EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014R0788-20140808

Consolidated text: Verordening (EU) n r. 788/2014 van de Commissie van 18 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen en de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties krachtens de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/788/2014-08-08

2014R0788 — NL — 08.08.2014 — 000.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

▼C1

VERORDENING (EU) Nr. 788/2014 VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 2014

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen en de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties krachtens de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

▼B

(PB L 214, 19.7.2014, p.12)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 234, 7.8.2014, blz. 15  (788/2014)




▼B

▼C1

VERORDENING (EU) Nr. 788/2014 VAN DE COMMISSIE

van 18 juli 2014

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen en de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties krachtens de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties ( 1 ), en met name artikel 14, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009 is de Commissie gemachtigd geldboeten en dwangsommen op te leggen aan erkende organisaties, zoals bepaald in artikel 2 van die verordening, of hun erkenning in te trekken met het oog op de handhaving van de criteria en de verplichtingen van die verordening, zodat potentiële bedreigingen voor de veiligheid of het milieu worden weggenomen.

(2)

Met het oog op transparantie en omdat de betrokken organisaties hiervan vooraf op de hoogte zouden zijn, moeten overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 391/2009 gedetailleerde procedurevoorschriften voor besluitvorming worden vastgelegd, alsook een methode voor de berekening van de geldboeten en dwangsommen van de Commissie, met inbegrip van specifieke criteria waarmee de Commissie de ernst van de zaak en de mate waarin de veiligheid of de bescherming van het milieu in gevaar is gebracht, kan beoordelen.

(3)

Door het invoeren van geldboeten en dwangsommen moet de Commissie over een aanvullend instrument beschikken waarmee zij — in vergelijking met de intrekking van de erkenning van een erkende organisatie — genuanceerder, flexibeler en stapsgewijs kan reageren op een inbreuk op de regels van Verordening (EG) nr. 391/2009.

(4)

Dwangsommen moeten een doeltreffend middel zijn om te garanderen dat inbreuken op de verplichtingen en eisen van Verordening (EG) nr. 391/2009 onmiddellijk en op passende wijze worden verholpen. Daarom is de Commissie volgens Verordening (EG) nr. 391/2009 gemachtigd om dwangsommen op te leggen wanneer een erkende organisatie heeft nagelaten om de preventieve en corrigerende acties te ondernemen die door de Commissie zijn opgelegd, na een redelijke termijn en totdat de vereiste maatregelen zijn genomen door de betrokken erkende organisatie. Indien nodig kan naargelang van de omstandigheden van de zaak het dagelijkse bedrag van de dwangsommen geleidelijk worden verhoogd in het licht van de urgentie van de gevraagde acties.

(5)

De berekening van geldboeten en dwangsommen als een percentage van de omzet van de organisatie, waarbij rekening wordt gehouden met het maximumbedrag dat is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009, is een eenvoudige manier om ervoor te zorgen dat de geldboeten en dwangsommen een afschrikwekkend effect hebben en tegelijk evenredig blijven aan de ernst van de zaak en het financieel vermogen van de organisatie in kwestie, ook al is de omvang van de erkende organisaties sterk verschillend.

(6)

Omwille van de transparantie en de rechtszekerheid moet het maximale totaalbedrag van geldboeten en dwangsommen duidelijk worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende omstandigheden waarin zij worden opgelegd. Daarom ook moet de wijze worden vastgesteld waarop voor elke erkende organisatie de totale gemiddelde omzet wordt berekend van de drie voorafgaande boekjaren voor de activiteiten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 391/2009 vallen.

(7)

Een besluit tot intrekking van de erkenning van een organisatie overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 moet rekening houden met alle factoren die samenhangen met de overkoepelende doelstelling van het toezicht op de activiteiten en algemene prestaties van de erkende organisaties, waaronder de doeltreffendheid van geldboeten en dwangsommen die eerder zijn opgelegd vanwege herhaalde en ernstige overtredingen van die verordening.

(8)

Er moet een specifieke procedure worden vastgesteld waardoor de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaten/lidstaten, de erkenning van een organisatie kan intrekken krachtens Verordening (EG) nr. 391/2009, in overeenstemming met de bevoegdheden van de Commissie om erkende organisaties te beoordelen en om geldboeten en dwangsommen op te leggen volgens de in deze verordening vastgestelde procedures.

(9)

Het is belangrijk dat een besluit tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen of de intrekking van een erkenning overeenkomstig de onderhavige verordening, uitsluitend is gebaseerd op feiten waarover de betrokken erkende organisatie haar opmerkingen heeft kunnen maken.

(10)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht, met name het recht op verdediging, het vertrouwelijkheidsbeginsel en het ne bis in idem-beginsel, overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(11)

Besluiten tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen overeenkomstig deze verordening moeten uitvoerbaar zijn overeenkomstig artikel 299 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en moeten onderworpen zijn aan toezicht door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(12)

Omwille van de rechtvaardigheid en de rechtszekerheid tijdens de procedure moeten gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld voor de berekening van de tijdens de procedure door de Commissie opgelegde termijnen en de verjaringstermijnen die de Commissie bij het opleggen en handhaven van geldboeten en dwangsommen in acht moet nemen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de datum waarop Verordening (EG) nr. 391/2009 in werking is getreden.

(13)

Voor de handhaving van deze verordening is een doeltreffende samenwerking vereist tussen de betrokken lidstaten, de Commissie en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid. Daarom moeten de rechten en plichten van alle partijen tijdens de procedures van deze verordening worden verduidelijkt, om ervoor te zorgen dat het onderzoek, de besluitvorming en de follow-up doeltreffend worden uitgevoerd op grond van de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009 door de Commissie.

Er worden criteria opgesteld voor de vaststelling van het bedrag van geldboeten en dwangsommen, de besluitvormingsprocedure voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen of de intrekking van de erkenning van een erkende organisatie op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 391/2009.

Daarnaast is de volgende definitie van toepassing:

„betrokken lidstaat”: een lidstaat die een erkende organisatie heeft belast met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen die zijn vlag voeren, zodat zij de internationale verdragen naleven overeenkomstig Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties ( 3 ), met inbegrip van de lidstaat die de erkenningsaanvraag van die organisatie bij de Commissie heeft ingediend overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 391/2009.



HOOFDSTUK II

GELDBOETEN EN DWANGSOMMEN

Artikel 3

Vaststelling van overtredingen

1.  De Commissie stelt een overtreding op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 vast:

a) wanneer een ernstig of herhaald nalaten van een erkende organisatie om te voldoen aan een van de minimumcriteria van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 391/2009 of aan de verplichtingen in het kader van artikel 8, lid 4, en de artikelen 9, 10 en 11 van diezelfde verordening, ernstige tekortkomingen aan het licht brengt in de structuur, systemen, procedures of interne controles van die organisatie;

b) wanneer de verslechterende prestaties van een erkende organisatie, rekening houdend met Beschikking 2009/491/EG van de Commissie ( 4 ), ernstige tekortkomingen aan het licht brengen in de structuur, systemen, procedures of interne controles van die organisatie;

c) wanneer een erkende organisatie tijdens haar beoordeling opzettelijk onjuiste, onvolledige of misleidende informatie aan de Commissie heeft verstrekt of die beoordeling op een andere wijze heeft belemmerd.

2.  Bij een inbreukprocedure op grond van deze verordening rust de bewijslast voor een overtreding op de Commissie.

Artikel 4

Berekening van geldboeten

1.  In eerste instantie wordt voor elke overtreding die wordt vastgesteld op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 een boete opgelegd waarvan het basisbedrag 0,6 % van de totale gemiddelde omzet van de erkende organisatie bedraagt, zoals bepaald overeenkomstig artikel 9.

2.  Overeenkomstig de artikelen 5 en 6 wordt het in lid 1 genoemde basisbedrag van de geldboete voor iedere overtreding afzonderlijk verhoogd of verlaagd volgens de ernst en de gevolgen van de overtreding, met name de mate waarin de veiligheid en de bescherming van het milieu in gevaar is gebracht.

3.  Het maximumbedrag van iedere geldboete afzonderlijk mag niet meer dan 1,8 % van de totale gemiddelde omzet van de erkende organisatie bedragen.

4.  Wanneer één handelen of nalaten van de erkende organisatie overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), van deze verordening aanleiding geeft tot twee of meer overtredingen op grond van artikel 6, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 391/2009, is de gezamenlijke individuele geldboete de hoogste van de afzonderlijke geldboeten voor de onderliggende overtredingen.

5.  Zoals beschreven in artikel 8 van de onderhavige verordening, is de totale geldboete die bij één besluit aan een erkende organisatie wordt opgelegd, de som van alle afzonderlijke geldboeten die voortvloeien uit de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, onverminderd het maximumbedrag dat is vastgesteld op grond van artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 391/2009.

Artikel 5

Beoordeling van de ernst van een overtreding

Bij de beoordeling van de ernst van een overtreding houdt de Commissie rekening met alle relevante verzwarende en verzachtende omstandigheden, met name de volgende:

a) of de organisatie heeft gehandeld uit nalatigheid of met opzet;

b) het aantal handelingen of nalatigheden van de erkende organisatie dat aanleiding geeft tot de overtreding;

c) of de overtreding gevolgen heeft voor individuele vestigingen of geografische gebieden of voor de hele organisatie;

d) de herhaling van de handelingen of nalatigheden van de erkende organisatie die aanleiding geven tot de overtreding;

e) de duur van de overtreding;

f) een verkeerde voorstelling van de werkelijke staat van de schepen in de door de erkende organisatie afgegeven certificaten en conformiteitsdocumenten, of de opname van onjuiste of misleidende gegevens daarin;

g) sancties die eerder aan dezelfde erkende organisatie zijn opgelegd, waaronder geldboeten;

h) of de overtreding voortvloeit uit een overeenkomst tussen erkende organisaties of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, met als doel of gevolg een overtreding van de criteria en verplichtingen van Verordening (EG) nr. 391/2009;

i) de mate waarin de erkende organisatie haar best doet om de desbetreffende handelingen of nalatigheden aan het licht te brengen en met de Commissie samenwerkt om de overtredingen vast te stellen.

Artikel 6

Beoordeling van de gevolgen van een overtreding

In het bijzonder wat betreft de veiligheid en de bescherming van het milieu houdt de Commissie bij de beoordeling van de gevolgen van elke overtreding rekening met alle relevante verzwarende en verzachtende omstandigheden, met name de volgende:

a) de aard en de omvang van de tekortkomingen die daadwerkelijke of potentiële gevolgen hebben voor de door de organisatie gecertificeerde vloot; tekortkomingen die de organisatie als gevolg van de overtreding niet heeft ontdekt of niet kan ontdekken, of waarvan zij niet heeft geëist of niet kan eisen dat ze tijdig worden verholpen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de criteria voor de aanhouding van een schip in bijlage X bij Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) inzake havenstaatcontrole;

b) het aandeel van de door de organisatie gecertificeerde vloot dat daadwerkelijk of mogelijkerwijze wordt getroffen;

c) andere omstandigheden die specifiek aanwijsbare risico's vormen, zoals het soort schepen dat daadwerkelijk of mogelijkerwijze wordt getroffen.

Artikel 7

Dwangsommen

1.  Onverminderd de geldboeten die krachtens artikel 3 zijn opgelegd, kan de Commissie de betrokken organisatie dwangsommen opleggen als bedoeld in artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 391/2009 om ervoor te zorgen dat de preventieve en corrigerende maatregelen worden getroffen die de Commissie in haar beoordeling van de erkende organisatie heeft voorgeschreven.

2.  In haar besluit tot het opleggen van geldboeten krachtens artikel 3 kan de Commissie de erkende organisatie ook dwangsommen opleggen, indien en zolang deze geen herstelmaatregelen uitvoert of onnodige vertragingen oploopt bij het beëindigen van de overtreding.

3.  In het besluit tot het opleggen van een dwangsom wordt de termijn vastgesteld waarbinnen de erkende organisatie de vereiste maatregel moet naleven.

4.  Dwangsommen zijn van toepassing vanaf de dag na die waarop de in overeenstemming met lid 3 vastgestelde termijn verstrijkt tot de dag waarop de organisatie de passende herstelmaatregel heeft genomen, op voorwaarde dat de Commissie de herstelmaatregel als toereikend beschouwt.

5.  Het basisbedrag van de dwangsom bedraagt per dag en per overtreding 0,0033 % van de totale gemiddelde omzet van de erkende organisatie, als berekend in overeenstemming met artikel 9. Overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van deze verordening wordt het basisbedrag van de individuele dwangsom voor elke overtreding aangepast volgens de ernst van de overtreding en de mate waarin de veiligheid en de bescherming van het milieu in gevaar zijn gebracht.

6.  Afhankelijk van de omstandigheden van de zaak en met name de hoogdringendheid van de herstelmaatregelen die de betrokken organisatie moet nemen, kan de Commissie besluiten om de dwangsom per dag te verhogen binnen de volgende limieten:

a) per dag 0,005 % van de totale gemiddelde omzet van de organisatie, als berekend in overeenstemming met artikel 9, te rekenen vanaf de honderdeenentwintigste tot en met de driehonderdste dag na het verstrijken van de termijn, als de erkende organisatie de op grond van lid 3 vastgestelde termijn met meer dan 120 dagen overschrijdt;

b) per dag 0,01 % van de totale gemiddelde omzet van de organisatie, als berekend in overeenstemming met artikel 9, te rekenen vanaf de driehonderdeerste dag na het verstrijken van de termijn, als de erkende organisatie de op grond van lid 3 vastgestelde termijn met meer dan 300 dagen overschrijdt.

7.  Zoals aangegeven in artikel 8 van de onderhavige verordening, mag het totaalbedrag van de dwangsommen die krachtens dit artikel en al dan niet naast geldboeten worden opgelegd, niet groter zijn dan het maximumbedrag dat is vastgesteld op grond van artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 391/2009.

Artikel 8

Vaststelling van het maximale totaalbedrag van geldboeten en dwangsommen

Het maximale totaalbedrag van geldboeten en dwangsommen dat aan een erkende organisatie wordt opgelegd, zoals vastgesteld in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 391/2009, wordt als volgt bepaald:

a) rekening houdend met de datum van het besluit tot het opleggen van een geldboete en, in het geval dat een organisatie meerdere geldboeten krijgt opgelegd, de datum van het eerste besluit tot het opleggen van een geldboete, mag het totaalbedrag van de geldboeten die in overeenstemming met artikel 4 en binnen één boekjaar aan een erkende organisatie worden opgelegd, niet meer bedragen dan 5 % van de totale gemiddelde omzet van die organisatie, als berekend in overeenstemming met artikel 9;

b) het totaalbedrag van de in volgens lid 1 vastgestelde geldboeten die in overeenstemming met artikel 4 en binnen één boekjaar aan een erkende organisatie worden opgelegd, en de dwangsommen die volgens artikel 7, lid 2, in dezelfde besluiten worden opgelegd en aangroeien zolang de organisatie geen passende herstelmaatregelen treft, mag niet meer bedragen dan 5 % van de totale gemiddelde omzet van die organisatie, als berekend in overeenstemming met artikel 9. Onverminderd artikel 21 mag het bedrag van de door de Commissie gevorderde dwangsommen dit maximum van 5 % niet overschrijden;

c) het totaalbedrag van de dwangsommen die overeenkomstig artikel 7, lid 1, aan een erkende organisatie worden opgelegd en die aangroeien zolang de organisatie geen passende preventieve of corrigerende maatregelen treft, mag niet meer bedragen dan 5 % van de totale gemiddelde omzet van die organisatie, als berekend in overeenstemming met artikel 9. Onverminderd artikel 21 mag het bedrag van de door de Commissie gevorderde dwangsommen het maximum van 5 % niet overschrijden.

Artikel 9

Berekening van de omzet

1.  Voor de toepassing van deze verordening bedraagt de totale gemiddelde omzet van de betrokken erkende organisatie een derde van het bedrag dat wordt verkregen door gedurende de drie jaar die aan het besluit van de Commissie voorafgaan, de totale omzet op te tellen van het moederbedrijf waaraan de erkenning is verleend en van alle juridische entiteiten die aan het eind van elk jaar in de erkenning zijn opgenomen.

2.  Als het gaat om een groep met gecertificeerde geconsolideerde rekeningen, wordt de in lid 1 bedoelde omzet, wat betreft de moedermaatschappij en alle juridische entiteiten die tot deze groep behoren en aan het eind van ieder boekjaar in de erkenning zijn opgenomen, gevormd door de geconsolideerde omzet van deze entiteiten.

3.  Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden alleen de activiteiten in aanmerking genomen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 391/2009 vallen.



HOOFDSTUK III

INTREKKING VAN DE ERKENNING

Artikel 10

Intrekking van de erkenning

1.  In de gevallen bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) tot en met e), van Verordening (EG) nr. 391/2009 kan de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat een besluit tot intrekking van de erkenning van een organisatie vaststellen.

2.  Om vast te stellen of een herhaalde en ernstige nalatigheid een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid of het milieu vormt op grond van artikel 7, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 391/2009, worden de volgende elementen in overweging genomen:

a) de gegevens en omstandigheden als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 391/2009, met name in het licht van de omstandigheden als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de onderhavige verordening;

b) de criteria en, naargelang het geval, de drempelwaarden zoals omschreven in Beschikking 2009/491/EG.

3.  Wanneer de geldboeten en dwangsommen die aan een erkende organisatie zijn opgelegd het maximumbedrag bereiken dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 391/2009 en de erkende organisatie geen passende herstelmaatregelen heeft getroffen, kan de Commissie ervan uitgaan dat met deze maatregelen het doel, namelijk een mogelijke bedreiging voor de veiligheid of het milieu wegnemen, niet is bereikt.

Artikel 11

Procedure voor de intrekking van een erkenning op verzoek van een lidstaat

1.  Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt om de erkenning van een organisatie in te trekken overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 391/2009, richt de lidstaat dit verzoek schriftelijk aan de Commissie.

2.  De verzoekende lidstaat licht de redenen voor zijn verzoek uitvoerig toe door, voor zover van toepassing, te verwijzen naar de criteria van artikel 7, lid 1, de details van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 391/2009, en de details van artikel 10, leden 2 en 3, van de onderhavige verordening.

3.  De verzoekende lidstaat verstrekt de Commissie alle nodige, naar behoren gerubriceerde en genummerde bewijsstukken ter ondersteuning van zijn verzoek.

4.  De Commissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van het verzoek van de lidstaat.

5.  Indien de Commissie van mening is dat aanvullende informatie, toelichting of bewijsstukken nodig zijn om een beslissing te kunnen nemen, stelt zij de verzoekende lidstaat daarvan in kennis en nodigt zij deze uit om het verzoek op passende wijze binnen een bepaalde termijn (minstens vier weken) aan te vullen. Het verzoek van de lidstaat wordt pas als ingediend beschouwd wanneer alle nodige informatie is verstrekt.

6.  Indien de Commissie tot de conclusie komt dat het verzoek van de lidstaat gegrond is, richt zij uiterlijk één jaar na ontvangst van het volledige verzoek en in overeenstemming met artikel 12 een mededeling met punten van bezwaar aan de betrokken organisatie, met het oog op de intrekking van de erkenning overeenkomstig de onderhavige verordening. In dit geval krijgt de verzoekende lidstaat de behandeling en de rechten van een betrokken lidstaat overeenkomstig hoofdstuk IV van de onderhavige verordening.

Indien de Commissie binnen dezelfde termijn tot de conclusie komt dat het verzoek van de lidstaat niet gegrond is, stelt zij de verzoekende lidstaat daarvan in kennis, met opgave van de redenen en met het verzoek binnen een bepaalde termijn (minstens drie maanden) opmerkingen in te dienen. Uiterlijk zes maanden na de ontvangst van deze opmerkingen bevestigt de Commissie dat het verzoek niet gegrond is of stelt zij een mededeling met punten van bezwaar in de zin van de eerste alinea op.

7.  Indien de Commissie tot de conclusie komt dat het verzoek van de lidstaat niet gegrond is of dat het verzoek na het verstrijken van de in lid 5 bedoelde termijn nog steeds onvolledig is, kan de Commissie ervoor kiezen het verzoek of een deel ervan en het bijbehorende bewijsmateriaal op te nemen in de beoordeling van de erkende organisatie, die overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 391/2009 wordt uitgevoerd.

8.  De Commissie brengt jaarlijks aan het COSS verslag uit over de verzoeken om intrekking die door de lidstaten zijn ingediend en over de lopende intrekkingsprocedures die door de Commissie zijn opgestart.



HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 12

Mededeling van bezwaren

1.  Wanneer de Commissie van mening is dat er redenen zijn om overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 391/2009 een geldboete en dwangsommen op te leggen aan een erkende organisatie of om overeenkomstig artikel 7 van die verordening de erkenning van een organisatie in te trekken, richt zij een mededeling met punten van bezwaar aan de organisatie en stelt zij de betrokken lidstaten hiervan in kennis.

2.  Deze mededeling met punten van bezwaar bevat:

a) een gedetailleerd verslag van het handelen en nalaten van de erkende organisatie, waaronder een beschrijving van de relevante feiten en een vermelding van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 391/2009, die de erkende organisatie volgens de Commissie heeft overtreden;

b) een vermelding van het bewijsmateriaal waarop de desbetreffende bevindingen zijn gebaseerd, waaronder inspectieverslagen, evaluatieverslagen of andere relevante stukken die eerder door de Commissie of in naam van de Commissie door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid aan de betrokken organisatie zijn meegedeeld;

c) een bericht dat de Commissie geldboeten en dwangsommen of de intrekking van de erkenning kan opleggen krachtens de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 391/2009.

3.  Wanneer de Commissie de erkende organisatie en de betrokken lidstaten in kennis stelt van de mededeling met punten van bezwaar, verzoekt zij deze om binnen een bepaalde termijn, die minstens zes weken bedraagt vanaf de datum van ontvangst van de mededeling met punten van bezwaar, schriftelijke opmerkingen in te dienen. De Commissie is niet verplicht rekening te houden met opmerkingen die worden ontvangen na het verstrijken van deze termijn, onverminderd de bepalingen van artikel 24, lid 4, van de onderhavige verordening.

4.  Een mededeling met punten van bezwaar leidt niet tot opschorting van de beoordeling van de betrokken organisatie. Zolang een besluit tot het opleggen van een geldboete en dwangsommen of van de intrekking van een erkenning overeenkomstig de onderhavige verordening niet is vastgesteld, kan de Commissie op elk willekeurig moment besluiten om verdere inspecties van de kantoren en faciliteiten van een organisatie uit te voeren, om door de organisatie gecertificeerde schepen te controleren of om de erkende organisatie schriftelijk te verzoeken aanvullende informatie te verstrekken over de naleving van de criteria en de verplichtingen op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009.

5.  Zolang een besluit tot het opleggen van een geldboete en dwangsommen of van de intrekking van een erkenning overeenkomstig de onderhavige verordening niet is vastgesteld, kan de Commissie op elk willekeurig moment haar beoordeling van de erkende organisatie in kwestie wijzigen. Indien de nieuwe beoordeling verschillend is van de beoordeling die aanleiding heeft gegeven tot de mededeling met punten van bezwaar, omdat nieuwe feiten zijn ontdekt of omdat nieuwe overtredingen of nieuwe feiten aangaande de ernst van de overtreding of de gevolgen voor de veiligheid en het milieu zijn vastgesteld, stelt de Commissie een nieuwe mededeling met punten van bezwaar op.

Artikel 13

Verzoeken om informatie

Om opheldering te verschaffen over de feiten die aanleiding geven tot de toepassing van artikel 12, kan de Commissie de erkende organisatie binnen een bepaalde termijn, die minstens vier weken bedraagt, schriftelijk verzoeken om een schriftelijke of mondelinge toelichting of om bijzonderheden of documenten. In dat geval stelt de Commissie de erkende organisatie in kennis van de dwangsommen en geldboeten die kunnen worden opgelegd als niet aan het verzoek wordt voldaan, als zich onnodige vertragingen voordoen bij het verstrekken van informatie of als opzettelijk onjuiste, onvolledige of misleidende informatie aan de Commissie wordt verstrekt.

Artikel 14

Hoorzitting

1.  Op verzoek van de erkende organisatie tot wie een mededeling met punten van bezwaar is gericht, biedt de Commissie die organisatie de gelegenheid haar argumenten aan te voeren tijdens een hoorzitting.

2.  De Commissie nodigt de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten uit en kan op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken lidstaat om het even welke andere persoon die een legitiem belang heeft bij de inbreuken, uitnodigen om aan de hoorzitting deel te nemen. De Commissie kan zich laten bijstaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

3.  Natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die worden opgeroepen om de hoorzitting bij te wonen, zijn persoonlijk aanwezig of worden vertegenwoordigd door wettelijke of gemachtigde vertegenwoordigers. De lidstaten worden vertegenwoordigd door ambtenaren van die lidstaat.

4.  De hoorzitting is niet openbaar. Eenieder die is uitgenodigd om de zitting bij te wonen, kan afzonderlijk of in aanwezigheid van andere uitgenodigde personen worden gehoord, gelet op het rechtmatige belang van de erkende organisatie en andere partijen wat betreft de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie.

5.  De verklaring van eenieder die wordt gehoord, wordt genoteerd. Op verzoek worden de notities van de hoorzitting ter beschikking gesteld van eenieder die deze hoorzitting heeft bijgewoond en van de betrokken lidstaten.

Artikel 15

Dwangsommen wegens niet-medewerking

1.  Wanneer de Commissie voornemens is een besluit tot het opleggen van dwangsommen als bedoeld in artikel 7, lid 1, vast te stellen tegenover een erkende organisatie die verzuimd heeft door de Commissie gevraagde preventieve en corrigerende maatregelen uit te voeren of daarbij onnodige vertraging heeft opgelopen, stelt zij de erkende organisatie daarvan eerst schriftelijk in kennis.

2.  De Commissie moet overeenkomstig lid 1 in haar kennisgeving verwijzen naar de specifieke preventieve en corrigerende maatregelen die niet door de erkende organisatie zijn uitgevoerd en naar het bewijsmateriaal, en de erkende organisatie informeren over de dwangsommen die zij daarom overweegt op te leggen.

3.  De Commissie stelt een termijn vast waarin de erkende instelling schriftelijke opmerkingen bij de Commissie kan indienen. De Commissie is niet verplicht rekening te houden met schriftelijke opmerkingen die ze na het verstrijken van deze termijn heeft ontvangen.

Artikel 16

Toegang tot het dossier

1.  Op verzoek van de erkende organisatie tot wie een mededeling met punten van bezwaar is gericht, kent de Commissie toegang toe tot het dossier met documenten en andere bewijsstukken die door de Commissie over de vermeende overtreding zijn verzameld.

2.  De Commissie bepaalt de datum waarop en treft de nodige praktische regelingen waardoor de erkende organisatie, uitsluitend in elektronische vorm, toegang tot het dossier krijgt.

3.  Op verzoek van de erkende organisatie stelt de Commissie een lijst ter beschikking van alle documenten in het dossier.

4.  De betrokken erkende organisatie heeft recht van toegang tot de documenten en gegevens in het dossier. Bij het verlenen van toegang besteedt de Commissie de nodige aandacht aan bedrijfsgeheimen, vertrouwelijke informatie of het interne karakter van documenten van de Commissie of van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

5.  Interne documenten van de Commissie en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid zijn voor de toepassing van lid 4 onder meer:

a) documenten of delen van documenten die betrekking hebben op de interne beraadslagingen van de Commissie en haar diensten en van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart, met inbegrip van de adviezen en aanbevelingen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid aan de Commissie;

b) documenten of delen van documenten die deel uitmaken van de briefwisseling tussen de Commissie en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, of tussen de Commissie en de lidstaten.

Artikel 17

Rechtsbijstand

De erkende organisatie heeft recht op rechtsbijstand in alle stadia van de procedure op grond van de onderhavige verordening.

Artikel 18

Vertrouwelijkheid, beroepsgeheim en zwijgrecht

1.  Procedures op grond van deze verordening worden uitgevoerd met inachtneming van de vertrouwelijkheidsbeginselen en het beroepsgeheim.

2.  De Commissie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en de overheden van de betrokken lidstaten, evenals hun ambtenaren, bedienden en andere personen die onder hun toezicht werken, maken de informatie die zij uit hoofde van deze verordening hebben verworven of uitgewisseld en die onder de geheimhoudingsplicht en het beroepsgeheim valt, niet openbaar.

3.  Een erkende organisatie of andere persoon die op grond van deze verordening gegevens of opmerkingen indient, vermeldt duidelijk welk materiaal als vertrouwelijk moet worden beschouwd, met opgave van redenen, en verstrekt binnen een door de Commissie vastgestelde termijn een niet-vertrouwelijke versie.

4.  De Commissie kan ook vragen dat de erkende organisaties en andere belanghebbenden aangeven welke delen van een verslag, van de mededeling met punten van bezwaar of van een besluit van de Commissie volgens hen bedrijfsgeheimen bevatten.

5.  Als de verduidelijking als bedoeld in de leden 3 en 4 niet wordt gegeven, kan de Commissie ervan uitgaan dat de documenten of opmerkingen in kwestie geen vertrouwelijke informatie bevatten.

6.  Onverminderd artikel 9 van Verordening (EG) nr. 391/2009 geniet een erkende organisatie zwijgrecht in situaties waarin zij anders gedwongen zou zijn antwoorden te geven waardoor ze het bestaan van een niet-naleving zou kunnen toegeven.

Artikel 19

Besluit

1.  Een besluit tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen of de intrekking van een erkenning overeenkomstig de onderhavige verordening, is uitsluitend gebaseerd op feiten waarover de betrokken erkende organisatie haar opmerkingen heeft kunnen maken.

2.  Bij het besluit tot het opleggen van een geldboete of een dwangsom en de vaststelling van het overeenkomstige bedrag wordt rekening gehouden met de beginselen van doelmatigheid, evenredigheid en afschrikking.

3.  Bij het nemen van maatregelen overeenkomstig de onderhavige verordening en bij het besluit over de ernst en de gevolgen van een handelen of nalaten op de veiligheid en het milieu, houdt de Commissie rekening met nationale maatregelen die reeds op basis van dezelfde feiten tegen de betrokken erkende organisatie zijn genomen, met name wanneer tegen die organisatie reeds eerder een gerechtelijke of handhavingsprocedure is ingespannen.

4.  Als tegen een handelen of nalaten van een erkende organisatie reeds maatregelen overeenkomstig de onderhavige verordening zijn genomen, worden geen verdere maatregelen genomen. Dit handelen of nalaten kan echter wel in aanmerking worden genomen bij daaropvolgende besluiten die overeenkomstig de onderhavige verordening worden vastgesteld om herhaling te beoordelen.

5.  Een besluit tot het opleggen van dwangsommen of tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen wordt door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke procedure op grond van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 391/2009.

6.  Een besluit tot intrekking van de erkenning van een erkende organisatie wordt door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke procedure op grond van artikel 12, lid 3, van Verordening (EG) nr. 391/2009.

Artikel 20

Beroepsmogelijkheden, kennisgeving en bekendmaking

1.  De Commissie licht de betrokken erkende organisatie in over de beschikbare beroepsmogelijkheden.

2.  De Commissie deelt haar besluit ter informatie mee aan de lidstaten en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

3.  Indien dit gerechtvaardigd is, kan de Commissie haar besluit openbaar maken, met name omwille van de veiligheid of de bescherming van het milieu. Wanneer de Commissie de bijzonderheden van haar besluit publiceert of de lidstaten inlicht, houdt zij rekening met de rechtmatige belangen van de betrokken erkende organisatie en andere belanghebbenden.

Artikel 21

Invordering van geldboeten en dwangsommen

De Commissie vordert de geldboeten en dwangsommen door een invorderingsopdracht vast te stellen en een debetnota af te geven aan de betrokken erkende organisatie, overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 80 en artikel 83 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) en de artikelen 80 tot en met 92 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie ( 7 ).

Artikel 22

Verjaringstermijnen voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen

1.  Het recht van de Commissie om een erkende organisatie overeenkomstig de onderhavige verordening geldboeten en/of dwangsommen op te leggen, verstrijkt vijf jaar na de datum waarop een handelen of nalaten van de erkende organisatie aanleiding gaf tot een overtreding die overeenkomstig artikel 3 van onderhavige verordening werd vastgesteld. Wanneer een handelen of nalaten dat aanleiding geeft tot een overtreding echter wordt voortgezet of herhaald, begint de termijn op de dag waarop dat handelen of nalaten ophoudt.

Het recht van de Commissie om een erkende organisatie overeenkomstig artikel 15 van de onderhavige verordening dwangsommen op te leggen, verstrijkt drie jaar na de datum van een handelen of nalaten van een erkende organisatie waarvoor de Commissie passende preventieve en corrigerende maatregelen vroeg.

2.  De op grond van lid 1 vastgestelde verjaringstermijn wordt geschorst telkens als de Commissie of het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid actie onderneemt voor de beoordeling van de inbreukprocedure met betrekking tot een handelen of nalaten van de erkende organisatie. De verjaringstermijn wordt geschorst vanaf de dag waarop de handeling van de Commissie of het Agentschap aan de erkende organisatie wordt meegedeeld.

3.  Na elke onderbreking begint de termijn van voren af aan te lopen. De verjaringstermijn mag echter niet langer duren dan twee keer de oorspronkelijke verjaringstermijn, behalve wanneer de termijn wordt geschorst krachtens lid 4.

4.  De verjaringstermijn voor het opleggen van dwangsommen wordt geschorst zolang het besluit van de Commissie het voorwerp vormt van een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 23

Verjaringstermijnen voor het invorderen van geldboeten en dwangsommen

1.  Het recht om een invorderingsprocedure voor geldboeten en/of dwangsommen te beginnen vervalt één jaar nadat het besluit volgens artikel 19 onherroepelijk is geworden.

2.  De in lid 1 genoemde verjaringstermijn wordt onderbroken door elke handeling van de Commissie of van een lidstaat die op verzoek van de Commissie handelt, die bedoeld is om betaling van de geldboeten en/of dwangsommen af te dwingen.

3.  Na elke onderbreking begint de termijn van voren af aan te lopen.

4.  De verjaringstermijn als bedoeld in de leden 1 en 2 wordt geschorst:

a) zolang een betalingstermijn is toegestaan;

b) zolang de invordering van de betaling is geschorst op grond van een besluit van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 24

Toepassing van de termijnen

1.  De in deze verordening vastgestelde termijnen gaan in op de dag na de ontvangst of persoonlijke overhandiging van de mededeling van de Commissie.

2.  In het geval van een mededeling aan de Commissie worden de geldende termijnen geacht te zijn vervuld wanneer die mededeling per aangetekende post is verzonden vóór de toepasselijke termijn is verstreken.

3.  Bij de vaststelling van de termijnen houdt de Commissie rekening met de eerlijke rechtsgang en de specifieke omstandigheden van elke besluitvormingsprocedure op grond van de onderhavige verordening.

4.  In voorkomend geval en mits vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn een met redenen omkleed verzoek daartoe wordt ingediend, kunnen de termijnen worden verlengd.

Artikel 25

Samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten

Informatie die door de nationale bevoegde autoriteiten wordt verstrekt als antwoord op een verzoek van de Commissie, wordt door de Commissie alleen gebruikt:

a) om de taken te vervullen die haar overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 zijn opgelegd voor de erkenning van en het toezicht op erkende organisaties;

b) als bewijsmateriaal voor de besluitvorming op grond van de onderhavige verordening, onverminderd de artikelen 16 en 18.



HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Toepassing

Gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vóór de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 391/2009 leiden niet tot maatregelen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

( 2 ) PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.

( 3 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47.

( 4 ) PB L 162 van 25.6.2009, blz. 6.

( 5 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57.

( 6 ) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

( 7 ) PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1.

Top