaken en effecten van het risico voor cliënten, alsmede elke wezenlijke invloed op eigen middelen;
wezenlijke oorzaken en effecten van het risico voor de markt, alsmede elke wezenlijke invloed op eigen middelen;
wezenlijke oorzaken en gevolgen van het risico voor de beleggingsonderneming, met name die waardoor de beschikbare eigen middelen kunnen worden uitgeput;
het liquiditeitsrisico over een passende reeks tijdshorizonnen, waaronder intra-day, teneinde ervoor te zorgen dat de beleggingsonderneming toereikende niveaus van liquide middelen in stand houdt, ook voor het aanpakken van de wezenlijke oorzaken van risico's als bedoeld onder a), b) en c).
De strategieën, beleidslijnen, processen en systemen zijn evenredig ten opzichte van de complexiteit, het risicoprofiel, het werkterrein van de beleggingsonderneming en de door het leidinggevende orgaan vastgestelde risicotolerantie, en weerspiegelen het belang van de beleggingsonderneming in elke lidstaat waarin zij werkzaam is.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), en van de tweede alinea houden de bevoegde autoriteiten rekening met het nationaal recht inzake de scheiding van aangehouden geld van cliënten.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), overwegen beleggingsondernemingen een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten als doeltreffend instrument in het kader van hun risicobeheer.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), omvatten wezenlijke oorzaken van risico voor de beleggingsonderneming zelf, in voorkomend geval, materiële wijzigingen in de boekwaarde van activa, daaronder begrepen eventuele vorderingen op verbonden agenten, het faillissement van cliënten of tegenpartijen, posities in financiële instrumenten, buitenlandse valuta en grondstoffen, en verplichtingen ten aanzien van pensioenregelingen met een gegarandeerde toezegging.
Beleggingsondernemingen houden terdege rekening met een wezenlijke invloed op eigen middelen indien zulke risico's niet op passende wijze worden ondervangen door de overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/2033 berekende eigenvermogensvereisten.
Artikel 30
Beloningsbeleid
De lidstaten zorgen ervoor dat beleggingsondernemingen bij de vaststelling en de toepassing van hun beloningsbeleid voor categorieën werknemers, met inbegrip van leidinggevend personeel, risiconemend personeel en met controlefuncties belast personeel, en voor elke werknemer die een totale beloning ontvangt welke op zijn minst gelijk is aan de laagste beloning van leidinggevend of risiconemend personeel en die beroepswerkzaamheden vervult welke het risicoprofiel van de beleggingsonderneming of van de activa die zij beheert, wezenlijk beïnvloeden, de volgende beginselen nakomen:
het beloningsbeleid wordt duidelijk gedocumenteerd en staat in verhouding tot de omvang, de interne organisatie en de aard, alsmede aan de reikwijdte en de complexiteit van de activiteiten van de beleggingsonderneming;
het beloningsbeleid is genderneutraal;
het beloningsbeleid is in overeenstemming met en draagt bij tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer;
het beloningsbeleid strookt met de bedrijfsstrategie en de doelstellingen van de beleggingsonderneming, en houdt rekening met de langetermijneffecten van de genomen beleggingsbeslissingen;
het beloningsbeleid omvat maatregelen om belangenconflicten te voorkomen, zet aan tot verantwoord ondernemerschap en bevordert risicobewustzijn en verstandig risicogedrag;
het leidinggevende orgaan van de beleggingsonderneming in zijn toezichtsfunctie stelt het beloningsbeleid vast, evalueert dit periodiek en draagt volledige verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering ervan;
de uitvoering van het beloningsbeleid wordt ten minste jaarlijks onderworpen aan een centrale en onafhankelijke interne beoordeling in het kader van de uitoefening van controlefuncties;
personeelsleden in controlefuncties zijn onafhankelijk van de bedrijfseenheden waar ze toezicht op uitoefenen, beschikken over toereikend gezag en worden beloond naargelang van de verwezenlijking van de doelstellingen waarop hun functie gericht is, ongeacht de prestaties van de bedrijfsactiviteiten waarop ze toezicht houden;
de in artikel 33 bedoelde beloningscommissie of, indien een dergelijke commissie niet is opgericht, het leidinggevende orgaan in zijn toezichtsfunctie, houdt rechtstreeks toezicht op de beloning van leidinggevende personeelsleden die risicobeheer- en compliancefuncties uitoefenen;
in het beloningsbeleid wordt, rekening houdend met nationale regels inzake loonvorming, een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de criteria die worden toegepast tot vaststelling van:
de vaste basisbeloning, die in de eerste plaats de relevante beroepservaring en organisatorische verantwoordelijkheid weerspiegelt als uiteengezet in de functieomschrijving van de werknemer die deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden;
de variabele beloning, die duurzame en risicogewogen prestaties van de werknemer weerspiegelt, alsmede de extra prestaties die worden geleverd buiten de functieomschrijving van de werknemer;
de vaste beloningscomponent vertegenwoordigt een voldoende hoog aandeel van de totale beloning om de werking van een volledig flexibel beleid inzake variabele beloningscomponenten mogelijk te maken, waaronder de mogelijkheid om geen variabele beloningscomponent uit te betalen.
EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2021 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 31
Beleggingsondernemingen die buitengewone openbare financiële steun genieten
De lidstaten zorgen ervoor dat indien een beleggingsonderneming buitengewone openbare financiële steun als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 28, van Richtlijn 2014/59/EU geniet:
die beleggingsonderneming geen variabele beloning uitkeert aan leden van het leidinggevende orgaan;
indien een aan andere personeelsleden dan leden van het leidinggevende orgaan uitgekeerde variabele beloning niet zou stroken met de handhaving van een solide kapitaalbasis van een beleggingsonderneming en een tijdige beëindiging van de buitengewone openbare financiële steun, de variabele beloning beperkt is tot een percentage van de nettowinsten.
Artikel 32
Variabele beloning
De lidstaten zorgen ervoor dat de variabele beloning die door een beleggingsonderneming wordt toegekend en uitgekeerd aan in artikel 30, lid 1, bedoelde categorieën werknemers, voldoet aan alle volgende vereisten onder dezelfde voorwaarden als die welke in artikel 30, lid 3, zijn geformuleerd:
indien de variabele beloning prestatiegerelateerd is, is het totale bedrag van de beloning gebaseerd op een combinatie van de beoordeling van de prestaties van de betrokken persoon, de betrokken bedrijfseenheid en de totale resultaten van de beleggingsonderneming;
bij de beoordeling van persoonlijke prestaties worden zowel financiële als niet-financiële criteria gehanteerd;
de onder a) bedoelde prestatiebeoordeling is gebaseerd op een periode van verschillende jaren, rekening houdend met de bedrijfscyclus van de beleggingsonderneming en haar bedrijfsrisico's;
de variabele beloning doet niet af aan de capaciteit van de beleggingsonderneming om een solide kapitaalbasis te verzekeren;
er is geen gegarandeerde variabele beloning tenzij voor nieuwe personeelsleden, alleen voor het eerste jaar dat deze nieuwe personeelsleden in dienst zijn en indien de beleggingsonderneming beschikt over een sterke kapitaalbasis;
de vergoedingen met betrekking tot de voortijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst geven de in de loop van de tijd gerealiseerde prestaties van de persoon weer en mogen falen of misdragingen niet belonen;
beloningspakketten met betrekking tot de compensatie of de afkoop van overeenkomsten in eerdere dienstbetrekkingen sluiten aan bij de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming;
bij de beoordeling van prestaties, als basis voor de berekening van pools van variabele beloningscomponenten, wordt rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's en met de kosten van het vereiste kapitaal en de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2033 vereiste liquiditeit;
bij de toewijzing van de variabele beloningscomponenten binnen de beleggingsonderneming wordt rekening gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico's;
ten minste 50 % van de variabele beloning bestaat uit de volgende instrumenten:
aandelen of gelijkwaardige eigendomsbelangen, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken beleggingsonderneming;
op aandelen gebaseerde instrumenten of gelijkwaardige niet-contante instrumenten, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken beleggingsonderneming;
aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of andere instrumenten die volledig in tier 1-kernkapitaalinstrumenten kunnen worden omgezet of kunnen worden afgeschreven en die de kredietkwaliteit van de beleggingsonderneming in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening passend weergeven;
niet-contante instrumenten die een afspiegeling zijn van de instrumenten van de beheerde portefeuilles;
in afwijking van punt j) kunnen de bevoegde autoriteiten, indien een beleggingsonderneming geen van de in dat punt bedoelde instrumenten uitgeeft, toestemming geven voor het gebruik van alternatieve regelingen waarmee hetzelfde doel wordt bereikt;
ten minste 40 % van de variabele beloning wordt uitgesteld over een periode van, waar passend, drie tot vijf jaar naargelang de bedrijfscyclus van de beleggingsonderneming, de aard van haar bedrijfsactiviteiten, de risico's daarvan en de activiteiten van de betrokken persoon, tenzij in geval van variabele beloning met een bijzonder hoog bedrag waarbij het gedeelte van de uitgestelde variabele beloning ten minste 60 % beloopt;
tot 100 % van de variabele beloning wordt verlaagd indien de beleggingsonderneming geringere of negatieve financiële prestaties levert, onder meer door middel van malus- of terugvorderingsregelingen volgens door de beleggingsonderneming vastgestelde criteria die met name gelden voor situaties waarin de betrokken persoon:
heeft deelgenomen aan of verantwoordelijk was voor gedragingen die tot aanmerkelijke verliezen voor de beleggingsonderneming hebben geleid;
niet langer geschikt en betrouwbaar wordt geacht;
uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen zijn in overeenstemming met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de beleggingsonderneming.
Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten voor het volgende:
de in artikel 30, lid 1, bedoelde personen maken geen gebruik van persoonlijke hedgingstrategieën of aan beloning en aansprakelijkheid gekoppelde verzekeringen om de in lid 1 bedoelde beginselen te ondermijnen;
variabele beloning wordt niet uitgekeerd door middel van financiële vehikels of methoden die niet-naleving van deze richtlijn of van Verordening (EU) 2019/2033 vergemakkelijken.
Voor de toepassing van lid 1, onder l), wordt het uitgestelde deel van de variabele beloning niet sneller dan op pro-ratabasis toegekend.
Voor de toepassing van lid 1, onder n), worden uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen, ingeval de werknemer de beleggingsonderneming voor de leeftijd van pensioenleeftijd verlaat, gedurende een termijn van vijf jaar door de beleggingsonderneming aangehouden in de vorm van onder j) bedoelde instrumenten. Indien een werknemer de pensioenleeftijd bereikt en met pensioen gaat, worden hem de uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen uitbetaald in de vorm van onder j) bedoelde instrumenten, onder voorbehoud van een retentieperiode van vijf jaar.
Lid 1, onder j) en l), en lid 3, derde alinea, zijn niet van toepassing op:
een beleggingsonderneming indien de waarde van haar activa binnen en buiten de balanstelling gemiddeld 100 miljoen EUR of minder bedraagt over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan het betrokken boekjaar;
een persoon van wie de jaarlijkse variabele beloning niet hoger is dan 50 000 EUR en niet meer dan een vierde van zijn totale jaarlijkse beloning vertegenwoordigt.
In afwijking van lid 4, onder a), kan een lidstaat de in dat punt bedoelde drempel verhogen op voorwaarde dat de beleggingsonderneming voldoet aan de volgende criteria:
de beleggingsonderneming behoort in de lidstaat waar ze is gevestigd niet tot een van de drie grootste instellingen, gerekend naar de totale waarde van de activa;
voor de beleggingsonderneming gelden geen, dan wel vereenvoudigde verplichtingen met betrekking tot de herstel- en afwikkelingsplanning overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/59/EU;
de omvang van de handelsportefeuilleactiviteiten binnen en buiten de balanstelling van de beleggingsonderneming is gelijk aan of kleiner dan 150 miljoen EUR;
de omvang van de derivatenactiviteiten binnen en buiten de balanstelling van de beleggingsonderneming is gelijk aan of kleiner dan 100 miljoen EUR;
de drempel bedraagt niet meer dan 300 miljoen EUR, en
het is dienstig de drempel te verhogen, rekening houdend met de aard en de reikwijdte van de activiteiten van de beleggingsonderneming, haar interne organisatie en, in voorkomend geval, de kenmerken van de groep waartoe zij behoort.
EBA ontwikkelt, in overleg met ESMA, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de klassen van instrumenten die aan de in lid 1, onder j), iii), gestelde voorwaarden voldoen, en tot nadere bepaling van mogelijke alternatieve regelingen als bedoeld in lid 1, onder k).
EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2021 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 33
Beloningscommissie
Artikel 34
Toezicht op het beloningsbeleid
De bevoegde autoriteiten verstrekken deze informatie aan EBA.
De lidstaten zorgen ervoor dat beleggingsondernemingen de bevoegde autoriteiten op verzoek het bedrag van de totale vergoeding van elk lid van het leidinggevende orgaan of de directie meedelen.
De bevoegde autoriteiten zenden de in de eerste en de tweede alinea bedoelde informatie toe aan EBA, die deze bekendmaakt in een gemeenschappelijk rapportageformaat op een naar lidstaat van herkomst geaggregeerde grondslag. EBA kan, in overleg met ESMA, richtsnoeren uitvaardigen om de toepassing van dit lid te vergemakkelijken en de consistentie van de vergaarde informatie te verzekeren.
Artikel 35
EBA-verslag over ecologische, sociale en governancerisico's
EBA stelt met het oog op het toetsings- en evaluatieproces als toezichthouder een verslag op over de invoering van technische criteria voor blootstellingen aan activiteiten die voornamelijk met ecologische, sociale en governancedoelstellingen (ESG-doelstellingen) verband houden, teneinde de mogelijke oorzaken en effecten van risico's voor beleggingsondernemingen te beoordelen, met inachtneming van de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie op het gebied van ESG-taxonomie.
Het in het eerste lid bedoelde EBA-verslag omvat ten minste de volgende aspecten:
een definitie van ESG-risico's, met inbegrip van fysieke risico's en overgangsrisico's in verband met de overgang naar een duurzamere economie, en — wat overgangsrisico’s betreft — met inbegrip van risico's die verband houden met de waardevermindering van activa ten gevolge van wijzigingen in de regelgeving, kwalitatieve en kwantitatieve criteria en maatstaven voor het beoordelen van dergelijke risico's, alsmede een methode om de mogelijkheid te beoordelen dat dergelijke risico's zich op de korte, middellange of lange termijn voordoen, en de mogelijkheid dat dergelijke risico's wezenlijke financiële gevolgen voor een beleggingsonderneming hebben;
een beoordeling van de mogelijkheid dat significante concentraties van specifieke activa de ESG-risico's, met inbegrip van fysieke risico's en overgangsrisico's, voor een beleggingsonderneming verhogen;
een beschrijving van de processen volgens welke een beleggingsonderneming ESG-risico's, waaronder fysieke risico's en overgangsrisico’s kan bepalen, beoordelen en beheren;
de criteria, parameters en maatstaven op grond waarvan toezichthouders en beleggingsondernemingen, met het oog op het toetsings- en evaluatieproces door de toezichthouder, de gevolgen van ESG-risico's op de korte, middellange en lange termijn kunnen beoordelen.
EBA legt het verslag met haar bevindingen uiterlijk op 26 december 2021 voor aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
Op basis van dat verslag kan EBA, in voorkomend geval, richtsnoeren vaststellen om criteria in verband met ESG-risico's in te voeren voor het toetsings- en evaluatieproces door de toezichthouder, waarbij rekening wordt gehouden met de bevindingen van het in dit artikel bedoelde EBA-verslag.
Artikel 36
Toetsing en evaluatie door de toezichthouder
Voor zover dit relevant en nodig is, toetsen de bevoegde autoriteiten, rekening houdend met de omvang, het risicoprofiel en het bedrijfsmodel van de beleggingsonderneming, de regelingen, strategieën, processen en mechanismen die beleggingsondernemingen met het oog op de naleving van deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033 hebben ingevoerd, en evalueren zij, naargelang het geval en de relevantie, de volgende elementen met het oog op een degelijk beheer en dekking van hun risico's:
de in artikel 29 bedoelde risico's;
de geografische locatie van de blootstellingen van een beleggingsonderneming;
het bedrijfsmodel van de beleggingsonderneming;
de beoordeling van systeemrisico, rekening houdend met de vaststelling en meting van systeemrisico krachtens artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 of met aanbevelingen van het ESRB;
de risico's voor de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen die beleggingsondernemingen gebruiken om te zorgen voor de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van hun processen, gegevens en activa;
de blootstelling van beleggingsondernemingen aan het renterisico, voortvloeiend uit activiteiten in de niet-handelsportefeuille;
governanceregelingen van beleggingsondernemingen en de capaciteit van leden van het leidinggevende orgaan om hun taken uit te oefenen.
Voor de toepassing van dit lid houden de bevoegde autoriteiten er terdege rekening mee of beleggingsondernemingen beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
De bevoegde autoriteiten beslissen per geval of en onder welke vorm de toetsing en evaluatie worden verricht ten aanzien van beleggingsondernemingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 om als kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen aangemerkt te worden, maar alleen indien zij dit nodig achten vanwege de omvang, de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van die beleggingsondernemingen.
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt rekening gehouden met nationale wetgeving inzake de scheiding van aangehouden geld van cliënten.
Artikel 37
Doorlopende toetsing van de toestemming om interne modellen te gebruiken
Indien het onwaarschijnlijk is dat de beleggingsonderneming binnen de gestelde termijn aan de vereisten zal voldoen of indien zij niet op bevredigende wijze heeft aangetoond dat de gevolgen van niet-naleving te verwaarlozen zijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de toestemming voor het gebruik van interne modellen intrekken of beperken tot gebieden waarop naleving verzekerd is of gebieden waarop binnen een passende termijn aan de vereisten kan worden voldaan.
Teneinde consistente, efficiënte en effectieve toezichtspraktijken te bevorderen, ontwikkelt EBA op basis van die analyse en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren met benchmarks over de wijze waarop beleggingsondernemingen interne modellen dienen te gebruiken en de wijze waarop die interne modellen op vergelijkbare risico's of blootstellingen dienen te worden toegepast.
De lidstaten sporen de bevoegde autoriteiten ertoe aan bij de in lid 1 bedoelde toetsing rekening te houden met deze analyse en deze richtsnoeren.
Artikel 38
Toezichtsmaatregelen
De bevoegde autoriteiten eisen dat beleggingsondernemingen in een vroeg stadium de nodige maatregelen nemen om de volgende problemen aan te pakken:
een beleggingsonderneming voldoet niet aan de vereisten van deze richtlijn of van Verordening (EU) 2019/2033;
de bevoegde autoriteiten beschikken over bewijs dat een beleggingsonderneming binnen de volgende twaalf maanden waarschijnlijk inbreuk zal maken op de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn of op de bepalingen van Verordening (EU) 2019/2033.
Artikel 39
Toezichtsbevoegdheden
Voor de toepassing van artikel 36, artikel 37, lid 3, en artikel 38 en voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/2033 beschikken de bevoegde autoriteiten over de volgende bevoegdheden:
eisen dat beleggingsondernemingen over eigen vermogen beschikken boven de vereisten van artikel 11 van Verordening (EU) 2019/2033, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 40 van deze richtlijn, of het vereiste eigen vermogen en de vereiste liquide activa aanpassen in geval van materiële wijzigingen in de bedrijfsactiviteit van deze beleggingsondernemingen;
eisen dat de overeenkomstig de artikelen 24 en 26 ingevoerde regelingen, processen, mechanismen en strategieën worden aangescherpt;
eisen dat beleggingsondernemingen binnen een termijn van één jaar een plan indienen om opnieuw te voldoen aan de toezichtsvereisten uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) 2019/2033, een uiterste termijn vaststellen voor de uitvoering van dat plan en verbeteringen in dat plan eisen wat toepassingsgebied en uiterste termijn betreft;
eisen dat beleggingsondernemingen met betrekking tot de eigenvermogensvereisten een specifiek voorzieningsbeleid voeren of activa op een specifieke wijze behandelen;
restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van beleggingsondernemingen of de afstoting verlangen van activiteiten die buitensporige risico's voor de financiële soliditeit van een beleggingsonderneming met zich meebrengen;
een beperking eisen van het risico dat verbonden is aan de activiteiten, producten en systemen, met inbegrip van de uitbestede activiteiten, van beleggingsondernemingen;
eisen dat beleggingsondernemingen de variabele beloning beperken tot een bepaald percentage van hun netto-inkomsten indien deze beloning niet verenigbaar is met de instandhouding van een solide kapitaalbasis;
eisen dat beleggingsondernemingen hun nettowinst gebruiken om het eigen vermogen te versterken;
uitkeringen of rentebetalingen door een beleggingsonderneming aan aandeelhouders, leden of houders van aanvullend-tier 1-instrumenten beperken of verbieden, mits die beperking of dat verbod niet leidt tot het in gebreke blijven van de beleggingsonderneming;
aanvullende rapportagevereisten of een frequentere rapportage opleggen dan die in deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033, onder meer wat de rapportage over kapitaal en liquiditeitsposities betreft;
specifieke liquiditeitsvereisten opleggen overeenkomstig artikel 42;
aanvullende openbaarmakingen eisen;
eisen dat beleggingsondernemingen de risico's beperken in verband met de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen die beleggingsondernemingen gebruiken teneinde de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van hun processen, gegevens en activa te waarborgen.
Voor de toepassing van lid 2, onder j), mogen de bevoegde autoriteiten beleggingsondernemingen enkel aanvullende rapportagevereisten of een frequentere rapportage opleggen indien de te rapporteren informatie niet tot overlap leidt en aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
een van de in artikel 38, onder a) en b), bedoelde gevallen is van toepassing;
de bevoegde autoriteit acht het nodig het in artikel 38, onder b), bedoelde bewijsmateriaal te vergaren;
de aanvullende informatie is vereist met het oog op het in artikel 36 bedoelde toetsings- en evaluatieproces door de toezichthouder.
Informatie wordt geacht tot duplicering te leiden indien de bevoegde autoriteit al beschikt over dezelfde of grotendeels dezelfde informatie, indien deze informatie door de bevoegde autoriteit kan worden geproduceerd of door dezelfde bevoegde autoriteit kan worden verkregen via andere middelen dan de beleggingsonderneming te verplichten tot het rapporteren van deze informatie. Een bevoegde autoriteit vraagt geen aanvullende informatie indien de informatie voor de bevoegde autoriteit beschikbaar is in een ander formaat of in een andere mate van granulariteit dan de te rapporteren aanvullende informatie en het verschil in formaat of granulariteit haar niet belet om in wezen vergelijkbare informatie te produceren.
Artikel 40
Aanvullend-eigenvermogensvereiste
De bevoegde autoriteiten leggen het aanvullend-eigenvermogensvereiste als bedoeld in artikel 39, lid 2, onder a), alleen op indien zij op basis van de toetsingen overeenkomstig de artikelen 36 en 37 een van de volgende situaties voor een beleggingsonderneming vaststellen:
de beleggingsonderneming is blootgesteld aan risico's of aspecten van risico's, of vormt voor anderen risico's die wezenlijk zijn en niet of niet voldoende worden gedekt door het eigenvermogensvereiste, en met name K‐factorvereisten, als bepaald in deel drie of deel vier van Verordening (EU) 2019/2033;
de beleggingsonderneming voldoet niet aan de vereisten van de artikelen 24 en 26, en andere toezichtsmaatregelen volstaan naar verwachting niet om de regelingen, processen, mechanismen en strategieën binnen een passend tijdsbestek te verbeteren;
de aanpassingen met betrekking tot de prudentiële waardering van de handelsportefeuille zijn ontoereikend om de beleggingsonderneming in staat te stellen haar posities onder normale marktomstandigheden binnen een korte termijn zonder wezenlijke verliezen te verkopen of af te dekken;
uit de overeenkomstig artikel 37 uitgevoerde toetsing blijkt dat het niet-voldoen aan de vereisten voor de toepassing van de toegestane interne modellen wellicht zal leiden tot ontoereikende kapitaalniveaus;
de beleggingsonderneming laat herhaaldelijk na een toereikend niveau van aanvullend eigen vermogen als beschreven in artikel 41 tot stand te brengen of te handhaven.
Voor de toepassing van de eerste alinea kan het toereikend geachte kapitaal risico's of aspecten van risico's omvatten die uitdrukkelijk zijn uitgesloten van het eigenvermogensvereiste als beschreven in deel drie of deel vier van Verordening (EU) 2019/2033.
De bevoegde autoriteiten eisen dat beleggingsondernemingen aan het in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde aanvullend-eigenvermogensvereiste voldoen met eigen vermogen, onder de volgende voorwaarden:
ten minste drie vierde van het aanvullend-eigenvermogensvereiste wordt voldaan met tier 1‐kapitaal;
ten minste drie vierde van het tier 1-kapitaal bestaat uit tier 1-kernkapitaal;
dat eigen vermogen wordt niet gebruikt om te voldoen aan de in artikel 11, lid 1, onder a), b), en c), van Verordening (EU) 2019/2033 bepaalde eigenvermogensvereisten.
EBA zorgt ervoor dat de ontwerpen van technische reguleringsnormen indicatieve kwalitatieve maatstaven omvatten voor de bedragen van aanvullend eigen vermogen als bedoeld in artikel 39, lid 2, onder a), rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen en juridische vormen van beleggingsondernemingen, en dat zij evenredig zijn in het licht van:
de uitvoeringslasten voor beleggingsondernemingen en bevoegde autoriteiten;
de mogelijkheid dat de hogere eigenvermogensvereiste die gelden indien beleggingsondernemingen geen gebruik maken van interne modellen, het opleggen van lagere eigenvermogensvereiste rechtvaardigen bij de beoordeling van risico's en aspecten van risico's overeenkomstig lid 2.
EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2021 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 41
Richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen
Artikel 42
Specifieke liquiditeitsvereisten
De bevoegde autoriteiten leggen de in artikel 39, lid 2, onder k), van deze richtlijn bedoelde specifieke liquiditeitsvereisten alleen op indien zij, op basis van de overeenkomstig de artikelen 36 en 37 van deze richtlijn verrichte toetsingen, tot de conclusie komen dat een beleggingsonderneming die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 om als een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming aangemerkt te worden of die aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 voldoet maar overeenkomstig artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 niet is vrijgesteld van het liquiditeitsvereiste, zich in een van de volgende situaties bevindt:
de beleggingsonderneming is blootgesteld aan het liquiditeitsrisico of aspecten ervan die wezenlijk zijn en niet of niet voldoende worden gedekt door het liquiditeitsvereiste als bepaald in deel vijf van Verordening (EU) 2019/2033;
de beleggingsonderneming voldoet niet aan de vereisten van de artikelen 24 en 26 van deze richtlijn, en andere administratieve maatregelen volstaan naar verwachting niet om de regelingen, processen, mechanismen en strategieën binnen een passende termijn te verbeteren.
EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2021 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 43
Samenwerking met afwikkelingsautoriteiten
De bevoegde autoriteiten stellen de betrokken afwikkelingsautoriteiten in kennis van een overeenkomstig artikel 39, lid 2, onder a), van deze richtlijn opgelegd aanvullend-eigenvermogensvereiste voor beleggingsondernemingen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU vallen en over de in artikel 41, lid 2, van deze richtlijn bedoelde verwachte aanpassingen voor die beleggingsondernemingen.
Artikel 44
Bekendmakingsvereisten
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten:
van beleggingsondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 om als kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen aangemerkt te worden en van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 46, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 kunnen eisen dat zij de in artikel 46 van die verordening bedoelde informatie meer dan eenmaal per jaar bekendmaken en termijnen voor die bekendmaking vaststellen;
van beleggingsondernemingen die niet voldoen aan de criteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033 om als kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen aangemerkt te worden en van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 46, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033 kunnen eisen dat zij gebruikmaken van specifieke media en locaties, met name de websites van de beleggingsondernemingen, voor andere bekendmakingen dan de financiële overzichten;
van moederondernemingen kunnen eisen dat zij jaarlijks een beschrijving van hun juridische structuur en van de governance- en organisatiestructuur van de beleggingsondernemingsgroep bekendmaken overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze richtlijn en artikel 10 van Richtlijn 2014/65/EU, hetzij integraal, hetzij door verwijzing naar gelijkwaardige informatie.
Artikel 45
Verplichting om EBA te informeren
De bevoegde autoriteiten stellen EBA in kennis van:
hun toetsings- en evaluatieproces als bedoeld in artikel 36;
de methode voor het nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 39, 40 en 41;
het niveau van de door de lidstaten vastgestelde administratieve sancties als bedoeld in artikel 18.
EBA zendt de in dit lid bedoelde informatie toe aan ESMA.
EBA maakt de in lid 1, eerste alinea, onder c), bedoelde geaggregeerde informatie bekend op haar website.
EBA brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de mate van convergentie tussen de lidstaten die bij de toepassing van dit hoofdstuk is gerealiseerd. Indien nodig voert EBA collegiale toetsingen uit overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Zij stelt ESMA van dergelijke collegiale toetsing in kennis.
EBA en ESMA stellen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, naargelang het geval, richtsnoeren vast voor de bevoegde autoriteiten, teneinde de gemeenschappelijke procedures en methoden voor het in lid 1 bedoelde toetsings- en evaluatieproces door de toezichthouder en de beoordeling van de in artikel 29 van deze richtlijn bedoelde behandeling van risico's nader te bepalen op een wijze die aansluit bij de omvang, de structuur en de interne organisatie van beleggingsondernemingen en bij de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten.
HOOFDSTUK 3
Toezicht op beleggingsondernemingsgroepen
Artikel 46
Bepaling van de groepstoezichthouder
Artikel 47
Informatievereisten in noodsituaties
Indien zich een noodsituatie voordoet, met inbegrip van een situatie als omschreven in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en een situatie van ongunstige ontwikkelingen op de markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel mogelijk in gevaar brengen in lidstaten waar entiteiten van een beleggingsondernemingsgroep een vergunning hebben gekregen, brengt de overeenkomstig artikel 46 van deze richtlijn bepaalde groepstoezichthouder overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze titel, EBA, het ESRB en andere relevante bevoegde autoriteiten daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte en deelt hij alle informatie mee die noodzakelijk is om hun taken uit te oefenen.
Artikel 48
Colleges van toezichthouders
Colleges van toezichthouders bieden een kader waarbinnen de groepstoezichthouder, EBA en de andere bevoegde autoriteiten de volgende taken verrichten:
de in artikel 47 bedoelde taken;
de coördinatie van verzoeken om informatie indien dit nodig is voor het faciliteren van het toezicht op geconsolideerde basis, overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2019/2033;
de coördinatie van verzoeken om informatie in gevallen waarin verscheidene bevoegde autoriteiten van beleggingsondernemingen die tot dezelfde groep behoren, hetzij van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van een clearinglid, hetzij van de bevoegde autoriteit van de GCTP informatie moeten vragen over het margemodel en de parameters die worden gebruikt voor de berekening van het margevereiste van de desbetreffende beleggingsondernemingen;
de uitwisseling van informatie tussen alle bevoegde autoriteiten en met EBA overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en met ESMA overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1095/2010;
een akkoord bereiken over de vrijwillige delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen bevoegde autoriteiten, indien van toepassing;
de efficiëntie van het toezicht vergroten door te voorkomen dat tweemaal aan hetzelfde toezichtsvereiste moet worden voldaan.
De volgende autoriteiten zijn leden van het college van toezichthouders:
de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een beleggingsondernemingsgroep onder leiding van een EU-beleggingsonderneming, een EU-moederbeleggingsholding of een gemengde financiële EU-moederholding;
in voorkomend geval, de toezichthoudende autoriteiten van derde landen, met inachtneming van vertrouwelijkheidsvereisten die volgens alle bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn aan de vereisten van afdeling 2 van hoofdstuk I van deze titel.
Bij het vaststellen van besluiten houdt de groepstoezichthouder rekening met de relevantie van de door de in lid 5 bedoelde autoriteiten te plannen of te coördineren toezichtsactiviteit.
De oprichting en de werking van de colleges van toezichthouders worden schriftelijk vastgelegd.
Overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan EBA eveneens op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten bijstaan in geval van een verschil van mening over de werking van colleges van toezichthouders uit hoofde van dit artikel.
EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2021 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 49
Vereisten voor samenwerking
De lidstaten zorgen ervoor dat de groepstoezichthouder en de in artikel 48, lid 5, bedoelde bevoegde autoriteiten elkaar alle nodige relevante informatie verstrekken, waaronder:
de identificatie van de juridische en bestuursstructuur van de beleggingsondernemingsgroep, met inbegrip van zijn organisatiestructuur, die alle gereguleerde en niet-gereguleerde entiteiten, niet-gereguleerde dochterondernemingen en de moederondernemingen omvat, en van de bevoegde autoriteiten van de gereguleerde entiteiten in de beleggingsondernemingsgroep;
de procedures voor het vergaren van informatie bij de beleggingsondernemingen in een beleggingsondernemingsgroep en de procedures voor de verificatie van die informatie;
ongunstige ontwikkelingen in beleggingsondernemingen of in andere entiteiten van een beleggingsondernemingsgroep die ernstige nadelige gevolgen voor deze beleggingsondernemingen zouden kunnen hebben;
belangrijke sancties en buitengewone maatregelen die de bevoegde autoriteiten hebben genomen overeenkomstig de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn;
het feit dat een specifiek eigenvermogensvereiste uit hoofde van artikel 39 van deze richtlijn wordt opgelegd.
EBA kan overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten bijstaan bij het ontwikkelen van consistente samenwerkingspraktijken.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, alvorens een besluit te nemen dat van belang kan zijn voor de toezichtstaken van andere bevoegde autoriteiten, elkaar raadplegen over het volgende:
veranderingen in de aandeelhouders-, de organisatie- of de bestuursstructuur van beleggingsondernemingen in de beleggingsondernemingsgroep die goedkeuring of machtiging door de bevoegde autoriteiten vereisen;
door bevoegde autoriteiten aan beleggingsondernemingen opgelegde significante sancties of andere door die autoriteiten getroffen uitzonderlijke maatregelen, en
overeenkomstig artikel 39 opgelegde specifieke eigenvermogensvereiste.
Artikel 50
Verificatie van informatie over in andere lidstaten gevestigde entiteiten
De bevoegde autoriteiten die een verzoek overeenkomstig lid 1 hebben ontvangen, kunnen:
de verificatie zelf verrichten binnen het kader van hun bevoegdheden, of
de bevoegde autoriteiten die het verzoek hebben ingediend, toestaan de verificatie te verrichten, of
een auditor of een deskundige verzoeken de verificatie op onpartijdige wijze te verrichten en de resultaten terstond te rapporteren.
Voor de toepassing van de punten a) en c) is het de verzoekende bevoegde autoriteiten toegestaan deel te nemen aan de verificatie.
Beleggingsholdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings
Artikel 51
Opname van holdings in het toezicht op de naleving van het groepskapitaalcriterium
De lidstaten zorgen ervoor dat beleggingsholdings en gemengde financiële holdings worden opgenomen in het toezicht op de naleving van het groepskapitaalcriterium.
Artikel 52
Kwalificaties van bestuurders
De lidstaten eisen dat de leden van het leidinggevende orgaan van een beleggingsholding of een gemengde financiële holding als voldoende betrouwbaar bekendstaan en over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikken om hun taken doeltreffend uit te voeren, rekening houdend met de specifieke rol van een beleggingsholding of een gemengde financiële holding.
Artikel 53
Gemengde holdings
De lidstaten bepalen dat, indien de moederonderneming van een beleggingsonderneming een gemengde holding is, de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de beleggingsonderneming, kunnen:
eisen dat de gemengde holding hun alle informatie verstrekt die relevant kan zijn voor het toezicht op die beleggingsonderneming;
toezicht houden op de transacties tussen de beleggingsonderneming en de gemengde holding en de dochterondernemingen van die laatste, en eisen dat de beleggingsonderneming beschikt over adequate risicobeheersprocessen en internecontrolemechanismen, met inbegrip van gedegen rapportage- en boekhoudprocedures om die transacties te identificeren, te meten, te monitoren en te controleren.
Artikel 54
Sancties
►C1 Overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk 1 van deze titel ◄ zorgen de lidstaten ervoor dat aan beleggingsholdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings, of aan de feitelijke bestuurders daarvan, die inbreuk maken op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot omzetting van dit hoofdstuk, administratieve sancties of andere administratieve maatregelen kunnen worden opgelegd om aan de vastgestelde inbreuken een einde te maken, de gevolgen daarvan te verminderen of de oorzaken van dergelijke inbreuken aan te pakken.
Artikel 55
Beoordeling van het toezicht door derde landen en andere toezichtstechnieken
Artikel 56
Samenwerking met toezichthoudende autoriteiten van derde landen
De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief aanbevelingen doen aan de Raad voor onderhandelingen over overeenkomsten met een of meer derde landen over de middelen voor de uitoefening van toezicht op de naleving van het groepskapitaalcriterium door de volgende beleggingsondernemingen:
beleggingsondernemingen waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor in een derde land heeft;
in derde landen gevestigde beleggingsondernemingen waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor in de Unie heeft.
TITEL V
OPENBAARMAKING VAN INFORMATIE DOOR DE BEVOEGDE AUTORITEITEN
Artikel 57
Openbaarmakingsvereisten
De bevoegde autoriteiten maken alle volgende informatie openbaar:
de tekst van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en van de overeenkomstig deze richtlijn in hun lidstaat goedgekeurde algemene richtsnoeren;
de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de overeenkomstig deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033 beschikbare keuzemogelijkheden en discretionaire bevoegdheden;
de algemene criteria en methoden die zij hanteren bij het toetsings- en evaluatieproces door de toezichthouder als bedoeld in artikel 36 van deze richtlijn;
geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en van Verordening (EU) 2019/2033 in hun lidstaat, met inbegrip van het aantal en de aard van de toezichtsmaatregelen die overeenkomstig artikel 39, lid 2, onder a), van deze richtlijn zijn genomen en van de administratieve sancties die overeenkomstig artikel 18 van deze richtlijn zijn opgelegd.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
TITEL VI
GEDELEGEERDE HANDELINGEN
Artikel 58
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
TITEL VII
WIJZIGINGEN IN ANDERE RICHTLIJNEN
Artikel 59
Wijziging in Richtlijn 2002/87/EG
In artikel 2 van Richtlijn 2002/87/EG wordt punt 7 vervangen door:
“sectorale voorschriften”: rechtshandelingen van de Unie betreffende het prudentiële toezicht op gereglementeerde entiteiten, met name Verordeningen (EU) nr. 575/2013 ( *1 ) en (EU) 2019/2033 ( *2 ) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2009/138/EG, 2013/36/EU ( *3 ), 2014/65/EU ( *4 ) en (EU) 2019/2033 ( *5 ) van het Europees Parlement en de Raad;
Artikel 60
Wijziging in Richtlijn 2009/65/EG
In artikel 7, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/65/EG wordt punt iii) vervangen door:
ongeacht het bedrag van die vereisten mag het eigen vermogen van de beheermaatschappij op geen enkel moment minder bedragen dan het bedrag dat is voorgeschreven in artikel 13 van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad ( *6 ).
Artikel 61
Wijziging in Richtlijn 2011/61/EU
In artikel 9 van Richtlijn 2011/61/EU wordt lid 5 vervangen door:
Artikel 62
Wijzigingen in Richtlijn 2013/36/EU
Richtlijn 2013/36/EU wordt als volgt gewijzigd:
De titel wordt vervangen door:
“Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG”.
Artikel 1 wordt vervangen door:
“Artikel 1
Onderwerp
Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:
toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen;
toezichtsbevoegdheden en ‐instrumenten voor de uitoefening van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen door bevoegde autoriteiten;
het prudentieel toezicht op kredietinstellingen door bevoegde autoriteiten op een wijze die strookt met de voorschriften die in Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgelegd;
openbaarmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en prudentieel toezicht op kredietinstellingen.”.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
de leden 2 en 3 worden geschrapt;
in lid 5 wordt punt 1 geschrapt;
lid 6 wordt vervangen door:
In artikel 3, lid 1, wordt punt 4 geschrapt.
Artikel 5 wordt vervangen door:
“Artikel 5
Coördinatie binnen de lidstaten
Lidstaten die meer dan één bevoegde autoriteit hebben voor het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, nemen de nodige maatregelen om de coördinatie tussen dergelijke autoriteiten te organiseren.”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 8 bis
Specifieke vereisten voor vergunningverlening aan kredietinstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013
De lidstaten verplichten de in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde ondernemingen die reeds een vergunning hebben verkregen overeenkomstig titel II van Richtlijn 2014/65/EU, ertoe overeenkomstig artikel 8 een vergunningaanvraag in te dienen, uiterlijk op de dag waarop een van de volgende gebeurtenissen plaatsvindt:
het gemiddelde van de maandelijkse totale activa, berekend over een periode van twaalf opeenvolgende maanden, is gelijk aan of bedraagt meer dan 30 miljard EUR, of
het gemiddelde van de maandelijkse totale activa, berekend over een periode van twaalf opeenvolgende maanden bedraagt minder dan 30 miljard EUR, en de onderneming maakt deel uit van een groep waarin de totale waarde van de geconsolideerde activa van alle ondernemingen in de groep, die elk afzonderlijk minder dan 30 miljard EUR aan totale activa bezitten en die een van de in deel A, punten 3 en 6, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde activiteiten verrichten, gelijk is aan of groter is dan 30 miljard EUR, beide berekend als gemiddelde over een periode van twaalf opeenvolgende maanden.
EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
de informatie die door de onderneming in de vergunningaanvraag aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt, met inbegrip van het in artikel 10 bedoelde programma van werkzaamheden;
de methode voor de berekening van de in lid 1 bedoelde drempels.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze richtlijn aan te vullen door de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 december 2020 bij de Commissie in.”.
In artikel 18 wordt het volgende punt ingevoegd:
haar vergunning uitsluitend gebruikt om de in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde activiteiten uit te oefenen en gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren gemiddelde totale activa onder de in dat artikel bedoelde drempels heeft;”.
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
lid 2 wordt vervangen door:
het volgende lid wordt ingevoegd:
In artikel 21 ter wordt lid 5 vervangen door:
Voor de toepassing van dit artikel:
is de totale waarde van de activa in de Unie van de groep uit een derde land de som van:
de totale waarde van de activa van elke instelling in de Unie van de groep uit een derde land, zoals die blijkt uit haar geconsolideerde balans of uit haar afzonderlijke balans ingeval de balans van een instelling niet wordt geconsolideerd, en
de totale waarde van de activa van elk bijkantoor van de groep uit een derde land waaraan in de Unie een vergunning is verleend overeenkomstig deze richtlijn, Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( *8 ) of Richtlijn 2014/65/EU;
heeft de term “instelling” ook betrekking op beleggingsondernemingen.
Titel IV wordt geschrapt.
In artikel 51, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:
In artikel 53 wordt lid 2 vervangen door:
In artikel 66, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:
ten minste één van de in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde activiteiten uitoefenen en de in dat artikel vastgestelde drempels halen zonder een vergunning als kredietinstelling te hebben;”.
In artikel 76, lid 5, wordt de zesde alinea geschrapt.
In artikel 86 wordt lid 11 vervangen door:
In artikel 110 wordt lid 2 geschrapt.
Artikel 111 wordt vervangen door:
“Artikel 111
Bepaling van de consoliderende toezichthouder
Indien een moederonderneming een moederkredietinstelling in een lidstaat of een EU-moederkredietinstelling is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die op die moederkredietinstelling in de lidstaat of die EU‐moederkredietinstelling op individuele basis toezicht houdt.
Indien een moederonderneming een moederbeleggingsonderneming in een lidstaat of een EU-moederbeleggingsonderneming is en geen van haar dochterbedrijven een kredietinstelling is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die op die moederbeleggingsonderneming in de lidstaat of die EU-moederbeleggingsonderneming op individuele basis toezicht houdt.
Indien een moederonderneming een moederbeleggingsonderneming in een lidstaat of een EU-moederbeleggingsonderneming is, en ten minste een van haar dochterondernemingen een kredietinstelling is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de kredietinstelling, of indien er verschillende kredietinstellingen zijn, de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal.
Indien twee of meer kredietinstellingen of beleggingsondernemingen waaraan in de Unie een vergunning is verleend, dezelfde financiële moederholding in een lidstaat, gemengde financiële moederholding in een lidstaat, financiële EU-moederholding of gemengde financiële EU-moederholding hebben, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door:
de bevoegde autoriteit van de kredietinstelling indien er slechts één kredietinstelling binnen de groep is;
de bevoegde autoriteit van de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal indien er meerdere kredietinstellingen binnen de groep zijn, of
de bevoegde autoriteit van de beleggingsonderneming met het hoogste balanstotaal, indien de groep geen kredietinstelling omvat.
Indien een bevoegde autoriteit op individuele basis toezicht houdt op meer dan één kredietinstelling binnen een groep, is, in afwijking van lid 1, derde alinea, lid 3, onder b), en lid 4, de consoliderende toezichthouder de bevoegde autoriteit die op individuele basis toezicht houdt op een of meer kredietinstellingen binnen de groep, indien de som van de balanstotalen van die aan toezicht onderworpen kredietinstellingen hoger is dan die van de kredietinstellingen waarop op individuele basis door een andere bevoegde autoriteit toezicht wordt gehouden.
Indien een bevoegde autoriteit op individuele basis toezicht houdt op meer dan één beleggingsonderneming binnen een groep, is, in afwijking van lid 3, onder c), de consoliderende toezichthouder de bevoegde autoriteit die op individuele basis toezicht houdt op een of meer beleggingsondernemingen binnen de groep met het hoogste geaggregeerde balanstotaal.
In artikel 114, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:
Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:
lid 2 wordt vervangen door:
in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:
in lid 9 wordt de eerste alinea vervangen door:
In artikel 125 wordt lid 2 vervangen door:
In artikel 128 wordt de vijfde alinea geschrapt.
In artikel 129 worden de leden 2, 3 en 4 geschrapt.
In artikel 130 worden de leden 2, 3 en 4 geschrapt.
In artikel 143, lid 1, wordt punt d) vervangen door;
onverminderd het bepaalde in titel VII, hoofdstuk 1, afdeling II, van deze richtlijn en, in voorkomend geval, titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van Richtlijn (EU) 2019/2033, geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de tenuitvoerlegging van het prudentiële kader in elke lidstaat, met inbegrip van het aantal en de aard van de toezichtsmaatregelen die overeenkomstig artikel 102, lid 1, onder a), van deze richtlijn zijn genomen, en van de administratieve sancties die overeenkomstig artikel 65 van deze richtlijn zijn opgelegd.”.
Artikel 63
Wijzigingen in Richtlijn 2014/59/EU
Richtlijn 2014/59/EU wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, lid 1, wordt punt 3 vervangen door:
“beleggingsonderneming”: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad ( *12 ) die onderworpen is aan het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad ( *13 ) bepaalde aanvangskapitaalvereiste;
Aan artikel 45 wordt het volgende lid toegevoegd:
Overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EU) 2019/2033 worden verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de eigenvermogensvereisten op individuele basis van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, van de onderhavige richtlijn en die geen beleggingsonderneming zijn als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 5, van Verordening (EU) 2019/2033, als volgt uitgelegd:
verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 92, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de totale kapitaalratio, gelden als verwijzingen naar artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033;
verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft het totaal van de risicoposten, gelden als verwijzingen naar het toepasselijke vereiste in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033, vermenigvuldigd met 12,5.
Overeenkomstig artikel 65 van Richtlijn (EU) 2019/2033 gelden verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU wat betreft het aanvullend-eigenvermogensvereiste van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, van de onderhavige richtlijn en die geen beleggingsondernemingen zijn als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 5, van Verordening (EU) 2019/2033, als verwijzingen naar artikel 40 van Richtlijn 2019/2033.”.
Artikel 64
Wijzigingen in Richtlijn 2014/65/EU
Richtlijn 2014/65/EU wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 8 wordt punt c) vervangen door:
niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend, zoals naleving van de in Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad ( *14 ) gestelde voorwaarden;
Artikel 15 wordt vervangen door:
“Artikel 15
Aanvangskapitaal
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten slechts een vergunning verlenen indien de beleggingsonderneming, gezien de aard van de betrokken beleggingsdienst of ‐activiteit, over voldoende aanvangskapitaal beschikt overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad ( *15 ).
Artikel 41 wordt vervangen door:
“Artikel 41
Vergunningverlening
De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de onderneming uit een derde land een bijkantoor heeft gevestigd of voornemens is een bijkantoor te vestigen, verleent de vergunning pas als de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat:
aan de voorwaarden van artikel 39 is voldaan, en
het bijkantoor van de onderneming uit een derde land in staat zal zijn de in de leden 2 en 3 bedoelde bepalingen in acht te nemen.
De bevoegde autoriteit deelt de onderneming uit een derde land binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag mede of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is.
Het bijkantoor van de onderneming uit een derde land waaraan overeenkomstig lid 1 een vergunning is verleend, voldoet aan de verplichtingen van de artikelen 16 tot en met 20, de artikelen 23, 24, 25 en 27, artikel 28, lid 1, en de artikelen 30, 31 en 32 van deze richtlijn en van de artikelen 3 tot en met 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014 en aan de op grond daarvan vastgestelde maatregelen en staat onder toezicht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vergunning is verleend.
De lidstaten leggen met betrekking tot de door deze richtlijn bestreken aangelegenheden geen aanvullende verplichtingen op ten aanzien van de organisatie en bedrijfsuitoefening van het bijkantoor en behandelen bijkantoren van ondernemingen uit derde landen niet gunstiger dan ondernemingen uit de Unie.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten ESMA jaarlijks in kennis stellen van de lijst van bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die op hun grondgebied actief zijn.
ESMA maakt jaarlijks een lijst bekend van bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die actief zijn in de Unie, waarin de naam wordt vermeld van de onderneming uit een derde land waartoe het bijkantoor behoort.
Het bijkantoor van de onderneming uit een derde land dat overeenkomstig lid 1 een vergunning heeft verkregen, verstrekt de in lid 2 bedoelde bevoegde autoriteit jaarlijks de volgende informatie:
de schaal en reikwijdte van de door het bijkantoor in die lidstaat verrichte diensten en activiteiten;
voor ondernemingen uit derde landen die de in punt 3 van deel A van bijlage I vermelde activiteit verrichten, hun maandelijkse minimale, gemiddelde en maximale blootstelling aan tegenpartijen uit de EU;
voor ondernemingen uit derde landen die de in punt 6 van deel A van bijlage I vermelde diensten verlenen, de totale waarde van financiële instrumenten afkomstig van tegenpartijen uit de EU die de voorafgaande twaalf maanden zijn overgenomen of met plaatsingsgarantie zijn geplaatst;
de omzet en de totale waarde van de activa die overeenstemmen met de onder a) bedoelde diensten en activiteiten;
een gedetailleerde beschrijving van de voor de cliënten van het bijkantoor beschikbare beleggersbeschermingsregeling, met inbegrip van de rechten van deze cliënten die voortvloeien uit het in artikel 39, lid 2, onder f), bedoelde beleggerscompensatiestelsel;
zijn risicobeheerbeleid en ‐regelingen voor de onder a) bedoelde diensten en activiteiten;
de governanceregelingen, met vermelding van de medewerkers met een sleutelfunctie voor de activiteiten van het bijkantoor;
alle andere informatie die de bevoegde autoriteit noodzakelijk acht voor een alomvattende monitoring van de activiteiten van het bijkantoor.
Op verzoek delen de bevoegde autoriteiten de volgende informatie aan ESMA mee:
alle vergunningen voor bijkantoren waaraan overeenkomstig lid 1 vergunning is verleend en alle latere wijzigingen van die vergunningen;
de schaal en reikwijdte van de door een bijkantoor met een vergunning in de lidstaat verrichte diensten en activiteiten;
de omzet en de totale activa die overeenstemmen met de onder b) bedoelde diensten en activiteiten;
de naam van de groep uit een derde land waartoe een bijkantoor met een vergunning behoort.
ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter specificering van het formaat waarin de in de leden 3 en 4 bedoelde informatie moet worden medegedeeld.
ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 26 september 2020 voor aan de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.
Artikel 42 wordt vervangen door:
“Artikel 42
Dienstverlening uitsluitend op initiatief van de cliënt
De lidstaten zorgen ervoor dat ingeval een in de Unie gevestigde of gesitueerde niet-professionele of professionele cliënt in de zin van deel II van bijlage II uitsluitend op eigen initiatief de verlening van een beleggingsdienst of de verrichting van een beleggingsactiviteit door een onderneming uit een derde land initieert, het vergunningsvereiste uit hoofde van artikel 39 niet van toepassing is op de verlening van die dienst of de verrichting van die activiteit door de onderneming uit het derde land voor die persoon, noch op een betrekking die specifiek verband houdt met het verlenen van die dienst of het verrichten van die activiteit.
Zonder afbreuk te doen aan intragroepbetrekkingen wordt, indien een onderneming uit een derde land, onder meer via een entiteit die namens haar handelt of nauwe banden heeft met de onderneming uit het derde land of een andere persoon die namens een dergelijke entiteit handelt, cliënten of potentiële cliënten in de Unie benadert, de dienst niet geacht te zijn verleend uitsluitend op eigen initiatief van de cliënt.
In artikel 49 wordt lid 1 vervangen door:
In artikel 81, lid 3, wordt punt a) vervangen door:
om te onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van beleggingsondernemingen en ter vergemakkelijking van het toezicht op de uitoefening van die werkzaamheden, de administratieve en boekhoudkundige procedures en de internecontrolemechanismen;”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 95 bis
Overgangsbepaling inzake vergunningverlening aan kredietinstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013
De bevoegde autoriteiten stellen de in artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bevoegde autoriteit ervan in kennis dat de voorziene totale activa van een onderneming die overeenkomstig titel II van deze richtlijn vóór 25 december 2019 een vergunning heeft aangevraagd om de in bijlage I, deel A, punten 3 en 6, bedoelde activiteiten te verrichten, gelijk zijn aan of hoger zijn dan 30 miljard EUR, en zij stellen de aanvrager hiervan in kennis.”.
TITEL VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 65
Verwijzingen naar Richtlijn 2013/36/EU in andere rechtshandelingen van de Unie
Voor de toepassing van prudentieel toezicht op en afwikkeling van beleggingsondernemingen gelden verwijzingen naar Richtlijn 2013/36/EU in andere handelingen van de Unie als verwijzingen naar deze richtlijn.
Artikel 66
Herziening
Uiterlijk op 26 juni 2024 dient de Commissie, in nauwe samenwerking met EBA en ESMA, een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, over:
de bepalingen inzake beloning in deze richtlijn en in Verordening (EU) 2019/2033 evenals in Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU met het oog op de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor alle beleggingsondernemingen die actief zijn in de Unie, met inbegrip van de toepassing van die bepalingen;
de gepastheid van de rapportage- en openbaarmakingsvoorschriften in deze richtlijn en in Verordening (EU) 2019/2033, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel;
een beoordeling, rekening houdend met het in artikel 35 bedoelde EBA-verslag en de taxonomie betreffende duurzame financiën om te bepalen of:
ESG-risico's in overweging moeten worden genomen voor de interne governance van beleggingsondernemingen;
ESG-risico's in overweging moeten worden genomen voor het beloningsbeleid van beleggingsondernemingen;
ESG-risico's in overweging moeten worden genomen voor de behandeling van risico's;
ESG-risico's in het toezicht- en evaluatieproces moeten worden opgenomen;
de doeltreffendheid van de regelingen inzake informatie-uitwisseling uit hoofde van deze richtlijn;
de samenwerking van de Unie en de lidstaten met derde landen bij de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) 2019/2033;
de toepassing van deze richtlijn en van Verordening (EU) 2019/2033 op beleggingsondernemingen op grond van hun juridische structuur of eigendomsmodel;
de mogelijkheid dat beleggingsondernemingen een risico op verstoring van het financiële systeem met mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor het financiële systeem en de reële economie vormen en passende macroprudentiële instrumenten om een dergelijk risico aan te pakken en de voorschriften van artikel 36, lid 1, onder d), van deze richtlijn te vervangen;
de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten de voorschriften van Verordening (EU) nr. 575/2013 overeenkomstig artikel 5 van deze richtlijn mogen toepassen op beleggingsondernemingen.
Artikel 67
Omzetting
Zij passen die bepalingen toe met ingang van 26 juni 2021. Zij passen de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 62, punt 6, ten aanzien van artikel 8 bis, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU evenwel uiterlijk op 27 december 2020 toe, en de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 64, punt 5, met ingang van 26 maart 2020.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Indien de stukken die door de lidstaten worden overgelegd als bijlage bij de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen, niet toereikend zijn om volledig inzicht te krijgen in de mate waarin de omzettingsbepalingen in overeenstemming zijn met bepaalde artikelen van deze richtlijn, kan de Commissie, op verzoek van EBA en met het oog op de uitvoering van haar taken uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010, of op eigen initiatief, verlangen dat de lidstaten meer gedetailleerde informatie met betrekking tot de omzetting en uitvoering van die bepalingen en deze richtlijn verstrekken.
Artikel 68
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 69
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
( 1 ) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
( 2 ) Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).
( 3 ) Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).
( 4 ) Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en ‐bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 253).
( 5 ) Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).
( 6 ) Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).
( 7 ) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
( 8 ) Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en tot wijziging van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).
( 9 ) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
( 10 ) Aanbeveling van de Commissie van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 22).
( *1 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
( *2 ) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
( *3 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
( *4 ) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
( *5 ) Richtlijn (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).”.
( *6 ) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).”.
( *7 ) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).”.
( *8 ) Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).”.
( *9 ) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
( *10 ) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
( *11 ) Richtlijn (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).”.
( *12 ) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
( *13 ) Richtlijn (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).”.
( *14 ) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).”.
( *15 ) Richtlijn (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).”.