EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02018R0990-20210912

Consolidated text: Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/990 van de Commissie van 10 april 2018 tot wijziging en aanvulling van Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS) securitisaties en door activa gedekt commercial paper (ABCP's), vereisten voor in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verkregen activa en kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2018/990/2021-09-12

02018R0990 — NL — 12.09.2021 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/990 VAN DE COMMISSIE

van 10 april 2018

tot wijziging en aanvulling van Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS) securitisaties en door activa gedekt commercial paper (ABCP's), vereisten voor in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verkregen activa en kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 177 van 13.7.2018, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1383 VAN DE COMMISSIE van 15 juni 2021

  L 298

1

23.8.2021




▼B

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/990 VAN DE COMMISSIE

van 10 april 2018

tot wijziging en aanvulling van Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS) securitisaties en door activa gedekt commercial paper (ABCP's), vereisten voor in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verkregen activa en kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK 1

CRITERIA VOOR HET BEPALEN VAN EENVOUDIGE, TRANSPARANTE EN GESTANDAARDISEERDE (STS) SECURITISATIES OF DOOR ACTIVA GEDEKT COMMERCIAL PAPER (ABCP's)

(Artikel 15, lid 7, van Verordening (EU) 2017/1131)

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) 2017/1131

In artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1131 wordt punt c) vervangen door:

„c) een eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised, STS) securitisatie, zoals bepaald overeenkomstig de criteria en voorwaarden van de artikelen 20, 21 en 22 van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ), of een STS-ABCP, zoals bepaald overeenkomstig de criteria en voorwaarden van de artikelen 24, 25 en 26 van genoemde verordening.



HOOFDSTUK 2

KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE KREDIETKWALITEITSVEREISTEN VOOR IN HET KADER VAN OMGEKEERDE RETROCESSIEOVEREENKOMSTEN VERKREGEN ACTIVA

(Artikel 15, lid 7, van Verordening (EU) 2017/1131)

Artikel 2

Kwantitatieve en kwalitatieve liquiditeitsvereisten voor de in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde activa

1.  
Omgekeerde retrocessieovereenkomsten als bedoeld in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 voldoen aan gevestigde marktnormen en de voorwaarden ervan stellen MMF-beheerders in staat hun rechten volledig te doen gelden in geval van wanbetaling van de tegenpartij bij dergelijke overeenkomsten of de voortijdige beëindiging ervan, en zij verlenen MMF-beheerders tevens het onbeperkte recht om alle als zekerheid verkregen activa te verkopen.
2.  
Op de in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde activa wordt een reductiefactor of haircut toegepast die gelijk is aan de in de tabellen 1 en 2 van artikel 224, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde volatiliteitsaanpassingen voor een gegeven resterende looptijd met betrekking tot een liquidatieperiode van vijf dagen en de hoogste beoordeling wat de kredietkwaliteitscategorie betreft.
3.  

Indien nodig passen MMF-beheerders bovenop de in lid 2 bedoelde haircut een additionele haircut toe. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is een dergelijke additionele haircut toe te passen, houden zij rekening met alle volgende factoren:

a) 

de kredietkwaliteitsbeoordeling van de tegenpartij bij de omgekeerde retrocessieovereenkomst;

b) 

de margerisicoperiode (margin period of risk) als omschreven in artikel 272, punt 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c) 

de kredietkwaliteitsbeoordeling van de uitgevende instantie of van het activum dat als zekerheid wordt gebruikt;

d) 

de resterende looptijd van de activa die als zekerheid worden gebruikt;

e) 

de volatiliteit van de prijs van de activa die als zekerheid worden gebruikt.

4.  
Voor de toepassing van lid 3 voorzien MMF-beheerders in een duidelijk haircutbeleid dat is toegesneden op elk in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoeld activum dat als zekerheid is verkregen. Dat beleid wordt gedocumenteerd en ligt ten grondslag aan elke beslissing om een specifieke haircut op de waarde van een activum toe te passen.
5.  
MMF-beheerders herzien op gezette tijden de in lid 2 bedoelde haircut, rekening houdend met veranderingen in de resterende looptijd van de activa die als zekerheid zijn gebruikt. Zij herzien tevens de in lid 3 bedoelde additionele haircut telkens als de in dat lid genoemde factoren een verandering ondergaan.
6.  

De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing als de tegenpartij bij de omgekeerde retrocessieovereenkomst:

▼M1

a) 

een kredietinstelling is waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) toezicht wordt uitgeoefend, dan wel een kredietinstelling waaraan vergunning is verleend in een derde land ten aanzien waarvan overeenkomstig artikel 114, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een gelijkwaardigheidsbesluit is vastgesteld;

b) 

een beleggingsonderneming is waarop overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) toezicht wordt uitgeoefend, dan wel een beleggingsonderneming waaraan vergunning is verleend in een derde land ten aanzien waarvan overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 600/2014 een gelijkwaardigheidsbesluit is vastgesteld;

c) 

een verzekeringsonderneming is waarop overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) toezicht wordt uitgeoefend, dan wel een verzekeringsonderneming waaraan vergunning is verleend in een derde land ten aanzien waarvan overeenkomstig artikel 260 van die richtlijn een gelijkwaardigheidsbesluit is vastgesteld;

▼B

d) 

een centrale tegenpartij is waaraan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) vergunning is verleend;

e) 

de Europese Centrale Bank is;

f) 

een nationale centrale bank is;

g) 

een centrale bank van een derde land is, mits het prudentiële toezicht- en regelgevingsstelsel van dat land overeenkomstig artikel 114, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 als gelijkwaardig aan dat van de Unie is aangemerkt.



HOOFDSTUK 3

CRITERIA VOOR KREDIETKWALITEITSBEOORDELINGEN

(Artikel 22 van Verordening (EU) 2017/1131)

Artikel 3

Criteria voor de validatie van de in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden

1.  

MMF-beheerders valideren de in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden op voorwaarde dat deze aan alle volgende criteria voldoen:

a) 

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden worden op systematische wijze toegepast ten aanzien van verschillende uitgevende instanties en instrumenten;

b) 

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden worden door een voldoende aantal relevante kwalitatieve en kwantitatieve criteria onderbouwd;

c) 

de kwalitatieve en kwantitatieve inputs van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden zijn betrouwbaar en er wordt van gegevensreeksen van passende omvang gebruikgemaakt;

d) 

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingen die de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden in het verleden hebben opgeleverd, zijn naar behoren door de MMF-beheerders in kwestie getoetst om uit te maken of de kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden een geschikte indicator van de kredietkwaliteit vormen;

e) 

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden omvatten controles en procedures voor de ontwikkeling en goedkeuring ervan, die passend bezwaar mogelijk maken;

f) 

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden bevatten factoren die MMF-beheerders relevant achten voor de bepaling van de kredietkwaliteit van een uitgevende instantie of een instrument;

g) 

voor de opstelling van alle kredietkwaliteitsbeoordelingen wordt in het kader van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden systematisch van essentiële kredietkwaliteitsaannamen en onderbouwende criteria gebruikgemaakt, tenzij er een objectieve reden bestaat om van dit vereiste af te wijken;

h) 

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden omvatten procedures om ervoor te zorgen dat de onder b), c) en g) bedoelde criteria ter onderbouwing van de relevante factoren van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden van betrouwbare kwaliteit zijn en relevant zijn voor de beoordeelde uitgevende instantie of het beoordeelde instrument.

2.  
In het kader van het validatieproces van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden toetsen MMF-beheerders de gevoeligheid van de methoden voor veranderingen in hun onderliggende kredietkwaliteitsaannamen en -criteria.
3.  
MMF-beheerders beschikken over procedures die garanderen dat alle anomalieën of tekortkomingen die in het kader van de in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde backtests aan het licht komen, worden benoemd en afdoende worden verholpen.
4.  

De in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden:

a) 

worden gebruikt zolang er geen objectieve redenen zijn om te concluderen dat de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden moeten worden gewijzigd of niet meer mogen worden toegepast;

b) 

bieden de mogelijkheid om bevindingen van lopende monitoring of toetsing onmiddellijk daarin te integreren, met name wanneer veranderingen in structurele macro-economische of financiële marktomstandigheden van invloed zouden kunnen zijn op een kredietkwaliteitsbeoordeling die met behulp van deze interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden is opgesteld;

c) 

maken een vergelijking van interne kredietkwaliteitsbeoordelingen uit het verleden mogelijk.

5.  
De in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode wordt onmiddellijk verbeterd indien een toetsing, met inbegrip van een validatie, uitwijst dat de methode in kwestie niet geschikt is om een systematische kredietkwaliteitsbeoordeling te verzekeren.
6.  
In het kader van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsprocedure wordt van tevoren gespecificeerd in welke situaties de interne kredietkwaliteitsbeoordeling geacht wordt gunstig te zijn.

Artikel 4

Criteria voor de kwantificatie van het kredietrisico en het relatieve insolventierisico van de uitgevende instantie en van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131

1.  

De criteria voor de kwantificatie van het kredietrisico van een uitgevende instantie en het relatieve insolventierisico van de uitgevende instantie en van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131, luiden als volgt:

a) 

informatie over obligatiekoersen, met inbegrip van creditspreads en de koersen van vergelijkbare vastrentende instrumenten en aanverwante effecten;

b) 

koersen van geldmarktinstrumenten die gerelateerd zijn aan de uitgevende instantie, het instrument of de bedrijfstak;

c) 

informatie over koersen van kredietverzuimswaps, met inbegrip van spreads van kredietverzuimswaps voor vergelijkbare instrumenten;

d) 

wanbetalingsstatistieken met betrekking tot de uitgevende instantie, het instrument of de bedrijfstak;

e) 

financiële indices die betrekking hebben op de geografische locatie, de bedrijfstak of de activaklasse van de uitgevende instantie of het instrument;

f) 

financiële informatie in verband met de uitgevende instantie, met inbegrip van rentabiliteitsratio's, de rentedekkingsratio, hefboommaatstaven en de prijszetting van nieuwe emissies, met vermelding van het bestaan van effecten van een lagere rangorde.

2.  
Indien zulks nodig en dienstig is, passen MMF-beheerders bovenop de in lid 1 bedoelde criteria additionele criteria toe.

Artikel 5

Criteria voor de vaststelling van kwalitatieve indicatoren voor de uitgevende instantie van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/1131

1.  

De criteria voor de vaststelling van kwalitatieve indicatoren voor de uitgevende instantie van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/1131, luiden als volgt:

a) 

een analyse van alle onderliggende activa, die voor securitisatieblootstellingen onder meer ook betrekking heeft op het kredietrisico van de uitgevende instantie en het kredietrisico van de onderliggende activa;

b) 

een analyse van alle structurele aspecten van de relevante instrumenten van een uitgevende instantie, die voor gestructureerde financieringsinstrumenten onder meer ook een analyse van het inherente operationele en tegenpartijrisico van het gestructureerde financieringsinstrument omvat;

c) 

een analyse van de relevante markt(en), die onder meer betrekking heeft op de omzet op en de liquiditeit van deze markt(en);

d) 

een landenanalyse, die onder meer betrekking heeft op de omvang van expliciete en voorwaardelijke verplichtingen en de omvang van de deviezenreserves in vergelijking met de verplichtingen in vreemde valuta;

e) 

een analyse van het aan de uitgevende instantie verbonden governancerisico, die onder meer betrekking heeft op fraudegevallen, geldboeten wegens wangedrag, geschillen, herziene financiële overzichten, buitengewone posten, personeelsverloop bij managers, debiteurenconcentratie en kwaliteit van de controle;

f) 

effectengerelateerd onderzoek met betrekking tot de uitgevende instantie of de marktsector;

g) 

in voorkomend geval, een analyse van de kredietratings of ratingoutlook die voor de uitgevende instantie van een instrument zijn afgegeven door een ratingbureau dat bij de ESMA is geregistreerd en door de MFF-beheerder is geselecteerd indien dit aansluit bij de specifieke beleggingsportefeuille van het MMF.

2.  
Indien zulks nodig en dienstig is, passen MMF-beheerders bovenop de in lid 1 bedoelde criteria additionele criteria toe.

Artikel 6

Criteria voor de vaststelling van kwalitatieve kredietrisico-indicatoren voor de uitgevende instantie van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/1131

Voor zover zulks mogelijk is, beoordelen MFF-beheerders de volgende kwalitatieve kredietrisicocriteria voor een uitgevende instantie van een instrument:

a) 

de financiële situatie van de uitgevende instantie of, in voorkomend geval, van de garantiegever;

b) 

de liquiditeitsbronnen van de uitgevende instantie of, in voorkomend geval, van de garantiegever;

c) 

het vermogen van de uitgevende instantie om op toekomstige marktbrede of specifiek op de uitgevende instantie betrekking hebbende gebeurtenissen te reageren, met inbegrip van het vermogen om in een zeer ongunstige situatie schulden terug te betalen;

d) 

de veerkracht van de bedrijfstak van de uitgevende instantie binnen de economie ten aanzien van economische trends en de concurrentiepositie van de uitgevende instantie binnen haar bedrijfstak.

Artikel 7

Negeren van uitkomsten van kredietkwaliteitsbeoordelingen

1.  
MMF-beheerders mogen de uitkomst van een interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode slechts in uitzonderlijke omstandigheden (zoals onder meer in gespannen marktomstandigheden) negeren en ingeval daar een objectieve reden toe is. MMF-beheerders die de uitkomst van een interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode negeren, documenteren deze beslissing.
2.  
In het kader van het in lid 1 bedoelde documentatieproces identificeren MMF-beheerders de persoon die voor de beslissing verantwoordelijk is en specificeren zij de objectieve reden waarom die beslissing is genomen.

Artikel 8

Materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131

1.  

Er is sprake van een materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131 telkens als:

a) 

er zich een materiële verandering voordoet in het volgende:

i) 

informatie over obligatiekoersen, met inbegrip van creditspreads en de koersen van vergelijkbare vastrentende instrumenten en aanverwante effecten;

ii) 

informatie over koersen van kredietverzuimswaps, met inbegrip van spreads van kredietverzuimswaps voor vergelijkbare instrumenten;

iii) 

wanbetalingsstatistieken met betrekking tot de uitgevende instantie of het instrument;

iv) 

financiële indices die betrekking hebben op de geografische locatie, de bedrijfstak of de activaklasse van de uitgevende instantie of het instrument;

v) 

de analyse van de onderliggende activa, met name voor gestructureerde instrumenten;

vi) 

de analyse van de relevante markt(en), met inbegrip van de omzet en liquiditeit ervan;

vii) 

de analyse van de structurele aspecten van de relevante instrumenten;

viii) 

effectengerelateerd onderzoek;

ix) 

de financiële situatie van de uitgevende instantie;

x) 

de liquiditeitsbronnen van de uitgevende instantie;

xi) 

het vermogen van de uitgevende instantie om op toekomstige marktbrede of specifiek op de uitgevende instantie betrekking hebbende gebeurtenissen te reageren, met inbegrip van het vermogen om in een zeer ongunstige situatie schulden terug te betalen;

xii) 

de veerkracht van de bedrijfstak van de uitgevende instantie binnen de economie ten aanzien van economische trends en de concurrentiepositie van de uitgevende instantie binnen haar bedrijfstak;

xiii) 

de analyse van de kredietratings of ratingoutlook die voor de uitgevende instantie of een instrument ervan zijn afgegeven door een ratingbureau dat door de MFF-beheerder is geselecteerd omdat dit aansluit bij de specifieke beleggingsportefeuille van het MMF;

b) 

de kredietrating van een geldmarktinstrument, securitisatie of ABCP wordt verlaagd tot onder de twee hoogste kortetermijnratings van enig ratingbureau waarop Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) van toepassing is en dat overeenkomstig genoemde verordening is gecertificeerd.

2.  
MMF-beheerders beoordelen de materiële verandering in de in lid 1, onder a), genoemde criteria door risicofactoren en de resultaten van de in artikel 28 van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde stresstestscenario's te onderzoeken.
3.  
Voor de toepassing van lid 1, onder b), stellen MMF-beheerders een interne procedure vast voor het selecteren van de ratingbureaus die aansluiten bij de specifieke beleggingsportefeuille van het betrokken MMF en voor het bepalen van de frequentie waarmee het MMF de ratings van die bureaus controleert.
4.  
MMF-beheerders houden rekening met een in lid 1, onder b), bedoelde ratingverlaging en verrichten daarop hun eigen beoordeling volgens hun interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode.
5.  
De herziening van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode is een materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131, behalve indien MMF-beheerders kunnen aantonen dat de verandering niet van materiële aard is.

Artikel 9

Kwantitatieve en kwalitatieve kredietkwaliteitsvereisten voor in artikel 15, lid 6, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde activa

MMF-beheerders passen de artikelen 3 tot en met 8 van deze verordening toe bij de beoordeling van de kredietkwaliteit van de in artikel 15, lid 6, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde liquide overdraagbare effecten of geldmarktinstrumenten.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 21 juli 2018, met uitzondering van artikel 1 dat met ingang van 1 januari 2019 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( *1 ) Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).”.

( 1 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

( 2 ) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

( 3 ) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

( 5 ) Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).

Top