Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02016R0429-20210421

    Consolidated text: Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidswetgeving) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/429/2021-04-21

    02016R0429 — NL — 21.04.2021 — 002.009


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EU) 2016/429 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 9 maart 2016

    betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 084 van 31.3.2016, blz. 1)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) 2017/625 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD  van 15 maart 2017

      L 95

    1

    7.4.2017

    ►M2

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1629 VAN DE COMMISSIE  van 25 juli 2018

      L 272

    11

    31.10.2018


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 057, 3.3.2017, blz.  65 (2016/429)

    ►C2

    Rectificatie, PB L 137, 24.5.2017, blz.  40 (2017/625)

    ►C3

    Rectificatie, PB L 048, 11.2.2021, blz.  3 (2016/429)

    ►C4

    Rectificatie, PB L 90268, 26.4.2024, blz.  1 (2016/429)




    ▼B

    VERORDENING (EU) 2016/429 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 9 maart 2016

    betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”)

    (Voor de EER relevante tekst)



    DEEL I

    ALGEMENE REGELS

    HOOFDSTUK 1

    Onderwerp, doel, toepassingsgebied en definities

    Artikel 1

    Onderwerp en doel

    1.  
    Bij deze verordening worden regels vastgesteld met betrekking tot de preventie en bestrijding van dierziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen.

    Die regels voorzien in:

    a) 

    het stellen van prioriteiten voor en de indeling in categorieën van ziekten die voor de Unie van belang zijn en de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de diergezondheid (deel I: artikelen 1 tot en met 17);

    b) 

    de vroegtijdige opsporing, melding en rapportage van ziekten, bewaking, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status (deel II: artikelen 18 tot en met 42);

    c) 

    waakzaamheid en paraatheid voor en bestrijding van ziekten (deel III: artikelen 43 tot en met 83);

    d) 

    de registratie en goedkeuring van inrichtingen en vervoerders en de verplaatsingen en de traceerbaarheid van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong binnen de Unie (deel IV: artikelen 84 tot en met 228 en deel VI: artikelen 244 tot en met 248, en artikelen 252 tot en met 256);

    e) 

    de binnenkomst van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de Unie en de uitvoer van die zendingen uit de Unie (deel V: artikelen 229 tot en met 243 en deel VI: artikelen 244 tot en met 246, en artikelen 252 tot en met 256);

    f) 

    het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren naar een lidstaat uit een andere lidstaat of uit een derde land of gebied (deel VI: artikelen 244 tot en met 256);

    g) 

    de noodmaatregelen die in een noodsituatie bij ziekten moeten worden genomen (deel VII: artikelen 257 tot en met 262).

    2.  

    De in lid 1 bedoelde regels:

    a) 

    moeten zorgen voor:

    i) 

    een betere diergezondheid ter ondersteuning van een duurzame landbouw- en aquacultuurproductie in de Unie;

    ii) 

    een doeltreffend functionerende interne markt;

    iii) 

    een vermindering van de schadelijke effecten op de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu van:

    — 
    bepaalde ziekten;
    — 
    de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;
    b) 

    houden rekening met:

    i) 

    het verband tussen diergezondheid en

    — 
    volksgezondheid;
    — 
    het milieu, waaronder biodiversiteit en waardevolle genetische hulpbronnen, alsmede de gevolgen van klimaatverandering;
    — 
    voedsel- en diervoederveiligheid;
    — 
    dierenwelzijn, waaronder het besparen van vermijdbare pijn, spanning of lijden;
    — 
    antimicrobiële resistentie;
    — 
    voedselzekerheid;
    ii) 

    de economische, sociale, culturele en milieueffecten van de toepassing van maatregelen ter bestrijding en preventie van ziekten;

    iii) 

    de toepasselijke internationale normen.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.  

    Deze verordening is van toepassing op:

    a) 

    gehouden dieren en wilde dieren;

    b) 

    levende producten;

    c) 

    producten van dierlijke oorsprong;

    d) 

    dierlijke bijproducten en afgeleide producten, onverminderd de regels van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

    e) 

    voorzieningen, vervoermiddelen, uitrusting en alle andere bronnen van besmetting en materialen die bij de verspreiding van overdraagbare dierziekten betrokken zijn of kunnen zijn.

    2.  

    Deze verordening is van toepassing op overdraagbare ziekten, inclusief zoönosen, onverminderd de regels van:

    a) 

    Besluit nr. 1082/2013/EU;

    b) 

    Verordening (EG) nr. 999/2001;

    c) 

    Richtlijn 2003/99/EG;

    d) 

    Verordening (EG) nr. 2160/2003.

    Artikel 3

    Toepassingsgebied van delen IV, V en VI

    1.  

    Deel IV, titel I (artikelen 84 tot en met 171), is van toepassing op:

    a) 

    landdieren en dieren die geen landdieren zijn maar die ziekten van landdieren kunnen overdragen;

    b) 

    van landdieren afkomstige levende producten;

    c) 

    van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong.

    2.  

    Deel IV, titel II (artikelen 172 tot en met 226), is van toepassing op:

    a) 

    waterdieren en dieren die geen waterdieren zijn maar die ziekten van waterdieren kunnen overdragen;

    b) 

    van waterdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong.

    3.  

    Deel IV, titel III (artikelen 227 en 228), is van toepassing op:

    a) 

    andere dieren;

    b) 

    levende producten en producten van dierlijke oorsprong, afkomstig van de andere onder a) bedoelde dieren.

    4.  
    Delen IV en V zijn niet van toepassing op het in lid 6 van dit artikel bedoelde niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren of het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren binnen een lidstaat.
    5.  
    Het verkeer van gezelschapsdieren, met uitzondering van het niet-commerciële verkeer, is onderworpen aan de diergezondheidsvoorschriften van delen IV en V.

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de wijzigingen die nodig zijn om te waarborgen dat de delen IV en V correct op gezelschapsdieren worden toegepast, met name om rekening te houden met het feit dat de dieren door houders van gezelschapsdieren in huishoudens worden gehouden.

    6.  
    Deel VI is uitsluitend van toepassing op het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren dat voldoet aan de voorschriften van artikelen 245 en 246, wat betreft het maximumaantal dieren dat de eigenaar mag vergezellen en het maximumaantal dagen dat verloopt tussen de verplaatsing van de eigenaar en die van het gezelschapsdier.

    Artikel 4

    Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    „dieren” : gewervelde en ongewervelde dieren;

    2)

    „landdieren” : vogels, landzoogdieren, bijen en hommels;

    3)

    „waterdieren” :

    dieren van de volgende soorten, in alle levensfasen, inclusief eieren, zaadcellen en gameten:

    a) 

    vissen die behoren tot de superklasse Agnatha en de klassen Chondrichthyes, Sarcopterygii en Actinopterygii;

    b) 

    waterweekdieren van het phylum Mollusca;

    c) 

    waterschaaldieren van het subphylum Crustacea;

    4)

    „andere dieren” : dieren van andere soorten dan die welke vallen onder de definitie van landdieren of van waterdieren;

    5)

    „gehouden dieren” : dieren die door de mens worden gehouden, met inbegrip van, in het geval van waterdieren, aquacultuurdieren;

    6)

    „aquacultuur” : het houden van waterdieren, waarbij de dieren in alle fasen van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom blijven van één of meer natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van het verzamelen of de vangst voor menselijke consumptie van wilde waterdieren die vervolgens in afwachting van de slacht tijdelijk worden gehouden zonder te worden gevoederd;

    7)

    „aquacultuurdieren” : alle waterdieren die het voorwerp zijn van aquacultuur;

    8)

    „wilde dieren” : dieren die geen gehouden dieren zijn;

    9)

    „pluimvee” :

    vogels die worden gekweekt of in gevangenschap worden gehouden voor:

    a) 

    de productie van

    i) 

    vlees;

    ii) 

    eieren voor consumptie;

    iii) 

    andere producten;

    b) 

    het uitzetten in het wild;

    c) 

    het kweken van vogels die worden gebruikt voor de onder a) en b) genoemde soorten productie;

    10)

    „in gevangenschap levende vogels” : andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 9 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, races, tentoonstellingen, wedstrijden, de kweek of de verkoop worden gehouden;

    11)

    „gezelschapsdier” : een gehouden dier van de in bijlage I vermelde soorten dat gehouden wordt voor niet-commerciële privédoeleinden;

    12)

    „houder van een gezelschapsdier” : een natuurlijk persoon, eventueel met inbegrip van een eigenaar van een gezelschapsdier die een gezelschapsdier houdt;

    13)

    „eigenaar van een gezelschapsdier” : een natuurlijk persoon die in de identificatiedocumenten als bedoeld in artikel 247, onder c), artikel 248, lid 2, onder c), artikel 249, lid 1, onder c), en artikel 250, lid 2, onder c), als eigenaar is vermeld;

    14)

    „niet-commercieel verkeer” :

    elke verplaatsing van een gezelschapsdier dat zijn eigenaar vergezelt, die:

    a) 

    niet tot doel heeft om het betrokken gezelschapsdier te verkopen of om de eigendom ervan op een andere wijze over te dragen; en

    b) 

    onderdeel is van de verplaatsing van de eigenaar van het gezelschapsdier

    i) 

    onder zijn directe verantwoordelijkheid, of

    ii) 

    onder de verantwoordelijkheid van een gemachtigd persoon in gevallen waarin het gezelschapsdier en de eigenaar van het gezelschapsdier fysiek van elkaar gescheiden zijn;

    15)

    „gemachtigde persoon” : een natuurlijke persoon die schriftelijk door de eigenaar van het gezelschapsdier gemachtigd is namens hem het niet-commerciële verkeer van het gezelschapsdier te verrichten;

    16)

    „ziekte” : het zich voordoen van besmettingen en plagen bij dieren, die worden veroorzaakt door één of meer ziekteverwekkers, al dan niet gepaard gaand met klinische of pathologische verschijnselen;

    17)

    „ziekteverwekker” : een op dieren of mensen overdraagbare pathogeen die een ziekte kan veroorzaken bij dieren;

    18)

    „in de lijst opgenomen ziekten” : ziekten die in de lijst zijn opgenomen overeenkomstig artikel 5, lid 1;

    19)

    „ziekteprofiel” : de in artikel 7, onder a), bedoelde ziektecriteria;

    20)

    „in de lijst opgenomen soort” : een diersoort of groep diersoorten die is opgenomen in de in artikel 8, lid 2, bedoelde lijst of, in het geval van nieuwe ziekten, een diersoort of groep van diersoorten die voldoet aan de in artikel 8, lid 2, bedoelde criteria voor in de lijst opgenomen soorten;

    21)

    „gevaar” : een ziekteverwekker in of een toestand van een dier of product die een schadelijk effect kan hebben voor de gezondheid van mensen of dieren;

    22)

    „risico” : de waarschijnlijkheid dat een schadelijk effect biologische en economische gevolgen voor de diergezondheid of volksgezondheid kan hebben, en de vermoedelijke omvang daarvan;

    23)

    „biobeveiliging” :

    de som van de beheers- en fysieke maatregelen die zijn bedoeld om het risico te verminderen dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, in of uit:

    a) 

    een dierenpopulatie, of

    b) 

    een inrichting, zone, compartiment, vervoermiddel of enige andere voorziening, ruimte of locatie;

    24)

    „exploitant” : iedere natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren of producten, ook als dat voor beperkte duur is, met uitzondering van houders van een gezelschapsdier en dierenartsen;

    25)

    „vervoerder” : een exploitant die voor eigen rekening of voor rekening van een derde dieren vervoert;

    26)

    „persoon die zich beroepsmatig met dieren bezighoudt” : een natuurlijke of rechtspersoon die beroepshalve met dieren of producten bezig is, anders dan een exploitant of dierenarts;

    27)

    „inrichting” :

    een ruimte, structuur of, in geval van een veehouderij waar dieren buiten worden gehouden, een milieu of plaats waar dieren of levende producten worden gehouden, op tijdelijke of permanente basis, met uitzondering van:

    a) 

    huishoudens waar gezelschapsdieren worden gehouden;

    b) 

    dierenartspraktijken en veterinaire klinieken;

    28)

    „levende producten” :

    a) 

    sperma, oöcyten en embryo's, bestemd voor kunstmatige voortplanting;

    b) 

    broedeieren;

    29)

    „producten van dierlijke oorsprong” :

    a) 

    levensmiddelen van dierlijke oorsprong, inclusief honing en bloed;

    b) 

    levende tweekleppige weekdieren, levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen, bestemd voor menselijke consumptie;

    c) 

    andere dan de onder b) genoemde dieren die bestemd zijn om behandeld te worden teneinde levend aan de eindverbruiker te worden geleverd;

    30)

    „dierlijke bijproducten” : hele kadavers of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere van dieren afkomstige producten, die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met uitzondering van levende producten;

    31)

    „afgeleide producten” : producten die zijn verkregen door één of meer behandelingen, omzettingen of verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten;

    32)

    „producten” :

    a) 

    levende producten;

    b) 

    producten van dierlijke oorsprong;

    c) 

    dierlijke bijproducten en afgeleide producten;

    ▼M1

    33)

    „officiële controle” : elke vorm van controle die wordt verricht overeenkomstig Verordening ►C2  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

    ▼B

    34)

    „gezondheidsstatus” :

    de ziektestatus voor de in de lijst opgenomen ziekten die relevant zijn voor een in de lijst opgenomen soort wat betreft:

    a) 

    een dier;

    b) 

    dieren in:

    i) 

    een epidemiologische eenheid;

    ii) 

    een inrichting;

    iii) 

    een zone;

    iv) 

    een compartiment;

    v) 

    een lidstaat;

    vi) 

    een derde land of gebied;

    35)

    „zone” :

    a) 

    voor landdieren, een geografisch nauwkeurig afgebakend gebied van een lidstaat, derde land of gebied met een subpopulatie dieren met een afwijkende gezondheidsstatus voor één of meer specifieke ziekten waarop passende bewakings-, ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn;

    b) 

    voor waterdieren, een aaneengesloten hydrologisch systeem met een afwijkende gezondheidsstatus voor één of meer specifieke ziekten dat een van de volgende gebieden vormt:

    i) 

    een volledig stroomgebied, van de bron van een waterloop tot de monding of een meer;

    ii) 

    meer dan één stroomgebied;

    iii) 

    een deel van een stroomgebied, van de bron van een waterloop tot een barrière die de introductie van één of meer specifieke ziekten belet;

    iv) 

    een geografisch nauwkeurig afgebakend deel van een kustgebied;

    v) 

    een geografisch nauwkeurig afgebakende riviermonding;

    36)

    „stroomgebied” : een door natuurlijke elementen, zoals heuvels of bergen, omsloten gebied of bekken waar alle water in afvloeit;

    37)

    „compartiment” : een subpopulatie dieren in één of meer inrichtingen en, in het geval van waterdieren, één of meer aquacultuurinrichtingen, met een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem en een afwijkende gezondheidsstatus voor één of meer specifieke ziekten, waarop passende bewakings-, ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn;

    38)

    „quarantaine” : het geïsoleerd houden van dieren ter voorkoming van direct of indirect contact met dieren buiten de epidemiologische eenheid, teneinde de verspreiding van één of meer specifieke ziekten te voorkomen terwijl de geïsoleerde dieren voor een bepaalde tijdsduur worden geobserveerd en in voorkomend geval worden getest en behandeld;

    39)

    „epidemiologische eenheid” : een groep dieren die dezelfde kans op blootstelling aan een ziekteverwekker lopen;

    40)

    „uitbraak” : de officiële bevestiging dat een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte voorkomt bij één of meer dieren in een inrichting of op een andere plaats waar dieren worden gehouden of zich bevinden;

    41)

    „beperkingszone” : zone waarin beperkende maatregelen voor verplaatsingen van bepaalde dieren of producten en andere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, teneinde te voorkomen dat een bepaalde ziekte wordt verspreid naar gebieden waar geen beperkende maatregelen gelden; een beperkingszone kan in voorkomend geval beschermings- en bewakingszones omvatten;

    42)

    „beschermingszone” : zone rond en met inbegrip van de plaats van een uitbraak waarin ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de verspreiding van de ziekte vanuit die zone te voorkomen;

    43)

    „bewakingszone” : rond de beschermingszone ingestelde zone waarin ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de verspreiding van de ziekte vanuit de beschermingszone te voorkomen;

    44)

    „broedeieren” : eieren van pluimvee of in gevangenschap levende vogels, bestemd om te worden uitgebroed;

    ▼C4

    45)

    „hoefdieren” : de in bijlage III genoemde dieren;

    ▼B

    46)

    „inrichting voor levende producten” :

    a) 

    wat betreft sperma, een inrichting waar sperma wordt gewonnen, geproduceerd, verwerkt of opgeslagen;

    b) 

    wat betreft oöcyten en embryo's, een groep beroepsbeoefenaars of een structuur onder leiding van een teamdierenarts die bevoegd is oöcyten en embryo's te winnen, te produceren, te verwerken of op te slaan;

    c) 

    wat betreft broedeieren, een broederij;

    47)

    „broederij” :

    een inrichting waar eieren worden verzameld, opgeslagen en uitgebroed met het oog op de levering van:

    a) 

    broedeieren;

    b) 

    eendagskuikens of pas uitgekomen vogels van andere soorten;

    48)

    „geconsigneerde inrichting” :

    elke permanente, geografisch beperkte inrichting die op vrijwillige basis tot stand is gekomen en die is erkend met het oog op verplaatsingen, waar dieren:

    a) 

    worden gehouden of gefokt met het oog op tentoonstellingen, onderwijs, de instandhouding van soorten of onderzoek;

    b) 

    zijn ingesloten en afgezonderd van het omringende milieu; en

    c) 

    zijn onderworpen aan diergezondheidsbewaking en biobeveiligingsmaatregelen;

    49)

    „verzameling” : het verzamelen van gehouden landdieren uit meer dan één inrichting gedurende kortere tijd dan de voor de betrokken diersoort vereiste verblijfsduur;

    50)

    „verblijfsduur” : de minimumtijd die nodig is om ervoor te zorgen dat een in een inrichting binnengebracht dier geen lagere gezondheidsstatus heeft dan de status van de dieren in die inrichting;

    ▼M1

    51)

    „Traces” : een systeemcomponent die geïntegreerd is in het IMSOC als bedoeld in de artikelen 131 tot en met 136 van Verordening ►C2  (EU) 2017/625 ◄ ;

    ▼B

    52)

    „ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen” : een levensmiddelenbedrijf dat is erkend overeenkomstig artikel 179;

    ▼M1

    53)

    „officiële dierenarts” : een officiële dierenarts zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 32, van Verordening ►C2  (EU) 2017/625 ◄ ;

    ▼B

    54)

    „officiële dierenarts in een derde land of gebied” : een dierenarts in een derde land of gebied wiens functie overeenstemt met die van een in punt 53) bedoelde officiële dierenarts;

    ▼M1

    55)

    „bevoegde autoriteit” : de centrale veterinaire autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk is voor de organisatie van de officiële controles en andere officiële activiteiten overeenkomstig deze verordening en Verordening ►C2  (EU) 2017/625 ◄ , of elke andere autoriteit waaraan die verantwoordelijkheid is gedelegeerd;

    ▼B

    56)

    „bevoegde autoriteit van een derde land of gebied” : de autoriteit in een derde land of gebied die overeenstemt met de in punt 55) bedoelde bevoegde autoriteit.

    HOOFDSTUK 2

    In de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten, en in de lijst opgenomen soorten

    Artikel 5

    Opnemen van ziekten in een lijst

    1.  

    De ziektespecifieke voorschriften voor de preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet, zijn van toepassing op:

    a) 

    de volgende in de lijst opgenomen ziekten:

    i) 

    mond-en-klauwzeer;

    ii) 

    klassieke varkenspest;

    iii) 

    Afrikaanse varkenspest;

    iv) 

    hoogpathogene aviaire influenza;

    v) 

    Afrikaanse paardenpest; en

    b) 

    de in de lijst opgenomen ziekten als vermeld in de lijst in bijlage II.

    2.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde lijst.
    3.  

    Een ziekte wordt in de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde lijst opgenomen wanneer die overeenkomstig artikel 7 is beoordeeld en voldoet aan:

    a) 

    alle van de volgende voorwaarden:

    i) 

    er is wetenschappelijk bewijs dat er op wijst dat de ziekte overdraagbaar is;

    ii) 

    diersoorten zijn gevoelig voor de ziekte, of er zijn vectoren of reservoirs daarvan in de Unie aanwezig;

    iii) 

    de ziekte heeft negatieve gevolgen voor de diergezondheid of vormt wegen haar zoönotische aard een risico voor de volksgezondheid;

    iv) 

    er bestaan diagnostische middelen voor de ziekte, en

    v) 

    de risicobeperkingsmaatregelen en, waar passend, bewaking van de ziekte zijn doeltreffend en staan in verhouding tot het risico dat de ziekte in de Unie vormt; en

    b) 

    ten minste een van de volgende criteria:

    i) 

    de ziekte heeft in de Unie aanzienlijke negatieve gevolgen voor de diergezondheid of kan die hebben, of vormt wegens haar zoönotische aard een significant risico voor de volksgezondheid, of kan dat vormen;

    ii) 

    de ziekteverwekker heeft tegen de behandeling een resistentie opgebouwd en vormt een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid en/of diergezondheid in de Unie;

    iii) 

    die ziekte heeft aanzienlijke negatieve gevolgen op economisch gebied voor de landbouw- of aquacultuurproductie in de Unie, of kan dat hebben;

    iv) 

    de ziekte heeft het potentieel om een crisis te veroorzaken of de ziekteverwekker kan bij bioterrorisme worden gebruikt, of

    v) 

    de ziekte heeft aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu van de Unie, waaronder de biodiversiteit, of kan die hebben.

    4.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast betreffende de schrapping van een ziekte van de in lid 1, onder b), van dit artikel genoemde lijst wanneer die ziekte niet langer aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel voldoet.
    5.  
    De Commissie evalueert de opneming in de lijst van elke ziekte in het licht van nieuwe beschikbare significante wetenschappelijke gegevens.

    Artikel 6

    Nieuwe ziekten

    1.  
    De regels inzake preventie en bestrijding van ziekten zijn van toepassing op nieuwe ziekten zoals bepaald in deze verordening.
    2.  

    Een andere dan de in de lijst opgenomen ziekte wordt beschouwd als een nieuwe ziekte („nieuwe ziekte”) op voorwaarde dat deze ziekte kan voldoen aan de in artikel 5, lid 3, bedoelde criteria voor het opnemen van ziekten in de lijst en

    a) 

    het gevolg is van de ontwikkeling of verandering van een bestaande ziekteverwekker;

    b) 

    een bekende ziekte is die zich naar een nieuw geografisch gebied, nieuwe soorten of een nieuwe populatie verspreidt;

    c) 

    voor het eerst in de Unie wordt gediagnosticeerd; of

    d) 

    wordt veroorzaakt door een onbekende of voorheen onbekende ziekteverwekker.

    3.  
    De Commissie neemt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige maatregelen met betrekking tot een nieuwe ziekte die aan de in lid 2 van dit artikel vastgestelde criteria voldoet. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
    4.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.
    5.  
    Elke verplichting in verband met nieuwe ziekten die bij deze verordening aan exploitanten wordt opgelegd, is uitsluitend van toepassing indien de Commissie voor die ziekte overeenkomstig lid 3 van dit artikel een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, of indien de ziekte overeenkomstig artikel 43 in een noodplan is opgenomen.

    Artikel 7

    Beoordelingsparameters voor het opnemen van ziekten in de lijst

    De Commissie gebruikt de volgende beoordelingsparameters om te bepalen of een ziekte voldoet aan de voorwaarden om overeenkomstig artikel 5, lid 2, te worden opgenomen in de lijst:

    a) 

    het ziekteprofiel, dat het volgende omvat:

    i) 

    de diersoorten die door de ziekte worden getroffen;

    ii) 

    het ziekte- en het sterftecijfer van de ziekte in dierpopulaties;

    iii) 

    de zoönotische aard van de ziekte;

    iv) 

    behandelingsresistentie, waaronder antimicrobiële resistentie;

    v) 

    de persistentie van de ziekte in een dierpopulatie of het milieu;

    vi) 

    de routes waarlangs en de snelheid waarmee de ziekte van het ene op het andere dier en, in voorkomend geval, van dieren op mensen overgaat;

    vii) 

    de afwezigheid of de aanwezigheid en verspreiding van de ziekte in de Unie en, als de ziekte niet voorkomt in de Unie, het risico van de insleep ervan in de Unie;

    viii) 

    het bestaan van middelen voor diagnose en ziektebestrijding;

    b) 

    de gevolgen van de ziekte voor:

    i) 

    de landbouw- of aquacultuurproductie en andere delen van de economie, wat betreft:

    — 
    de mate waarin de ziekte in de Unie voorkomt;
    — 
    het productieverlies ten gevolge van de ziekte;
    — 
    andere verliezen;
    ii) 

    de gezondheid van de mens, wat betreft:

    — 
    de overdraagbaarheid van dieren op de mens;
    — 
    de overdraagbaarheid van de ene op de andere mens;
    — 
    de ernst van de vormen van de ziekte bij de mens;
    — 
    de beschikbaarheid van een doeltreffende preventie of medische behandeling bij de mens;
    iii) 

    het dierenwelzijn;

    iv) 

    de biodiversiteit en het milieu;

    c) 

    de mogelijkheid om een crisissituatie te veroorzaken en het mogelijke gebruik bij bioterrorisme;

    d) 

    de haalbaarheid, beschikbaarheid en doeltreffendheid van de volgende maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte:

    i) 

    diagnosemiddelen en -capaciteit;

    ii) 

    vaccinatie;

    iii) 

    medische behandelingen;

    iv) 

    biobeveiligingsmaatregelen;

    v) 

    beperkingen van de verplaatsing van dieren en producten;

    vi) 

    het doden van dieren;

    vii) 

    het verwijderen van kadavers en andere dierlijke bijproducten in dat verband;

    e) 

    de gevolgen van maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte, wat betreft:

    i) 

    de directe en indirecte kosten voor de getroffen sectoren en de economie als geheel;

    ii) 

    de maatschappelijke aanvaarding ervan;

    iii) 

    het welzijn van de getroffen subpopulaties van gehouden en wilde dieren;

    iv) 

    het milieu en de biodiversiteit.

    Artikel 8

    Opnemen van soorten in een lijst

    1.  
    De ziektespecifieke voorschriften voor in de lijst opgenomen ziekten waarin deze verordening voorziet en de krachtens deze verordening vastgestelde regels zijn van toepassing op in de lijst opgenomen soorten.
    2.  
    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een in lid 1 van dit artikel bedoelde lijst op van soorten die voldoen aan de in lid 3 van dit artikel genoemde criteria. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Die lijst bevat de diersoorten of groepen van diersoorten die een groot risico op verspreiding van specifieke in de lijst opgenomen ziekten vormen, uitgaande van de volgende criteria:

    a) 

    de gevoeligheid van de risicolopende dierpopulatie;

    b) 

    de duur van de incubatietijd en de besmettingstijd voor de desbetreffende dieren;

    c) 

    het vermogen van die dieren om drager te zijn van die specifieke ziekten.

    3.  

    Diersoorten of groepen van diersoorten worden aan de lijst toegevoegd indien zij door een specifieke in de lijst opgenomen ziekten getroffen zijn, of een risico op verspreiding ervan vormen omdat:

    a) 

    zij gevoelig zijn voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte of wetenschappelijk bewijs erop wijst dat deze gevoeligheid waarschijnlijk is; of

    b) 

    zij vectorsoorten of reservoirs voor deze ziekte zijn, of wetenschappelijk bewijs erop wijst dat deze rol waarschijnlijk is.

    4.  

    De Commissie schrapt diersoorten of groepen diersoorten van de lijst door middel van uitvoeringshandelingen indien:

    a) 

    de betrokken in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de betrokken diersoort of groep van diersoorten in de lijst is opgenomen, van de lijst van ziekten, is geschrapt; of

    b) 

    wetenschappelijk bewijst erop wijst dat de betrokken diersoort of groep van diersoorten niet langer aan de criteria van lid 3 voldoet.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 9

    Regels inzake preventie en bestrijding van ziekten die moeten worden toegepast op verschillende categorieën van in de lijst opgenomen ziekten

    1.  

    De regels inzake preventie en bestrijding van ziekten zijn als volgt van toepassing op in de lijst opgenomen ziekten.

    a) 

    Wat betreft in de lijst opgenomen ziekten die gewoonlijk niet in de Unie voorkomen en waarvoor onmiddellijk uitroeiingsmaatregelen moeten worden genomen zodra zij zijn ontdekt, zijn naargelang het geval de volgende regels van toepassing:

    i) 

    de regels voor waakzaamheid en paraatheid voor de ziekte als bedoeld in deel III, titel I (artikelen 43 tot en met 52);

    ii) 

    de ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in deel III, titel II, hoofdstuk 1 (artikelen 53 tot en met 71); en

    iii) 

    de regels voor de in artikel 37, lid 1, bedoelde compartimentering.

    Voor deze in de lijst opgenomen ziekten gelden ook, naargelang het geval, de onder b) bedoelde maatregelen, voorzover toepasselijk, en de onder d) en e) bedoelde maatregelen.

    b) 

    Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten die moeten worden bestreden in alle lidstaten met als doel ze in de gehele Unie uit te roeien, zijn, naargelang het geval, de volgende regels van toepassing:

    i) 

    de regels voor de in artikel 31, lid 1, bedoelde verplichte uitroeiingsprogramma's;

    ii) 

    de regels voor de in artikel 36 bedoelde ziektevrije lidstaten en zones;

    iii) 

    de regels voor de in artikel 37, lid 2, bedoelde compartimentering; en

    iv) 

    de ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikelen 72 tot en met 75, artikelen 77 tot en met 79, en artikelen 81 en 83.

    Voor deze in de lijst opgenomen ziekten gelden ook, naargelang het geval, de onder d) en e) bedoelde maatregelen.

    c) 

    Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten die relevant zijn voor sommige lidstaten en waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden naar andere delen van de Unie die officieel ziektevrij zijn of waarin een uitroeiingsprogramma voor de betrokken in de lijst opgenomen ziekte loopt, zijn naargelang het geval de volgende regels van toepassing:

    i) 

    de regels voor de in artikel 31, lid 2, bedoelde optionele uitroeiing;

    ii) 

    de regels voor de in artikel 36 bedoelde ziektevrije lidstaten en zones;

    iii) 

    de regels voor de in artikel 37, lid 2, bedoelde compartimentering; en

    iv) 

    regels voor ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikelen 76, 77, 78, 80, 82 en 83.

    Voor deze in de lijst opgenomen ziekten gelden ook, naargelang het geval, de onder d) en e) bedoelde maatregelen.

    d) 

    Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden wegens binnenkomst in de Unie of verplaatsingen tussen de lidstaten, zijn naargelang het geval de volgende regels van toepassing:

    i) 

    de regels voor verplaatsing binnen de Unie als bedoeld in deel IV, titel I, hoofdstuk 3 tot en met 6 (artikelen 124 tot en met 169), titel II, hoofdstuk 2 en 3 (artikelen 191 tot en met 225) en deel VI, hoofdstuk 2 en 3 (artikelen 247 tot en met 251); en

    ii) 

    de regels voor binnenkomst in de Unie en uitvoer uit de Unie als bedoeld in deel V (artikelen 229 tot en met 243).

    De in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld onder a), b) en c) worden eveneens aangemerkt als in de lijst opgenomen ziekten uit hoofde van dit punt en ook als die in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld onder e), indien het door de desbetreffende ziekte gestelde risico doeltreffend en proportioneel kan worden beperkt door maatregelen met betrekking tot de verplaatsingen van dieren en producten.

    e) 

    Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten waarvoor bewaking nodig is binnen de Unie zijn, naargelang het geval, de volgende regels van toepassing:

    i) 

    de regels voor de in deel II, hoofdstuk 1 (artikelen 18 tot en met 23) bedoelde melding en rapportage; en

    ii) 

    de regels voor de in deel II, hoofdstuk 2 (artikelen 24 tot en met 30) bedoelde bewaking.

    De in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld onder a), b) en c) worden ook aangemerkt als in de lijst opgenomen ziekten uit hoofde van dit punt.

    2.  
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij zij bepaalt op welke wijze de in lid 1 bedoelde regels inzake de preventie en bestrijding van ziekten worden toegepast op de respectieve in de lijst opgenomen ziekten; zij doet zulks op basis van de criteria van bijlage IV en in het licht van nieuwe beschikbare significante wetenschappelijke gegevens.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    3.  
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot wijziging van de wijze waarop de in lid 2 bedoelde regels inzake de preventie en bestrijding van ziekten worden toegepast op de respectieve in de lijst opgenomen ziekten, wanneer de desbetreffende ziekten niet langer voldoen aan de criteria van de desbetreffende afdeling van bijlage IV; zij doet zulks mede in het licht van nieuwe beschikbare significante wetenschappelijke gegevens.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    4.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen inhoudt, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

    HOOFDSTUK 3

    Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid

    Afdeling 1

    Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren

    Artikel 10

    Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid en voor biobeveiligingsmaatregelen

    1.  

    Exploitanten:

    a) 

    zijn, wat betreft gehouden dieren en producten die onder hun verantwoordelijkheid vallen, verantwoordelijk voor:

    i) 

    de gezondheid van de gehouden dieren;

    ii) 

    het zorgvuldig en verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen, onverminderd de rol en verantwoordelijkheid van dierenartsen;

    iii) 

    het zoveel mogelijk beperken van het risico op verspreiding van de ziekten;

    iv) 

    goede dierhouderij;

    b) 

    nemen, waar passend, ten aanzien van gehouden dieren en producten die onder hun verantwoordelijkheid vallen biobeveiligingsmaatregelen, afhankelijk van:

    i) 

    de soorten en categorieën gehouden dieren en producten;

    ii) 

    het soort productie; en

    iii) 

    het betrokken risico, met inachtneming van:

    — 
    de geografische ligging en de klimatologische omstandigheden; en
    — 
    de lokale omstandigheden en praktijken;
    c) 

    nemen, naargelang het geval, maatregelen betreffende wilde dieren.

    2.  
    Personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, nemen maatregelen om het risico op de verspreiding van ziekten in het kader van hun beroepsmatige bezigheden met dieren en producten tot een minimum te beperken.
    3.  
    Lid 1, onder a), is ook van toepassing op houders van gezelschapsdieren.
    4.  

    De in lid 1, onder b), bedoelde biobeveiligingsmaatregelen worden, naargelang het geval, uitgevoerd door middel van:

    a) 

    fysieke beschermingsmaatregelen, waaronder:

    i) 

    insluiten, omheinen, overdekken, van netten voorzien, naargelang het geval;

    ii) 

    schoonmaak, desinfectie en bestrijding van insecten en knaagdieren;

    iii) 

    in het geval van waterdieren, aquacultuurdieren, naargelang het geval:

    — 
    maatregelen betreffende de watervoorziening en afvoer;
    — 
    natuurlijke of kunstmatige barrières tegen omliggende waterlopen die verhinderen dat waterdieren de betrokken inrichting binnenkomen of verlaten, met inbegrip van maatregelen tegen overstroming of infiltratie van water uit omliggende waterlopen;
    b) 

    beheersmaatregelen, waaronder eventueel:

    i) 

    procedures voor het betreden en verlaten van inrichtingen voor dieren, producten, voertuigen en personen;

    ii) 

    procedures voor het gebruik van uitrusting;

    iii) 

    voorwaarden voor verplaatsing, op basis van de betrokken risico's;

    iv) 

    voorwaarden voor het binnenbrengen van dieren of producten in de inrichting;

    v) 

    quarantaine, het isoleren of scheiden van nieuwe of zieke dieren;

    vi) 

    een systeem voor veilige verwijdering van dode dieren en andere dierlijke bijproducten.

    5.  
    Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren werken samen met de bevoegde autoriteit en de dierenartsen bij de toepassing van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet.
    6.  
    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen minimumvoorschriften vaststellen die nodig zijn voor de uniforme toepassing van dit artikel.

    Dergelijke uitvoeringshandelingen corresponderen met de in lid 1, onder b), bedoelde elementen.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 11

    Kennis van diergezondheid

    1.  

    Exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden beschikken over voldoende kennis van:

    a) 

    dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens kunnen worden overgedragen;

    b) 

    beginselen van biobeveiliging;

    c) 

    de interactie tussen diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van de mens;

    d) 

    goede dierhouderijpraktijk voor de dieren onder hun hoede;

    e) 

    behandelingsresistentie, waaronder antimicrobiële resistentie, en de gevolgen daarvan.

    2.  

    De overeenkomstig lid 1 vereiste kennis en de omvang daarvan zijn afhankelijk van:

    a) 

    de soorten en categorieën gehouden dieren of producten waarvoor de exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden verantwoordelijkheid dragen en de aard van hun beroepsmatige bezigheden in verband met die dieren of producten;

    b) 

    het soort productie;

    c) 

    de taken die worden verricht.

    3.  

    De in lid 1 bedoelde kennis wordt verworven op een van de volgende manieren:

    a) 

    door beroepservaring of -opleiding;

    b) 

    door bestaande programma's in de landbouw- of de aquacultuursector die relevant zijn voor de diergezondheid;

    c) 

    door formeel onderwijs;

    d) 

    door ervaring of opleiding die hetzelfde kennisniveau als bedoeld onder a), b) of c) oplevert.

    4.  
    Exploitanten die toekomstige gezelschapsdieren verkopen of op een andere wijze de eigendom ervan overdragen, verstrekken de toekomstige houder van het gezelschapsdier de basisinformatie over de in lid 1 genoemde aangelegenheden, voor zover die voor het betrokken gezelschapsdier relevant zijn.

    Afdeling 2

    Dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren

    Artikel 12

    Verantwoordelijkheid van dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren

    1.  

    Tijdens hun activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, verrichten dierenartsen de volgende handelingen:

    a) 

    zij nemen alle dienstige maatregelen om de insleep, de ontwikkeling en de verspreiding van ziekten te beletten;

    b) 

    zij nemen maatregelen om te zorgen voor de vroegtijdige opsporing van ziekten door het stellen van precieze en differentiële diagnosen teneinde de aanwezigheid van een ziekte uit te sluiten of te bevestigen;

    c) 

    zij spelen een actieve rol bij:

    i) 

    het vergroten van de waakzaamheid inzake diergezondheid en inzake de interactie tussen diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van de mens;

    ii) 

    ziektepreventie;

    iii) 

    de vroegtijdige opsporing van en een snelle reactie op ziekten;

    iv) 

    het vergroten van de waakzaamheid inzake behandelingsresistentie, waaronder antimicrobiële resistentie, en de gevolgen daarvan;

    d) 

    zij werken samen met de bevoegde autoriteit, exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren, bij de uitvoering van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten.

    2.  
    Gezondheidswerkers voor waterdieren kunnen ten aanzien van waterdieren activiteiten verrichten die bij deze verordening aan dierenartsen worden toegewezen indien zij daartoe naar nationaal recht gemachtigd zijn door de betrokken lidstaat. In dat geval is lid 1 op hen van toepassing.
    3.  
    Dierenartsen en personen die zich beroepsmatig met de gezondheid van waterdieren bezighouden houden hun beroepsvaardigheden met betrekking tot activiteiten die onder deze verordening vallen op peil en ontwikkelen die verder.

    Afdeling 3

    Lidstaten

    Artikel 13

    Verantwoordelijkheid van de lidstaten

    1.  

    Om te garanderen dat de voor diergezondheid bevoegde autoriteit de noodzakelijke en dienstige maatregelen kan nemen en de activiteiten kan uitvoeren die op grond van deze verordening zijn vereist, zorgt elke lidstaat op het passende administratieve niveau ervoor dat de bevoegde autoriteit:

    a) 

    beschikt over gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting, financiële middelen en een doeltreffende organisatie die het hele grondgebied van de lidstaat bestrijkt;

    b) 

    toegang heeft tot laboratoria met gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting en financiële middelen die een snelle en juiste diagnose en differentiële diagnose van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten garanderen;

    c) 

    beschikt over voldoende geschoolde dierenartsen voor de in artikel 12 bedoelde activiteiten.

    2.  
    De lidstaten zetten de exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden ertoe aan voldoende kennis van diergezondheid als bedoeld in artikel 11 te verwerven, te onderhouden en te ontwikkelen via ter zake dienende programma's in de landbouw- of aquacultuursector of via formeel onderwijs.

    Artikel 14

    Delegatie van officiële activiteiten door de bevoegde autoriteit

    1.  

    De bevoegde autoriteit kan aan andere dan officiële dierenartsen één of meer van de volgende activiteiten delegeren:

    a) 

    de praktische toepassing van de maatregelen in het kader van de uitroeiingsprogramma's, bedoeld in artikel 32;

    b) 

    ondersteuning van de bevoegde autoriteit bij het uitvoeren van de in artikel 26 bedoelde bewaking of in het kader van de in artikel 28 bedoelde bewakingsprogramma's;

    c) 

    activiteiten met betrekking tot:

    i) 

    de in deel III bedoelde waakzaamheid, paraatheid en bestrijding, inzake:

    — 
    bemonsteringsactiviteiten en de uitvoering van onderzoeken en epidemiologische onderzoeken in het kader van artikel 54, artikel 55, lid 1, onder b) tot en met g), en de artikelen 57, 73, 74, 79 en 80 in geval van de vermoedelijke aanwezigheid van een ziekte, en krachtens deze artikelen vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen;
    — 
    de uitvoering van activiteiten met betrekking tot ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een uitbraak van een ziekte, ►C1  wat betreft de activiteiten die worden genoemd in artikel 61, artikel 65, lid 1, onder a), b), e) en f) en onder i), artikel 70, lid 1, de artikelen 79, 80, 81, en 82, en ◄ krachtens deze artikelen vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen;
    — 
    de uitvoering van noodvaccinatie overeenkomstig artikel 69;
    ii) 

    de in deel IV bedoelde registratie, erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen;

    iii) 

    de afgifte en invulling van de identificatiedocumenten voor gezelschapsdieren zoals bedoeld in artikel 247, onder c), artikel 248, lid 2, onder c), artikel 249, lid 1, onder c), en artikel 250, lid 2, onder c);

    iv) 

    de toepassing en het gebruik van identificatiemiddelen bedoeld in artikel 252, lid 1, onder a), ii).

    2.  
    De lidstaten kunnen natuurlijke of rechtspersonen machtigen activiteiten als bedoeld in lid 1, onder a) en b), en lid 1, onder c), i), ii) en iv), uit te voeren voor nader bepaalde taken waarvoor die personen over voldoende specifieke kennis beschikken. In dat geval zijn het bepaalde in lid 1 van dit artikel en de in artikel 12 vastgestelde verantwoordelijkheden op die personen van toepassing.
    3.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde activiteiten die aan dierenartsen kunnen worden gedelegeerd, en, in voorkomend geval, met betrekking tot de noodzakelijke omstandigheden en voorwaarden voor een dergelijke delegatie.

    Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de aard van die activiteiten en met de desbetreffende internationale normen.

    Artikel 15

    Informatie voor het publiek

    Wanneer op redelijke gronden kan worden vermoed dat dieren of producten die afkomstig zijn vanuit de Unie of de Unie zijn binnengekomen een risico inhouden, neemt de bevoegde autoriteit de nodige stappen om het publiek te informeren over de aard van het risico en de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om dat risico te voorkomen of te beheersen, gelet op de aard, de ernst en de omvang van dat risico en het belang van het publiek om te worden geïnformeerd.

    Afdeling 4

    Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke en rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten

    Artikel 16

    Verplichtingen van laboratoria, voorzieningen en anderen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten

    1.  

    Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke of rechtspersonen die met het oog op onderzoek, onderwijs, diagnosticering of de productie van vaccins en andere biologische producten werken met ziekteverwekkers gaan, rekening houdend met alle toepasselijke internationale normen, als volgt te werk:

    a) 

    zij nemen passende biobeveiligings-, bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen om te voorkomen dat de ziekteverwekkers ontsnappen en vervolgens in contact komen met dieren buiten het laboratorium of de andere voorziening waar voor deze doeleinden wordt gewerkt met ziekteverwekkers;

    b) 

    zij zorgen ervoor dat de verplaatsing van ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten tussen laboratoria of andere voorzieningen geen risico inhoudt op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten.

    2.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen voor de preventie en bestrijding van in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten met betrekking tot laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke of rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten wat betreft:

    a) 

    biobeveiligings-, bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen;

    b) 

    verplaatsingsvoorschriften voor ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten.

    Artikel 17

    Laboratoria voor diergezondheid

    1.  
    Officiële laboratoria voor diergezondheid, zijnde onder meer referentielaboratoria van de Unie, nationale referentielaboratoria en officiële laboratoria voor diergezondheid, moeten bij het vervullen van hun taken en verantwoordelijkheden samenwerken binnen een netwerk van Unielaboratoria voor diergezondheid.
    2.  
    De in lid 1 bedoelde laboratoria werken samen onder coördinatie van de referentielaboratoria van de Unie, om ervoor te zorgen dat de bewaking, melding en rapportage van ziekten, uitroeiingsprogramma's en de omschrijving van een ziektevrije status, de verplaatsingen van dieren en producten binnen de Unie, hun binnenkomst in de Unie en de uitvoer naar derde landen of gebieden, als bedoeld in deze verordening, gebaseerd zijn op de meest geavanceerde, solide en betrouwbare laboratoriumanalysen, -tests en -diagnosen.
    3.  
    Op de resultaten en verslagen van de officiële laboratoria zijn de beginselen vertrouwelijkheid en beroepsgeheim van toepassing en geldt de verplichting tot kennisgeving aan de bevoegde instantie die hen heeft aangewezen, onafhankelijk van de natuurlijke of rechtspersoon die om de laboratoriumanalysen, -tests of -diagnosen heeft verzocht.
    4.  

    In het geval dat een officieel laboratorium in een lidstaat diagnostische analysen verricht op monsters van dieren uit een andere lidstaat, stelt dat officiële laboratorium de bevoegde autoriteit van de lidstaat waaruit het monster afkomstig is daarvan als volgt in kennis:

    a) 

    onmiddellijk indien uit de resultaten blijkt dat een in de lijst opgenomen ziekte, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), vermoedelijk aanwezig is of wordt geconstateerd;

    b) 

    onverwijld indien uit de resultaten blijkt dat een andere dan de in artikel 9, lid 1, onder a), in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), vermoedelijk aanwezig is of wordt geconstateerd.

    DEEL II

    MELDING VAN ZIEKTEN EN RAPPORTAGE, BEWAKING, UITROEIINGSPROGRAMMA'S, ZIEKTEVRIJE STATUS

    HOOFDSTUK 1

    Melding van ziekten en rapportage

    Artikel 18

    Melding binnen de lidstaten

    1.  

    De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke of rechtspersonen:

    a) 

    onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit melding doen indien er redenen bestaan om te vermoeden dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij dieren aanwezig is, of een dergelijke ziekte bij dieren wordt geconstateerd;

    b) 

    zo snel als praktisch mogelijk bij de bevoegde autoriteit melding doen indien er redenen bestaan om te vermoeden dat een in een lijst opgenomen ziekte als bedoeld onder artikel 9, lid 1, onder e), anders dan de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij dieren aanwezig is, of indien een dergelijke ziekte bij dieren wordt geconstateerd;

    c) 

    bij een dierenarts melding doen van abnormale sterftegevallen en andere symptomen van ernstige ziekte of van een sterk verlaagde productie bij dieren met onbekende oorzaak, zodat verder onderzoek kan worden verricht, waaronder bemonstering voor laboratoriumonderzoek indien de situatie dat vereist.

    2.  
    De lidstaten kunnen beslissen dat de in lid 1, onder c), bedoelde meldingen tot de bevoegde autoriteit kunnen worden gericht.
    3.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    de criteria om uit te maken of sprake is van de in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde omstandigheden die melding vereisen;

    b) 

    nadere regels voor het in lid 1, onder c) bedoelde verdere onderzoek.

    Artikel 19

    Melding in de Unie

    1.  
    De lidstaten melden de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk elke uitbraak van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), waarvoor een onmiddellijke melding is vereist om, rekening houdend met het ziekteprofiel, tijdig de nodige risicobeheersmaatregelen te kunnen nemen.
    2.  

    De in lid 1 bedoelde melding bevat de volgende informatie over de uitbraak:

    a) 

    de ziekteverwekker en in voorkomend geval het subtype;

    b) 

    de relevante datums, in het bijzonder de datums waarop de uitbraak werd vermoed en bevestigd;

    c) 

    het soort uitbraak en de plaats van de uitbraak;

    d) 

    eventuele daarmee samenhangende uitbraken;

    e) 

    de bij de uitbraak betrokken dieren;

    f) 

    eventuele ziektebestrijdingsmaatregelen die in verband met de uitbraak zijn getroffen;

    g) 

    de mogelijke of bekende oorsprong van de in de lijst opgenomen ziekte;

    h) 

    de gehanteerde diagnosemethoden.

    Artikel 20

    Rapportage in de Unie

    1.  

    De lidstaten rapporteren bij de Commissie en de andere lidstaten informatie over in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), waarvoor:

    a) 

    geen onmiddellijke uitbraakmelding in de zin van artikel 19, lid 1, is vereist;

    b) 

    een onmiddellijke uitbraakmelding in de zin van artikel 19, lid 1, is vereist, maar waarvoor aan de Commissie en de andere lidstaten aanvullende informatie moet worden meegedeeld betreffende:

    i) 

    bewaking overeenkomstig de bepalingen van een krachtens artikel 30 vastgestelde uitvoeringshandeling;

    ii) 

    een uitroeiingsprogramma overeenkomstig de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde rapporten bevatten informatie over:

    a) 

    de opsporing van de in lid 1 bedoelde in de lijst opgenomen ziekten;

    b) 

    de bewakingsresultaten indien dat overeenkomstig de krachtens artikel 29, onder d), ii), of artikel 30, lid 1, onder b), ii), vastgestelde bepalingen is vereist;

    c) 

    de resultaten van bewakingsprogramma's indien dat overeenkomstig artikel 28, lid 3, en krachtens artikel 29, onder d), ii), of artikel 30, lid 1, onder b), ii), vastgestelde bepalingen is vereist;

    d) 

    uitroeiingsprogramma's indien dat overeenkomstig artikel 34 en de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling is vereist.

    3.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bepalingen ter aanvulling van de voorschriften in lid 2 en betreffende de rapportage over andere aangelegenheden betreffende bewakings- en uitroeiingsprogramma's wanneer dat noodzakelijk is voor een doeltreffende toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten.

    Artikel 21

    Meldings- en rapportageregio's

    Met het oog op de in artikel 19 en 20 bedoelde melding en rapportage voorzien de lidstaten in meldings- en rapportageregio's.

    Artikel 22

    Geautomatiseerd informatiesysteem voor ziektemelding en -rapportage in de Unie

    De Commissie creëert en beheert een geautomatiseerd informatiesysteem voor de werking van de mechanismen en instrumenten voor het in de artikelen 19, 20 en 21 bedoelde meldings- en rapportagevereiste.

    Artikel 23

    Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de melding en rapportage in de Unie en het geautomatiseerd informatiesysteem

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast voor de meldings- en rapportagevereisten en het geautomatiseerd informatiesysteem, bedoeld in de artikelen 19 tot en met 22, inzake:

    a) 

    de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), welke onmiddellijk door de lidstaten moeten worden gemeld en waarvoor de nodige maatregelen met betrekking tot de melding moeten worden genomen, in overeenstemming met artikel 19;

    b) 

    de informatie die de lidstaten moeten verstrekken bij de in artikel 20 bedoelde rapportage;

    c) 

    de procedures voor het creëren en het gebruik van het in artikel 22 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem, en overgangsmaatregelen voor de migratie van de gegevens en de informatie van de bestaande systemen naar het nieuwe, en voor de volledige werking ervan;

    d) 

    de opmaak en de structuur van de gegevens die moeten worden ingevoerd in het in artikel 22 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem;

    e) 

    de termijnen voor en de frequentie van de in artikel 19 en artikel 20 bedoelde melding en rapportage, welke plaatsvinden op tijdstippen en met frequenties die transparantie en tijdige toepassing van de nodige risicomanagementmaatregelen garanderen, op basis van het ziekteprofiel en het soort uitbraak;

    f) 

    het opstellen van een lijst van de in artikel 21 bedoelde meldings- en rapportageregio's.

    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    HOOFDSTUK 2

    Bewaking

    Artikel 24

    Bewakingsplicht van de exploitanten

    Teneinde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten op te sporen,

    a) 

    observeren de exploitanten de gezondheid en het gedrag van de dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen;

    b) 

    gaan zij na of zich in de normale productieparameters van de inrichtingen, dieren of levende producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, veranderingen voordoen die het vermoeden kunnen wekken dat zij worden veroorzaakt door een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte;

    c) 

    houden zij in het oog of zich bij dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, abnormale sterftegevallen of andere symptomen van ernstige ziekte voordoen.

    Artikel 25

    Diergezondheidsinspecties

    1.  

    Exploitanten zorgen ervoor dat in de inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn een dierenarts diergezondheidsinspecties uitvoert wanneer dat wegens de aan de desbetreffende inrichting verbonden risico's verantwoord is, rekening houdend met:

    a) 

    het soort inrichting;

    b) 

    de soorten en categorieën gehouden dieren in de inrichting;

    c) 

    de epidemiologische situatie in de zone of regio met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten waarvoor de dieren in de inrichting gevoelig zijn;

    d) 

    elke andere relevante bewaking of officiële controles waaraan de gehouden dieren en het soort inrichting onderworpen zijn.

    Dergelijke diergezondheidsinspecties worden verricht met een frequentie die in verhouding staat tot de aan de desbetreffende inrichting verbonden risico's.

    Zij kunnen worden gecombineerd met andere inspecties.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde diergezondheidsinspecties worden verricht met het oogmerk ziekten te voorkomen, in het bijzonder door:

    a) 

    het verstrekken aan de betrokken exploitant van advies over biobeveiliging en andere diergezondheidskwesties, voor zover dat relevant is voor het soort inrichting en de soorten en categorieën gehouden dieren in de inrichting;

    b) 

    het opsporen van en verstrekken van informatie over mogelijke aanwijzingen voor in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten.

    3.  
    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen minimumvoorschriften vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uniforme toepassing van dit artikel.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 26

    Bewakingsplicht van de bevoegde autoriteit

    1.  
    De bevoegde autoriteit verricht bewaking ter opsporing van de aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), en van relevante nieuwe ziekten.
    2.  
    De bewaking wordt aldus opgezet dat de aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), en van nieuwe ziekten tijdig wordt opgespoord door het inwinnen, vergelijken en analyseren van relevante informatie betreffende de ziektesituatie.
    3.  
    De bevoegde autoriteit maakt, indien mogelijk en passend, gebruik van de resultaten van de bewaking door de exploitanten en van de informatie die via diergezondheidsinspecties is verkregen, overeenkomstig artikel 24 respectievelijk 25.
    4.  
    De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de bewaking voldoet aan de voorschriften van artikel 27 en in alle krachtens artikel 29, onder a), vastgestelde regels.
    5.  
    De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de via in lid 1 bedoelde bewaking verkregen gegevens doeltreffend en efficiënt worden ingewonnen en verwerkt.

    Artikel 27

    Methodiek, frequentie en intensiteit van de bewaking

    De opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de in artikel 26, bedoelde bewaking zijn dienstig voor en evenredig met de doelstellingen van de bewaking, rekening houdend met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de betrokken risicofactoren;

    c) 

    de gezondheidsstatus in:

    i) 

    de lidstaat, de zone of het compartiment daarvan dat aan bewaking onderworpen is;

    ii) 

    de lidstaten en derde landen of gebieden die grenzen aan die lidstaat, die zone of dat compartiment of waaruit dieren en producten er binnenkomen;

    d) 

    de door exploitanten overeenkomstig artikel 24 verrichte bewaking, met inbegrip van diergezondheidsinspecties als bedoeld in artikel 25, of door andere overheidsinstellingen.

    Artikel 28

    Bewakingsprogramma's van de Unie

    1.  
    De bevoegde autoriteit verricht de in artikel 26, lid 1, bedoelde bewaking in het kader van een bewakingsprogramma, indien de ziekte voor de Unie relevant is overeenkomstig artikel 29, onder c).
    2.  
    Lidstaten die een bewakingsprogramma in de zin van lid 1 opstellen, leggen dat voor aan de Commissie.
    3.  
    Lidstaten die uitvoering geven aan een bewakingsprogramma in de zin van lid 1, leggen aan de Commissie regelmatig verslagen voor over de resultaten van de uitvoering van dat bewakingsprogramma.

    Artikel 29

    Bevoegdheidsdelegatie

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    de opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de in artikel 27 bedoelde bewaking;

    b) 

    de criteria voor de officiële bevestiging en casusdefinities van in artikel 9, lid 1, onder e), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten en, in voorkomend geval, van nieuwe ziekten;

    c) 

    de criteria die worden gebruikt om de relevantie te bepalen van een ziekte die voor de toepassing van artikel 30, lid 1, onder a), aan een desbetreffend bewakingsprogramma voor de Unie moet worden onderworpen, rekening houdend met het ziekteprofiel en de betrokken risicofactoren;

    d) 

    de voorschriften voor de in artikel 28, lid 1, bedoelde bewakingsprogramma's inzake:

    i) 

    de inhoud van de bewakingsprogramma's;

    ii) 

    de informatie die moet worden verstrekt bij de indiening van bewakingsprogramma's overeenkomstig artikel 28, lid 2, en van de overeenkomstig artikel 28, lid 3, regelmatig in te dienen verslagen;

    iii) 

    de tijd gedurende welke bewakingsprogramma's worden toegepast.

    Artikel 30

    Uitvoeringsbevoegdheden

    1.  

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vast met betrekking tot bewaking en bewakingsprogramma's, als bedoeld in de artikelen 26 en 28 en in de krachtens artikel 29 vastgestelde regels, wat betreft:

    a) 

    de vaststelling voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), bewakingsprogramma's overeenkomstig artikel 28 moeten gelden, met inbegrip van het geografisch toepassingsgebied van dergelijke programma's;

    b) 

    de vorm en de procedure om:

    i) 

    die bewakingsprogramma's ter informatie in te dienen bij de Commissie en andere lidstaten;

    ii) 

    aan de Commissie rapport uit te brengen over de resultaten van de bewaking.

    2.  
    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de criteria vaststellen voor de evaluatie van de in artikel 28 bedoelde bewakingsprogramma's.
    3.  
    De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK 3

    Uitroeiingsprogramma's

    Artikel 31

    Verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's

    1.  

    Lidstaten die voor hun gehele grondgebied of zones of compartimenten daarvan niet vrij zijn, of waarvan niet bekend is of zij vrij zijn, van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b):

    a) 

    stellen een programma op om die in de lijst opgenomen ziekte uit te roeien of om aan te tonen dat zij vrij zijn van die ziekte, dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met die ziekte te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of de relevante zones of compartimenten daarvan bestrijkt („verplicht uitroeiingsprogramma”); dit programma is van toepassing totdat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de ziektevrije status aan het betrokken grondgebied van de lidstaat of aan een betrokken zone, als bedoeld in artikel 36, lid 1, of van een compartiment als bedoeld in artikel 37, lid 2;

    b) 

    leggen het ontwerp van het verplichte uitroeiingsprogramma ter goedkeuring voor aan de Commissie.

    2.  
    Lidstaten die niet vrij zijn, of waarvan niet bekend of zij vrij zijn, van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), en die besluiten om een programma voor de uitroeiing van die in de lijst opgenomen ziekte op te stellen dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met de betrokken ziekte te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt („optionele uitroeiingsprogramma”) en waarvoor de betrokken lidstaat vraagt om erkenning binnen de Unie van diergezondheidswaarborgen voor die ziekte met betrekking tot verplaatsingen van dieren of producten, leggen een ontwerp van dat programma ter goedkeuring voor aan de Commissie.

    Een dergelijk optioneel uitroeiingsprogramma is van toepassing totdat:

    a) 

    de voorwaarden voor het verlenen van de ziektevrije status van het betrokken grondgebied van de lidstaat of van de betrokken zone als bedoeld in artikel 36, lid 1, of van een compartiment als bedoeld in artikel 37, lid 2, zijn vervuld; of

    b) 

    wordt vastgesteld dat de voorwaarden voor het verlenen van de ziektevrije status niet kunnen worden vervuld en het programma niet langer aan zijn doel beantwoordt; of

    c) 

    de betrokken lidstaat het programma intrekt.

    3.  

    De Commissie verleent door middel van uitvoeringshandelingen goedkeuring voor:

    a) 

    ontwerpen van verplichte uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 1 ter goedkeuring zijn voorgelegd;

    b) 

    ontwerpen van optionele uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 2 ter goedkeuring zijn voorgelegd,

    indien aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden is voldaan.

    Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    4.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen als bedoeld in lid 3, onder a), van dit artikel vast.

    De Commissie kan om naar behoren gemotiveerde redenen door middel van uitvoeringshandelingen een door de betrokken lidstaat voorgestelde wijziging goedkeuren, of de goedkeuring van overeenkomstig lid 3, onder a) en b), van dit artikel goedgekeurde uitroeiingsprogramma's intrekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    5.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    de ziektebestrijdingsstrategieën, de tussentijdse en einddoelstellingen voor specifieke ziekten en de uitvoeringstermijn van uitroeiingsprogramma's;

    b) 

    afwijkingen van de in lid 1, onder b), van dit artikel en lid 2 daarvan bedoelde verplichting om uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring in te dienen, wanneer die goedkeuring niet nodig is omdat met betrekking tot die programma's bepalingen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 32, lid 2, en artikel 35;

    c) 

    de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken over de in dit lid, onder b), bedoelde afwijkingen van het vereiste van goedkeuring van uitroeiingsprogramma's.

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de krachtens dit lid, onder b), vastgestelde bepalingen te wijzigen of in te trekken.

    Artikel 32

    Maatregelen in het kader van de verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's

    1.  

    Uitroeiingsprogramma's omvatten ten minste de volgende maatregelen:

    a) 

    ziektebestrijdingsmaatregelen om de ziekteverwekker uit te roeien in inrichtingen, compartimenten en zones waar een ziekte voorkomt en om herinfectie te voorkomen;

    b) 

    bewaking die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 26 tot en met 30, ten bewijze van:

    i) 

    de doeltreffendheid van de onder a) bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

    ii) 

    het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte;

    c) 

    ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen indien de bewakingsresultaten bewakingpositief zijn.

    2.  

    De Commissie stelt, met het oog op de doeltreffendheid van de uitroeiingsprogramma's, overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de volgende elementen:

    a) 

    de in lid 1, onder a), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

    b) 

    ziektebestrijdingsmaatregelen om te voorkomen dat de betrokken dierpopulatie opnieuw met de betrokken ziekte wordt besmet in inrichtingen, zones en compartimenten;

    c) 

    de opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de bewaking;

    d) 

    de in lid 1, onder c), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van positieve bewakingsresultaten voor de in de lijst opgenomen ziekte;

    e) 

    criteria voor vaccinatie, indien dit voor de betreffende ziekte of soort relevant en dienstig is.

    Artikel 33

    Inhoud van de voor goedkeuring bij de Commissie in te dienen verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's

    Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 31, leden 1 en 2, verplichte of optionele uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring aan de Commissie voorleggen, nemen zij daarin de volgende informatie op:

    a) 

    een beschrijving van de epidemiologische situatie van de in de lijst opgenomen ziekte waarop het betrokken verplichte of optionele uitroeiingsprogramma betrekking heeft;

    b) 

    een beschrijving en afbakening van het geografische en bestuurlijke gebied of het compartiment waarop het uitroeiingsprogramma betrekking heeft;

    c) 

    een beschrijving van de ziektebestrijdingsmaatregelen in het uitroeiingsprogramma, bedoeld in artikel 32, lid 1, en in de krachtens artikel 32, lid 2, vastgestelde regels;

    d) 

    een beschrijving van de organisatie van, het toezicht op en de rol van de betrokken partijen in het uitroeiingsprogramma;

    e) 

    de geschatte looptijd van het uitroeiingsprogramma;

    f) 

    de tussentijdse doelstellingen en de ziektebestrijdingsstrategieën ter uitvoering van het uitroeiingsprogramma.

    Artikel 34

    Rapportage

    De lidstaten die een uitroeiingsprogramma uitvoeren, verstrekken de Commissie:

    a) 

    verslagen die de Commissie in staat stellen het bereiken van de in artikel 33, onder f), bedoelde tussentijdse doelstellingen van de lopende uitroeiingsprogramma's te monitoren;

    b) 

    een eindverslag na afloop van het betreffende uitroeiingsprogramma.

    Artikel 35

    Uitvoeringsbevoegdheden

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast met betrekking tot de voorschriften voor de informatie, vorm en procedure als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 34 wat betreft:

    a) 

    het ter goedkeuring indienen van ontwerpen van verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's;

    b) 

    prestatie-indicatoren;

    c) 

    de rapportage aan de Commissie en aan andere lidstaten over de resultaten van de uitvoering van verplichte of optionele uitroeiingsprogramma's.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK 4

    Ziektevrije status

    Artikel 36

    Ziektevrije lidstaten en zones

    1.  

    Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om zijn gehele grondgebied of één of meer zones daarvan voor één of meer van de betrokken diersoorten vrij te verklaren van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c), mits aan één of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat of in de desbetreffende zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, komt geen enkele diersoort voor die is opgenomen in de lijst voor de ziekte waarop het verzoek voor het verkrijgen van de ziektevrije status betrekking heeft;

    b) 

    van de ziekteverwekker is bekend dat hij op het gehele grondgebied van de lidstaat, of in de desbetreffende zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, niet kan overleven, overeenkomstig de in artikel 39, onder a), ii), bedoelde criteria;

    c) 

    in het geval van in de lijst opgenomen ziekten die enkel door vectoren worden overgedragen, komt op het gehele grondgebied van de lidstaat of in de desbetreffende zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft geen van de vectoren voor of is bekend dat die daar niet kunnen overleven, overeenkomstig de in artikel 39, onder a), ii), bedoelde criteria;

    d) 

    het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte is aangetoond door middel van:

    i) 

    een uitroeiingsprogramma dat voldoet aan de regels van artikel 32, lid 1, en van krachtens lid 2 van dat artikel vastgestelde regels; of

    ii) 

    historische gegevens en bewakingsgegevens.

    2.  
    Verzoeken van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije status bevatten bewijsmateriaal waaruit blijkt dat aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de ziektevrije status is voldaan.
    3.  

    Een lidstaat kan in bepaalde specifieke gevallen de Commissie verzoeken om voor één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), zijn gehele grondgebied of één of meer zones daarvan ziektevrije te verklaren, of in het bijzonder daarvoor de non-vaccinatiestatus goed te keuren, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte is aangetoond door middel van:

    i) 

    een uitroeiingsprogramma dat voldoet aan de regels van artikel 32, lid 1, en van krachtens lid 2 van dat artikel vastgestelde regels; of

    ii) 

    historische gegevens en bewakingsgegevens;

    b) 

    er is aangetoond dat vaccinatie tegen de ziekte tot meer kosten zou leiden dan het handhaven van de ziektevrije status zonder vaccinatie.

    4.  
    Wanneer aan de in de leden 1 en 2, en in voorkomend geval lid 3, bedoelde voorwaarden is voldaan, willigt de Commissie, na zo nodig wijzigingen te hebben aangebracht, door middel van uitvoeringshandelingen de verzoeken van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije of non-vaccinatiestatus in.

    Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 37

    Compartimenten

    1.  

    Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), de ziektevrije status van compartimenten te erkennen, en de ziektevrije status van een dergelijk compartiment te beschermen in geval van uitbraken van één of meer van die in de lijst opgenomen ziekten op zijn grondgebied, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    de insleep van de in de lijst opgenomen ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden voorkomen;

    b) 

    het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is onderworpen aan één gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem dat is ontworpen om de ziektevrije status van alle daarvan deel uitmakende inrichtingen te garanderen; en

    c) 

    het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en producten daarvan overeenkomstig:

    i) 

    de artikelen 99 en 100 voor compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden;

    ii) 

    de artikelen 183 en 184 voor compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden.

    2.  

    Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om voor één of meer in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status van compartimenten te erkennen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    de insleep van de in de lijst opgenomen ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden voorkomen;

    b) 

    er is voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

    i) 

    de in artikel 36, lid 1, neergelegde voorwaarden zijn vervuld;

    ii) 

    de inrichtingen van het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, hebben hun activiteiten aangevat of hervat en hebben een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem opgezet dat is ontworpen om te garanderen dat dat compartiment ziektevrij is;

    c) 

    het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is onderworpen aan één gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem dat is ontworpen ter waarborging van de ziektevrije status van alle daarvan deel uitmakende inrichtingen; en

    d) 

    het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en producten daarvan overeenkomstig:

    i) 

    de artikelen 99 en 100 voor compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden;

    ii) 

    de artikelen 183 en 184 voor compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden.

    3.  
    Verzoeken van lidstaten voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten overeenkomstig de leden 1 en 2 bevatten bewijsmateriaal waaruit blijkt dat aan de in die leden gestelde voorwaarden is voldaan.
    4.  

    De Commissie:

    a) 

    erkent, door middel van uitvoeringshandelingen, indien aan de in lid 1 of lid 2 en in lid 3 gestelde voorwaarden is voldaan en na, zo nodig, wijzigingen te hebben aangebracht, de ziektevrije status van compartimenten;

    b) 

    bepaalt, door middel van uitvoeringshandelingen, voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), b) en c), ziektevrije compartimenten mogen worden ingesteld.

    Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    5.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepalingen ter aanvulling van de bepalingen van dit artikel betreffende:

    a) 

    de voorschriften voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, op basis van het profiel van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), b) en c), betreffende ten minste:

    i) 

    bewakingsresultaten en ander bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn;

    ii) 

    biobeveiligingsmaatregelen;

    b) 

    de nadere regels voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in de leden 1 en 2; en

    c) 

    regels betreffende compartimenten die zich op het grondgebied van meer dan één lidstaat bevinden.

    Artikel 38

    Lijst van ziektevrije lidstaten, zones of compartimenten

    Elke lidstaat maakt en handhaaft een actuele lijst van zijn grondgebied of zones met ziektevrije status als bedoeld in artikel 36, leden 1 en 3, en zijn compartimenten met ziektevrije status als bedoeld in artikel 37, leden 1 en 2, naargelang het geval.

    De lidstaten maken die lijsten openbaar. De Commissie helpt de lidstaten bij het ter beschikking van het publiek stellen van de in deze lijsten vervatte informatie, door op haar internetpagina de links naar de internetinformatiepagina's van de lidstaten op te nemen.

    Artikel 39

    Bevoegdheidsdelegatie inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    nadere regels inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones daarvan, op basis van de verschillende ziekteprofielen, met betrekking tot:

    i) 

    de criteria die moeten worden gehanteerd ter staving van beweringen van lidstaten dat geen in de lijst opgenomen soorten voorkomen of kunnen overleven op hun grondgebied, en het bewijsmateriaal dat ter staving van dergelijke beweringen is vereist, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder a);

    ii) 

    de criteria die moeten worden gehanteerd en het bewijsmateriaal dat is vereist ter staving van dat een ziekteverwekker of ziektevector niet kan overleven, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder b) en c);

    iii) 

    de criteria die moeten worden gehanteerd en de voorwaarden die moeten worden toegepast om het vrij zijn van de desbetreffende ziekte te bepalen, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder d);

    iv) 

    bewakingsresultaten en ander bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn;

    v) 

    biobeveiligingsmaatregelen;

    vi) 

    beperkingen van en voorwaarden voor vaccinatie in ziektevrije lidstaten en zones daarvan;

    vii) 

    de instelling van zones tussen de ziektevrije zones of zones waar een uitroeiingsprogramma van toepassing is, en de beperkingszones („bufferzones”);

    viii) 

    zones die zich bevinden in het grondgebied van meer dan één lidstaat;

    b) 

    afwijkingen van het in artikel 36, lid 1, vastgelegde vereiste dat de Commissie voor één of meer in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status erkent wanneer die erkenning niet nodig is omdat voor het ziektevrij zijn nadere bepalingen zijn vastgesteld in krachtens punt a) van dit artikel vastgestelde regels;

    c) 

    de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken ter staving van verklaringen betreffende de ziektevrije status, zonder dat overeenkomstig artikel 36, lid 4, een uitvoeringshandeling is vastgesteld, zoals bepaald in punt b) van dit artikel.

    Artikel 40

    Uitvoeringsbevoegdheden

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere voorschriften vast inzake de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken ter staving van verklaringen betreffende de ziektevrije status van grondgebieden, zones en compartimenten in overeenstemming met de artikelen 36 tot en met 39, en de vorm van en de procedures voor:

    a) 

    verzoeken om erkenning van de ziektevrije status voor het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat of voor zones of compartimenten daarvan;

    b) 

    de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over ziektevrije lidstaten of zones en compartimenten daarvan.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 41

    Handhaving van de ziektevrije status

    1.  

    De lidstaten handhaven de ziektevrije status van hun grondgebied of van zones of compartimenten daarvan slechts zolang is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a) 

    aan de in artikel 36, lid 1, artikel 37, leden 1 en 2, gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de ziektevrije status en aan de krachtens lid 3 van dit artikel en artikel 39 vastgestelde regels is blijvend voldaan;

    b) 

    er wordt met inachtneming van de voorschriften van artikel 27, bewaking verricht om te controleren dat het betrokken grondgebied, de betrokken zone of het betrokken compartiment vrij blijft van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend;

    c) 

    overeenkomstig de regels in de delen IV en V gelden beperkingen op verplaatsingen naar het betrokken grondgebied, de betrokken zone of het betrokken compartiment van dieren, en in voorkomend geval van daarvan afgeleide producten, van soorten die in de lijst zijn opgenomen voor de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend;

    d) 

    er worden andere biobeveiligingsmaatregelen toegepast om de insleep te voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend.

    2.  
    Wanneer niet langer is voldaan aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voor het handhaven van de ziektevrije status, stelt een lidstaat de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
    3.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de volgende voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status:

    a) 

    bewaking als bedoeld in lid 1, onder b);

    b) 

    biobeveiligingsmaatregelen als bedoeld in lid 1, onder d).

    Artikel 42

    Opschorting, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status

    1.  

    Een lidstaat die tot de bevinding komt of redenen heeft om aan te nemen dat een van de voorwaarden voor de handhaving van zijn status als ziektevrije lidstaat, ziektevrije zone of compartiment daarvan is geschonden, neemt onmiddellijk de volgende maatregelen:

    a) 

    hij schorst of beperkt, indien dat, afhankelijk van het risico, dienstig is, de verplaatsingen van de in de lijst opgenomen soort voor de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, naar andere lidstaten, zones of compartimenten met een voor die in de lijst opgenomen ziekte hogere gezondheidsstatus;

    b) 

    hij neemt, indien dat dienstig is ter voorkoming van de verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, de in deel III, titel II, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde maatregelen worden opgeheven wanneer nader onderzoek het volgende bevestigt:

    a) 

    de vermoede schending heeft niet plaatsgevonden; of

    b) 

    de vermoede schending heeft geen significant effect gehad en de betrokken lidstaat kan garanderen dat opnieuw is voldaan aan de voorwaarden voor handhaving van zijn ziektevrije status.

    3.  
    Wanneer nader onderzoek door de betrokken lidstaat bevestigt dat zich een uitbraak heeft voorgedaan van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor hij de ziektevrije status had verkregen, of dat andere ernstige schendingen van de voorwaarden voor de handhaving van de in artikel 41, lid 1, bedoelde ziektevrije status hebben plaatsgevonden, of wanneer het zeer aannemelijk is dat dit is gebeurd, deelt de lidstaat dat onmiddellijk mee aan de Commissie.
    4.  
    Wanneer de Commissie van de betrokken lidstaat de mededeling heeft ontvangen dat de voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status niet langer zijn vervuld, gaat zij onverwijld bij uitvoeringshandelingen over tot intrekking van de krachtens artikel 36, lid 4, verleende goedkeuring van de ziektevrije status van een lidstaat of zone of van de krachtens artikel 37, lid 4, verleende erkenning van de ziektevrije status van een compartiment.

    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    5.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van uiterste urgentie, stelt de Commissie, wanneer in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in lid 3 van dit artikel zich snel verspreidt, wat het risico met zich brengt van zeer ernstige gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de economie of de samenleving, volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.
    6.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepalingen tot aanvulling van de regels inzake de in de leden 1 en 2 van dit artikel, bedoelde schorsing, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status.

    DEEL III

    WAAKZAAMHEID EN PARAATHEID VOOR ZIEKTEN EN ZIEKTEBESTRIJDING

    TITEL I

    WAAKZAAMHEID EN PARAATHEID VOOR ZIEKTEN

    HOOFDSTUK 1

    Noodplannen en simulatieoefeningen

    Artikel 43

    Noodplannen

    1.  
    De lidstaten redigeren en actualiseren, na passend overleg met deskundigen en betrokken belanghebbenden, noodplannen en, waar nodig, gedetailleerde handleidingen met de maatregelen die in de betrokken lidstaat moeten worden genomen wanneer zich een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), of, naargelang het geval, nieuwe ziekten voordoen, zodat grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en het vermogen tot een snelle respons worden gewaarborgd.
    2.  

    Deze noodplannen en, in voorkomend geval, de gedetailleerde handleidingen voorzien ten minste in:

    a) 

    de instelling van een besluitvormingsketen binnen de bevoegde autoriteit en met andere overheidsinstellingen om te zorgen voor een snelle en doeltreffende besluitvorming op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

    b) 

    het kader voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteit en de andere betrokken overheidsinstanties en relevante betrokken belanghebbenden, om ervoor te zorgen dat maatregelen op een samenhangende en gecoördineerde wijze worden genomen;

    c) 

    toegang tot

    i) 

    voorzieningen;

    ii) 

    laboratoria;

    iii) 

    uitrusting;

    iv) 

    personeel;

    v) 

    noodfondsen;

    vi) 

    alle andere dienstige materialen en middelen die nodig zijn voor de snelle en efficiënte uitroeiing van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), of nieuwe ziekten;

    d) 

    de beschikbaarheid van de volgende centra en groepen met de nodige deskundigheid om de bevoegde autoriteit te helpen:

    i) 

    een functioneel centraal ziektebestrijdingscentrum;

    ii) 

    regionale en lokale ziektebestrijdingscentra, naargelang de administratieve en geografische situatie in de betrokken lidstaat;

    iii) 

    operationele groepen van deskundigen;

    e) 

    de uitvoering van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de zin van titel II, hoofdstuk 1, voor de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), en voor nieuwe ziekten;

    f) 

    waar passend, bepalingen inzake noodvaccinatie;

    g) 

    beginselen voor de geografische afbakening van door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 64, lid 1, ingestelde beperkingszones;

    h) 

    waar passend, coördinatie met naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en gebieden.

    Artikel 44

    Uitvoeringsbevoegdheden inzake noodplannen

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige maatregelen vast met betrekking tot de uitvoering in de lidstaten van de in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplannen.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 45

    Simulatieoefeningen

    1.  

    De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat regelmatig of met passende tussenpozen simulatieoefeningen voor de in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplannen worden gehouden:

    a) 

    teneinde in de betrokken lidstaat te zorgen voor een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en het vermogen tot een snelle respons;

    b) 

    teneinde de doelmatigheid van die noodplannen te verifiëren.

    2.  
    Voor zover dat haalbaar en dienstig is, worden simulatieoefeningen gehouden in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en gebieden.
    3.  
    De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten op hun verzoek een verslag over de voornaamste resultaten van de verrichte simulatieoefeningen.
    4.  

    Indien zulks dienstig en noodzakelijk is, stelt de Commissie voor de praktische uitvoering van simulatieoefeningen in de lidstaten door middel van uitvoeringshandelingen regels vast met betrekking tot:

    a) 

    de frequentie van simulatieoefeningen;

    b) 

    simulatieoefeningen betreffende meer dan één in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a).

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK 2

    Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten

    Artikel 46

    Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten

    1.  
    De lidstaten kunnen maatregelen nemen betreffende het gebruik van diergeneesmiddelen voor in de lijst opgenomen ziekten, om te zorgen voor een zo efficiënt mogelijke preventie of bestrijding van die ziekten, mits die maatregelen passend en noodzakelijk zijn.

    Die maatregelen kunnen het volgende omvatten:

    a) 

    het verbod en de beperking van het gebruik van diergeneesmiddelen;

    b) 

    het verplichte gebruik van diergeneesmiddelen.

    2.  

    Wanneer de lidstaten beoordelen of ter preventie en bestrijding van een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte al dan niet diergeneesmiddelen mogen worden gebruikt, en zo ja, hoe, houden zij rekening met de volgende criteria:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in:

    i) 

    de betrokken lidstaat;

    ii) 

    de Unie;

    iii) 

    in voorkomend geval, aangrenzende derde landen en gebieden;

    iv) 

    derde landen en gebieden van waaruit dieren en producten de Unie worden binnengebracht;

    c) 

    de beschikbaarheid en de doeltreffendheid van de betrokken diergeneesmiddelen en de daaraan verbonden risico's;

    d) 

    de beschikbaarheid van diagnostische tests voor het opsporen van besmettingen bij dieren die met de betrokken diergeneesmiddelen worden behandeld;

    e) 

    de economische, sociale en milieueffecten en de gevolgen voor het dierenwelzijn van het gebruik van de betrokken diergeneesmiddelen in vergelijking met andere beschikbare strategieën voor de preventie en bestrijding van ziekten.

    3.  
    De lidstaten treffen passende preventiemaatregelen voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek, of voor het onder gecontroleerde omstandigheden ontwikkelen en testen daarvan, teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen.

    Artikel 47

    Bevoegdheidsdelegatie inzake het gebruik van diergeneesmiddelen

    1.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wat kan worden verstaan onder passende en noodzakelijke maatregelen als bedoeld in artikel 46 met betrekking tot:

    a) 

    het verbod en de beperking van het gebruik van diergeneesmiddelen;

    b) 

    specifieke voorwaarden voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte;

    c) 

    risicobeperkingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten door dieren die zijn behandeld met de diergeneesmiddelen of door producten van die dieren;

    d) 

    bewaking voor specifieke ziekten na het gebruik van vaccins en andere diergeneesmiddelen.

    2.  
    Bij de vaststelling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde regels, houdt de Commissie rekening met de criteria van artikel 46, lid 2.
    3.  
    Indien dit bij nieuwe risico's om dwingende redenen van urgentie is vereist, is de procedure van artikel 265 van toepassing op krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde regels.

    HOOFDSTUK 3

    Antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken

    Artikel 48

    Oprichting van antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

    1.  

    Voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor vaccinatie niet verboden is bij een krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handeling, kan de Commissie antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie oprichten en daarvoor beheersverantwoordelijkheid dragen, teneinde voorraden van één of meer van de volgende biologische producten op te slaan en te vervangen:

    a) 

    antigenen;

    b) 

    vaccins;

    c) 

    bronmateriaal voor vaccins;

    d) 

    diagnosereagentia.

    2.  

    De Commissie zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie:

    a) 

    voldoende grote voorraden van de juiste soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia voor de betrokken specifieke in de lijst opgenomen ziekte aanhouden, rekening houdend met de in het kader van de in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplannen geraamde behoeften van de lidstaten;

    b) 

    regelmatig voorraden antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia ontvangen en die tijdig vervangen;

    c) 

    worden beheerd en verplaatst overeenkomstig de passende vereisten voor biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking, als vastgelegd in artikel 16, lid 1, en in overeenstemming met krachtens artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    3.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    het beheer, de opslag en de vervanging van voorraden van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel;

    b) 

    de voorschriften op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking voor de werking van die banken, met inachtneming van de voorschriften in artikel 16, lid 1, en rekening houdend met de krachtens artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    Artikel 49

    Toegang tot de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

    1.  

    Voor zover voorraden beschikbaar zijn, levert de Commissie op verzoek de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie aan:

    a) 

    op de eerste plaats, de lidstaten; en

    b) 

    derde landen of gebieden, mits dergelijke levering primair gericht is op het voorkomen van de verspreiding van een ziekte naar de Unie.

    2.  

    Indien slechts beperkte voorraden beschikbaar zijn, stelt de Commissie prioriteiten vast voor de toegang tot de krachtens lid 1 te leveren voorraden, op basis van:

    a) 

    de ziekteomstandigheden waarin het verzoek wordt ingediend;

    b) 

    het bestaan van een nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank in de verzoekende lidstaat of het verzoekende derde land of gebied;

    c) 

    het bestaan van Uniemaatregelen voor verplichte vaccinatie, voorgeschreven in krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    Artikel 50

    Uitvoeringsbevoegdheden inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

    1.  

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, waarin voor de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten wordt bepaald:

    a) 

    welke van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie moeten worden opgenomen, en voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a);

    b) 

    welke soorten van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie moeten worden opgenomen, en in welke hoeveelheden voor elke in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor de betrokken bank bestaat;

    c) 

    welke voorschriften gelden met betrekking tot de levering, de opslag en de vervanging van die biologische producten;

    d) 

    op welke wijze de levering van die biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie aan de lidstaten en aan derde landen en gebieden geschiedt;

    e) 

    welke procedurele en technische voorschriften gelden voor het opnemen van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, en voor het aanvragen van toegang ertoe.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    2.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), die een risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

    Artikel 51

    Vertrouwelijkheid van informatie inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

    De informatie over de hoeveelheden en subtypes van de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten die zijn opgeslagen in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie wordt door de Commissie als gerubriceerde informatie beschouwd en wordt niet bekendgemaakt.

    Artikel 52

    Nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken

    1.  
    Lidstaten die een nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank hebben opgericht voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie bestaan, zorgen ervoor dat hun nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken voldoen aan de voorschriften op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking zoals neergelegd in artikel 16, lid 1, onder a), en in overeenkomstig artikel 16, lid 2, en artikel 48, lid 3, onder b), vastgestelde gedelegeerde handelingen.
    2.  

    De lidstaten verstrekken de Commissie bijgewerkte informatie over:

    a) 

    het bestaan of de oprichting van de in lid 1 bedoelde nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken;

    b) 

    de soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia en de hoeveelheden daarvan in die banken;

    c) 

    eventuele wijzigingen in de werking van dergelijke banken.

    Deze informatie wordt door de Commissie als gerubriceerde informatie behandeld en wordt niet bekendgemaakt.

    3.  
    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen met betrekking tot de inhoud, de frequentie en de vorm van de in lid 2 bedoelde informatieverstrekking.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    TITEL II

    ZIEKTEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

    HOOFDSTUK 1

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a)

    Afdeling 1

    Ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden dieren

    Artikel 53

    Verplichtingen van exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen

    1.  
    Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren en ingeval is voldaan aan de meldingsverplichting zoals neergelegd in artikel 18, lid 1, nemen de lidstaten, in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 54, lid 1, en artikel 55, lid 1, maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen de passende ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder c), d) en e), nemen om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.
    2.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere regels ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

    Artikel 54

    Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte

    1.  
    Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.
    2.  

    Met het oog op het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit er in voorkomend geval voor dat:

    a) 

    officiële dierenartsen een klinisch onderzoek verrichten op een representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte;

    b) 

    officiële dierenartsen passende steekproeven van die gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere steekproeven nemen voor onderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen laboratoria;

    c) 

    dergelijke aangewezen laboratoria verrichten laboratoriumonderzoeken om de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

    3.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot nadere regels ter aanvulling van de bepalingen inzake de in lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoeken door de bevoegde autoriteiten.

    Artikel 55

    Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteiten

    1.  

    Indien de bevoegde autoriteit vermoedt dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, neemt zij de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in afwachting van de resultaten van het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen als bepaald in artikel 61, lid 1:

    a) 

    het instellen van officiële bewaking op de betrokken inrichting, het betrokken levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de betrokken inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats waar de ziekte vermoed wordt voor te komen, met inbegrip van de plaatsen waar de ziekte vermoedelijk is ontstaan;

    b) 

    het opstellen van een inventaris van:

    i) 

    de in de betrokken inrichting, het betrokken levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de betrokken inrichting voor dierlijke bijproducten, of op iedere andere plaats gehouden dieren;

    ii) 

    de producten in die inrichting, dat levensmiddelen- of diervoederbedrijf of die inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats, indien dat relevant is voor de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte;

    c) 

    ervoor zorgen dat passende biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast ter voorkoming van de verspreiding van die verwekker van de in de lijst opgenomen ziekte naar andere dieren of de mens;

    d) 

    wanneer dit zinvol is om verdere verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen, ervoor zorgen dat de gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten geïsoleerd worden, en dat wordt verhinderd dat zij in contact komen met wilde dieren;

    e) 

    beperking van de verplaatsingen van gehouden dieren, producten en, in voorkomend geval, personen, voertuigen en elk ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid naar of uit de inrichting, levensmiddelen- en diervoederbedrijf, of inrichting voor dierlijke bijproducten of uit enige andere plaats waar die in de lijst opgenomen ziekte wordt vermoed voor te komen, voor zover dit nodig is om de verspreiding daarvan te voorkomen;

    f) 

    alle andere nodige ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de in afdeling 4 van dit hoofdstuk bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, met betrekking tot:

    i) 

    het verrichten van het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek door de bevoegde autoriteit en de toepassing van de in dit lid, onder a) tot en met d), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen op andere inrichtingen, levensmiddelen- en diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of op enige andere locatie;

    ii) 

    het instellen van tijdelijke beperkingszones die zijn afgestemd op het ziekteprofiel;

    g) 

    het inleiden van het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek.

    2.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, met betrekking tot de specifieke en gedetailleerde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen naargelang van de in de lijst opgenomen ziekte, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), op basis van de risico's die dit inhoudt voor:

    a) 

    de betrokken soort of categorie dieren;

    b) 

    het betrokken soort productie.

    Artikel 56

    Evaluatie en uitbreiding van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen

    De in artikel 55, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen:

    a) 

    worden in voorkomend geval door de bevoegde autoriteit geëvalueerd naar aanleiding van de bevindingen van:

    i) 

    het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek;

    ii) 

    het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek;

    b) 

    worden zo nodig uitgebreid tot andere locaties als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder a).

    Afdeling 2

    Epidemiologisch onderzoek

    Artikel 57

    Epidemiologisch onderzoek

    1.  
    De bevoegde autoriteit voert een epidemiologisch onderzoek uit wanneer wordt bevestigd dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij dieren.
    2.  

    Het in lid 1 bedoelde epidemiologisch onderzoek heeft tot doel:

    a) 

    de vermoedelijke oorsprong van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte en de wijze van verspreiding ervan op te sporen;

    b) 

    de vermoedelijke duur van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte te berekenen;

    c) 

    te bepalen in welke inrichtingen en epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of op welke andere plaatsen dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de verdachte in de lijst opgenomen ziekte geïnfecteerd, geïnfesteerd of besmet kunnen zijn;

    d) 

    informatie te verkrijgen over de verplaatsingen van gehouden dieren, personen, producten, voertuigen en elk ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid gedurende de periode voorafgaande aan de melding van het vermoeden of de bevestiging van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte;

    e) 

    informatie te verkrijgen over de waarschijnlijke verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in het omliggende milieu, inclusief de aanwezigheid en de verspreiding van de vectoren van de ziekte.

    Afdeling 3

    Bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

    Artikel 58

    Officiële bevestiging door de bevoegde autoriteit van een in de lijst opgenomen ziekte, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a)

    1.  

    De bevoegde autoriteit baseert de officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), op de volgende informatie:

    a) 

    de resultaten van de klinische en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 54, lid 2;

    b) 

    de voorlopig of eindresultaaten van het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek;

    c) 

    andere beschikbare epidemiologische gegevens.

    2.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast betreffende de voorschriften waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 van dit artikel bedoelde officiële bevestiging te geven.

    Artikel 59

    Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekte is uitgesloten

    De bevoegde autoriteit blijft de in artikel 55, lid 1, en artikel 56 bedoelde voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat op grond van de informatie, bedoeld in artikel 58, lid 1, of krachtens artikel 58, lid 2, vastgestelde regels, de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), is uitgesloten.

    Afdeling 4

    Ziektebestrijdingsmaatregelen bij bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

    Artikel 60

    Door de bevoegde autoriteit te nemen onmiddellijke ziektebestrijdingsmaatregelen

    Indien een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij gehouden dieren overeenkomstig artikel 58, lid 1, officieel wordt bevestigd wordt:

    a) 

    verklaart de bevoegde autoriteit de inrichting, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten of iedere andere plaats die getroffen is, onmiddellijk officieel besmet met die in de lijst opgenomen ziekte;

    b) 

    stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk een voor die in de lijst opgenomen ziekte passende beperkingszone in;

    c) 

    past de bevoegde autoriteit onmiddellijk het in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplan toe teneinde de ziektebestrijdingsmaatregelen ten volle te coördineren.

    Artikel 61

    Getroffen inrichtingen en andere locaties

    1.  

    In geval van een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij gehouden dieren, neemt de bevoegde autoriteit onmiddellijk één of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in een inrichting, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten, of op iedere andere plaats bedoeld in artikel 60, onder a), teneinde de verdere verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen:

    a) 

    het opleggen van verplaatsingsbeperkingen voor personen, dieren, producten, voertuigen of alle andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn en kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

    b) 

    het doden en de opruiming of het slachten van dieren die besmet kunnen zijn of kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

    c) 

    vernietiging, verwerking, bewerking of behandeling van producten, diervoeder of alle andere stoffen, of de behandeling van uitrusting, vervoermiddelen, planten of plantaardige producten, of water die besmet kunnen zijn, zoals vereist is om te verzekeren dat een ziekteverwekker of vector van de ziekteverwekker is vernietigd;

    d) 

    vaccinatie of behandeling met andere diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46, lid 1, en artikel 69, en krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

    e) 

    isolering, quarantaine of behandeling van dieren en producten die waarschijnlijk besmet zijn en bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

    f) 

    reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of toepassing van andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen op de inrichting, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten of andere locaties die getroffen zijn, om het risico van verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te beperken;

    g) 

    het nemen van een voldoende aantal geschikte monsters om het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek te voltooien;

    h) 

    laboratoriumonderzoek van monsters;

    i) 

    andere passende maatregelen.

    2.  

    Wanneer de bevoegde autoriteit bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen aangewezen zijn, houdt zij rekening met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    het soort productie, en epidemiologische eenheden in de getroffen inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties;

    3.  

    De bevoegde autoriteit verleent slechts toestemming voor de herbevolking van de betrokken inrichting, of van andere locaties wanneer:

    a) 

    alle dienstige ziektebestrijdingsmaatregelen en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in lid 1, met succes zijn beëindigd;

    b) 

    voldoende tijd is verstreken om te beletten dat de getroffen inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties, opnieuw worden besmet met de in de lijst opgenomen ziekte die de in lid 1 bedoelde uitbraak heeft veroorzaakt.

    Artikel 62

    Epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties

    1.  
    De bevoegde autoriteit breidt de in artikel 61, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen uit tot andere inrichtingen, epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten, of andere plaatsen of vervoermiddelen waar het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek of de uitslagen van klinische of laboratoriumonderzoeken of andere epidemiologische gegevens het vermoeden wekken dat de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waartegen die maatregelen zijn getroffen, daarnaar, daarvan of daardoor wordt verspreid.
    2.  
    Indien uit het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek blijkt dat de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarschijnlijk afkomstig is uit een andere lidstaat of indien het waarschijnlijk is dat die in de lijst opgenomen ziekte zich naar een andere lidstaat heeft verspreid, deelt de bevoegde autoriteit dat onverwijld mee aan die lidstaat en de Commissie.
    3.  
    Ingeval de in lid 2 bedoelde gevallen zich voordoen, werken de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten samen bij een verder epidemiologisch onderzoek en bij de toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen.

    Artikel 63

    Bevoegdheidsdelegatie inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in getroffen en epidemiologisch verbonden inrichtingen en andere locaties

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels over de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 61 en 62 in de getroffen en epidemiologisch verbonden inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten en andere locaties moet nemen inzake elke in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), met inbegrip van bepalingen betreffende de vraag welke van de in artikel 61, lid 1, bedoelde maatregelen ten aanzien van elke in de lijst opgenomen ziekte moeten worden toegepast.

    Die nadere regels betreffen:

    a) 

    de voorwaarden en voorschriften voor de in artikel 61, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

    b) 

    de procedures voor de in artikel 61, lid 1, onder f), bedoelde reiniging, ontsmetting en bestrijding van insecten en knaagdieren of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen, in voorkomend geval met vermelding van de daartoe gebruikte biociden;

    c) 

    de voorwaarden en voorschriften voor de in artikel 61, lid 1, onder g) en h), bedoelde bemonstering en laboratoriumonderzoeken;

    d) 

    de gedetailleerde voorwaarden en voorschriften voor de herbevolking als bedoeld in artikel 61, lid 3;

    e) 

    de in artikel 62 bedoelde noodzakelijke ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in epidemiologisch verbonden inrichtingen, andere locaties en vervoermiddelen.

    Artikel 64

    Het instellen van beperkingszones door de bevoegde autoriteit

    1.  

    De bevoegde autoriteit stelt rond de getroffen inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties waar de uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij gehouden dieren is opgetreden, een beperkingszone als bedoeld in artikel 60, onder b), en, in voorkomend geval rekening houdend met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de geografische ligging van de beperkingszone;

    c) 

    de ecologische en hydrologische kenmerken van de beperkingszone;

    d) 

    de meteorologische omstandigheden;

    e) 

    de aanwezigheid, de verspreiding en het type van de vectoren in de beperkingszone;

    f) 

    de resultaten van het epidemiologisch onderzoek, bedoeld in artikel 57, lid 1, en andere studies en epidemiologische gegevens;

    g) 

    de resultaten van laboratoriumonderzoeken;

    h) 

    de toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen;

    i) 

    andere epidemiologische factoren.

    De beperkingszone omvat in voorkomend geval een beschermings- en bewakingszone van een bepaalde omvang en configuratie.

    2.  

    De bevoegde autoriteit beoordeelt en onderzoekt de situatie voortdurend en, wanneer dat nodig is ter voorkoming van de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a):

    a) 

    past zij de grenzen van de beperkingszone aan;

    b) 

    stelt zij extra beperkingszones in.

    3.  
    Indien de in lid 1 voorgeschreven beperkingszones op het grondgebied van verschillende lidstaten zijn gelegen, werken de bevoegde autoriteiten van die lidstaten samen om deze in te stellen.
    4.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels voor de vaststelling en de aanpassing van beperkingszones, met inbegrip van beschermings- en bewakingszones.

    Artikel 65

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones

    1.  

    Ter voorkoming van de verdere verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), zorgt debevoegde autoriteit ervoor dat, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in de betrokken beperkingszone één of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen worden genomen:

    a) 

    identificatie van inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden;

    b) 

    inspecties bij inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden, en zo nodig onderzoeken, bemonsteringen en laboratoriumonderzoeken van de genomen monsters;

    c) 

    oplegging van voorwaarden voor de verplaatsing van personen, dieren, producten, diervoeder, voertuigen of andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn of kunnen bijdragen tot de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte in en vanuit de beperkingszones, en voor het vervoer door de beperkingszones;

    d) 

    biobeveiligingsvoorschriften voor:

    i) 

    de productie, verwerking en distributie van producten van dierlijke oorsprong;

    ii) 

    de inzameling en verwijdering van dierlijke bijproducten;

    iii) 

    de winning, opslag en behandeling van levende producten;

    e) 

    vaccinatie en behandeling met andere diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

    f) 

    reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of toepassing van andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen;

    g) 

    de aanwijzing of, in voorkomend geval, de goedkeuring van een levensmiddelenbedrijf voor het slachten van dieren of het behandelen van producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit de beperkingszone;

    h) 

    de identificatie en traceerbaarheidsvoorschriften voor verplaatsingen van dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

    i) 

    andere noodzakelijke biobeveiligings- en risicobeperkingsmaatregelen om het risico van verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te beperken.

    2.  

    De bevoegde autoriteit:

    a) 

    neemt alle nodige maatregelen om personen in de beperkingszone volledig op de hoogte te stellen van de geldende beperkingen en van de aard van de ziektebestrijdingsmaatregelen;

    b) 

    legt de nodige verplichtingen op aan exploitanten ter voorkoming van de verdere verspreiding van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte.

    3.  

    Wanneer de bevoegde autoriteit bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen, houdt zij rekening met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de soorten productie;

    c) 

    de haalbaarheid, beschikbaarheid en doeltreffendheid van die ziektebestrijdingsmaatregelen.

    Artikel 66

    Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot verplaatsingen in beperkingszones

    1.  
    In de in artikel 64, lid 1, bedoelde beperkingszones verplaatsen exploitanten gehouden dieren en producten uitsluitend na toestemming en overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit.
    2.  
    Exploitanten die dieren en producten houden in een in artikel 64, lid 1, bedoelde beperkingszone, stellen de bevoegde autoriteit ervan in kennis wanneer zij voornemens zijn gehouden dieren of producten binnen of buiten de betrokken beperkingszone te verplaatsen. Voor zover de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 65, lid 2, onder b), kennisgevingsverplichtingen heeft opgelegd, geven de betrokken exploitanten kennis overeenkomstig deze verplichtingen.

    Artikel 67

    Bevoegdheidsdelegatie inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels over de in artikel 65, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die in beperkingszones moeten worden genomen voor elke in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), met inbegrip van bepalingen betreffende de vraag welke van de in artikel 65, lid 1, bedoelde maatregelen ten aanzien van elke in de lijst opgenomen ziekte moeten worden toegepast.

    Die nadere regels betreffen:

    a) 

    de voorwaarden en voorschriften voor de in artikel 65, lid 1, onder a), c), d), e), g), h) en i), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

    b) 

    de procedures voor de in artikel 65, lid 1, onder f), bedoelde reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen, in voorkomend geval met vermelding van de daartoe gebruikte biociden;

    c) 

    de bewaking die noodzakelijk is na de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen en de in artikel 65, lid 1, onder b), bedoelde laboratoriumonderzoeken;

    d) 

    andere specifieke ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van specifieke in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), te beperken.

    Artikel 68

    Handhaving van ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones en gedelegeerde handelingen

    1.  

    De bevoegde autoriteit past de in deze afdeling bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen toe totdat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    de ziektebestrijdingsmaatregelen die passend zijn voor de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), ten gevolge waarvan de beperkingen zijn ingesteld, zijn uitgevoerd;

    b) 

    de definitieve reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen zijn op passende wijze uitgevoerd voor:

    i) 

    de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast;

    ii) 

    de getroffen soorten gehouden dieren;

    iii) 

    het soort vervoer;

    c) 

    afhankelijk van de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast en van het betrokken soort inrichting of de betrokken locatie, is in de beperkingszone passende bewaking verricht waaruit blijkt dat die in de lijst opgenomen ziekte is uitgeroeid.

    2.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot nadere regels inzake de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit moet nemen met betrekking tot:

    a) 

    de definitieve procedures voor reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen, in voorkomend geval met vermelding van de daartoe gebruikte biociden;

    b) 

    de opzet, de middelen, de methoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de bewaking met het oog op het opnieuw verwerven van de ziektevrije status na de uitbraak;

    c) 

    de herbevolking van de betrokken beperkingszone na voltooiing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de herbevolkingsvoorwaarden van artikel 61, lid 3.

    3.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere regels inzake de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit moet nemen met betrekking tot andere ziektebestrijdingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om opnieuw de ziektevrije status te verwerven.

    Artikel 69

    Noodvaccinatie

    1.  

    Indien dat nodig is voor een doeltreffende bestrijding van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn, kan de bevoegde autoriteit:

    a) 

    een vaccinatieprogramma opstellen;

    b) 

    vaccinatiezones instellen.

    2.  

    Bij haar beslissing over het vaccinatieprogramma en het instellen van vaccinatiezones, als bedoeld in lid 1, houdt de bevoegde autoriteit rekening met:

    a) 

    de voorschriften voor noodvaccinatie in de noodplannen, bedoeld in artikel 43;

    b) 

    de voorschriften voor het gebruik van vaccins in artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    3.  
    De in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde vaccinatiezones voldoen aan de voorschriften inzake risicobeperkingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en inzake bewaking, neergelegd in krachtens artikel 47, lid 1, onder c) en d), vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    Afdeling 5

    Wilde dieren

    Artikel 70

    Wilde dieren

    1.  

    Wanneer de bevoegde autoriteit van een getroffen lidstaat de aanwezigheid van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij wilde dieren vermoedt of officieel bevestigt:

    a) 

    verricht zij, voor zover dat voor die in de lijst opgenomen ziekte relevant is, bewaking van de populatie wilde dieren;

    b) 

    neemt zij de noodzakelijke maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte.

    2.  
    De in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte kunnen één of meer van de maatregelen van artikel 53 tot en met 69 omvatten en houden rekening met het ziekteprofiel, met welke wilde dieren getroffen zijn en met het risico van overdracht van ziekten naar dieren en mensen.
    3.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    criteria en procedures voor de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde bewaking in het geval een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), in overeenstemming met artikel 27 is bevestigd;

    b) 

    nadere regels ter aanvulling van de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde maatregelen die moeten worden genomen ter preventie en bestrijding van de ziekte, in het geval een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), officieel is bevestigd.

    Wanneer de Commissie die gedelegeerde handelingen vaststelt, houdt zij rekening met het ziekteprofiel en de in de lijst opgenomen soorten voor de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1 van dit artikel.

    Afdeling 6

    Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, coördinatie door de commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften

    Artikel 71

    Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen, coördinatie van maatregelen en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 5 (artikelen 53 tot en met 70)

    1.  

    De lidstaten kunnen ziektebestrijdingsmaatregelen nemen ter aanvulling van die van artikel 55, artikel 61, lid 1, artikel 62, artikel 65, leden 1 en 2, en artikel 68, lid 1, en in krachtens artikelen 63 en 67 en artikel 68, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, mits dergelijke maatregelen de bepalingen van deze verordening in acht nemen en noodzakelijk en evenredig zijn om de verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), tegen te gaan, rekening houdend met:

    a) 

    de specifieke epidemiologische omstandigheden;

    b) 

    het betrokken soort inrichting, andere betrokken locaties en productie;

    c) 

    de getroffen soorten en categorieën dieren;

    d) 

    economische of sociale omstandigheden.

    2.  

    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van:

    a) 

    de door hun bevoegde autoriteit genomen ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in de artikelen 58, 59, 61, 62, 64 en 65, artikel 68, lid 1, artikel 69, artikel 70, leden 1 en 2, en krachtens artikel 63, artikel 67, artikel 68, lid 2, en artikel 70, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

    b) 

    eventuele door hen genomen aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1.

    3.  

    De Commissie evalueert de ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit en aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de betrokken lidstaat, en kan onder voorwaarden die passend zijn voor de epidemiologische situatie, bij uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voorschrijven in de volgende gevallen:

    a) 

    die ziektebestrijdingsmaatregelen blijken niet geschikt voor de epidemiologische situatie;

    b) 

    de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), lijkt zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen te verspreiden.

    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    4.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

    HOOFDSTUK 2

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c)

    Afdeling 1

    Ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een ziekte bij gehouden dieren

    Artikel 72

    Verplichtingen van exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

    1.  
    Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), voorkomt bij gehouden dieren en ingeval is voldaan aan de meldingsverplichting zoals neergelegd in artikel 18, lid 1, nemen de lidstaten, in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 74, lid 1, maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen de ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 74, lid 1, onder a), nemen en de overeenkomstig artikel 74, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handelingen uitvoeren om verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en andere locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.
    2.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere regels ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

    Artikel 73

    Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

    1.  
    Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.
    2.  

    Ter uitvoering van het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

    a) 

    officiële dierenartsen een klinisch onderzoek verrichten op een representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte;

    b) 

    officiële dierenartsen passende steekproeven van die gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere steekproeven nemen voor onderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen laboratoria;

    c) 

    dergelijke aangewezen laboratoria voeren onderzoeken uit om de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

    3.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere regels ter aanvulling van de regels betreffende het in lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoek.

    Artikel 74

    Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen door bevoegde autoriteit met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

    1.  

    Indien de bevoegde autoriteit vermoedt dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), voorkomt bij gehouden dieren, neemt zij de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in afwachting van de resultaten van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen als bepaald in artikel 79:

    a) 

    toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte vanuit de getroffen gebieden, inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen te beperken;

    b) 

    zo nodig instelling van een epidemiologisch onderzoek, rekening houdend met de regels voor dat in artikel 57, lid 1, vastgelegde onderzoek.

    2.  
    Naast de in lid 1 bedoelde maatregelen, kan de bevoegde autoriteit in de gevallen bedoeld in dat lid, aanvullende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen nemen, op voorwaarde dat deze maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening en met het recht van de Unie.
    3.  

    De voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in leden 1 en 2, zijn passend en evenredig aan het risico dat verbonden is aan de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte, rekening houdend met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de getroffen gehouden dieren;

    c) 

    de gezondheidsstatus van de lidstaat, de zone, het compartiment of de inrichting waar wordt vermoed dat die in de lijst opgenomen ziekte voorkomt;

    d) 

    de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in artikel 55, lid 1, en artikel 56 en elke krachtens artikel 55, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling.

    4.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot regels voor de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, rekening houdend met het bepaalde in lid 3, ten aanzien van:

    a) 

    de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1, onder a), te voorkomen;

    b) 

    de toepassing van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1, onder a), op andere inrichtingen, epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen;

    c) 

    de instelling van tijdelijke beperkingszones die gelet op het ziekteprofiel passend zijn.

    Artikel 75

    Evaluatie en verlenging van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

    De in artikel 74, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen:

    a) 

    worden zo nodig door de bevoegde autoriteit geëvalueerd naar aanleiding van de bevindingen van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en, in voorkomend geval, het in artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epidemiologisch onderzoek;

    b) 

    worden zo nodig uitgebreid tot andere locaties als bedoeld in artikel 74, lid 4, onder b).

    Artikel 76

    Verplichtingen van exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen en door de bevoegde autoriteit te nemen maatregelen bij vermoeden van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c)

    1.  
    Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), voorkomt in een lidstaat die heeft gekozen voor het uitroeiingsprogramma dat de desbetreffende delen van zijn grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt, bedoeld in artikel 31, lid 2, neemt die lidstaat maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen de in artikel 72, lid 1, bedoelde passende maatregelen nemen in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 2 van dit artikel.
    2.  

    Ingeval de bevoegde autoriteit van een lidstaat de desbetreffende ziekte bij gehouden dieren vermoedt, neemt de bevoegde autoriteit van een lidstaat die heeft gekozen voor de uitroeiing van een in lid 1 bedoelde in de lijst opgenomen ziekte, de volgende maatregelen:

    a) 

    zij verricht onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte overeenkomstig artikel 73, leden 1 en 2, te bevestigen of uit te sluiten;

    b) 

    zij neemt, in afwachting van de resultaten van het onder a) bedoelde onderzoek en van de toepassing van de in artikel 80, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in artikel 74, leden 1 en 2.

    3.  
    De bevoegde autoriteit evalueert de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in lid 2, onder b), en breidt deze uit overeenkomstig artikel 75.
    4.  
    De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn ook van toepassing op lidstaten of zones die een ziektevrije status hebben verkregen, teneinde die status te houden, overeenkomstig artikel 36, of op compartimenten overeenkomstig artikel 37, lid 2.
    5.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere regels ter aanvulling van de regels betreffende:

    a) 

    de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

    b) 

    het in lid 2, onder a), bedoelde onderzoek;

    c) 

    de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen, bedoeld in lid 2, onder b).

    Afdeling 2

    Bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

    Artikel 77

    Officiële bevestiging van ziekte door de bevoegde autoriteit

    1.  

    De bevoegde autoriteit baseert de officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) of c), op de volgende informatie:

    a) 

    de resultaten van de klinische en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 73, lid 2;

    b) 

    in voorkomend geval, het in artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epidemiologisch onderzoek;

    c) 

    andere beschikbare epidemiologische gegevens.

    2.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast betreffende de voorschriften waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 bedoelde officiële bevestiging te geven.

    Artikel 78

    Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer is uitgesloten dat een ziekte voorkomt

    De bevoegde autoriteit blijft de in artikel 74, lid 1, artikel 75 en artikel 76, lid 2, onder b), bedoelde voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat de aanwezigheid van de betreffende in de lijst opgenomen ziekte is uitgesloten overeenkomstig artikel 77, lid 1, en de krachtens artikel 77, lid 2, vastgestelde regels.

    Afdeling 3

    Ziektebestrijdingsmaatregelen bij bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

    Artikel 79

    Ziektebestrijdingsmaatregelen door de bevoegde autoriteit met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

    Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), bij gehouden dieren officieel overeenkomstig artikel 77, lid 1, is bevestigd, neemt de bevoegde autoriteit de volgende maatregelen in een lidstaat, zone of compartiment, voor zover dit voor de uitbraak relevant is:

    a) 

    zij past de ziektebestrijdingsmaatregelen toe zoals die voor die in de lijst opgenomen ziekte zijn neergelegd in het verplichte uitroeiingsprogramma als bedoeld in artikel 31, lid 1; of

    b) 

    indien de lidstaat of zone overeenkomstig artikel 36 of het compartiment overeenkomstig artikel 37 een ziektevrije status heeft verkregen:

    i) 

    zij neemt één of meer van de in de artikelen 53 tot en met 69 bedoelde maatregelen, die in verhouding staan tot het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte, en

    ii) 

    zij vangt, waar nodig, aan met het verplichte uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte.

    Artikel 80

    Ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c)

    1.  
    Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig artikel 77, lid 1, in een lidstaat die heeft gekozen voor een uitroeiingsprogramma dat de desbetreffende delen van zijn grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt, als bedoeld in artikel 31, lid 2, voor zover dit voor die in de lijst opgenomen ziekte relevant is, neemt de bevoegde autoriteit de in het optionele uitroeiingsprogramma vastgelegde ziektebestrijdingsmaatregelen.
    2.  

    De bevoegde autoriteit kan ziektebestrijdingsmaatregelen nemen die een aanvulling vormen op de in lid 1 bedoelde maatregelen, en die één of meer van de maatregelen van de artikelen 53 tot en met 69 omvatten en in verhouding staan tot het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte en de volgende aspecten in aanmerking nemen:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de getroffen gehouden dieren;

    c) 

    economische en sociale gevolgen.

    3.  

    Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig artikel 77, lid 1, in een lidstaat die een ziektevrije status heeft verkregen overeenkomstig artikel 36 of artikel 37, neemt de bevoegde autoriteit teneinde die status te behouden één of meer van de maatregelen bedoeld in de artikelen 53 tot en met 69. Die maatregelen zijn evenredig aan het risico dat verbonden is aan de in de lijst opgenomen ziekte en houden rekening met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de getroffen gehouden dieren;

    c) 

    economische en sociale gevolgen.

    Afdeling 4

    Wilde dieren

    Artikel 81

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), bij wilde dieren

    Wanneer de bevoegde autoriteit van een getroffen lidstaat het uitbreken van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), bij wilde dieren vermoedt of officieel bevestigt, neemt zij op het gehele grondgebied van de lidstaat, of in het betrokken gebied of de betrokken zone, voor zover dit voor de uitbraak relevant is, de volgende maatregelen:

    a) 

    zij past de ziektebestrijdingsmaatregelen toe zoals die voor die in de lijst opgenomen ziekte zijn neergelegd in het verplichte uitroeiingsprogramma ►C3  als bedoeld in artikel 31, lid 1, of ◄

    b) 

    zij vangt aan met een verplicht uitroeiingsprogramma, wanneer het in artikel 31, lid 1, bedoelde uitroeiingsprogramma dat voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, nog niet is toegepast omdat die ziekte eerder niet voorkwam of was uitgeroeid en indien maatregelen voor wilde dieren noodzakelijk zijn om de ziekte te bestrijden en de verspreiding ervan te voorkomen.

    Artikel 82

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij wilde dieren

    1.  
    Ingeval de bevoegde autoriteit vermoedt of officieel bevestigt dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), voorkomt bij wilde dieren en de getroffen lidstaat heeft gekozen voor de uitroeiing van de betreffende ziekte, en op voorwaarde dat maatregelen voor wilde dieren zijn gepland in het in artikel 31, lid 2, bedoelde optionele uitroeiingsprogramma dat voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, past de bevoegde autoriteit de voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen in dat optionele uitroeiingsprogramma toe op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat, het betrokken gebied of de betrokken zone, naargelang de relevantie van dat vermoeden of die officiële bevestiging.
    2.  

    De bevoegde autoriteit kan ziektebestrijdingsmaatregelen nemen die een aanvulling vormen op die welke bedoeld zijn in lid 1, en die één of meer van de maatregelen van de artikelen 53 tot en met 69 omvatten en in verhouding staan tot het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte en de volgende aspecten in aanmerking nemen:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de getroffen wilde dieren en het risico van overdracht van ziekten naar dieren en mensen; en

    c) 

    economische, sociale en milieugevolgen.

    3.  

    Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij wilde dieren officieel bevestigd is in een lidstaat die een ziektevrije status heeft verkregen overeenkomstig artikel 36 of artikel 37, en teneinde die status te behouden, neemt de bevoegde autoriteit één of meer van de maatregelen bedoeld in de artikelen 53 tot en met 69. Die maatregelen zijn evenredig aan het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte en houden rekening met:

    a) 

    het ziekteprofiel;

    b) 

    de getroffen wilde dieren en het risico van overdracht van ziekten naar dieren en mensen; en

    c) 

    de relevantie van de aanwezigheid van de ziekte bij wilde dieren voor de gezondheidsstatus van gehouden dieren; en

    d) 

    economische, sociale en milieugevolgen.

    Afdeling 5

    Coördinatie door de commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften

    Artikel 83

    Coördinatie van maatregelen door de Commissie en tijdelijke bijzondere voorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 4

    1.  

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

    a) 

    de ziektebestrijdingsmaatregelen van hun bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 77, lid 1, en de artikelen 78, 79 en 81, en de krachtens artikel 77, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b);

    b) 

    de ziektebestrijdingsmaatregelen van hun bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 77, lid 1, artikel 78, artikel 80, lid 1, en artikel 82, en de krachtens artikel 77, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c);

    2.  

    De Commissie evalueert de ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit, en kan onder voorwaarden die passend zijn voor de epidemiologische situatie, door middel van uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn voor een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) of c), bijzondere voorschriften inzake ziektebestrijdingsmaatregelen vaststellen, wanneer:

    a) 

    die ziektebestrijdingsmaatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit niet geschikt worden bevonden voor de epidemiologische situatie;

    b) 

    in voorkomend geval, die in de lijst opgenomen ziekte zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen lijkt te verspreiden.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    3.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in van artikel 9, lid 1, onder b) of c), die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

    DEEL IV

    REGISTRATIE, ERKENNING, TRACEERBAARHEID EN VERPLAATSINGEN

    TITEL I

    LANDDIEREN, LEVENDE PRODUCTEN EN VAN LANDDIEREN AFKOMSTIGE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    HOOFDSTUK 1

    Registratie, erkenning, documentatie en registers

    Afdeling 1

    Registratie van inrichtingen en bepaalde soorten exploitanten

    Artikel 84

    Verplichting voor de exploitanten om inrichtingen te registreren

    1.  

    Exploitanten van inrichtingen waar landdieren worden gehouden of waar levende producten worden gewonnen, geproduceerd, behandeld of opgeslagen, moeten met het oog op de registratie van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 93, alvorens zij die activiteiten aanvatten:

    a) 

    de bevoegde autoriteit in kennis stellen van alle soortgelijke inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

    b) 

    de bevoegde autoriteit gegevens verstrekken over:

    i) 

    de naam en het adres van de betrokken exploitant;

    ii) 

    de locatie van de inrichting en een beschrijving van de voorzieningen ervan;

    iii) 

    de categorieën, soorten en aantallen of hoeveelheden van de gehouden landdieren of levende producten die zij voornemens zijn te houden in de inrichting en de capaciteit van de inrichting;

    iv) 

    het soort inrichting; en

    v) 

    andere aspecten van de inrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

    a) 

    wijzigingen in de desbetreffende inrichting wat de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten betreft;

    b) 

    de stopzetting van de activiteiten door de betrokken exploitant of van de betrokken inrichting.

    3.  
    Inrichtingen die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 94, lid 1, hoeven de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet te verstrekken.

    Artikel 85

    Afwijkingen van de verplichting voor exploitanten om inrichtingen te registreren

    In afwijking van artikel 84, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën inrichtingen die geen significant risico inhouden van de registratieverplichting vrijstellen, als bedoeld in een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 86, lid 2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke vrijstellingen.

    Artikel 86

    Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de verplichting voor exploitanten om inrichtingen te registreren

    1.  
    De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vaststellen met betrekking tot de gegevens die exploitanten moeten verstrekken voor de registratie van inrichtingen, als bedoeld in artikel 84, lid 1, met inbegrip van de termijnen waarbinnen dergelijke informatie moet worden verstrekt.
    2.  

    De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vast met betrekking tot de soorten inrichtingen die overeenkomstig artikel 85 door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie op basis van:

    a) 

    de soorten, categorieën en aantallen gehouden landdieren en levende producten die in de desbetreffende inrichting aanwezig zijn en de capaciteit van die inrichting;

    b) 

    het soort inrichting; en

    c) 

    de verplaatsingen van gehouden landdieren of levende producten naar en uit de inrichting.

    3.  
    De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 87

    Registratieverplichtingen van vervoerders van gehouden hoefdieren, en gedelegeerde handelingen

    1.  

    Vervoerders van gehouden hoefdieren die zich bezighouden met het vervoer van deze dieren tussen lidstaten of tussen een lidstaat en een derde land, verrichten de volgende handelingen met het oog op hun registratie overeenkomstig artikel 93 alvorens zij die activiteiten aanvatten:

    a) 

    de bevoegde autoriteit in kennis stellen van hun activiteiten;

    b) 

    die bevoegde autoriteit informatie verstrekken over:

    i) 

    de naam en het adres van de betrokken vervoerder;

    ii) 

    de categorieën, soorten en aantallen van de geplande te vervoeren gehouden hoefdieren;

    iii) 

    het soort vervoer;

    iv) 

    het vervoermiddel.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde vervoerders stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

    a) 

    wijzigingen met betrekking tot de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten;

    b) 

    stopzetting van de vervoersactiviteiten.

    3.  
    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvulling van de regels van lid 1 van dit artikel waarbij andere soorten vervoerders waarvan de vervoersactiviteit specifieke en significante risico's voor bepaalde soorten of categorieën dieren inhoudt, verplicht worden om de voor de registratie van hun activiteiten vereiste informatie te verstrekken.

    Artikel 88

    Afwijkingen van de registratieverplichting voor vervoerders van gehouden hoefdieren

    In afwijking van artikel 87, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën vervoerders waarvan de vervoersactiviteit geen significant risico inhoudt van de registratieverplichting vrijstellen, als bedoeld in een overeenkomstig artikel 89, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke vrijstellingen.

    Artikel 89

    Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de registratieverplichting voor vervoerders

    1.  
    De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vaststellen met betrekking tot de gegevens die vervoerders moeten verstrekken voor de registratie van hun activiteit, bedoeld in artikel 87, leden 1 en 3, met inbegrip van de termijnen waarbinnen deze informatie moet worden verstrekt.
    2.  

    De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vast met betrekking tot de soorten vervoerders die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de registratieverplichting overeenkomstig artikel 86, op basis van:

    a) 

    de afstanden waarover zij de desbetreffende gehouden hoefdieren vervoeren; en

    b) 

    de categorieën, soorten en aantallen gehouden hoefdieren die zij vervoeren.

    3.  
    De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 90

    Registratieverplichting voor onafhankelijk van een inrichting werkende exploitanten van verzamelingen

    1.  

    Exploitanten van onafhankelijk van een inrichting werkende verzamelingen van gehouden hoefdieren en pluimvee, met inbegrip van de personen die dieren kopen en verkopen, verstrekken met het oog op hun registratie overeenkomstig artikel 93, alvorens zij met hun activiteiten aanvangen, aan de bevoegde autoriteit informatie over:

    a) 

    de naam en het adres van de betrokken exploitant;

    b) 

    de soorten en categorieën gehouden hoefdieren en pluimvee waarop hun activiteit betrekking heeft;

    2.  

    De in lid 1 bedoelde exploitanten stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

    a) 

    wijzigingen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde aspecten;

    b) 

    stopzetting van de activiteit door de betrokken exploitant.

    Artikel 91

    Afwijkingen van de registratieverplichting voor exploitanten van verzamelingen

    In afwijking van artikel 90, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën exploitanten van verzamelingen die geen significant risico inhouden, vrijstellen van de registratieverplichting als bedoeld in een overeenkomstig artikel 92, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke vrijstellingen.

    Artikel 92

    Uitvoeringsbevoegdheden betreffende de registratieverplichting voor exploitanten van verzamelingen

    1.  
    De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vaststellen met betrekking tot de gegevens die exploitanten moeten verstrekken voor de registratie, als bedoeld in artikel 90, lid 1, met inbegrip van de termijnen waarbinnen deze informatie moet worden verstrekt.
    2.  
    De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vast met betrekking tot de soorten exploitanten die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de registratieverplichting overeenkomstig artikel 91, mits de activiteit van dergelijke exploitanten geen significant risico inhoudt en op basis van de soorten, categorieën en aantallen gehouden landdieren waarop hun activiteit betrekking heeft.
    3.  
    De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 93

    Verplichting voor de bevoegde autoriteit met betrekking tot registratie

    Een bevoegde autoriteit registreert:

    a) 

    inrichtingen in het register, bedoeld in artikel 101, lid 1, indien de betrokken exploitant de overeenkomstig artikel 84, lid 1, vereiste informatie heeft verstrekt;

    b) 

    vervoerders in het register, bedoeld in artikel 101, lid 1, indien de betrokken vervoerder de overeenkomstig artikel 87, leden 1 en 3, vereiste informatie heeft verstrekt;

    c) 

    onafhankelijk van een inrichting werkende exploitanten van verzamelingen in het register, bedoeld in artikel 101, lid 1, indien de betrokken exploitant de overeenkomstig artikel 90, lid 1, vereiste informatie heeft verstrekt.

    De bevoegde autoriteit kent aan elke in de punten a), b) of c) van de eerste alinea bedoelde inrichting, vervoerder en exploitant een uniek registratienummer toe.

    Afdeling 2

    Erkenning van bepaalde soorten inrichtingen

    Artikel 94

    Erkenning van bepaalde inrichtingen en gedelegeerde handelingen

    1.  

    De exploitanten van de volgende soorten inrichtingen dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot erkenning in overeenkomstig artikel 96, lid 1, en beginnen hun activiteiten pas wanneer hun inrichting overeenkomstig artikel 97, lid 1, is erkend;

    a) 

    inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren en pluimvee van waaruit die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat of die dieren ontvangen uit een andere lidstaat;

    b) 

    inrichtingen voor levende producten voor runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen, van waaruit levende producten van die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat;

    c) 

    broederijen van waaruit broedeieren of pluimvee worden verplaatst naar een andere lidstaat;

    d) 

    inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden van waaruit pluimvee dat bestemd is voor andere doeleinden dan de slacht of het uitbroeden van eieren wordt vervoerd naar een andere lidstaat;

    e) 

    elke andere soort inrichting voor gehouden landdieren die een significant risico inhoudt en erkenning behoeft op grond van regelgeving in een krachtens lid 3, onder b), vastgestelde gedelegeerde handeling.

    2.  

    De exploitanten beëindigen de activiteiten in een inrichting, als bedoeld in lid 1, wanneer:

    a) 

    de erkenning overeenkomstig artikel 100, lid 2, door de bevoegde autoriteit wordt ingetrokken of geschorst; of

    b) 

    in geval van een voorwaardelijke erkenning overeenkomstig artikel 99, lid 3, de desbetreffende inrichting niet voldoet aan de overblijvende voorwaarden van artikel 99, lid 3, en geen definitieve erkenning krijgt krachtens artikel 97, lid 1.

    3.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    afwijkingen van de verplichting voor exploitanten van de soorten inrichtingen, bedoeld in lid 1, onder a) tot en met d), om bij de bevoegde autoriteit erkenning aan te vragen, wanneer die inrichtingen geen significant risico inhouden;

    b) 

    de soorten inrichtingen die overeenkomstig lid 1, onder e), moeten worden erkend;

    c) 

    bijzondere regels voor de beëindiging van de activiteiten van inrichtingen voor levende producten, bedoeld in lid 1, onder b).

    4.  

    Bij de vaststelling van in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen, hanteert de Commissie de volgende criteria:

    a) 

    de soorten en categorieën gehouden landdieren of levende producten in een inrichting;

    b) 

    het aantal soorten en het aantal gehouden landdieren of levende producten in een inrichting;

    c) 

    het soort inrichting en het soort productie; en

    d) 

    de verplaatsingen van gehouden landdieren of levende producten naar en uit die soorten inrichtingen.

    Artikel 95

    Erkenning van de status van geconsigneerde inrichtingen

    De exploitanten van inrichtingen die de status van geconsigneerde inrichting wensen te verkrijgen:

    a) 

    dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag in tot erkenning overeenkomstig artikel 96, lid 1;

    b) 

    verplaatsen gehouden dieren pas naar of uit hun inrichting als bedoeld in de voorschriften van artikel 137, lid 1, en in de krachtens artikel 137, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, nadat hun inrichting van de bevoegde autoriteit de erkenning van die status heeft verkregen overeenkomstig de artikelen 97 en 99.

    Artikel 96

    Plicht van exploitanten tot het verstrekken van informatie voor het verkrijgen van een erkenning en uitvoeringshandelingen

    1.  

    Bij hun aanvraag tot erkenning van hun inrichting overeenkomstig artikel 94, lid 1, en artikel 95, onder a), verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit informatie betreffende:

    a) 

    de naam en het adres van de betrokken exploitant;

    b) 

    de locatie van de betrokken inrichting en een beschrijving van de voorzieningen ervan;

    c) 

    de categorieën, de soorten en het aantal gehouden landdieren of levende producten die relevant zijn voor de erkenning die worden gehouden in de inrichting;

    d) 

    het soort inrichting;

    e) 

    andere aspecten in verband met de specifieke kenmerken van de inrichting die relevant zijn voor de beoordeling van enig daarmee verbonden risico.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

    a) 

    wijzigingen in de inrichtingen met betrekking tot de in lid 1, onder a), b) of c), bedoelde aspecten;

    b) 

    de stopzetting van de activiteiten door de betrokken exploitant of inrichting.

    3.  
    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen met betrekking tot de informatie die de exploitanten overeenkomstig lid 1 moeten verstrekken in hun aanvraag tot erkenning van hun inrichtingen, en de termijnen waarbinnen de in lid 1 en lid 2, onder b), bedoelde informatie moet worden verstrekt.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 97

    Verlening van en voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen en gedelegeerde handelingen

    1.  

    De bevoegde autoriteiten verlenen inrichtingen slechts de in artikel 94, lid 1, en artikel 95, onder a), bedoelde erkenning wanneer deze inrichtingen:

    a) 

    voor zover van toepassing, voldoen aan de volgende voorschriften betreffende:

    i) 

    quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen, rekening houdend met de voorschriften, bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), en de regels vastgesteld krachtens artikel 10, lid 2;

    ii) 

    bewakingsvoorschriften als bedoeld in artikel 24 en, indien van toepassing, voor het betrokken soort inrichting en het daarmee verbonden risico, bedoeld in artikel 25;

    iii) 

    documentatie als bedoeld in de artikelen 102 en 103 en in de krachtens de artikelen 106 en 107 vastgestelde regels;

    b) 

    beschikken over voorzieningen en uitrusting die:

    i) 

    geschikt zijn om het risico op het binnenbrengen en het verspreiden van ziekten tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen, rekening houdend met het betrokken soort inrichting;

    ii) 

    voldoende capaciteit hebben voor het betrokken aantal gehouden landdieren of volume levende producten;

    c) 

    geen onaanvaardbaar risico voor verspreiding van ziekten inhouden, rekening houdend met de geldende risicobeperkingsmaatregelen;

    d) 

    beschikken over goed opgeleid personeel voor de activiteit van de betrokken inrichting;

    e) 

    voorzien zijn van een systeem waarmee de betrokken exploitant aan de bevoegde autoriteit kan aantonen dat de punten a) tot en met d) worden nageleefd.

    2.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen als bedoeld in lid 1, onder a), i);

    b) 

    bewaking als bedoeld in lid 1, onder a), ii);

    c) 

    voorzieningen en uitrusting als bedoeld in lid 1, onder b);

    d) 

    de verantwoordelijkheid, vakkundigheid en gespecialiseerde opleiding van het personeel en de dierenartsen, bedoeld in lid 1, onder d), voor de activiteit van inrichtingen voor levende producten en inrichtingen voor verzamelingen van hoefdieren en pluimvee;

    e) 

    het nodige toezicht door de bevoegde autoriteit op inrichtingen van levende producten en inrichtingen voor verzamelingen van hoefdieren en pluimvee.

    3.  

    Bij de vaststelling van de uitvoeringsregels voor de overeenkomstig lid 2 vast te stellen gedelegeerde handelingen, baseert de Commissie zich op de volgende aspecten:

    a) 

    de risico's die met elk soort inrichting verbonden zijn;

    b) 

    de soorten en categorieën gehouden landdieren in de inrichting die relevant zijn voor de erkenning;

    c) 

    het betrokken soort productie;

    d) 

    typische verplaatsingspatronen voor het soort inrichting en voor de soorten en de categorieën dieren die in deze inrichtingen worden gehouden.

    Artikel 98

    Toepassingsgebied van de erkenning van inrichtingen

    Bij de overeenkomstig artikel 97, lid 1, verleende erkenning van een inrichting op grond van een overeenkomstig artikel 94, lid 1, of artikel 95, onder a), ingediende aanvraag bepaalt de bevoegde autoriteit uitdrukkelijk:

    a) 

    voor welke van de soorten inrichtingen, bedoeld in artikel 94, lid 1, en artikel 95, en de krachtens artikel 94, lid 3, onder b), vastgestelde regels, de erkenning geldig is;

    b) 

    voor welke soorten en categorieën gehouden landdieren of levende producten van die soorten de erkenning geldig is.

    Artikel 99

    Procedures voor het verlenen van de erkenning door de bevoegde autoriteit

    1.  
    De bevoegde autoriteit stelt procedures op die exploitanten moeten volgen wanneer zij een aanvraag indienen voor de erkenning van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 94, lid 1, artikel 95 of artikel 96, lid 1.
    2.  
    Na ontvangst van een aanvraag tot erkenning van een exploitant overeenkomstig artikel 94, lid 1, of artikel 95, onder a), verricht de bevoegde autoriteit een inspectiebezoek ter plaatse.
    3.  
    Indien aan de in artikel 97 en de in leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde voorschriften is voldaan, verleent de bevoegde autoriteit de erkenning.
    4.  
    In het geval waarin een instelling niet voldoet aan alle in artikel 97 genoemde voorwaarden voor de erkenning, kan de bevoegde autoriteit een voorwaardelijke erkenning geven, als op basis van de aanvraag van de betrokken exploitant en het daaropvolgende inspectiebezoek ter plaatse als bedoeld in lid 2 van dit artikel blijkt dat de inrichting voldoet aan alle voornaamste voorschriften die voldoende garanties bieden dat de inrichting geen significant risico vormt.
    5.  
    Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 4 van dit artikel een voorwaardelijke erkenning heeft verleend, verleent zij de definitieve erkenning pas na een volgende inspectie ter plaatse, die wordt uitgevoerd binnen drie maanden na de voorwaardelijke erkenning, of na de ontvangst binnen drie maanden na die datum van documentatie van de exploitant, waaruit blijkt dat de inrichting voldoet aan alle voorwaarden voor de erkenning als bedoeld in artikel 97, lid 1, en in de krachtens artikel 97, lid 2, vastgestelde regels.

    Indien uit de inspectie ter plaatse of uit de in de eerste alinea bedoelde documentatie blijkt dat de inrichting duidelijk vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds niet aan alle voorwaarden voldoet, dan kan de bevoegde autoriteit de voorwaardelijke erkenning verlengen. De voorwaardelijke erkenning mag echter in totaal niet meer dan zes maanden geldig zijn.

    Artikel 100

    Herziening, schorsing en intrekking van erkenningen door de bevoegde autoriteit

    1.  
    De bevoegde autoriteit evalueert de erkenningen van inrichtingen die zijn verleend overeenkomstig de artikelen 97 en 99 met passende tussenpozen op basis van het risico.
    2.  
    Indien een bevoegde autoriteit bij een inrichting ernstige tekortkomingen vaststelt inzake de naleving van de vereisten van artikel 97, lid 1, en van de krachtens artikel 97, lid 2, vastgestelde regels en indien de exploitant van die inrichting geen afdoende garanties kan bieden dat deze tekortkomingen zullen worden verholpen, leidt de bevoegde autoriteit de procedure tot intrekking van de erkenning van de inrichting in.

    De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting slechts opschorten in plaats van intrekken, indien de exploitant kan garanderen die tekortkomingen binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.

    3.  
    Een overeenkomstig lid 2 opgeschorte of ingetrokken erkenning wordt enkel opnieuw verleend wanneer de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de inrichting volledig voldoet aan alle voorschriften van deze verordening die op dat soort inrichting van toepassing zijn.

    Afdeling 3

    Door de bevoegde autoriteit gehouden registers

    Artikel 101

    Door de bevoegde autoriteit te houden registers

    1.  

    Elke bevoegde autoriteit legt registers aan en houdt daarin actuele gegevens bij over:

    a) 

    alle inrichtingen en exploitanten die overeenkomstig artikel 93 bij haar zijn geregistreerd;

    b) 

    alle inrichtingen die overeenkomstig de artikelen 97 en 99 door haar zijn erkend.

    Zij maakt de in de punten a) en b) van de eerste alinea bedoelde registers toegankelijk voor de Commissie en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten voor zover de daarin vervatte informatie relevant is voor de verplaatsingen van gehouden landdieren en levende producten daarvan tussen de lidstaten.

    Zij maakt het in punt b) van de eerste alinea bedoelde register van erkende inrichtingen toegankelijk voor het publiek voor zover de daarin vervatte informatie relevant is voor de verplaatsingen van gehouden landdieren en levende producten daarvan tussen de lidstaten.

    2.  
    Wanneer dit passend en relevant is, kan een bevoegde autoriteit de in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde registratie en de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde erkenningen combineren met een registratie voor andere doeleinden.
    3.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in de registers te vermelden nadere gegevens als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), en de toegankelijkheid van het register voor het publiek, bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder b).

    Afdeling 4

    Documentatie

    Artikel 102

    Documentatieverplichtingen voor exploitanten van andere inrichtingen dan inrichtingen voor levende producten

    1.  

    De exploitanten van inrichtingen die moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 93, of die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 97, lid 1, zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) 

    de soorten, de categorieën, het aantal en, in voorkomend geval, de identificatie van in hun inrichting gehouden landdieren;

    b) 

    de verplaatsingen van gehouden landdieren van en naar hun inrichting, naargelang het geval onder vermelding van:

    i) 

    de plaats van herkomst en de plaats van bestemming;

    ii) 

    de data waarop deze verplaatsingen plaatsvinden;

    c) 

    de documenten die gehouden landdieren die in hun inrichting aankomen of die verlaten, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), artikel 117, onder b), artikel 143, leden 1 en 2, artikel 164, lid 2, en de krachtens artikelen 118 en 120 en artikel 144, lid 1, onder b) en c), vastgestelde regels;

    d) 

    het sterftecijfer van in hun inrichting gehouden landdieren;

    e) 

    biobeveiligingsmaatregelen, bewaking, behandelingen, testresultaten en ander relevante gegevens indien van toepassing voor:

    i) 

    de soorten en categorieën in de inrichting gehouden landdieren;

    ii) 

    het soort productie;

    iii) 

    het soort en de grootte van de inrichting;

    f) 

    de resultaten van de diergezondheidsinspecties die op grond van artikel 25, lid 1, zijn vereist.

    De documentatie wordt bewaard en bijgehouden op papier of in elektronische vorm.

    2.  
    Inrichtingen die een gering risico op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden van alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1.
    3.  

    De exploitanten van inrichtingen bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie in hun betrokken inrichting en:

    a) 

    stellen die op verzoek onmiddellijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

    b) 

    bewaren die gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

    4.  

    In afwijking van lid 3 kunnen exploitanten worden vrijgesteld van de verplichting documentatie betreffende enkele of alle in lid 1 bedoelde gegevens bij te houden, wanneer de betrokken exploitant:

    a) 

    voor de desbetreffende soort toegang heeft tot het in artikel 109 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestand en het gegevensbestand reeds de in de documentatie op te nemen informatie bevat; en

    b) 

    de bijgewerkte informatie rechtstreeks in het geautomatiseerde gegevensbestand laat opnemen.

    Artikel 103

    Documentatieverplichtingen voor inrichtingen voor levende producten

    1.  

    De exploitanten van inrichtingen voor levende producten zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) 

    het ras, de leeftijd, de identificatie en de gezondheidsstatus van de voor de productie van levende producten gebruikte donordieren;

    b) 

    het tijdstip en de plaats van winning, en de verwerking en opslag van de gewonnen, geproduceerde of verwerkte levende producten;

    c) 

    de identificatie van de levende producten en nadere gegevens over hun bestemming, indien die beschikbaar zijn;

    d) 

    de documenten die levende producten die in de desbetreffende inrichting aankomen of die verlaten, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 162, artikel 164, lid 2, en krachtens artikel 162, leden 3 en 4, vastgestelde regels;

    e) 

    indien relevant, de resultaten van klinische en laboratoriumonderzoeken;

    f) 

    de gebruikte laboratoriumtechnieken.

    2.  
    Inrichtingen die een gering risico op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden van alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1.
    3.  

    De exploitanten van inrichtingen voor levende producten bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie in hun inrichting en:

    a) 

    stellen die op verzoek onmiddellijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

    b) 

    bewaren die gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

    Artikel 104

    Documentatieverplichtingen voor vervoerders

    1.  

    Vervoerders zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) 

    de door hen aangedane inrichtingen;

    b) 

    de categorieën, soorten en het aantal vervoerde gehouden landdieren;

    c) 

    de reiniging, ontsmetting en desinfestatie van de gebruikte vervoermiddelen;

    d) 

    nadere gegevens over de documenten die de betrokken dieren begeleiden, met inbegrip van de documentnummers.

    De documentatie wordt bijgehouden en bewaard in papieren of elektronische vorm.

    2.  
    Vervoerders die een gering risico voor verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden van alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1.
    3.  

    De vervoerders bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie:

    a) 

    op een dusdanige wijze dat de bevoegde autoriteit er op haar verzoek onmiddellijk toegang toe kan krijgen;

    b) 

    gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

    Artikel 105

    Documentatieverplichtingen voor de exploitanten van verzamelingen

    1.  

    Exploitanten van verzamelingen, die onderworpen zijn aan de registratieverplichting neergelegd in artikel 93, zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) 

    de soorten, de categorieën, de aantallen en de identificatie van gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen;

    b) 

    de verplaatsingen van gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naargelang het geval onder vermelding van:

    i) 

    de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

    ii) 

    de data waarop deze verplaatsingen plaatsvinden;

    c) 

    de documenten die gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), artikel 117, onder b), artikel 143, leden 1 en 2, artikel 164, lid 2, en krachtens de artikelen 118 en 120 en artikel 144, lid 1, onder b) en c), vastgestelde regels;

    d) 

    het sterftecijfer van gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen;

    e) 

    biobeveiligingsmaatregelen, bewaking, behandelingen, testresultaten en andere relevante gegevens indien van toepassing voor de soorten en categorieën gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen.

    De documentatie wordt bewaard en bijgehouden op papier of in elektronische vorm.

    2.  
    Exploitanten die een gering risico op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden over alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
    3.  

    De exploitanten:

    a) 

    stellen de in lid 1 bedoelde documentatie op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

    b) 

    bewaren deze documentatie gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

    Artikel 106

    Bevoegdheidsdelegatie inzake documentatie

    1.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot regels ter aanvulling van de documentatievoorschriften van de artikelen 102, 103, 104 en 105 inzake:

    a) 

    gegevens die moeten worden bijgehouden ter aanvulling van de gegevens, bedoeld in artikel 102, lid 1, artikel 103, lid 1, artikel 104, lid 1 en artikel 105, lid 1;

    b) 

    aanvullende documentatievoorschriften met betrekking tot levende producten die zijn gewonnen, geproduceerd of verwerkt in een inrichting voor levende producten, nadat deze inrichting haar activiteiten heeft beëindigd.

    2.  

    Bij de vaststelling van de regels voor de gedelegeerde handelingen, als bedoeld in lid 1, baseert de Commissie zich op de volgende aspecten:

    a) 

    de risico's die met elk soort inrichting of activiteit verbonden zijn;

    b) 

    de soorten en categorieën gehouden landdieren of levende producten die zich in de betrokken inrichting bevinden of worden vervoerd naar of uit die inrichting;

    c) 

    het soort productie in de inrichting of het soort activiteit;

    d) 

    de typische verplaatsingspatronen en de betrokken categorieën dieren;

    e) 

    het aantal gehouden landdieren of het volume levende producten waarvoor de betrokken exploitant verantwoordelijk is.

    Artikel 107

    Uitvoeringsbevoegdheid met betrekking tot vrijstellingen van de documentatievoorschriften

    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen betreffende de soorten inrichtingen en exploitanten die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de bij de artikelen 102, 103, 104 en 105 vastgestelde documentatievoorschriften wat betreft:

    a) 

    inrichtingen of exploitanten die een klein aantal gehouden landdieren of een kleine hoeveelheid levende producten houden, daarmee werken of deze vervoeren;

    b) 

    de soorten of categorieën gehouden landdieren of levende producten.

    Bij de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen baseert de Commissie zich op de in artikel 106, lid 2, neergelegde criteria.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK 2

    Traceerbaarheidsvoorschriften voorgehouden landdieren en levende producten

    Afdeling 1

    Gehouden landdieren

    Artikel 108

    Verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de vaststelling van een identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren

    1.  
    De lidstaten beschikken over een identificatie- en registratiesysteem voor de soorten gehouden landdieren waarvoor een dergelijk systeem krachtens deze verordening en op grond daarvan vastgestelde regels is vereist. Een dergelijk systeem voorziet, in voorkomend geval, in de registratie van de verplaatsingen van die dieren.
    2.  

    Bij het opzetten van het in lid 1 bedoelde systeem houden de lidstaten rekening met:

    a) 

    de betrokken soorten of categorieën gehouden landdieren;

    b) 

    het aan die soort of categorie verbonden risico.

    3.  

    Het in lid 1 bedoelde systeem bevat de volgende elementen:

    a) 

    de middelen om gehouden landdieren individueel of groepsgewijs te identificeren;

    b) 

    de in artikel 110 bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor het identificeren en traceren van gehouden landdieren;

    c) 

    actuele documentatie in inrichtingen als bedoeld in artikel 102, lid 1, onder a) en b);

    d) 

    een in artikel 109, lid 1, bedoeld geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren.

    4.  

    Het in lid 1 bedoelde systeem wordt zo ontworpen dat:

    a) 

    de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten is gewaarborgd;

    b) 

    de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie wordt vergemakkelijkt;

    c) 

    de efficiënte interoperabiliteit, de integratie en de compatibiliteit van de elementen van dat systeem zijn gewaarborgd;

    d) 

    wordt gewaarborgd dat het systeem, voor zover nodig, is aangepast aan:

    i) 

    het in artikel 22 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem voor melding en rapportage in de Unie;

    ii) 

    het TRACES-systeem;

    e) 

    er met betrekking tot de verschillende onder het systeem vallende diersoorten een samenhangende aanpak wordt gewaarborgd.

    5.  

    De lidstaten kunnen, wanneer dat passend is:

    a) 

    het gehele of een deel van het in lid 1 bedoelde systeem gebruiken voor andere doeleinden dan die van lid 4, onder a) en b);

    b) 

    de in artikel 110 bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten samenvoegen met de diergezondheidscertificaten of documenten met de eigen verklaring, bedoeld in artikel 143, leden 1 en 2, en in artikel 151, lid 1, en met krachtens artikel 144, lid 1, onder b) en c), en artikel 151, leden 3 en 4, vastgestelde regels;

    c) 

    een andere autoriteit aanwijzen of een andere instantie of een natuurlijke persoon machtiging verlenen om de praktische toepassing van het in lid 1 van dit artikel bedoelde identificatie- en registratiesysteem te waarborgen, waaronder het afgeven van identificatiedocumenten en het opstellen van modellen, bedoeld in artikel 110, lid 1, onder a), b) en c).

    Artikel 109

    Verplichting voor de lidstaten om een geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren op te zetten en bij te houden

    1.  

    De lidstaten zetten een geautomatiseerd gegevensbestand op, en houden het bij, voor het opslaan van ten minste:

    a) 

    de volgende gegevens in verband met gehouden dieren die tot een rundersoort behoren:

    i) 

    hun individuele identificatie, bedoeld in artikel 112, onder a);

    ii) 

    de inrichtingen waar zij worden gehouden;

    iii) 

    hun verplaatsingen van en naar die inrichtingen;

    b) 

    de volgende gegevens in verband met gehouden dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren:

    i) 

    gegevens over hun identificatie, bedoeld in artikel 113, lid 1, onder a), en het aantal dieren in de inrichtingen waar zij worden gehouden;

    ii) 

    de inrichtingen waar zij worden gehouden;

    iii) 

    hun verplaatsingen van en naar die inrichtingen;

    c) 

    de volgende gegevens over gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren:

    i) 

    gegevens over hun identificatie, bedoeld in artikel 115, en het aantal dieren in de inrichtingen waar zij worden gehouden;

    ii) 

    de inrichtingen waar zij worden gehouden;

    iii) 

    hun verplaatsingen van en naar die inrichtingen;

    d) 

    de volgende gegevens in verband met gehouden dieren die tot een paardachtigensoort behoren:

    i) 

    hun unieke code, bedoeld in artikel 114;

    ii) 

    de identificatiemethode, bedoeld in artikel 114, lid 1, onder b), die het betrokken dier verbindt met het in punt iii) bedoelde identificatiedocument, indien van toepassing;

    iii) 

    de ter zake doende identificatiegegevens uit het in artikel 114, lid 1, onder c), bedoelde identificatiedocument, overeenkomstig de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels;

    iv) 

    de inrichtingen waar die dieren gewoonlijk worden gehouden;

    e) 

    gegevens inzake gehouden landdieren van andere dan de in de onder a), b), c) en d) van dit lid bedoelde soorten, indien daarin in de krachtens lid 2 vastgestelde regels is voorzien.

    2.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het waar nodig registreren van gegevens inzake andere dan de in lid 1, onder a), b), c) en d), van dit artikel bedoelde diersoorten in het in dat lid bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand, gelet op de specifieke en significante risico's welke die diersoorten opleveren, om:

    a) 

    de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te waarborgen;

    b) 

    de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken.

    Artikel 110

    Verplichting voor de bevoegde autoriteit met betrekking tot identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor het identificeren en traceren van gehouden landdieren

    1.  

    Elke bevoegde autoriteit:

    a) 

    geeft identificatiedocumenten met betrekking tot gehouden landdieren af indien die documenten zijn voorgeschreven bij artikel 114, lid 1, en artikel 117, onder b), of overeenkomstig de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels;

    b) 

    geeft identificatiedocumenten met betrekking tot runderen af, als voorgeschreven krachtens artikel 112, onder b), tenzij lidstaten onderling elektronische gegevens uitwisselen in een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling, vanaf de datum waarop de Commissie vaststelt dat dit systeem volledig operationeel is;

    c) 

    stelt modellen op van verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor het identificeren en traceren van gehouden landdieren wanneer dat is vereist krachtens artikel 113, lid 1, onder b), artikel 115, onder b), of artikel 117, onder b), of overeenkomstig de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels.

    2.  
    Lid 1, onder b), doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten nationale regels vast te stellen inzake de afgifte van paspoorten voor dieren die niet bestemd zijn voor verplaatsingen tussen de lidstaten.

    Artikel 111

    Openbaarheid van gegevens over identificatiemiddelen

    Elke bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van en maakt gegevens openbaar over:

    a) 

    contactpunten voor de overeenkomstig artikel 109, lid 1, door de lidstaten ingestelde geautomatiseerde gegevensbestanden;

    b) 

    de autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten overeenkomstig artikel 110, met inaanmerkingneming van artikel 108, lid 5, onder c);

    c) 

    de identificatiemiddelen die moeten worden gebruikt voor elke soort en categorie gehouden landdieren overeenkomstig artikel 112, onder a), artikel 113, lid 1, onder a), artikel 114, lid 1, artikel 115, onder a), en artikel 117, onder a), en overeenkomstig de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels;

    d) 

    het voorgeschreven model voor de afgifte van de in artikel 110 bedoelde identificatiedocumenten en andere documenten.

    Artikel 112

    Verplichting voor de exploitanten met betrekking tot identificatie van gehouden dieren die tot een rundersoort behoren

    De exploitanten die tot een rundersoort behorende dieren houden:

    a) 

    zorgen ervoor dat die gehouden dieren individueel geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

    b) 

    zorgen ervoor dat voor die gehouden dieren bij verplaatsingen tussen lidstaten, door de bevoegde autoriteit of een daartoe aangewezen autoriteit of een gemachtigde instantie van oorsprong een identificatiedocument is afgegeven, tenzij is voldaan aan de in artikel 110, lid 1, onder b), gestelde voorwaarden);

    c) 

    zorgen ervoor dat dit identificatiedocument:

    i) 

    door de betrokken exploitant wordt bewaard, correct wordt ingevuld en wordt bijgewerkt; en

    ii) 

    die gehouden landdieren bij verplaatsingen vergezelt, wanneer een dergelijk document krachtens punt b) is vereist;

    d) 

    geven de gegevens over de verplaatsingen van die gehouden dieren van en naar de betrokken inrichting, en alle geboorten en sterftegevallen in die inrichting, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 109, lid 1.

    Artikel 113

    Verplichting voor de exploitanten met betrekking tot identificatie van gehouden dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren

    1.  

    De exploitanten die tot een schapen- of geitensoort behorende gehouden dieren houden:

    a) 

    zorgen ervoor dat die gehouden dieren elk geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

    b) 

    zorgen ervoor dat wanneer die gehouden dieren binnen dezelfde betrokken lidstaat worden verplaatst uit de inrichting waar zij worden gehouden, zij vergezeld gaan van een correct ingevuld verplaatsingsdocument dat gebaseerd is op het overeenkomstig artikel 110 door de bevoegde autoriteit opgestelde model;

    c) 

    geven de gegevens over de verplaatsingen van die gehouden dieren van en naar de inrichting door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 109, lid 1.

    2.  

    De lidstaten kunnen exploitanten vrijstellen van de verplichting om ervoor te zorgen dat gehouden dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren, tijdens verplaatsingen binnen hun grondgebied vergezeld gaan van verplaatsingsdocumenten, mits:

    a) 

    de gegevens uit het relevante verplaatsingsdocument zijn opgenomen in het in artikel 109, lid 1, bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand;

    b) 

    het identificatie- en registratiesysteem voor gehouden dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren dezelfde mate van traceerbaarheid garandeert als verplaatsingsdocumenten.

    Artikel 114

    Verplichting voor de exploitanten met betrekking tot identificatie en registratie van gehouden dieren die tot een tot de paardachtigen behorende soort behoren

    1.  

    De exploitanten die tot een tot de paardachtigen behorende soort gehouden dieren houden, zorgen ervoor dat die dieren individueel geïdentificeerd zijn door:

    a) 

    een unieke code, die wordt geregistreerd in het in artikel 109, lid 1, bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand;

    b) 

    een fysiek identificatiemiddel of een andere methode die het gehouden dier ondubbelzinnig verbindt met het in punt c) van dit lid bedoelde identificatiedocument dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven overeenkomstig artikel 110;

    c) 

    een correct ingevuld uniek, levenslang geldig identificatiedocument.

    2.  
    De exploitanten van gehouden dieren die tot een tot de paardachtigen behorende soort behoren, zorgen ervoor dat de gegevens over die dieren worden doorgegeven aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 109, lid 1.

    Artikel 115

    Verplichting voor de exploitanten met betrekking tot identificatie en registratie van gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren

    De exploitanten die tot een varkenssoort behorende gehouden dieren houden:

    a) 

    zorgen ervoor dat die gehouden dieren elk geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

    b) 

    zorgen ervoor dat wanneer die gehouden dieren binnen de betrokken lidstaat worden verplaatst uit de inrichting waar zij worden gehouden, zij vergezeld gaan van een correct ingevuld verplaatsingsdocument dat gebaseerd is op het overeenkomstig artikel 110, lid 1, onder b), door de bevoegde autoriteit opgestelde model;

    c) 

    geven de gegevens over de inrichting waar die dieren worden gehouden door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 109, lid 1.

    Artikel 116

    Afwijkingen inzake de verplaatsingen van gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren

    In afwijking van artikel 115, onder b), kunnen de lidstaten exploitanten vrijstellen van de verplichting om ervoor te zorgen dat gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren, tijdens verplaatsingen binnen de betrokken lidstaat vergezeld gaan van correct ingevulde verplaatsingsdocumenten die gebaseerd zijn op het door de bevoegde autoriteit opgestelde model, mits:

    a) 

    de gegevens uit die verplaatsingsdocumenten zijn opgenomen in het geautomatiseerde gegevensbestand dat die lidstaat overeenkomstig artikel 109, lid 1, heeft ingesteld;

    b) 

    het identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren die tot de varkenssoort behoren dezelfde mate van traceerbaarheid garandeert als die verplaatsingsdocumenten.

    Artikel 117

    Verplichting voor de exploitanten met betrekking tot identificatie van andere gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen

    De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden landdieren van andere soorten dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen aan de onderstaande voorschriften voldoen wanneer dat volgens de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels is vereist:

    a) 

    zij worden individueel of groepsgewijs geïdentificeerd;

    b) 

    zij gaan vergezeld van correct ingevulde en bijgewerkte identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of andere documenten voor de identificatie en tracering van dieren, naargelang de betrokken diersoort.

    Artikel 118

    Uitvoeringsbevoegdheden inzake identificatie en registratie

    1.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    nadere voorschriften voor de in artikel 112, onder a), artikel 113, lid 1, onder a), artikel 114, lid 1, artikel 115, onder a), en artikel 117, onder a), bedoelde middelen en methoden ter identificatie van gehouden landdieren, met inbegrip van de toepassing en het gebruik daarvan;

    b) 

    regels betreffende de gegevens die moeten worden opgenomen in:

    i) 

    de in artikel 109, lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden;

    ii) 

    de identificatie- en verplaatsingsdocumenten bedoeld in de artikelen 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), en artikel 115, onder b),

    c) 

    regels betreffende de uitwisseling van elektronische gegevens tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten als bedoeld in artikel 110, lid 1, onder b).

    2.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    nadere voorschriften voor alternatieve identificatiemiddelen en -methoden, anders dan bedoeld in lid 1, onder a), van dit artikel, en vrijstellingen en bijzondere bepalingen voor bepaalde categorieën dieren of omstandigheden en voorwaarden voor die vrijstellingen;

    b) 

    specifieke bepalingen voor de identificatie- en verplaatsingsdocumenten als bedoeld in artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), en artikel 117, onder b), die dieren bij verplaatsingen moeten vergezellen;

    c) 

    nadere voorschriften voor de identificatie en registratie van gehouden landdieren van andere soorten dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen, rekening houdende met de risico's die de betrokken soort oplevert, om:

    i) 

    de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te waarborgen;

    ii) 

    de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken;

    d) 

    regels betreffende de gegevens die moeten worden opgenomen in:

    i) 

    de in artikel 109, lid 1, onder e), bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden;

    ii) 

    de identificatie- en verplaatsingsdocumenten als bedoeld in artikel 117, onder b);

    e) 

    regels betreffende de identificatie en de registratie van gehouden landdieren als bedoeld in de artikelen 112 tot en met 117 na hun binnenkomst in de Unie.

    3.  
    Bij de vaststelling van de regels voor de in dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen, baseert de Commissie zich op de in artikel 119, lid 2, bedoelde overwegingen.

    Artikel 119

    Bevoegdheidsdelegatie inzake afwijkingen van de traceerbaarheidsvoorschriften

    1.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen voor exploitanten van de in de artikelen 112, 113, 114 en 115 bedoelde identificatie- en registratievoorschriften:

    a) 

    in gevallen waarin één of meer van de in artikel 108, lid 3, opgesomde elementen niet noodzakelijk zijn om te voldoen aan de voorschriften van artikel 108, lid 4, onder a) en b); en

    b) 

    wanneer andere traceerbaarheidsmaatregelen in de lidstaten garanderen dat de mate van traceerbaarheid van de betrokken dieren niet in het gedrang wordt gebracht,

    alsook overgangsmaatregelen die nodig zijn voor de praktische toepassing van dergelijke afwijkingen.

    2.  

    Bij de vaststelling van in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen, baseert de Commissie die regels op de volgende aspecten:

    a) 

    de betrokken soorten en categorieën gehouden landdieren;

    b) 

    de risico's voor die gehouden landdieren;

    c) 

    het aantal dieren in de betrokken inrichtingen;

    d) 

    het soort productie in de inrichtingen waar die landdieren worden gehouden;

    e) 

    de verplaatsingspatronen van de betrokken soorten en categorieën gehouden landdieren;

    f) 

    overwegingen betreffende de bescherming en het behoud van de betrokken soorten gehouden landdieren;

    g) 

    de kwaliteit van de andere traceerbaarheidselementen van het identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren, bedoeld in artikel 108, lid 3.

    Artikel 120

    Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de traceerbaarheid van gehouden landdieren

    1.  

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast:

    a) 

    voor de uniforme toegang tot gegevens in en de technische specificaties en de operationele regels voor de geautomatiseerde gegevensbestanden bedoeld in artikel 109, lid 1, onder a) tot en met d);

    b) 

    betreffende de technische voorwaarden en modaliteiten voor de uitwisseling van elektronische gegevens tussen de geautomatiseerde gegevensbestanden van de lidstaten, en de vaststelling dat het gegevensuitwisselingssysteem volledig operationeel is als bedoeld in artikel 110, lid 1, onder b).

    2.  

    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen betreffende:

    a) 

    de uniforme toepassing van het in artikel 108, lid 1, bedoelde identificatie- en registratiesysteem voor verschillende soorten en categorieën gehouden landdieren, om de efficiënte werking ervan te waarborgen;

    b) 

    de uniforme toepassing van artikel 108, lid 5, onder c), betreffende de gemachtigde instanties of natuurlijke personen, bedoeld in artikel 108, lid 5, en de voorwaarden voor de aanwijzing daarvan;

    c) 

    de technische specificaties en procedures, modellen, ontwerpen en operationele regels voor de identificatiemiddelen en -methoden, waaronder:

    i) 

    de termijnen voor het aanbrengen van de identificatiemiddelen en -methoden;

    ii) 

    de verwijdering, wijziging of vervanging van de identificatiemiddelen en -methoden en de termijnen voor dergelijke handelingen; en

    iii) 

    de structuur van de identificatiecode;

    d) 

    de technische specificaties, formaten en operationele regels voor de identificatie- en verplaatsingsdocumenten bedoeld in artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), en artikel 117, onder b);

    e) 

    de uniforme toegang tot gegevens in en de technische specificaties en de operationele regels voor de geautomatiseerde gegevensbestanden bedoeld in artikel 109, lid 1, onder e);

    f) 

    de termijnen, verplichtingen en procedures voor de doorgifte van gegevens door exploitanten of andere natuurlijke of rechtspersonen en voor de registratie van gehouden landdieren in de geautomatiseerde gegevensbestanden;

    g) 

    richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van dieren, indien van toepassing;

    h) 

    de praktische toepassing van vrijstellingen van de identificatie- en registratievereisten waarin is voorzien in de krachtens artikel 119, lid 1, vastgestelde regels.

    3.  
    De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Afdeling 2

    Levende producten

    Artikel 121

    Traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten-, varkens- of paardachtigensoort behoren

    1.  

    De exploitanten die levende producten produceren, verwerken of opslaan, merken levende producten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten-, varkens- of paardachtigensoort behoren op zodanige wijze dat een duidelijke tracering mogelijk is van:

    a) 

    de donordieren;

    b) 

    de datum van verzameling; en

    c) 

    de inrichtingen voor levende producten waar zij zijn gewonnen, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen.

    2.  

    Het in lid 1 bedoelde merkteken wordt aldus ontworpen dat wordt gezorgd voor:

    a) 

    de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;

    b) 

    de traceerbaarheid van die levende producten, van hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en van hun binnenkomst in de Unie.

    Artikel 122

    Bevoegdheidsdelegaties inzake de traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten

    1.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van gehouden landdieren die tot een runder-, schapen-, geiten-, varkens- of paardachtigensoort behoren, ter aanvulling van de in artikel 121 neergelegde regels;
    2.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van andere gehouden landdieren dan runderen, geiten, schapen, varkens en paardachtigen, waar dit nodig is voor:

    a) 

    de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;

    b) 

    de traceerbaarheid van die levende producten, van hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en van hun binnenkomst in de Unie.

    3.  

    Bij de vaststelling van in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen, baseert de Commissie deze op de volgende aspecten:

    a) 

    de soorten gehouden landdieren waarvan de levende producten afkomstig zijn;

    b) 

    de gezondheidsstatus van de donordieren;

    c) 

    de risico's die met die levende producten verbonden zijn;

    d) 

    het soort levende producten;

    e) 

    het soort winning, productie, behandeling of opslag van levende producten;

    f) 

    de verplaatsingspatronen van de relevante soorten en categorieën gehouden landdieren en hun levende producten;

    g) 

    overwegingen betreffende de bescherming en het behoud van soorten gehouden landdieren;

    h) 

    andere elementen die kunnen bijdragen tot de traceerbaarheid van levende producten.

    Artikel 123

    Uitvoeringsbevoegdheden inzake de traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast met betrekking tot:

    a) 

    technische voorschriften en specificaties voor de in artikel 121, lid 1, bedoelde merking;

    b) 

    operationele voorschriften voor de traceerbaarheid in krachtens artikel 122, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK 3

    Verplaatsingen binnen de Unie van gehouden landdieren

    Afdeling 1

    Algemene voorschriften voor verplaatsingen

    Artikel 124

    Algemene voorschriften voor verplaatsingen van gehouden landdieren

    1.  

    De exploitanten treffen passende preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van gehouden landdieren de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming geen gevaar loopt met betrekking tot:

    a) 

    in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d);

    b) 

    nieuwe ziekten.

    2.  

    De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts uit hun inrichtingen, en ontvangen slechts gehouden landdieren indien de desbetreffende dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a) 

    zij zijn afkomstig van inrichtingen die:

    i) 

    overeenkomstig artikel 93 door de bevoegde autoriteit zijn geregistreerd; of

    ii) 

    indien artikel 94, lid 1, of artikel 95 dat vereist, door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 97, lid 1, en artikel 98 zijn erkend; of

    iii) 

    een vrijstelling van het registratievereiste op grond van artikel 84 hebben verkregen;

    b) 

    zij voldoen aan de identificatie- en registratievoorschriften van de artikelen 112, 113, 114, 115 en 117 en aan de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels.

    Artikel 125

    Ziektepreventiemaatregelen in verband met vervoer

    1.  

    De exploitanten treffen passende en noodzakelijke preventieve maatregelen om het volgende te waarborgen:

    a) 

    de gezondheidsstatus van de gehouden landdieren loopt geen gevaar tijdens het vervoer;

    b) 

    het vervoer van gehouden landdieren veroorzaakt niet de mogelijke verspreiding onder mensen en dieren van in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d);

    c) 

    er worden maatregelen getroffen tot reiniging en ontsmetting van, en tot bestrijding van insecten en knaagdieren met betrekking tot, uitrusting en vervoermiddelen, alsmede andere passende biobeveiligingsmaatregelen in overeenstemming met de risico's die verbonden zijn aan het betrokken vervoer.

    2.  

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a) 

    de voorwaarden en voorschriften voor de reiniging en ontsmetting van, en voor de bestrijding van insecten en knaagdieren met betrekking tot, uitrusting en vervoermiddelen en het gebruik van biociden voor deze doeleinden;

    b) 

    andere passende biobeveiligingsmaatregelen als bedoeld in lid 1, onder c), van dit artikel.

    Afdeling 2

    Verplaatsingen tussen lidstaten

    Artikel 126

    Algemene voorschriften voor verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten

    1.  

    De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts naar een andere lidstaat indien de betrokken dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a) 

    zij vertonen geen ziektesymptomen;

    b) 

    zij zijn afkomstig van een geregistreerde of erkende inrichting:

    i) 

    waar geen abnormale sterftegevallen met onbekende oorzaak voorkomen;

    ii) 

    waarvoor met betrekking tot de soorten die worden verplaatst geen verplaatsingsbeperkingen gelden overeenkomstig de regels van artikel 55, lid 1, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 74, lid 1, en artikel 79, en overeenkomstig de krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, en artikel 83, lid 2, vastgestelde regels of overeenkomstig de noodmaatregelen van de artikelen 257 en 258 en de krachtens artikel 259 vastgestelde regels, tenzij in overeenstemming met deze regels afwijkingen van verplaatsingsbeperkingen zijn toegestaan;

    iii) 

    die niet gelegen is in een beperkingszone overeenkomstig de regels van artikel 55, lid 1, onder f), ii), de artikelen 64 en 65, artikel 74, lid 1, artikel 79, en overeenkomstig de krachtens artikel 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 4, en artikel 83, lid 2, vastgestelde regels of overeenkomstig de noodmaatregelen van de artikelen 257 en 258 en de krachtens artikel 259 vastgestelde regels, tenzij in overeenstemming met deze regels afwijkingen zijn toegestaan;

    c) 

    zij zijn vóór de datum van de geplande verplaatsing naar een andere lidstaat gedurende een passende periode niet in contact geweest met gehouden landdieren waarvoor verplaatsingsbeperkingen gelden als bedoeld in punt b), ii) en iii), of met gehouden landdieren van in de lijst opgenomen soorten waarvoor een lagere gezondheidsstatus geldt; om de kans op de verspreiding van ziekten te beperken wordt daarbij rekening gehouden met de volgende aspecten:

    i) 

    de incubatieperiode en de overdrachtwijzen van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekten en van nieuwe ziekten;

    ii) 

    het betrokken soort inrichting;

    iii) 

    de soorten en categorieën gehouden landdieren die worden verplaatst;

    iv) 

    andere epidemiologische factoren;

    d) 

    zij voldoen aan de desbetreffende voorschriften in de afdelingen 3 tot en met 8 (artikelen 130 tot en met 154).

    2.  
    De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat gehouden landdieren die naar een andere lidstaat worden verplaatst, rechtstreeks naar hun plaats van bestemming in de andere lidstaat worden verzonden, tenzij de dieren met het oog op het dierenwelzijn moeten stoppen op een rustplaats.

    Artikel 127

    Verplichtingen voor de exploitanten op de plaats van bestemming

    1.  

    De exploitanten van inrichtingen en slachthuizen die gehouden landdieren uit een andere lidstaat ontvangen:

    a) 

    controleren:

    i) 

    de aanwezigheid van de identificatiemiddelen of -methoden bedoeld in artikel 112, onder a), artikel 113, lid 1, onder a), artikel 114, lid 1, onder a) en b), artikel 115, onder a), en artikel 117, onder a), en in de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels;

    ii) 

    de aanwezigheid en de correcte invulling van de identificatie- of verplaatsingsdocumenten bedoeld in artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), en artikel 117, onder b), en in de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels;

    b) 

    controleren de aanwezigheid van de diergezondheidscertificaten bedoeld in artikel 143 en in de krachtens artikel 144, lid 1, onder b) en c), vastgestelde regels, of van de eigen verklaringen bedoeld in artikel 151 en de krachtens artikel 151, leden 3 en 4, vastgestelde regels;

    c) 

    stellen, na controle van de ontvangen gehouden landdieren, de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming in kennis van elke onregelmatigheid met betrekking tot:

    i) 

    de ontvangen gehouden landdieren;

    ii) 

    de onder a), i), bedoelde identificatiemiddelen of -methoden;

    iii) 

    de onder a), ii), en onder b) bedoelde documenten.

    2.  
    Bij onregelmatigheden als bedoeld in lid 1, onder c), isoleert de exploitant de dieren waarop de onregelmatigheid betrekking heeft, tot de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming over deze dieren een beslissing heeft genomen.

    Artikel 128

    Verbod op verplaatsingen van gehouden landdieren buiten het grondgebied van een lidstaat met oog op uitroeiing van ziekten

    In het geval van gehouden landdieren die bestemd zijn voor de slacht ter uitroeiing van een ziekte in het kader van een uitroeiingsprogramma als bedoeld in artikel 31, lid 1 of lid 2, verplaatsen de exploitanten deze dieren niet naar een andere lidstaat tenzij de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, de lidstaat van doorgang, vóór die verplaatsing daartoe toestemming verlenen.

    Artikel 129

    Algemene voorschriften die van toepassing zijn op exploitanten met betrekking tot verplaatsingen van gehouden landdieren door lidstaten maar bestemd voor uitvoer uit de Unie naar derde landen of gebieden

    De exploitanten zien erop toe dat gehouden landdieren die bestemd zijn voor uitvoer naar een derde land of gebied en over het grondgebied van een andere lidstaat gaan, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 124, 125, 126 en 128.

    Afdeling 3

    Specifieke voorschriften met betrekking tot verplaatsingen van hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

    Artikel 130

    Verplaatsingen van gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

    De exploitanten verplaatsen gehouden hoefdieren en pluimvee slechts van een inrichting in de ene lidstaat naar een andere lidstaat indien de betrokken dieren met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a) 

    zij vertonen op het ogenblik van de verplaatsing geen klinische symptomen of tekenen van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d);

    b) 

    zij hebben voldaan aan een passende verblijfsduur voor de in de lijst opgenomen ziekten, rekening houdend met de soorten en categorieën van gehouden hoefdieren en pluimvee die worden verplaatst;

    c) 

    in de inrichting van oorsprong zijn geen gehouden hoefdieren of pluimvee binnengebracht gedurende een periode die passend is voor de in de lijst opgenomen ziekten en voor de soorten en categorieën hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst, indien zulks is vereist in de overeenkomstig artikel 131 of artikel 135 vastgestelde regels;

    d) 

    zij worden vermoed op de plaats van bestemming geen significant risico op verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekten te vormen, uitgaande van:

    i) 

    de gezondheidsstatus wat betreft relevante ziekten voor soorten of categorieën gehouden hoefdieren en pluimvee die worden verplaatst, rekening houdend met de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming;

    ii) 

    de resultaten van laboratorium- of andere onderzoeken die nodig zijn voor het verstrekken van garanties in verband met de voor de betrokken verplaatsing vereiste gezondheidsstatus;

    iii) 

    de toepassing van vaccinatie of andere maatregelen ter preventie van ziekten of beperking van risico's, bedoeld om de verspreiding van de desbetreffende ziekte tot de plaats van bestemming of de plaats van doorgang te beperken.

    Artikel 131

    Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot verplaatsingen van gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

    1.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    de verblijfsduur als bedoeld in artikel 130, onder b);

    b) 

    de periode vóór de verplaatsing, bedoeld in artikel 130, onder c), waarin het nodig is het binnenbrengen van gehouden hoefdieren of pluimvee in inrichtingen te beperken;

    c) 

    aanvullende voorschriften om overeenkomstig artikel 130, onder d), te waarborgen dat gehouden hoefdieren en pluimvee geen significant risico vormen op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d);

    d) 

    andere noodzakelijke risicobeperkingsmaatregelen ter aanvulling van de voorschriften van artikel 130.

    2.  

    Bij de vaststelling van de regels voor de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen baseert de Commissie deze regels op de volgende overwegingen:

    a) 

    de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de in de lijst opgenomen soorten of categorieën gehouden hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst;

    b) 

    de gezondheidsstatus voor in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), in de inrichtingen, compartimenten, zones en lidstaten van oorsprong en bestemming;

    c) 

    het betrokken soort inrichting en het soort productie op de plaats van oorsprong en bestemming;

    d) 

    het betrokken soort verplaatsing;

    e) 

    de soorten en categorieën gehouden hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst;

    f) 

    de leeftijd van de gehouden hoefdieren die worden verplaatst of van het pluimvee dat wordt verplaatst;

    g) 

    andere epidemiologische factoren.

    Artikel 132

    Gehouden hoefdieren en pluimvee, verplaatst naar een andere lidstaat en bestemd voor de slacht

    1.  
    De exploitanten van slachthuizen die uit een andere lidstaat gehouden hoefdieren en pluimvee ontvangen, slachten deze dieren zo snel mogelijk na hun aankomst, uiterlijk binnen een termijn die wordt bepaald in krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
    2.  
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot het in lid 1 bedoelde tijdstip van slachting.

    Afdeling 4

    Verzamelingen van gehouden hoefdieren en pluimvee

    Artikel 133

    Afwijking met betrekking tot verzamelingen

    1.  
    In afwijking van artikel 126, lid 2, mogen exploitanten voor gehouden hoefdieren en pluimvee ten hoogste drie verzamelingen inplannen gedurende een verplaatsing van een lidstaat van oorsprong naar een andere lidstaat.
    2.  
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde verzamelingen vinden slechts plaats in een inrichting die daartoe is erkend overeenkomstig artikel 97, lid 1, en artikel 99, leden 3 en 4.

    De lidstaat van oorsprong mag echter op zijn grondgebied toestaan dat een verzameling plaatsheeft op een vervoermiddel waarmee gehouden hoefdieren of pluimvee rechtstreeks van de inrichting van oorsprong worden opgehaald, op voorwaarde dat de dieren tijdens dat proces niet worden afgeladen en voordat:

    a) 

    zij bij de inrichting of de uiteindelijke plaats van bestemming zijn aangekomen; of

    b) 

    de volgende verzameling plaatsvindt in een inrichting die daartoe is erkend overeenkomstig artikel 97, lid 1, en artikel 99, leden 4 en 5.

    Artikel 134

    Voorschriften met betrekking tot ziektepreventie voor verzamelingen

    De exploitanten zien bij verzamelingen toe op het volgende:

    a) 

    de gehouden hoefdieren en het pluimvee hebben bij een verzameling dezelfde gezondheidsstatus; wanneer dat niet het geval is, wordt de lagere gezondheidsstatus toegepast op alle aldus verzamelde dieren;

    b) 

    de gehouden hoefdieren en het pluimvee worden zo snel mogelijk na het verlaten van de inrichting van oorsprong en uiterlijk binnen een krachtens artikel 135, onder c), vastgestelde gedelegeerde handelingen te bepalen termijn, verzameld en naar hun uiteindelijke plaats van bestemming in een andere lidstaat verplaatst;

    c) 

    er worden de noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen getroffen om te waarborgen dat de gehouden hoefdieren en het pluimvee bij een verzameling:

    i) 

    niet in contact komen met gehouden hoefdieren of pluimvee met een lagere gezondheidsstatus;

    ii) 

    geen significant risico vormen op verspreiding onder gehouden hoefdieren of pluimvee op de plaats van verzameling van in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d);

    d) 

    de gehouden hoefdieren en het pluimvee zijn, voor zover deze verordening dat vereist, geïdentificeerd en gaan vergezeld van de volgende documenten:

    i) 

    identificatie- en verplaatsingsdocumenten als voorgeschreven in artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), en artikel 117, onder b), en in de krachtens de artikelen 118 en 120 vastgestelde regels, tenzij overeenkomstig artikel 113, lid 2, en artikel 119 afwijkingen zijn toegestaan;

    ii) 

    diergezondheidscertificaten als voorgeschreven in artikel 143 en in artikel 144, lid 1, onder c), tenzij in overeenstemming met de krachtens artikel 144, lid 1, onder a), vastgestelde regels afwijkingen zijn toegestaan;

    iii) 

    een document met eigen verklaring als voorgeschreven in artikel 151.

    Artikel 135

    Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot verzamelingen

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    specifieke regels voor verzamelingen, wanneer er andere risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen ter aanvulling van die bedoeld in artikel 134, onder b) en c);

    b) 

    de voorwaarden waaronder de lidstaten van oorsprong toestemming kunnen verlenen voor verzamelingen op vervoermiddelen, als bedoeld in artikel 133, lid 2, tweede alinea;

    c) 

    de termijn tussen het tijdstip van vertrek van gehouden hoefdieren of pluimvee uit de inrichting van oorsprong en het tijdstip van vertrek uit de verzameling naar hun eindbestemming in een andere lidstaat, als bedoeld in artikel 134, onder b);

    d) 

    nadere regels betreffende de in artikel 134, onder c), bedoelde beveiligingsmaatregelen.

    Afdeling 5

    Verplaatsingen van andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

    Artikel 136

    Verplaatsingen van andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten en gedelegeerde handelingen

    1.  
    De exploitanten verplaatsen andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren of pluimvee slechts van een inrichting in de ene lidstaat naar een andere lidstaat wanneer de betrokken dieren op de plaats van bestemming geen significant risico vormen op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d).
    2.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere bepalingen om te waarborgen dat andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren of pluimvee geen in lid 1 van dit artikel bedoeld significant risico vormen op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), van dit artikel.
    3.  

    Bij de vaststelling van de nadere bepalingen voor de gedelegeerde handelingen, bedoeld in lid 2, baseert de Commissie zich op de volgende overwegingen:

    a) 

    de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de in de lijst opgenomen soorten of categorieën gehouden landdieren die worden verplaatst;

    b) 

    de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), in de inrichtingen, compartimenten, zones en lidstaten van oorsprong en op de plaats van bestemming;

    c) 

    de soorten inrichting en de soorten productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming;

    d) 

    de soorten verplaatsing met betrekking tot het einddoel waarvoor de dieren op hun plaats van bestemming worden gebruikt;

    e) 

    de soorten en categorieën gehouden landdieren die worden verplaatst;

    f) 

    de leeftijd van de gehouden landdieren die moeten worden verplaatst;

    g) 

    andere epidemiologische factoren.

    Afdeling 6

    Afwijking en aanvulling van risicobeperkingsmaatregelen voor het verplaatsen van gehouden landdieren

    Artikel 137

    Gehouden landdieren bestemd voor geconsigneerde inrichtingen en gedelegeerde handelingen

    1.  

    De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts naar een geconsigneerde inrichting indien de betrokken dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a) 

    zij zijn afkomstig van een andere geconsigneerde inrichting;

    b) 

    zij vormen geen significant risico op verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), naar de in de lijst opgenomen soorten of categorieën dieren in de geconsigneerde inrichting van bestemming, tenzij de betrokken verplaatsing voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan.

    2.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

    a) 

    nadere regels voor het verplaatsen van gehouden landdieren naar geconsigneerde inrichtingen ter aanvulling van die bedoeld in lid 1 van dit artikel;

    b) 

    specifieke regels voor verplaatsingen van gehouden landdieren naar geconsigneerde inrichtingen waar de getroffen risicobeperkingsmaatregelen waarborgen dat dergelijke verplaatsingen geen significant risico vormen voor de gezondheid van de gehouden landdieren binnen die geconsigneerde inrichting of in naburige inrichtingen.

    Artikel 138

    Verplaatsingen van gehouden landdieren voor wetenschappelijke doeleinden en gedelegeerde handelingen

    1.  
    De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming kan, mits de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst daarmee instemt, toestemming verlenen voor verplaatsingen van gehouden landdieren voor wetenschappelijke doeleinden naar het grondgebied van die lidstaat die niet voldoen aan de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5 (artikelen 124 tot en met 136), met uitzondering van de artikelen 124 en 125, artikel 126, lid 1, onder b), ii), en artikel 127.
    2.  

    De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming staat de in lid 1 bedoelde afwijkingen slechts toe onder de volgende voorwaarden:

    a) 

    de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming en van de plaats van herkomst:

    i) 

    hebben overeenstemming bereikt over de voorwaarden voor dergelijke verplaatsingen;

    ii) 

    waarborgen dat de noodzakelijke risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen die waarborgen dat deze verplaatsingen geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg en op de plaats van bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d); en

    iii) 

    hebben, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van doorgang in kennis gesteld van de toegestane afwijking en van de voorwaarden waaronder deze is toegestaan; en

    b) 

    deze verplaatsingen van deze dieren verlopen onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming en, indien van toepassing, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van doorgang.

    3.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de regels voor het toestaan van afwijkingen door de bevoegde autoriteiten, als aanvulling op de in de leden 1 en 2 bedoelde regels.

    Artikel 139

    Afwijkingen met betrekking tot recreatief gebruik, sportieve en culturele evenementen, werken in grensgebied, en begrazing

    1.  

    De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming kan afwijkingen toestaan van de voorschriften van de afdelingen 2 tot en met 5 (artikelen 126 tot en met 136), met uitzondering van artikel 126, lid 1, onder a), b) en c), en de artikelen 127 en 128, voor verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten binnen de Unie, indien deze verplaatsingen plaatsvinden:

    a) 

    voor recreatief gebruik in grensgebied;

    b) 

    voor in grensgebied georganiseerde tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke evenementen;

    c) 

    voor het laten grazen van gehouden landdieren op door lidstaten gedeeld weiland; of

    d) 

    voor het laten werken van gehouden landdieren in grensgebied van lidstaten.

    2.  
    De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming staat afwijkingen toe voor de in lid 1 bedoelde verplaatsingen van gehouden landdieren indien de lidstaten van oorsprong en bestemming hierover overeenstemming hebben bereikt en passende risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat dergelijke verplaatsingen geen significant risico vormen.
    3.  
    De in lid 2 bedoelde lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in lid 1 bedoelde toegestane afwijkingen.
    4.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de regels voor het toestaan van afwijkingen door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming, als aanvulling op de in de lid 1 bedoelde regels.

    Artikel 140

    Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot circussen, tentoonstellingen, sportieve evenementen, recreatief gebruik, dierentuinen, dierenwinkels, dierenasiels en groothandelaars

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: