EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02011L0007-20110315

Consolidated text: Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2011/7/2011-03-15

2011L0007 — NL — 15.03.2011 — 000.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 2011/7/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 februari 2011

betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 048, 23.2.2011, p.1)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 233, 30.8.2012, blz. 3  (2011/7)




▼B

RICHTLIJN 2011/7/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 februari 2011

betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 1 ),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure ( 2 ),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties ( 3 ) moet op verscheidene punten materieel worden gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid en de logica is het wenselijk de betreffende bepalingen te herschikken.

(2)

Wanneer marktdeelnemers op de interne markt goederen en diensten aan andere marktdeelnemers of aan overheidsinstanties leveren, gebeurt dit meestal op basis van uitgestelde betaling, waarbij de leverancier de afnemer een betalingstermijn toekent die door partijen is overeengekomen, in de factuur van de leverancier is vermeld, of wettelijk is vastgesteld.

(3)

Veel betalingen voor handelstransacties tussen marktdeelnemers of tussen marktdeelnemers en overheidsinstanties worden later verricht dan contractueel is overeengekomen of in de algemene handelsvoorwaarden is vastgelegd. Hoewel de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, worden de desbetreffende facturen veelal ruim na het verstrijken van de betalingstermijn voldaan. Dergelijke betalingsachterstand heeft een negatieve uitwerking op de liquiditeit en bemoeilijkt het financiële beheer van ondernemingen. Bovendien heeft zij, wanneer de schuldeiser als gevolg van betalingsachterstanden externe financiering nodig heeft, gevolgen voor het concurrentievermogen en de winstgevendheid. In tijden van economische neergang, wanneer de toegang tot financiering lastiger is, neemt het risico van negatieve gevolgen sterk toe.

(4)

Rechtsvorderingen in verband met betalingsachterstand zijn al vergemakkelijkt door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( 4 ), Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen ( 5 ), Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure ( 6 ) en Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen ( 7 ). Om betalingsachterstanden bij handelstransacties te ontmoedigen, moeten echter aanvullende bepalingen worden vastgesteld.

(5)

Ondernemingen moeten overal op de interne markt onder zodanige omstandigheden zaken kunnen doen dat grensoverschrijdende transacties geen grotere risico’s meebrengen dan binnenlandse transacties. Wanneer voor binnenlandse en grensoverschrijdende transacties wezenlijk verschillende regels van toepassing zijn, is er sprake van concurrentievervalsing.

(6)

In haar mededeling van 25 juni 2008„„Denk eerst klein” — Een „Small Business Act” voor Europa” heeft de Commissie benadrukt dat de toegang van het midden- en kleinbedrijf/kleine en middelgrote ondernemingen (het mkb/kmo’s) tot financiering moet worden vergemakkelijkt en dat een juridisch en commercieel klimaat moet worden geschapen dat tijdige betaling bij handelstransacties bevordert. Er zij op gewezen dat de overheid in dit verband een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. De criteria voor de definitie van het mkb/kmo’s zijn vastgesteld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ( 8 ).

(7)

Een van de prioritaire acties die in de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 over „Een Europees economisch herstelplan” worden bepleit, betreft het terugdringen van de administratieve lasten en de bevordering van ondernemerschap, onder meer door ervoor te zorgen dat alle facturen voor leveringen en diensten, dus ook die van het mkb/kmo’s, in principe binnen één maand worden betaald om liquiditeitsproblemen tegen te gaan.

(8)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn moet worden beperkt tot betalingen tot vergoeding van handelstransacties. Deze richtlijn mag niet strekken tot regulering van transacties met consumenten, interest betreffende andere betalingen zoals betalingen uit hoofde van de wetgeving inzake cheques en wissels, of betalingen bij wijze van schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen. Bovendien moet het de lidstaten vrij staan schulden die het onderwerp zijn van een insolventieprocedure, met inbegrip van schuldsaneringsprocedures, van de toepassing van de richtlijn uit te sluiten.

(9)

Deze richtlijn dient alle handelstransacties te bestrijken, ongeacht of deze tussen particuliere of openbare ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties plaatsvinden, gelet op het feit dat overheidsinstanties een aanzienlijke hoeveelheid betalingen aan ondernemingen verrichten. De richtlijn moet bijgevolg ook alle handelstransacties tussen hoofdaannemers en hun leveranciers en onderaannemers regelen.

(10)

Het feit dat de vrije beroepen onder deze richtlijn vallen, mag geen verplichting inhouden voor de lidstaten deze beroepen als ondernemingen of handelaars te behandelen voor doeleinden buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

(11)

De levering van goederen en het verrichten van diensten tegen vergoeding waarop deze richtlijn van toepassing is, moet ook het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken omvatten.

(12)

Betalingsachterstand is een vorm van contractbreuk die door het in rekening brengen van een lage of geen interest op achterstallige betalingen en/of door traag verlopende invorderingsprocedures in de meeste lidstaten voor schuldenaren financieel aantrekkelijk is geworden. Een ingrijpende verandering in de richting van een stipte betalingscultuur, waarbij de uitsluiting van het recht om interest in rekening te brengen hoe dan ook wordt beschouwd als een kennelijk onbillijk contractueel beding of kennelijk onbillijke praktijk, is nodig om deze tendens te keren en om betalingsachterstand te ontmoedigen. Een dergelijke verandering vereist ook het invoeren van specifieke bepalingen met betrekking tot betalingstermijnen en de vergoeding van door schuldeisers gemaakte kosten, en onder meer dat uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten als een kennelijk onbillijk beding dient te worden beschouwd.

(13)

Bijgevolg moeten betalingstermijnen in overeenkomsten tussen bedrijven in de regel tot maximaal 60 kalenderdagen worden beperkt. Er zijn echter situaties denkbaar waarin ondernemingen ruimere betalingstermijnen nodig hebben, bijvoorbeeld om hun klanten handelskrediet te kunnen verlenen. Daarom moeten de betrokken partijen over de mogelijkheid blijven beschikken om betalingstermijnen van meer dan 60 kalenderdagen uitdrukkelijk overeen te komen, althans voor zover deze langere termijn niet kennelijk onbillijk jegens de schuldeiser is.

(14)

Met het oog op de samenhang van de wetgeving van de Unie moet de definitie van „aanbestedende diensten” in Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten ( 9 ) en in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten ( 10 ) ook voor de toepassing van deze richtlijn gelden.

(15)

De wettelijke interest die voor betalingsachterstand verschuldigd is, moet overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden ( 11 ) als enkelvoudige interest in dagen worden berekend.

(16)

Deze richtlijn mag schuldeisers niet verplichten interest voor betalingsachterstand te eisen. Wel biedt zij schuldeisers de mogelijkheid, in geval van betalingsachterstand zonder voorafgaande kennisgeving van niet-nakoming of een andere soortgelijke aanmaning om debiteuren aan hun betalingsverplichting te herinneren, interest voor betalingsachterstand in rekening te brengen.

(17)

Om voor toepassing van het recht op interestvergoeding voor betalingsachterstand in aanmerking te komen, moet de schuldeiser in een situatie van betalingsachterstand verkeren omdat het hem verschuldigde bedrag op de vervaldag niet tot zijn beschikking staat, terwijl hij wel aan zijn wettelijke en contractuele verplichtingen heeft voldaan.

(18)

Betalingsverzoeken gaan in op het moment van facturering en facturen vervullen een belangrijke documentaire rol in de keten van transacties voor de levering van goederen en diensten, onder meer ter vaststelling van de betalingstermijnen. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten de invoering stimuleren van systemen die rechtszekerheid bieden omtrent de exacte datum van ontvangst van facturen door schuldenaars, ook bij e-facturering waarbij de inontvangstneming van facturen als elektronisch bewijsmateriaal kan dienen en dat ten dele onder de toepassing valt van de bepalingen inzake facturering in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ( 12 ).

(19)

Om betalingsachterstand te ontmoedigen, moeten schuldeisers een redelijke schadeloosstelling ontvangen voor de invorderingskosten die aan betalingsachterstand toe te schrijven zijn. De invorderingskosten moeten ook een vergoeding omvatten voor de administratiekosten en de interne kosten die als gevolg van de betalingsachterstand worden gemaakt; hiertoe moet deze richtlijn voorzien in een vast minimumbedrag, dat gecumuleerd kan worden met interest voor betalingsachterstand. De toekenning van een schadeloosstelling in de vorm van een vast bedrag moet ten doel hebben de aan invordering verbonden administratieve en interne kosten te beperken. Vergoeding van invorderingskosten moet worden bepaald zonder afbreuk te doen aan nationale bepalingen volgens welke een nationale rechter een schuldeiser een vergoeding kan toekennen voor extra schade in verband met de betalingsachterstand van een schuldenaar.

(20)

Naast het recht op betaling van een vast bedrag ter dekking van interne invorderingskosten moeten schuldeisers ook recht hebben op terugbetaling van de overige invorderingskosten die ontstaan door betalingsachterstand van een schuldenaar, waaronder met name kosten die schuldeisers moeten maken voor het inschakelen van een advocaat of incassobureau.

(21)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om te voorzien in hogere — en derhalve voor schuldeisers gunstigere — vaste bedragen ter vergoeding van invorderingskosten, of om deze bedragen te verhogen, onder meer om gelijke tred te houden met de inflatie.

(22)

Deze richtlijn mag betaling in termijnen of gespreide betaling niet in de weg staan. Wel moet elke termijn of deelbetaling conform de overeengekomen voorwaarden worden voldaan en onderworpen zijn aan de in deze richtlijn vastgestelde regels inzake betalingsachterstand.

(23)

De inkomensstromen van overheidsinstanties worden doorgaans gekenmerkt door een grotere zekerheid, voorspelbaarheid en continuïteit dan die van ondernemingen. Bovendien kunnen veel overheidsinstanties tegen gunstigere voorwaarden financiering krijgen dan ondernemingen. Tegelijkertijd zijn overheidsinstanties voor het bereiken van hun doelen minder afhankelijk van het onderhouden van stabiele commerciële relaties dan ondernemingen. Lange betalingstermijnen en betalingsachterstanden van overheidsinstanties voor geleverde goederen en diensten leiden tot ongerechtvaardigde kosten voor ondernemingen. Om deze reden is het wenselijk om voor commerciële transacties voor de levering van goederen of diensten door ondernemingen aan overheidsinstanties specifieke regels in te voeren, die met name moeten voorzien in betalingstermijnen welke doorgaans niet meer dan 30 kalenderdagen bedragen — tenzij in het contract uitdrukkelijk anders is overeengekomen, en mits een en ander objectief gerechtvaardigd is in het licht van de bijzondere aard of kenmerken van het contract — en in ieder geval niet meer dan 60 kalenderdagen.

(24)

Wel dient rekening te worden gehouden met de specifieke situatie van overheidsinstanties die economische activiteiten van industriële of commerciële aard uitoefenen door als openbaar bedrijf goederen of diensten op de markt aan te bieden. Daarom moet de lidstaten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan de wettelijke betalingstermijn tot maximaal 60 kalenderdagen te verlengen.

(25)

De situatie met betrekking tot betalingsachterstanden in de gezondheidszorg is in een groot aantal lidstaten bijzonder zorgwekkend. De stelsels van gezondheidszorg, die een essentieel onderdeel vormen van de sociale infrastructuur van Europa, zien zich naarmate de bevolking van Europa vergrijst, er meer van hen wordt verwacht en de geneeskunde zich steeds verder ontwikkelt, vaak gedwongen individuele behoeften en beschikbare financiële middelen met elkaar te verzoenen. Alle stelsels zien zich geconfronteerd met de uitdaging om in de gezondheidszorg op zodanige wijze prioriteiten vast te stellen dat er een evenwicht ontstaat tussen de behoeften van individuele patiënten en de financiële middelen die ter beschikking staan. Daarom moeten de lidstaten de overheidsorganisaties in de gezondheidssector een zekere mate van flexibiliteit kunnen bieden om aan hun verplichtingen te voldoen. Derhalve moet de lidstaten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan de wettelijke betalingstermijn tot maximaal 60 kalenderdagen te verlengen. Niettemin moeten de lidstaten alles in het werk stellen om te garanderen dat betalingen in de gezondheidssector binnen de wettelijke termijnen worden uitgevoerd.

(26)

Om de verwezenlijking van het doel van deze richtlijn niet in gevaar brengen, moeten de lidstaten erop toezien dat de maximumduur van aanvaardings- of verificatieprocedures bij handelstransacties in de regel niet meer dan 30 kalenderdagen bedraagt. Niettemin moet voor verificatieprocedures een langere maximumtermijn dan 30 kalenderdagen kunnen worden toegestaan, bijvoorbeeld bij bijzonder complexe contracten, wanneer dit in de overeenkomst of in de aanbestedingsdocumenten uitdrukkelijk is overeengekomen en wanneer zulks niet kennelijk onbillijk jegens de schuldeiser is.

(27)

Voor de instellingen van de Unie is de situatie wat betreft hun financiering en commerciële relaties vergelijkbaar met die van de overheidsinstanties in de lidstaten. Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 13 ) bepaalt dat de validatie, autorisatie en betaling van uitgaven door instellingen van de Unie moeten worden voltooid binnen de voor de uitvoering daarvan vastgestelde termijnen. De bewuste uitvoeringsvoorschriften zijn neergelegd in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 14 ), en specificeren de omstandigheden waarin te laat betaalde schuldeisers recht hebben op interest bij betalingsachterstand. In het kader van de lopende toetsing van deze verordeningen moet er zorg voor worden gedragen dat de maximumtermijnen voor betaling door instellingen van de Unie overeenkomen met de wettelijke termijnen die volgens deze richtlijn van toepassing zijn op overheidsinstanties.

(28)

Deze richtlijn dient misbruik van contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser te verbieden. Dit impliceert dat, wanneer een beding in een overeenkomst of een praktijk met betrekking tot de betalingsdatum of -termijn, de interest die in rekening wordt gebracht in geval van betalingsachterstand of de vergoeding voor invorderingskosten op grond van de aan de schuldenaar toegekende voorwaarden niet te billijken is, of wanneer deze voornamelijk ten doel heeft de schuldenaar ten koste van de schuldeiser extra liquiditeit te verschaffen, zij als een misbruik in die zin kan worden aangemerkt. Daarom moet, conform het theoretisch „ontwerp-Common Frame of Reference”, ieder contractueel beding of iedere praktijk die apert afwijkt van de gangbare handelspraktijken en indruist tegen de beginselen van goede trouw of eerlijke behandeling, als onbillijk voor de schuldeiser worden aangemerkt. Met name de onvoorwaardelijke uitsluiting van het recht om interest in rekening te brengen moet hoe dan ook worden aangemerkt als een kennelijke onbillijkheid, terwijl uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten moet worden vermoed kennelijk onbillijk te zijn. Deze richtlijn moet nationale bepalingen betreffende de wijze van sluiting van contracten of betreffende de regulering van de geldigheid van voor de schuldenaar onbillijke bedingen, onverlet laten.

(29)

In het kader van de intensivering van de inspanningen om misbruik van contractvrijheid ten nadele van schuldeisers te vermijden, moeten instanties die officieel zijn erkend als bedrijfsvertegenwoordigende organisaties of organisaties die daarbij een legitiem belang hebben, in staat worden gesteld zich tot de nationale rechtbanken of administratieve instanties te wenden om voortgezet gebruik van contractuele bedingen of praktijken die kennelijk onbillijk zijn jegens de schuldeiser te voorkomen.

(30)

Teneinde aan de verwezenlijking van het doel van deze richtlijn bij te dragen, moeten de lidstaten de verspreiding van goede praktijken bevorderen, onder meer door aan te sturen op publicatie van een lijst van stipte betalers.

(31)

Het is wenselijk ervoor te zorgen dat schuldeisers een beding van eigendomsvoorbehoud op niet-discriminerende basis in de gehele Unie kunnen doen gelden, telkens wanneer het gaat om een beding van eigendomsvoorbehoud dat geldig is volgens de nationale bepalingen welke ingevolge het internationaal privaatrecht van toepassing zijn.

(32)

Deze richtlijn geeft alleen een definitie van de term „executoriale titel”, maar zij moet geen regulering inhouden van de verschillende procedures voor gedwongen executie van een dergelijke titel of de voorwaarden waaronder gedwongen executie van een dergelijke titel kan worden beëindigd of opgeschort.

(33)

De gevolgen van betalingsachterstand kunnen slechts ontmoedigend werken indien zij vergezeld gaan van snelle en voor de schuldeiser efficiënte invorderingsprocedures. Deze procedures dienen overeenkomstig het niet-discriminatiebeginsel van artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie open te staan voor alle schuldeisers die gevestigd zijn in de Unie.

(34)

Om de naleving van de bepalingen in deze richtlijn te bevorderen, dienen de lidstaten de inzet te stimuleren van bemiddeling/mediation of andere alternatieve wijzen van geschillenbeslechting. Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken ( 15 ) heeft reeds een kader gecreëerd voor op het niveau van de Unie te hanteren systemen van bemiddeling/mediation, in het bijzonder bij grensoverschrijdende geschillen, zonder dat dit de toepassing daarvan bij interne bemiddelingssystemen in de weg staat. De lidstaten moeten daarnaast ook de betrokken partijen aanmoedigen tot het opstellen van vrijwillige gedragscodes, die er in het bijzonder op gericht moeten zijn de uitvoering van deze richtlijn te helpen verwezenlijken.

(35)

Er moet voor worden gezorgd dat de invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden in verband met betalingsachterstanden bij handelstransacties binnen een korte termijn worden afgewikkeld, bijvoorbeeld door gebruikmaking van een versnelde procedure en ongeacht de omvang van het schuldbedrag.

(36)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bestrijding van betalingsachterstand binnen de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(37)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht moet worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 2000/35/EG inhoudelijk zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.

(38)

Deze richtlijn moet de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in intern recht en de toepassing van Richtlijn 2000/35/EG onverlet laten.

(39)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven ( 16 ), worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn heeft ten doel betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan teneinde de correcte werking van de interne markt te waarborgen, en daardoor het concurrentievermogen van ondernemingen en met name van het mkb/kmo’s te versterken.

2.  Deze richtlijn is van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties.

3.  De lidstaten mogen schulden die het voorwerp zijn van een insolventieprocedure tegen de schuldenaar, met inbegrip van schuldsaneringsprocedures, uitsluiten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„handelstransacties” : transacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding;

2.

„overheidsinstantie” : elke aanbestedende dienst, zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2004/17/EG en in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG, ongeacht het voorwerp of de waarde van de opdracht;

3.

„onderneming” : elke organisatie, met uitsluiting van overheidsinstanties, die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze activiteit door slechts één persoon wordt uitgeoefend;

4.

„betalingsachterstand” : een betaling die niet is verricht binnen de contractuele of wettelijke betalingstermijn en waar de voorwaarden van artikel 3, lid 1, of artikel 4, lid 1, vervuld zijn;

5.

„interest voor betalingsachterstand” : de wettelijke interest voor betalingsachterstand of tussen ondernemingen overeengekomen interest, rekening houdend met artikel 7;

6.

„wettelijke interest voor betalingsachterstand” : de enkelvoudige interest voor betalingsachterstand, overeenkomend met de referentie-interestvoet, vermeerderd met ten minste acht procentpunten;

7.

„referentie-interestvoet” :

a) voor een lidstaat die de euro als munteenheid heeft, hetzij:

i) de door de Europese Centrale Bank voor haar meest recente basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet, of

ii) de marginale interestvoet die het gevolg is van variabelerentetenders voor de meest recente basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank;

b) voor lidstaten die de euro niet als munt hebben, de door hun centrale bank vastgestelde equivalente interestvoet;

8.

„verschuldigd bedrag” : de hoofdsom die binnen de contractuele of wettelijke betalingstermijn had moeten worden voldaan, inclusief toepasselijke belastingen, rechten, heffingen of kosten als vermeld in de factuur of in een gelijkwaardig verzoek tot betaling;

9.

„eigendomsvoorbehoud” : contractuele afspraak volgens welke de verkoper eigenaar blijft van de goederen in kwestie totdat de prijs volledig is betaald;

10.

„executoriale titel” : beslissing, uitspraak of bevel tot betaling van een rechter of andere bevoegde autoriteit, met inbegrip van beslissingen, uitspraken of bevelen die voorlopig executoriaal zijn, strekkende tot onmiddellijke betaling dan wel betaling in termijnen, waarbij de schuldeiser wordt gemachtigd zijn vordering op de schuldenaar te doen innen door middel van gedwongen executie.

Artikel 3

Transacties tussen ondernemingen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat bij handelstransacties tussen ondernemingen de schuldeiser zonder aanmaning recht heeft op interest voor betalingsachterstand, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de schuldeiser heeft zijn contractuele en wettelijke verplichtingen vervuld, alsmede

b) de schuldeiser heeft het verschuldigde bedrag niet op tijd ontvangen, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de toepasselijke referentie-interestvoet:

a) voor de eerste helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 januari van dat jaar geldt;

b) voor de tweede helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 juli van dat jaar geldt.

3.  Wanneer aan de voorwaarden in lid 1 wordt voldaan, zorgen de lidstaten voor het volgende:

a) dat met ingang van de dag volgend op de datum voor betaling of op het verstrijken van de termijn voor betaling, welke zijn vastgesteld in de overeenkomst, de schuldeiser aanspraak kan maken op interest voor betalingsachterstand;

b) indien er in de overeenkomst geen datum of termijn voor betaling is vastgesteld, dat de schuldeiser bij het verstrijken van een van de volgende termijnen aanspraak kan maken op interest voor betalingsachterstand:

i) 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling;

ii) indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling niet vaststaat, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iii) indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of de diensten, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iv) indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of verificatie, waarbij de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst moet worden vastgesteld, en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of verificatie plaatsvindt, 30 kalenderdagen na die datum.

4.  Wanneer voorzien is in een procedure voor aanvaarding of verificatie, waarbij de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst moet worden vastgesteld, zien de lidstaten erop toe dat de maximumduur van die procedure niet meer dan 30 kalenderdagen bedraagt vanaf de datum van ontvangst van de goederen of diensten, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van artikel 7.

5.  De lidstaten zien erop toe dat de in de overeenkomst vastgestelde betalingstermijn niet meer dan 60 kalenderdagen bedraagt, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van artikel 7.

Artikel 4

Transacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat schuldeisers bij handelstransacties waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, na afloop van de in de leden 3, 4 of 6 vastgestelde termijn zonder aanmaning aanspraak kunnen maken op wettelijke interest voor betalingsachterstand, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de schuldeiser heeft zijn contractuele en wettelijke verplichtingen vervuld, alsmede

b) de schuldeiser heeft het verschuldigde bedrag niet op tijd ontvangen, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de toepasselijke referentie-interestvoet:

a) voor de eerste helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 januari van dat jaar geldt;

b) voor de tweede helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 juli van dat jaar geldt.

3.  Bij handelstransacties waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, zorgen de lidstaten ervoor dat:

a) de betalingstermijn niet langer is dan een van de volgende termijnen:

i) 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling;

ii) indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling niet vaststaat, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iii) indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of de diensten, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iv) indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of verificatie, waarbij de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst moet worden vastgesteld, en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of verificatie plaatsvindt, 30 kalenderdagen na die datum;

b) de ontvangstdatum van de factuur niet bij contractuele overeenkomst tussen schuldenaar en schuldeiser wordt vastgelegd.

4.  De lidstaten kunnen de in lid 3, onder a), bedoelde termijnen tot maximaal 60 kalenderdagen verlengen voor:

a) overheidsinstanties die economische activiteiten van industriële of commerciële aard uitoefenen door op de markt goederen of diensten aan te bieden en die als openbaar bedrijf onderworpen zijn aan de transparantievereisten welke zijn vastgesteld bij Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen ( 17 );

b) specifiek voor dat doel erkende overheidsorganisaties die gezondheidszorg verstrekken.

Wanneer een lidstaat besluit tot verlenging van de termijnen als bedoeld in dit lid, doet zij de Commissie uiterlijk op 16 maart 2018 een verslag toekomen over zulke verlenging.

Op basis hiervan legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een rapport voor waarin wordt aangegeven welke lidstaten de termijnen overeenkomstig dit lid hebben verlengd, en tevens verslag wordt gedaan van de gevolgen daarvan voor de werking van de interne markt, en met name voor het mkb/kmo’s. Dit rapport gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

▼C1

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de duur van een procedure voor aanvaarding of verificatie als bedoeld in lid 3, onder a), iv), niet meer dan 30 kalenderdagen bedraagt vanaf de datum van ontvangst van de goederen of diensten, tenzij in de overeenkomst en in eventuele aanbestedingsdocumenten uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van artikel 7.

▼B

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in de overeenkomst vastgestelde betalingstermijn niet langer is dan de in lid 3 genoemde termijnen, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen en de bijzondere aard of eigenschappen van het contract dit objectief rechtvaardigen, met dien verstande dat de betalingstermijn in geen geval langer mag zijn dan 60 kalenderdagen.

Artikel 5

Betalingsregelingen

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van partijen om, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen in het toepasselijke nationale recht, betalingsregelingen met betaling in termijnen overeen te komen. In dergelijke gevallen worden — indien een van de afbetalingstermijnen niet op de afgesproken datum wordt voldaan — de interest en de vergoeding waarin deze richtlijn voorziet uitsluitend berekend over de achterstallige bedragen.

Artikel 6

Vergoeding van invorderingskosten

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de schuldeiser wanneer bij handelstransacties interest voor betalingsachterstand overeenkomstig de artikelen 3 of 4 verschuldigd wordt, minstens een vast bedrag van 40 EUR mag invorderen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde vaste bedrag zonder aanmaning verschuldigd is als vergoeding voor de eigen invorderingskosten van de schuldeiser.

3.  Naast het in lid 1 bedoelde vaste bedrag kan de schuldeiser aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle door diens betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke dat vaste bedrag te boven gaan. Daartoe kunnen onder meer de kosten worden gerekend die worden gemaakt voor het inschakelen van een advocaat of incassobureau.

Artikel 7

Onbillijke bedingen en praktijken

1.  De lidstaten voorzien erin dat een contractueel beding of een praktijk met betrekking tot de datum of termijn voor betaling, de interestvoet voor betalingsachterstand of de vergoeding van invorderingskosten hetzij niet afdwingbaar zijn, hetzij aanleiding geven tot een vordering tot schadevergoeding, indien zij een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen.

Bij de beoordeling van de vraag of een contractueel beding of een praktijk een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van de eerste alinea behelst, worden alle omstandigheden in aanmerking genomen, met inbegrip van:

a) elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken, die in strijd is met de goede trouw en eerlijke behandeling;

b) de aard van het product of de dienst, alsmede

c) de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de wettelijke interestvoet voor betalingsachterstand, van de in artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 3, onder a), artikel 4, lid 4, en artikel 4, lid 6, bedoelde betalingstermijn, of van het in artikel 6, lid 1, bedoelde vaste bedrag.

2.  Voor de toepassing van lid 1 worden contractuele bedingen of praktijken die de betaling van interest voor betalingsachterstand uitsluiten, als kennelijk onbillijk beschouwd.

3.  Voor de toepassing van lid 1 worden contractuele bedingen of praktijken die een vergoeding van invorderingskosten als bedoeld in artikel 6 uitsluiten, vermoed kennelijk onbillijk te zijn.

4.  In het belang van schuldeisers en concurrenten zorgen de lidstaten ervoor dat een adequaat en doeltreffend middel voorhanden is om te voorkomen dat het gebruik van contractuele bedingen en praktijken die in de zin van lid 1 een kennelijke onbillijkheid behelzen, wordt voortgezet.

5.  Het in lid 4 bedoelde middel omvat bepalingen op grond waarvan een organisatie die officieel erkend is als organisatie die de belangen van ondernemingen vertegenwoordigt, of die rechtmatige belangen heeft bij die vertegenwoordiging, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving zich tot de rechter of bevoegde administratieve instanties kan wenden op grond van het feit dat contractuele bedingen of praktijken een kennelijke onbillijkheid in de zin van lid 1 behelzen, opdat deze passende en doeltreffende middelen kan aanwenden om de verdere toepassing daarvan te voorkomen.

Artikel 8

Transparantie en bewustmaking

1.  De lidstaten staan in voor volledige transparantie omtrent de uit deze richtlijn voortvloeiende rechten en verplichtingen, onder meer door de toepasselijke wettelijke interestvoet voor betalingsachterstand openbaar te maken.

2.  De Commissie maakt op het internet bijzonderheden bekend omtrent de actuele wettelijke interestvoeten die in alle lidstaten van toepassing zijn voor betalingsachterstanden bij handelstransacties.

3.  De lidstaten maken waar aangewezen gebruik van vakpublicaties, promotiecampagnes en andere functionele middelen om ruimere bekendheid te geven aan de instrumenten die kunnen worden ingezet om op te treden tegen betalingsachterstand onder ondernemingen.

4.  De lidstaten kunnen de invoering stimuleren van gedragscodes voor stipte betaling, waarin duidelijk gedefinieerde betalingstermijnen en een adequate procedure voor de omgang met betalingsgeschillen worden vastgelegd, en zij kunnen elk ander initiatief ontplooien om een oplossing te vinden voor het cruciale probleem van betalingsachterstand en om een cultuur van stipte betaling te helpen ontwikkelen ter ondersteuning van de doelstelling van deze richtlijn.

Artikel 9

Eigendomsvoorbehoud

1.  De lidstaten zorgen ervoor, in overeenstemming met de nationale bepalingen die ingevolge het internationaal privaatrecht van toepassing zijn, dat de verkoper eigenaar blijft van de goederen totdat de prijs volledig is betaald, wanneer tussen koper en verkoper vóór de levering van de goederen uitdrukkelijk een beding van eigendomsvoorbehoud is overeengekomen.

2.  De lidstaten kunnen bepalingen aangaande door de schuldenaar betaalde voorschotten vaststellen of handhaven.

Artikel 10

Invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat, via een spoed- of andere procedure en ongeacht het bedrag van de schuld, doorgaans binnen een periode van 90 kalenderdagen na de instelling bij de rechter of een andere bevoegde autoriteit van de vordering of het verzoek van de schuldeiser, een executoriale titel kan worden verkregen wanneer de schuld of aspecten van de procedure niet worden betwist. De lidstaten kwijten zich van deze verplichting overeenkomstig hun respectieve nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

2.  Nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen leggen dezelfde voorwaarden op aan alle schuldeisers die gevestigd zijn in de Unie.

3.  Bij de berekening van de in lid 1 bedoelde periode wordt geen rekening gehouden met het volgende:

a) de termijnen voor betekening en kennisgeving van documenten;

b) de vertraging die te wijten is aan de schuldeiser, bijvoorbeeld als gevolg van het corrigeren van verzoeken.

4.  Dit artikel laat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1896/2006 onverlet.

Artikel 11

Verslag

Uiterlijk op 16 maart 2016 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 12

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 16 maart 2013 aan de artikelen 1 tot en met 8 en artikel 10 te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van het intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.  De lidstaten mogen bepalingen handhaven of in werking doen treden die gunstiger zijn voor de schuldeiser dan die welke noodzakelijk zijn om aan deze richtlijn te voldoen.

4.  Bij de omzetting van deze richtlijn beslissen de lidstaten over de eventuele uitsluiting van overeenkomsten die voor 16 maart 2013 zijn gesloten.

Artikel 13

Intrekking

Richtlijn 2000/35/EG wordt met ingang van 16 maart 2013 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten in verband met de termijn voor omzetting in intern recht en toepassing van die richtlijn. Zij blijft evenwel van toepassing ten aanzien van overeenkomsten die voor die datum zijn gesloten en waarop deze richtlijn krachtens artikel 12, lid 4, niet van toepassing is.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in de bijlage opgenomen concordantietabel.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE



Concordantietabel

Richtlijn 2000/35/EG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, punt 1, eerste alinea

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, punt 1, tweede alinea

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 1, derde alinea

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 7, inleidende formule

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 7, onder a)

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 10

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 3, onder a)

Artikel 3, lid 1, onder b), inleidende formule

Artikel 3, lid 3, onder b), inleidende formule

Artikel 3, lid 1, onder b), i)

Artikel 3, lid 3, onder b), i)

Artikel 3, lid 1, onder b), ii)

Artikel 3, lid 3, onder b), ii)

Artikel 3, lid 1, onder b), iii)

Artikel 3, lid 3, onder b), iii)

Artikel 3, lid 1, onder b), iv)

Artikel 3, lid 3, onder b), iv)

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1, onder d), eerste en derde zin

Artikel 3, lid 1, onder d), tweede zin

Artikel 2, punt 7, onder b)

Artikel 3, lid 2

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 3, lid 1, onder e)

Artikel 6, lid 3

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 8

Artikel 4

Artikel 9

Artikel 5, leden 1, 2 en 3

Artikel 10, leden 1, 2 en 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 10, lid 4

Artikel 11

Artikel 6, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 12, lid 3

Artikel 6, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 12, lid 2

Artikel 6, lid 5

Artikel 12, lid 4

Artikel 13

Artikel 7

Artikel 14

Artikel 8

Artikel 15

Bijlage



( 1 ) PB C 255 van 22.9.2010, blz. 42.

( 2 ) Standpunt van het Europees Parlement van 20 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 januari 2011.

( 3 ) PB L 200 van 8.8.2000, blz. 35.

( 4 ) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

( 5 ) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15.

( 6 ) PB L 399 van 30.12.2006, blz. 1.

( 7 ) PB L 199 van 31.7.2007, blz. 1.

( 8 ) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

( 9 ) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

( 10 ) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

( 11 ) PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.

( 12 ) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

( 13 ) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

( 14 ) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

( 15 ) PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3.

( 16 ) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

( 17 ) PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17.

Top