Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02008R1126-20230101

Consolidated text: Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1126/2023-01-01

02008R1126 — NL — 01.01.2023 — 024.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1126/2008 VAN DE COMMISSIE

van 3 november 2008

tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1260/2008 VAN DE COMMISSIE van 10 december 2008

  L 338

10

17.12.2008

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1261/2008 VAN DE COMMISSIE van 16 december 2008

  L 338

17

17.12.2008

 M3

VERORDENING (EG) Nr. 1262/2008 VAN DE COMMISSIE van 16 december 2008

  L 338

21

17.12.2008

►M4

VERORDENING (EG) Nr. 1263/2008 VAN DE COMMISSIE van 16 december 2008

  L 338

25

17.12.2008

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 1274/2008 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2008

  L 339

3

18.12.2008

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 53/2009 VAN DE COMMISSIE van 21 januari 2009

  L 17

23

22.1.2009

►M7

VERORDENING (EG) Nr. 69/2009 VAN DE COMMISSIE van 23 januari 2009

  L 21

10

24.1.2009

►M8

VERORDENING (EG) Nr. 70/2009 VAN DE COMMISSIE van 23 januari 2009

  L 21

16

24.1.2009

►M9

VERORDENING (EG) Nr. 254/2009 VAN DE COMMISSIE van 25 maart 2009

  L 80

5

26.3.2009

►M10

VERORDENING (EG) Nr. 460/2009 VAN DE COMMISSIE van 4 juni 2009

  L 139

6

5.6.2009

►M11

VERORDENING (EG) Nr. 494/2009 VAN DE COMMISSIE van 3 juni 2009

  L 149

6

12.6.2009

►M12

VERORDENING (EG) Nr. 495/2009 VAN DE COMMISSIE van 3 juni 2009

  L 149

22

12.6.2009

 M13

VERORDENING (EG) Nr. 636/2009 VAN DE COMMISSIE van 22 juli 2009

  L 191

5

23.7.2009

►M14

VERORDENING (EG) Nr. 824/2009 VAN DE COMMISSIE van 9 september 2009

  L 239

48

10.9.2009

►M15

VERORDENING (EG) Nr. 839/2009 VAN DE COMMISSIE van 15 september 2009

  L 244

6

16.9.2009

►M16

VERORDENING (EG) Nr. 1136/2009 VAN DE COMMISSIE van 25 november 2009

  L 311

6

26.11.2009

►M17

VERORDENING (EG) Nr. 1142/2009 VAN DE COMMISSIE van 26 november 2009

  L 312

8

27.11.2009

►M18

VERORDENING (EG) Nr. 1164/2009 VAN DE COMMISSIE van 27 november 2009

  L 314

15

1.12.2009

►M19

VERORDENING (EG) Nr. 1165/2009 VAN DE COMMISSIE van 27 november 2009

  L 314

21

1.12.2009

 M20

VERORDENING (EG) Nr. 1171/2009 VAN DE COMMISSIE van 30 november 2009

  L 314

43

1.12.2009

►M21

VERORDENING (EU) Nr. 1293/2009 VAN DE COMMISSIE van 23 december 2009

  L 347

23

24.12.2009

►M22

VERORDENING (EU) Nr. 243/2010 VAN DE COMMISSIE van 23 maart 2010

  L 77

33

24.3.2010

►M23

VERORDENING (EU) Nr. 244/2010 VAN DE COMMISSIE van 23 maart 2010

  L 77

42

24.3.2010

►M24

VERORDENING (EU) Nr. 550/2010 VAN DE COMMISSIE van 23 juni 2010

  L 157

3

24.6.2010

►M25

VERORDENING (EU) Nr. 574/2010 VAN DE COMMISSIE van 30 juni 2010

  L 166

6

1.7.2010

►M26

VERORDENING (EU) Nr. 632/2010 VAN DE COMMISSIE van 19 juli 2010

  L 186

1

20.7.2010

►M27

VERORDENING (EU) Nr. 633/2010 VAN DE COMMISSIE van 19 juli 2010

  L 186

10

20.7.2010

►M28

VERORDENING (EU) Nr. 662/2010 VAN DE COMMISSIE van 23 juli 2010

  L 193

1

24.7.2010

►M29

VERORDENING (EU) Nr. 149/2011 VAN DE COMMISSIE van 18 februari 2011

  L 46

1

19.2.2011

►M30

VERORDENING (EU) Nr. 1205/2011 VAN DE COMMISSIE van 22 november 2011

  L 305

16

23.11.2011

►M31

VERORDENING (EU) Nr. 475/2012 VAN DE COMMISSIE van 5 juni 2012

  L 146

1

6.6.2012

►M32

VERORDENING (EU) Nr. 1254/2012 VAN DE COMMISSIE van 11 december 2012

  L 360

1

29.12.2012

►M33

VERORDENING (EU) Nr. 1255/2012 VAN DE COMMISSIE van 11 december 2012

  L 360

78

29.12.2012

►M34

VERORDENING (EU) Nr. 1256/2012 VAN DE COMMISSIE van 13 december 2012

  L 360

145

29.12.2012

►M35

VERORDENING (EU) Nr. 183/2013 VAN DE COMMISSIE van 4 maart 2013

  L 61

6

5.3.2013

►M36

VERORDENING (EU) Nr. 301/2013 VAN DE COMMISSIE van 27 maart 2013

  L 90

78

28.3.2013

►M37

VERORDENING (EU) Nr. 313/2013 VAN DE COMMISSIE van 4 april 2013

  L 95

9

5.4.2013

►M38

VERORDENING (EU) Nr. 1174/2013 VAN DE COMMISSIE van 20 november 2013

  L 312

1

21.11.2013

►M39

VERORDENING (EU) Nr. 1374/2013 VAN DE COMMISSIE van 19 december 2013

  L 346

38

20.12.2013

►M40

VERORDENING (EU) Nr. 1375/2013 VAN DE COMMISSIE van 19 december 2013

  L 346

42

20.12.2013

►M41

VERORDENING (EU) Nr. 634/2014 VAN DE COMMISSIE van 13 juni 2014

  L 175

9

14.6.2014

►M42

VERORDENING (EU) Nr. 1361/2014 VAN DE COMMISSIE van 18 december 2014

  L 365

120

19.12.2014

►M43

VERORDENING (EU) 2015/28 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2014

  L 5

1

9.1.2015

►M44

VERORDENING (EU) 2015/29 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2014

  L 5

11

9.1.2015

►M45

VERORDENING (EU) 2015/2113 VAN DE COMMISSIE van 23 november 2015

  L 306

7

24.11.2015

►M46

VERORDENING (EU) 2015/2173 VAN DE COMMISSIE van 24 november 2015

  L 307

11

25.11.2015

►M47

VERORDENING (EU) 2015/2231 VAN DE COMMISSIE van 2 december 2015

  L 317

19

3.12.2015

►M48

VERORDENING (EU) 2015/2343 VAN DE COMMISSIE van 15 december 2015

  L 330

20

16.12.2015

►M49

VERORDENING (EU) 2015/2406 VAN DE COMMISSIE van 18 december 2015

  L 333

97

19.12.2015

►M50

VERORDENING (EU) 2015/2441 VAN DE COMMISSIE van 18 december 2015

  L 336

49

23.12.2015

►M51

VERORDENING (EU) 2016/1703 VAN DE COMMISSIE van 22 september 2016

  L 257

1

23.9.2016

►M52

VERORDENING (EU) 2016/1905 VAN DE COMMISSIE van 22 september 2016

  L 295

19

29.10.2016

►M53

VERORDENING (EU) 2016/2067 VAN DE COMMISSIE van 22 november 2016

  L 323

1

29.11.2016

►M54

VERORDENING (EU) 2017/1986 VAN DE COMMISSIE van 31 oktober 2017

  L 291

1

9.11.2017

►M55

VERORDENING (EU) 2017/1987 VAN DE COMMISSIE van 31 oktober 2017

  L 291

63

9.11.2017

►M56

VERORDENING (EU) 2017/1988 VAN DE COMMISSIE van 3 november 2017

  L 291

72

9.11.2017

►M57

VERORDENING (EU) 2017/1989 VAN DE COMMISSIE van 6 november 2017

  L 291

84

9.11.2017

►M58

VERORDENING (EU) 2017/1990 VAN DE COMMISSIE van 6 november 2017

  L 291

89

9.11.2017

►M59

VERORDENING (EU) 2018/182 VAN DE COMMISSIE van 7 februari 2018

  L 34

1

8.2.2018

►M60

VERORDENING (EU) 2018/289 VAN DE COMMISSIE van 26 februari 2018

  L 55

21

27.2.2018

 M61

VERORDENING (EU) 2018/400 VAN DE COMMISSIE van 14 maart 2018

  L 72

13

15.3.2018

►M62

VERORDENING (EU) 2018/498 VAN DE COMMISSIE van 22 maart 2018

  L 82

3

26.3.2018

►M63

VERORDENING (EU) 2018/519 VAN DE COMMISSIE van 28 maart 2018

  L 87

3

3.4.2018

►M64

VERORDENING (EU) 2018/1595 VAN DE CCOMMISSIE van 23 oktober 2018

  L 265

3

24.10.2018

►M65

VERORDENING (EU) 2019/237 VAN DE COMMISSIE van 8 februari 2019

  L 39

1

11.2.2019

►M66

VERORDENING (EU) 2019/402 VAN DE COMMISSIE van 13 maart 2019

  L 72

6

14.3.2019

►M67

VERORDENING (EU) 2019/412 VAN DE COMMISSIE van 14 maart 2019

  L 73

93

15.3.2019

►M68

VERORDENING (EU) 2019/2075 VAN DE COMMISSIE van 29 november 2019

  L 316

10

6.12.2019

►M69

VERORDENING (EU) 2019/2104 VAN DE COMMISSIE van 29 november 2019

  L 318

74

10.12.2019

►M70

VERORDENING (EU) 2020/34 VAN DE COMMISSIE van 15 januari 2020

  L 12

5

16.1.2020

►M71

VERORDENING (EU) 2020/551 VAN DE COMMISSIE van 21 april 2020

  L 127

13

22.4.2020

►M72

VERORDENING (EU) 2020/1434 VAN DE COMMISSIE van 9 oktober 2020

  L 331

20

12.10.2020

►M73

VERORDENING (EU) 2020/2097 VAN DE COMMISSIE van 15 december 2020

  L 425

10

16.12.2020

►M74

VERORDENING (EU) 2021/25 VAN DE COMMISSIE van 13 januari 2021

  L 11

7

14.1.2021

►M75

VERORDENING (EU) 2021/1080 VAN DE COMMISSIE van 28 juni 2021

  L 234

90

2.7.2021

►M76

VERORDENING (EU) 2021/1421 VAN DE COMMISSIE van 30 augustus 2021

  L 305

17

31.8.2021

►M77

VERORDENING (EU) 2021/2036 VAN DE COMMISSIE van 19 november 2021

  L 416

3

23.11.2021

►M78

VERORDENING (EU) 2022/357 VAN DE COMMISSIE van 2 maart 2022

  L 68

1

3.3.2022

►M79

VERORDENING (EU) 2022/1392 VAN DE COMMISSIE van 11 augustus 2022

  L 211

78

12.8.2022

►M80

VERORDENING (EU) 2022/1491 VAN DE COMMISSIE van 8 september 2022

  L 234

10

9.9.2022


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 060, 4.3.2009, blz.  5 (1126/2008)

►C2

Rectificatie, PB L 219, 20.8.2010, blz.  23 (1126/2008)

►C3

Rectificatie, PB L 064, 7.3.2013, blz.  10 (1254/2012)




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1126/2008 VAN DE COMMISSIE

van 3 november 2008

tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



Artikel 1

De in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 omschreven internationale standaarden voor jaarrekeningen worden goedgekeurd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 1725/2003 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IAS 1

Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007)

IAS 2

Voorraden

IAS 7

Het kasstroomoverzicht

IAS 8

Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 10

Gebeurtenissen na de verslagperiode

▼M52 —————

▼B

IAS 12

Winstbelastingen

IAS 16

Materiële vaste activa

IAS 17

Leaseovereenkomsten

▼M52 —————

▼B

IAS 19

Personeelsbeloningen

IAS 20

Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun

IAS 21

De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

IAS 23

Financieringskosten (herziene versie van 2007)

IAS 24

IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen

IAS 26

Administratieve verwerking en verslaggeving door pensioenregelingen

IAS 27

Enkelvoudige jaarrekening

IAS 28

Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

IAS 29

Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

IAS 32

Financiële instrumenten: presentatie

IAS 33

Winst per aandeel

IAS 34

Tussentijdse financiële verslaggeving

IAS 36

Bijzondere waardevermindering van activa

IAS 37

Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

IAS 38

Immateriële activa

IAS 39

Financiële instrumenten: opname en waardering

IAS 40

Vastgoedbeleggingen

IAS 41

Landbouw

IFRS 1

Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

IFRS 2

Op aandelen gebaseerde betalingen

IFRS 3

Bedrijfscombinaties

IFRS 4

Verzekeringscontracten

IFRS 5

Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

IFRS 6

Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen

IFRS 7

Financiële instrumenten: informatieverschaffing

IFRS 8

Operationele segmenten

IFRS 9

Financiële instrumenten

IFRS 10

Geconsolideerde jaarrekening

IFRS 11

Gezamenlijke overeenkomsten

IFRS 12

Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten

IFRS 13

Waardering tegen reële waarde

IFRS 15

Opbrengsten van contracten met klanten

IFRS 16

Leaseovereenkomsten

IFRS 17

Verzekeringscontracten

IFRIC 1

Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen

IFRIC 2

Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten

IFRIC 4

Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat

IFRIC 5

Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen

IFRIC 6

Verplichtingen die voortvloeien uit deelneming aan een specifieke markt — Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

IFRIC 7

Toepassing van de aanpassingsmethode in overeenstemming met IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

IFRIC 10

Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering

IFRIC 12

IFRIC-interpretatie 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten

▼M52 —————

▼B

IFRIC 14

IFRIC-interpretatie 14 IAS 19 — De limiet voor een actief uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling, minimaal vereiste dekkingsgraden en de wisselwerking hiertussen

▼M52 —————

▼B

IFRIC 16

IFRIC-interpretatie 16 Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit

IFRIC 17

IFRIC-interpretatie 17 Uitkeringen van activa in natura aan eigenaars

▼M52 —————

▼B

IFRIC 19

IFRIC-interpretatie 19 Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten

IFRIC 20

Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn

▼M41

IFRIC 21

IFRIC-interpretatie 21 Heffingen () 

▼B

IFRIC 22

IFRIC-interpretatie 22 Transacties in vreemde valuta en vooruitbetalingen

IFRIC 23

IFRIC-interpretatie 23 Onzekerheid over fiscale behandelingen van inkomsten

SIC-7

Invoering van de euro

SIC-10

Overheidssteun — Geen specifiek verband met operationele activiteiten

SIC-15

Operationele leases — Incentives

SIC-25

Winstbelastingen — Wijzigingen in de fiscale status van een entiteit of haar aandeelhouders

SIC-27

Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een leaseovereenkomst

SIC-29

Informatieverschaffing — Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten

▼M52 —————

▼B

SIC-32

Immateriële activa — Kosten van websites

„Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org.”

▼M5




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 1

Presentatie van de jaarrekening

DOEL

1 Het doel van deze standaard is de grondslag voor te schrijven voor de presentatie van jaarrekeningen voor algemene doeleinden, teneinde vergelijkingen mogelijk te maken, zowel met de jaarrekeningen van de entiteit over vorige perioden als met de jaarrekeningen van andere entiteiten. In deze standaard worden algemene vereisten voor de presentatie van jaarrekeningen, leidraden voor hun structuur en minimumvereisten voor hun inhoud uiteengezet.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Een entiteit moet deze standaard toepassen bij de opstelling en presentatie van jaarrekeningen voor algemene doeleinden overeenkomstig de International Financial Reporting Standards (IFRSs).

3 Andere IFRSs bevatten voorschriften met betrekking tot de opname en waardering van en de informatieverschaffing over specifieke transacties en andere gebeurtenissen.

▼M32

4 Deze standaard is niet van toepassing op de structuur en inhoud van verkorte tussentijdse financiële overzichten die overeenkomstig IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving zijn opgesteld. De alinea's 15 tot en met 35 zijn echter wel op dergelijke financiële overzichten van toepassing. Deze standaard geldt in gelijke mate voor alle entiteiten, met inbegrip van entiteiten die een geconsolideerde jaarrekening presenteren overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en entiteiten die een enkelvoudige jaarrekening presenteren overeenkomstig IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening.

▼M5

5 Deze standaard maakt gebruik van terminologie die geschikt is voor entiteiten met winstoogmerk, met inbegrip van bedrijfsactiviteiten in de publieke sector. Indien entiteiten met bedrijfsactiviteiten zonder winstoogmerk in de private of publieke sector deze standaard toepassen, zullen ze mogelijk de beschrijvingen moeten aanpassen die voor bepaalde posten in de jaarrekening en voor de jaarrekening zelf worden gehanteerd.

6 Ook entiteiten die niet over eigen vermogen beschikken zoals gedefinieerd in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie (bijvoorbeeld sommige beleggingsfondsen) en entiteiten met een aandelenkapitaal dat geen eigen vermogen is (bijvoorbeeld coöperatieve entiteiten) zullen mogelijk de presentatie in de jaarrekening van de belangen van leden of deelnemers moeten aanpassen.

DEFINITIES

▼M78

7  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Grondslagen voor financiële verslaggeving worden gedefinieerd in alinea 5 van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten, en deze term heeft dezelfde betekenis in de onderhavige standaard.

▼M5

Praktisch niet haalbaar De toepassing van een vereiste is praktisch niet haalbaar wanneer de entiteit de vereiste niet kan toepassen na alle redelijke inspanningen daartoe te hebben gedaan.

International Financial Reporting Standards (IFRSs) zijn standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

(a) 

International Financial Reporting Standards;

(b) 

International Accounting Standards; en

(c) 

Interpretaties afkomstig van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of het voormalige Standing Interpretations Committee (SIC).

▼M69

Materieel belang:

Informatie is van materieel belang indien redelijkerwijze mag worden verwacht dat weglating, onjuiste weergave of versluiering daarvan van invloed zal zijn op beslissingen die de primaire gebruikers van de jaarrekening voor algemeen gebruik nemen op basis van die jaarrekening, waarin financiële informatie over een specifieke verslaggevende entiteit wordt verstrekt.

Of informatie van materieel belang is, is afhankelijk van de aard of omvang van de informatie, of van beide. Een entiteit beoordeelt in de context van haar jaarrekening als geheel of informatie, hetzij op zichzelf, hetzij in combinatie met andere informatie, van materieel belang is.

Informatie wordt versluierd als deze op zodanige wijze wordt meegedeeld dat dit eenzelfde effect op primaire gebruikers van de jaarrekening sorteert als weglating of onjuiste weergave van de informatie in kwestie. Hierna volgen enkele voorbeelden van omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat informatie van materieel belang wordt versluierd:

(a) 

in de jaarrekening wordt informatie over een post, transactie of andere gebeurtenis van materieel belang verschaft, maar het taalgebruik is vaag of onduidelijk;

(b) 

de informatie over een post, transactie of andere gebeurtenis van materieel belang is over de gehele jaarrekening verspreid;

(c) 

ongelijksoortige posten, transacties of andere gebeurtenissen zijn incorrect samengevoegd;

(d) 

gelijksoortige posten, transacties of andere gebeurtenissen zijn incorrect opgesplitst, en

(e) 

er wordt afbreuk gedaan aan de begrijpelijkheid van de jaarrekening doordat informatie van materieel belang op zodanige wijze door niet van materieel belang zijnde informatie wordt verborgen dat een primaire gebruiker niet kan uitmaken welke informatie van materieel belang is.

Bij het beoordelen of redelijkerwijze mag worden verwacht dat informatie van invloed zal zijn op beslissingen van de primaire gebruikers van de jaarrekening voor algemeen gebruik van een specifieke verslaggevende entiteit, moet een entiteit rekening houden met de kenmerken van die gebruikers en tegelijkertijd ook de eigen omstandigheden van de entiteit in aanmerking nemen.

Tal van bestaande en potentiële beleggers, investeerders, kredietverstrekkers en andere crediteuren kunnen niet van verslaggevende entiteiten verlangen dat zij hun rechtstreeks informatie verstrekken en zijn voor een groot deel van de door hen benodigde financiële informatie dan ook op de jaarrekening voor algemeen gebruik aangewezen. Dit zijn bijgevolg de primaire gebruikers waarvoor de jaarrekening voor algemeen gebruik is bedoeld. De jaarrekening wordt opgesteld ten behoeve van gebruikers die een redelijke kennis van het bedrijfsleven en van economische activiteiten bezitten en die de informatie met toewijding bestuderen en analyseren. Soms kunnen zelfs goed geïnformeerde en toegewijde gebruikers zich verplicht zien de hulp van een adviseur in te roepen om inzicht te verwerven in informatie over complexe economische verschijnselen.

▼M5

►M31  De toelichting bevat extra informatie over het overzicht van de financiële positie, het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten, ◄ het afzonderlijke ►M5  overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ (indien gepresenteerd), het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en het kasstroomoverzicht. In de toelichting worden beschrijvingen of uitsplitsingen verstrekt van posten die in deze overzichten zijn gepresenteerd, en informatie over posten die niet in aanmerking komen voor opname in deze overzichten.

▼M77

De overige onderdelen van het totaalresultaat omvatten baten en lasten (met inbegrip van herclassificatieaanpassingen) die niet in winst of verlies worden opgenomen zoals door andere IFRS’s is vereist of toegestaan.

De overige onderdelen van het totaalresultaat bestaan uit de volgende componenten:

▼M31

(a) 

wijzigingen in herwaarderingsreserves (zie IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 38 Immateriële activa);

(b) 

herwaarderingen van toegezegdpensioenregelingen (zie IAS 19 Personeelsbeloningen);

▼M5

(c) 

winsten en verliezen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit (zie IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen);

▼M53

(d) 

winsten en verliezen op beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die overeenkomstig alinea 5.7.5 van IFRS 9 Financiële instrumenten zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat;

(da) 

winsten en verliezen op financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met alinea 4.1.2A van IFRS 9;

(e) 

het effectieve deel van winsten en verliezen op afdekkingsinstrumenten in een kasstroomafdekking en de winsten en verliezen op afdekkingsinstrumenten ter afdekking van beleggingen in eigenvermogensinstrumenten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met alinea 5.7.5 van IFRS 9 (zie hoofdstuk 6 van IFRS 9);

(f) 

voor bepaalde verplichtingen aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, het bedrag van de verandering in de reële waarde die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico (zie alinea 5.7.7 van IFRS 9);

(g) 

waardeveranderingen in de tijdswaarde van opties wanneer de intrinsieke waarde en de tijdswaarde van een optiecontract worden gescheiden en alleen de veranderingen in de intrinsieke waarde als afdekkingsinstrument worden aangewezen (zie hoofdstuk 6 van IFRS 9);

(h) 

waardeveranderingen in de termijnelementen van termijncontracten wanneer het termijnelement en het contante element van een termijncontract worden gescheiden en alleen de veranderingen in het contante element als afdekkingsinstrument worden aangewezen, en waardeveranderingen in de valutabasisspread van een financieel instrument wanneer deze van de aanwijzing van dat financiële instrument als afdekkingsinstrument wordt uitgesloten (zie hoofdstuk 6 van IFRS 9);

▼M77

(i) 

verzekeringsfinancieringsbaten en -lasten uit hoofde van contracten uitgegeven binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 Verzekeringscontracten die van opname in winst of verlies zijn uitgesloten wanneer de totale verzekeringsfinancieringsbaten en -lasten zijn uitgesplitst om in winst of verlies een bedrag op te nemen dat wordt bepaald door een systematische toerekening met toepassing van alinea 88(b) van IFRS 17, of door een bedrag dat accounting mismatches met financieringsbaten of -lasten uit hoofde van onderliggende posten elimineert met toepassing van alinea 89(b) van IFRS 17, en

(j) 

financieringsbaten en -lasten uit hoofde van aangehouden herverzekeringscontracten die van opname in winst of verlies zijn uitgesloten wanneer de totale herverzekeringsfinancieringsbaten of -lasten zijn uitgesplitst om in winst of verlies een bedrag op te nemen dat wordt bepaald door een systematische toerekening met toepassing van alinea 88(b) van IFRS 17.

▼M5

Eigenaars zijn houders van als eigen vermogen geclassificeerde instrumenten.

Winst of verlies is het totaal van de baten minus de lasten, exclusief de componenten van niet-gerealiseerde resultaten.

Herclassificatieaanpassingen zijn bedragen die werden geherclassificeerd naar de winst of het verlies in de lopende periode en die in de lopende of vorige perioden werden opgenomen in niet-gerealiseerde resultaten.

Het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten is de vermogensmutatie tijdens een periode die voortvloeit uit transacties en andere gebeurtenissen, met uitzondering van mutaties die voortvloeien uit transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars.

Gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten omvatten alle componenten van „winst of verlies” en „niet-gerealiseerde resultaten”.

8 Hoewel in deze standaard de termen „niet-gerealiseerde resultaten”, „winst of verlies” en „gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten” worden gebruikt, mag een entiteit andere termen gebruiken mits de betekenis ervan duidelijk is. Een entiteit mag bijvoorbeeld de term „nettoresultaat” gebruiken om winst of verlies te beschrijven.

▼M6

8A De volgende begrippen worden beschreven in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en worden in deze standaard gebruikt met de in IAS 32 vermelde betekenis:

(a) 

puttable financieel instrument dat als een eigen-vermogensinstrument is geclassificeerd (beschreven in de alinea's 16A en 16B van IAS 32);

(b) 

instrument dat voor de entiteit een verplichting met zich brengt om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren en dat als een eigen-vermogensinstrument is geclassificeerd (beschreven in de alinea's 16C en 16D van IAS 32).

▼M5

JAARREKENING

Doel van de jaarrekening

9 Een jaarrekening is een gestructureerde representatie van de financiële positie en financiële prestaties van een entiteit. Het doel van de jaarrekening bestaat erin informatie te verschaffen over de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van een entiteit die voor een groot aantal gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen. De jaarrekening toont ook de resultaten van het door het management gevoerde beheer van de aan het management toevertrouwde middelen. Om dit doel te bereiken, verschaft een jaarrekening informatie over de volgende componenten van een entiteit:

(a) 

activa;

(b) 

verplichtingen;

(c) 

eigen vermogen;

(d) 

baten en lasten, met inbegrip van winsten en verliezen;

(e) 

bijdragen door en uitkeringen aan eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars; en

(f) 

kasstromen.

Deze informatie vormt samen met andere informatie in de toelichting een hulpmiddel voor gebruikers van jaarrekeningen om voorspellingen te doen over de toekomstige kasstromen van een entiteit en met name over de tijdstippen waarop en de zekerheid waarmee die kasstromen zich zullen voordoen.

Volledige jaarrekening

▼M78

10   Een volledige jaarrekening bestaat uit:

▼M49

a) 

een overzicht van de financiële positie aan het eind van de periode;

b) 

een overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten over de periode;

c) 

een mutatieoverzicht van het eigen vermogen over de periode;

d) 

een kasstroomoverzicht over de periode;

▼M78

e) 

de toelichting, met informatie van materieel belang over de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen;

▼M49

ea) 

vergelijkende informatie met betrekking tot de voorgaande periode zoals omschreven in de alinea's 38 en 38A; en

f) 

een overzicht van de financiële positie aan het begin van de voorgaande periode indien een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toepast, posten in haar jaarrekening retroactief aanpast of posten in haar jaarrekening herclassificeert overeenkomstig de alinea's 40A tot en met 40D.

Een entiteit mag voor de overzichten andere namen gebruiken dan die welke in deze standaard worden gebruikt. Zo mag een entiteit de naam „overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten” gebruiken in plaats van „overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten”.

▼M31

10A Een entiteit mag één enkel overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten presenteren, waarbij winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten in twee afzonderlijke rubrieken worden opgenomen. Beide rubrieken moeten samen worden gepresenteerd, waarbij de rubriek betreffende winst of verlies eerst moet komen, direct gevolgd door de rubriek betreffende niet-gerealiseerde resultaten. Een entiteit mag de rubriek betreffende winst of verlies in de vorm van een afzonderlijk overzicht van winst of verlies presenteren. Indien van deze mogelijkheid wordt gebruikgemaakt, moet het afzonderlijke overzicht van winst of verlies onmiddellijk voorafgaan aan het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten, dat met winst of verlies moet beginnen.

▼M5

11 Een entiteit moet alle financiële overzichten even duidelijk in een volledige jaarrekening presenteren.

▼M31 —————

▼M5

13 Veel entiteiten presenteren naast de jaarrekening ook een financieel commentaar door het management dat de belangrijkste aspecten van de financiële prestaties en de financiële positie van een entiteit beschrijft en toelicht, alsook de voornaamste onzekerheden waarmee de entiteit wordt geconfronteerd. Een dergelijk verslag kan de volgende elementen bevatten:

(a) 

een overzicht van de belangrijkste factoren en invloeden die bepalend zijn voor de financiële prestaties, met inbegrip van wijzigingen in de omgeving waarin de entiteit opereert, de manier waarop de entiteit op dergelijke wijzigingen reageert en de gevolgen daarvan, alsmede het investeringsbeleid van de entiteit om de financiële prestaties te handhaven en te verbeteren, inclusief haar dividendbeleid;

(b) 

de financieringsbronnen van de entiteit en de beoogde solvabiliteit; en

(c) 

de overeenkomstig de IFRSs niet in de balans opgenomen middelen van de entiteit.

14 Veel entiteiten presenteren naast de jaarrekening ook rapporten en overzichten zoals milieurapporten en overzichten van de toegevoegde waarde, voornamelijk in sectoren waar milieufactoren een belangrijke rol spelen en waar werknemers als een belangrijke gebruikersgroep worden beschouwd. Rapporten en overzichten die naast de jaarrekening worden gepresenteerd, vallen buiten het toepassingsgebied van de IFRSs.

Algemene kenmerken

Getrouw beeld en naleving van de IFRSs

▼M68

15  Een jaarrekening moet een getrouw beeld geven van de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van een entiteit. Een getrouw beeld vereist een getrouwe weergave van de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden overeenkomstig de in het Conceptual Framework for Financial Reporting (Conceptual Framework) uiteengezette definities en opnamecriteria voor activa, verplichtingen, baten en lasten. De toepassing van de IFRSs, met waar nodig aanvullende informatie, wordt geacht te leiden tot een jaarrekening die een getrouw beeld geeft.

▼M5

16 Een entiteit waarvan de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de IFRSs moet in de toelichting een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs opnemen. Een entiteit mag haar jaarrekening niet beschrijven als zijnde in overeenstemming met de IFRSs tenzij die jaarrekening voldoet aan alle vereisten van de IFRSs.

17 In vrijwel alle omstandigheden wordt een getrouw beeld verkregen door naleving van de toepasselijke IFRSs. Om een getrouw beeld te bereiken, moet een entiteit tevens:

(a) 

in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten grondslagen voor financiële verslaggeving kiezen en toepassen. IAS 8 bevat een rangorde van gezaghebbende leidraden waarmee het management rekening houdt indien een IFRS die specifiek op een post van toepassing is, ontbreekt.

(b) 

informatie, waaronder grondslagen voor financiële verslaggeving, op zodanige wijze presenteren dat deze relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk is;

(c) 

aanvullende toelichtingen verschaffen ingeval de naleving van de specifieke vereisten in de IFRSs ontoereikend is om gebruikers een duidelijk inzicht te verschaffen in de gevolgen van bepaalde transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie en de financiële prestaties van de entiteit.

18 Een entiteit kan onjuiste grondslagen voor financiële verslaggeving niet rechtvaardigen door de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving te vermelden of door toelichtingen of ander verklarend materiaal te verstrekken.

▼M68

19  In de uitzonderlijke omstandigheden waarin het management tot de conclusie komt dat de naleving van een vereiste in een IFRS dermate misleidend zou zijn dat dit in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals dat in het Conceptual Framework is uiteengezet, moet de entiteit op de in alinea 20 uiteengezette wijze van die vereiste afwijken indien de relevante regelgeving een dusdanige afwijking vereist of niet verbiedt.

20  Indien een entiteit overeenkomstig alinea 19 afwijkt van een vereiste van een IFRS, moet zij vermelden:

(a) 

dat het management heeft besloten dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van de entiteit;

(b) 

dat zij de toepasselijke IFRSs heeft nageleefd, maar dat een bepaalde vereiste niet is nageleefd teneinde een getrouw beeld te bewerkstelligen;

(c) 

de naam van de IFRS waarvan de entiteit is afgeweken, de aard van de afwijking met vermelding van de verwerkingswijze die de IFRS vereist, de reden waarom een dergelijke verwerkingswijze in de gegeven omstandigheden dermate misleidend zou zijn dat deze in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals dat in het Conceptual Framework is uiteengezet, en de gehanteerde verwerkingswijze, en

(d) 

voor elke verslagperiode, de financiële impact van de afwijking op iedere post in de jaarrekening zoals die bij naleving van de vereiste in de jaarrekening zou zijn gerapporteerd.

▼M5

21 Als een entiteit in een vorige periode is afgeweken van een vereiste in een IFRS en die afwijking gevolgen heeft voor de bedragen die in de jaarrekening over de lopende periode zijn opgenomen, moet zij de informatie verstrekken die in alinea's 20 (c) en (d) is vermeld.

22 Alinea 21 is bijvoorbeeld van toepassing als een entiteit in een vorige periode is afgeweken van een vereiste in een IFRS voor de waardering van activa of verplichtingen en die afwijking invloed heeft op de waardering van veranderingen in activa en verplichtingen die in de jaarrekening over de lopende periode zijn opgenomen.

▼M68

23  In de uitzonderlijke omstandigheden waarin het management tot de conclusie komt dat de naleving van een vereiste in een IFRS dermate misleidend zou zijn dat dit in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals dat in het Conceptual Framework is uiteengezet, maar de relevante regelgeving de afwijking van die vereiste verbiedt, moet de entiteit de waargenomen misleidende aspecten van de naleving tot een minimum beperken door de volgende informatie te verstrekken:

(a) 

de naam van de IFRS in kwestie, de aard van de vereiste, de reden waarom het management tot de conclusie is gekomen dat de naleving van die vereiste in de gegeven omstandigheden dermate misleidend is dat dit in strijd is met het doel van de jaarrekening zoals dat in het Conceptual Framework is uiteengezet, en

(b) 

voor elke verslagperiode, de door het management noodzakelijk geachte aanpassingen van de posten in de jaarrekening om een getrouw beeld te bewerkstelligen.

24 In de context van alinea’s 19 tot en met 23 zou een informatiepost in strijd zijn met het doel van de jaarrekening als hij geen getrouw beeld geeft van de transacties en van andere gebeurtenissen en omstandigheden die hij ofwel voorgeeft weer te geven, ofwel in redelijkheid verwacht mag worden weer te geven, en het dientengevolge waarschijnlijk is dat de economische beslissingen genomen door gebruikers van jaarrekeningen zullen worden beïnvloed. Bij het beoordelen of de naleving van een specifieke vereiste in een IFRS dermate misleidend zou zijn dat dit in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals dat in het Conceptual Framework is uiteengezet, neemt het management in overweging:

(a) 

waarom het doel van de jaarrekening in de gegeven omstandigheden niet wordt bereikt, en

(b) 

hoe de omstandigheden van de entiteit verschillen van die van andere entiteiten die de vereiste wel naleven. Indien andere entiteiten in soortgelijke omstandigheden de vereiste naleven, dan bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat de naleving van de vereiste door de entiteit niet dermate misleidend zou zijn dat dit in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals dat in het Conceptual Framework is uiteengezet.

▼M5

Het continuïteitsbeginsel

25 Bij de opstelling van de jaarrekening moet het management zich een oordeel vormen over het vermogen van de entiteit om haar continuïteit te waarborgen. Een entiteit moet haar jaarrekening opstellen in de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is, tenzij het management voornemens is om de entiteit te vereffenen of om haar activiteiten stop te zetten, of als er geen realistisch alternatief bestaat. Als het management tijdens zijn beoordeling weet heeft van materiële onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de entiteit om haar continuïteit te waarborgen, moet de entiteit die onzekerheden vermelden. Als een entiteit haar jaarrekening niet opstelt in de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is, moet dit feit in de toelichting worden opgenomen, samen met de gehanteerde grondslag voor de opstelling van de jaarrekening en de reden waarom de continuïteit van de entiteit niet gewaarborgd zou zijn.

26 Bij het beoordelen of de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is al dan niet geëigend is, moet het management rekening houden met alle informatie die voor de toekomst beschikbaar is, namelijk voor een periode van ten minste twaalf maanden vanaf het einde van de verslagperiode. De mate waarin aan deze informatie aandacht moet worden besteed, is afhankelijk van de feiten in elk afzonderlijk geval. Als een entiteit in het verleden steeds winstgevend is geweest en steeds over voldoende financiële middelen heeft beschikt, kan zonder verregaande analyse worden geconcludeerd dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is. In andere gevallen moet het management een brede waaier van factoren in overweging nemen die betrekking hebben op de huidige en de verwachte winstgevendheid, de terugbetalingsregelingen voor schulden en mogelijke bronnen voor alternatieve financiering vóór het tot een bevredigende conclusie kan komen over de gewaarborgde continuïteit van de entiteit.

Het toerekeningsbeginsel

27 Een entiteit moet haar jaarrekening, uitgezonderd het kasstroomoverzicht, opstellen volgens het toerekeningsbeginsel.

▼M68

28 Bij toepassing van het toerekeningsbeginsel neemt een entiteit posten op als activa, verplichtingen, eigen vermogen, baten en lasten (de elementen van de jaarrekening) wanneer zij voldoen aan de in het Conceptual Framework beschreven definities en opnamecriteria voor die elementen.

▼M5

Materialiteit en aggregatie

29 Een entiteit moet elke materiële categorie van soortgelijke posten afzonderlijk presenteren. Posten van ongelijksoortige aard of functie moeten afzonderlijk worden gepresenteerd, tenzij ze niet van materieel belang zijn.

30 Jaarrekeningen zijn het resultaat van de verwerking van een groot aantal transacties of andere gebeurtenissen die op basis van hun aard of functie worden samengevoegd in groepen. De laatste stap in het aggregatie- en classificatieproces is de presentatie van beknopte en geclassificeerde gegevens die posten vormen in de jaarrekening. Als een post op zichzelf niet materieel is, wordt deze samengevoegd met andere posten in één van de overzichten of in de toelichting. Een post die niet voldoende materieel is om afzonderlijk in één van de overzichten te worden gepresenteerd, kan voldoende materieel zijn om afzonderlijk in de toelichting te worden vermeld.

▼M49

30A Bij de toepassing van deze en andere IFRSs beslist een entiteit, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, hoe zij informatie samenvoegt in de jaarrekening, die ook de toelichting omvat. Een entiteit vermindert de begrijpelijkheid van haar jaarrekening niet door materiële informatie te versluieren met immateriële informatie, dan wel door materiële posten met een verschillend karakter of een verschillende functie samen te voegen.

▼M49

31 Sommige IFRSs specificeren welke informatie moet worden opgenomen in de jaarrekening, die de toelichting omvat. Een entiteit hoeft specifieke, door een IFRS vereiste informatie niet te verschaffen als die informatie niet van materieel belang is. Dat is zelfs het geval als de IFRS een lijst bevat van specifieke vereisten of deze als minimumvereisten omschrijft. Een entiteit moet ook overwegen aanvullende toelichtingen te verschaffen ingeval de naleving van de specifieke vereisten in de IFRS ontoereikend is om gebruikers van de jaarrekening een duidelijk inzicht te verschaffen in de gevolgen van bepaalde transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie en de financiële prestaties van de entiteit.

▼M5

Saldering

32 Een entiteit mag activa en verplichtingen of baten en lasten niet salderen, tenzij dit door een IFRS is voorgeschreven of toegestaan.

33 Een entiteit moet zowel activa en verplichtingen als baten en lasten afzonderlijk rapporteren. Saldering in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten, in de balans of in het afzonderlijke ►M5  overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ (indien gepresenteerd), behalve indien de saldering de economische realiteit van de transactie of een andere gebeurtenis weerspiegelt, doet afbreuk aan het vermogen van gebruikers om inzicht te verkrijgen in de transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en om de toekomstige kasstromen van de entiteit te beoordelen. De waardering van activa na waardeverminderingen, bijvoorbeeld voorzieningen voor de economische veroudering van voorraden en voorzieningen voor dubieuze vorderingen, valt niet onder saldering.

▼M52

34 IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten vereist dat een entiteit inkomsten uit hoofde van contracten met klanten waardeert tegen de vergoeding waarop de entiteit in ruil voor het overdragen van beloofde goederen of diensten verwacht recht te zullen hebben. In het opgenomen bedrag van de opbrengsten komen bijvoorbeeld alle door de entiteit toegekende handels- en kwantumkortingen tot uitdrukking. Bij de uitvoering van de normale activiteiten verricht een entiteit andere transacties die geen opbrengsten genereren maar die wel samenhangen met de belangrijkste opbrengstengenererende activiteiten. Een entiteit moet de resultaten van dergelijke transacties presenteren door van de baten van een transactie de met die transactie verband houdende kosten af te trekken, althans indien deze presentatie de economische realiteit van de transactie of andere gebeurtenis weerspiegelt. Bijvoorbeeld:

(a) 

een entiteit moet winsten en verliezen op de vervreemding van vaste activa, waaronder beleggingen en bedrijfsactiva, presenteren door de boekwaarde van het actief en de ermee samenhangende verkoopkosten af te trekken van de op de vervreemding gegenereerde vergoeding; en

▼M5

(b) 

een entiteit mag uitgaven die verband houden met een voorziening die overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa is opgenomen en die uit hoofde van een contractuele overeenkomst met een derde worden terugbetaald (bijvoorbeeld een garantieovereenkomst van een leverancier) salderen met de daarmee verband houdende terugbetaling.

35 Daarenboven moet een entiteit winsten en verliezen die voortvloeien uit een groep soortgelijke transacties op nettobasis presenteren. Voorbeelden zijn wisselkoerswinsten en -verliezen of winsten en verliezen voortvloeiend uit financiële instrumenten die voor handelsdoeleinden worden aangehouden. Entiteiten moeten dergelijke winsten en verliezen afzonderlijk presenteren als ze van materieel belang zijn.

Frequentie van de verslaggeving

36 Entiteiten moeten ten minste jaarlijks een volledige jaarrekening (inclusief vergelijkende informatie) presenteren. Wanneer een entiteit het einde van haar verslagperiode wijzigt en een jaarrekening presenteert voor een periode die langer of korter is dan één jaar, moet zij behalve de periode die de jaarrekening beslaat ook het volgende vermelden:

(a) 

de reden waarom een langere of kortere periode wordt gebruikt, en

(b) 

het feit dat de in de jaarrekening gepresenteerde bedragen niet geheel vergelijkbaar zijn.

37 Normaliter stelt een entiteit haar jaarrekeningen consistent op voor een periode van één jaar. Om praktische redenen geven sommige entiteiten voor hun financiële verslaggeving echter de voorkeur aan een periode van 52 weken. Deze standaard sluit deze mogelijkheid niet uit.

Vergelijkende informatie

▼M36

Ten minste te presenteren vergelijkende informatie

38   Behalve indien IFRSs anderszins toestaan of vereisen, moet een entiteit vergelijkende informatie met betrekking tot de voorgaande periode presenteren voor alle bedragen die in de jaarrekening van de lopende periode worden gerapporteerd. Een entiteit moet vergelijkende informatie voor beschrijvende informatie opnemen indien dit relevant is om inzicht te krijgen in de jaarrekening van de lopende periode.

▼M36

38A   Een entiteit moet ten minste twee overzichten van de financiële positie, twee overzichten van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten, twee afzonderlijke winst-en-verliesrekeningen (indien gepresenteerd), twee kasstroomoverzichten en twee mutatieoverzichten van het eigen vermogen en de bijbehorende toelichtingen presenteren.

38B In sommige gevallen blijft beschrijvende informatie in de jaarrekening over de voorgaande periode(n) relevant in de lopende periode. Zo verstrekt een entiteit in de lopende periode gedetailleerde informatie over een rechtsgeschil waarvan de uitkomst onzeker was aan het eind van de voorgaande periode en waarover nog een uitspraak moet worden gedaan. Informatie over het feit dat er aan het eind van de voorgaande periode onzekerheid bestond en over de stappen die tijdens de periode zijn genomen om deze onzekerheid weg te nemen, kan nuttig zijn voor gebruikers.

Aanvullende vergelijkende informatie

38C Een entiteit kan vergelijkende informatie presenteren ter aanvulling van de vergelijkende jaarrekening die overeenkomstig de IFRSs ten minste moet worden verstrekt, mits deze informatie overeenkomstig de IFRSs is opgesteld. Deze vergelijkende informatie kan bestaan uit een of meer in alinea 10 bedoelde overzichten, maar behoeft geen volledige jaarrekening te zijn. Wanneer dit het geval is, moet de entiteit de bijbehorende toelichtingen bij deze aanvullende overzichten presenteren.

38D Zo kan een entiteit een derde overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten presenteren (waarbij de lopende periode, de voorgaande periode en een aanvullende vergelijkende periode worden gepresenteerd). De entiteit is echter niet verplicht een derde overzicht van de financiële positie, een derde kasstroomoverzicht of een derde mutatieoverzicht van het eigen vermogen (dat wil zeggen een aanvullende vergelijkende jaarrekening) te presenteren. De entiteit moet in de toelichting bij de jaarrekening de vergelijkende informatie met betrekking tot dit aanvullende overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten presenteren.

▼M36 —————

▼M36

Wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, retroactieve aanpassing of herclassificatie

40A   Een entiteit moet ter aanvulling van de overeenkomstig alinea 38A ten minste te verstrekken vergelijkende financiële overzichten een derde overzicht van de financiële positie vanaf het begin van de voorgaande periode presenteren indien:

(a) 

zij een grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toepast, posten in haar jaarrekening retroactief aanpast of posten in haar jaarrekening herclassificeert; en

(b) 

de retroactieve toepassing, retroactieve aanpassing of herclassificatie een materieel effect heeft op de informatie in het overzicht van de financiële positie aan het begin van de voorgaande periode.

40B In de in alinea 40A beschreven omstandigheden moet een entiteit drie overzichten van de financiële positie presenteren die betrekking hebben op respectievelijk:

(a) 

het einde van de lopende periode;

(b) 

het einde van de voorgaande periode; en

(c) 

het begin van de voorgaande periode.

40C Als een entiteit een aanvullend overzicht van de financiële positie overeenkomstig alinea 40A moet presenteren, moet zij de op grond van de alinea's 41 tot en met 44 en IAS 8 vereiste informatie verschaffen. Zij behoeft evenwel geen bijbehorende toelichtingen bij het openingsoverzicht van de financiële positie aan het begin van de voorgaande periode te presenteren.

40D De datum van dat openingsoverzicht van de financiële positie moet het begin van de voorgaande periode zijn, ongeacht of in de jaarrekening van een entiteit vergelijkende informatie met betrekking tot eerdere periodes wordt gepresenteerd (zoals toegestaan door alinea 38C).

▼M36

41   Als een entiteit de presentatie of classificatie van posten in haar jaarrekening wijzigt, moet zij de vergelijkende bedragen herclassificeren, tenzij dit praktisch niet haalbaar is. Als een entiteit vergelijkende bedragen herclassificeert, moet zij de volgende informatie verschaffen (inclusief vanaf het begin van de voorgaande periode):

(a) 

de aard van de herclassificatie;

(b) 

het bedrag van elke post of categorie van posten die werd geherclassificeerd; en

(c) 

de reden voor de herclassificatie.

▼M5

42 indien een herclassificatie van vergelijkende bedragen praktisch niet haalbaar is, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(a) 

de reden waarom de bedragen niet werden geherclassificeerd, en

(b) 

de aard van de aanpassingen die zouden zijn uitgevoerd indien de bedragen wel waren geherclassificeerd.

43 Een betere vergelijkbaarheid van de informatie tussen de verslagperioden helpt gebruikers bij het nemen van economische beslissingen, met name omdat het hierdoor mogelijk wordt trends in de financiële informatie te beoordelen voor prognosedoeleinden. In sommige omstandigheden is het praktisch niet haalbaar om vergelijkende informatie voor een bepaalde voorgaande periode te herclassificeren om vergelijkingen met de lopende periode mogelijk te maken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een entiteit gegevens in de vorige periode(n) niet dusdanig heeft samengesteld dat ze kunnen worden geherclassificeerd en het mogelijk praktisch niet haalbaar is om de informatie opnieuw samen te stellen.

44 In IAS 8 wordt uiteengezet welke aanpassingen van vergelijkende informatie vereist zijn als een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving wijzigt of een fout corrigeert.

Consistentie van de presentatie

45 Een entiteit moet de in een verslagperiode gehanteerde presentatie en classificatie van posten in de jaarrekening handhaven in de volgende periode, tenzij:

(a) 

het duidelijk is dat als gevolg van een belangrijke wijziging in de aard van de activiteiten van de entiteit of een beoordeling van haar jaarrekening een andere presentatie of classificatie meer geëigend zou zijn op basis van de criteria in IAS 8 met betrekking tot de keuze en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving; of

(b) 

een IFRS een wijziging in de presentatie voorschrijft.

46 Een significante overname of afstoting, of een beoordeling van de presentatie van de jaarrekening zou bijvoorbeeld kunnen wijzen op de noodzaak om de jaarrekening op een andere wijze te presenteren. Een entiteit wijzigt uitsluitend de presentatie van haar jaarrekening als de gewijzigde presentatie informatie verschaft die betrouwbaar en relevanter is voor gebruikers van jaarrekeningen en het waarschijnlijk is dat de nieuwe structuur gehandhaafd zal worden, zodat deze niet ten koste gaat van de vergelijkbaarheid. Wanneer dergelijke wijzigingen in de presentatie worden aangebracht, moet de entiteit haar vergelijkende informatie herclassificeren overeenkomstig de alinea’s 41 en 42.

STRUCTUUR EN INHOUD

Inleiding

47 Deze standaard vereist de opname van bepaalde informatie in de balans, het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten, het afzonderlijke ►M5  overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ (indien gepresenteerd) of het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, en vereist dat andere posten hetzij in deze overzichten, hetzij in de toelichting worden opgenomen. In IAS 7 Het kasstroomoverzicht worden de vereisten voor de presentatie van een kasstroomoverzicht uiteengezet.

48 In deze standaard wordt de term „informatieverschaffing” soms in ruime zin gebruikt, en heeft dan ook betrekking op posten in de jaarrekening. Ook andere IFRSs bevatten voorschriften met betrekking tot informatieverschaffing. Tenzij elders in deze standaard of in een andere IFRS anders bepaald, kan de te verstrekken informatie in de jaarrekening worden opgenomen.

Identificatie van de jaarrekening

49 Een entiteit moet de jaarrekening duidelijk identificeren en ze onderscheiden van andere informatie in dezelfde publicatie.

50 De IFRSs zijn alleen van toepassing op jaarrekeningen, en niet noodzakelijk op andere informatie in een jaarverslag, een verplichte aangifte of een ander document. Het is dan ook belangrijk dat gebruikers een onderscheid kunnen maken tussen informatie die in overeenstemming met de IFRSs is opgesteld en andere informatie die wellicht nuttig is voor gebruikers, doch niet aan deze vereisten is onderworpen.

51 Entiteiten moeten elk financieel overzicht en de toelichting duidelijk identificeren. Voorts moet een entiteit de volgende informatie duidelijk vermelden en herhalen indien dat nodig is voor een goed inzicht in de gepresenteerde informatie:

(a) 

de naam van de verslaggevende entiteit of een andere vorm van identificatie, alsook eventuele wijzigingen in die informatie ten opzichte van het einde van de vorige verslagperiode;

(b) 

of het de jaarrekening van de afzonderlijke entiteit betreft dan wel die van een groep entiteiten;

(c) 

de datum van het einde van de verslagperiode of de periode die de financiële overzichten of toelichtingen bestrijken;

(d) 

de presentatievaluta, zoals gedefinieerd in IAS 21; en

(e) 

de gehanteerde mate van afronding bij de presentatie van bedragen in de jaarrekening.

52 Een entiteit voldoet aan de vereisten van alinea 51 door geschikte kopjes te gebruiken voor pagina's, overzichten, toelichtingen, kolommen en dergelijke. Oordeelsvorming is vereist voor het bepalen van de beste manier om dergelijke informatie te presenteren. Als een entiteit haar jaarrekening bijvoorbeeld elektronisch presenteert, worden niet altijd afzonderlijke pagina's gebruikt; de bovenvermelde punten moeten dan worden gepresenteerd om een goed inzicht te verschaffen in de informatie die in de jaarrekening is opgenomen.

53 Een entiteit maakt haar jaarrekeningen vaak begrijpelijker door bedragen te presenteren in duizenden of miljoenen eenheden van de presentatievaluta. Dit is aanvaardbaar mits de entiteit de mate van afronding vermeldt en geen materiële informatie weglaat.

Balans

Informatie die in de balans moet worden opgenomen

▼M77

54   Een overzicht van de financiële positie moet ten minste de volgende posten bevatten:

▼M5

(a) 

materiële vaste activa;

(b) 

vastgoedbeleggingen;

(c) 

immateriële activa;

(d) 

financiële activa (zonder de onder (e), (h) en (i) vermelde bedragen);

▼M77

(da) 

portefeuilles van contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen en activa zijn, uitgesplitst zoals voorgeschreven door alinea 78 van IFRS 17;

▼M5

(e) 

investeringen die administratief werden verwerkt volgens de „equity”-methode;

▼M45

(f) 

biologische activa die binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw vallen;

▼M5

(g) 

voorraden;

(h) 

handels- en overige vorderingen;

(i) 

geldmiddelen en kasequivalenten;

(j) 

het totaalbedrag van activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en activa in groepen activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(k) 

handels- en overige schulden;

(l) 

voorzieningen;

(m) 

financiële verplichtingen (zonder de onder (k) en (l) vermelde bedragen);

▼M77

(ma) 

portefeuilles van contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen en verplichtingen zijn, uitgesplitst zoals voorgeschreven door alinea 78 van IFRS 17;

▼M5

(n) 

actuele belastingverplichtingen en -vorderingen, zoals gedefinieerd in IAS 12 Winstbelastingen;

(o) 

uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen, zoals gedefinieerd in IAS 12;

(p) 

verplichtingen opgenomen in groepen activa die worden afgestoten en die geclassificeerd zijn als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5;

(q) 

in het eigen vermogen gepresenteerde minderheidsbelangen; en

(r) 

geplaatst kapitaal en reserves die aan eigenaars van de moedermaatschappij toerekenbaar zijn.

▼M49

55   Een entiteit moet additionele posten (onder meer door opsplitsing van de in alinea 54 vermelde posten), kopjes en subtotalen in het overzicht van de financiële positie presenteren indien die presentatie relevant is voor een goed inzicht in de financiële positie van de entiteit.

▼M49

55A Wanneer een entiteit subtotalen in overeenstemming met alinea 55 presenteert:

a) 

moeten deze subtotalen bestaan uit posten die overeenkomstig de IFRS opgenomen en gewaardeerde bedragen bevatten;

b) 

moeten deze subtotalen op zodanige wijze worden gepresenteerd en aangeduid dat de posten die het subtotaal vormen, duidelijk en begrijpelijk zijn;

c) 

moeten deze subtotalen consistent zijn van periode tot periode, in overeenstemming met alinea 45; en

d) 

mogen deze subtotalen niet prominenter worden weergegeven dan de subtotalen en totalen die overeenkomstig de IFRS in het overzicht van de financiële positie moeten worden vermeld.

▼M5

56 Als een entiteit in haar balans vlottende/vaste activa en kortlopende/langlopende verplichtingen als afzonderlijke classificaties presenteert, mag zij uitgestelde belastingvorderingen (-verplichtingen) niet classificeren als vlottende activa (kortlopende verplichtingen).

57 Deze standaard schrijft niet voor in welke volgorde of volgens welke indeling de posten moeten worden gepresenteerd. Alinea 54 verschaft louter een lijst van posten die voldoende verschillen in aard of functie om een afzonderlijke presentatie in de balans te rechtvaardigen. Daarnaast:

(a) 

worden posten toegevoegd indien de omvang, aard of functie van een post of een samenvoeging van gelijksoortige posten zodanig is dat een afzonderlijke presentatie relevant is voor een goed inzicht in de financiële positie van de entiteit; en

(b) 

kunnen de gehanteerde beschrijvingen en de volgorde van posten of samenvoeging van gelijksoortige posten worden aangepast volgens de aard van de entiteit en haar transacties, om aldus informatie te verschaffen die relevant is voor een goed inzicht in de financiële positie van de entiteit. Een financiële instelling kan bijvoorbeeld de bovengenoemde beschrijvingen aanpassen om informatie te verschaffen die relevant is voor de activiteiten van een financiële instelling.

58 Een entiteit moet de beslissing om additionele posten al dan niet afzonderlijk te presenteren, baseren op een beoordeling van:

(a) 

de aard en liquiditeit van de activa;

(b) 

de functie van de activa binnen de entiteit; en

(c) 

de bedragen en de aard van verplichtingen, en het moment waarop ze zich voordoen.

59 Het gebruik van verschillende waarderingsgrondslagen voor verschillende categorieën van activa impliceert dat hun aard of functie verschilt en dat ze bijgevolg als afzonderlijke posten moeten worden gepresenteerd. Verschillende categorieën van materiële vaste activa kunnen bijvoorbeeld worden geboekt tegen kostprijs of tegen de geherwaardeerde bedragen overeenkomstig IAS 16.

Onderscheid tussen vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend

60 Een entiteit moet vlottende en vaste activa, en kortlopende en langlopende verplichtingen als afzonderlijke categorieën in haar balans presenteren overeenkomstig de alinea's 66 tot en met 76, behalve als een presentatie op basis van liquiditeit betrouwbare en relevantere informatie verschaft. Als die uitzondering zich voordoet, moet de entiteit alle activa en verplichtingen in volgorde van liquiditeit presenteren.

61 Ongeacht de gekozen presentatiemethode moet een entiteit het bedrag vermelden dat naar verwachting na meer dan twaalf maanden zal worden geïnd of afgewikkeld voor elk actief en voor elke verplichting waarin bedragen zijn vervat die naar verwachting zullen worden geïnd of afgewikkeld:

(a) 

binnen twaalf maanden na de verslagperiode, en

(b) 

later dan twaalf maanden na de verslagperiode.

62 Als een entiteit goederen of diensten levert binnen een duidelijk identificeerbare exploitatiecyclus, kan nuttige informatie worden gehaald uit de aparte classificatie in de balans van vlottende en vaste activa en kortlopende en langlopende verplichtingen door een onderscheid te maken tussen de nettoactiva die continu in omloop zijn als werkkapitaal en de nettoactiva die worden gebruikt in de langetermijnactiviteiten van de entiteit. Ook krijgt de gebruiker een duidelijk zicht op activa waarvan verwacht wordt dat ze binnen de huidige exploitatiecyclus zullen worden gerealiseerd, en op verplichtingen die in dezelfde periode moeten worden afgewikkeld.

63 Voor sommige entiteiten, zoals financiële instellingen, verschaft de presentatie van activa en verplichtingen in toenemende of afnemende volgorde van liquiditeit informatie die betrouwbaar en relevanter is dan de presentatie op basis van het onderscheid vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend, omdat de entiteit geen goederen levert of diensten verleent binnen een duidelijk identificeerbare exploitatiecyclus.

64 Bij toepassing van alinea 60 mag een entiteit sommige van haar activa en verplichtingen presenteren op basis van de classificatie vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend en andere in volgorde van liquiditeit als deze presentatie betrouwbare en relevantere informatie verstrekt. De noodzaak voor een gemengde presentatie kan zich voordoen wanneer een entiteit diverse bedrijfsactiviteiten uitvoert.

65 Informatie over de datums waarop activa en verplichtingen naar verwachting zullen worden gerealiseerd, is nuttig om de liquiditeit en solvabiliteit van een entiteit te beoordelen. IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing vereist informatieverschaffing over de vervaldata van financiële activa en financiële verplichtingen. Financiële activa omvatten handels- en overige vorderingen, en financiële verplichtingen omvatten handels- en overige schulden. Informatie over de verwachte datum van inbaarheid van niet-monetaire activa, zoals voorraden, en de verwachte datum van afwikkeling van verplichtingen, zoals voorzieningen, is eveneens nuttig, ongeacht of de activa en verplichtingen zijn geclassificeerd als vlottende/vaste activa respectievelijk kortlopende/langlopende verplichtingen. Een entiteit moet bijvoorbeeld het bedrag van de voorraden vermelden dat naar verwachting later dan twaalf maanden na de verslagperiode zal worden geïnd.

Vlottende activa

66 Een entiteit moet een actief als vlottend classificeren als:

(a) 

ze verwacht dat het actief zal worden gerealiseerd, of als ze voornemens is het actief te verkopen of te verbruiken, in de normale exploitatiecyclus van de entiteit;

(b) 

ze het actief voornamelijk aanhoudt met de bedoeling het te verhandelen;

(c) 

ze verwacht dat het actief binnen twaalf maanden na de verslagperiode zal worden gerealiseerd; of

(d) 

het actief een geldmiddel of kasequivalent betreft (zoals gedefinieerd in IAS 7), tenzij het gebruik van het actief voor ruil of voor afwikkeling van een verplichting beperkt is gedurende ten minste twaalf maanden na de verslagperiode.

Een entiteit moet alle overige activa classificeren als vaste activa.

67 Deze standaard gebruikt de term „vaste activa” voor materiële activa, immateriële activa en financiële activa van langlopende aard. Het gebruik van alternatieve omschrijvingen wordt door deze standaard niet verboden, zolang de betekenis duidelijk blijft.

▼M53

68 De exploitatiecyclus van een entiteit is de tijdspanne tussen de verwerving van activa voor verwerking en het moment waarop zij in geldmiddelen of kasequivalenten worden gerealiseerd. Als de normale exploitatiecyclus van een entiteit niet duidelijk identificeerbaar is, wordt deze geacht twaalf maanden te duren. Vlottende activa omvatten activa (zoals voorraden en handelsvorderingen) die in de normale exploitatiecyclus worden verkocht, verbruikt of gerealiseerd, zelfs indien niet verwacht wordt dat ze binnen twaalf maanden na de verslagperiode zullen worden gerealiseerd. Vlottende activa omvatten ook activa die voornamelijk worden aangehouden om te worden verhandeld (voorbeelden zijn sommige financiële activa die voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden in IFRS 9) en het kortlopende gedeelte van financiële vaste activa.

▼M5

Kortlopende verplichtingen

▼M22

69   Een entiteit moet een verplichting als kortlopend classificeren als:

a) 

ze verwacht dat de verplichting in de normale exploitatiecyclus van de entiteit zal worden afgewikkeld;

b) 

ze de verplichting voornamelijk aanhoudt voor handelsdoeleinden;

c) 

de verplichting binnen twaalf maanden na de verslagperiode moet worden afgewikkeld; of

d) 

ze geen onvoorwaardelijk recht heeft om de afwikkeling van de verplichting met ten minste twaalf maanden na de verslagperiode uit te stellen (zie alinea 73). De voorwaarden van een verplichting die, afhankelijk van de keuze van de tegenpartij, in de afwikkeling ervan door de uitgifte van eigenvermogensinstrumenten kunnen resulteren, zijn niet van invloed op de classificatie van de verplichting.

Een entiteit moet alle overige verplichtingen classificeren als langlopende verplichtingen.

▼M5

70 Sommige kortlopende verplichtingen, zoals handelsschulden en sommige overlopende posten in verband met personeels- en andere exploitatiekosten, maken deel uit van het werkkapitaal dat in de normale exploitatiecyclus van de entiteit wordt gebruikt. Een entiteit moet dergelijke exploitatieposten als kortlopende verplichtingen classificeren, zelfs als deze pas na meer dan twaalf maanden na de verslagperiode moeten worden afgewikkeld. Dezelfde normale exploitatiecyclus is van toepassing op de classificatie van de activa en verplichtingen van een entiteit. Als de normale exploitatiecyclus van een entiteit niet duidelijk identificeerbaar is, wordt deze geacht twaalf maanden te duren.

▼M53

71 Andere kortlopende verplichtingen worden niet afgewikkeld in de normale exploitatiecyclus, maar moeten binnen twaalf maanden na de verslagperiode worden afgewikkeld of worden voornamelijk voor handelsdoeleinden aangehouden. Voorbeelden zijn sommige financiële verplichtingen die voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden in IFRS 9, voorschotten in rekening-courant en het kortlopende gedeelte van langlopende financiële verplichtingen, uit te keren dividenden, winstbelastingen en andere schulden die geen handelsschulden zijn. Financiële verplichtingen die voor financiering op lange termijn zorgen (dat wil zeggen dat ze geen deel uitmaken van het werkkapitaal dat in de normale exploitatiecyclus van de entiteit wordt gebruikt) en die niet binnen twaalf maanden na de verslagperiode moeten worden afgewikkeld, zijn langlopende verplichtingen en zijn onderworpen aan de bepalingen in de alinea's 74 en 75.

▼M5

72 Een entiteit moet haar financiële verplichtingen als kortlopend classificeren als deze binnen twaalf maanden na de verslagperiode moeten worden afgewikkeld, zelfs indien:

(a) 

de oorspronkelijke afwikkelingstermijn meer dan twaalf maanden bedroeg, en

(b) 

een overeenkomst voor herfinanciering of een nieuwe betalingsregeling voor de lange termijn wordt afgesloten na de verslagperiode en vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie.

73 Indien een entiteit in het kader van een bestaande kredietfaciliteit verwacht en de mogelijkheid heeft om een verplichting te herfinancieren of te verlengen voor een periode van ten minste twaalf maanden na de verslagperiode, moet zij die verplichting als langlopend classificeren, zelfs indien de verplichting in andere gevallen binnen een kortere termijn verschuldigd was. Indien de entiteit echter niet de mogelijkheid heeft om de verplichting te herfinancieren of te verlengen (bijvoorbeeld omdat er geen herfinancieringsovereenkomst bestaat), mag de entiteit de eventuele herfinanciering van de verplichting niet in aanmerking nemen en moet ze de verplichting als kortlopend classificeren.

74 Indien een entiteit op of vóór het einde van de verslagperiode een bepaling van een langlopende leenovereenkomst schendt met als gevolg dat de verplichting onmiddellijk opeisbaar wordt, moet de entiteit die verplichting als kortlopend classificeren, zelfs indien de kredietverstrekker na de verslagperiode en vóór de datum waarop de jaarrekening voor publicatie wordt goedgekeurd, heeft besloten geen betaling te eisen als gevolg van de schending. Een entiteit moet de verplichting als kortlopend classificeren omdat ze aan het eind van de verslagperiode geen onvoorwaardelijk recht heeft om de afwikkeling van de verplichting met ten minste twaalf maanden na de verslagperiode uit te stellen.

75 Een entiteit moet de verplichting echter als langlopend classificeren indien de kredietverstrekker vóór het einde van de verslagperiode een respijttermijn heeft toegestaan die ten vroegste twaalf maanden na de verslagperiode afloopt en gedurende welke de entiteit de schending kan rechtzetten en de kredietverstrekker geen onmiddellijke terugbetaling kan eisen.

76 Indien met betrekking tot leningen die als kortlopende verplichtingen zijn geclassificeerd de volgende gebeurtenissen plaatsvinden tussen het einde van de verslagperiode en de datum waarop de jaarrekening voor publicatie wordt goedgekeurd, dan moeten die gebeurtenissen overeenkomstig IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum worden vermeld als gebeurtenissen na balansdatum die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening:

(a) 

herfinanciering op lange termijn;

(b) 

rechtzetting van een schending van een langlopende leenovereenkomst; en

(c) 

toekenning van een respijttermijn door de kredietverstrekker om een schending van een langlopende leenovereenkomst recht te zetten indien die respijttermijn ten vroegste twaalf maanden na de verslagperiode afloopt.

Informatie die in de balans of in de toelichting moet worden opgenomen

77 Een entiteit moet, ofwel in de balans ofwel in de toelichting, verdere subclassificaties voor de gepresenteerde posten vermelden, geclassificeerd op een wijze die geëigend is voor de activiteiten van de entiteit.

78 De mate van detail die in de subclassificaties wordt gehanteerd, is afhankelijk van de vereisten in de IFRSs en van de omvang, de aard en de functie van de desbetreffende bedragen. Een entiteit moet eveneens rekening houden met de factoren die in alinea 58 zijn uiteengezet om de basis voor de subclassificatie te bepalen. De informatie die moet worden verschaft, verschilt voor elke post. Enkele voorbeelden:

(a) 

materiële vaste activa worden overeenkomstig IAS 16 opgesplitst in categorieën;

(b) 

vorderingen worden opgesplitst in vorderingen van handelscliënten, vorderingen van verbonden partijen, vooruitbetalingen en overige bedragen;

(c) 

voorraden worden overeenkomstig IAS 2 Voorraden opgesplitst in categorieën zoals handelswaar, productievoorraden, materialen, onderhanden werk ( *1 ) en gereed product;

(d) 

voorzieningen worden opgesplitst in voorzieningen voor personeelsbeloningen en andere posten; en

(e) 

kapitaal en reserves worden opgesplitst in verschillende categorieën, zoals gestort kapitaal, agio en reserves.

79 Een entiteit moet de volgende informatie verstrekken, hetzij in de balans of in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, hetzij in de toelichting:

(a) 

voor elke categorie van aandelenkapitaal:

(i) 

het aantal toegestane aandelen;

(ii) 

het aantal uitgegeven, volgestorte aandelen en het aantal uitgegeven, niet-volgestorte aandelen;

(iii) 

de nominale waarde per aandeel, of de vermelding dat de aandelen geen nominale waarde hebben;

(iv) 

een aansluiting tussen het aantal aandelen in omloop aan het begin en aan het eind van de periode;

(v) 

de rechten, voorkeurrechten en beperkingen die aan die categorie zijn verbonden, inclusief beperkingen op de uitkering van dividenden en de terugbetaling van kapitaal;

(vi) 

aandelen van de entiteit die worden aangehouden door de entiteit of door haar dochterondernemingen of geassocieerde deelnemingen; en

(vii) 

aandelen die gereserveerd zijn voor uitgifte bij de uitoefening van opties of in het kader van overeenkomsten voor de verkoop van aandelen, met inbegrip van de voorwaarden en bedragen; en

(b) 

een beschrijving van de aard en het doel van elke reserve binnen het eigen vermogen.

80 Een entiteit zonder aandelenkapitaal, zoals een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een trust, moet in haar verslaggeving informatie verstrekken die equivalent is aan de informatie die in alinea 79(a) is vereist. De informatie moet voor elke categorie van aandelenbelangen de mutaties tijdens de periode weergeven, alsmede de rechten, voorkeurrechten en beperkingen die aan elke categorie van aandelenbelangen verbonden zijn.

▼M6

80A Indien een entiteit

(a) 

een puttable financieel instrument dat als een eigen-vermogensinstrument is geclassificeerd, of

(b) 

een instrument dat voor de entiteit een verplichting met zich brengt om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren en dat als een eigen-vermogensinstrument is geclassificeerd,

heeft overgeboekt tussen vreemd en eigen vermogen, moet zij het bedrag dat van en naar elke categorie (vreemd of eigen vermogen) is overgeboekt vermelden, alsook het tijdstip en de reden voor deze overboeking.

▼M31

Overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten

▼M31 —————

▼M31

81A Het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten (overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten) moet, naast de rubriek betreffende winst of verlies en de rubriek betreffende niet-gerealiseerde resultaten, het volgende bevatten:

(a) 

winst of verlies;

(b) 

het totaal van de niet-gerealiseerde resultaten;

(c) 

gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten over de periode, zijnde het totaal van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten.

Indien een entiteit een afzonderlijk overzicht van winst of verlies presenteert, neemt zij in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten geen rubriek betreffende winst of verlies op.

81B Naast de rubriek betreffende winst of verlies en de rubriek betreffende niet-gerealiseerde resultaten moet een entiteit de volgende posten presenteren als toerekening van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten over de periode:

(a) 

winst of verlies over de periode toerekenbaar aan:

(i) 

belangen zonder overheersende zeggenschap, en

(ii) 

eigenaars van de moedermaatschappij;

(b) 

gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten over de periode toerekenbaar aan:

(i) 

belangen zonder overheersende zeggenschap, en

(ii) 

eigenaars van de moedermaatschappij.

Indien een entiteit winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert, moet zij (a) in dat overzicht opnemen.

▼M31

Informatie die in de rubriek betreffende winst of verlies of het overzicht van winst of verlies moet worden opgenomen

▼M77

82  Naast de op grond van andere IFRSs te vermelden posten moet de rubriek betreffende winst of verlies of het overzicht van winst of verlies de posten bevatten die de volgende bedragen over de periode presenteren:

(a) 

opbrengsten, waarbij afzonderlijk worden gepresenteerd:

(i) 

de volgens de effectieverentemethode berekende renteopbrengsten, en

(ii) 

verzekeringsopbrengsten (zie IFRS 17);

(aa) 

winsten en verliezen die voortvloeien uit het niet langer opnemen van financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

(ab) 

lasten uit hoofde van verzekeringsdiensten voortvloeiend uit contracten die zijn uitgegeven binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 (zie IFRS 17);

(ac) 

baten of lasten uit hoofde van aangehouden herverzekeringscontracten (zie IFRS 17);

(b) 

financieringskosten;

(ba) 

bijzonderewaardeverminderingsverliezen (met inbegrip van terugnemingen van bijzonderewaardeverminderingsverliezen of bijzonderewaardeverminderingswinsten) bepaald in overeenstemming met afdeling 5.5 van IFRS 9;

(bb) 

verzekeringsfinancieringsbaten of -lasten uit hoofde van contracten die zijn uitgegeven binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 (zie IFRS 17);

(bc) 

financieringsbaten of -lasten uit hoofde van aangehouden herverzekeringscontracten (zie IFRS 17);

(c) 

het aandeel in de winst of het verlies van geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode;

(ca) 

als een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs geherclassificeerd wordt zodat het gewaardeerd wordt tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, de eventuele winst die of het eventuele verlies dat voortvloeit uit het verschil tussen de eerdere geamortiseerde kostprijs van het financiële actief en de reële waarde ervan op de herclassificatiedatum (als omschreven in IFRS 9);

(cb) 

als een financieel actief uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt geherclassificeerd zodat het wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, de eventueel voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen cumulatieve winst die, of het eventueel voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen cumulatief verlies dat naar de winst of het verlies is geherclassificeerd;

(d) 

belastinglasten;

(e) 

[verwijderd]

(ea) 

een enkel bedrag dat gelijk is aan het totaal voor de beëindigde bedrijfsactiviteiten (zie IFRS 5).

(f)–(i) 

[verwijderd]

▼M31

Informatie die in de rubriek betreffende niet-gerealiseerde resultaten moet worden opgenomen

▼M49

82A   De rubriek betreffende niet-gerealiseerde resultaten moet de volgende posten met de bedragen over de periode presenteren:

a) 

posten van niet-gerealiseerde resultaten (exclusief bedragen die in alinea (b) zijn opgenomen), geclassificeerd volgens aard en gegroepeerd in posten die in overeenstemming met andere IFRSs:

i) 

daarna niet naar winst of verlies zullen worden overgeboekt; en

ii) 

daarna naar winst of verlies zullen worden overgeboekt wanneer aan specifieke voorwaarden is voldaan.

b) 

het aandeel in de niet-gerealiseerde resultaten van geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode, uitgesplitst in het aandeel in posten die in overeenstemming met andere IFRSs:

i) 

daarna niet naar winst of verlies zullen worden overgeboekt; en

ii) 

daarna naar winst of verlies zullen worden overgeboekt wanneer aan specifieke voorwaarden is voldaan.

▼M31 —————

▼M49

85   Een entiteit moet additionele posten (onder meer door opsplitsing van de in alinea 82 vermelde posten), kopjes en subtotalen in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten presenteren indien die presentatie relevant is voor een goed inzicht in de financiële prestaties van de entiteit.

▼M49

85A Wanneer een entiteit subtotalen in overeenstemming met alinea 85 presenteert:

a) 

moeten deze subtotalen bestaan uit posten die overeenkomstig de IFRS opgenomen en gewaardeerde bedragen bevatten;

b) 

moeten deze subtotalen op zodanige wijze worden gepresenteerd en aangeduid dat de posten die het subtotaal vormen, duidelijk en begrijpelijk zijn;

c) 

moeten deze subtotalen consistent zijn van periode tot periode, in overeenstemming met alinea 45; en

d) 

mogen deze subtotalen niet prominenter worden weergegeven dan de subtotalen en totalen die overeenkomstig de IFRS in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten moeten worden vermeld.

85B Een entiteit moet de posten in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten presenteren welke aansluiting geven tussen in overeenstemming met alinea 85 gepresenteerde subtotalen en de subtotalen of totalen die overeenkomstig de IFRS in dat (die) overzicht(en) moeten worden vermeld.

▼M31

86 Omdat de gevolgen van de verschillende activiteiten, transacties en andere gebeurtenissen van een entiteit verschillen op het vlak van frequentie, potentieel voor winst of verlies en voorspelbaarheid, draagt de vermelding van de componenten van de financiële prestaties bij tot een beter inzicht in de behaalde financiële prestaties en tot het maken van voorspellingen van toekomstige financiële prestaties. Als dit noodzakelijk is om de elementen van de financiële prestaties toe te lichten, moet een entiteit in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten additionele posten opnemen en moet zij de gebruikte beschrijvingen en de volgorde van de posten aanpassen. Een entiteit moet factoren zoals materialiteit en de aard en functie van de baten en lasten in overweging nemen. Een financiële instelling kan bijvoorbeeld de beschrijvingen aanpassen om informatie te verschaffen die relevant is voor de activiteiten van een financiële instelling. Een entiteit mag baten en lasten niet salderen, tenzij wordt voldaan aan de in alinea 32 vermelde criteria.

87 Een entiteit mag baten of lasten niet als buitengewone posten presenteren, noch in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten, noch in de toelichting.

▼M5

Winst of verlies over de periode

88 Een entiteit moet alle baten en lasten die op een periode betrekking hebben in winst of verlies opnemen, tenzij een IFRS anderszins vereist of toestaat.

▼M68

89 In sommige IFRSs zijn omstandigheden beschreven waarin een entiteit bepaalde posten niet in winst of verlies over de lopende periode moet opnemen. IAS 8 behandelt twee van dergelijke omstandigheden: de correctie van fouten en de gevolgen van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving. Andere IFRSs vereisen of staan toe dat componenten van niet-gerealiseerde resultaten die beantwoorden aan de in het Conceptual Framework opgenomen definitie van baten of lasten niet in winst of verlies worden opgenomen (zie alinea 7).

▼M5

Niet-gerealiseerde resultaten over de periode

▼M31

90 Een entiteit moet het bedrag van de winstbelasting met betrekking tot elke post van niet-gerealiseerde resultaten, met inbegrip van herclassificatieaanpassingen, vermelden in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten of in de toelichting.

91 Een entiteit mag posten van niet-gerealiseerde resultaten presenteren:

(a) 

na aftrek van de daarmee verband houdende fiscale gevolgen, of

(b) 

vóór daarmee verband houdende fiscale gevolgen met vermelding van het totaalbedrag van de winstbelastingen met betrekking tot die posten.

Indien een entiteit kiest voor alternatief (b), moet zij de belasting toerekenen aan de posten die daarna naar de rubriek betreffende winst of verlies zullen worden overgeboekt en aan die welke daarna niet naar de rubriek betreffende winst of verlies zullen worden overgeboekt.

▼M5

92 Een entiteit moet herclassificatieaanpassingen met betrekking tot componenten van niet-gerealiseerde resultaten vermelden.

▼M53

93 Andere IFRSs specificeren of en wanneer bedragen die voorheen in de overige onderdelen van het totaalresultaat werden opgenomen naar de winst of het verlies worden geherclassificeerd. Dergelijke herclassificaties worden in deze standaard herclassificatieaanpassingen genoemd. Een herclassificatieaanpassing wordt opgenomen bij de daarmee verband houdende component van de overige onderdelen van het totaalresultaat in de periode waarin de aanpassing naar de winst of het verlies wordt geherclassificeerd. Mogelijk werden deze bedragen in de lopende of vorige perioden als niet-gerealiseerde winsten opgenomen in de overige onderdelen van het totaalresultaat. Deze niet-gerealiseerde winsten moeten in mindering worden gebracht op de overige onderdelen van het totaalresultaat in de periode waarin de gerealiseerde winsten naar de winst of het verlies worden geherclassificeerd om te vermijden dat ze twee keer in het totaalresultaat worden opgenomen.

▼M31

94 Een entiteit mag herclassificatieaanpassingen presenteren in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten of in de toelichting. Een entiteit die herclassificatieaanpassingen in de toelichting presenteert, moet de posten van niet-gerealiseerde resultaten presenteren na enige daarmee verband houdende herclassificatieaanpassingen.

▼M53

95 Herclassificatieaanpassingen ontstaan bijvoorbeeld bij afstoting van een buitenlandse activiteit (zie IAS 21) en wanneer een afgedekte verwachte toekomstige kasstroom invloed heeft op winst of verlies (zie alinea 6.5.11(d) van IFRS 9 met betrekking tot kasstroomafdekkingen).

96 Herclassificatieaanpassingen ontstaan niet bij wijzigingen in herwaarderingsreserves die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 16 of IAS 38, of bij herwaarderingen van toegezegdpensioenregelingen die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 19. Deze componenten worden in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen en worden in latere perioden niet naar de winst of het verlies geherclassificeerd. Wijzigingen in herwaarderingsreserves mogen in latere perioden naar de ingehouden winsten worden overgeboekt naarmate het actief wordt gebruikt of wanneer het niet langer wordt opgenomen (zie IAS 16 en IAS 38). In overeenstemming met IFRS 9 ontstaan er geen herclassificatieaanpassingen indien een kasstroomafdekking of de administratieve verwerking van de tijdswaarde van een optie (of het termijnelement van een termijncontract of de valutabasisspread van een financieel instrument) resulteren in bedragen die uit de kasstroomafdekkingsreserve, respectievelijk een afzonderlijke eigenvermogenscomponent worden verwijderd en direct in de eerste kostprijs of andere boekwaarde van een actief of een verplichting worden opgenomen. Deze bedragen worden direct naar activa of verplichtingen overgeboekt.

▼M31

Informatie die in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten of in de toelichting moet worden opgenomen

▼M5

97 Indien baten of lasten materieel zijn, moet een entiteit de aard en het bedrag ervan afzonderlijk vermelden.

98 Omstandigheden die aanleiding zouden geven tot afzonderlijke vermelding van baten en lasten zijn onder meer:

(a) 

afschrijvingen van voorraden tot de opbrengstwaarde of afschrijvingen van materiële vaste activa tot de realiseerbare waarde, evenals terugnemingen van dergelijke afschrijvingen;

(b) 

reorganisatie van de activiteiten van een entiteit en terugnemingen van eventuele voorzieningen voor reorganisatiekosten;

(c) 

de vervreemding van materiële vaste activa;

(d) 

de vervreemding van beleggingen;

(e) 

beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(f) 

gerechtelijke schikkingen; en

(g) 

andere terugnemingen van voorzieningen.

99 Een entiteit moet een uitsplitsing van de in winst of verlies opgenomen lasten presenteren waarbij wordt gebruikgemaakt van een classificatie die gebaseerd is op de aard of functie van de lasten binnen de entiteit, afhankelijk van welke van de twee betrouwbaar en het meest relevant is.

▼M31

100 Entiteiten worden aangemoedigd om de in alinea 99 vermelde uitsplitsing te presenteren in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten.

▼M5

101 Lasten worden verder uitgesplitst om een duidelijk zicht te bieden op de componenten van de financiële prestaties die onderling kunnen verschillen op het vlak van frequentie, potentieel voor winst of verlies en voorspelbaarheid. Deze uitsplitsing kan in twee verschillende vormen worden verstrekt.

102 De eerste vorm van uitsplitsing is de categoriale kostenindeling. Een entiteit groepeert in winst of verlies opgenomen lasten volgens hun aard (bijvoorbeeld afschrijvingen, aangekochte materialen, transportkosten, personeelsbeloningen en advertentiekosten), zonder ze opnieuw toe te rekenen aan verschillende functies binnen de entiteit. Deze methode kan eenvoudig toe te passen zijn omdat het niet nodig is lasten toe te rekenen aan functionele indelingen. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een classificatie op basis van de categoriale kostenindeling:



Opbrengsten

 

X

Overige baten

 

X

Wijzigingen in voorraden van gereed product en onderhanden werk (*1)

X

 

Grond- en hulpstoffen

X

 

Lasten uit hoofde van personeelsbeloningen

X

 

Afschrijvingen

X

 

Overige lasten

X

 

Totale lasten

 

(X)

Winst vóór belasting

 

X

(*1)   

In België: werk in uitvoering.

103 De tweede vorm van uitsplitsing is de functionele kostenindeling, waarbij lasten worden geclassificeerd op basis van hun functie als onderdeel van de kostprijs van de omzet of bijvoorbeeld als onderdeel van distributie- of beheerskosten. Een entiteit vermeldt volgens deze methode ten minste de kostprijs van de omzet, gescheiden van andere lasten. Deze indeling kan gebruikers meer relevante informatie bieden dan de categoriale kostenindeling, maar de toerekening van kosten aan functies kan arbitraire toerekeningen vereisen en een aanzienlijke oordeelsvorming impliceren. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een classificatie op basis van de functionele kostenindeling:



Opbrengsten

X

 

Kostprijs van de omzet

(X)

 

Brutowinst

X

 

Overige baten

X

 

Distributiekosten

(X)

 

Beheerskosten

(X)

 

Overige lasten

(X)

 

Winst vóór belasting

X

 

104 Entiteiten die gebruikmaken van de functionele kostenindeling moeten aanvullende informatie verstrekken over de aard van de lasten, met inbegrip van de kosten van afschrijvingen en de lasten uit hoofde van personeelsbeloningen.

105 De keuze tussen de functionele en categoriale kostenindeling is afhankelijk van historische en sectorgebonden factoren, alsook van de aard van de entiteit. Beide methoden geven een indicatie van de kosten die mogelijk direct of indirect kunnen variëren naargelang van het niveau van de omzet of productie van de entiteit. Omdat elke presentatiemethode voordelen heeft voor verschillende types entiteiten, vereist deze standaard dat het management voor een betrouwbare en de meest relevante presentatie kiest. Aangezien informatie over de aard van de lasten echter nuttig is bij het voorspellen van toekomstige kasstromen, is een aanvullende toelichting vereist als de functionele kostenindeling wordt gebruikt. In alinea 104 heeft de term „personeelsbeloningen” dezelfde betekenis als in IAS 19.

Mutatieoverzicht van het eigen vermogen

▼M29

Informatie die in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen moet worden opgenomen

▼M53

106   Een entiteit moet een mutatieoverzicht van het eigen vermogen presenteren zoals vereist door alinea 10. Het mutatieoverzicht van het eigen vermogen bevat de volgende informatie:

▼M29

(a) 

de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten over de periode, waarbij de totale bedragen die toerekenbaar zijn aan eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder zeggenschap afzonderlijk moeten worden vermeld;

(b) 

voor elke component van het eigen vermogen, de gevolgen van retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing opgenomen overeenkomstig IAS 8; en

▼M53

(c) 

[verwijderd]

(d) 

voor elke component van het eigen vermogen, een aansluiting tussen de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met (ten minste) afzonderlijke vermelding van wijzigingen die voortvloeien uit:

i) 

winst of verlies;

ii) 

de overige onderdelen van het totaalresultaat; en

iii) 

transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars, met afzonderlijke vermelding van bijdragen door en uitkeringen aan eigenaars en van wijzigingen in eigendomsbelangen in dochterondernemingen die niet tot een verlies van zeggenschap leiden.

▼M29

Informatie die in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen of in de toelichting moet worden opgenomen

106A   Voor elke component van het eigen vermogen moet een entiteit hetzij in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, hetzij in de toelichting een analyse per bestanddeel van de niet in winst of verlies opgenomen resultaten presenteren (zie alinea 106(d)(ii)).

▼M29

107   Een entiteit moet, hetzij in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, hetzij in de toelichting, de bedragen presenteren van dividenden die zijn opgenomen als uitkeringen aan eigenaars tijdens de periode, en het daaraan gerelateerde bedrag van de dividenden per aandeel.

▼M5

108 In alinea 106 omvatten de componenten van het eigen vermogen bijvoorbeeld elke categorie van het gestorte kapitaal, het geaccumuleerde saldo van elke categorie van niet-gerealiseerde resultaten en ingehouden winsten.

109 Mutaties in het eigen vermogen van een entiteit tussen het begin en einde van de verslagperiode weerspiegelen de toename of afname van haar nettoactiva tijdens de verslagperiode. Afgezien van mutaties die voortvloeien uit transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars (zoals kapitaalstortingen, de terugkoop van eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit en dividenden) en de transactiekosten die direct aan dergelijke transacties gerelateerd zijn, bestaat de totale vermogensmutatie in een bepaalde periode uit het totaalbedrag aan baten en lasten, met inbegrip van winsten en verliezen, die door de bedrijfsactiviteiten van de entiteit gedurende die periode werden gegenereerd.

110 IAS 8 vereist voor zover praktisch haalbaar retroactieve aanpassingen in verband met wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, behalve indien de overgangsbepalingen in een andere IFRS iets anders voorschrijven. IAS 8 vereist tevens dat aanpassingen in verband met de correctie van fouten retroactief worden aangebracht, voor zover dit praktisch haalbaar is. Retroactieve aanpassingen zijn geen mutaties in het eigen vermogen, maar zijn aanpassingen aan het beginsaldo van ingehouden winsten, behalve indien een IFRS retroactieve aanpassing van een andere component van het eigen vermogen voorschrijft. Alinea 106(b) schrijft voor dat in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen voor elke component van het eigen vermogen afzonderlijk melding wordt gemaakt van het totaal van de mutatie uit hoofde van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en het totaal van de mutatie naar aanleiding van de correctie van fouten. Deze aanpassingen worden vermeld voor elke voorgaande periode en aan het begin van de periode.

Kasstroomoverzicht

111 Kasstroominformatie verstrekt aan gebruikers van jaarrekeningen een grondslag voor de beoordeling van het vermogen van de entiteit om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren en voor de beoordeling van de behoeften van de entiteit om deze kasstromen aan te wenden. In IAS 7 worden de vereisten voor de presentatie en verschaffing van kasstroominformatie uiteengezet.

Toelichting

Structuur

112 De toelichting moet:

(a) 

in overeenstemming met de alinea’s 117 tot en met 124 informatie verstrekken over de grondslagen voor de opstelling van de jaarrekening en de specifieke grondslagen voor financiële verslaggeving die zijn toegepast;

(b) 

de informatie verstrekken die op grond van de IFRSs vereist is en die niet elders in de jaarrekening is gepresenteerd; en

(c) 

informatie verstrekken die niet elders in de jaarrekening is gepresenteerd, maar die wel relevant is om er een goed inzicht in te krijgen.

▼M49

113   Een entiteit moet de toelichting op systematische wijze presenteren voor zover dit praktisch haalbaar is. Bij de bepaling van die systematische wijze houdt de entiteit rekening met het effect ervan op de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van haar jaarrekening. Een entiteit moet voor elke post in het overzicht van de financiële positie, in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten, in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en in het kasstroomoverzicht een verwijzing opnemen naar eventuele gerelateerde informatie in de toelichting.

▼M78

114 Voorbeelden van systematische ordening of groepering van de toelichtingen zijn:

▼M49

a) 

prominente vermelding van de activiteitenterreinen die de entiteit het meest relevant acht voor een goed inzicht in haar financiële prestaties en financiële positie, bijvoorbeeld groepering van informatie over specifieke bedrijfsactiviteiten;

b) 

groepering van informatie over op dezelfde wijze gewaardeerde posten, zoals tegen reële waarde gewaardeerde activa; of

▼M78

c) 

aanhouden van de volgorde van de posten in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten en in het overzicht van de financiële positie, zoals:

▼M49

i) 

een verklaring van overeenstemming met de IFRSs (zie alinea 16);

▼M78

ii) 

informatie van materieel belang over de grondslagen voor financiële verslaggeving (zie alinea 117);

▼M49

iii) 

ondersteunende informatie voor posten die in het overzicht van de financiële positie, in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten, in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en in het kasstroomoverzicht zijn gepresenteerd, in de volgorde waarin elk overzicht en elke post is gepresenteerd; en

iv) 

overige vermeldingen, waaronder:

(1) 

voorwaardelijke verplichtingen (zie IAS 37) en niet-opgenomen contractuele verbintenissen; en

(2) 

niet-financiële informatieverschaffing, bijvoorbeeld de doelstellingen en het beleid van de entiteit inzake het beheer van financiële risico's (zie IFRS 7).

▼M49 —————

▼M5

116 Een entiteit kan de toelichting die informatie verstrekt over de gehanteerde grondslagen voor de opstelling van de jaarrekening en de specifieke grondslagen voor financiële verslaggeving presenteren als een afzonderlijk deel van de jaarrekening.

▼M78

Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving

117   Een entiteit moet de informatie van materieel belang over de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving vermelden (zie alinea 7). Informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving is van materieel belang indien, mede rekening houdende met andere informatie in de jaarrekening van een entiteit, redelijkerwijze mag worden verwacht dat deze van invloed zal zijn op beslissingen die de primaire gebruikers van de jaarrekening voor algemeen gebruik nemen op basis van die jaarrekening.

117A Informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving die op niet van materieel belang zijnde transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden betrekking heeft, is niet van materieel belang en moet niet worden vermeld. Informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving kan niettemin van materieel belang zijn gelet op de aard van de daarmee verband houdende transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden, zelfs al zijn de bedragen niet van materieel belang. Niet alle informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot van materieel belang zijnde transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden is evenwel op zich van materieel belang.

117B Informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving wordt verwacht van materieel belang te zijn indien gebruikers van de jaarrekening van een entiteit deze nodig hebben om andere informatie van materieel belang in de jaarrekening te begrijpen. Een entiteit zal bijvoorbeeld informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving waarschijnlijk van materieel belang achten voor haar jaarrekening indien die informatie betrekking heeft op van materieel belang zijnde transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden en:

a) 

de entiteit haar grondslagen voor financiële verslaggeving tijdens de verslagperiode heeft gewijzigd en deze wijziging heeft geleid tot een wijziging van materieel belang van de informatie in de jaarrekening;

b) 

de entiteit de grondslagen voor financiële verslaggeving uit een of meer door IFRSs toegestane opties heeft gekozen — een dergelijke situatie zou zich kunnen voordoen indien de entiteit ervoor kiest om een vastgoedbelegging tegen historische kostprijs te waarderen in plaats van tegen reële waarde;

c) 

de grondslagen voor financiële verslaggeving zijn ontwikkeld in overeenstemming met IAS 8 indien er geen specifiek van toepassing zijnde IFRS voorhanden is;

d) 

de grondslagen voor financiële verslaggeving betrekking hebben op een gebied waarvoor een entiteit belangrijke oordelen of veronderstellingen moet maken bij de toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving, en de entiteit die oordelen of veronderstellingen overeenkomstig de alinea’s 122 en 125 vermeldt, of

e) 

de daarvoor vereiste financiële verslaggeving complex is en gebruikers van de jaarrekening van de entiteit die van materieel belang zijnde transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden niet zouden kunnen begrijpen — een dergelijke situatie zou zich kunnen voordoen indien een entiteit meer dan één IFRS toepast op een categorie van transacties van materieel belang.

117C Informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving die is toegespitst op de vraag hoe een entiteit de vereisten van de IFRSs op haar eigen omstandigheden heeft toegepast, verstrekt entiteitsspecifieke informatie die voor gebruikers van jaarrekeningen nuttiger is dan gestandaardiseerde informatie of informatie die de vereisten van de IFRSs alleen maar herhaalt of samenvat.

117D Indien een entiteit informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving vermeldt, mag die informatie geen informatie van materieel belang over de grondslagen voor financiële verslaggeving versluieren.

117E De conclusie van een entiteit dat informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving niet van materieel belang is, heeft geen invloed op de daarmee samenhangende vereisten inzake informatieverschaffing die in andere IFRSs zijn opgenomen.

118 [Verwijderd]

119 [Verwijderd]

120 [Verwijderd]

121 [Verwijderd]

122   Een entiteit moet, samen met van materieel belang zijnde informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving of elders in de toelichting, naast de oordelen inzake schattingen (zie alinea 125), ook de oordelen vermelden die het management zich heeft gevormd bij de toepassing van de door de entiteit gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en die het meest significante effect hebben op de in de jaarrekening opgenomen bedragen.

▼M54

123 Bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit vormt het management zich, behalve oordelen inzake schattingen, verschillende oordelen die de meest verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de bedragen die het in de jaarrekening opneemt. Zo vormt het management zich een oordeel bij het bepalen:

▼M53

a) 

[verwijderd]

▼M54

b) 

of nagenoeg alle wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van financiële activa en, voor lessors, van activa die het voorwerp van leaseovereenkomsten uitmaken, aan andere entiteiten zijn overgedragen; en

▼M53

c) 

of bepaalde verkopen van goederen in wezen financieringsovereenkomsten zijn en derhalve niet resulteren in opbrengsten; en

d) 

of de contractvoorwaarden van een financieel actief op bepaalde data aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

▼M5

124 Sommige overeenkomstig alinea 122 verstrekte informatie wordt door andere IFRSs voorgeschreven. IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten bijvoorbeeld vereist dat een entiteit vermeldt van welke oordelen zij is uitgegaan bij de bepaling of zij zeggenschap over een andere entiteit heeft. ◄ IAS 40 Vastgoedbeleggingen vereist informatieverschaffing over de criteria die door de entiteit zijn opgesteld om vastgoedbeleggingen te onderscheiden van vastgoed voor eigen gebruik en vastgoed aangehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering, in situaties waarin de classificatie van het vastgoed moeilijk uitvoerbaar is.

Bronnen van schattingsonzekerheden

125 Een entiteit moet informatie verschaffen over de veronderstellingen betreffende de toekomst en andere belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden aan het eind van de verslagperiode die een wezenlijk risico in zich dragen van een materiële aanpassing van de boekwaarde van activa en verplichtingen in het volgende boekjaar. Met betrekking tot die activa en verplichtingen moet de toelichting de volgende gegevens bevatten:

(a) 

hun aard, en

(b) 

hun boekwaarde aan het eind van de verslagperiode.

126 De bepaling van de boekwaarde van sommige activa en verplichtingen vereist dat een schatting wordt gemaakt van de gevolgen van onzekere, toekomstige gebeurtenissen voor die activa en verplichtingen aan het eind van de verslagperiode. Indien er bijvoorbeeld geen recente marktprijzen voorhanden zijn, dan zijn toekomstgerichte schattingen noodzakelijk voor de waardering van de realiseerbare waarde van categorieën van materiële vaste activa, de impact van technologische veroudering op voorraden, voorzieningen in verband met lopende rechtszaken, en verplichtingen uit hoofde van langetermijnpersoneelsbeloningen, zoals pensioenverplichtingen. Voor deze schattingen wordt uitgegaan van veronderstellingen met betrekking tot zaken als de risicoaanpassing van kasstromen of disconteringsvoeten, toekomstige loonwijzigingen en toekomstige prijswijzigingen die van invloed zijn op andere kosten.

127 De veronderstellingen en andere bronnen van schattingsonzekerheden die overeenkomstig alinea 125 worden vermeld, hebben betrekking op de schattingen waarbij de oordeelsvorming door het management het moeilijkst of het meest subjectief of complex is. Naarmate het aantal variabelen en veronderstellingen die van invloed zijn op de mogelijke uitkomst van de onzekerheden toeneemt, worden deze oordelen subjectiever en ingewikkelder en neemt normaliter de kans op een materiële aanpassing van de boekwaarde van activa en verplichtingen dienovereenkomstig toe.

▼M33

128 De informatie die op grond van alinea 125 moet worden verstrekt, is niet vereist voor activa en verplichtingen die een significant risico in zich dragen dat hun boekwaarde in het volgende boekjaar materieel verandert indien ze aan het eind van de verslagperiode tegen reële waarde worden gewaardeerd op basis van een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting. Dergelijke reële waarden zouden in het volgende boekjaar materieel kunnen veranderen, maar deze veranderingen zouden niet voortvloeien uit veronderstellingen of andere bronnen van schattingsonzekerheden aan het eind van de verslagperiode.

▼M5

129 Een entiteit moet de volgens alinea 125 te vermelden informatie zodanig presenteren dat ze gebruikers van de jaarrekening helpt om inzicht te krijgen in de oordelen van het management met betrekking tot de toekomst of met betrekking tot andere bronnen van schattingsonzekerheden. De aard en omvang van de verstrekte informatie afhankelijk van de aard van de veronderstelling en van andere omstandigheden. Voorbeelden van het type informatie dat een entiteit moet verstrekken, zijn:

(a) 

de aard van de veronderstelling of andere schattingsonzekerheden;

(b) 

de gevoeligheid van de boekwaarden voor de methodes, veronderstellingen en schattingen die aan hun berekening ten grondslag liggen, met inbegrip van de redenen van die gevoeligheid;

(c) 

de verwachte afloop van een onzekerheid en de bandbreedte van redelijkerwijs te verwachten mogelijke uitkomsten in het volgende boekjaar ten aanzien van de boekwaarden van de desbetreffende activa en verplichtingen; en

(d) 

een verklaring van de aangebrachte wijzigingen in veronderstellingen die in het verleden zijn gemaakt met betrekking tot die activa en verplichtingen, indien de onzekerheid blijft bestaan.

130 Deze standaard verplicht een entiteit niet om bij de informatieverschaffing op grond van alinea 125 informatie te verstrekken over het budget of over prognoses.

131 Soms is het praktisch niet haalbaar om de omvang van de mogelijke gevolgen van een veronderstelling of van een andere bron van schattingsonzekerheid aan het eind van de verslagperiode te vermelden. In dat geval moet een entiteit vermelden dat het op basis van bestaande kennis redelijkerwijs mogelijk is dat als gevolg van verschillen tussen veronderstellingen en de feitelijke uitkomsten in het volgende boekjaar een materiële aanpassing vereist zou kunnen zijn van de boekwaarde van het desbetreffende actief of de desbetreffende verplichting. In ieder geval moet de entiteit de aard en de boekwaarde van het specifieke actief of de specifieke verplichting (of van de categorie van activa of verplichtingen) waarop de veronderstelling betrekking heeft, vermelden.

132 De volgens alinea 122 te vermelden informatie over bepaalde oordelen die het management zich heeft gevormd bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit heeft geen betrekking op de informatie over bronnen van schattingsonzekerheden die op grond van alinea 125 moet worden verstrekt.

▼M33

133 Andere IFRSs vereisen dat over sommige van de veronderstellingen informatie wordt verschaft die in andere gevallen in overeenstemming met alinea 125 zou moeten worden verschaft. IAS 37 vereist bijvoorbeeld dat in welbepaalde omstandigheden informatie wordt verschaft over belangrijke veronderstellingen die betrekking hebben op toekomstige gebeurtenissen die van invloed zijn op categorieën van voorzieningen. IFRS 13 Waardering tegen reële waarde vereist dat informatie wordt verschaft over significante veronderstellingen (met inbegrip van de waarderingstechniek(en) en inputs) waarvan de entiteit uitgaat bij het bepalen van de reële waarde van activa en verplichtingen die tegen reële waarde worden geboekt.

▼M5

Kapitaal

134 Een entiteit moet informatie verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de doelstellingen, het beleid en de procedures van de entiteit op het gebied van kapitaalbeheer te beoordelen.

135 Om aan alinea 134 te voldoen, moet de entiteit de volgende informatie verstrekken:

(a) 

kwalitatieve informatie over haar doelstellingen, beleid en procedures op het gebied van kapitaalbeheer, met inbegrip van:

(i) 

een beschrijving van wat zij als kapitaal beheert;

(ii) 

wanneer een entiteit onderworpen is aan van buitenaf opgelegde kapitaalvereisten, de aard van die vereisten en de wijze waarop met die vereisten rekening wordt gehouden in het kapitaalbeheer; en

(iii) 

hoe zij haar doelstellingen op het gebied van kapitaalbeheer verwezenlijkt;

(b) 

beknopte kwantitatieve gegevens over wat zij als kapitaal beheert. Sommige entiteiten beschouwen bepaalde financiële verplichtingen (bijvoorbeeld sommige vormen van achtergestelde schuld) als onderdeel van het kapitaal. Andere entiteiten beschouwen sommige eigen-vermogenscomponenten (bijvoorbeeld componenten die voortvloeien uit kasstroomafdekkingen) niet als kapitaal;

(c) 

eventuele wijzigingen in (a) en (b) in vergelijking met de voorgaande periode;

(d) 

of zij tijdens de periode heeft voldaan aan eventuele van buitenaf opgelegde kapitaalvereisten waaraan zij onderworpen is;

(e) 

indien de entiteit niet aan dergelijke van buitenaf opgelegde kapitaalvereisten heeft voldaan, de gevolgen daarvan.

De entiteit moet de verschafte informatie baseren op de gegevens die intern worden verstrekt aan de managers die sleutelposities bekleden.

136 Een entiteit kan haar kapitaal op een aantal manieren beheren en kan aan verschillende kapitaalvereisten onderworpen zijn. Zo kan een conglomeraat entiteiten omvatten die verzekeringsactiviteiten en bankactiviteiten ondernemen en die daarenboven in verscheidene rechtsgebieden actief kunnen zijn. Indien de verstrekking van geaggregeerde informatie over kapitaalvereisten en over de manier waarop het kapitaal wordt beheerd geen nuttige informatie zou verschaffen of ertoe leidt dat een gebruiker van de jaarrekening een verkeerde voorstelling heeft van de kapitaalmiddelen van een entiteit, moet de entiteit aparte informatie verstrekken met betrekking tot elke kapitaalvereiste waaraan zij onderworpen is.

▼M6

Puttable financiële instrumenten die als eigen vermogen zijn geclassificeerd

136A Met betrekking tot puttable financiële instrumenten die als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd, moet een entiteit de volgende informatie verstrekken (voor zover deze niet elders is verstrekt):

(a) 

beknopte kwantitatieve gegevens over het bedrag dat als eigen vermogen is geclassificeerd;

(b) 

haar doelstellingen, beleid en procedures op het gebied van het beheer van haar verplichting om de instrumenten terug te kopen of in te kopen wanneer de houders van de instrumenten zulks verlangen, met inbegrip van eventuele wijzigingen ten opzichte van de voorgaande periode;

(c) 

de verwachte uitstroom van kasmiddelen bij inkoop of terugkoop van deze categorie financiële instrumenten; en

(d) 

informatie over de wijze waarop de verwachte uitstroom van kasmiddelen bij inkoop of terugkoop is bepaald.

▼M5

Overige informatieverschaffing

137 Entiteiten moeten in de toelichting de volgende informatie verstrekken:

(a) 

het bedrag van dividenden die vóór de datum waarop de jaarrekening werd goedgekeurd voor publicatie zijn voorgesteld of gedeclareerd, maar die tijdens de periode nog niet als uitkering aan eigenaars zijn verwerkt, en het daaraan gerelateerde bedrag per aandeel; en

(b) 

het bedrag van enige cumulatief preferente dividenden dat nog niet is opgenomen.

▼M6

138 Indien niet elders in de jaarrekening vervat, moet een entiteit de volgende informatie verstrekken:

(a) 

het domicilie en de juridische vorm van de entiteit, het land van oprichting en het adres van haar statutaire zetel (of hoofdvestiging, indien verschillend van de statutaire zetel);

(b) 

een beschrijving van de aard van de activiteiten van de entiteit en haar voornaamste bedrijvigheden;

(c) 

de naam van de moedermaatschappij en de hoofdmoedermaatschappij van de groep; en

(d) 

indien het een entiteit met beperkte levensduur betreft, informatie over de levensduur van de entiteit.

▼M5

OVERGANG EN INGANGSDATUM

139 Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M11

139A IAS 27 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea 106. Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging moet retroactief worden toegepast.

▼M6

139B Alinea 138 is gewijzigd en de alinea's 8A, 80A and 136A zijn toegevoegd bij Puttable financiële instrumenten en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie (wijzigingen in IAS 32 en IAS 1), uitgegeven in februari 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de gerelateerde wijzigingen in IAS 32, IAS 39, IFRS 7 en IFRIC 2 Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten toepassen.

▼M8

139C De alinea's 68 en 71 zijn gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M22

139D Alinea 69 is gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M29

139F De alinea's 106 en 107 zijn gewijzigd en alinea 106A is toegevoegd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

▼M32

139H De alinea's 4, 119, 123 en 124 zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 12 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 12 toepast.

▼M33

139I IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 128 en 133. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

139J De alinea's 7, 10, 82, 85, 86, 87, 90, 91, 94, 100 en 115 zijn gewijzigd, de alinea's 10A, 81A, 81B en 82A zijn toegevoegd en de alinea's 12, 81, 83 en 84 zijn verwijderd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2012 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

139K IAS 19 Personeelsbeloningen (herziene versie van juni 2011) wijzigde de definitie van „niet-gerealiseerde resultaten” in alinea 7 en alinea 96. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IAS 19 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M36

139L De alinea's 10, 38 en 41 zijn gewijzigd, de alinea's 39 en 40 zijn verwijderd, en de alinea's 38A tot en met 38D en 40A tot en met 40D zijn toegevoegd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M52

139N IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea 34 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 15 toepast.

▼M53

139O De alinea's 7, 68, 71, 82, 93, 95, 96, 106 en 123 zijn gewijzigd en de alinea's 139E, 139G en 139M zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M49

139P De alinea's 10, 31, 54, 55, 82A, 85, 113, 114, 117, 119 en 122 zijn gewijzigd, de alinea's 30A, 55A, 85A en 85B zijn toegevoegd en de alinea's 115 en 120 zijn verwijderd door het Initiatief op het gebied van de informatieverschaffing (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in december 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Entiteiten zijn niet verplicht de op grond van de alinea's 28, 29 en 30 van IAS 8 vereiste informatie met betrekking tot deze wijzigingen te verschaffen.

▼M54

139Q Alinea 123 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

139R IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft de alinea’s 7, 54 en 82 gewijzigd. Wijzigingen aan IFRS 17, uitgegeven in juni 2020, hebben alinea 54 verder gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M68

139S  Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards, uitgegeven in 2018, heeft de alinea’s 7, 15, 19 tot en met 20, 23 tot en met 24, 28 en 89 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan als een entiteit tegelijkertijd ook alle andere wijzigingen toepast die zijn aangebracht bij Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards. Een entiteit moet de wijzigingen in IAS 1 retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Als een entiteit echter bepaalt dat retroactieve toepassing praktisch niet haalbaar zou zijn of buitensporige kosten of inspanningen met zich mee zou brengen, moet zij de wijzigingen in IAS 1 toepassen door te verwijzen naar de alinea’s 23 tot en met 28, 50 tot en met 53 en 54F van IAS 8.

▼M69

139T Alinea 7 van IAS 1 en alinea 5 van IAS 8 zijn gewijzigd en alinea 6 van IAS 8 is verwijderd door Definitie van materieel belang (wijzigingen in IAS 1 en IAS 8), uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M78

139V  Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving, uitgegeven in februari 2021, wijzigde de alinea’s 7, 10, 114, 117 en 122, voegde de alinea’s 117A tot en met 117E toe en verwijderde de alinea’s 118, 119 en 121. Het wijzigde ook IFRS Practice Statement 2 Making Materiality Judgements. Een entiteit moet de wijzigingen in IAS 1 toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M5

INTREKKING VAN IAS 1 (HERZIENE VERSIE VAN 2003)

140 Deze standaard vervangt IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, herziene versie van 2003, zoals gewijzigd in 2005.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 2

Voorraden

DOEL

1 Het doel van deze standaard is de administratieve verwerkingswijze van voorraden voor te schrijven. Van primair belang voor de administratieve verwerking van voorraden is het bedrag van de kostprijs dat als een actief moet worden opgenomen en overgedragen tot het moment waarop de opbrengsten die ermee verband houden zijn verwerkt. Deze standaard verschaft leidraden voor de bepaling van de kostprijs en de latere opname ervan als last, inclusief enige afschrijving tot de opbrengstwaarde. Deze standaard verschaft eveneens leidraden voor de kostprijsformules die worden gebruikt om kosten toe te rekenen aan voorraden.

TOEPASSINGSGEBIED

▼M53

2   Deze standaard is van toepassing op alle voorraden, met uitzondering van:

(a) 

[verwijderd]

(b) 

financiële instrumenten (zie IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en IFRS 9 Financiële instrumenten); en

▼B

(c) 

biologische activa in verband met agrarische activiteiten en agrarische producten die op het punt staan geoogst te worden (zie IAS 41 Landbouw).

3 Deze standaard is niet toepassing op de waardering van voorraden die aangehouden worden door:

(a) 

producenten van land- en bosbouwproducten, agrarische producten na de oogst en mineralen en minerale producten, voor zover ze worden gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde in overeenstemming met wat algemeen gebruikelijk is in deze bedrijfstakken. Wanneer zulke voorraden worden gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde, worden wijzigingen in deze waarde als een winst of verlies opgenomen in de periode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.

(b) 

makelaars/handelaren in commodity’s die hun voorraden waarderen tegen reële waarde verminderd met de verkoopkosten. Wanneer zulke voorraden worden gewaardeerd tegen reële waarde verminderd met de verkoopkosten, worden wijzigingen in de reële waarde verminderd met de verkoopkosten als een winst of verlies opgenomen in de periode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.

4 De voorraden waarnaar wordt verwezen in alinea 3(a) worden in bepaalde stadia van de productie gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als landbouwgewassen werden geoogst of mineralen werden gewonnen en de verkoop verzekerd is onder een termijncontract of een staatsgarantie, of als een actieve markt bestaat en het risico dat de betreffende producten niet kunnen worden verkocht verwaarloosbaar is. Deze voorraden zijn alleen uitgesloten van de vereisten in deze standaard op het vlak van waardering.

5 Makelaars/handelaren zijn personen die commodity’s voor rekening van derden of voor eigen rekening kopen of verkopen. De voorraden waarnaar in alinea 3(b) wordt verwezen, worden voornamelijk gekocht met de bedoeling op korte termijn te worden verkocht en een winst te genereren dankzij schommelingen in prijzen of winstmarges van de makelaar/handelaar. Wanneer deze voorraden worden gewaardeerd tegen reële waarde verminderd met de verkoopkosten, worden zij alleen uitgesloten van de vereisten in deze standaard op het vlak van waardering.

DEFINITIES

6 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Voorraden zijn activa:

(a) 

die worden aangehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering;

(b) 

in het productieproces voor een dergelijke verkoop; dan wel

(c) 

in de vorm van grond- of hulpstoffen die worden verbruikt tijdens het productieproces of tijdens het verrichten van diensten.

De opbrengstwaarde is de geschatte verkoopprijs in het kader van de normale bedrijfsvoering minus de geschatte kosten van voltooiing en de geschatte kosten die nodig zijn om de verkoop te realiseren.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

7 De opbrengstwaarde verwijst naar het nettobedrag dat een entiteit bij de verkoop van voorraden in het kader van de normale bedrijfsvoering verwacht te realiseren. De reële waarde weerspiegelt de prijs waartegen een regelmatige transactie om dezelfde voorraad op de belangrijkste (of voordeligste) markt voor die voorraad te verkopen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. De eerste waarde is een entiteitspecifieke waarde; de tweede niet. Het is mogelijk dat de opbrengstwaarde van voorraden niet gelijk is aan de reële waarde minus verkoopkosten.

▼M52

8 Voorraden omvatten goederen die worden ingekocht en aangehouden om te worden verkocht, bijvoorbeeld handelswaar ingekocht door een detaillist en aangehouden voor verkoop, of gronden en andere onroerende goederen die worden aangehouden voor verkoop. Voorraden omvatten ook gereed product of onderhanden werk dat door een entiteit wordt geproduceerd, met inbegrip van grond- en hulpstoffen die bestemd zijn om te worden gebruikt in het productieproces. Kosten die worden gemaakt om een contract met een klant te vervullen die geen aanleiding geven tot voorraden (of activa binnen het toepassingsgebied van een andere standaard) worden administratief verwerkt in overeenstemming met IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten.

▼B

WAARDERING VAN VOORRADEN

9 Voorraden moeten worden gewaardeerd tegen de laagste waarde van de kostprijs of de opbrengstwaarde.

Kostprijs van voorraden

10 De kostprijs van voorraden moet alle inkoopkosten, conversiekosten en andere kosten omvatten om de voorraden op hun huidige locatie en in hun huidige staat te brengen.

Inkoopkosten

11 De inkoopkosten van voorraden omvatten de aankoopprijs, invoerrechten en andere belastingen (met uitzondering van de belastingen die de entiteit later kan terugvorderen van de belastingdienst), en transport-, afhandelings- en andere kosten die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan de verwerving van gereed product, grondstoffen en diensten. Handelskortingen, rabatten en andere soortgelijke posten worden afgetrokken bij het bepalen van de inkoopkosten.

Conversiekosten

▼M54

12 De conversiekosten van voorraden omvatten de kosten die direct betrekking hebben op de productie-eenheden, zoals directe arbeidskosten. Ze omvatten ook een systematische toerekening van vaste en variabele indirecte productiekosten die uit de omzetting van grondstoffen in gereed product voortvloeien. Vaste indirecte productiekosten zijn die indirecte productiekosten die ongeacht het productievolume relatief constant blijven, zoals afschrijving en onderhoud van fabrieksgebouwen, installaties en met een gebruiksrecht overeenstemmende activa die in het productieproces worden gebruikt, en de kosten van het beheer en bestuur van de fabriek. Variabele indirecte productiekosten zijn die indirecte productiekosten die direct, of vrijwel direct, variëren met het productievolume, zoals indirecte materiaalkosten en indirecte arbeidskosten.

▼B

13 De toerekening van vaste indirecte productiekosten aan de conversiekosten is gebaseerd op de normale capaciteit van de productiefaciliteiten. De normale capaciteit is de gemiddelde productie die onder normale omstandigheden naar verwachting zal worden gerealiseerd over een aantal perioden of seizoenen, rekening houdend met het verlies van capaciteit als gevolg van planmatig onderhoud. Het werkelijke productieniveau mag worden gebruikt als het de normale capaciteit benadert. Het bedrag van de vaste overheadkosten dat wordt toegerekend aan elke productie-eenheid, wordt niet verhoogd als gevolg van het feit dat de productie lager uitvalt of de fabriek enige tijd stilligt. Niet-toegerekende overheadkosten worden als last opgenomen in de periode waarin ze zijn ontstaan. In perioden waarin de productie abnormaal hoog is, wordt het bedrag van de vaste indirecte productiekosten dat aan elke productie-eenheid wordt toegerekend verlaagd, zodat voorraden niet boven de kostprijs worden gewaardeerd. De variabele indirecte productiekosten worden toegerekend aan elke productie-eenheid op basis van het werkelijke gebruik van de productiefaciliteiten.

14 Sommige productieprocessen kunnen gelijktijdig meerdere producten voortbrengen. Dit is bijvoorbeeld het geval als gemeenschappelijke producten worden geproduceerd of als er sprake is van een hoofdproduct en een bijproduct. Als de conversiekosten van elk product niet afzonderlijk kunnen worden bepaald, worden ze aan de producten toegerekend op een rationele en consistente basis. De toerekening kan bijvoorbeeld worden gebaseerd op de relatieve verkoopwaarde van elk product, hetzij in het stadium van het productieproces waarin de producten afzonderlijk bepaalbaar worden, hetzij aan het eind van de productie. De meeste bijproducten zijn van nature van gering belang. Als dit het geval is, worden ze vaak gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde en wordt deze waarde afgetrokken van de kostprijs van het hoofdproduct. Bijgevolg verschilt de boekwaarde van het hoofdproduct niet wezenlijk van zijn kostprijs.

Overige kosten

15 Overige kosten worden opgenomen in de kostprijs van voorraden, maar alleen voor zover ze zijn gemaakt om de voorraden op hun huidige locatie en in de huidige staat te brengen. Het kan bijvoorbeeld geëigend zijn om overheadkosten die niet samenhangen met de productie of de kosten van het ontwerp van producten voor specifieke cliënten op te nemen in de kostprijs van voorraden.

16 Hieronder volgen enkele voorbeelden van kosten die worden uitgesloten van de kostprijs van voorraden en die als last worden opgenomen in de periode waarin ze zijn ontstaan:

(a) 

abnormale hoeveelheden verspilde grondstoffen, arbeidskosten of andere productiekosten;

(b) 

opslagkosten, tenzij deze kosten noodzakelijk zijn in het productieproces vóór een later productiestadium;

(c) 

administratieve overheadkosten die er niet aan bijdragen om de voorraden op hun huidige locatie en in hun huidige staat te brengen; en

(d) 

verkoopkosten.

17 IAS 23 Financieringskosten geeft beperkte omstandigheden aan waarin financieringskosten worden opgenomen in de kostprijs van voorraden.

18 Een entiteit kan voorraden aankopen met uitgestelde betalingstermijnen. Wanneer de overeenkomst feitelijk een financieringselement bevat, wordt dat element, bijvoorbeeld het verschil tussen de aankoopprijs onder gebruikelijke kredietvoorwaarden en het betaalde bedrag, opgenomen als rentelast over de looptijd van de financiering.

Kostprijs van voorraden van een dienstverlenende entiteit

19 Voor zover dienstverlenende entiteiten voorraden hebben, waarderen zij deze tegen hun productiekosten. Deze kosten bestaan voornamelijk uit de arbeidskosten en overige kosten van werknemers die rechtstreeks betrokken zijn bij het verlenen van de dienst, met inbegrip van toezichthoudend personeel en toerekenbare overheadkosten. Arbeidskosten en overige kosten in verband met verkooppersoneel en algemeen administratief personeel worden niet opgenomen maar worden geboekt als lasten in de periode waarin ze zijn ontstaan. De kostprijs van voorraden van een dienstverlenende entiteit bevat geen winstmarges of niet-toerekenbare overheadkosten die vaak deel uitmaken van de prijzen die door dienstverlenende entiteiten in rekening worden gebracht.

Kostprijs van agrarische producten geoogst van biologische activa

▼M8

20 In overeenstemming met IAS 41 Landbouw worden voorraden die agrarische producten omvatten die een entiteit heeft geoogst van haar biologische activa, bij de eerste opname gewaardeerd tegen hun reële waarde minus verkoopkosten op het ogenblik waarop ze worden geoogst. Dit is voor toepassing van deze standaard de kostprijs van de voorraden op die datum.

▼B

Technieken voor de bepaling van de kostprijs

21 Technieken voor de bepaling van de kostprijs van voorraden, zoals de standaardkostprijsmethode of de verkoopprijsmethode, kunnen gemakshalve worden gebruikt als de resultaten ervan de kostprijs benaderen. De standaardkostprijs houdt rekening met een normaal gebruik van grond- en hulpstoffen, arbeid, efficiëntie en de bezettingsgraad van de capaciteit. De standaardkostprijs wordt regelmatig beoordeeld en, indien nodig, herzien rekening houdend met de huidige omstandigheden.

22 De verkoopprijsmethode wordt vaak gebruikt in de detailhandel voor de waardering van voorraden van grote aantallen snel veranderende artikelen die soortgelijke marges hebben en waarvoor het praktisch niet haalbaar is andere berekeningsmethoden te gebruiken. De kostprijs van voorraden wordt bepaald door de verkoopwaarde van de voorraden te verminderen met de desbetreffende procentuele brutomarge. Het gebruikte percentage houdt rekening met de voorraden die zijn afgeprijsd tot onder de oorspronkelijke verkoopprijs. Vaak wordt voor elke winkelafdeling een gemiddeld percentage gebruikt.

Kostprijsformules

23 De kostprijs van voorraadbestanddelen die normaliter niet onderling uitwisselbaar zijn en goederen of diensten die worden geproduceerd en afgescheiden voor specifieke projecten, moet worden bepaald door hun individuele kostprijzen specifiek te identificeren.

24 Specifieke identificatie van de kostprijs betekent dat specifieke kosten worden toegerekend aan geïdentificeerde voorraadbestanddelen. Dit is de juiste verwerking voor voorraadbestanddelen die worden afgescheiden voor een specifiek project, ongeacht of ze zijn gekocht of geproduceerd. Specifieke identificatie van de kosten is echter niet gepast als er grote hoeveelheden voorraadbestanddelen zijn die normaliter onderling uitwisselbaar zijn. In dat geval zou men de methode voor het selecteren van de bestanddelen die in de voorraad blijven kunnen gebruiken om vooraf bepaalde effecten op ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ te realiseren.

25 De kostprijs van voorraden, met uitsluiting van de voorraden die worden besproken in alinea 23, moet worden toegerekend via de FIFO-formule (eerst in, eerst uit) of de formule voor de gewogen gemiddelde kostprijs. Een entiteit moet dezelfde kostprijsformule gebruiken voor alle voorraden van een soortgelijke aard en met een soortgelijk gebruik voor de entiteit. Voor voorraden die verschillen in aard of gebruik kan de toepassing van verschillende kostprijsformules gerechtvaardigd zijn.

26 Bijvoorbeeld voorraden die in een bepaald operationeel segment worden gebruikt, kunnen voor de entiteit een andere aanwending hebben dan dezelfde soort voorraden die in een ander operationeel segment worden gebruikt. Een verschil in de geografische locatie van voorraden (of in de respectieve belastingvoorschriften) is echter op zich niet voldoende om het gebruik van verschillende kostprijsformules te rechtvaardigen.

27 De FIFO-formule gaat ervan uit dat de eerst gekochte of geproduceerde voorraadbestanddelen het eerst worden verkocht, en dat bijgevolg de bestanddelen die aan het eind van de periode in voorraad blijven, de voorraadbestanddelen zijn die het laatst zijn gekocht of geproduceerd. Bij de formule voor de gewogen gemiddelde kostprijs wordt de kostprijs van elk voorraadbestanddeel bepaald op basis van het gewogen gemiddelde van de kostprijs van soortgelijke bestanddelen aan het begin van een periode en de kostprijs van soortgelijke bestanddelen die zijn gekocht of geproduceerd tijdens de periode. Het gemiddelde kan periodiek worden berekend of naarmate elke aanvullende levering wordt ontvangen, naargelang van de omstandigheden van de entiteit.

Opbrengstwaarde

28 De kostprijs van voorraden is mogelijk niet realiseerbaar als deze voorraden beschadigd zijn, als ze geheel of gedeeltelijk verouderd of incourant zijn geworden, of als hun verkoopprijzen zijn gedaald. De kostprijs van voorraden is mogelijk evenmin realiseerbaar in geval van een stijging van de geschatte kosten van voltooiing of de geschatte kosten die moeten worden gemaakt om de voorraadbestanddelen te verkopen. De praktijk om voorraden af te schrijven tot de onder de kostprijs gelegen opbrengstwaarde strookt met het standpunt dat activa niet hoger mogen worden gewaardeerd dan de naar verwachting bij verkoop of gebruik van deze activa te realiseren waarde.

▼M52

29 Voorraden worden gewoonlijk per bestanddeel afgeschreven tot de opbrengstwaarde. In sommige omstandigheden kan het echter gepast zijn om soortgelijke of verwante voorraadbestanddelen te groeperen. Dit kan het geval zijn bij voorraadbestanddelen voor hetzelfde productassortiment die soortgelijke doeleinden of een gelijkaardig eindgebruik hebben, in hetzelfde geografische gebied worden geproduceerd en verkocht, en praktisch niet los van andere bestanddelen van dat productassortiment kunnen worden beschouwd. Het is niet gepast voorraden af te schrijven op basis van een voorraadclassificatie, bijvoorbeeld gereed product, of alle voorraden in een bepaald operationeel segment.

▼B

30 Schattingen van de opbrengstwaarde zijn gebaseerd op de meest betrouwbare gegevens die beschikbaar zijn op het moment dat het te verwachten realiseerbaar bedrag van de voorraden wordt geschat. Deze schattingen houden rekening met prijs- of kostprijsschommelingen die rechtstreeks verband houden met gebeurtenissen die plaatsvinden na afloop van de periode voor zover dergelijke gebeurtenissen een bevestiging vormen voor omstandigheden die bestonden aan het eind van de periode.

31 Schattingen van de opbrengstwaarde houden ook rekening met het doel waarvoor de voorraden worden aangehouden. Bijvoorbeeld de opbrengstwaarde van de voorraad die wordt aangehouden om onvoorwaardelijke verkopen of servicecontracten na te komen, is gebaseerd op de contractprijs. Als de verkoopcontracten zijn afgesloten voor minder dan de aangehouden voorraadhoeveelheid, is de opbrengstwaarde van de resterende voorraad gebaseerd op algemene verkoopprijzen. Voorzieningen kunnen voortvloeien uit onvoorwaardelijke verkoopcontracten die zijn afgesloten voor meer dan de aangehouden voorraadhoeveelheid, of uit onvoorwaardelijke inkoopcontracten. Dergelijke voorzieningen worden behandeld overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

32 Grond- en hulpstoffen die worden aangehouden voor gebruik in de productie van voorraden worden niet afgeschreven onder de kostprijs als het gereed product waarin ze zullen worden opgenomen naar verwachting tegen of boven de kostprijs zal worden verkocht. Als een daling van de prijs van grondstoffen echter aangeeft dat de kostprijs van het gereed product de opbrengstwaarde overschrijdt, worden de grondstoffen afgeschreven tot de opbrengstwaarde. In dergelijke gevallen is de vervangingskostprijs van de grondstoffen mogelijk de beste beschikbare maatstaf voor hun opbrengstwaarde.

33 Een nieuwe schatting van de opbrengstwaarde wordt gemaakt in elke daaropvolgende periode. Als de omstandigheden die er eerder toe hebben geleid dat voorraden onder de kostprijs werden afgeschreven niet meer bestaan, of als vaststaat dat de opbrengstwaarde vanwege een wijziging in de economische omstandigheden is toegenomen, wordt het bedrag van de afschrijving teruggenomen (dat wil zeggen de terugneming wordt beperkt tot het bedrag van de oorspronkelijke afschrijving) zodat de nieuwe boekwaarde gelijk is aan de laagste waarde van de kostprijs en de herziene opbrengstwaarde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een voorraadbestanddeel dat wordt geboekt tegen de opbrengstwaarde omdat zijn verkoopprijs is gedaald, in een latere periode nog steeds in voorraad is en zijn verkoopprijs is gestegen.

OPNAME ALS LAST

34 Als voorraden worden verkocht, moet de boekwaarde van deze voorraden worden opgenomen als last in de periode waarin de daarmee verband houdende opbrengsten worden opgenomen. Het bedrag van elke afschrijving van voorraden tot de opbrengstwaarde en alle verliezen van voorraden moeten als last worden opgenomen in de periode waarin de afschrijving of het verlies plaatsvindt. Het bedrag van elke terugneming van elke afschrijving van voorraden voortvloeiend uit een toename van de opbrengstwaarde, moet worden opgenomen als een verlaging van de voorraadwaarde die als last wordt opgenomen in de periode waarin de terugneming plaatsvindt.

35 Sommige voorraden kunnen worden toegerekend aan andere activarekeningen, bijvoorbeeld een voorraadbestanddeel dat wordt gebruikt als een component van zelfgebouwde materiële vaste activa. Voorraden die op deze wijze worden toegerekend aan een ander actief, worden geboekt als last gedurende de gebruiksduur van dat actief.

INFORMATIEVERSCHAFFING

36 Jaarrekeningen moeten de volgende informatie verschaffen:

(a) 

de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gebruikt bij de waardering van voorraden, met inbegrip van de gebruikte kostprijsformule;

(b) 

de totale boekwaarde van voorraden en de boekwaarde in classificaties die geëigend zijn voor de entiteit;

(c) 

de boekwaarde van voorraden geboekt tegen reële waarde verminderd met verkoopkosten;

(d) 

de voorraadwaarde die in de periode als last wordt geboekt;

(e) 

het bedrag van enige afschrijving van voorraden die in de periode als last is opgenomen in overeenstemming met alinea 34;

(f) 

het bedrag van enige terugneming van enige afschrijving die is opgenomen als een vermindering van de voorraadwaarde die in de periode als last is opgenomen in overeenstemming met alinea 34;

(g) 

omstandigheden of gebeurtenissen die hebben geleid tot de terugneming van een afschrijving van voorraden in overeenstemming met alinea 34; en

(h) 

de boekwaarde van voorraden die als zekerheid voor verplichtingen zijn verstrekt.

▼M52

37 Informatie over de boekwaarden die worden aangehouden in verschillende classificaties van voorraden en de omvang van de wijzigingen van deze activa is nuttig voor gebruikers van jaarrekeningen. Veel voorkomende classificaties van voorraden zijn handelsgoederen, hulpstoffen, grondstoffen, onderhanden werk en gereed product.

▼B

38 De voorraadwaarde die in de periode als last wordt opgenomen, waarnaar vaak wordt verwezen als kostprijs van de omzet, bestaat uit de kosten die voorheen werden opgenomen bij de waardering van de voorraad die inmiddels verkocht is en niet-toegerekende indirecte productiekosten en abnormale productiekosten van voorraden. De omstandigheden van de entiteit kunnen ook de opname van andere bedragen rechtvaardigen, bijvoorbeeld distributiekosten.

39 Sommige entiteiten werken met een indeling van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ die de vermelding van andere bedragen dan de kostprijs van voorraden die in de periode als last wordt opgenomen tot gevolg hebben. Met deze indeling presenteert de entiteit een kostenanalyse die gebruikmaakt van een classificatie die op de aard van de lasten is gebaseerd. In dit geval vermeldt de entiteit de kosten die worden opgenomen als last voor grond- en hulpstoffen, arbeidskosten en andere exploitatiekosten, samen met het bedrag van de nettowijziging van de voorraden in de periode.

INGANGSDATUM

40 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

40C IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 6 en wijzigde alinea 7. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M52

40E IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft de alinea's 2, 8, 29 en 37 gewijzigd en alinea 19 verwijderd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M53

40F Alinea 2 is gewijzigd en de alinea's 40A, 40B en 40D zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

40G Alinea 12 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

41 Deze standaard vervangt IAS 2 Voorraden (herziene versie van 1993).

42 Deze standaard vervangt SIC-1 Consistentie — Verschillende kostprijsformules voor voorraden.




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 7

Het kasstroomoverzicht

DOEL

Informatie over de kasstromen van een entiteit is nuttig omdat zij de gebruikers van jaarrekeningen een basis verleent voor de beoordeling van het vermogen van de entiteit om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren en van de behoeften van de entiteit om deze kasstromen te gebruiken. De economische beslissingen die door gebruikers van jaarrekeningen worden genomen, vereisen een beoordeling van het vermogen van een entiteit om op de juiste tijdstippen en met zekerheid geldmiddelen en kasequivalenten te genereren.

Het doel van deze standaard is de informatieverschaffing over historische wijzigingen in geldmiddelen en kasequivalenten van een entiteit verplicht te maken met behulp van een kasstroomoverzicht dat de kasstromen uit operationele activiteiten, investerings- en financieringsactiviteiten tijdens de verslagperiode classificeert.

TOEPASSINGSGEBIED

1 Een entiteit moet een kasstroomoverzicht opstellen in overeenstemming met de eisen van deze standaard. Dit kasstroomoverzicht moet worden gepresenteerd als integraal onderdeel van de jaarrekening over elke periode waarvoor een jaarrekening wordt opgesteld.

2 Deze standaard vervangt IAS 7 Mutatieoverzicht van de financiële positie, goedgekeurd in juli 1977.

3 Gebruikers van jaarrekeningen van een entiteit zijn geïnteresseerd in de manier waarop de entiteit geldmiddelen en kasequivalenten genereert en er gebruik van maakt. Dit is steeds het geval, ongeacht de aard van de activiteiten van de entiteit en onafhankelijk van het feit of geldmiddelen al dan niet kunnen worden gezien als product van een entiteit, zoals dit het geval kan zijn bij een financiële instelling. De voornaamste opbrengstengenererende activiteiten van entiteiten verschillen, maar de redenen waarom entiteiten geldmiddelen nodig hebben, zijn in grote mate dezelfde. Ze hebben geldmiddelen nodig voor hun dagelijkse bedrijfsvoering, om hun verplichtingen te betalen en om rendement te kunnen bieden aan hun beleggers. Dienovereenkomstig is elke entiteit op grond van deze standaard verplicht een kasstroomoverzicht te presenteren.

VOORDELEN VAN INFORMATIE OVER DE KASSTROMEN

4 Als een kasstroomoverzicht samen met de overige componenten van de jaarrekening wordt gebruikt, verschaft het informatie waardoor gebruikers verschillende factoren kunnen beoordelen: de wijzigingen in nettoactiva van een entiteit, haar financiële structuur (waaronder haar liquiditeits- en solvabiliteitspositie) en haar vermogen om invloed uit te oefenen op zowel de beschikbare bedragen van kasstromen als de tijdstippen waarop kasstromen beschikbaar zijn, om zich te kunnen aanpassen aan wijzigende omstandigheden en kansen die zich aandienen. Informatie over kasstromen is nuttig bij de beoordeling van het vermogen van een entiteit om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren, en biedt gebruikers de mogelijkheid om modellen te ontwikkelen om de contante waarde van de toekomstige kasstromen van verschillende entiteiten te beoordelen en te vergelijken. Daarnaast staat dergelijke informatie garant voor een betere vergelijkbaarheid van de verslaggeving over de operationele prestaties van verschillende entiteiten, aangezien de gevolgen van het gebruik van verschillende verwerkingswijzen voor dezelfde transacties en gebeurtenissen worden geëlimineerd.

5 Informatie over de kasstromen uit het verleden wordt vaak gebruikt als een indicator voor het bedrag en de zekerheid van de toekomstige kasstromen, evenals voor het moment waarop deze beschikbaar zullen zijn. Dergelijke informatie is eveneens nuttig bij het controleren van de nauwkeurigheid van eerdere waarderingen van toekomstige kasstromen en voor het onderzoek naar het verband tussen winstgevendheid en nettokasstromen en de invloed van prijswijzigingen.

DEFINITIES

6 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Geldmiddelen omvatten contanten en direct opvraagbare deposito’s.

Kasequivalenten zijn kortlopende, uiterst liquide beleggingen die onmiddellijk kunnen worden omgezet in geldmiddelen waarvan het bedrag bekend is en die geen materieel risico van waardeverandering in zich dragen.

Kasstromen zijn in- en uitstromen van geldmiddelen en kasequivalenten.

Operationele activiteiten zijn de voornaamste activiteiten van een entiteit die opbrengsten genereren, evenals andere activiteiten die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn.

Investeringsactiviteiten zijn de verwerving en vervreemding van vaste activa en andere investeringen die niet in kasequivalenten zijn vervat.

Financieringsactiviteiten zijn activiteiten die resulteren in wijzigingen in de grootte en de samenstelling van het gestort kapitaal en het vreemd vermogen van de entiteit.

Geldmiddelen en kasequivalenten

7 Kasequivalenten worden aangehouden met als doel kortlopende verplichtingen contant te voldoen, en worden niet zozeer aangewend voor investeringen of andere doeleinden. Een belegging komt slechts in aanmerking als kasequivalent indien ze onmiddellijk kan worden omgezet in een bekend bedrag aan geldmiddelen en niet onderhevig is aan een materieel risico van waardeveranderingen. Aldus komt een belegging normaliter slechts in aanmerking als een kasequivalent als zij een korte looptijd heeft van bijvoorbeeld maximaal drie maanden vanaf de verwervingsdatum. Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten worden niet opgenomen als kasequivalenten, tenzij ze in wezen kasequivalenten zijn, bijvoorbeeld preferente aandelen die kort voor het einde van hun looptijd worden verworven en die een bepaalde inkoopdatum hebben.

8 Bankleningen worden over het algemeen beschouwd als financieringsactiviteiten. In enkele landen maken voorschotten in rekening-courant die op verzoek onmiddellijk opeisbaar zijn, integraal deel uit van het kasstroombeheer van een entiteit. In dergelijke omstandigheden worden voorschotten in rekening-courant opgenomen als een onderdeel van geldmiddelen en kasequivalenten. Dergelijke afspraken met de bank worden gekenmerkt door het feit dat het rekeningsaldo vaak schommelt tussen positief en negatief.

9 Kasstromen omvatten geen bewegingen tussen posten die geldmiddelen of kasequivalenten vormen, aangezien deze onderdelen deel uitmaken van het kasstroombeheer van een entiteit en niet zozeer van haar bedrijfs-, investerings- of financieringsactiviteiten. Het kasstroombeheer omvat de belegging van het surplus aan geldmiddelen in kasequivalenten.

PRESENTATIE VAN EEN KASSTROOMOVERZICHT

10 Het kasstroomoverzicht moet een overzicht geven van de kasstromen tijdens de periode, ingedeeld volgens operationele activiteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten.

11 Een entiteit moet haar kasstromen uit bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten presenteren op een manier die het beste bij haar activiteiten aansluit. Classificatie volgens activiteit verschaft informatie waarmee gebruikers zich een beeld kunnen vormen van de impact die deze activiteiten hebben op de financiële positie en de beschikbare geldmiddelen en kasequivalenten van de entiteit. Deze informatie kan voorts ook worden gebruikt om het onderlinge verband tussen deze activiteiten te evalueren.

12 In een enkele transactie kunnen kasstromen zijn vervat die tot verschillende categorieën behoren. Als de contante terugbetaling van een lening bijvoorbeeld zowel rente als kapitaal omvat, dan kan het rente-element worden ingedeeld als een operationele activiteit, en het kapitaalelement als een financieringsactiviteit.

Operationele activiteiten

13 De hoeveelheid kasstromen die voortkomt uit operationele activiteiten is een bepalende factor voor de mate waarin de activiteiten van de entiteit voldoende kasstromen hebben gegenereerd om leningen terug te betalen, de bedrijfsvoering van de entiteit te handhaven, dividenden te betalen en nieuwe investeringen te doen zonder dat de entiteit een beroep hoeft te doen op externe financieringsbronnen. Informatie over de specifieke componenten van historische kasstromen uit operationele activiteiten die in verband wordt gebracht met andere informatie is nuttig bij het voorspellen van toekomstige kasstromen uit operationele activiteiten.

▼M77

14 Kasstromen uit operationele activiteiten zijn hoofdzakelijk afkomstig van de voornaamste opbrengstengenererende activiteiten van de entiteit. Derhalve zijn zij veelal het resultaat van de transacties en andere gebeurtenissen die medebepalend zijn voor de winst of het verlies. Voorbeelden van kasstromen uit operationele activiteiten zijn:

▼B

(a) 

contante ontvangsten uit de verkoop van goederen en de verrichting van diensten;

(b) 

contante ontvangsten uit hoofde van royalty’s, honoraria, provisies en overige opbrengsten;

(c) 

contante betalingen aan leveranciers voor goederen en diensten;

(d) 

contante betalingen aan en uit naam van werknemers;

▼M77

(e) 

[verwijderd]

▼B

(f) 

contante betalingen voor winstbelastingen of contante ontvangsten uit hoofde van terugbetaalde winstbelastingen, tenzij ze specifiek kunnen worden ingedeeld als kasstromen uit financierings- en investeringsactiviteiten; en

(g) 

contante ontvangsten en betalingen uit hoofde van contracten die voor handelsdoeleinden zijn aangegaan.

▼M8

Sommige transacties, zoals de verkoop van een fabrieksonderdeel, kunnen leiden tot een winst die of verlies dat wordt opgenomen in de bepaling van de winst of het verlies. De kasstromen die verband houden met dergelijke transacties zijn kasstromen uit investeringsactiviteiten. Contante betalingen voor de vervaardiging of verwerving van activa die voor verhuur aan derden worden aangehouden en later voor verkoop worden aangehouden als beschreven in alinea 68A van IAS 16 Materiële vaste activa zijn echter kasstromen uit operationele activiteiten. De contante ontvangsten uit de verhuur en latere verkoop van dergelijke activa zijn eveneens kasstromen uit operationele activiteiten.

▼B

15 Een entiteit kan effecten en leningen aanhouden voor handelsdoeleinden, in welk geval ze gelijkgesteld kunnen worden met voorraden die specifiek voor verkoop werden verworven. Daarom worden kasstromen die voortkomen uit de aankoop en verkoop van effecten voor handelsdoeleinden ingedeeld als operationele activiteiten. Evenzo worden vooruitbetalingen in contanten en leningen door financiële instellingen gewoonlijk ingedeeld als operationele activiteiten, aangezien zij verband houden met de belangrijkste opbrengstengenererende activiteit van die entiteit.

Investeringsactiviteiten

▼M22

16 De afzonderlijke presentatie van kasstromen die voortkomen uit investeringsactiviteiten is belangrijk, aangezien de kasstromen een indicatie geven van de mate waarin uitgaven zijn gedaan voor middelen die bedoeld zijn om toekomstige baten en kasstromen te genereren. Alleen uitgaven die in een in de balans opgenomen actief resulteren, komen in aanmerking voor classificatie als investeringsactiviteiten. Voorbeelden van kasstromen die voortkomen uit investeringsactiviteiten zijn:

▼B

(a) 

contante betalingen om materiële vaste activa, immateriële activa en andere vaste activa te verwerven. Deze betalingen omvatten betalingen die verband houden met geactiveerde ontwikkelingskosten en zelf vervaardigde materiële vaste activa;

(b) 

contante ontvangsten uit de verkoop van materiële vaste activa, immateriële activa en andere vaste activa;

(c) 

contante betalingen voor de verwerving van eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen van andere entiteiten en belangen in joint ventures (met uitsluiting van betalingen voor instrumenten die beschouwd worden als kasequivalenten of instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden);

(d) 

contante ontvangsten uit de verkoop van eigenvermogens- of schuldinstrumenten van andere entiteiten en belangen in joint ventures (met uitsluiting van ontvangsten voor instrumenten die beschouwd worden als kasequivalenten en voor instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden);

(e) 

contante vooruitbetalingen en leningen aan derden (met uitsluiting van vooruitbetalingen en leningen die door een financiële instelling worden toegekend);

(f) 

contante ontvangsten uit de terugbetaling van vooruitbetalingen en leningen aan derden (met uitsluiting van vooruitbetalingen en leningen van een financiële instelling);

(g) 

contante betalingen voor futurescontracten, termijncontracten, optiecontracten en swapcontracten, tenzij dergelijke contracten voor handelsdoeleinden worden aangehouden of de betalingen zijn ingedeeld als financieringsactiviteiten; en

(h) 

contante ontvangsten uit futurescontracten, termijncontracten, optiecontracten en swapcontracten, tenzij deze contracten voor handelsdoeleinden worden aangehouden of de ontvangsten zijn ingedeeld als financieringsactiviteiten.

Indien een contract wordt aangegaan om een bepaalde positie af te dekken, worden de daaruit voortvloeiende kasstromen op dezelfde manier ingedeeld als de kasstromen die samenhangen met de afgedekte positie.

Financieringsactiviteiten

▼M54

17 De afzonderlijke vermelding van kasstromen die uit financieringsactiviteiten voortkomen, is belangrijk omdat ze nuttig is om te voorspellen in welke mate kapitaalverschaffers van de entiteit op toekomstige kasstromen beslag zullen leggen. Voorbeelden van kasstromen die uit financieringsactiviteiten voortkomen, zijn:

▼B

(a) 

contante ontvangsten uit de uitgifte van aandelen of andere eigenvermogensinstrumenten;

(b) 

contante betalingen aan eigenaars om aandelen van de entiteit te verwerven of in te kopen;

(c) 

contante ontvangsten uit de uitgifte van kortlopende, middellang lopende en langlopende schuldbewijzen, leningen, hypotheken en andere kortlopende of langlopende leningen;

(d) 

contante terugbetalingen van geleende bedragen; en

▼M54

(e) 

contante betalingen door een lessee voor de vermindering van de uitstaande verplichting die met een leaseovereenkomst verband houdt.

▼B

PRESENTATIE VAN KASSTROMEN UIT OPERATIONELE ACTIVITEITEN

18 Een entiteit moet voor haar verslaggeving over kasstromen uit operationele activiteiten een van de volgende methoden hanteren:

(a) 

de directe methode, waarbij de belangrijkste categorieën van contante bruto-ontvangsten en contante brutobetalingen worden gepresenteerd; dan wel

(b) 

de indirecte methode, waarbij de winst of het verlies wordt aangepast om rekening te houden met de gevolgen van transacties van niet-contante aard, overlopende posten uit hoofde van reeds ontvangen of betaalde, dan wel nog te ontvangen of te betalen kasstromen uit operationele activiteiten, en baten of lasten die verband houden met investerings- of financieringskasstromen.

19 Entiteiten worden aangemoedigd om de directe methode te hanteren voor de presentatie van kasstromen uit operationele activiteiten. De directe methode verschaft informatie die nuttig kan zijn voor het inschatten van de toekomstige kasstromen, die niet beschikbaar is als de indirecte methode wordt gehanteerd. Bij hantering van de directe methode kan op verschillende manieren informatie worden verkregen over de belangrijkste categorieën van contante bruto-ontvangsten en contante brutobetalingen:

(a) 

uit de administratie van de entiteit; dan wel

(b) 

door de verkoop, kostprijs van de omzet (rentebaten en soortgelijke baten en rentelasten en soortgelijke lasten voor een financiële instelling) en overige posten in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ aan te passen om rekening te houden met:

(i) 

wijzigingen die tijdens de periode hebben plaatsgevonden in voorraden en bedrijfsvorderingen en -schulden;

(ii) 

overige niet-geldelijke posten; en

(iii) 

overige posten die investerings- of financieringskasstromen tot gevolg hebben.

20 Bij hantering van de indirecte methode wordt de nettokasstroom uit operationele activiteiten bepaald door de winst of het verlies aan te passen om rekening te houden met de gevolgen van:

(a) 

wijzigingen die tijdens de periode hebben plaatsgevonden in voorraden en bedrijfsvorderingen en -schulden;

(b) 

niet-geldelijke posten, zoals afschrijvingen, voorzieningen, uitgestelde belastingen, niet-gerealiseerde winst of verlies uit wisselkoersverschillen, niet-uitgekeerde winst van geassocieerde deelnemingen en minderheidsbelangen; en

(c) 

alle overige posten die investerings- of financieringskasstromen tot gevolg hebben.

Anderzijds kan de nettokasstroom uit operationele activiteiten volgens de indirecte methode worden gepresenteerd door de opbrengsten en lasten uit ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ weer te geven, alsmede de wijzigingen die tijdens de periode hebben plaatsgevonden in voorraden en bedrijfsvorderingen en -schulden.

PRESENTATIE VAN KASSTROMEN UIT INVESTERINGS- EN FINANCIERINGSACTIVITEITEN

21 Een entiteit moet de belangrijkste categorieën van contante bruto-ontvangsten en contante brutobetalingen die voortkomen uit investerings- en financieringsactiviteiten afzonderlijk presenteren, tenzij de in alinea's 22 en 24 beschreven kasstromen op nettobasis worden gepresenteerd.

PRESENTATIE VAN KASSTROMEN OP NETTOBASIS

22 Kasstromen die voortkomen uit de volgende bedrijfs-, investerings- of financieringsactiviteiten mogen op nettobasis worden gepresenteerd:

(a) 

contante ontvangsten en betalingen in naam van cliënten, indien de kasstromen veeleer de activiteiten van de cliënt weerspiegelen en niet zozeer die van de entiteit; en

(b) 

contante ontvangsten en betalingen voor posten met een snelle omzet, grote bedragen en korte looptijden.

23 Voorbeelden van contante ontvangsten en betalingen waarnaar in alinea 22(a) wordt verwezen zijn:

(a) 

de aanvaarding en terugbetaling van direct opvraagbare deposito’s van een bank;

(b) 

middelen die voor cliënten worden aangehouden door een beleggingsinstelling; en

(c) 

huurgelden die in naam van eigenaars van eigendommen worden geïnd en aan hen worden doorgestort.

Voorbeelden van contante ontvangsten en betalingen waarnaar in alinea 22(b) wordt verwezen, zijn vooruitbetalingen voor en de terugbetaling van:

(a) 

hoofdsommen voor cliënten van een creditcardorganisatie;

(b) 

de aankoop en verkoop van beleggingen; en

(c) 

andere kortetermijnleningen, bijvoorbeeld leningen met een looptijd van maximaal drie maanden.

24 Kasstromen die voortkomen uit elk van de volgende activiteiten van een financiële instelling mogen op nettobasis worden gepresenteerd:

(a) 

contante ontvangsten en betalingen voor de aanvaarding en terugbetaling van deposito’s met een vaste vervaldatum;

(b) 

de plaatsing en opvraging van deposito's bij andere financiële instellingen; en

(c) 

vooruitbetalingen in contanten en leningen aan cliënten en de terugbetaling van deze vooruitbetalingen en leningen.

KASSTROMEN IN VREEMDE VALUTA

25 Kasstromen die voortkomen uit transacties in vreemde valuta moeten worden gepresenteerd in de functionele valuta van een entiteit door op het bedrag in vreemde valuta de wisselkoers toe te passen die op de datum van de kasstroom geldt tussen de functionele valuta en de vreemde valuta.

26 De kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming moeten worden omgerekend tegen de wisselkoersen die op de data van de kasstromen gelden tussen de functionele valuta en de vreemde valuta.

27 Kasstromen die luiden in vreemde valuta moeten worden gerapporteerd op een wijze die in overeenstemming is met IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen. Deze standaard staat het gebruik toe van een wisselkoers die de huidige koers benadert. Er mag bijvoorbeeld een gewogen gemiddelde wisselkoers voor een periode worden gehanteerd om transacties in vreemde valuta of de omrekening van de kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming te presenteren. Anderzijds staat IAS 21 niet toe dat voor de omrekening van de kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming de wisselkoers op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ wordt gebruikt.

28 Niet-gerealiseerde winsten en verliezen die voortvloeien uit wisselkoerswijzigingen zijn geen kasstromen. Wel moeten de gevolgen van wisselkoerswijzigingen op geldmiddelen en kasequivalenten die in vreemde valuta worden aangehouden of verschuldigd zijn in het kasstroomoverzicht worden gepresenteerd teneinde een aansluiting te bieden tussen de geldmiddelen en kasequivalenten aan het begin en aan het eind van de periode. Dit bedrag wordt apart van de kasstromen uit bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten gepresenteerd en omvat de verschillen die eventueel zouden hebben bestaan indien deze kasstromen waren gepresenteerd volgens de wisselkoersen aan het eind van de periode.

29 [Verwijderd]

30 [Verwijderd]

RENTE EN DIVIDENDEN

31 Kasstromen uit ontvangen en betaalde rente en dividenden moeten elk afzonderlijk worden gepresenteerd. Elke kasstroom moet voor elke periode op consistente wijze worden ingedeeld als zijnde afkomstig uit bedrijfs-, investerings- of financieringsactiviteiten.

▼M1

32 Het totaalbedrag van de tijdens een periode betaalde rente moet in het kasstroomoverzicht worden opgenomen, ongeacht of het ►M5  in winst of verlies ◄ als een last is geboekt of werd geactiveerd in overeenstemming met IAS 23 Financieringskosten.

▼B

33 Betaalde rente en ontvangen rente en dividenden worden voor een financiële instelling gewoonlijk ingedeeld als kasstromen uit operationele activiteiten. Er bestaat echter geen consensus over de indeling van deze kasstromen voor andere entiteiten. Betaalde rente en ontvangen rente en dividenden kunnen als kasstromen uit operationele activiteiten worden ingedeeld, omdat ze medebepalend zijn voor de winst of het verlies. Anderzijds kunnen betaalde rente en ontvangen rente en dividenden worden ingedeeld als respectievelijk financieringskasstromen en investeringskasstromen omdat zij de kosten vertegenwoordigen voor het verkrijgen van financiële middelen of rendement op beleggingen.

34 Betaalde dividenden kunnen als financieringskasstroom worden ingedeeld omdat zij de kosten vertegenwoordigen voor het verkrijgen van financiële middelen. Anderzijds kunnen betaalde dividenden ook worden ingedeeld als component van de kasstromen uit operationele activiteiten om gebruikers als hulpmiddel te dienen bij het bepalen van het vermogen van een entiteit om dividenden te betalen uit de kasstromen uit operationele activiteiten.

WINSTBELASTINGEN

35 Kasstromen die voortkomen uit winstbelastingen moeten afzonderlijk worden gepresenteerd en moeten worden ingedeeld als kasstromen uit operationele activiteiten, tenzij een specifiek verband kan worden gelegd met financierings- en investeringsactiviteiten.

36 Winstbelastingen zijn verschuldigd op transacties waaruit kasstromen voortvloeien en die in een kasstroomoverzicht zijn ingedeeld als bedrijfs, investerings- of financieringsactiviteiten. Hoewel de belastinglast mogelijk onmiddellijk in verband kan worden gebracht met investerings- of financieringsactiviteiten, is het praktisch vaak niet haalbaar om de verwante kasstromen uit belastingen te identificeren, die overigens in een andere periode kunnen plaatsvinden dan de kasstromen uit de onderliggende transactie. Bijgevolg worden betaalde belastingen gewoonlijk ingedeeld als kasstromen uit operationele activiteiten. Als het daarentegen praktisch wel haalbaar is om de kasstroom uit belastingen in verband te brengen met een afzonderlijke transactie waaruit kasstromen voortvloeien die worden ingedeeld als kasstromen uit investerings- of financieringsactiviteiten, wordt ook de kasstroom uit belastingen ingedeeld als zijnde afkomstig uit een investeringsactiviteit c.q. financieringsactiviteit. Als kasstromen uit belastingen over meer dan één activiteitencategorie worden gespreid, moet het totale bedrag van de betaalde belastingen worden vermeld.

INVESTERINGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN, GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN EN JOINT VENTURES

▼M32

37 Bij de administratieve verwerking van een investering in een geassocieerde deelneming, joint venture of dochteronderneming die administratief wordt verwerkt volgens de equity-methode of de kostprijsmethode, moet een investeerder zijn verslaggeving in het kasstroomoverzicht beperken tot de kasstromen tussen zichzelf en de deelneming, bijvoorbeeld tot dividenden en vooruitbetalingen.

38 Een entiteit die haar belang in een geassocieerde deelneming of joint venture verwerkt volgens de equity-methode, moet in haar kasstroomoverzicht de kasstromen die betrekking hebben op haar investeringen in de geassocieerde deelneming of joint venture, en uitkeringen en andere betalingen of ontvangsten tussen zichzelf en de geassocieerde deelneming of joint venture opnemen.

▼M11

WIJZIGINGEN IN EIGENDOMSBELANGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN EN ANDERE BEDRIJVEN

39 De totale kasstromen die voortvloeien uit het verkrijgen of verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen of andere bedrijven moeten afzonderlijk worden gepresenteerd en moeten worden ingedeeld als investeringsactiviteiten.

40 Een entiteit moet zowel voor het verkrijgen als verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen of andere bedrijven tijdens de periode de totalen vermelden van:

(a) 

de totale betaalde of ontvangen vergoeding;

(b) 

het gedeelte van de vergoeding dat bestaat uit geldmiddelen en kasequivalenten;

(c) 

het bedrag van de geldmiddelen en kasequivalenten in de dochterondernemingen of andere bedrijven waarover de zeggenschap wordt verkregen of verloren; en

(d) 

het bedrag van de activa en verplichtingen die geen geldmiddelen of kasequivalenten zijn in de dochterondernemingen of andere bedrijven waarover de zeggenschap wordt verkregen of verloren, onderverdeeld in de belangrijkste categorieën.

▼M38

40A Een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde Jaarrekening) hoeft de alinea's 40(c) of 40(d) niet toe te passen op een belegging in een dochteronderneming die moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

▼M11

41 De afzonderlijke presentatie van de gevolgen — als aparte posten — van het verkrijgen of verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen of andere bedrijven voor de kasstromen, samen met de afzonderlijke presentatie van de bedragen van overgenomen of afgestoten activa en verplichtingen, vormt een hulpmiddel om een onderscheid te maken tussen deze kasstromen en de kasstromen die voortvloeien uit de andere operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. De gevolgen van het verlies van zeggenschap voor de kasstromen worden niet in mindering gebracht op de gevolgen van het verkrijgen van zeggenschap voor de kasstromen.

42 Het totaalbedrag van de betaalde of ontvangen geldmiddelen als vergoeding voor het verkrijgen of verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen of andere bedrijven wordt als deel van dergelijke transacties, gebeurtenissen of wijzigingen in omstandigheden in het kasstroomoverzicht gerapporteerd zonder de overgenomen of afgestoten geldmiddelen en kasequivalenten.

▼M38

42A Kasstromen die voortkomen uit wijzigingen in eigendomsbelangen in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden, moeten worden geclassificeerd als kasstromen uit financieringsactiviteiten, tenzij de betrokken dochteronderneming in handen is van een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10) en moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

42B Wijzigingen in eigendomsbelangen in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden, zoals de latere aankoop of verkoop van eigenvermogensinstrumenten van een dochteronderneming door een moedermaatschappij, moeten administratief worden verwerkt als eigenvermogenstransacties (zie IFRS 10), tenzij de betrokken dochteronderneming in handen is van een beleggingsentiteit en moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening. Dienovereenkomstig moeten de resulterende kasstromen worden geclassificeerd op dezelfde wijze als andere transacties met eigenaars die in alinea 17 beschreven zijn.

▼B

TRANSACTIES IN NATURA

43 Investerings- en financieringstransacties waarvoor het gebruik van geldmiddelen of kasequivalenten niet vereist is, mogen niet in een kasstroomoverzicht worden opgenomen. Dergelijke transacties moeten elders in de jaarrekening worden vermeld op een manier die alle relevante informatie verschaft over deze investerings- en financieringsactiviteiten.

▼M54

44 Vele investerings- en financieringsactiviteiten hebben geen directe invloed op de actuele kasstromen, hoewel ze wel invloed hebben op het kapitaal en op de vermogensstructuur van een entiteit. Het niet opnemen van transacties in natura in het kasstroomoverzicht is consistent met het doel van een kasstroomoverzicht, aangezien deze posten geen kasstromen in de lopende periode meebrengen. Voorbeelden van transacties in natura zijn:

(a) 

de verwerving van activa door het aangaan van verplichtingen die hiermee rechtstreeks in verband staan, of door middel van een leaseovereenkomst;

▼B

(b) 

de overname van een entiteit door uitgifte van eigenvermogensinstrumenten; en

(c) 

de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen.

▼M58

WIJZIGINGEN IN UIT FINANCIERINGSACTIVITEITEN VOORTVLOEIENDE VERPLICHTINGEN

44A   Een entiteit moet informatie verschaffen die gebruikers van jaarrekeningen in staat stelt wijzigingen in uit financieringsactiviteiten voortvloeiende verplichtingen, met inbegrip van zowel uit kasstromen voortvloeiende wijzigingen als niet-kaswijzigingen, te evalueren.

44B Voor zover zulks noodzakelijk is om aan het vereiste in alinea 44A te voldoen, moet een entiteit de volgende wijzigingen in uit financieringsactiviteiten voortvloeiende verplichtingen vermelden:

(a) 

uit financieringskasstromen voortvloeiende wijzigingen;

(b) 

wijzigingen die voortvloeien uit het verkrijgen of verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen of andere bedrijven;

(c) 

de gevolgen van wisselkoerswijzigingen;

(d) 

wijzigingen in reële waarden; en

(e) 

overige wijzigingen.

44C Uit financieringsactiviteiten voortvloeiende verplichtingen zijn verplichtingen waarvoor kasstromen in het kasstroomoverzicht werden, dan wel toekomstige kasstromen in het kasstroomoverzicht zullen worden geclassificeerd als kasstromen uit financieringsactiviteiten. Daarnaast is het vereiste inzake informatieverschaffing in alinea 44A ook van toepassing op wijzigingen in financiële activa (bijvoorbeeld activa die uit financieringsactiviteiten voortvloeiende verplichtingen afdekken), indien kasstromen uit deze financiële activa werden, dan wel toekomstige kasstromen zullen worden opgenomen in kasstromen uit financieringsactiviteiten.

44D Eén manier om aan het vereiste inzake informatieverschaffing in alinea 44A te voldoen, is het verstrekken van een aansluiting tussen de begin- en eindsaldi in het overzicht van de financiële positie voor uit financieringsactiviteiten voortvloeiende verplichtingen, met vermelding van de in alinea 44B genoemde wijzigingen. Wanneer een entiteit een dergelijke aansluiting verstrekt, verschaft zij voldoende informatie om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen het verband te leggen tussen, enerzijds, in de aansluiting opgenomen posten en, anderzijds, het overzicht van de financiële positie en het kasstroomoverzicht.

44E Indien een entiteit de op grond van alinea 44A vereiste informatie verschaft in combinatie met informatie over wijzigingen in andere activa en verplichtingen, vermeldt zij de wijzigingen in uit financieringsactiviteiten voortvloeiende verplichtingen gescheiden van wijzigingen in die andere activa en verplichtingen.

▼B

COMPONENTEN VAN GELDMIDDELEN EN KASEQUIVALENTEN

45 Een entiteit moet de componenten van geldmiddelen en kasequivalenten vermelden, alsmede een aansluiting tussen de bedragen in haar kasstroomoverzicht en de equivalente posten die in de balans zijn opgenomen.

46 Gezien de diverse beheerspraktijken voor geldmiddelen en bankovereenkomsten in de hele wereld en om te voldoen aan IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, moet een entiteit vermelden welke grondslagen ze hanteert voor het bepalen van de componenten van geldmiddelen en kasequivalenten.

47 De gevolgen van eventuele wijzigingen in de gehanteerde grondslag voor de bepaling van de componenten van geldmiddelen en kasequivalenten, bijvoorbeeld een wijziging in de classificatie van financiële instrumenten die voorheen werden beschouwd als onderdeel van de beleggingsportefeuille van een entiteit, moeten worden gepresenteerd in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

OVERIGE INFORMATIEVERSCHAFFING

48 Een entiteit moet samen met een financieel commentaar door het management ook het bedrag van de wezenlijke tegoeden van geldmiddelen en kasequivalenten presenteren die door de entiteit worden aangehouden maar die niet beschikbaar zijn voor gebruik door de groep.

49 Er zijn verschillende omstandigheden waarin tegoeden van geldmiddelen en kasequivalenten die door een entiteit worden aangehouden niet beschikbaar zijn voor gebruik door de groep. Voorbeelden zijn onder meer tegoeden van geldmiddelen en kasequivalenten aangehouden door een dochteronderneming die actief is in een land waar de vrije verhandelbaarheid van valuta's beperkt is of waar andere juridische beperkingen gelden ingeval de tegoeden niet beschikbaar zijn voor algemeen gebruik door de moedermaatschappij of andere dochterondernemingen.

50 Aanvullende informatie kan relevant zijn voor gebruikers om inzicht te verwerven in de financiële positie en de liquiditeit van een entiteit. De vermelding van deze informatie samen met een financieel commentaar door het management wordt aangemoedigd en kan het volgende omvatten:

(a) 

het bedrag van de niet-opgenomen financieringsfaciliteiten die mogelijk beschikbaar zijn voor toekomstige operationele activiteiten en voor het afwikkelen van investeringsverplichtingen, inclusief enige beperkingen op het gebruik van deze middelen;

▼M32 —————

▼B

(c) 

het totaalbedrag van de kasstromen die een toename van de bedrijfscapaciteit vertegenwoordigen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen deze kasstromen en de kasstromen die vereist zijn om de bedrijfscapaciteit te handhaven; en

(d) 

het bedrag van de kasstromen die voortvloeien uit de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten van elk te rapporteren segment (zie IFRS 8 Operationele segmenten).

51 De afzonderlijke vermelding van kasstromen die een toename van de bedrijfscapaciteit vertegenwoordigen en de kasstromen die vereist zijn om de bedrijfscapaciteit te handhaven is nuttig omdat gebruikers op die manier kunnen bepalen of de entiteit op gepaste wijze investeert in de handhaving van haar bedrijfscapaciteit. Een entiteit die niet op gepaste wijze investeert in de handhaving van haar bedrijfscapaciteit, doet mogelijk afbreuk aan de toekomstige winstgevendheid ten voordele van liquiditeit op korte termijn en uitkeringen aan eigenaars.

52 De presentatie van gesegmenteerde kasstroominformatie stelt gebruikers in staat om een beter inzicht te verwerven in het verband tussen de kasstromen van de entiteit als geheel en die van de samenstellende onderdelen, alsmede de beschikbaarheid en variabiliteit van gesegmenteerde kasstromen.

INGANGSDATUM

53 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 1994 aanvangen.

▼M11

54 IAS 27 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea's 39 tot en met 42 en voegde alinea's 42A en 42B toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen. De wijzigingen moeten retroactief worden toegepast.

▼M8

55 Alinea 14 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en alinea 68A van IAS 16 toepassen.

▼M22

56 Alinea 16 is gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M32

57 De alinea's 37, 38 en 42B zijn gewijzigd en alinea 50(b) is verwijderd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M38

58 De alinea's 42A en 42B zijn gewijzigd en alinea 40A is toegevoegd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M54

59 De alinea's 17 en 44 zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M58

60 De alinea's 44A tot en met 44E zijn toegevoegd door het Initiatief op het gebied van de informatieverschaffing (wijzigingen in IAS 7), uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2017 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Wanneer de entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast, is zij niet verplicht vergelijkende informatie voor voorafgaande perioden te verschaffen.

▼M77

61 IFRS 17 Verzekeringscontracten, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 14 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 8

Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

DOEL

1 Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de criteria voor de keuze en wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving, alsmede de administratieve verwerking van en de informatieverschaffing over wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en de correctie van fouten. De standaard beoogt de relevantie en betrouwbaarheid van de jaarrekening van een entiteit te verhogen, alsook de vergelijkbaarheid van die jaarrekening in de tijd en ten opzichte van de jaarrekeningen van andere entiteiten te verbeteren.

2 De vereisten inzake informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving, met uitzondering van de vereisten met betrekking tot wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, worden uiteengezet in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

TOEPASSINGSGEBIED

3 Deze standaard moet worden gebruikt bij de keuze en de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving, en bij de verwerking van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en de correctie van fouten in voorgaande perioden.

4 De administratieve verwerking van en informatieverschaffing over de fiscale gevolgen van de correctie van fouten in voorgaande perioden en van retroactieve aanpassingen om wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen, geschieden in overeenstemming met IAS 12 Winstbelastingen.

DEFINITIES

▼M78

5  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

▼B

De grondslagen voor financiële verslaggeving zijn de specifieke principes, grondslagen, conventies, regels en praktijken die door een entiteit worden toegepast bij de opstelling en presentatie van de jaarrekening.

▼M78

Schattingen zijn geldbedragen in jaarrekeningen die aan waarderingsonzekerheid onderhevig zijn.

▼B

International Financial Reporting Standards (IFRSs) zijn standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

(a) 

International Financial Reporting Standards;

(b) 

International Accounting Standards; en

(c) 

Interpretaties ►M5  opgesteld door ◄ de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of het voormalige Standing Interpretations Committee (SIC).

▼M69

Materieel belang wordt gedefinieerd in alinea 7 van IAS 1 en heeft dezelfde betekenis in de onderhavige standaard.

▼B

Fouten in voorgaande perioden zijn weglatingen uit of onjuiste weergaven in de jaarrekening van een entiteit van één of meer voorgaande verslagperioden, die voortvloeien uit het niet of verkeerd gebruiken van betrouwbare informatie:

(a) 

die beschikbaar was op het moment waarop de jaarrekening voor die perioden werd goedgekeurd voor publicatie; en

(b) 

waarvan redelijkerwijs verwacht zou mogen worden dat deze werd verkregen en in aanmerking werd genomen bij het opstellen en presenteren van de jaarrekening.

Dergelijke fouten kunnen het gevolg zijn van rekenfouten, fouten bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving, vergissingen of de verkeerde interpretatie van feiten, en fraude.

Bij retroactieve toepassing wordt een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving toegepast op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden alsof deze grondslag altijd was toegepast.

Bij retroactieve aanpassing worden de opname en bepaling van, en de informatieverschaffing over, bedragen van elementen van de jaarrekening gecorrigeerd alsof een fout in een voorgaande periode nooit was gemaakt.

Praktisch niet haalbaar De toepassing van een vereiste is praktisch niet haalbaar wanneer de entiteit de vereiste niet kan toepassen na alle redelijke inspanningen daartoe te hebben gedaan. Voor een bepaalde voorgaande verslagperiode is het praktisch niet haalbaar om een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toe te passen of een retroactieve aanpassing aan te brengen om een fout te corrigeren indien:

(a) 

de gevolgen van de retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing niet bepaalbaar zijn;

(b) 

de retroactieve toepassing of de retroactieve aanpassing veronderstellingen vereist ten aanzien van wat de bedoeling van het management in die periode zou zijn geweest; dan wel

(c) 

de retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing significante schattingen van bedragen vereist en het onmogelijk is om op objectieve wijze informatie over die schattingen die:

(i) 

aanwijzingen verschaft over de omstandigheden die zich voordeden op de datum(s) waarop deze bedragen moeten worden opgenomen, bepaald of vermeld; en

(ii) 

beschikbaar zou zijn geweest toen de jaarrekening van die voorgaande verslagperiode voor publicatie werd goedgekeurd

te onderscheiden van andere informatie.

Onder de prospectieve toepassing van een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving en van de opname van de gevolgen van een schattingswijziging wordt respectievelijk verstaan:

(a) 

de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich voordoen na de datum waarop de grondslag wordt gewijzigd; en

(b) 

de opname van de gevolgen van de schattingswijziging in de verslagperiode en in toekomstige verslagperioden waarop de wijziging van invloed is.

▼M69

6 [verwijderd]

▼B

GRONDSLAGEN VOOR DE FINANCIËLE VERSLAGGEVING

Keuze en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving

▼M8

7 Wanneer een IFRS specifiek van toepassing is op een transactie of op een andere gebeurtenis of omstandigheid, moet(en) de grondslag(en) voor financiële verslaggeving die op die post wordt (worden) toegepast, worden vastgesteld door toepassing van de IFRS.

▼B

8 In de IFRSs worden de grondslagen voor financiële verslaggeving uiteengezet met betrekking tot welke de IASB van mening is dat deze resulteren in jaarrekeningen die relevante en betrouwbare informatie bevatten over de transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden waarop zij betrekking hebben. Deze grondslagen voor financiële verslaggeving hoeven niet te worden toegepast indien het resultaat van hun toepassing niet van materieel belang is. Het is echter ongepast niet-materiële afwijkingen van de IFRSs door te voeren of deze niet te corrigeren teneinde de financiële positie, de financiële prestaties of de kasstromen van een entiteit op een bepaalde wijze te presenteren.

▼M8

9 IFRSs gaan vergezeld van leidraden om entiteiten te helpen bij de toepassing van de vereisten in de IFRSs. In al die leidraden wordt vermeld of deze integraal deel uitmaken van de IFRSs. Leidraden die integraal deel uitmaken van de IFRSs zijn dwingend. Leidraden die geen integraal deel uitmaken van de IFRSs bevatten geen vereisten voor de jaarrekening.

▼B

10 Bij het ontbreken van een ►M5  IFRS ◄ die specifiek van toepassing is op een transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid, moet het management op oordeelkundige wijze een grondslag voor financiële verslaggeving ontwikkelen en toepassen die leidt tot informatie die:

(a) 

relevant is voor de economische besluitvormingsbehoeften van gebruikers; en

(b) 

betrouwbaar is, in de zin dat de jaarrekening:

(i) 

een getrouw beeld geeft van de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van de entiteit;

(ii) 

de economische realiteit van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden weerspiegelt en niet alleen de juridische vorm;

(iii) 

objectief is, dat wil zeggen vrij van vooringenomenheid;

(iv) 

met inachtneming van voorzichtigheid is opgesteld; en

(v) 

in alle materiële opzichten volledig is.

▼M8

11 Bij de oordeelsvorming zoals die in alinea 10 is beschreven, moet het management gebruikmaken, en de toepasbaarheid beoordelen, van de volgende bronnen (in afnemende volgorde van betekenis):

(a) 

de vereisten in IFRSs waarin soortgelijke en verwante kwesties worden behandeld; en

▼M68

(b) 

de definities, opnamecriteria en waarderingsconcepten voor activa, verplichtingen, baten en lasten in het Conceptual Framework for Financial Reporting (Conceptual Framework).

▼B

12 Bij de oordeelsvorming zoals die in alinea 10 is beschreven, mag het management ook rekening houden met de recentste uitspraken van andere regelgevers van financiële verslaggeving die een gelijksoortig conceptueel raamwerk hanteren voor de opstelling van verslaggevingsstandaarden, met andere verslaggevingsliteratuur en met aanvaarde praktijken in de sector, voor zover zij niet in strijd zijn met de bronnen die in alinea 11 zijn vermeld.

Consistentie van de grondslagen voor financiële verslaggeving

13 Een entiteit moet op consistente wijze haar grondslagen voor financiële verslaggeving kiezen en toepassen op gelijksoortige transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden, tenzij een ►M5  IFRS ◄ uitdrukkelijk vereist of toestaat dat posten die volgens verschillende grondslagen voor financiële verslaggeving kunnen worden verwerkt, worden gecategoriseerd. Indien een ►M5  IFRS ◄ een dergelijke categorisering vereist of toestaat, moet een geschikte grondslag voor financiële verslaggeving worden gekozen en op iedere categorie consistent worden toegepast.

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

14 Een entiteit mag een grondslag voor financiële verslaggeving alleen wijzigen indien de wijziging:

(a) 

door een ►M5  IFRS ◄ wordt voorgeschreven; dan wel

(b) 

leidt tot een jaarrekening die betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie, financiële prestatie of kasstromen van de entiteit.

15 Gebruikers van de jaarrekening moeten de jaarrekening van een entiteit in de tijd kunnen vergelijken om tendensen in de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van de entiteit te onderkennen. Om die reden worden binnen elke periode en van de ene naar de volgende periode dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving toegepast, tenzij een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving voldoet aan een van de in alinea 14 omschreven criteria.

16 Onder wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving wordt niet verstaan:

(a) 

de toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving op transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden die in wezen verschillen van de transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden die in het verleden hebben plaatsgevonden; en

(b) 

de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden die voorheen niet hebben plaatsgevonden of die niet van materieel belang waren.

17 De initiële toepassing van een grondslag om activa te herwaarderen overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa of op grond van IAS 38 Immateriële activa is een wijziging van een grondslag voor financiële verslaggeving die behandeld moet worden als een herwaardering in overeenstemming met IAS 16 of IAS 38, en niet in overeenstemming met deze standaard.

18 De alinea's 19 tot en met 31 zijn niet van toepassing op de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving beschreven in alinea 17.

Toepassing van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

19 Behoudens alinea 23:

(a) 

moet een entiteit een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving verwerken die voortvloeit uit de initiële toepassing van een ►M5  IFRS ◄ , overeenkomstig de eventuele specifieke overgangsbepalingen in die standaard of interpretatie; en

(b) 

moet een entiteit de wijziging retroactief toepassen wanneer ze een grondslag voor financiële verslaggeving wijzigt bij de eerste toepassing van een ►M5  IFRS ◄ waarin geen bijzondere overgangsbepalingen zijn opgenomen met betrekking tot die wijziging, of wanneer ze een grondslag voor financiële verslaggeving vrijwillig wijzigt.

20 In het kader van deze standaard vormt een eerdere toepassing van een ►M5  IFRS ◄ geen vrijwillige wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving.

21 Indien er geen ►M5  IFRS ◄ voorhanden is die specifiek van toepassing is op een transactie, een andere gebeurtenis of omstandigheid, kan het management, in overeenstemming met alinea 12, een grondslag voor financiële verslaggeving toepassen ontleend aan de recentste uitspraken van andere regelgevers van financiële verslaggeving die gebruikmaken van een gelijksoortig conceptueel raamwerk om verslaggevingsstandaarden te ontwikkelen. Indien de entiteit, na een wijziging van een dergelijke uitspraak, ervoor kiest een grondslag voor financiële verslaggeving te wijzigen, wordt die wijziging verwerkt en toegelicht als een vrijwillige wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving.

Retroactieve toepassing

22 Wanneer een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief wordt toegepast in overeenstemming met alinea 19(a) of (b), moet een entiteit, behoudens alinea 23, het beginsaldo van elke desbetreffende component van het eigen vermogen voor de vroegste voorgaande gepresenteerde periode en de andere vergelijkende bedragen die voor elke voorgaande gepresenteerde periode vermeld zijn, aanpassen, alsof de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving altijd was toegepast.

Beperkingen op retroactieve toepassing

23 Wanneer op grond van alinea 19(a) of (b) retroactieve toepassing vereist is, moet een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief worden toegepast, behalve voor zover het praktisch niet haalbaar is om ofwel de periodegebonden gevolgen of het cumulatieve effect van de wijziging te bepalen.

24 Wanneer het praktisch niet haalbaar is om de periodegebonden gevolgen te bepalen van een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving op vergelijkende informatie van één of meer voorgaande verslagperioden, moet de entiteit de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving toepassen op de boekwaarde van activa en verplichtingen vanaf het begin van de vroegste periode (de vroegste periode kan de verslagperiode zijn) waarvoor retroactieve toepassing mogelijk is. De entiteit moet voor die periode het beginsaldo van elke desbetreffende eigenvermogenscomponent dienovereenkomstig aanpassen.

25 Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect, aan het begin van de verslagperiode, van de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op alle voorgaande verslagperioden te bepalen, moet de entiteit de vergelijkende informatie aanpassen om de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving prospectief toe te passen vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is.

26 Wanneer een entiteit een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toepast, past zij deze toe op de vergelijkende informatie vanaf de vroegste verslagperiode waarvoor toepassing praktisch haalbaar is. Retroactieve toepassing voor een voorgaande periode is praktisch niet haalbaar tenzij het mogelijk is om het cumulatieve effect te bepalen op de bedragen in de balans aan zowel het begin als het einde van die periode. Het bedrag van de resulterende aanpassing dat betrekking heeft op de perioden vóór de perioden die in de jaarrekening worden gepresenteerd, wordt verwerkt in het beginsaldo van elke desbetreffende component van het eigen vermogen van de vroegste voorgaande gepresenteerde periode. De aanpassing wordt gewoonlijk verwerkt in ingehouden winsten. De aanpassing kan echter worden verwerkt in een andere component van het eigen vermogen (bijvoorbeeld ter naleving van een ►M5  IFRS ◄ ). Alle andere informatie over voorgaande perioden, zoals historische overzichten van financiële gegevens, wordt eveneens aangepast vanaf de vroegste verslagperiode waarvoor aanpassing praktisch haalbaar is.

27 Als het voor een entiteit praktisch niet haalbaar is om een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toe te passen, omdat zij niet in staat is om het cumulatieve effect te bepalen van de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op alle voorgaande verslagperioden, past de entiteit, overeenkomstig alinea 25, de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving prospectief toe, en wel vanaf van de vroegste periode waarvoor toepassing mogelijk is. Zij houdt derhalve geen rekening met het gedeelte van de cumulatieve aanpassing van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen dat betrekking heeft op de periode daarvoor. De wijziging van een grondslag voor financiële verslaggeving is toegestaan, zelfs indien het voor geen enkele voorgaande verslagperiode praktisch niet haalbaar is om de grondslag prospectief toe te passen. De alinea's 50 tot en met 53 bevatten een leidraad voor gevallen waarin toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor één of meer voorgaande perioden praktisch niet haalbaar is.

Informatieverschaffing

28 Wanneer de eerste toepassing van een ►M5  IFRS ◄ een effect heeft op de verslagperiode of een voorgaande periode, of een dergelijk effect zou hebben, behalve dat het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van de aanpassing te bepalen, of een effect zou kunnen hebben op toekomstige perioden, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

de naam van de standaard of interpretatie;

(b) 

indien van toepassing, het feit dat de grondslagen voor financiële verslaggeving gewijzigd zijn in overeenstemming met de overgangsbepalingen;

(c) 

de aard van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving;

(d) 

indien van toepassing, een beschrijving van de overgangsbepalingen;

(e) 

indien van toepassing, de overgangsbepalingen die een effect zouden kunnen hebben op toekomstige verslagperioden;

(f) 

voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing voor de verslagperiode en voor iedere voorgaande gepresenteerde periode:

(i) 

voor elke desbetreffende post in de jaarrekening; en

(ii) 

indien IAS 33 Winst per aandeel van toepassing is op de entiteit, voor de normale en de verwaterde winst per aandeel;

(g) 

voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing dat betrekking heeft op perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde verslagperioden; en

(h) 

indien retroactieve toepassing zoals vereist in alinea 19(a) of (b) praktisch niet haalbaar is voor een bepaalde voorgaande periode of voor perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde perioden, de omstandigheden die hebben geleid tot de bestaande situatie en een beschrijving op welke wijze en met ingang van welk tijdstip de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving is toegepast.

In de jaarrekeningen van daaropvolgende verslagperioden hoeft deze informatie niet opnieuw te worden verstrekt.

29 Wanneer een vrijwillige wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving een effect heeft op de verslagperiode of op een voorgaande periode, of een effect zou hebben op die periode, behalve dat het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van de aanpassing te bepalen, of een effect zou kunnen hebben op toekomstige perioden, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

de aard van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving;

(b) 

de redenen waarom de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving betrouwbare en meer relevante informatie oplevert;

(c) 

voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing voor de verslagperiode en voor iedere voorgaande gepresenteerde periode:

(i) 

voor elke desbetreffende post in de jaarrekening; en

(ii) 

indien IAS 33 van toepassing is op de entiteit, voor de normale en verwaterde winst per aandeel;

(d) 

voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing dat betrekking heeft op perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde verslagperioden; en

(e) 

indien retroactieve toepassing praktisch niet haalbaar is voor een bepaalde voorgaande periode of voor perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde perioden, de omstandigheden die hebben geleid tot de bestaande situatie en een beschrijving op welke wijze en met ingang van welk tijdstip de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving is toegepast.

In de jaarrekeningen van daaropvolgende verslagperioden hoeft deze informatie niet opnieuw te worden verstrekt.

30 Wanneer een entiteit een nieuwe standaard of interpretatie die is uitgegeven maar nog niet van kracht is niet heeft toepast, moet de entiteit:

(a) 

dat feit vermelden; en

(b) 

bekende of redelijkerwijs schatbare informatie vermelden die van belang is om de mogelijke impact te beoordelen die de toepassing van de nieuwe standaard of interpretatie zal hebben op de jaarrekening van de entiteit van de periode waarin deze voor het eerst wordt toegepast.

31 Bij de naleving van alinea 30 overweegt een entiteit de volgende informatie te verstrekken:

(a) 

de naam van de nieuwe standaard of interpretatie;

(b) 

de aard van de aanstaande wijziging of wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving;

(c) 

de datum met ingang waarvan de toepassing van de standaard of de interpretatie vereist wordt;

(d) 

de datum met ingang waarvan de entiteit voornemens is de standaard of interpretatie voor het eerst toe te passen; en

(e) 

hetzij:

(i) 

een bespreking van de verwachte impact van de eerste toepassing van de standaard of de interpretatie op de jaarrekening van de entiteit; dan wel

(ii) 

indien die impact niet bekend of redelijkerwijs inschatbaar is, een mededeling van deze strekking.

▼M78

SCHATTINGEN

32 Grondslagen voor financiële verslaggeving kunnen vereisen dat posten in jaarrekeningen worden gewaardeerd op een wijze die waarderingsonzekerheid inhoudt — d.w.z. de grondslagen voor financiële verslaggeving kunnen vereisen dat dergelijke posten worden gewaardeerd op geldbedragen die niet direct kunnen worden waargenomen en in plaats daarvan moeten worden geschat. In dat geval maakt een entiteit een schatting om de doelstelling uit de grondslagen voor financiële verslaggeving te bereiken. Schattingen impliceren het gebruik van oordelen of veronderstellingen die gebaseerd zijn op de recentste, betrouwbare informatie die beschikbaar is. Voorbeelden van schattingen omvatten:

a) 

een voorziening voor verliezen voor te verwachten kredietverliezen, in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten;

b) 

de opbrengstwaarde van een voorraadbestanddeel, in overeenstemming met IAS 2 Voorraden;

c) 

de reële waarde van een actief of verplichting, overeenkomstig IFRS 13 Waardering tegen reële waarde;

d) 

de afschrijvingskosten voor een materieel vast actief, overeenkomstig IAS 16, en

e) 

een voorziening voor garantieverplichtingen, overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

32A Een entiteit gebruikt waarderingstechnieken en inputs om schattingen te maken. Waarderingstechnieken omvatten schattingstechnieken (bv. technieken om een voorziening voor verliezen voor te verwachten kredietverliezen te waarderen overeenkomstig IFRS 9) en waarderingstechnieken (bv. technieken om de reële waarde van een actief of verplichting te waarderen overeenkomstig IFRS 13).

32B De term „schatting” in IFRSs verwijst soms naar een schatting die geen schatting is zoals gedefinieerd in deze standaard. Soms verwijst deze bijvoorbeeld naar een input die wordt gebruikt om schattingen te maken.

▼B

33 Het gebruik van redelijke schattingen is een essentieel onderdeel van het opstellen van jaarrekeningen en ondergraaft de betrouwbaarheid daarvan niet.

▼M78

Schattingswijzigingen

Informatieverschaffing

▼M78

34 Een entiteit moet mogelijk een schatting wijzigen als de omstandigheden veranderen waarop de schatting was gebaseerd, of als gevolg van nieuwe informatie, nieuwe ontwikkelingen of meer ervaring. Naar haar aard heeft een schattingswijziging geen betrekking op voorgaande perioden en houdt zij geen correctie van een fout in.

34A De effecten van een wijziging in een input of een wijziging in een waarderingstechniek op een schatting zijn schattingswijzigingen tenzij zij het gevolg zijn van de correctie van fouten uit voorgaande perioden.

▼B

35 Een wijziging in de toegepaste waarderingsgrondslag is een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving en geen schattingswijziging. Wanneer het onderscheid tussen een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving en een schattingswijziging moeilijk te maken is, wordt de wijziging verwerkt als een schattingswijziging.

▼M78

Toepassing van wijzigingen in schattingen

▼B

36 Het effect van een schattingswijziging, niet zijnde een wijziging waarop alinea 37 van toepassing is, moet prospectief in ►M5   het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden verwerkt over:

(a) 

de periode waarin de wijziging plaatsvindt, indien de wijziging alleen invloed heeft op die periode; dan wel

(b) 

de periode waarin de wijziging plaatsvindt en in toekomstige perioden, indien de wijziging invloed heeft op beide.

37 Voor zover een schattingswijziging leidt tot wijzigingen in activa en verplichtingen, of betrekking heeft op een component van het eigen vermogen, moet deze wijziging worden verwerkt, in de periode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, door de boekwaarde van het desbetreffende actief, de desbetreffende verplichting of de desbetreffende component van het eigen vermogen te wijzigen.

▼M78

38 Prospectieve opname van het effect van een schattingswijziging betekent dat de wijziging vanaf de datum van die wijziging wordt toegepast op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden. Een schattingswijziging kan alleen invloed hebben op de winst of het verlies over de lopende verslagperiode, of op de winst of het verlies over zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Een schattingswijziging in een voorziening voor verliezen voor te verwachten kredietverliezen heeft bijvoorbeeld alleen invloed op de winst of het verlies over de verslagperiode en wordt daarom in de lopende verslagperiode opgenomen. Een gewijzigde inschatting van de gebruiksduur van een af te schrijven actief, of van het verwachte gebruikspatroon van toekomstige economische voordelen die daarin vervat zijn, heeft echter invloed op de afschrijvingskosten over de lopende verslagperiode en over elke toekomstige periode tijdens de resterende gebruiksduur van het actief. In beide gevallen wordt het effect van de wijziging met betrekking tot de lopende verslagperiode opgenomen als baat of last in de lopende verslagperiode. Het eventuele effect op toekomstige perioden wordt opgenomen als baten of lasten in die toekomstige perioden.

▼B

Informatieverschaffing

39 Een entiteit moet de aard en het bedrag vermelden van een schattingswijziging die invloed heeft op de verslagperiode of waarvan wordt verwacht dat deze een invloed zal hebben in toekomstige perioden. Er hoeft geen informatie te worden verstrekt over het effect op toekomstige perioden wanneer de inschatting van dat effect praktisch niet haalbaar is.

40 Indien het bedrag van het effect in toekomstige perioden niet vermeld wordt omdat de inschatting ervan praktisch niet haalbaar is, moet de entiteit dit feit vermelden.

FOUTEN

41 Fouten kunnen ontstaan met betrekking tot de opname, waardering, presentatie of vermelding van elementen van de jaarrekening. De jaarrekening is niet in overeenstemming met de IFRSs indien ze materiële of niet-materiële fouten bevat die opzettelijk zijn gemaakt teneinde de financiële positie, financiële prestaties of kasstromen van een entiteit op een bepaalde manier te presenteren. Potentiële fouten met betrekking tot de verslagperiode die in die periode worden ontdekt, worden gecorrigeerd voordat de jaarrekening voor publicatie wordt goedgekeurd. Materiële fouten worden echter soms pas in een latere periode ontdekt. In dat geval worden de fouten in de voorgaande periode gecorrigeerd in de vergelijkende informatie die in de jaarrekening van die latere periode wordt opgenomen (zie alinea's 42 tot en met 47).

42 Een entiteit moet, behoudens alinea 43, materiële fouten in voorgaande perioden retroactief corrigeren in de eerste complete jaarrekening die voor publicatie wordt goedgekeurd nadat de fouten zijn ontdekt, door:

(a) 

voor de eerdere verslagperiode(n) waarin de fout is gemaakt de vergelijkende bedragen aan te passen; dan wel

(b) 

voor de vroegste voorgaande gepresenteerde periode het beginsaldo van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen aan te passen, indien de fout gemaakt is vóór de vroegste voorgaande gepresenteerde periode.

Beperkingen op retroactieve aanpassing

43 Een fout in een voorgaande periode moet door een retroactieve aanpassing worden gecorrigeerd, behalve en voor zover de bepaling van de periodegebonden effecten of het cumulatieve effect van de fout praktisch niet haalbaar is.

44 Wanneer de bepaling van de periodegebonden effecten van een fout op vergelijkende informatie voor één of meer voorgaande verslagperioden praktisch niet haalbaar is, moet de entiteit het beginsaldo van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen aanpassen voor de vroegste periode waarin retroactieve aanpassing praktisch haalbaar is (dit kan de verslagperiode zijn).

45 Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect, aan het begin van de verslagperiode, van een fout op alle voorgaande perioden te bepalen, moet de entiteit de vergelijkende informatie aanpassen om de fout prospectief te corrigeren vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is.

46 De correctie van een fout in een voorgaande periode wordt niet opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ van de periode waarin de fout wordt ontdekt. Alle gepresenteerde informatie over voorgaande perioden, met inbegrip van historische overzichten van financiële gegevens, wordt eveneens aangepast in de vroegste periode waarin aanpassing praktisch haalbaar is.

47 Als het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van een fout (bijvoorbeeld een vergissing bij de toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving) voor alle voorgaande perioden vast te stellen, dan past de entiteit, in overeenstemming met alinea 45, de vergelijkende informatie prospectief aan vanaf het vroegste tijdstip waarop aanpassing praktisch haalbaar is. De entiteit houdt derhalve geen rekening met het gedeelte van de cumulatieve aanpassing van activa, verplichtingen en eigen vermogen dat betrekking heeft op de periode vóór dat tijdstip. De alinea's 50 tot en met 53 bevatten een leidraad voor gevallen waarin de correctie van een fout in één of meer voorgaande perioden praktisch niet haalbaar is.

▼M78

48 Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de correctie van fouten en schattingswijzigingen. Schattingen zijn naar hun aard benaderingen die mogelijk moeten worden gewijzigd zodra meer informatie beschikbaar komt. Zo houdt bijvoorbeeld de opname van winst of verlies uit het resultaat van een voorwaardelijke gebeurtenis geen correctie van een fout in.

▼B

Informatieverschaffing over fouten in voorgaande perioden

49 Bij de toepassing van alinea 42 moet de entiteit de volgende informatie verschaffen:

(a) 

de aard van de fout in de voorgaande periode;

(b) 

voor zover praktisch haalbaar, voor elke voorgaande gepresenteerde periode het bedrag van de correctie:

(i) 

voor elke desbetreffende post in de jaarrekening; en

(ii) 

indien IAS 33 van toepassing is op de entiteit, voor de normale en verwaterde winst per aandeel;

(c) 

het bedrag van de correctie aan het begin van de vroegste voorgaande gepresenteerde periode; en

(d) 

de omstandigheden die geleid hebben tot de bestaande situatie en een beschrijving van de wijze waarop en met ingang van wanneer de fout is gecorrigeerd, indien retroactieve aanpassing praktisch niet haalbaar is voor een bepaalde voorgaande periode.

In de jaarrekeningen van daaropvolgende verslagperioden hoeft deze informatie niet opnieuw te worden verstrekt.

PRAKTISCHE ONHAALBAARHEID MET BETREKKING TOT RETROACTIEVE TOEPASSING EN RETROACTIEVE AANPASSING

50 In sommige omstandigheden is het praktisch niet haalbaar om vergelijkende informatie voor één of meer voorgaande perioden aan te passen om zodoende een vergelijking met de verslagperiode mogelijk te maken. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat gegevens in de voorgaande periode(n) niet op een zodanige manier zijn verzameld dat ofwel retroactieve toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving (in het kader van alinea's 51 tot en met 53, met inbegrip van de prospectieve toepassing voor voorgaande perioden) of retroactieve aanpassing om een fout in een voorgaande periode te corrigeren, mogelijk is, terwijl het ook praktisch niet haalbaar kan zijn om de informatie opnieuw samen te stellen.

51 Het is vaak noodzakelijk om schattingen te maken bij de toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving op opgenomen of vermelde elementen van de jaarrekening met betrekking tot transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden. Schatten is per definitie subjectief, en schattingen kunnen na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ worden gemaakt. Het maken van schattingen is mogelijk nog lastiger bij retroactieve toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving of bij retroactieve aanpassing om een fout in een voorgaande periode te corrigeren. Dit hangt samen met de lange periode die verstreken kan zijn sinds het tijdstip waarop de betreffende transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid zich heeft voorgedaan. Het doel van schattingen met betrekking tot voorgaande perioden blijft echter hetzelfde als van schattingen die in de verslagperiode worden gemaakt, namelijk dat de schatting de omstandigheden weerspiegelt die bestonden toen de transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid zich voordeed.

▼M33

52 Daarom vereist de retroactieve toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving of de retroactieve correctie van een fout in een voorgaande periode dat informatie die

(a) 

aanwijzingen verschaft voor omstandigheden die bestonden op de datum (data) waarop de transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid plaatsvond, en

(b) 

beschikbaar zou zijn geweest toen de jaarrekening van die voorgaande verslagperiode voor publicatie werd goedgekeurd

van andere informatie wordt onderscheiden. Voor sommige soorten schattingen (bijvoorbeeld een waardering tegen reële waarde met behulp van significante niet-waarneembare inputs), is het onuitvoerbaar om deze soorten informatie te onderscheiden. Als een retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing een significante schatting zou vereisen waarbij het onmogelijk is deze twee soorten informatie te onderscheiden, is het onuitvoerbaar om de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toe te passen of om een fout in een voorgaande periode retroactief te corrigeren.

▼M53

53 Kennis achteraf mag niet worden gebruikt bij de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor, of bij de correctie van bedragen van, een voorgaande periode, en noch bij het maken van veronderstellingen over de voornemens die het management in een voorgaande periode zou hebben gehad, noch bij het schatten van de bedragen die in een voorgaande periode zijn opgenomen, bepaald of vermeld. Wanneer een entiteit bijvoorbeeld een in een voorgaande periode gemaakte fout corrigeert bij de berekening van de verplichting uit hoofde van het opgebouwde ziekteverlof van werknemers in overeenstemming met IAS 19 Personeelsbeloningen, houdt zij geen rekening met informatie over een ongewoon hevige griepperiode tijdens de volgende periode die beschikbaar kwam nadat de jaarrekening over de voorgaande periode voor publicatie werd goedgekeurd. Het feit dat bij het herzien van vergelijkende informatie voor gepresenteerde voorgaande perioden vaak significante schattingen vereist zijn, staat een betrouwbare aanpassing of correctie van de vergelijkende informatie niet in de weg.

▼M68

INGANGSDATUM EN OVERGANG

▼B

54 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

54C IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 52. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M53

54E Alinea 53 is gewijzigd en de alinea's 54A, 54B en 54D zijn verwijderd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M68

54F  Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards, uitgegeven in 2018, heeft de alinea’s 6 en 11(b) gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan als een entiteit tegelijkertijd ook alle andere wijzigingen toepast die zijn aangebracht bij Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards. Een entiteit moet de wijzigingen in de alinea’s 6 en 11(b) retroactief toepassen in overeenstemming met deze standaard. Als een entiteit echter bepaalt dat retroactieve toepassing praktisch niet haalbaar zou zijn of buitensporige kosten of inspanningen met zich mee zou brengen, moet zij de wijzigingen in de alinea’s 6 en 11(b) toepassen door te verwijzen naar de alinea’s 23 tot en met 28 van deze standaard. Als retroactieve toepassing van een wijziging in Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards buitensporige kosten of inspanningen met zich mee zou brengen, moet een entiteit, bij de toepassing van de alinea’s 23 tot en met 28, elke „praktisch niet haalbaar is”, behalve in de laatste zin van alinea 27, lezen als „buitensporige kosten of inspanningen met zich meebrengt” en elke „praktisch haalbaar” als „mogelijk zonder buitensporige kosten of inspanningen”.

54G Als een entiteit IFRS 14 Uitgestelde rekeningen in verband met prijsregulering niet toepast, moet de entiteit bij de toepassing van alinea 11(b) op saldi van een uitgestelde rekening in verband met prijsregulering blijven verwijzen naar en rekening houden met de toepasselijkheid van de definities, opnamecriteria en waarderingsbegrippen in het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen ( 1 ) in plaats van die in het Conceptual Framework. Een saldo van een uitgestelde rekening in verband met prijsregulering is het saldo van alle lasten (of baten) die niet als een actief of een verplichting worden opgenomen in overeenstemming met andere toepasselijke IFRS-standaarden, maar door de instantie voor tariefregulering worden opgenomen of naar verwachting zullen worden opgenomen bij het vaststellen van tarieven die aan klanten kunnen worden berekend. Een instantie voor tariefregulering is een bevoegde instantie die bij wet of regelgeving is gemachtigd om het tarief of een reeks tarieven vast te stellen die bindend zijn voor een entiteit. De instantie voor tariefregulering kan een externe instantie of een verbonden partij van de entiteit zijn, met inbegrip van de eigen raad van bestuur van de entiteit, indien deze instantie bij wet of regelgeving is verplicht om tarieven vast te stellen in het belang van de klanten en om de algemene financiële draagkracht van de entiteit te waarborgen.

▼M69

54H Alinea 7 van IAS 1 en alinea 5 van IAS 8 zijn gewijzigd en alinea 6 van IAS 8 is verwijderd door Definitie van materieel belang (wijzigingen in IAS 1 en IAS 8), uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M78

54I  Definitie van schattingen, uitgegeven in februari 2021, wijzigde de alinea’s 5, 32, 34, 38 en 48 en voegde de alinea’s 32A, 32B en 34A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit moet de wijzigingen toepassen op schattingswijzigingen en wijzigingen van de grondslagen voor financiële verslaggeving die plaatsvinden bij of na begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode waarin zij de wijzigingen toepast.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

55 Deze standaard vervangt IAS 8 Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving (herziene versie van 1993).

56 Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) 

SIC-2 ConsistentieActivering van financieringskosten; en

(b) 

SIC-18 ConsistentieAlternatieve methoden.




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 10

▼M5

Gebeurtenissen na de verslagperiode

▼B

DOEL

1 Het doel van deze standaard is voor te schrijven:

(a) 

wanneer een entiteit haar jaarrekening moet aanpassen voor gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ ; en

(b) 

welke informatie een entiteit moet vermelden in verband met de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor publicatie en over de gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ .

De standaard schrijft eveneens voor dat een entiteit haar jaarrekening niet mag opstellen op basis van het continuïteitsbeginsel indien gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ erop wijzen dat de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is niet gepast is.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van en informatieverschaffing over gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ .

DEFINITIES

3 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ zijn zowel gunstige als ongunstige gebeurtenissen die plaatsvinden tussen ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ en de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten gebeurtenissen:

(a) 

gebeurtenissen die wijzen op omstandigheden die bestonden op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ (gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die leiden tot aanpassing van de jaarrekening); en

(b) 

gebeurtenissen die wijzen op omstandigheden die zijn ontstaan na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ (gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening).

4 Het proces dat de goedkeuring van de jaarrekening voor publicatie met zich meebrengt varieert naargelang van de managementstructuur, de wettelijke vereisten en de procedures die worden gehanteerd voor het opstellen en presenteren van de jaarrekening.

5 In sommige gevallen is een entiteit verplicht haar jaarrekening na uitgifte ter goedkeuring voor te leggen aan haar aandeelhouders. In dergelijke gevallen geldt als datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor publicatie de datum van de oorspronkelijke uitgifte, en niet de datum waarop de aandeelhouders de jaarrekening goedkeuren.

Voorbeeld

Het management van een entiteit completeert op 28 februari 20X2 de conceptjaarrekening over het jaar dat op 31 december 20X1 eindigt. Op 18 maart 20X2 wordt de jaarrekening onderworpen aan een beoordeling door de raad van bestuur, die de jaarrekening goedkeurt voor publicatie. Op 19 maart 20X2 maakt de entiteit haar winst en bepaalde andere financiële informatie bekend. De jaarrekening wordt op 1 april 20X2 ter beschikking gesteld van de aandeelhouders en andere geïnteresseerden. De aandeelhouders keuren de jaarrekening op hun jaarlijkse algemene vergadering van 15 mei 20X2 goed, en de goedgekeurde jaarrekening wordt vervolgens op 17 mei 20X2 bij een regelgevende instantie ingediend.

De jaarrekening is goedgekeurd voor publicatie op 18 maart 20X2 (datum waarop de raad van bestuur de jaarrekening heeft goedgekeurd voor publicatie).

6 In sommige gevallen is het management van een entiteit verplicht om de jaarrekening ter goedkeuring voor te leggen aan een raad van toezicht die uitsluitend uit niet-leidinggevende personen bestaat. In dergelijke gevallen is de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor publicatie de datum waarop het management de jaarrekening goedkeurt voor voorlegging aan de raad van toezicht.

Voorbeeld

Op 18 maart 20X2 keurt het management van een entiteit de jaarrekening goed voor voorlegging aan de raad van toezicht. De raad van toezicht is uitsluitend samengesteld uit leden zonder leidinggevende functie, en kan onder meer bestaan uit personeelsafgevaardigden en andere externe belanghebbenden. De raad van toezicht keurt de jaarrekening goed op 26 maart 20X2. De jaarrekening wordt op 1 april 20X2 ter beschikking gesteld van de aandeelhouders en andere geïnteresseerden. De aandeelhouders keuren de jaarrekening op hun jaarlijkse algemene vergadering van 15 mei 20X2 goed, en de jaarrekening wordt vervolgens op 17 mei 20X2 bij een regelgevende instantie ingediend.

De jaarrekening is goedgekeurd voor publicatie op 18 maart 20X2 (datum waarop het management de jaarrekening heeft goedgekeurd voor voorlegging aan de raad van toezicht).

7 Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ omvatten alle gebeurtenissen die plaatsvinden in de periode tot de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor publicatie, zelfs indien deze gebeurtenissen plaatsvinden na de publicatie van een winstaankondiging of andere geselecteerde financiële informatie.

OPNAME EN WAARDERING

Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die leiden tot aanpassing van de jaarrekening

8 Een entiteit moet de in haar jaarrekening opgenomen bedragen aanpassen om gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die leiden tot aanpassing van de jaarrekening weer te geven.

▼M53

9 Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van gebeurtenissen na de verslagperiode die leiden tot aanpassing van de jaarrekening en waarvoor een entiteit verplicht is de in haar jaarrekening opgenomen bedragen aan te passen, of om posten op te nemen die voorheen niet waren opgenomen:

▼B

(a) 

de afwikkeling van een rechtszaak ►M5  na de verslagperiode ◄ die bevestigt dat de entiteit een bestaande verplichting had op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ . De entiteit past enige eerder opgenomen voorziening aan die verband houdt met deze rechtszaak, overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa of neemt een nieuwe voorziening op. De entiteit vermeldt niet alleen een voorwaardelijke verplichting omdat de afwikkeling een aanvullende indicatie oplevert die wordt geacht in overeenstemming te zijn met alinea 16 van IAS 37.

▼M53

(b) 

de ontvangst van informatie na het einde van de verslagperiode waaruit blijkt dat er aan het einde van de verslagperiode sprake was van een bijzondere waardevermindering van een actief of dat het bedrag van een reeds opgenomen bijzonderewaardeverminderingsverlies voor dat actief moet worden aangepast. Bijvoorbeeld:

(i) 

het faillissement van een klant dat na het einde van de verslagperiode uitgesproken wordt, bevestigt gewoonlijk dat de klant aan het einde van de verslagperiode minder kredietwaardig was;

▼B

(ii) 

de verkoop van voorraden na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ kan een indicatie geven van hun opbrengstwaarde op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

(c) 

de vaststelling na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ van de kostprijs van activa die vóór ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ zijn gekocht, of de opbrengsten van activa die vóór ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ zijn verkocht.

(d) 

de vaststelling na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ van het bedrag van winstdeling of bonusbetalingen, indien de entiteit een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting tot betaling had op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ als gevolg van gebeurtenissen van vóór die datum (zie IAS 19 Personeelsbeloningen).

(e) 

de constatering van fraude of fouten die aangeven dat de jaarrekening onjuist is.

Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening

10 Een entiteit mag in haar jaarrekening opgenomen bedragen niet aanpassen om gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ weer te geven die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening.

11 Een voorbeeld van een gebeurtenis na de verslagperiode die niet leidt tot aanpassing van de jaarrekening is een daling van de reële waarde van beleggingen tussen het einde van de verslagperiode en de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie. De daling van de reële waarde houdt normaliter geen verband met de toestand van de beleggingen aan het eind van de verslagperiode, maar weerspiegelt omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. ◄ Aldus hoeft een entiteit de bedragen voor de beleggingen die in haar jaarrekening zijn opgenomen niet aan te passen. Evenmin hoeft de entiteit de vermelde bedragen voor de beleggingen op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ te actualiseren, hoewel ze mogelijk wel een aanvullende toelichting moet opnemen overeenkomstig alinea 21.

Dividenden

12 Als een entiteit aan ►M5  eigenaars ◄ dividenden declareert (zoals gedefinieerd in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie) na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ , mag de entiteit deze dividenden niet opnemen als een verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

▼M17

13 Als dividenduitkeringen worden aangekondigd na de verslagperiode maar vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie, worden de dividenden niet opgenomen als een verplichting aan het eind van de verslagperiode omdat er op dat moment geen verplichting bestaat. Deze dividenden worden vermeld in de toelichting in overeenstemming met IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

▼B

HET CONTINUÏTEITSBEGINSEL

14 Een entiteit mag haar jaarrekening niet opstellen volgens het continuïteitsbeginsel als het management na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ bepaalt dat het voornemens is om de entiteit op te heffen of de activiteiten van de entiteit stop te zetten, of als er geen realistisch alternatief bestaat.

15 Een verslechtering van de bedrijfsresultaten en de financiële positie na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ kan een indicatie vormen van de noodzaak om te overwegen of de veronderstelling dat de continuïteit van een entiteit gewaarborgd is nog steeds gepast is. Als de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is niet langer gepast is, zijn de gevolgen hiervan dermate verstrekkend dat deze standaard een fundamentele wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving vereist, en niet zozeer een aanpassing van de bedragen die volgens de aanvankelijk gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving werden opgenomen.

16 IAS 1 vereist de verschaffing van bepaalde informatie indien:

(a) 

de jaarrekening niet is opgesteld op basis van de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is; dan wel

(b) 

het management zich bewust is van wezenlijke onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die mogelijk aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de entiteit om haar bedrijfsactiviteiten voort te zetten. De gebeurtenissen of omstandigheden die informatieverschaffing vereisen kunnen plaatsvinden na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

INFORMATIEVERSCHAFFING

Datum van goedkeuring voor publicatie

17 Een entiteit moet de datum vermelden waarop de jaarrekening werd goedgekeurd voor publicatie, alsmede wie die goedkeuring heeft gegeven. Als de eigenaars van de entiteit of anderen over de bevoegdheid beschikken de jaarrekening na uitgifte aan te passen, moet de entiteit dit feit vermelden.

18 Het is voor gebruikers belangrijk om te weten wanneer de jaarrekening werd goedgekeurd voor publicatie, omdat de jaarrekening geen gebeurtenissen weergeeft die na deze datum hebben plaatsgevonden.

Nieuwe informatie over de omstandigheden op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄

19 Indien een entiteit na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ informatie verkrijgt omtrent omstandigheden die bestonden op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ , moet de entiteit in het licht van deze nieuwe informatie de toelichting met betrekking tot deze omstandigheden actualiseren.

20 In sommige gevallen is het nodig dat een entiteit de toelichting in de jaarrekening actualiseert om de informatie weer te geven die na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ is verkregen, ook al heeft deze informatie geen invloed op de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Een voorbeeld van de noodzaak om de toelichting te actualiseren, is als er na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ indicaties wijzen op een voorwaardelijke verplichting die reeds op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ bestond. Naast de overweging of een entiteit een voorziening moet opnemen of wijzigen ingevolge IAS 37, moet de entiteit in het licht van deze indicaties de toelichting over de voorwaardelijke verplichting actualiseren.

Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening

▼M69

21  Indien gebeurtenissen na de verslagperiode die niet tot aanpassing van de jaarrekening leiden van materieel belang zijn, mag redelijkerwijze worden verwacht dat het niet-vermelden daarvan van invloed zal zijn op beslissingen die de primaire gebruikers van de jaarrekening voor algemeen gebruik nemen op basis van die jaarrekening, waarin financiële informatie over een specifieke verslaggevende entiteit wordt verstrekt. Dienovereenkomstig moet een entiteit de volgende informatie verschaffen met betrekking tot elke materiële categorie van gebeurtenissen na de verslagperiode die niet tot aanpassing van de jaarrekening leiden:

(a) 

de aard van de gebeurtenis, en

(b) 

een schatting van de financiële gevolgen of een mededeling dat een dergelijke schatting niet mogelijk is.

▼B

22 De volgende voorbeelden zijn gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening en die doorgaans resulteren in informatieverschaffing:

(a) 

een belangrijke bedrijfscombinatie ►M5  na de verslagperiode ◄ (IFRS 3 Bedrijfscombinaties vereist in zulke gevallen een specifieke toelichting) of het afstoten van een belangrijke dochteronderneming;

(b) 

aankondiging van een plan om een bedrijfsactiviteit te beëindigen;

(c) 

belangrijke aankopen van activa, classificatie van activa als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, andere afstotingen van activa of onteigening van belangrijke activa door de overheid;

(d) 

de vernietiging van een belangrijke productiefaciliteit als gevolg van een brand na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(e) 

bekendmaking of aanvang van de implementatie van een belangrijke reorganisatie (zie IAS 37);

(f) 

belangrijke transacties van gewone aandelen en mogelijke transacties van gewone aandelen na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ (IAS 33 Winst per aandeel, vereist dat de entiteit een beschrijving van zulke transacties geeft, behalve indien die transacties betrekking hebben op activering of uitgiften van bonusaandelen, aandelensplitsingen of omgekeerde aandelensplitsingen, waarvan IAS 33 vereist dat ze allemaal worden aangepast);

(g) 

abnormaal grote veranderingen in de prijzen van activa of wisselkoersen na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(h) 

veranderingen in belastingtarieven of belastingwetgeving die na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ van kracht of aangekondigd werden, die een significant effect hebben op de bestaande en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen (zie IAS 12 Winstbelastingen);

(i) 

het aangaan van belangrijke verbintenissen of voorwaardelijke verplichtingen, bijvoorbeeld door het verstrekken van belangrijke garanties; en

(j) 

het aanvangen van belangrijke rechtszaken die uitsluitend voortkomen uit gebeurtenissen na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

INGANGSDATUM

23 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

23A IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 11. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M53

23B Alinea 9 is gewijzigd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M69

23C Alinea 21 is gewijzigd door Definitie van materieel belang (wijzigingen in IAS 1 en IAS 8), uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij de wijzigingen in de definitie van materieel belang in alinea 7 van IAS 1 en in de alinea’s 5 en 6 van IAS 8 toepast.

▼B

INTREKKING VAN IAS 10 (HERZIENE VERSIE VAN 1999)

24 Deze standaard vervangt IAS 10 Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ (herziene versie van 1999).

▼M52 —————

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 12

Winstbelastingen

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor winstbelastingen. De voornaamste kwestie bij de administratieve verwerking van winstbelastingen is de verwerkingswijze voor de actuele en toekomstige fiscale gevolgen van:

(a) 

de toekomstige realisatie (afwikkeling) van de boekwaarde van activa (verplichtingen) die zijn opgenomen in de balans van een entiteit; en

(b) 

transacties en andere gebeurtenissen van de lopende periode die zijn opgenomen in de jaarrekening van een entiteit.

Het is inherent aan de opname van een actief of verplichting dat de verslaggevende entiteit de boekwaarde van dat actief of die verplichting verwacht te realiseren respectievelijk af te wikkelen. Als het waarschijnlijk is dat de realisatie of afwikkeling van die boekwaarde toekomstige belastingbetalingen groter (kleiner) zal maken dan ze zouden zijn als een dergelijke realisatie of afwikkeling geen fiscale gevolgen zou hebben, vereist deze standaard dat een entiteit een uitgestelde belastingverplichting (uitgestelde belastingvordering) opneemt, tenzij in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen.

Deze standaard schrijft voor dat een entiteit de fiscale gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen op dezelfde wijze verwerkt als de transacties en andere gebeurtenissen zelf. ►M5  Voor transacties en andere gebeurtenissen die buiten de winst of het verlies worden verwerkt (hetzij in niet-gerealiseerde resultaten, hetzij direct in het eigen vermogen) worden alle daarmee verband houdende fiscale gevolgen ook buiten de winst of het verlies verwerkt (hetzij in niet-gerealiseerde resultaten, hetzij direct in het eigen vermogen). ◄ Voor transacties en andere gebeurtenissen die direct worden opgenomen in het eigen vermogen, worden alle daarmee verband houdende fiscale gevolgen ook direct opgenomen in het eigen vermogen. ►M12  Zo heeft ook de opname van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen in een bedrijfscombinatie invloed op het bedrag van goodwill die voortvloeit uit die bedrijfscombinatie of het bedrag van de opgenomen winst uit een voordelige koop. ◄

Deze standaard behandelt ook de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden, de presentatie van winstbelastingen in de jaarrekening en de informatieverschaffing met betrekking tot winstbelastingen.

TOEPASSINGSGEBIED

1 Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van winstbelastingen.

2 Binnen het bestek van deze standaard omvatten winstbelastingen alle binnenlandse en buitenlandse belastingen die zijn gebaseerd op fiscale winsten. Winstbelastingen omvatten ook belastingen, zoals bronbelasting, die door een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of ►M32  gezamenlijke overeenkomst ◄ zijn verschuldigd op uitkeringen aan de verslaggevende entiteit.

3 [Verwijderd]

4 Deze standaard behandelt niet de methoden voor de administratieve verwerking van overheidssubsidies (zie IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun) of investeringsaftrekken. Deze standaard behandelt wel de administratieve verwerking van tijdelijke verschillen die kunnen voortvloeien uit dergelijke subsidies of investeringsaftrekken.

DEFINITIES

5 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Commerciële winst is de winst of het verlies over een periode vóór de aftrek van belastinglasten.

Fiscale winst (fiscaal verlies) is de winst (het verlies) over een periode, bepaald in overeenstemming met de regels die zijn vastgelegd door de belastingdiensten, waarover winstbelastingen verschuldigd (terug te vorderen) zijn.

Een belastinglast (belastingbaat) is het totale bedrag dat is opgenomen in de bepaling van de winst of het verlies over de periode met betrekking tot over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen.

Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belasting is het bedrag van verschuldigde (terug te vorderen) winstbelastingen met betrekking tot de fiscale winst (het fiscaal verlies) over een periode.

Uitgestelde belastingverplichtingen zijn de bedragen van in toekomstige perioden te betalen winstbelastingen met betrekking tot belastbare tijdelijke verschillen.

Uitgestelde belastingvorderingen zijn de bedragen van in toekomstige perioden terug te vorderen winstbelastingen met betrekking tot:

(a) 

verrekenbare tijdelijke verschillen;

(b) 

voorwaartse compensatie van niet-gecompenseerde fiscale verliezen; en

(c) 

voorwaartse compensatie van ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden.

Tijdelijke verschillen zijn verschillen tussen de boekwaarde van een actief of verplichting in de balans en de fiscale boekwaarde ervan. Tijdelijke verschillen kunnen zijn:

(a) 

belastbare tijdelijke verschillen, dit zijn tijdelijke verschillen die bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies) van toekomstige perioden zullen resulteren in belastbare bedragen op het moment dat de boekwaarde van het actief of de verplichting wordt gerealiseerd dan wel afgewikkeld; dan wel

(b) 

verrekenbare tijdelijke verschillen, dit zijn tijdelijke verschillen die bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies) van toekomstige perioden zullen resulteren in bedragen die aftrekbaar zijn op het moment dat de boekwaarde van het actief of de verplichting wordt gerealiseerd dan wel afgewikkeld.

De fiscale boekwaarde van een actief of verplichting is het bedrag dat voor belastingdoeleinden aan dat actief of die verplichting is toegerekend.

6 Belastinglasten (belastingbaten) omvatten over de verslagperiode verschuldigde belastinglasten (verrekenbare belastingbaten) en uitgestelde belastinglasten (belastingbaten).

Fiscale boekwaarde

7 De fiscale boekwaarde van een actief is het bedrag dat voor belastingdoeleinden zal kunnen worden verrekend met alle belastbare economische voordelen die naar een entiteit zullen vloeien als deze de boekwaarde van het actief realiseert. Als deze economische voordelen niet belastbaar zijn, is de fiscale boekwaarde van het actief gelijk aan zijn boekwaarde.

Voorbeelden

1. Een machine kost 100 euro. Voor belastingdoeleinden is in de lopende periode en in voorgaande perioden al een afschrijving van 30 euro in mindering gebracht en zal de resterende kostprijs aftrekbaar zijn in toekomstige perioden, hetzij als afschrijving of via een vermindering bij de vervreemding. Opbrengsten die worden gegenereerd door het gebruik van de machine zijn belastbaar, elke gerealiseerde winst op de vervreemding van de machine zal belastbaar zijn, en elk geleden verlies op de vervreemding zal fiscaal aftrekbaar zijn. De fiscale boekwaarde van de machine is 70 euro.

2. De te ontvangen rente heeft een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende renteopbrengsten zullen op kasbasis worden belast. De fiscale boekwaarde van de te ontvangen rente is nihil.

3. Handelsvorderingen hebben een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende opbrengsten zijn al opgenomen in de fiscale winst (het fiscaal verlies). De fiscale boekwaarde van de handelsvorderingen bedraagt 100 euro.

4. Te ontvangen dividenden van een dochteronderneming hebben een boekwaarde van 100 euro. De dividenden zijn niet belastbaar. In wezen is de volledige boekwaarde van het actief aftrekbaar van de economische voordelen. Bijgevolg bedraagt de fiscale boekwaarde van de te ontvangen dividenden 100 euro ( 2 ).

5. Een uitgegeven lening heeft een boekwaarde van 100 euro. De terugbetaling van de lening zal geen fiscale gevolgen hebben. De fiscale boekwaarde van de lening bedraagt 100 euro.

8 De fiscale boekwaarde van een verplichting is haar boekwaarde, verminderd met elk bedrag dat in toekomstige perioden fiscaal aftrekbaar zal zijn voor die verplichting. In geval van opbrengsten die van tevoren zijn ontvangen, is de fiscale boekwaarde van de resulterende verplichting gelijk aan haar boekwaarde, verminderd met elk bedrag van de opbrengsten die in toekomstige perioden niet belastbaar zullen zijn.

Voorbeelden

1. Kortlopende verplichtingen omvatten te betalen lasten met een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende lasten zullen op kasbasis in mindering worden gebracht voor belastingdoeleinden. De fiscale boekwaarde van de te betalen lasten is gelijk aan nihil.

2. Kortlopende verplichtingen omvatten renteopbrengsten die van tevoren zijn ontvangen, met een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende renteopbrengsten werden belast op kasbasis. De fiscale boekwaarde van de van tevoren ontvangen rente is gelijk aan nihil.

3. Kortlopende verplichtingen omvatten te betalen lasten met een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende lasten zijn al in mindering gebracht voor belastingdoeleinden. De fiscale boekwaarde van de te betalen lasten is gelijk aan 100 euro.

4. Kortlopende verplichtingen omvatten te betalen boeten met een boekwaarde van 100 euro. Boeten zijn niet fiscaal aftrekbaar. De fiscale boekwaarde van de te betalen boeten bedraagt 100 euro ( 3 ).

5. Een aangegane lening heeft een boekwaarde van 100 euro. De terugbetaling van de lening zal geen fiscale gevolgen hebben. De fiscale boekwaarde van de lening bedraagt 100 euro.

9 Sommige posten hebben een fiscale boekwaarde maar worden niet in de balans opgenomen als activa en verplichtingen. Onderzoekskosten worden bijvoorbeeld opgenomen als lasten voor de bepaling van de commerciële winst in de periode waarin ze zijn ontstaan, maar mogen pas in een latere periode worden opgenomen als een aftrekpost voor de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies). Het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de onderzoekskosten, zijnde het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als aftrekpost in toekomstige perioden, en de boekwaarde van nihil is een verrekenbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingvordering.

▼M33

10 Indien de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting niet onmiddellijk duidelijk is, is het nuttig om terug te grijpen naar het fundamentele principe waarop deze standaard is gebaseerd: dat, behalve in bepaalde beperkte uitzonderingsgevallen, een entiteit een uitgestelde belastingverplichting (-vordering) moet opnemen telkens wanneer de realisatie of afwikkeling van de boekwaarde van een actief of verplichting toekomstige belastingbetalingen groter (kleiner) zou maken dan ze zouden zijn als een dergelijke realisatie of afwikkeling geen fiscale gevolgen had. Voorbeeld C na alinea 51A illustreert omstandigheden waarin het nuttig kan zijn om terug te grijpen naar dit fundamentele principe, bijvoorbeeld als de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting afhankelijk is van de verwachte wijze van realisatie of afwikkeling.

▼B

11 In geconsolideerde jaarrekeningen worden tijdelijke verschillen bepaald door de boekwaarde van activa en verplichtingen in de geconsolideerde jaarrekeningen te vergelijken met de juiste fiscale boekwaarde. De fiscale boekwaarde wordt bepaald op basis van een geconsolideerde belastingaangifte in de rechtsgebieden waarin een dergelijke aangifte wordt ingediend. In andere rechtsgebieden wordt de fiscale boekwaarde bepaald op basis van de belastingaangiften van elke entiteit in de groep.

OPNAME VAN ACTUELE BELASTINGVERPLICHTINGEN EN -VORDERINGEN

12 Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen voor lopende en voorgaande perioden moeten, in zoverre ze nog niet zijn betaald, worden opgenomen als een verplichting. Als het bedrag dat al is betaald met betrekking tot lopende en voorgaande perioden groter is dan het bedrag dat over deze perioden is verschuldigd, moet het saldo worden opgenomen als een actief.

13 Het voordeel met betrekking tot een fiscaal verlies dat achterwaarts kan worden gecompenseerd met in een vorige periode verschuldigde belasting moet worden opgenomen als een actief.

14 Als een fiscaal verlies wordt aangewend om over een voorgaande periode verschuldigde belasting terug te vorderen, neemt een entiteit het voordeel op als een actief in de periode waarin het fiscaal verlies plaatsvindt, omdat het waarschijnlijk is dat het voordeel naar de entiteit zal vloeien en betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

OPNAME VAN UITGESTELDE BELASTINGVERPLICHTINGEN EN -VORDERINGEN

BELASTBARE TIJDELIJKE VERSCHILLEN

▼M79

15  Voor alle belastbare tijdelijke verschillen moet een uitgestelde belastingverplichting worden opgenomen, behalve voor zover de uitgestelde belastingverplichting voortvloeit uit:

(a) 

de eerste opname van goodwill; dan wel

(b) 

de eerste opname van een actief of verplichting in een transactie die:

(i) 

geen bedrijfscombinatie is;

(ii) 

op het moment van de transactie geen invloed heeft op de commerciële winst of de fiscale winst (het fiscaal verlies), en

(iii) 

op het moment van de transactie geen aanleiding geeft tot gelijke belastbare en verrekenbare tijdelijke verschillen.

▼B

Voor belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ , moet een uitgestelde belastingverplichting echter worden opgenomen in overeenstemming met alinea 39.

16 Het is inherent aan de opname van een actief dat zijn boekwaarde zal worden gerealiseerd in de vorm van economische voordelen die in toekomstige perioden naar de entiteit zullen vloeien. Als de boekwaarde van het actief groter is dan zijn fiscale boekwaarde, zal het bedrag van de belastbare economische voordelen groter zijn dan het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is. Dit verschil is een belastbaar tijdelijk verschil, en de verplichting om de resulterende winstbelastingen in toekomstige perioden te betalen, is een uitgestelde belastingverplichting. Naarmate de entiteit de boekwaarde van het actief realiseert, wordt het belastbare tijdelijke verschil afgewikkeld en zal de entiteit fiscale winst hebben. Dit maakt het waarschijnlijk dat economische voordelen uit de entiteit zullen wegvloeien in de vorm van belastingbetalingen. Daarom vereist deze standaard de opname van alle uitgestelde belastingverplichtingen, behalve in bepaalde gevallen die zijn beschreven in alinea's 15 en 39.

Voorbeeld

Een actief dat 150 euro kostte heeft een boekwaarde van 100 euro. De cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden bedraagt 90 euro, en het belastingtarief bedraagt 25 %.

De fiscale boekwaarde van het actief bedraagt 60 euro (de kostprijs van 150 euro min de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 90 euro). Om de boekwaarde van 100 euro te realiseren, moet de entiteit een belastbare winst van 100 euro hebben, maar zal ze slechts een afschrijving voor belastingdoeleinden van 60 euro in mindering kunnen brengen. Bijgevolg zal de entiteit winstbelastingen van 10 euro (40 euro tegen 25 %) betalen wanneer ze de boekwaarde van het actief realiseert. Het verschil tussen de boekwaarde van 100 euro en de fiscale boekwaarde van 60 euro is een belastbaar tijdelijk verschil van 40 euro. Bijgevolg neemt de entiteit een uitgestelde belastingverplichting van 10 euro (40 euro tegen 25 %) op, wat de winstbelastingen vertegenwoordigt die de entiteit zal betalen wanneer ze de boekwaarde van het actief realiseert.

17 Soms ontstaan er tijdelijke verschillen wanneer baten of lasten in een bepaalde verslagperiode worden opgenomen in de commerciële winst, maar in een andere periode in de fiscale winst. Dergelijke tijdelijke verschillen worden vaak periodeverschuivingen genoemd. Hieronder wordt een aantal voorbeelden gegeven van dergelijke tijdelijke verschillen die belastbare tijdelijke verschillen zijn en bijgevolg leiden tot uitgestelde belastingverplichtingen:

(a) 

renteopbrengsten worden opgenomen in de commerciële winst op basis van tijdsevenredigheid, maar mogen in sommige rechtsgebieden in de fiscale winst worden opgenomen wanneer ze zijn geïnd. De fiscale boekwaarde van alle vorderingen die met betrekking tot dergelijke opbrengsten in de balans worden opgenomen is nihil, aangezien de opbrengsten geen invloed hebben op de fiscale winst tot er geldmiddelen zijn geïnd;

(b) 

de afschrijvingsmethode die gehanteerd wordt om de fiscale winst (het fiscaal verlies) te bepalen kan verschillen van de methode die gehanteerd wordt voor de bepaling van de commerciële winst. Het tijdelijk verschil is het verschil tussen de boekwaarde van het actief en zijn fiscale boekwaarde, zijnde de oorspronkelijke kostprijs van het actief min elke aftrek met betrekking tot dat actief die door de belastingautoriteiten wordt toegestaan voor de bepaling van de fiscale winst over de lopende periode en voorgaande perioden. Een belastbaar tijdelijk verschil ontstaat, en resulteert in een uitgestelde belastingverplichting, als de afschrijving van de fiscale boekwaarde wordt versneld (als de fiscale boekwaarde minder snel wordt afgeschreven dan de „commerciële” boekwaarde, ontstaat een verrekenbaar tijdelijk verschil, wat leidt tot een uitgestelde belastingvordering); en

(c) 

ontwikkelingskosten mogen worden geactiveerd en afgeschreven over toekomstige perioden bij het bepalen van de commerciële winst, maar moeten worden afgetrokken van de fiscale winst in de periode waarin ze zijn uitgegeven. Dergelijke ontwikkelingskosten hebben een fiscale boekwaarde van nihil, aangezien ze reeds in mindering zijn gebracht van de fiscale winst. Het tijdelijk verschil is het verschil tussen de boekwaarde van de ontwikkelingskosten en hun fiscale boekwaarde van nihil.

18 Tijdelijke verschillen ontstaan eveneens in de volgende gevallen:

▼M12

(a) 

de in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen worden opgenomen tegen hun reële waarde in overeenstemming met IFRS 3 Bedrijfscombinaties, maar er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden (zie alinea 19);

▼B

(b) 

wanneer activa worden geherwaardeerd en er geen equivalente aanpassing plaatsvindt voor belastingdoeleinden (zie alinea 20);

(c) 

wanneer goodwill voortvloeit uit een bedrijfscombinatie (zie alinea 21);

(d) 

wanneer de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting bij eerste opname verschilt van de initiële boekwaarde, bijvoorbeeld wanneer een entiteit kan profiteren van niet-belastbare overheidssubsidies in verband met activa (zie alinea's 22 en 33); dan wel

(e) 

wanneer de boekwaarde van investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen of belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ verschillend wordt van de fiscale boekwaarde van de deelneming of het belang (zie alinea's 38 tot en met 45).

Bedrijfscombinaties

19  ►M12  Behoudens beperkte uitzonderingen worden de in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen opgenomen tegen hun reële waarde op de overnamedatum. ◄ Tijdelijke verschillen ontstaan wanneer de fiscale boekwaarden van de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen geen invloed ondervinden van de bedrijfscombinatie of wanneer zij op uiteenlopende wijze worden beïnvloed. Als de boekwaarde van een actief bijvoorbeeld wordt verhoogd tot de reële waarde, maar de fiscale boekwaarde van het actief gelijk blijft aan de kostprijs van de vorige eigenaar, ontstaat een belastbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingverplichting. De daaruit voortvloeiende uitgestelde belastingverplichting heeft invloed op de goodwill (zie alinea 66).

▼M54

Alinea 20 wordt gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 Financiële instrumenten niet toepast.

Activa geboekt tegen reële waarde

20 IFRSs staan toe of vereisen dat bepaalde activa tegen reële waarde worden geboekt of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 Immateriële activa, IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, IAS 40 Vastgoedbeleggingen en IFRS 16 Leaseovereenkomsten). In sommige rechtsgebieden heeft de herwaardering of andere aanpassing van een actief naar zijn reële waarde invloed op de fiscale winst (het fiscaal verlies) over de lopende periode. Bijgevolg wordt de fiscale boekwaarde van het actief aangepast en ontstaat er geen tijdelijk verschil. In andere rechtsgebieden heeft de herwaardering of aanpassing van een actief geen invloed op de fiscale winst in de periode waarin de herwaardering of aanpassing plaatsvond, en wordt de fiscale boekwaarde van het actief bijgevolg niet aangepast. Niettemin zal de toekomstige realisatie van de boekwaarde leiden tot een belastbare stroom van economische voordelen die naar de entiteit zullen vloeien, en zal het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is, verschillen van het bedrag van deze economische voordelen. Het verschil tussen de boekwaarde van een geherwaardeerd actief en zijn fiscale boekwaarde is een tijdelijk verschil en leidt tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering. Dit geldt zelfs indien:

▼B

(a) 

de entiteit niet voornemens is om het actief te vervreemden. In dergelijke gevallen zal de geherwaardeerde boekwaarde van het actief worden gerealiseerd door het gebruik ervan, wat belastbare baten zal genereren die hoger liggen dan de afschrijving die voor belastingdoeleinden zal zijn toegestaan in toekomstige perioden; dan wel

(b) 

belastingen op vermogenswinsten worden uitgesteld als de opbrengsten van de vervreemding van het actief worden geïnvesteerd in soortgelijke activa. In dergelijke gevallen is de belasting uiteindelijk verschuldigd bij de verkoop of het gebruik van de soortgelijke activa.

▼M54

Alinea 20 wordt gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 Financiële instrumenten toepast.

Activa geboekt tegen reële waarde

20 IFRSs staan toe of vereisen dat bepaalde activa tegen reële waarde worden geboekt of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 Immateriële activa, IAS 40 Vastgoedbeleggingen, IFRS 9 Financiële instrumenten en IFRS 16 Leaseovereenkomsten). In sommige rechtsgebieden heeft de herwaardering of andere aanpassing van een actief naar zijn reële waarde invloed op de fiscale winst (het fiscaal verlies) over de lopende periode. Bijgevolg wordt de fiscale boekwaarde van het actief aangepast en ontstaat er geen tijdelijk verschil. In andere rechtsgebieden heeft de herwaardering of aanpassing van een actief geen invloed op de fiscale winst in de periode waarin de herwaardering of aanpassing plaatsvond, en wordt de fiscale boekwaarde van het actief bijgevolg niet aangepast. Niettemin zal de toekomstige realisatie van de boekwaarde leiden tot een belastbare stroom van economische voordelen die naar de entiteit zullen vloeien, en zal het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is, verschillen van het bedrag van deze economische voordelen. Het verschil tussen de boekwaarde van een geherwaardeerd actief en zijn fiscale boekwaarde is een tijdelijk verschil en leidt tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering. Dit geldt zelfs indien:

▼B

(a) 

de entiteit niet voornemens is om het actief te vervreemden. In dergelijke gevallen zal de geherwaardeerde boekwaarde van het actief worden gerealiseerd door het gebruik ervan, wat belastbare baten zal genereren die hoger liggen dan de afschrijving die voor belastingdoeleinden zal zijn toegestaan in toekomstige perioden; dan wel

(b) 

belastingen op vermogenswinsten worden uitgesteld als de opbrengsten van de vervreemding van het actief worden geïnvesteerd in soortgelijke activa. In dergelijke gevallen is de belasting uiteindelijk verschuldigd bij de verkoop of het gebruik van de soortgelijke activa.

Goodwill

▼M12

21 Goodwill die voortvloeit uit een bedrijfscombinatie wordt gewaardeerd als het bedrag waarmee (a) hieronder (b) overschrijdt:

a) 

het totaal van:

i) 

de overgedragen vergoeding gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 3, doorgaans tegen de reële waarde op de overnamedatum;

ii) 

het bedrag van enig minderheidsbelang in de overgenomen partij opgenomen in overeenstemming met IFRS 3; en

iii) 

in een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, de reële waarde op de overnamedatum van het voorheen aangehouden aandelenbelang van de overnemende partij in de overgenomen partij;

b) 

het nettosaldo van de op de overnamedatum vastgestelde bedragen van de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 3.

▼B

Vele belastingautoriteiten staan niet toe dat de verlaging van de boekwaarde van goodwill als een aftrekbare last wordt opgenomen in de bepaling van de fiscale winst. Bovendien is de kostprijs van goodwill in dergelijke rechtsgebieden vaak niet aftrekbaar als een dochteronderneming haar onderliggende activiteiten afstoot. In die rechtsgebieden heeft goodwill een fiscale boekwaarde van nihil. Elk verschil tussen de boekwaarde van goodwill en zijn fiscale boekwaarde van nihil is een belastbaar tijdelijk verschil. Deze standaard staat echter niet toe dat de resulterende uitgestelde belastingverplichting wordt opgenomen, aangezien goodwill gewaardeerd wordt als een restpost en de opname van de uitgestelde belastingverplichting zou leiden tot een verhoging van de boekwaarde van de goodwill.

▼M12

21A Latere verlagingen van een uitgestelde belastingverplichting die niet is opgenomen omdat ze voortvloeit uit de eerste opname van goodwill worden ook geacht te zijn voortgekomen uit de eerste opname van goodwill en worden derhalve niet opgenomen volgens alinea 15(a). Als een entiteit in een bedrijfscombinatie bijvoorbeeld goodwill ten belope van VE 100 maar met een fiscale boekwaarde van nihil opneemt, verbiedt alinea 15 (a) dat de entiteit de resulterende uitgestelde belastingverplichting opneemt. Indien de entiteit voor die goodwill later een bijzonder waardeverminderingsverlies van VE 20 opneemt, wordt het bedrag van het belastbaar tijdelijk verschil met betrekking tot de goodwill teruggebracht van VE 100 tot VE 80, met als gevolg een waardevermindering van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichting. Die waardevermindering van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichting wordt ook verondersteld betrekking te hebben op de eerste opname van goodwill en mag daarom niet worden opgenomen volgens alinea 15(a).

21B Uitgestelde belastingverplichtingen voor belastbare tijdelijke verschillen die betrekking hebben op goodwill worden echter opgenomen, voor zover zij niet voortvloeien uit de eerste opname van goodwill. Als bijvoorbeeld een entiteit in een bedrijfscombinatie goodwill ten belope van VE 100 opneemt die fiscaal aftrekbaar is tegen 20 % per jaar te beginnen in het jaar van verwerving, dan is de fiscale boekwaarde van de goodwill VE 100 bij de eerste opname en VE 80 aan het eind van het jaar van verwerving. Als de boekwaarde van goodwill aan het eind van het jaar van verwerving nog steeds VE 100 is, ontstaat een belastbaar tijdelijk verschil van VE 20 aan het eind van dat jaar. Omdat dat belastbaar tijdelijk verschil niet betrekking heeft op de eerste opname van de goodwill, wordt de resulterende uitgestelde belastingverplichting opgenomen.

▼B

Eerste opname van een actief of verplichting

▼M79

22 Bij de eerste opname van een actief of verplichting kan een tijdelijk verschil ontstaan, bijvoorbeeld als een deel van de kostprijs of de volledige kostprijs van een actief niet fiscaal aftrekbaar is. De methode voor de administratieve verwerking van een dergelijk tijdelijk verschil is afhankelijk van de aard van de transactie die heeft geleid tot de eerste opname van het actief of de verplichting:

(a) 

in een bedrijfscombinatie neemt een entiteit elke uitgestelde belastingverplichting of -vordering op, wat van invloed is op het bedrag van de goodwill of de winst uit een voordelige koop dat ze opneemt (zie alinea 19);

(b) 

als de transactie invloed heeft op de commerciële winst of de fiscale winst, of aanleiding geeft tot gelijke belastbare en verrekenbare tijdelijke verschillen, neemt een entiteit alle uitgestelde belastingverplichtingen of -vorderingen op en neemt zij de daaruit voortvloeiende uitgestelde belastinglasten of -baten op in winst of verlies (zie alinea 59);

(c) 

als de transactie geen bedrijfscombinatie is, geen invloed heeft op de commerciële winst noch op de fiscale winst en geen aanleiding geeft tot gelijke belastbare en verrekenbare tijdelijke verschillen, zou een entiteit, als zij niet voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden in de alinea’s 15 en 24, de daaruit voortvloeiende uitgestelde belastingverplichting of -vordering moeten opnemen en de boekwaarde van het actief of de verplichting met hetzelfde bedrag moeten aanpassen. Dergelijke aanpassingen doen echter afbreuk aan de transparantie van jaarrekeningen. Bijgevolg is het een entiteit krachtens deze standaard niet toegestaan om de resulterende uitgestelde belastingverplichting of -vordering op te nemen, noch bij de eerste opname, noch daarna (zie het onderstaande voorbeeld). Voorts neemt een entiteit latere wijzigingen niet op in de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichting of -vordering naarmate het actief wordt afgeschreven.

▼B

Voorbeeld ter illustratie van alinea 22(c)

Een entiteit is van plan een actief met een kostprijs van 1 000 euro te gebruiken tijdens zijn volledige gebruiksduur van vijf jaar en het vervolgens te verkopen voor een restwaarde van nihil. Het belastingtarief bedraagt 40 %. De afschrijving van het actief is niet fiscaal aftrekbaar. Bij de vervreemding van het actief zijn eventuele vermogenswinsten niet belastbaar en eventuele vermogensverliezen niet aftrekbaar.

Aangezien de entiteit de boekwaarde van het actief realiseert, zal ze belastbare baten hebben voor een bedrag van 1 000 euro en een belasting betalen van 400 euro. De entiteit neemt de resulterende uitgestelde belastingverplichting van 400 euro niet op, omdat deze voortvloeit uit de eerste opname van het actief.

In het volgende jaar bedraagt de boekwaarde van het actief 800 euro. Op de belastbare baat van 800 euro die de entiteit heeft, betaalt zij een belasting van 320 euro. De entiteit neemt de uitgestelde belastingverplichting van 320 euro niet op omdat deze voortvloeit uit de eerste opname van het actief.

▼M79

22A Een transactie die geen bedrijfscombinatie is, kan leiden tot de eerste opname van een actief en een verplichting en, op het moment van de transactie, geen invloed hebben op de commerciële winst noch op de fiscale winst. Een lessee neemt bijvoorbeeld een leaseverplichting en het bijbehorende bedrag doorgaans op de aanvangsdatum van een leaseovereenkomst op als onderdeel van de kostprijs van een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief. Afhankelijk van het toepasselijke belastingrecht kunnen bij de eerste opname van het actief en de verplichting in een dergelijke transactie gelijke belastbare en verrekenbare tijdelijke verschillen ontstaan. De uitzondering waarin de alinea’s 15 en 24 voorzien, is niet van toepassing op dergelijke tijdelijke verschillen en een entiteit neemt alle daaruit voortvloeiende uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen op.

▼B

23 In overeenstemming met IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie classificeert de emittent van een samengesteld financieel instrument (bijvoorbeeld een converteerbare obligatie) de vreemdvermogenscomponent van het instrument als een verplichting en de eigenvermogenscomponent als eigen vermogen. In sommige rechtsgebieden is de fiscale boekwaarde van de vreemdvermogenscomponent bij de eerste opname gelijk aan de initiële boekwaarde van de som van de vreemdvermogens- en eigenvermogenscomponenten. Het resulterende belastbare tijdelijke verschil ontstaat omdat de eerste opname van de eigenvermogenscomponent afzonderlijk van de vreemdvermogenscomponent plaatsvindt. Aldus is de uitzondering die in alinea 15(b) is vermeld niet van toepassing. Bijgevolg neemt een entiteit de resulterende uitgestelde belastingverplichting op. ►M5  In overeenstemming met alinea 61A wordt de uitgestelde belasting direct verrekend met de boekwaarde van de eigen-vermogenscomponent. In overeenstemming met alinea 58 worden daaropvolgende wijzigingen in de uitgestelde belastingverplichting in winst of verlies opgenomen als uitgestelde belastinglasten (-baten). ◄

Verrekenbare tijdelijke verschillen

▼M79

24  Voor alle verrekenbare tijdelijke verschillen moet een uitgestelde belastingvordering worden opgenomen, in zoverre het waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil kan worden verrekend, tenzij de uitgestelde belastingvordering voortvloeit uit de eerste opname van een actief of verplichting in een transactie die:

(a) 

geen bedrijfscombinatie is;

(b) 

op het moment van de transactie geen invloed heeft op de commerciële winst of de fiscale winst (het fiscaal verlies), en

(c) 

op het moment van de transactie geen aanleiding geeft tot gelijke belastbare en verrekenbare tijdelijke verschillen.

Voor verrekenbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ moet echter een uitgestelde belastingvordering worden opgenomen in overeenstemming met alinea 44.

▼B

25 Het is inherent aan de opname van een verplichting dat de boekwaarde in toekomstige perioden zal worden afgewikkeld door een uitstroom uit de entiteit van middelen die economische voordelen in zich dragen. Als middelen uit de entiteit wegvloeien, kan een deel van hun bedrag of hun volledige bedrag worden verrekend in de bepaling van de fiscale winst van een periode na de periode waarin de verplichting is opgenomen. In dergelijke gevallen bestaat er een tijdelijk verschil tussen de boekwaarde van de verplichting en haar fiscale boekwaarde. Dienovereenkomstig ontstaat met betrekking tot de winstbelastingen die in de toekomstige perioden kunnen worden teruggevorderd een uitgestelde belastingvordering wanneer het is toegestaan dat dat gedeelte van de verplichting wordt afgetrokken in de bepaling van de fiscale winst. Als de boekwaarde van een actief kleiner is dan zijn fiscale boekwaarde, leidt het verschil tot een uitgestelde belastingvordering op de winstbelastingen die in toekomstige perioden kunnen worden teruggevorderd.

Voorbeeld

Een entiteit neemt een verplichting van 100 euro op voor te betalen kosten van productgaranties. De kosten van productgaranties zullen pas fiscaal aftrekbaar worden wanneer de entiteit de claims betaalt. Het belastingtarief bedraagt 25 %.

De fiscale boekwaarde van de verplichting is nihil (boekwaarde van 100 euro, min het bedrag dat voor die verplichting in toekomstige perioden fiscaal aftrekbaar zal zijn). Bij de afwikkeling van de verplichting tegen de boekwaarde, zal de entiteit haar toekomstige fiscale winst verminderen met een bedrag van 100 euro, en bijgevolg ook haar toekomstige belastingbetalingen met een bedrag van 25 euro (100 euro tegen 25 %). Het verschil tussen de boekwaarde van 100 euro en de fiscale boekwaarde van nihil is een verrekenbaar tijdelijk verschil van 100 euro. Bijgevolg neemt de entiteit een uitgestelde belastingvordering van 25 euro (100 euro tegen 25 %) op, op voorwaarde dat ze in toekomstige perioden naar alle waarschijnlijkheid voldoende fiscale winst zal genereren om een vermindering van de belastingbetalingen te genieten.

26 Wat volgt zijn voorbeelden van verrekenbare tijdelijke verschillen die aanleiding geven tot uitgestelde belastingvorderingen:

(a) 

pensioenlasten mogen worden afgetrokken van de commerciële winst in de periode waarin de werknemer in dienst is, maar mogen slechts in mindering worden gebracht van de fiscale winst op het moment dat de entiteit bijdragen betaalt aan een pensioenfonds of wanneer de pensioenuitkeringen door de entiteit worden uitbetaald. Er is een tijdelijk verschil tussen de boekwaarde van de verplichting en haar fiscale boekwaarde; de fiscale boekwaarde van de verplichting is gewoonlijk nihil. Een dergelijk verrekenbaar tijdelijk verschil leidt tot een uitgestelde belastingvordering omdat economische voordelen naar de entiteit zullen vloeien in de vorm van een verlaagde fiscale winst bij de betaling van bijdragen of pensioenuitkeringen;

(b) 

onderzoekskosten worden als last opgenomen bij de bepaling van de commerciële winst in de periode waarin ze zijn ontstaan, maar mogen pas in een latere periode in mindering worden gebracht bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies). Het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de onderzoekskosten, zijnde het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als aftrekpost in toekomstige perioden, en de boekwaarde van nihil is een verrekenbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingvordering;

▼M12

(c) 

behoudens beperkte uitzonderingen neemt een entiteit de in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen op tegen hun reële waarde op de overnamedatum. Als op de overnamedatum een verplichting wordt overgenomen maar de gerelateerde kosten pas in een latere periode in mindering worden gebracht bij de bepaling van de fiscale winst, ontstaat er een verrekenbaar tijdelijk verschil dat resulteert in een uitgestelde belastingvordering. Een uitgestelde belastingvordering ontstaat eveneens wanneer de reële waarde van een verworven identificeerbaar actief kleiner is dan zijn fiscale boekwaarde. In beide gevallen heeft de daaruit voortvloeiende uitgestelde belastingvordering invloed op de goodwill (zie alinea 66); en

▼B

(d) 

bepaalde activa mogen worden geboekt tegen reële waarde of mogen worden geherwaardeerd zonder dat er voor belastingdoeleinden een equivalente aanpassing wordt gemaakt (zie alinea 20). Er ontstaat een verrekenbaar tijdelijk verschil als de fiscale boekwaarde van het actief groter is dan zijn boekwaarde.

▼M57

Voorbeeld ter illustratie van alinea 26(d)

Identificeren van een verrekenbaar tijdelijk verschil aan het einde van jaar 2

Aan het begin van jaar 1 koopt entiteit A voor 1 000 VE een schuldbewijs met een nominale waarde van 1 000 VE, af te lossen aan het einde van de looptijd over 5 jaar, en met een rente van 2 %, te betalen aan het einde van elk jaar. De effectieve rentevoet bedraagt 2 %. Het schuldbewijs wordt tegen reële waarde gewaardeerd.

Aan het einde van jaar 2 is de reële waarde van het schuldbewijs tot 918 VE gedaald als gevolg van een stijging van de marktrentevoeten tot 5 %. Het is waarschijnlijk dat entiteit A alle contractuele kasstromen zal ontvangen als zij het schuldbewijs blijft aanhouden.

Alle winsten (verliezen) op het schuldbewijs zijn alleen belastbaar (verrekenbaar) wanneer ze worden gerealiseerd. De winsten (verliezen) die bij de verkoop of het vervallen van het schuldbewijs ontstaan, worden voor belastingdoeleinden berekend als het verschil tussen het ontvangen bedrag en de oorspronkelijke kostprijs van het schuldbewijs.

De fiscale boekwaarde van het schuldbewijs is derhalve de oorspronkelijke kostprijs ervan.

Het verschil tussen de boekwaarde van 918 VE van het schuldbewijs in het overzicht van de financiële positie van entiteit A en de fiscale boekwaarde ervan van 1 000 VE geeft aanleiding tot het ontstaan van een verrekenbaar tijdelijk verschil van 82 VE aan het einde van jaar 2 (zie de alinea's 20 en 26(d)), ongeacht of entiteit A de boekwaarde van het schuldbewijs verwacht te realiseren door verkoop, gebruik (d.w.z. door het aanhouden ervan en het ontvangen van de contractuele kasstromen) of een combinatie van beide.

Dat komt omdat verrekenbare tijdelijke verschillen verschillen zijn tussen de boekwaarde van een actief of verplichting in het overzicht van de financiële positie en de fiscale boekwaarde ervan welke bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies) van toekomstige perioden zullen resulteren in bedragen die aftrekbaar zijn op het moment dat de boekwaarde van het actief of de verplichting wordt gerealiseerd dan wel afgewikkeld (zie alinea 5). Entiteit A verkrijgt een aftrek die gelijk is aan de fiscale boekwaarde van het actief van 1 000 VE bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies) op het moment van ofwel de verkoop, ofwel het vervallen van het actief.

▼B

27 De afwikkeling van verrekenbare tijdelijke verschillen leidt tot een vermindering van de fiscale winst in toekomstige perioden. Er zullen echter slechts economische voordelen in de vorm van verlaagde belastingbetalingen naar de entiteit vloeien als zij voldoende fiscale winsten genereert waarmee de verminderingen kunnen worden verrekend. Bijgevolg neemt een entiteit slechts uitgestelde belastingvorderingen op als het waarschijnlijk is dat er belastbare winsten beschikbaar zullen zijn die kunnen worden aangewend voor de verrekenbare tijdelijke verschillen.

▼M57

27A Wanneer een entiteit beoordeelt of er belastbare winsten beschikbaar zullen zijn die zij voor een verrekenbaar tijdelijk verschil kan aanwenden, gaat zij na of de belastingwetgeving voorziet in een beperking van de bronnen van fiscale winsten waarmee verrekeningen mogen plaatsvinden voor de afwikkeling van dat verrekenbare tijdelijke verschil. Indien de belastingwetgeving niet in dergelijke beperkingen voorziet, beschouwt een entiteit een verrekenbaar tijdelijk verschil in combinatie met al haar andere verrekenbare tijdelijke verschillen. Indien de belastingwetgeving echter wel in een beperking van de aanwending van verliezen voor verrekening met winst van een specifiek type voorziet, wordt een verrekenbaar tijdelijk verschil enkel in combinatie met andere verrekenbare tijdelijke verschillen van het desbetreffende type beschouwd.

▼B

28 Het is waarschijnlijk dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee een verrekenbaar tijdelijk verschil kan worden verrekend als er voldoende belastbare tijdelijke verschillen zijn met betrekking tot dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit, waarvan wordt verwacht dat ze zullen worden afgewikkeld:

(a) 

in dezelfde periode als de verwachte afwikkeling van het verrekenbare tijdelijke verschil; dan wel

(b) 

in perioden waarin een uit de uitgestelde belastingvordering resulterend fiscaal verlies voorwaarts of achterwaarts kan worden gecompenseerd.

In dergelijke gevallen wordt de uitgestelde belastingvordering opgenomen in de periode waarin de verrekenbare tijdelijke verschillen ontstaan.

▼M57

29 Als er onvoldoende belastbare tijdelijke verschillen zijn die dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit betreffen, wordt de uitgestelde belastingvordering opgenomen in zoverre:

(a) 

het waarschijnlijk is dat de entiteit over voldoende fiscale winst zal beschikken met betrekking tot dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit in dezelfde periode als die waarin het verrekenbare tijdelijke verschil wordt afgewikkeld (of in de perioden waarin een uit de uitgestelde belastingvordering resulterend fiscaal verlies voorwaarts of achterwaarts kan worden gecompenseerd). Bij de beoordeling of er in toekomstige perioden voldoende belastbare winst beschikbaar zal zijn, moet een entiteit:

(i) 

de aftrekbare tijdelijke verschillen vergelijken met toekomstige fiscale winst exclusief de belastingaftrekken die uit de afwikkeling van die verrekenbare tijdelijke verschillen voortvloeien. Uit een dergelijke vergelijking blijkt in hoeverre de toekomstige fiscale winst volstaat opdat de entiteit de bedragen kan verrekenen die uit de afwikkeling van die verrekenbare tijdelijke verschillen resulteren;

(ii) 

belastbare bedragen uit hoofde van verrekenbare tijdelijke verschillen waarvan wordt verwacht dat ze in toekomstige perioden zullen ontstaan buiten beschouwing laten, aangezien de uitgestelde belastingvordering die ontstaat uit deze verrekenbare tijdelijke verschillen zelf toekomstige fiscale winst zal vereisen om te kunnen worden aangewend;

(b) 

planning van de fiscale winst mogelijk is zodat de entiteit fiscale winst kan genereren in de juiste perioden.

▼M57

29A Bij de raming van waarschijnlijke toekomstige fiscale winst mag rekening worden gehouden met de realisatie van sommige activa van de entiteit tegen een hogere waarde dan de boekwaarde ervan, mits er voldoende bewijs voorhanden is dat het waarschijnlijk is dat de entiteit een dergelijke hogere waarde zal weten te realiseren. Wanneer een actief bijvoorbeeld tegen reële waarde wordt gewaardeerd, moet de entiteit onderzoeken of er voldoende bewijs voorhanden is om te kunnen concluderen dat het waarschijnlijk is dat de entiteit het actief tegen een hogere waarde dan de boekwaarde ervan zal realiseren. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een entiteit verwacht een vastrentend schuldbewijs te zullen aanhouden en de contractuele kasstromen te zullen ontvangen.

▼B

30 Planning van de fiscale winst houdt in dat de entiteit acties onderneemt om in een bepaalde periode belastbare baten te genereren of haar belastbare baten te verhogen vóór de afloop van een voorwaarts gecompenseerd fiscaal verlies of fiscaal verrekenbaar tegoed. In sommige rechtsgebieden kan fiscale winst bijvoorbeeld worden gegenereerd of verhoogd door:

(a) 

ervoor te opteren om belastingen op rentebaten te betalen op het moment dat de baten worden verkregen of dat er recht op wordt verkregen;

(b) 

de aanspraak op bepaalde aftrekken van de fiscale winst uit te stellen;

(c) 

de verkoop en eventueel de leaseback van activa die in waarde zijn gestegen maar waarvan de fiscale boekwaarde nog niet is aangepast om die waardestijging te weerspiegelen; en

(d) 

de verkoop van een actief dat niet-belastbare baten genereert (zoals in sommige rechtsgebieden een overheidsobligatie), teneinde andere investeringen te doen die wel belastbare baten genereren.

Als door planning van de fiscale winst, fiscale winst uit een latere periode beschikbaar wordt in een vroegere periode, is de verrekening van een voorwaarts gecompenseerd fiscaal verlies of fiscaal verrekenbaar tegoed nog steeds afhankelijk van het bestaan van toekomstige fiscale winst uit andere bronnen dan tijdelijke verschillen die in de toekomst zullen ontstaan.

31 Als een entiteit in het recente verleden verlies heeft geleden, moet zij de leidraden in alinea's 35 en 36 in beschouwing nemen.

32 [Verwijderd]

▼M12

Goodwill

32A Als de boekwaarde van goodwill die voortvloeit uit een bedrijfscombinatie kleiner is dan zijn fiscale boekwaarde, geeft het verschil aanleiding tot een uitgestelde belastingvordering. De uitgestelde belastingvordering die voortvloeit uit de eerste opname van goodwill moet in de administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie worden opgenomen in zoverre het waarschijnlijk is dat fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil zou kunnen worden verrekend.

▼B

Eerste opname van een actief of verplichting

33 Eén geval waarin een uitgestelde belastingvordering ontstaat bij de eerste opname van een actief is wanneer niet-belastbare overheidssubsidies voor een actief worden afgetrokken om te komen tot de boekwaarde van het actief, doch voor belastingdoeleinden niet worden afgetrokken van het af te schrijven bedrag van het actief (met andere woorden zijn fiscale boekwaarde); de boekwaarde van het actief is kleiner dan zijn fiscale boekwaarde, en dit leidt tot een verrekenbaar tijdelijk verschil. Overheidssubsidies mogen ook worden beschouwd als uitgestelde baten. In dat geval is het verschil tussen de uitgestelde baten en de fiscale boekwaarde van nihil een verrekenbaar tijdelijk verschil. Ongeacht de presentatiemethode die een entiteit hanteert, mag ze de resulterende uitgestelde belastingvordering niet opnemen om de reden die in alinea 22 is vermeld.

Niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden

34 Voor de voorwaartse compensatie van niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden moet een uitgestelde belastingvordering worden opgenomen in zoverre het waarschijnlijk is dat er toekomstige fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee de niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden verrekend.

35 De criteria voor de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit de voorwaartse compensatie van niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden zijn dezelfde als de criteria voor de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit verrekenbare tijdelijke verschillen. Het bestaan van niet-gecompenseerde fiscale verliezen vormt echter een duidelijke indicatie dat mogelijk geen toekomstige fiscale winst beschikbaar zal zijn. Daarom neemt een entiteit die in het recente verleden vaak verliezen heeft geleden een uitgestelde belastingvordering die voortvloeit uit niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden alleen op in zoverre zij over voldoende belastbare tijdelijke verschillen beschikt of als er andere overtuigende aanwijzingen zijn dat er voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden verrekend door de entiteit. In dergelijke omstandigheden vereist alinea 82 informatieverschaffing over het bedrag van de uitgestelde belastingvordering en de aard van de aanwijzingen die de opname van deze vordering ondersteunen.

36 Een entiteit moet de volgende criteria in beschouwing nemen bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid dat fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden verrekend:

(a) 

of de entiteit voldoende belastbare tijdelijke verschillen heeft die dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit betreffen, wat zal resulteren in belastbare bedragen waarmee de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden verrekend vóór ze verlopen;

(b) 

of het waarschijnlijk is dat de entiteit fiscale winsten zal hebben vóór de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden verlopen;

(c) 

of de niet-gecompenseerde fiscale verliezen het gevolg zijn van aanwijsbare oorzaken die zich waarschijnlijk niet zullen herhalen; en

(d) 

of planning van de fiscale winst (zie alinea 30) mogelijk is zodat de entiteit fiscale winst kan genereren in de periode waarin de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden aangewend.

In zoverre het niet waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden verrekend, wordt de uitgestelde belastingvordering niet opgenomen.

Herbeoordeling van niet-opgenomen uitgestelde belastingvorderingen

37 Op ►M5  het einde van elke verslagperiode ◄ beoordeelt een entiteit niet-opgenomen uitgestelde belastingvorderingen opnieuw. De entiteit neemt een voorheen niet-opgenomen uitgestelde belastingvordering op in zoverre het waarschijnlijk is geworden dat de uitgestelde belastingvordering kan worden gerealiseerd met de toekomstige fiscale winst. Bijvoorbeeld een verbetering van de handelsvoorwaarden kan het waarschijnlijker maken dat de entiteit in de toekomst voldoende fiscale winst zal kunnen genereren zodat de uitgestelde belastingvordering de in alinea 24 of 34 beschreven opnamecriteria vervult. Een ander voorbeeld is wanneer een entiteit uitgestelde belastingvorderingen opnieuw beoordeelt op de datum van een bedrijfscombinatie of daarna (zie alinea's 67 en 68).

Investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen en belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄

38 Tijdelijke verschillen ontstaan wanneer de boekwaarde van investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen of belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ (namelijk het aandeel van de moedermaatschappij of investeerder in de nettoactiva van de dochteronderneming, het filiaal, de geassocieerde deelneming of deelneming, met inbegrip van de boekwaarde van goodwill) afwijkt van de fiscale boekwaarde (vaak de kostprijs) van de investering of het belang. Dergelijke verschillen kunnen ontstaan in een aantal verschillende omstandigheden, bijvoorbeeld:

(a) 

het bestaan van niet-uitgekeerde winsten van dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ ;

(b) 

wisselkoerswijzigingen als een moedermaatschappij en haar dochteronderneming in verschillende landen zijn gevestigd; en

(c) 

een verlaging van de boekwaarde van een investering in een geassocieerde deelneming tot de realiseerbare waarde van deze investering.

In een geconsolideerde jaarrekening kan het tijdelijke verschil afwijken van het tijdelijke verschil dat verband houdt met die investering in de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij als de moedermaatschappij de investering in haar enkelvoudige jaarrekening waardeert tegen kostprijs of geherwaardeerd bedrag.

▼M32

39   Een entiteit moet een uitgestelde belastingverplichting opnemen voor alle belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen, en belangen in gezamenlijke overeenkomsten, tenzij de volgende voorwaarden beide zijn vervuld:

(a) 

de moedermaatschappij, investeerder, deelnemer in een joint venture of deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit kan het tijdstip bepalen waarop het tijdelijke verschil wordt afgewikkeld; en

▼B

(b) 

het waarschijnlijk is dat het tijdelijke verschil in de nabije toekomst niet zal worden afgewikkeld.

40 Aangezien een moedermaatschappij het dividendbeleid van haar dochteronderneming bepaalt, kan de moedermaatschappij het tijdstip bepalen van de afwikkeling van tijdelijke verschillen die verband houden met die investering (met inbegrip van de tijdelijke verschillen die voortvloeien zowel uit niet-uitgekeerde winsten als uit verschillen bij de omrekening van vreemde valuta's). Bovendien zou het praktisch vaak niet haalbaar zijn om het bedrag van de winstbelastingen te bepalen dat verschuldigd zou zijn wanneer het tijdelijke verschil wordt afgewikkeld. Als de moedermaatschappij heeft bepaald dat deze winsten niet in de nabije toekomst zullen worden uitgekeerd, neemt ze bijgevolg geen uitgestelde belastingverplichting op. Dezelfde overwegingen zijn van toepassing op investeringen in filialen.

41 De niet-monetaire activa en verplichtingen van een entiteit worden gewaardeerd in haar functionele valuta (zie IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen). Indien de fiscale winst of het fiscaal verlies van de entiteit (en derhalve de fiscale boekwaarde van haar niet-monetaire activa en verplichtingen) wordt bepaald in een andere valuta, geven wisselkoerswijzigingen aanleiding tot tijdelijke verschillen die resulteren in de opname van een uitgestelde belastingverplichting of (behoudens alinea 24) of een uitgestelde belastingvordering. De resulterende uitgestelde belastingen worden verwerkt in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ (zie alinea 58).

42 Een investeerder in een geassocieerde deelneming heeft geen zeggenschap over die entiteit en verkeert gewoonlijk niet in een positie om het dividendbeleid van die entiteit te bepalen. Als er geen overeenkomst bestaat die vereist dat de winsten van de geassocieerde deelneming in de nabije toekomst niet zullen worden uitgekeerd, neemt een investeerder bijgevolg een uitgestelde belastingverplichting op die voortvloeit uit belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met zijn investering in de geassocieerde deelneming. In sommige gevallen kan een investeerder niet bepalen hoeveel belastingen hij verschuldigd zou zijn als hij de kostprijs van zijn investering in een geassocieerde deelneming goedmaakt, maar kan hij wel bepalen dat dit bedrag gelijk zal zijn aan of groter zal zijn dan een minimumbedrag. In dergelijke gevallen wordt de uitgestelde belastingverplichting gewaardeerd tegen dit bedrag.

▼M32

43 De overeenkomst tussen de partijen bij een gezamenlijke overeenkomst behandelt gewoonlijk de uitkering van de winsten en geeft aan of voor besluiten over dergelijke kwesties de toestemming vereist is van alle partijen of een groep van de partijen. Als de deelnemer in een joint venture of de deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit het tijdstip kan bepalen waarop zijn aandeel in de winsten van de gezamenlijke overeenkomst wordt uitgekeerd en het waarschijnlijk is dat zijn aandeel in de winsten niet in de nabije toekomst zal worden uitgekeerd, wordt geen uitgestelde belastingverplichting opgenomen.

▼B

44 Een entiteit moet een uitgestelde belastingvordering opnemen voor alle verrekenbare tijdelijke verschillen die voortvloeien uit investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen en belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ , in zoverre en alleen in zoverre het waarschijnlijk is dat:

(a) 

het tijdelijke verschil in de nabije toekomst zal worden afgewikkeld; en

(b) 

fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het tijdelijke verschil kan worden verrekend.

45 Bij het bepalen of een uitgestelde belastingvordering wordt opgenomen voor verrekenbare tijdelijke verschillen die verband houden met haar investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen, en haar belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ , moet een entiteit de in alinea's 28 tot en met 31 beschreven leidraden in beschouwing nemen.

WAARDERING

46 Actuele belastingverplichtingen (-vorderingen) voor de lopende en voorgaande perioden moeten worden gewaardeerd tegen het bedrag dat naar verwachting zal worden betaald aan (teruggevorderd van) de belastingautoriteiten, op basis van de belastingtarieven (en de belastingwetgeving) waarvan het wetgevingsproces materieel is afgesloten op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

47 Uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen moeten worden gewaardeerd tegen de belastingtarieven die naar verwachting van toepassing zullen zijn op de periode waarin de vordering wordt gerealiseerd of de verplichting wordt afgewikkeld, op basis van de belastingtarieven (en de belastingwetgeving) waarvan het wetgevingsproces materieel is afgesloten op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

48 Actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen worden gewoonlijk gewaardeerd op basis van de belastingtarieven (en belastingwetgeving) waarvan het wetgevingsproces is afgesloten. In sommige rechtsgebieden hebben aankondigingen van belastingtarieven (en belastingwetten) door de overheid echter het wezenlijke effect van eigenlijke uitvaardiging, die verscheidene maanden na de aankondiging kan komen. In deze omstandigheden worden belastingvorderingen en -verplichtingen gewaardeerd op basis van de aangekondigde belastingtarieven (en belastingwetgeving).

49 Indien verschillende belastingtarieven van toepassing zijn op verschillende niveaus van belastbare winst, worden uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen gewaardeerd op basis van de gemiddelde tarieven die naar verwachting van toepassing zullen zijn op de fiscale winst (het fiscaal verlies) van de perioden waarin de tijdelijke verschillen naar verwachting zullen worden afgewikkeld.

50 [Verwijderd]

51 De waardering van uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen moet de fiscale gevolgen weerspiegelen die zouden voortvloeien uit de wijze waarop de entiteit op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ de boekwaarde van haar activa en verplichtingen verwacht te realiseren of af te wikkelen.

▼M33

51A In sommige rechtsgebieden kan de wijze waarop een entiteit de boekwaarde van een actief (verplichting) realiseert (afwikkelt) invloed hebben op één van beide of beide onderstaande punten:

(a) 

het toepasselijke belastingtarief op het moment dat de entiteit de boekwaarde van het actief (de verplichting) realiseert (afwikkelt); en

(b) 

de fiscale boekwaarde van het actief (de verplichting).

In dergelijke gevallen waardeert een entiteit uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen op basis van het belastingtarief en de fiscale boekwaarde die consistent zijn met de verwachte wijze van realisatie of afwikkeling.

Voorbeeld A

Een materieel vast actief heeft een boekwaarde van 100 euro en een fiscale boekwaarde van 60 euro. Er zou een belastingtarief van 20 % van toepassing zijn als het actief werd verkocht, terwijl overige baten aan een belastingtarief van 30 % onderworpen zouden zijn.

De entiteit neemt een uitgestelde belastingverplichting van 8 euro (40 euro tegen 20 %) op als ze het actief verwacht te verkopen zonder verder gebruik, en neemt een uitgestelde belastingverplichting van 12 euro (40 euro tegen 30 %) op als ze het actief verwacht aan te houden en de boekwaarde ervan verwacht te realiseren via het gebruik van het actief.

Voorbeeld B

Een materieel vast actief met een kostprijs van 100 euro en een boekwaarde van 80 euro wordt geherwaardeerd op 150 euro. Er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden. De cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden bedraagt 30 euro, en het belastingtarief bedraagt 30 %. Als het actief wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, zal de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro worden opgenomen in de belastbare winst, maar zal het bedrag waarmee de verkoopopbrengst de kostprijs overschrijdt niet belastbaar zijn.

De fiscale boekwaarde van het actief bedraagt 70 euro en er is een belastbaar tijdelijk verschil van 80 euro. Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren via gebruik van het actief, moet ze een belastbare winst van 150 euro genereren, maar zal ze slechts een afschrijving van 70 euro kunnen aftrekken. Op deze basis is er een uitgestelde belastingverplichting van 24 euro (80 euro tegen 30 %). Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren door het actief onmiddellijk te verkopen voor een opbrengst van 150 euro, wordt de uitgestelde belastingverplichting als volgt berekend:



 

Belastbaar tijdelijk verschil

Belastingtarief

Uitgestelde belasting- verplichting

Cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden

30

30 %

9

Bedrag waarmee de opbrengst de kostprijs overschrijdt

50

nihil

Totaal

80

 

9

(Opmerking: In overeenstemming met alinea 61A worden de bijkomende uitgestelde belastingen die uit de herwaardering voortvloeien, in niet-gerealiseerde resultaten verwerkt.)

▼M33

Voorbeeld C

De gegevens zijn dezelfde als in voorbeeld B, behalve dat als het actief wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden zal worden opgenomen in de belastbare winst (belast tegen 30 %) en de verkoopopbrengst zal worden belast tegen 40 %, na aftrek van voor inflatie aangepaste kosten van 110 euro.

Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren via gebruik van het actief, moet ze een belastbare winst van 150 euro genereren, maar zal ze slechts een afschrijving van 70 euro kunnen aftrekken. Op deze basis bedraagt de fiscale boekwaarde 70 euro, is er een belastbaar tijdelijk verschil van 80 euro en is er een uitgestelde belastingverplichting van 24 euro (80 euro tegen 30 %), zoals in voorbeeld B.

Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren door het actief onmiddellijk te verkopen voor een opbrengst van 150 euro, zal de entiteit de geïndexeerde kostprijs van 110 euro kunnen aftrekken. De netto-opbrengst van 40 euro zal worden belast tegen 40 %. Daarnaast zal de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro worden opgenomen in de belastbare winst en worden belast tegen 30 %. Op deze basis bedraagt de fiscale boekwaarde 80 euro (110 euro min 30 euro), is er een belastbaar tijdelijk verschil van 70 euro, en is er een uitgestelde belastingverplichting van 25 euro (40 euro tegen 40 % plus 30 euro tegen 30 %). Indien de fiscale boekwaarde niet onmiddellijk duidelijk is in dit voorbeeld, kan het nuttig zijn om terug te grijpen naar het fundamentele principe dat is beschreven in alinea 10.

(Opmerking: In overeenstemming met alinea 61A worden de bijkomende uitgestelde belastingen die uit de herwaardering voortvloeien, in niet-gerealiseerde resultaten verwerkt.)

51B Indien een uitgestelde belastingverplichting of –vordering voortvloeit uit een niet af te schrijven actief dat volgens het herwaarderingsmodel van IAS 16 is gewaardeerd, dan moet de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of –vordering de fiscale gevolgen weerspiegelen van de realisatie van de boekwaarde van het niet af te schrijven actief via verkoop, ongeacht de waarderingsgrondslag van de boekwaarde van dat actief. Indien de belastingwetgeving een belastingtarief oplegt dat van toepassing is op het belastbare bedrag uit de verkoop van een actief, en dit tarief verschilt van het belastingtarief dat van toepassing is op het belastbare bedrag uit het gebruik van een actief, dan wordt het eerste tarief toegepast bij de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of -vordering die betrekking heeft op een niet af te schrijven actief.

51C Indien een uitgestelde belastingverplichting of –vordering voortvloeit uit een vastgoedbelegging die volgens het reëlewaardemodel van IAS 40 is gewaardeerd, dan is er een weerlegbaar vermoeden dat de boekwaarde van de vastgoedbelegging via verkoop zal worden gerealiseerd. Tenzij het vermoeden wordt weerlegd, moet de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of -vordering derhalve de fiscale gevolgen weerspiegelen van de volledige realisatie van de boekwaarde van de vastgoedbelegging via verkoop. Dat vermoeden wordt weerlegd als de vastgoedbelegging kan worden afgeschreven en wordt aangehouden in het kader van een bedrijfsmodel dat erop gericht is nagenoeg alle economische voordelen die de vastgoedbelegging in zich bergt, in de loop der tijd te verbruiken, veeleer dan via verkoop te realiseren. Indien het vermoeden wordt weerlegd, dan moeten de vereisten van de alinea's 51 en 51A in acht worden genomen.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 51C

Een vastgoedbelegging heeft een kostprijs van 100 euro en een reële waarde van 150 euro. De belegging wordt gewaardeerd volgens het reëlewaardemodel van IAS 40. Zij omvat terreinen met een kostprijs van 40 euro en een reële waarde van 60 euro, en een gebouw met een kostprijs van 60 euro en een reële waarde van 90 euro. De terreinen hebben een onbeperkte gebruiksduur.

De cumulatieve afschrijving van het gebouw voor belastingdoeleinden bedraagt 30 euro. Ongerealiseerde wijzigingen in de reële waarde van de vastgoedbelegging hebben geen invloed op de fiscale winst. Als de vastgoedbelegging wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, zal de terugneming van de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro in de fiscale winst worden opgenomen en tegen een gewoon belastingtarief van 30 % worden belast. Voor het bedrag waarmee de verkoopopbrengst de kostprijs overschrijdt, voorziet de belastingwetgeving in een belastingtarief van 25 % voor activa die minder dan twee jaar worden aangehouden en in een belastingtarief van 20 % voor activa die twee jaar of langer worden aangehouden.

Aangezien de vastgoedbelegging volgens het reëlewaardemodel van IAS 40 wordt gewaardeerd, is er een weerlegbaar vermoeden dat de entiteit de boekwaarde van de vastgoedbelegging volledig via verkoop zal realiseren. Indien dat vermoeden niet wordt weerlegd, weerspiegelt de uitgestelde belasting de fiscale gevolgen van de volledige realisatie van de boekwaarde via verkoop, ook al verwacht de entiteit huurinkomsten uit het vastgoed te realiseren voor de verkoop ervan.

Als de terreinen worden verkocht, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 40 euro en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 20 euro (60 euro – 40 euro). Als het gebouw wordt verkocht, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 30 euro (60 euro – 30 euro) en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 60 euro (90 euro – 30 euro). Het totaal belastbaar tijdelijk verschil met betrekking tot de vastgoedbelegging bedraagt bijgevolg 80 euro (20 euro + 60 euro).

In overeenstemming met alinea 47 is het belastingtarief het tarief dat naar verwachting van toepassing zal zijn op de periode waarin de vastgoedbelegging wordt gerealiseerd. De resulterende uitgestelde belastingverplichting wordt derhalve als volgt berekend als de entiteit verwacht het vastgoed te verkopen na het meer dan twee jaar te hebben aangehouden:



 

Belastbaar tijdelijk verschil

Belastingtarief

Uitgestelde Belasting- verplichting

Cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden

30

30 %

9

Bedrag waarmee de opbrengst de kostprijs overschrijdt

50

20 %

10

Totaal

80

 

19

Als de entiteit verwacht het vastgoed te verkopen na het minder dan twee jaar te hebben aangehouden, zou in bovenstaande berekening een belastingtarief van 25 % in plaats van 20 % worden toegepast op het bedrag waarmee de opbrengst de kostprijs overschrijdt.

Als de entiteit daarentegen het gebouw aanhoudt in het kader van een bedrijfsmodel dat erop gericht is nagenoeg alle economische voordelen die het gebouw in zich bergt, in de loop der tijd te verbruiken, veeleer dan via verkoop te realiseren, zou dat vermoeden worden weerlegd voor het gebouw. De terreinen kunnen echter niet worden afgeschreven. Het vermoeden van realisatie via verkoop zou bijgevolg niet worden weerlegd voor de terreinen. Dit heeft tot gevolg dat de uitgestelde belastingverplichting de fiscale gevolgen zou weerspiegelen van de realisatie van de boekwaarde van het gebouw via gebruik en van de realisatie van de boekwaarde van de terreinen via verkoop.

Als het gebouw wordt gebruikt, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 30 euro (60 euro – 30 euro) en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 60 euro (90 euro – 30 euro), hetgeen resulteert in een uitgestelde belastingverplichting van 18 euro (60 euro tegen 30 %).

Als de terreinen worden verkocht, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 40 euro en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 20 euro (60 euro – 40 euro), hetgeen resulteert in een uitgestelde belastingverplichting van 4 euro (20 euro tegen 20 %).

Als het vermoeden van realisatie via verkoop wordt weerlegd voor het gebouw, bedraagt de uitgestelde belastingverplichting met betrekking tot de vastgoedbelegging bijgevolg 22 euro (18 euro + 4 euro).

51D Het weerlegbare vermoeden van alinea 51C is ook van toepassing wanneer een uitgestelde belastingverplichting of –vordering voortvloeit uit de waardering van een vastgoedbelegging in een bedrijfscombinatie indien de entiteit bij de latere waardering van de betrokken vastgoedbelegging van het reëlewaardemodel gebruikmaakt.

51E De alinea's 51B, 51C en 51D laten de verplichting onverlet om bij de opname en waardering van uitgestelde belastingvorderingen de principes van de alinea's 24 tot en met 33 (verrekenbare tijdelijke verschillen) en de alinea's 34, 35 en 36 (niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden) van deze standaard toe te passen.

▼B

52A In sommige rechtsgebieden zijn winstbelastingen verschuldigd tegen een hoger of lager tarief als de nettowinst of ingehouden winsten geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd als dividend aan aandeelhouders van de entiteit. In sommige andere rechtsgebieden zijn winstbelastingen mogelijk restitueerbaar of verschuldigd als de nettowinst of ingehouden winsten geheel of gedeeltelijk als dividend aan aandeelhouders van de entiteit worden uitgekeerd. In deze omstandigheden worden actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen gewaardeerd tegen het belastingtarief dat van toepassing is op niet-uitgekeerde winsten.

▼M67

52B [Verwijderd]

Voorbeeld ter illustratie van alinea's 52A en 57A

▼B

Het volgende voorbeeld behandelt de waardering van actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen voor een entiteit in een rechtsgebied waarin winstbelastingen verschuldigd zijn tegen een hoger tarief op niet-uitgekeerde winsten (50 %) en waarbij een bedrag restitueerbaar is wanneer winsten worden uitgekeerd. Het belastingtarief op uitgekeerde winsten bedraagt 35 %. Op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ , zijnde 31 december 20X1, neemt de entiteit geen verplichting op voor dividenden die na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ werden voorgesteld of gedeclareerd. Bijgevolg worden geen dividenden opgenomen in het jaar 20X1. De belastbare winst voor 20X1 bedraagt 100 000 euro. Het netto belastbare tijdelijke verschil voor het jaar 20X1 bedraagt 40 000 euro.

De entiteit neemt een actuele belastingverplichting en lasten uit hoofde van winstbelastingen over de verslagperiode van 50 000 euro op. Er wordt geen actief opgenomen voor het bedrag dat mogelijk kan worden gerealiseerd als gevolg van toekomstige dividenden. De entiteit neemt ook een uitgestelde belastingverplichting en uitgestelde belastinglasten van 20 000 euro (40 000 euro tegen 50 %) op, wat de winstbelastingen vertegenwoordigt die de entiteit zal betalen wanneer ze de boekwaarde van haar activa en verplichtingen realiseert dan wel afwikkelt op basis van het belastingtarief dat van toepassing is op niet-uitgekeerde winsten.

Daarna, op 15 maart 20X2, neemt de entiteit dividenden ten bedrage van 10 000 euro uit vorige exploitatiewinsten op als een verplichting.

Op 15 maart 20X2 neemt de entiteit de realisatie van winstbelastingen ten bedrage van 1 500 euro (15 % van de dividenden opgenomen als een verplichting) op als een actuele belastingvordering en als een verlaging van lasten uit hoofde van winstbelastingen over de verslagperiode voor 20X2.

53 Uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen mogen niet worden gedisconteerd.

54 Om de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen op een gedisconteerde basis betrouwbaar te kunnen bepalen, is het noodzakelijk dat het tijdstip waarop elk tijdelijk verschil wordt afgewikkeld, in detail wordt gepland. In vele gevallen is dergelijke planning praktisch niet haalbaar of bijzonder complex. Daarom is het niet geëigend om te vereisen dat uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen worden gedisconteerd. Als discontering wordt toegestaan maar niet verplicht is, zou dit ertoe leiden dat uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen niet vergelijkbaar zijn tussen entiteiten. Daarom wordt de discontering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen door deze standaard noch vereist, noch toegestaan.

55 Tijdelijke verschillen worden bepaald op basis van de boekwaarde van een actief of verplichting. Dit geldt zelfs indien deze boekwaarde zelf wordt bepaald op een gedisconteerde basis, bijvoorbeeld in geval van pensioenverplichtingen (zie IAS 19 Personeelsbeloningen).

56 De boekwaarde van een uitgestelde belastingvordering moet worden beoordeeld op ►M5  het einde van elke verslagperiode ◄ . Een entiteit moet de boekwaarde van een uitgestelde belastingvordering verlagen in zoverre het niet langer waarschijnlijk is dat voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn om het mogelijk te maken het voordeel van die uitgestelde belastingvordering geheel of gedeeltelijk aan te wenden. Een dergelijke verlaging moet worden teruggenomen in zoverre het waarschijnlijk wordt dat voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn.

OPNAME VAN OVER DE VERSLAGPERIODE VERSCHULDIGDE EN VERREKENBARE BELASTINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN

57 De administratieve verwerking van de gevolgen van een transactie of andere gebeurtenis op het vlak van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen, is consistent met de administratieve verwerking van de transactie of de gebeurtenis zelf. Alinea's 58 tot en met 68C implementeren dit principe.

▼M67

57A Een entiteit moet de fiscale gevolgen van dividenden zoals gedefinieerd in IFRS 9 opnemen wanneer zij een verplichting om een dividend uit te keren opneemt. De fiscale gevolgen van dividenden zijn meer direct gekoppeld aan transacties of gebeurtenissen in het verleden die uitkeerbare winsten genereerden dan aan uitkeringen aan eigenaars. Daarom moet een entiteit de fiscale gevolgen van dividenden in winst of verlies, de overige onderdelen van het totaalresultaat of het vermogen opnemen, afhankelijk van waar de entiteit deze transacties of gebeurtenissen in het verleden oorspronkelijk heeft opgenomen.

▼M5

In winst of verlies opgenomen posten

▼M38

58 Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen moeten als baten of lasten worden opgenomen in de winst of het verlies over de periode, tenzij de belasting voortvloeit uit:

▼M5

(a) 

een transactie of gebeurtenis die in dezelfde of een andere periode buiten de winst of het verlies is verwerkt, hetzij in niet-gerealiseerde resultaten, hetzij direct in het eigen vermogen (zie alinea's 61A tot en met 65);

▼M38

(b) 

een bedrijfscombinatie (die geen overname door een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening) is van een dochteronderneming die moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening) (zie de alinea's 66 tot en met 68).

▼M52

59 De meeste uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen ontstaan wanneer baten of lasten in een bepaalde periode worden opgenomen in de commerciële winst, maar in een andere periode worden opgenomen in de fiscale winst (het fiscaal verlies). De resulterende uitgestelde belastingen worden opgenomen in winst of verlies. Voorbeelden:

(a) 

wanneer achterstallige rente, royalty's of dividendopbrengsten worden ontvangen en worden opgenomen in de commerciële winst in overeenstemming met, naargelang van het geval, IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering of IFRS 9 Financiële instrumenten, maar op kasbasis worden opgenomen in de fiscale winst (het fiscaal verlies); en

▼B

(b) 

wanneer kosten van immateriële activa werden geactiveerd in overeenstemming met IAS 38 en worden afgeschreven in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ , maar voor belastingdoeleinden in mindering werden gebracht op het moment dat ze ontstonden.

60 De boekwaarde van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen kan veranderen zelfs als het bedrag van de daarmee verband houdende tijdelijke verschillen niet is gewijzigd. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van:

(a) 

een wijziging van de belastingtarieven of belastingwetgeving;

(b) 

een herbeoordeling van de realiseerbaarheid van uitgestelde belastingvorderingen; dan wel

(c) 

een wijziging in de wijze waarop een actief naar verwachting zal worden gerealiseerd.

De resulterende uitgestelde belasting wordt opgenomen in ►M5  winst of verlies ◄ , tenzij ze verband houdt met posten die voorheen werden ►M5  verwerkt buiten de winst of het verlies ◄ (zie alinea 63).

Posten die ►M5  buiten de winst of het verlies worden verwerkt ◄

▼M5 —————

▼M5

61A Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen moeten buiten de winst of het verlies worden verwerkt als ze betrekking hebben op posten die in dezelfde of een andere periode buiten de winst of het verlies zijn verwerkt. Derhalve moeten over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen die betrekking hebben op posten die in dezelfde of een andere periode:

(a) 

in niet-gerealiseerde resultaten zijn verwerkt, in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen (zie alinea 62).

(b) 

direct in het eigen vermogen zijn verwerkt, direct in het eigen vermogen worden opgenomen (zie alinea 62A).

▼M5

62 De International Financial Reporting Standards vereisen of staan toe dat bepaalde posten in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen. Voorbeelden van dergelijke posten zijn:

(a) 

een wijziging van de boekwaarde die ontstaat uit de herwaardering van materiële vaste activa (zie IAS 16); en

(b) 

[verwijderd]

(c) 

wisselkoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit (zie IAS 21).

(d) 

[verwijderd]

▼M5

62A De International Financial Reporting Standards vereisen of staan toe dat bepaalde posten direct in het eigen vermogen worden verwerkt. Voorbeelden van dergelijke posten zijn:

(a) 

een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten die voortvloeit uit een wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving die retroactief wordt toegepast of uit de correctie van een fout (zie IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten); en

(b) 

bedragen die voortvloeien uit de eerste opname van de eigen-vermogenscomponent van een samengesteld financieel instrument (zie alinea 23).

▼M5

63 In uitzonderlijke omstandigheden kan het moeilijk zijn om het bedrag te bepalen van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen dat betrekking heeft op posten die buiten de winst of het verlies zijn verwerkt (hetzij in niet-gerealiseerde resultaten, hetzij direct in het eigen vermogen). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als:

▼B

(a) 

er gestaffelde tarieven zijn voor de winstbelastingen en het onmogelijk is om het tarief te bepalen waartegen een specifieke component van de fiscale winst (het fiscaal verlies) werd belast;

(b) 

een wijziging van het belastingtarief of andere belastingvoorschriften invloed heeft op een uitgestelde belastingvordering of -verplichting die (geheel of gedeeltelijk) verband houdt ►M5  met een post die voorheen buiten de winst of het verlies werd verwerkt; of ◄

(c) 

een entiteit bepaalt dat een uitgestelde belastingvordering moet worden opgenomen, of niet meer volledig moet worden opgenomen, ►M5  en de uitgestelde belastingvordering (geheel of gedeeltelijk) betrekking heeft op een post die voorheen buiten de winst of het verlies werd verwerkt. ◄

▼M5

In dergelijke gevallen worden de over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen die betrekking hebben op posten die buiten de winst of het verlies zijn verwerkt, gebaseerd op een redelijke pro rata toerekening van de over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen van de entiteit in de desbetreffende belastingjurisdictie, of op een ander methode die in de gegeven omstandigheden een meer geëigende toerekening bewerkstelligt.

▼B

64 IAS 16 specificeert niet of een entiteit jaarlijks vanuit de herwaarderingsreserve een bedrag moet overdragen naar de ingehouden winsten dat gelijk is aan het verschil tussen de afschrijving op een geherwaardeerd actief en de afschrijving op basis van de kostprijs van dat actief. Als een entiteit een dergelijke overdracht uitvoert, omvat het overgedragen bedrag geen daarmee verband houdende uitgestelde belastingen. Soortgelijke overwegingen zijn van toepassing op overdrachten die worden uitgevoerd bij de vervreemding van een materieel vast actief.

65 Als een actief wordt geherwaardeerd voor belastingdoeleinden en die herwaardering verband houdt met een boekhoudkundige herwaardering van een voorgaande periode of met een boekhoudkundige herwaardering die naar verwachting zal worden uitgevoerd in een toekomstige periode, worden de fiscale gevolgen van zowel de herwaardering van het actief als de aanpassing van de fiscale boekwaarde ►M5  opgenomen in niet-gerealiseerde resultaten ◄ in de perioden waarin ze plaatsvinden. Als de herwaardering voor belastingdoeleinden echter geen verband houdt met een boekhoudkundige herwaardering van een voorgaande periode of met een boekhoudkundige herwaardering die naar verwachting zal worden uitgevoerd in een toekomstige periode, worden de fiscale gevolgen van de aanpassing van de fiscale boekwaarde opgenomen in ►M5  winst of verlies ◄ .

65A Als een entiteit dividenden uitkeert aan haar aandeelhouders, kan ze verplicht zijn om een deel van de dividenden namens de aandeelhouders te betalen aan de belastingautoriteiten. In vele rechtsgebieden wordt dit bedrag een bronbelasting genoemd. Een dergelijk bedrag dat wordt betaald of verschuldigd is aan de belastingautoriteiten, wordt als een deel van de dividenden ten laste genomen van het eigen vermogen.

Uitgestelde belastingen die voortvloeien uit een bedrijfscombinatie

▼M12

66 Zoals verklaard in alinea’s 19 en 26(c), kunnen tijdelijke verschillen ontstaan in een bedrijfscombinatie. In overeenstemming met IFRS 3 neemt een entiteit alle resulterende uitgestelde belastingvorderingen (in zoverre ze aan de in alinea 24 beschreven opnamecriteria voldoen) of uitgestelde belastingverplichtingen op als identificeerbare activa en verplichtingen op de overnamedatum. Bijgevolg hebben die uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen invloed op het bedrag van de goodwill of de winst uit een voordelige koop dat de entiteit opneemt. Volgens alinea 15(a) neemt een entiteit echter geen uitgestelde belastingverplichtingen op die voortvloeien uit de eerste opname van goodwill.

67 Als gevolg van een bedrijfscombinatie zou de waarschijnlijkheid dat een uitgestelde belastingvordering van de overnemende partij vóór overname wordt gerealiseerd, kunnen veranderen. Een overnemende partij mag het waarschijnlijk achten dat zij haar eigen uitgestelde belastingvordering die niet werd opgenomen vóór de bedrijfscombinatie zal realiseren. Mogelijk is de overnemende partij bijvoorbeeld in staat om het voordeel van haar niet-gecompenseerde fiscale verliezen aan te wenden voor de toekomstige fiscale winst van de overgenomen partij. Anderzijds kan de bedrijfscombinatie tot gevolg hebben dat het niet langer waarschijnlijk is dat toekomstige fiscale winst het mogelijk zal maken om de uitgestelde belastingvordering te realiseren. In dergelijke gevallen neemt de overnemende partij een wijziging in de uitgestelde belastingvordering op in de periode van de bedrijfscombinatie, zonder deze op te nemen in de verwerking van de bedrijfscombinatie. Bijgevolg houdt de overnemende partij er geen rekening mee bij de waardering van de goodwill of de winst uit een voordelige koop die zij in de bedrijfscombinatie opneemt.

68 Het potentiële voordeel van de overgedragen fiscale verliezen van de overgenomen partij of andere uitgestelde belastingvorderingen beantwoordt mogelijk niet aan de criteria voor afzonderlijke opname wanneer een bedrijfscombinatie voor het eerst wordt verwerkt, maar wordt mogelijk later gerealiseerd.

Een entiteit moet verworven uitgestelde belastingvoordelen die ze na de bedrijfscombinatie realiseert als volgt opnemen:

a) 

Verworven uitgestelde belastingvoordelen die binnen de waarderingsperiode zijn opgenomen en die voortvloeien uit nieuwe informatie over feiten en omstandigheden die op de overnamedatum bestonden, moeten worden toegepast om de boekwaarde van goodwill die met die overname verband houdt te verlagen. Als de boekwaarde van die goodwill gelijk is aan nul, moeten alle resterende uitgestelde belastingvoordelen in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen.

b) 

Alle andere gerealiseerde verworven uitgestelde belastingvoordelen moeten in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen (of, indien deze standaard dit vereist, buiten de winst-en-verliesrekening worden verwerkt).

▼M12 —————

▼B

Actuele en uitgestelde belastingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties

68A In sommige belastingjurisdicties mag een entiteit een belastingaftrek opnemen (dat wil zeggen een bedrag dat in mindering wordt gebracht bij het bepalen van de belastbare winst) die betrekking heeft op de beloning in aandelen, aandelenopties of andere eigenvermogensinstrumenten van de entiteit. Het fiscaal aftrekbare bedrag kan afwijken van de hiermee verband houdende cumulatieve last uit hoofde van personeelsbeloningen, en kan in een latere verslagperiode ontstaan. In sommige jurisdicties mag een entiteit bijvoorbeeld een last opnemen voor het verbruik van diensten van werknemers die zij in overeenstemming met IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen heeft ontvangen als vergoeding voor toegekende aandelenopties, terwijl de belastingaftrek pas bij uitoefening van de aandelenopties mag worden opgenomen, waarbij de waardering van de belastingaftrek is gebaseerd op de aandelenprijs van de entiteit op de datum van uitoefening.

68B Net zoals bij de onderzoekskosten die in alinea 9 en 26(b) van deze standaard worden besproken, is het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de cumulatieve ontvangen werknemersdiensten (zijnde het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als aftrek in toekomstige perioden) en de boekwaarde van nihil een verrekenbaar tijdelijk verschil dat resulteert in een uitgestelde belastingvordering. Indien het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als een aftrek in toekomstige perioden niet bekend is aan het eind van de periode, dan moet het worden geschat op basis van informatie die aan het eind van de periode beschikbaar is. Indien bijvoorbeeld het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als aftrek in toekomstige perioden afhankelijk is van de aandelenprijs van een entiteit op een tijdstip in de toekomst, dan moet de waardering van het verrekenbare tijdelijke verschil gebaseerd worden op de aandelenprijs van de entiteit aan het eind van de periode.

▼M38

68C Zoals vermeld in alinea 68A, kan het fiscaal aftrekbare bedrag (of het geschatte in de toekomst fiscaal aftrekbare bedrag, bepaald in overeenstemming met alinea 68B) afwijken van de hiermee verband houdende cumulatieve last uit hoofde van personeelsbeloningen. Op grond van alinea 58 van de standaard moeten actuele en uitgestelde belastingen als baten of lasten worden opgenomen in de winst-en-verliesrekening over de periode, behalve indien de belasting voortvloeit uit a) een transactie of gebeurtenis die in dezelfde of een andere periode rechtstreeks in het eigen vermogen wordt opgenomen, of b) een bedrijfscombinatie (die geen overname door een beleggingsentiteit is van een dochteronderneming die moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening). Als het fiscaal aftrekbare bedrag (of het geschatte in de toekomst fiscaal aftrekbare bedrag) groter is dan het bedrag van de hiermee verband houdende cumulatieve last uit hoofde van personeelsbeloningen, dan geeft dit aan dat de belastingaftrek niet alleen betrekking heeft op een last uit hoofde van personeelbeloningen, maar ook op een eigenvermogenspost. In deze situatie moet het aan de actuele of uitgestelde belasting gerelateerde surplus rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt.

▼B

PRESENTATIE

Belastingvorderingen en belastingverplichtingen

69 [Verwijderd]

70 [Verwijderd]

Saldering

71 Een entiteit moet actuele belastingvorderingen en -verplichtingen salderen als en alleen als ze:

(a) 

een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en

(b) 

voornemens is om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.

72 Hoewel actuele belastingvorderingen en -verplichtingen afzonderlijk worden opgenomen en gewaardeerd, worden zij in de balans gesaldeerd op basis van criteria die gelijklopen met de in IAS 32 vastgestelde criteria voor financiële instrumenten. Een entiteit zal normaliter beschikken over een in rechte afdwingbaar recht om een actuele belastingvordering te salderen met een actuele belastingverplichting als zij verband houden met winstbelastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven en deze belastingautoriteit de entiteit toestaat om een enkele nettobetaling te doen of te ontvangen.

73 In een geconsolideerde jaarrekening wordt een actuele belastingvordering van een entiteit die deel uitmaakt van een groep gesaldeerd met een actuele belastingverplichting van een andere entiteit in de groep als en alleen als de betreffende entiteiten een in rechte afdwingbaar recht hebben om een enkele nettobetaling te doen of te ontvangen en de entiteiten voornemens zijn om een dergelijke nettobetaling te doen of te ontvangen of de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.

74 Een entiteit moet uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen salderen als en alleen als:

(a) 

de entiteit een in rechte afdwingbaar recht heeft om actuele belastingvorderingen te salderen met actuele belastingverplichtingen; en

(b) 

de uitgestelde belastingvorderingen en de uitgestelde belastingverplichtingen verband houden met winstbelastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven op hetzij:

(i) 

dezelfde belastbare entiteit; dan wel

(ii) 

verschillende belastbare entiteiten die ofwel voornemens zijn om de actuele belastingvorderingen en -verplichtingen netto te verrekenen, ofwel om de vorderingen te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichtingen worden afgewikkeld, in elke toekomstige periode waarin verwacht wordt dat aanzienlijke bedragen van uitgestelde belastingverplichtingen of -vorderingen zullen worden afgewikkeld respectievelijk gerealiseerd.

75 Om de noodzaak te vermijden van een gedetailleerd tijdschema voor de afwikkeling van elk tijdelijk verschil, schrijft deze standaard voor dat een entiteit een uitgestelde belastingvordering moet salderen met een uitgestelde belastingverplichting van dezelfde entiteit als en alleen als zij verband houden met winstbelastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven en indien de entiteit over een in rechte afdwingbaar recht beschikt om de actuele belastingvorderingen te salderen met de actuele belastingverplichtingen.

76 In zeldzame omstandigheden kan een entiteit beschikken over een in rechte afdwingbaar recht tot saldering en voornemens zijn om voor bepaalde perioden nettoafwikkelingen op te nemen, doch niet voor andere. In dergelijke zeldzame omstandigheden kan een gedetailleerde planning vereist zijn om op betrouwbare wijze te bepalen of de uitgestelde belastingverplichting van één belastbare entiteit zal leiden tot verhoogde belastingbetalingen in dezelfde periode waarin een uitgestelde belastingvordering van een andere belastbare entiteit zal leiden tot verlaagde betalingen door die tweede belastbare entiteit.

Belastinglasten

Belastinglasten (-baten) met betrekking tot winst of verlies uit de normale bedrijfsactiviteiten

▼M31

77 De belastinglasten (-baten) met betrekking tot winst of verlies uit normale bedrijfsactiviteiten moeten in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten als onderdeel van de winst of het verlies worden gepresenteerd.

▼M31 —————

▼B

Wisselkoersverschillen op uitgestelde buitenlandse belastingverplichtingen of -vorderingen

78 IAS 21 vereist dat bepaalde wisselkoersverschillen als baten of lasten worden opgenomen, maar specificeert niet waar dergelijke verschillen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ moeten worden gepresenteerd. Dienovereenkomstig kunnen wisselkoersverschillen op uitgestelde buitenlandse belastingverplichtingen of -vorderingen die in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen, worden ingedeeld als uitgestelde belastinglasten (-baten) indien deze presentatie de meest nuttige wordt geacht voor de gebruikers van de jaarrekening.

INFORMATIEVERSCHAFFING

79 De belangrijkste componenten van belastinglasten (-baten) moeten afzonderlijk worden gepresenteerd.

80 Componenten van belastinglasten (-baten) kunnen het volgende omvatten:

(a) 

actuele belastinglasten (-baten);

(b) 

eventuele aanpassingen die in de periode zijn opgenomen voor over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen van voorgaande perioden;

(c) 

het bedrag van uitgestelde belastinglasten (-baten) met betrekking tot de herkomst en afwikkeling van tijdelijke verschillen;

(d) 

het bedrag van uitgestelde belastinglasten (-baten) met betrekking tot wijzigingen van belastingtarieven of de heffing van nieuwe belastingen;

(e) 

het bedrag van het voordeel uit een voorheen niet-opgenomen fiscaal verlies, fiscaal verrekenbaar tegoed of tijdelijk verschil uit een voorgaande periode dat wordt aangewend om de actuele belastinglasten te reduceren;

(f) 

het bedrag van het voordeel uit een voorheen niet-opgenomen fiscaal verlies, fiscaal verrekenbaar tegoed of tijdelijk verschil uit een voorgaande periode dat wordt aangewend om uitgestelde belastinglasten te reduceren;

(g) 

uitgestelde belastinglasten uit de afschrijving, of de terugneming van een voorgaande afschrijving, van een uitgestelde belastingvordering in overeenstemming met alinea 56; en

(h) 

het bedrag van belastinglasten (-baten) dat verband houdt met die wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en fouten die in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 8, omdat zij niet retroactief kunnen worden verwerkt.

▼M5

81 De volgende informatie moet eveneens afzonderlijk worden gepresenteerd:

(a) 

het totaalbedrag van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen die betrekking hebben op posten die direct in het eigen vermogen worden verwerkt (zie alinea 62A);

(ab) 

het bedrag van winstbelasting met betrekking tot elke component van niet-gerealiseerde resultaten (zie alinea 62 en IAS 1 (herziene versie van 2007));

(b) 

[verwijderd];

▼B

(c) 

een verklaring van het verband tussen belastinglasten (-baten) en commerciële winst in een van de of beide volgende vormen:

(i) 

een numerieke aansluiting tussen belastinglasten (belastingbaten) en het product van de commerciële winst vermenigvuldigd met het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven), met vermelding van de basis waarop het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven) is (zijn) berekend; dan wel

(ii) 

een numerieke aansluiting tussen het gemiddelde effectieve belastingtarief en het toepasselijke belastingtarief, met vermelding van de basis waarop het toepasselijke belastingtarief is berekend;

(d) 

een verklaring van wijzigingen in het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven) ten opzichte van de voorgaande verslagperiode;

(e) 

het bedrag (en in voorkomend geval de vervaldatum) van verrekenbare tijdelijke verschillen, niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden waarvoor in de balans geen uitgestelde belastingvordering is opgenomen;

(f) 

het totaalbedrag van tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ , waarvoor geen uitgestelde belastingverplichtingen zijn opgenomen (zie alinea 39);

(g) 

met betrekking tot elk type tijdelijk verschil en elk type niet-gecompenseerd fiscaal verlies en ongebruikt fiscaal verrekenbaar tegoed:

(i) 

het bedrag van de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen dat voor elke gepresenteerde periode in de balans is opgenomen;

(ii) 

het bedrag van de uitgestelde belastingbaten of -lasten die in ►M5  winst of verlies ◄ zijn opgenomen, als dit niet blijkt uit de wijzigingen van de in de balans opgenomen bedragen;

▼M12

(h) 

met betrekking tot beëindigde bedrijfsactiviteiten, de belastinglasten die betrekking hebben op:

(i) 

de winst of het verlies uit de beëindiging; en

(ii) 

de winst of het verlies uit de normale bedrijfsactiviteiten van de beëindigde activiteit over de periode, samen met de overeenstemmende bedragen voor elke voorgaande gepresenteerde periode;

(i) 

het bedrag van de fiscale gevolgen van dividenden aan aandeelhouders van de entiteit die zijn voorgesteld of gedeclareerd vóór de jaarrekening werd goedgekeurd voor publicatie, maar die niet als een verplichting in de jaarrekening zijn opgenomen;

(j) 

als een bedrijfscombinatie waarin de entiteit de overnemende partij is leidt tot een verandering van het bedrag dat is opgenomen voor haar uitgestelde belastingvordering vóór overname (zie alinea 67), het bedrag van die verandering; en

(k) 

als de in een bedrijfscombinatie verworven uitgestelde belastingvoordelen niet op maar pas na de overnamedatum worden opgenomen (zie alinea 68), een beschrijving van de gebeurtenis of verandering van omstandigheden die tot de opname van de uitgestelde belastingvoordelen heeft geleid.

▼B

82 Een entiteit moet het bedrag van een uitgestelde belastingvordering presenteren alsmede de aard van het bewijs dat de opname ervan ondersteunt, indien:

(a) 

het gebruik van de uitgestelde belastingvordering afhankelijk is van toekomstige belastbare winsten die groter zijn dan de winsten die voortvloeien uit de afwikkeling van bestaande belastbare tijdelijke verschillen; en

(b) 

de entiteit een verlies heeft geleden in de lopende of voorgaande periode in de belastingjurisdictie waarop de uitgestelde belastingvordering betrekking heeft.

82A In de omstandigheden die in alinea 52A zijn beschreven, moet een entiteit de aard vermelden van de potentiële fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de betaling van dividenden aan haar aandeelhouders. Bovendien moet de entiteit de bedragen vermelden van de potentiële fiscale gevolgen die op haalbare wijze bepaalbaar zijn en moet ze vermelden of er enige potentiële fiscale gevolgen zijn die praktisch gezien niet bepaalbaar zijn.

83 [Verwijderd]

84 De informatie die op basis van alinea 81(c) moet worden verstrekt, stelt gebruikers van jaarrekeningen in staat om te begrijpen of het verband tussen belastinglasten (-baten) en commerciële winst ongebruikelijk is en biedt hen inzicht in de belangrijke factoren die in de toekomst invloed zouden kunnen hebben op dit verband. Het verband tussen belastinglasten (-baten) en commerciële winst kan worden beïnvloed door factoren zoals opbrengsten die vrijgesteld zijn van belastingen, lasten die niet aftrekbaar zijn bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies), het effect van fiscale verliezen en het effect van buitenlandse belastingtarieven.

85 In haar verklaring van het verband tussen belastinglasten (-baten) en commerciële winst, maakt een entiteit gebruik van een toepasselijk belastingtarief dat voor de gebruikers van haar jaarrekening de meest betekenisvolle informatie oplevert. Vaak is het meest betekenisvolle tarief het binnenlandse belastingtarief van het land waar de entiteit is gevestigd, en wordt het belastingtarief dat voor nationale belastingen wordt geheven samengevoegd met de tarieven die gelden voor eventuele lokale belastingen die op een vrijwel soortgelijk niveau van fiscale winst (fiscaal verlies) worden berekend. Voor entiteiten die in verschillende rechtsgebieden opereren, kan het echter zinvoller zijn om de afzonderlijke aansluitingen die zijn opgesteld op basis van het binnenlandse tarief in elk afzonderlijk rechtsgebied te totaliseren. Het volgende voorbeeld illustreert hoe de selectie van het toepasselijke belastingtarief de presentatie van de numerieke aansluiting beïnvloedt.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 85

In 19X2 had een entiteit in haar eigen rechtsgebied (land A) een commerciële winst van 1 500 euro (19X1: 2 000 euro) en in land B van 1 500 euro (19X1: 500 euro). Het belastingtarief bedraagt 30 % in land A en 20 % in land B. In land A is een last van 100 euro (19X1: 200 euro) niet fiscaal aftrekbaar.



Wat volgt is een voorbeeld van een aansluiting op het binnenlandse belastingtarief.

 

19X1

 

19X2

Commerciële winst

2 500

 

3 000

Belasting tegen het binnenlandse tarief van 30 %

750

 

900

Fiscale gevolgen van fiscaal niet-aftrekbare lasten

60

 

30

Gevolg van de lagere belastingtarieven in land B

(50)

 

(150)

Belastinglasten

760

 

780



Wat volgt is een voorbeeld van een aansluiting die is opgesteld door de afzonderlijke aansluitingen van elk nationaal rechtsgebied te totaliseren. Volgens deze methode worden de gevolgen van verschillen tussen het eigen binnenlandse belastingtarief van de verslaggevende entiteit en het binnenlandse belastingtarief in andere rechtsgebieden niet als een afzonderlijke post in de aansluiting opgenomen. Mogelijk moet een entiteit de gevolgen van wezenlijke wijzigingen in ofwel belastingtarieven, ofwel de mix van winsten die in verschillende rechtsgebieden werden verdiend bespreken om een verklaring te geven van de wijzigingen in het (de) toepasselijke belastingtarief (belastingtarieven), zoals voorgeschreven in alinea 81(d).

Commerciële winst

2 500

 

3 000

Belastingen tegen de binnenlandse tarieven die van toepassing zijn op winsten in het betreffende land

700

 

750

Fiscale gevolgen van fiscaal niet-aftrekbare lasten

60

 

30

Belastinglasten

760

 

780

86 Het gemiddelde effectieve belastingtarief wordt verkregen door de belastinglasten (-baten) te delen door de commerciële winst.

87 Het zou vaak praktisch niet haalbaar zijn om het bedrag te berekenen van niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen die voortvloeien uit investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ (zie alinea 39). Daarom schrijft deze standaard voor dat een entiteit het totaalbedrag van de onderliggende tijdelijke verschillen moet opnemen, maar geen melding hoeft te maken van de uitgestelde belastingverplichtingen. Niettemin worden entiteiten, daar waar dat praktisch haalbaar is, wel aangemoedigd om de bedragen van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen te vermelden, omdat gebruikers van jaarrekeningen dergelijke informatie nuttig kunnen achten.

87A Alinea 82A schrijft voor dat een entiteit de aard moet vermelden van de potentiële fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de betaling van dividenden aan haar aandeelhouders. Een entiteit moet de belangrijke kenmerken vermelden van de belastingsystemen en de factoren die een invloed hebben op het bedrag van de potentiële fiscale gevolgen van dividenden.

87B Het zou soms praktisch niet haalbaar zijn om het totaalbedrag te berekenen van de potentiële fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de betaling van dividenden aan aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een entiteit beschikt over een groot aantal buitenlandse dochterondernemingen. Maar zelfs in dergelijke omstandigheden kunnen bepaalde gedeelten van het totaalbedrag gemakkelijk te bepalen zijn. In een geconsolideerde groep bijvoorbeeld, is het mogelijk dat een moedermaatschappij en enkele van haar dochterondernemingen winstbelastingen op niet-uitgekeerde winsten hebben betaald tegen een hoger tarief, en zich bewust zijn van het bedrag dat zou worden teruggestort op de betaling van toekomstige dividenden aan aandeelhouders uit de geconsolideerde ingehouden winsten. In dit geval moet dit terug te betalen bedrag worden vermeld. In voorkomend geval vermeldt de entiteit eveneens dat er bijkomende potentiële fiscale gevolgen zijn die praktisch gezien niet te bepalen zijn. De vermelding van de potentiële fiscale gevolgen in de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij, indien die er is, houdt verband met de ingehouden winsten van de moedermaatschappij.

87C Een entiteit die verplicht is de vermeldingen in alinea 82A op te nemen, kan daarnaast ook verplicht zijn om informatie op te nemen met betrekking tot tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen of belangen in ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ . In dergelijke gevallen houdt een entiteit hier rekening mee bij de vraag welke informatie krachtens alinea 82A moet worden gepresenteerd. Een entiteit kan bijvoorbeeld verplicht zijn om het totaalbedrag te vermelden van de tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen waarvoor er geen uitgestelde belastingverplichtingen zijn opgenomen (zie alinea 81(f)). Als het praktisch niet haalbaar is om de bedragen van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen te berekenen (zie alinea 87), dan kunnen er voor deze dochterondernemingen bedragen van potentiële fiscale gevolgen bestaan van dividenden die praktisch gezien niet te bepalen zijn.

88 Een entiteit moet alle belastinggerelateerde voorwaardelijke activa en verplichtingen vermelden in overeenstemming met IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. Voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa kunnen bijvoorbeeld ontstaan uit onopgeloste geschillen met de belastingautoriteiten. Indien veranderingen in belastingtarieven of de belastingwetgeving tot wet worden verheven of worden aangekondigd na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ , moet een entiteit alle wezenlijke gevolgen presenteren die deze veranderingen kunnen hebben op haar actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen (zie IAS 10 Gebeurtenissen ►M5  na de verslagperiode ◄ ).

INGANGSDATUM

89 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 1998 aanvangen, behoudens zoals gespecificeerd in alinea 91. Als een entiteit deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die vóór 1 januari 1998 aanvangen, dan moet zij vermelden dat zij deze standaard heeft toegepast in plaats van IAS 12 Administratieve verwerking van winstbelastingen, goedgekeurd in 1979.

90 Deze standaard vervangt IAS 12 Administratieve verwerking van winstbelastingen, die in 1979 werd goedgekeurd.

91 Alinea's 52A, 52B, 65A, 81(i), 82A, 87A, 87B, 87C en de verwijdering van alinea's 3 en 50 worden van kracht voor jaarrekeningen ( 4 ) die betrekking hebben op perioden die op of na 1 januari 2001 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als de eerdere toepassing de jaarrekening beïnvloedt, moet de entiteit dit feit vermelden.

▼M5

92 IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werden de alinea's 23, 52, 58, 60, 62, 63, 65, 68C, 77 en 81 gewijzigd, werd alinea 61 verwijderd en werden alinea's 61A, 62A en 77A toegevoegd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M12

93  Alinea 68 moet vanaf de ingangsdatum van IFRS 3 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) prospectief worden toegepast op de opname van in bedrijfscombinaties verworven uitgestelde belastingvorderingen.

94 Derhalve mogen entiteiten de administratieve verwerking van voorgaande bedrijfscombinaties niet aanpassen als belastingvoordelen op de overnamedatum niet aan de criteria voor afzonderlijke opname voldeden en na de overnamedatum worden opgenomen, tenzij de voordelen binnen de waarderingsperiode worden opgenomen en het gevolg zijn van nieuwe informatie over feiten en omstandigheden die op de overnamedatum bestonden. Andere opgenomen belastingvoordelen moeten in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen (of moeten, indien deze standaard dit vereist, buiten de winst-en-verliesrekening worden verwerkt).

95  IFRS 3 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea’s 21 en 67 en voegde alinea 32A en alinea’s 81(j) en (k) toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

▼M33

98 Alinea 52 is hernummerd als alinea 51A, alinea 10 en de voorbeelden na alinea 51A zijn gewijzigd, en de alinea's 51B en 51C en de daaropvolgende voorbeelden, alsook de alinea's 51D, 51E en 99 zijn toegevoegd door Uitgestelde belastingen: realisatie van onderliggende activa, uitgegeven in december 2010. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op verslagperioden die op of na 1 januari 2012 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

▼M32

98A IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 2, 15, 18(e), 24, 38, 39, 43 tot en met 45, 81(f), 87 en 87C. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 11 toepassen.

▼M31

98B Alinea 77 is gewijzigd en alinea 77A is verwijderd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M38

98C De alinea's 58 en 68C zijn gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M52

98E IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea 59 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M57

98G Alinea 29 is gewijzigd en de alinea's 27A, 29A en het voorbeeld na alinea 26 zijn toegevoegd door Opname van uitgestelde belastingvorderingen voor niet-gerealiseerde verliezen (wijzigingen in IAS 12), uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2017 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Bij de eerste toepassing van de wijziging mag de verandering in het beginsaldo van het eigen vermogen van de vroegste vergelijkende periode evenwel in het beginsaldo van de ingehouden winsten (of in een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval) worden opgenomen, zonder verdeling van de verandering tussen het beginsaldo van de ingehouden winsten en andere componenten van het eigen vermogen. Als een entiteit van deze ontlasting gebruikmaakt, moet zij dit feit vermelden.

▼M53

98F Alinea 20 is gewijzigd en de alinea's 96, 97 en 98D zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

98G Alinea 20 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M67

98I Alinea 57A is toegevoegd en alinea 52B is verwijderd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2015-2017, uitgegeven in december 2017. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2019 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij dit feit vermelden. Wanneer een entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast, moet zij deze toepassen op de fiscale gevolgen van dividenden die bij of na het begin van de vroegste vergelijkende periode waren opgenomen.

▼M79

98J  Uitgestelde belasting in verband met activa en verplichtingen die voortvloeien uit één transactie, uitgegeven in mei 2021, wijzigde de alinea’s 15, 22 en 24 en voegde alinea 22A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen overeenkomstig de alinea’s 98K-98L toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

98K Een entiteit moet Uitgestelde belasting in verband met activa en verplichtingen die voortvloeien uit één transactie toepassen op transacties die plaatsvinden op of na het begin van de vroegste gepresenteerde vergelijkende periode.

98L Een entiteit die Uitgestelde belasting in verband met activa en verplichtingen die voortvloeien uit één transactie toepast, moet ook, aan het begin van de vroegste gepresenteerde vergelijkende periode:

(a) 

een uitgestelde belastingvordering opnemen — in zoverre het waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil kan worden verrekend — en een uitgestelde belastingverplichting opnemen voor alle verrekenbare en belastbare tijdelijke verschillen in verband met:

(i) 

met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en leaseverplichtingen, en

(ii) 

verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen en de bijbehorende bedragen die zijn opgenomen als onderdeel van de kostprijs van het desbetreffende actief, en

(b) 

het cumulatieve effect van de eerste toepassing van de wijzigingen opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval) op die datum.

▼M33

INTREKKING VAN SIC-21

99 De wijzigingen die door Uitgestelde belastingen: realisatie van onderliggende activa, uitgegeven in december 2010, worden aangebracht, vervangen SIC-interpretatie 21 Winstbelastingen – Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 16

Materiële vaste activa

DOEL

1 Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de administratieve verwerkingswijze voor materiële vaste activa, zodat de gebruikers van jaarrekeningen inzicht krijgen in de geïnvesteerde bedragen van een entiteit in materiële vaste activa en de mutaties daarin. De voornaamste kwesties die zich voordoen bij de administratieve verwerking van materiële vaste activa betreffen de opname van activa, de bepaling van hun boekwaarde en de afschrijvingskosten en bijzondere waardeverminderingsverliezen die in verband met de activa moeten worden opgenomen.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van materiële vaste activa, tenzij een andere International Accounting Standard een andere verwerkingwijze vereist of toestaat.

▼M45

3 Deze standaard is niet van toepassing op:

(a) 

materiële vaste activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(b) 

biologische activa die met agrarische activiteiten verband houden en die geen vruchtdragende planten zijn (zie IAS 41 Landbouw). Deze standaard is van toepassing op vruchtdragende planten maar niet op de producten die door vruchtdragende planten worden voortgebracht;

(c) 

de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen);

▼B

(d) 

rechten om mineralen te winnen en minerale reserves zoals olie, aardgas en vergelijkbare uitputbare hulpbronnen.

Deze standaard is echter van toepassing op materiële vaste activa die worden gebruikt om de in (b) tot en met (d) vermelde activa te ontwikkelen of in stand te houden.

▼M54

4 [Verwijderd]

5 Een entiteit die overeenkomstig IAS 40 Vastgoedbeleggingen het kostprijsmodel voor vastgoedbeleggingen hanteert, moet voor vastgoedbeleggingen in eigendom het kostprijsmodel in deze standaard gebruiken.

▼B

DEFINITIES

▼M45

6   De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een vruchtdragende plant is een levende plant:

a) 

die wordt gebruikt bij de productie of levering van agrarische producten;

b) 

waarvan wordt verwacht dat zij in meer dan één periode producten voortbrengt; en

c) 

waarvoor er een zeer kleine kans bestaat dat zij als agrarisch product wordt verkocht, met uitzondering van incidentele verkopen als afval.

(In de alinea's 5A en 5B van IAS 41 wordt nader ingegaan op deze definitie van een vruchtdragende plant.)

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief opgenomen wordt, na aftrek van eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

▼B

De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald of de reële waarde van de andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd, of, indien van toepassing, het bedrag dat bij eerste opname wordt toegerekend aan dat actief in overeenstemming met de specifieke vereisten van andere IFRSs, bijvoorbeeld IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen.

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief of een ander kostprijsvervangend bedrag verminderd met zijn restwaarde.

Afschrijving is de systematische allocatie van het af te schrijven bedrag van een actief over zijn gebruiksduur.

De entiteitsgebonden waarde is de contante waarde van de kasstromen die naar verwachting van een entiteit zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het eind van zijn gebruiksduur of van de kasstromen die naar de verwachting van een entiteit uit de afwikkeling van een verplichting zullen voortvloeien.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼B

Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief zijn realiseerbare waarde overschrijdt.

Materiële vaste activa zijn materiële posten die:

(a) 

worden aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan derden of voor bestuurlijke doeleinden; en

(b) 

waarvan men verwacht dat ze langer dan één periode zullen worden gebruikt.

▼M8

De realiseerbare waarde is de hoogste waarde van de reële waarde minus verkoopkosten van een actief en de bedrijfswaarde van een actief.

▼B

De restwaarde van een actief is het bedrag dat een entiteit naar verwachting momenteel voor het actief zou ontvangen bij vervreemding, na aftrek van de verwachte kosten van de vervreemding, indien het actief reeds de verwachte ouderdom zou hebben en in de staat zou verkeren die aan het eind van zijn gebruiksduur wordt verwacht.

De gebruiksduur is:

(a) 

de periode gedurende welke een actief naar verwachting voor een entiteit beschikbaar is voor gebruik; dan wel

(b) 

het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

OPNAME

7 De kostprijs van een materieel vast actief moet als actief worden opgenomen alleen en alleen als:

(a) 

het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen met betrekking tot het actief naar de entiteit zullen vloeien; en

(b) 

de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald.

▼M36

8 Posten zoals reserveonderdelen, reserveapparatuur en onderhoudsbenodigdheden worden opgenomen in overeenstemming met deze IFRS wanneer zij aan de definitie van materiële vaste activa voldoen. Anders worden dergelijke posten als voorraden geclassificeerd.

▼B

9 Deze standaard schrijft niet voor wat een voor opname in aanmerking komend materieel vast actief vormt. Bijgevolg vereist de toepassing van de opnamecriteria een beoordeling van de omstandigheden die voor de entiteit gelden. Het kan geëigend zijn om posten die individueel onbeduidend zijn, zoals mallen, gereedschap en matrijzen, samen te voegen en de criteria toe te passen op de totale waarde.

▼M54

10 Overeenkomstig dit opnameprincipe evalueert een entiteit al haar kosten in verband met materiële vaste activa op het moment dat deze worden gemaakt. Deze kosten omvatten de eerste kosten die voor het verwerven of bouwen van een materieel vast actief zijn gemaakt en de kosten die daarna worden gemaakt om aan dit actief nieuwe bestanddelen toe te voegen, bestanddelen te vervangen of het actief te onderhouden. De kosten in verband met een materieel vast actief kunnen kosten omvatten die worden gemaakt in verband met leaseovereenkomsten voor activa die worden gebruikt om een materieel vast actief te bouwen, aan dit actief nieuwe bestanddelen toe te voegen, bestanddelen ervan te vervangen of het actief te onderhouden, zoals afschrijving van met een gebruiksrecht overeenstemmende activa.

▼B

Eerste kosten

11 Materiële vaste activa kunnen worden verworven om veiligheids- of milieuredenen. Hoewel de verwerving van dergelijke materiële vaste activa de toekomstige economische voordelen van een bepaald bestaand materieel vast actief niet rechtstreeks verhoogt, kan de verwerving voor een entiteit nodig zijn om toekomstige economische voordelen van haar andere activa te verkrijgen. Dergelijke materiële vaste activa komen in aanmerking voor opname als activa, omdat ze de entiteit de mogelijkheid geven om aan de activa die er verband mee houden meer toekomstige economische voordelen te onttrekken dan wanneer deze activa niet waren verworven. Zo kan bijvoorbeeld een fabrikant van chemische producten nieuwe chemische behandelingsprocessen invoeren om te voldoen aan de milieunormen voor de productie en opslag van gevaarlijke chemische stoffen. De daaraan gerelateerde verbeteringen van de fabriek worden opgenomen als activa, omdat de entiteit zonder deze verbeteringen geen chemische producten kan produceren of verkopen. De resulterende boekwaarde van een dergelijk actief en de daaraan gerelateerde activa wordt getoetst op bijzondere waardevermindering in overeenstemming met IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

Kosten na eerste opname

12 Op basis van het principe van opname in alinea 7 neemt een entiteit de dagelijkse onderhoudskosten van een materieel vast actief niet op in de boekwaarde van het actief. Deze kosten worden in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen wanneer zij gemaakt worden. De dagelijkse onderhoudskosten zijn voornamelijk de kosten van arbeid en hulpgoederen, waartoe ook de kosten van kleine onderdelen mogen worden gerekend. Het oogmerk van deze uitgaven wordt vaak omschreven als zijnde „de reparatie en het onderhoud” van het materieel vast actief.

13 Het is mogelijk dat onderdelen van bepaalde materiële vaste activa met regelmatige tussenpozen moeten worden vervangen. Zo is het mogelijk dat een oven na een gegeven aantal gebruiksuren opnieuw moet worden bekleed, of dat onderdelen van het interieur van een vliegtuig (bijvoorbeeld stoelen en pantry's) meermaals moeten worden vervangen gedurende de gebruiksduur van het casco. Er kunnen ook materiële vaste activa worden verworven in het kader van minder vaak terugkerende vervangingen, bijvoorbeeld voor het vervangen van de binnenmuren van een gebouw of voor het uitvoeren van een eenmalige vervanging. Op basis van het opnameprincipe in alinea 7 neemt een entiteit de kostprijs van een vervangingsonderdeel op in de boekwaarde van een materieel vast actief wanneer de kosten worden gemaakt en indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De boekwaarde van deze vervangen onderdelen wordt niet langer in de balans opgenomen, overeenkomstig de in deze standaard beschreven bepalingen inzake het niet langer in de balans opnemen (zie alinea's 67 tot en met 72).

14 Een voorwaarde voor het blijven gebruiken van een materieel vast actief (bijvoorbeeld een vliegtuig) kan bestaan uit het regelmatig uitvoeren van grondige inspecties om gebreken op te sporen, ongeacht of onderdelen van het actief worden vervangen. De kosten van grondige inspecties worden als vervangingsinvestering opgenomen in de boekwaarde van het materieel vast actief indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De eventuele resterende boekwaarde van de kosten van de vorige inspectie (niet zijnde materiële onderdelen) wordt niet langer in de balans opgenomen. Dit vindt plaats ongeacht of de kosten van de vorige inspectie bepaald werden in de transactie waarin het actief verworven of vervaardigd werd. Indien noodzakelijk kan de verwachte kostprijs van een soortgelijke toekomstige inspectiebeurt worden gebruikt als een indicatie voor de bepaling van de kosten van de reeds uitgevoerde inspectie op het moment dat de post werd verworven of vervaardigd.

WAARDERING BIJ EERSTE OPNAME

15 Een materieel vast actief dat in aanmerking komt voor opname als actief moet worden gewaardeerd tegen de kostprijs.

Samenstelling van de kostprijs

16 De kostprijs van een materieel vast actief omvat:

(a) 

de aankoopprijs, met inbegrip van invoerrechten en niet-restitueerbare omzetbelasting, na aftrek van handels- en andere kortingen;

(b) 

alle rechtstreeks toerekenbare kosten om het actief op de locatie en in de staat te krijgen die noodzakelijk is om te functioneren op de door het management beoogde wijze;

(c) 

de eerste schatting van de kosten van ontmanteling en verwijdering van het actief, en van het herstel van het terrein waar het actief zich bevindt; de verplichting hiervoor wordt door de entiteit aangegaan wanneer het actief wordt verkregen, of ontstaat als gevolg van het gebruik gedurende een bepaalde periode voor andere doeleinden dan de productie van voorraden tijdens die periode.

17 Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) 

kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen) die rechtstreeks voortkomen uit de vervaardiging of verwerving van een materieel vast actief;

(b) 

kosten voor het geschikt maken van het terrein;

(c) 

initiële leverings- en afhandelingskosten;

(d) 

installatie- en montagekosten;

▼M75

(e) 

kosten om te onderzoeken of het actief naar behoren functioneert (d.w.z. onderzoeken of het actief technisch en fysiek zodanig presteert dat het kan worden gebruikt in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan derden, of voor bestuurlijke doeleinden), en

▼B

(f) 

honoraria van adviseurs.

18 Een entiteit past IAS 2 Voorraden toe op de kosten die samenhangen met de verplichtingen inzake de ontmanteling en verwijdering van het actief, en het herstel van het terrein waar het actief zich bevindt, die gedurende een bepaalde periode worden gemaakt als gevolg van het gebruik van het actief tijdens die periode voor de productie van voorraden. De verplichtingen betreffende kosten die worden verwerkt in overeenstemming met IAS 2 of IAS 16 worden opgenomen en gewaardeerd overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

19 Voorbeelden van kosten die geen kosten van een materieel vast actief zijn:

(a) 

openingskosten van een nieuwe vestiging;

(b) 

kosten om een nieuw product of een nieuwe dienst te lanceren (met inbegrip van advertentie- en promotiekosten);

(c) 

kosten voor bedrijfsvoering op een nieuwe locatie of met een nieuwe cliëntencategorie (met inbegrip van opleidingskosten voor het personeel); en

(d) 

administratie- en andere algemene overheadkosten.

20 De opname van kosten in de boekwaarde van een materieel vast actief wordt beëindigd wanneer het actief op de locatie is en zich in de staat bevindt die noodzakelijk is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. Derhalve worden kosten die worden gemaakt voor het gebruik of het anders inzetten van een materieel vast actief niet opgenomen in de boekwaarde van dat actief. De volgende kosten worden bijvoorbeeld niet in de boekwaarde van een materieel vast actief opgenomen:

(a) 

kosten die worden gemaakt voor een actief dat, hoewel het in staat is om te functioneren op de door het management beoogde wijze, nog gebruiksklaar moet worden gemaakt of dat functioneert beneden zijn optimale productiecapaciteit;

(b) 

initiële exploitatieverliezen, zoals de verliezen die optreden wanneer de vraag naar de producten die met het actief worden vervaardigd zich in een opbouwfase bevindt; en

(c) 

kosten van verplaatsing of reorganisatie van een deel van of alle bedrijfsactiviteiten van de entiteit.

▼M75

20A Items kunnen worden geproduceerd door een materieel vast actief naar de locatie en in de staat te brengen die nodig is opdat het actief zou kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze (zoals geproduceerde monsters wanneer wordt getest of het actief naar behoren functioneert). Een entiteit neemt de opbrengsten van de verkoop van die items, en de kosten van die items, in winst of verlies op in overeenstemming met de toepasselijke standaarden. De entiteit waardeert de kostprijs van die items volgens de waarderingsvereisten van IAS 2.

▼B

21 Sommige bedrijfsactiviteiten houden verband met de vervaardiging of ontwikkeling van een materieel vast actief, maar zijn niet noodzakelijk om het actief naar de locatie of in de staat te brengen die nodig is opdat het actief zou kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. Deze incidentele bedrijfsactiviteiten kunnen vóór of tijdens de vervaardiging of ontwikkelingsactiviteiten plaatsgrijpen. Er kunnen bijvoorbeeld baten worden gegenereerd door een bouwterrein als parkeerterrein te gebruiken tot de bouw van start gaat. Omdat incidentele bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk zijn om het actief naar de locatie en in de staat te brengen die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze, worden de baten en daaraan gerelateerde lasten van incidentele bedrijfsactiviteiten in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen als onderdeel van de baten- en lastencategorieën waartoe zij behoren.

22 De kostprijs van een zelf vervaardigd actief wordt bepaald volgens dezelfde principes als bij een verworven actief. Indien een entiteit soortgelijke activa maakt voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, is de kostprijs van het actief meestal gelijk aan de kostprijs van een actief dat wordt vervaardigd voor verkoop (zie IAS 2). Eventuele interne winsten worden derhalve geëlimineerd bij het bepalen van dergelijke kostprijzen. Evenzo maken abnormale kosten in verband met verspilde materialen, arbeid en andere middelen die zijn aangewend voor de vervaardiging van een actief geen deel uit van de kostprijs van het actief. In IAS 23 Financieringskosten zijn de criteria vastgelegd voor de opname van rente als een onderdeel van de boekwaarde van een zelf vervaardigd materieel vast actief.

▼M45

22A Vruchtdragende planten worden op dezelfde wijze administratief verwerkt als zelf vervaardigde materiële activa voordat deze op de locatie zijn en zich in de staat bevinden die noodzakelijk is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. De in deze standaard voorkomende verwijzingen naar „vervaardiging” moeten bijgevolg worden gelezen als betrekking hebbend op de activiteiten die noodzakelijk zijn om de vruchtdragende planten te telen voordat deze op de locatie zijn en zich in de staat bevinden die noodzakelijk is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze.

▼B

Bepaling van de kostprijs

▼M1

23 De kostprijs van een materieel vast actief is het equivalent van de contante prijs op het moment van opname. Indien de betaling wordt uitgesteld tot na de gebruikelijke betalingstermijn, wordt het verschil tussen het equivalent van de contante prijs en het totaal betaalde bedrag opgenomen als rente gedurende de periode van uitgestelde betaling, tenzij die rente wordt geactiveerd in overeenstemming met IAS 23.

▼B

24 Eén of meer materiële vaste activa kunnen worden verworven in ruil voor een niet-monetair actief of niet-monetaire activa, of een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing verwijst eenvoudigweg naar een ruil van een niet-monetair actief voor een ander niet-monetair actief, maar is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijk materieel vast actief wordt bepaald op basis van de reële waarde tenzij a) de ruiltransactie niet op commerciële realiteit gebaseerd is of b) als de reële waarde van het ontvangen actief en het opgegeven actief niet betrouwbaar kunnen worden bepaald. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het opgegeven actief niet onmiddellijk van de balans kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, is de kostprijs gelijk aan de boekwaarde van het opgegeven actief.

25 Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie op commerciële realiteit gebaseerd is door te beoordelen in welke mate zij verwacht dat toekomstige kasstromen zullen wijzigen als gevolg van de transactie. Een ruiltransactie heeft economische betekenis indien:

(a) 

de samenstelling (risico, tijdstip en bedrag) van de kasstromen van het ontvangen actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van het overgedragen actief; dan wel

(b) 

de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed, verandert als gevolg van de ruil; en

(c) 

het verschil onder (a) of (b) belangrijk is met betrekking tot de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of een ruiltransactie economische betekenis heeft, moet de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weergeven. Het resultaat van deze analysen kan duidelijk zijn zonder dat de entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

▼M33

26 De reële waarde van een actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde. Als een entiteit de reële waarde van het ontvangen of opgegeven actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs van het ontvangen actief te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt.

▼M54

27 [Verwijderd]

▼B

28 De boekwaarde van een materieel vast actief kan worden verminderd met overheidssubsidies in overeenstemming met IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun.

WAARDERING NA OPNAME

29 Een entiteit moet ofwel het kostprijsmodel in alinea 30 ofwel het herwaarderingsmodel in alinea 31 als grondslag voor haar financiële verslaggeving kiezen en deze grondslag op een volledige categorie van materiële vaste activa toepassen.

▼M77

29A Sommige entiteiten hebben intern of extern een beleggingsfonds dat beleggers voordelen biedt die worden bepaald door de rechten van deelneming in het fonds. Evenzo geven sommige entiteiten groepen verzekeringscontracten met directe winstdelingselementen uit en houden zij de onderliggende posten aan. Sommige van deze fondsen of onderliggende posten omvatten vastgoed voor eigen gebruik. De entiteit past IAS 16 toe op vastgoed voor eigen gebruik dat deel uitmaakt van een dergelijk fonds of dat een onderliggende post is. Ondanks alinea 29 kan de entiteit ervoor kiezen dergelijk vastgoed te waarderen op basis van het reëlewaardemodel overeenkomstig IAS 40. Voor de toepassing van deze keuze omvatten verzekeringscontracten beleggingscontracten met discretionaire winstdelingselementen. (Zie IFRS 17 Verzekeringscontracten voor in deze alinea gebruikte termen die in die standaard zijn gedefinieerd.)

29B Een entiteit moet vastgoed voor eigen gebruik dat wordt gewaardeerd met behulp van het reëlewaardemodel voor vastgoedbeleggingen met toepassing van alinea 29A behandelen als een afzonderlijke categorie materiële vaste activa.

▼B

Kostprijsmodel

30 Na de opname als een actief, moet een materieel vast actief worden geboekt tegen zijn kostprijs, verminderd met eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en eventuele geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Herwaarderingsmodel

31 Na de opname als een actief moet een materieel vast actief waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald, worden geboekt tegen de geherwaardeerde waarde, zijnde de reële waarde op het moment van de herwaardering, verminderd met eventuele latere geaccumuleerde afschrijvingen en latere geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. De herwaardering moet voldoende regelmatig worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de boekwaarde niet beduidend verschilt van de boekwaarde die zou worden bepaald aan de hand van de reële waarde op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

▼M33 —————

▼B

34 De frequentie van de herwaarderingen hangt af van de wijzigingen in de reële waarde van de materiële vaste activa die worden geherwaardeerd. Indien de reële waarde van een geherwaardeerd actief beduidend verschilt van de boekwaarde, is een verdere herwaardering vereist. Sommige materiële vaste activa zijn onderworpen aan aanzienlijke en volatiele wijzigingen in de reële waarde, waardoor een jaarlijkse herwaardering noodzakelijk is. Dergelijke frequente herwaarderingen zijn niet nodig voor materiële vaste activa waarvan de reële waarde niet aanzienlijk schommelt. In dit geval kan een herwaardering om de drie of vijf jaar volstaan.

▼M43

35 Wanneer een materieel vast actief wordt geherwaardeerd, wordt de boekwaarde van dat actief aan de geherwaardeerde waarde aangepast. Op de datum van de herwaardering wordt het actief op een van de volgende wijzen verwerkt:

(a) 

de brutoboekwaarde wordt aangepast op een wijze die overeenstemt met de herwaardering van de boekwaarde van het actief. Zo kan de brutoboekwaarde op basis van waarneembare marktgegevens, dan wel evenredig aan de wijziging van de boekwaarde worden aangepast. De geaccumuleerde afschrijving op de datum van de herwaardering wordt zodanig aangepast dat zij gelijk is aan het verschil tussen de brutoboekwaarde en de boekwaarde van het actief na inaanmerkingneming van geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen; of

(b) 

de geaccumuleerde afschrijving wordt geëlimineerd tegen de brutoboekwaarde van het actief.

Het bedrag van de aanpassing van de geaccumuleerde afschrijving maakt deel uit van de verhoging of verlaging van de boekwaarde die administratief wordt verwerkt in overeenstemming met de alinea's 39 en 40.

▼B

36 Indien een materieel vast actief wordt geherwaardeerd, moet de volledige categorie van materiële vaste activa waartoe dat actief behoort, worden geherwaardeerd.

▼M45

37 Een categorie van materiële vaste activa is een groepering van activa met een gelijksoortige aard en een gelijksoortig gebruik in de bedrijfsactiviteiten van de entiteit. Voorbeelden van afzonderlijke categorieën zijn:

▼B

(a) 

grond;

(b) 

terreinen en gebouwen;

(c) 

machines;

(d) 

schepen;

(e) 

vliegtuigen;

(f) 

motorvoertuigen;

▼M45

(g) 

meubilair en inrichting;

(h) 

kantoorinrichting; en

(i) 

vruchtdragende planten.

▼B

38 De posten binnen een categorie van materiële vaste activa worden gelijktijdig geherwaardeerd om te voorkomen dat activa selectief worden geherwaardeerd en dat de jaarrekening bedragen weergeeft die een mengeling zijn van kosten en waarden op verschillende data. Een categorie van activa mag echter op voortschrijdende basis worden geherwaardeerd, op voorwaarde dat de herwaardering van de categorie van activa binnen een korte periode wordt voltooid en dat de herwaarderingen actueel blijven.

39 Indien de boekwaarde van een actief stijgt als gevolg van een herwaardering, moet de stijging in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen en in het eigen vermogen worden verwerkt als herwaarderingsreserve. ◄ De stijging moet echter in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen in zoverre zij een herwaarderingsafname van hetzelfde actief terugdraait die voorheen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ was opgenomen.

40 Indien de boekwaarde van een actief afneemt als gevolg van een herwaardering, moet de afname in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen. ►M5  De afname moet echter in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen in zoverre de herwaarderingsreserve die op dat actief betrekking heeft over een creditsaldo beschikt. De in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen afname reduceert het bedrag dat als herwaarderingsreserve in het eigen vermogen is opgenomen. ◄

41 De in het eigen vermogen opgenomen herwaarderingsreserve met betrekking tot een materieel vast actief mag direct naar de ingehouden winsten worden overgeboekt wanneer het actief niet langer in de balans wordt opgenomen. Dit kan inhouden dat de desbetreffende reserve in zijn geheel wordt overgeboekt wanneer het actief buiten gebruik wordt gesteld of wordt vervreemd. Een gedeelte van de reserve kan echter worden overgedragen wanneer het actief door een entiteit wordt gebruikt. In een dergelijk geval komt het bedrag van de overgeboekte reserve overeen met het verschil tussen de afschrijving gebaseerd op de geherwaardeerde boekwaarde van het actief en de afschrijving die gebaseerd is op de oorspronkelijke kostprijs van het actief. Overboekingen van de herwaarderingsreserve naar ingehouden winsten lopen niet via ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ .

42 De eventuele gevolgen van winstbelastingen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa worden opgenomen en vermeld overeenkomstig IAS 12 Winstbelastingen.

Afschrijving

43 Ieder bestanddeel van een materieel vast actief met een substantiële kostprijs in relatie tot de totale kostprijs van het actief moet afzonderlijk worden afgeschreven.

▼M54

44 Een entiteit rekent het bedrag dat aanvankelijk voor een materieel vast actief is opgenomen toe aan de belangrijke onderdelen ervan en schrijft elk dergelijk onderdeel afzonderlijk af. Het kan bijvoorbeeld geëigend zijn om het casco en de motoren van een vliegtuig afzonderlijk af te schrijven. Zo ook kan het geëigend zijn, als een entiteit materiële vaste activa verwerft die het voorwerp uitmaken van een operationele lease waarbij ze de lessor is, om bedragen weerspiegeld in de kostprijs van die activa die aan gunstige of ongunstige leasevoorwaarden in vergelijking met de marktvoorwaarden kunnen worden toegerekend, afzonderlijk af te schrijven.

▼B

45 Indien een belangrijk bestanddeel van een materieel vast actief dezelfde gebruiksduur en afschrijvingsmethode heeft als een ander belangrijk bestanddeel van hetzelfde actief, kunnen zulke bestanddelen worden samengevoegd bij de bepaling van de afschrijvingskosten.

46 Voor zover een entiteit sommige bestanddelen van een materieel vast actief afzonderlijk afschrijft, moet zij ook de overige bestanddelen van het actief afzonderlijk afschrijven. De overige bestanddelen bestaan uit bestanddelen van het actief die op zich niet van betekenis zijn. Indien een entiteit voor deze bestanddelen verschillende verwachtingen heeft, kan het gebruik van benaderingstechnieken noodzakelijk zijn om de overige bestanddelen af te schrijven op zodanige wijze dat de afschrijving een getrouw beeld geeft van het gebruikspatroon en/of de gebruiksduur van de bestanddelen.

47 Een entiteit mag de bestanddelen van een actief die geen substantieel deel uitmaken van de totale kostprijs van het actief, afzonderlijk afschrijven.

48 De afschrijvingskosten over elke periode moeten worden opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ , tenzij ze worden opgenomen in de boekwaarde van een ander actief.

49 De afschrijvingskosten over een periode worden gewoonlijk opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ . Soms worden de toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt echter gebruikt bij de productie van andere activa. In dit geval vormen de afschrijvingskosten een gedeelte van de kosten van het andere actief en worden ze opgenomen in de boekwaarde van dat actief. Zo wordt de afschrijving van fabrieksinstallaties opgenomen in de conversiekosten van voorraden (zie IAS 2). Evenzo kan de afschrijving van materiële vaste activa die worden gebruikt voor ontwikkelingsactiviteiten worden opgenomen in de kostprijs van immateriële activa die worden opgenomen in overeenstemming met IAS 38 Immateriële activa.

Het af te schrijven bedrag en de afschrijvingsperiode

50 Het af te schrijven bedrag van een actief moet stelselmatig worden toegerekend over de gebruiksduur van het actief.

51 De restwaarde en de gebruiksduur van een actief moeten ten minste aan het eind van elk boekjaar worden herzien, en indien de verwachtingen verschillen van de vorige schattingen, moet(en) de wijziging(en) administratief worden verwerkt als een schattingswijziging in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

52 Er wordt afgeschreven, zelfs indien de reële waarde van het actief groter is dan zijn boekwaarde, tot de restwaarde is bereikt. Reparaties en onderhoud van een actief doen niets af aan de noodzaak tot afschrijving.

53 Het af te schrijven bedrag van een actief wordt bepaald na aftrek van zijn restwaarde. In de praktijk is de restwaarde van een actief vaak onbeduidend en speelt ze dus geen belangrijke rol in de berekening van het af te schrijven bedrag.

54 De restwaarde van een actief kan stijgen tot een bedrag dat gelijk is aan of groter is dan de boekwaarde van het actief. Indien dit het geval is, zijn de afschrijvingskosten van het actief nihil, tenzij en totdat de restwaarde van het actief daarna afneemt tot een bedrag dat kleiner is dan de boekwaarde van het actief.

55 De afschrijving van een actief vangt aan wanneer het gereed is voor gebruik, dat wil zeggen wanneer het actief op de locatie en in de staat is die noodzakelijk is om te functioneren op de door het management beoogde wijze. Afschrijvingen van een actief moeten worden beëindigd op de datum waarop het actief wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of wanneer het wordt opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5, of op de datum waarop het actief niet langer in de balans wordt opgenomen als deze datum voorafgaat aan de eerste. Derhalve worden afschrijvingen niet beëindigd wanneer het actief niet langer wordt gebruikt of buiten gebruik wordt gesteld, tenzij het actief volledig is afgeschreven. In geval van afschrijving op basis van verbruikte werkeenheden kunnen de afschrijvingskosten echter nihil zijn zolang er geen productie plaatsvindt.

▼M47

56 De toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt, worden door een entiteit hoofdzakelijk verbruikt door het actief te gebruiken. Vaak leiden echter andere factoren, zoals technische of economische veroudering en slijtage terwijl een actief niet wordt gebruikt, tot een vermindering van de economische voordelen die met het actief hadden kunnen worden gegenereerd. Bijgevolg worden alle volgende factoren in aanmerking genomen bij de bepaling van de gebruiksduur van een actief:

▼B

(a) 

het verwachte gebruik van het actief. Het gebruik wordt geschat op basis van de verwachte capaciteit of fysieke productie van het actief;

(b) 

de verwachte fysieke slijtage, die afhangt van operationele factoren zoals het aantal werkperioden waarin het actief zal worden gebruikt, het reparatie- en onderhoudsprogramma, en het onderhoud van het actief wanneer het niet in gebruik is;

▼M47

(c) 

de technische of economische veroudering als gevolg van wijzigingen of verbeteringen in de productie of als gevolg van een wijziging in de vraag van de markt naar het product dat of de dienst die met het actief wordt geleverd. Verwachte toekomstige verminderingen van de verkoopprijs van een post die met een actief is geproduceerd, kunnen wijzen op een verwachte technische of economische veroudering van het actief, die op haar beurt mogelijkerwijs een vermindering kan weerspiegelen van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt;

▼B

(d) 

juridische of soortgelijke beperkingen op het gebruik van het actief, zoals de vervaldata van gerelateerde leaseovereenkomsten.

57 De gebruiksduur van een actief wordt gedefinieerd in termen van het verwachte nut van het actief voor de entiteit. Het beleid van een entiteit ten aanzien van het activabeheer kan inhouden dat een actief na een bepaalde tijd wordt vervreemd of nadat een bepaald gedeelte van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt, is verbruikt. De gebruiksduur van een actief kan dus korter zijn dan zijn economische levensduur. De schatting van de gebruiksduur van het actief is een kwestie van beoordeling, gebaseerd op de ervaring van de entiteit met soortgelijke activa.

58 Terreinen en gebouwen zijn afscheidbare activa en worden administratief afzonderlijk verwerkt, zelfs indien ze samen zijn verworven. Behoudens enkele uitzonderingen, zoals steengroeven en locaties die gebruikt worden voor het storten van afval, hebben terreinen een onbeperkte gebruiksduur en worden ze daarom niet afgeschreven. Gebouwen hebben een beperkte gebruiksduur en zijn dus af te schrijven activa. Een waardestijging van de grond waarop een gebouw staat, heeft geen invloed op de bepaling van het af te schrijven bedrag van het gebouw.

59 Indien in de kostprijs van de grond de kosten van ontmanteling, verwijdering en herstel inbegrepen zijn, is de afschrijvingstermijn van dat gedeelte van de geactiveerde grond gelijk aan de periode waarin de voordelen verkregen worden die voortvloeien uit het maken van deze kosten. In sommige gevallen kan de grond zelf een beperkte gebruiksduur hebben. In dit geval wordt de grond afgeschreven op een wijze die een afspiegeling is van de voordelen die eraan worden ontleend.

Afschrijvingsmethode

60 De gebruikte afschrijvingsmethode moet een afspiegeling zijn van het patroon volgens welk de toekomstige economische voordelen van het actief naar verwachting zullen worden verbruikt door de entiteit.

61 De op een actief toegepaste afschrijvingsmethode moet ten minste aan het eind van elk boekjaar worden herzien. Indien het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt beduidend is gewijzigd, moet de methode worden gewijzigd om rekening te houden met het gewijzigde patroon. Een dergelijke wijziging moet administratief worden verwerkt als een schattingswijziging, in overeenstemming met IAS 8.

62 Er kunnen diverse afschrijvingsmethoden worden gehanteerd om het af te schrijven bedrag van een actief op systematische basis toe te rekenen over de gebruiksduur van het actief. Deze methoden omvatten de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve afschrijvingsmethode en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden. Lineaire afschrijving resulteert in een constante last gedurende de gebruiksduur indien de restwaarde van het actief niet verandert. De degressieve afschrijvingsmethode resulteert in een dalende last gedurende de gebruiksduur. De afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden leidt tot een last die gebaseerd is op het verwachte gebruik of de verwachte productie. De entiteit kiest de methode die het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt, het best weerspiegelt. Die afschrijvingsmethode wordt in elke periode consistent toegepast, tenzij het verwachte verbruikspatroon van deze toekomstige economische voordelen verandert.

▼M47

62A Een afschrijvingsmethode die is gebaseerd op de opbrengsten die worden gegenereerd door een activiteit die het gebruik van een actief omvat, is niet passend. De opbrengsten die worden gegenereerd door een activiteit die het gebruik van een actief omvat, weerspiegelen doorgaans immers andere factoren dan het verbruik van de economische voordelen van het actief. Zo worden opbrengsten beïnvloed door andere inputs en processen, verkoopsactiviteiten en veranderingen in verkoopvolumes en prijzen. De prijscomponent van opbrengsten kan worden beïnvloed door inflatie, die geen invloed heeft op de wijze waarop een actief wordt verbruikt.

▼B

Bijzondere waardevermindering

63 Om te bepalen of er sprake is van een bijzondere waardevermindering van een materieel vast actief, past een entiteit IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toe. In deze standaard wordt verklaard hoe een entiteit de boekwaarde van haar activa herziet, hoe ze de realiseerbare waarde van een actief bepaalt en wanneer ze een bijzonder waardeverminderingsverlies opneemt of de opname ervan terugneemt.

64 [Verwijderd]

Vergoeding voor bijzondere waardevermindering

65 Vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of werden opgegeven, moeten worden verwerkt in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ op het moment dat de vergoeding invorderbaar wordt.

66 Bijzondere waardeverminderingen of het verloren gaan van materiële vaste activa, daarmee samenhangende vorderingen in verband met of betalingen van vergoedingen van derden en de eventuele latere aankoop of vervaardiging van vervangingsactiva zijn afzonderlijke economische gebeurtenissen en moeten administratief afzonderlijk worden verwerkt op de volgende wijze:

(a) 

bijzondere waardeverminderingen van materiële vaste activa worden overeenkomstig IAS 36 opgenomen;

(b) 

het niet langer in de balans opnemen van materiële vaste activa die buiten gebruik zijn gesteld of vervreemd zijn, wordt overeenkomstig deze standaard bepaald;

(c) 

vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of zijn opgegeven, worden in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen op het moment dat de vergoeding invorderbaar wordt; en

(d) 

de kostprijs van materiële vaste activa die ter vervanging worden hersteld, gekocht of vervaardigd, wordt overeenkomstig deze standaard bepaald.

NIET LANGER OPNEMEN IN DE BALANS

67 De boekwaarde van een materieel vast actief mag niet langer in de balans opgenomen worden:

(a) 

na vervreemding; dan wel

(b) 

indien er geen toekomstige economische voordelen meer te verwachten zijn van het gebruik of de vervreemding van het actief.

▼M54

68   De winst die of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer in het overzicht van de financiële positie opnemen van een materieel vast actief moet in winst of verlies worden opgenomen wanneer het actief niet langer in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen (tenzij IFRS 16 Leaseovereenkomsten anderszins voorschrijft bij een „sale and leaseback”-transactie). Winsten mogen niet als opbrengsten worden ingedeeld.

▼M8

68A Een entiteit die in het kader van haar normale bedrijfsactiviteiten stelselmatig overgaat tot de verkoop van materiële vaste activa die zij heeft aangehouden voor verhuur aan derden, moet dergelijke activa evenwel tegen hun boekwaarde naar voorraden overboeken wanneer deze activa niet meer worden verhuurd maar voor verkoop worden aangehouden. De opbrengsten van de verkoop van dergelijke activa moeten overeenkomstig IAS 18 Opbrengsten als opbrengsten worden opgenomen. IFRS 5 is niet van toepassing wanneer activa die in het kader van de normale bedrijfsactiviteiten voor verkoop worden aangehouden, naar voorraden worden overgeboekt.

▼M54

69 De vervreemding van een materieel vast actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het aangaan van een financiële lease of via schenking). De datum van vervreemding van een materieel vast actief is de datum waarop de ontvanger zeggenschap over dat actief verkrijgt in overeenstemming met de in IFRS 15 vervatte vereisten voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld. IFRS 16 is van toepassing op vervreemding via een „sale and leaseback”-transactie.

▼B

70 Indien een entiteit op grond van het opnameprincipe in alinea 7 de kostprijs van de vervanging van een bestanddeel van een materieel vast actief opneemt in de boekwaarde van het actief, dan neemt zij de boekwaarde van het vervangen bestanddeel niet langer in de balans op, ongeacht of dit vervangen bestanddeel afzonderlijk werd afgeschreven. Indien het voor een entiteit praktisch niet haalbaar is om de boekwaarde van het vervangen gedeelte te bepalen, mag zij de kosten van de vervanging gebruiken als indicatie van de kostprijs van het vervangen gedeelte op het moment dat het gekocht of gebouwd werd.

71 De winst of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer in de balans opnemen van een materieel vast actief zal worden bepaald als zijnde het verschil tussen de eventuele netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief.

▼M52

72 De vergoeding die in winst of verlies moet worden opgenomen uit hoofde van het niet langer opnemen van een materieel vast actief wordt bepaald in overeenstemming met de vereisten voor het bepalen van de transactieprijs in de alinea's 47 tot en met 72 van IFRS 15. Verdere wijzigingen van de geschatte vergoeding die is opgenomen in winst of verlies worden administratief verwerkt in overeenstemming met de vereisten voor wijzigingen van de transactieprijs in IFRS 15.

▼B

INFORMATIEVERSCHAFFING

73 De jaarrekening moet voor iedere categorie van materiële vaste activa de volgende informatie verschaffen:

(a) 

de waarderingsgrondslagen die voor de bepaling van de brutoboekwaarde zijn gebruikt;

(b) 

de gebruikte afschrijvingsmethoden;

(c) 

de gebruiksduur of toegepaste afschrijvingspercentages;

(d) 

de brutoboekwaarde en de geaccumuleerde afschrijvingen (samengevoegd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode; en

(e) 

een aansluiting van de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:

(i) 

investeringen;

(ii) 

activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5, en andere vervreemdingen;

(iii) 

verwervingen via bedrijfscombinaties;

(iv) 

stijgingen of dalingen die voortvloeien uit herwaarderingen overeenkomstig alinea's 31, 39 en 40 en uit bijzondere waardeverminderingsverliezen die ►M5  zijn opgenomen in of teruggeboekt uit niet-gerealiseerde resultaten ◄ in overeenstemming met IAS 36,

(v) 

bijzondere waardeverminderingsverliezen die in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen overeenkomstig IAS 36;

(vi) 

bijzondere waardeverminderingsverliezen die in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn teruggenomen overeenkomstig IAS 36;

(vii) 

afschrijvingen;

(viii) 

de nettowisselkoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de functionele valuta in een presentatievaluta, met inbegrip van de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit; en

(ix) 

overige veranderingen.

74 De jaarrekening moet ook de volgende informatie geven:

(a) 

het bestaan en de bedragen van beperkingen op eigendom en materiële vaste activa die als zekerheid voor verplichtingen zijn verstrekt;

▼M75

(b) 

de uitgaven die zijn opgenomen in de boekwaarde van een materieel vast actief in aanbouw, en

(c) 

het bedrag van contractuele verbintenissen in verband met de verwerving van materiële vaste activa.

▼M75

74A  Indien niet afzonderlijk in het overzicht van het totaalresultaat gepresenteerd, moet de jaarrekening ook de volgende informatie geven:

(a) 

het in winst of verlies opgenomen bedrag aan vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of werden opgegeven, en

(b) 

de bedragen van de in overeenstemming met alinea 20A in winst of verlies opgenomen opbrengsten en kosten die betrekking hebben op geproduceerde items niet zijnde output van de normale bedrijfsvoering van de entiteit, en in welke post(en) in het overzicht van het totaalresultaat die verplichtingen opbrengsten en kosten zijn opgenomen.

▼B

75 De keuze van de afschrijvingsmethode en de schatting van de gebruiksduur van activa zijn een kwestie van beoordeling. Bijgevolg verschaft de vermelding van de toegepaste methoden en de geschatte gebruiksduur of afschrijvingspercentages de gebruikers van jaarrekeningen informatie die hen in staat stelt om het door het management gekozen beleid te beoordelen en vergelijkingen te maken met andere entiteiten. Om soortgelijke redenen is het nodig de volgende informatie te verschaffen:

(a) 

afschrijvingen gedurende de periode die in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen of die als onderdeel van de kostprijs van andere activa zijn opgenomen; en

(b) 

de geaccumuleerde afschrijvingen aan het eind van de periode.

76 In overeenstemming met IAS 8 vermeldt een entiteit de aard en het gevolg van een schattingswijziging die een effect heeft in de verslagperiode of die naar verwachting een effect zal hebben in toekomstige perioden. Voor materiële vaste activa kan dergelijke informatie voortvloeien uit schattingswijzigingen met betrekking tot:

(a) 

restwaarden;

(b) 

de geschatte kosten van de ontmanteling, de verwijdering of het herstel van materiële vaste activa;

(c) 

de gebruiksduur; en

(d) 

de afschrijvingsmethoden.

▼M33

77  Als materiële vaste activa worden opgenomen tegen geherwaardeerde waarde, moet de volgende informatie worden vermeld naast de informatie die op grond van IFRS 13 moet worden vermeld:

▼B

(a) 

de ingangsdatum van de herwaardering;

(b) 

de eventuele betrokkenheid van een onafhankelijke taxateur;

▼M33

(c) 

[verwijderd]

(d) 

[verwijderd]

▼B

(e) 

voor elke geherwaardeerde categorie van materiële vaste activa: de boekwaarde die zou zijn opgenomen als de activa waren geboekt volgens het kostprijsmodel; en

(f) 

de herwaarderingsreserve, met vermelding van de mutatie daarin en eventuele beperkingen op de uitkering van het saldo aan de aandeelhouders.

78 In overeenstemming met IAS 36 verschaft een entiteit informatie over materiële vaste activa die bijzondere waardeverminderingen hebben ondergaan, naast de informatie die moet worden verstrekt op grond van alinea 73(e)(iv) tot en met (vi).

79 De volgende informatie kan eveneens relevant zijn voor gebruikers van de jaarrekening:

(a) 

de boekwaarde van tijdelijk ongebruikte materiële vaste activa;

(b) 

de brutoboekwaarde van eventuele volledig afgeschreven materiële vaste activa die nog worden gebruikt;

(c) 

de boekwaarde van materiële vaste activa die buiten dienst zijn gesteld en niet zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5; en

(d) 

indien het kostprijsmodel wordt toegepast, de reële waarde van materiële vaste activa indien deze beduidend verschilt van de boekwaarde.

Entiteiten worden daarom aangemoedigd om deze bedragen te vermelden.

OVERGANGSBEPALINGEN

80 De vereisten van alinea's 24 tot en met 26 met betrekking tot de eerste waardering van een materieel vast actief dat via een ruiltransactie van activa is verworven moeten prospectief en uitsluitend op toekomstige transacties worden toegepast.

▼M43

80A Alinea 35 is gewijzigd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op alle herwaarderingen die zijn opgenomen in jaarperioden die op of na de datum van eerste toepassing van deze wijziging aanvangen en in de jaarperiode die daar onmiddellijk aan voorafgaat. Een entiteit mag ook aangepaste vergelijkende informatie voor eerdere perioden presenteren, maar is daartoe niet verplicht. Als een entiteit niet-aangepaste vergelijkende informatie voor eerdere perioden presenteert, moet zij duidelijk aangeven welke informatie niet is aangepast, vermelden dat deze op basis van een andere grondslag is gepresenteerd, en deze grondslag toelichten.

▼M75

80D De alinea’s 17 en 74 zijn gewijzigd en de alinea’s 20A en 74A zijn toegevoegd door Materiële vaste activa — Opbrengsten vóór beoogd gebruik, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen, doch alleen op materiële vaste activa die naar de locatie en in de staat worden gebracht die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze bij of na het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd in de eerste jaarrekening waarin een entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast. De entiteit moet het cumulatieve effect van de eerste toepassing van de wijziging opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval) bij het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd.

▼B

INGANGSDATUM

81 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

81A Entiteiten moeten de wijzigingen in alinea 3 toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Indien een entiteit IFRS 6 op een eerdere periode toepast, moeten deze wijzigingen voor die eerdere periode worden toegepast.

▼M5

81B IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts wijzigde IAS 1 (herziene versie van 2007) de alinea's 39, 40 en 73(e)(iv). Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M12

81C IFRS 3 Bedrijfscombinaties (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea 44. Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen.

▼M8

81D De alinea's 6 en 69 zijn gewijzigd en alinea 68A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de gerelateerde wijzigingen in IAS 7 Het kasstroomoverzicht toepassen.

81E Alinea 5 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan indien een entiteit tegelijkertijd ook de wijzigingen in de alinea's 8, 9, 22, 48, 53, 53A, 53B, 54, 57 en 85B van IAS 40 toepast. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

81F IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 6, wijzigde de alinea's 26, 35 en 77 en verwijderde de alinea's 32 en 33. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M36

81G Alinea 8 is gewijzigd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M43

81H Alinea 35 is gewijzigd en alinea 80A is toegevoegd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M47

81I Alinea 56 is gewijzigd en alinea 62A is toegevoegd bij Verduidelijking van aanvaardbare afschrijvingsmethoden (wijzigingen in IAS 16 en IAS 38), uitgegeven in mei 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M52

81J IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft de alinea's 68A, 69 en 72 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M45

81K De alinea's 3, 6 en 37 zijn gewijzigd en de alinea's 22A, 81L en 81M zijn toegevoegd door Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41), uitgegeven in juni 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8, tenzij anders vermeld in alinea 81M.

▼M54

81L De alinea's 4 en 27 zijn verwijderd en de alinea's 5, 10, 44, 68, 68A en 69 zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

81M IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft de alinea’s 29A en 29B toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M45

81M Een entiteit kan ervoor kiezen om voor de verslagperiode waarin Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41) voor het eerst wordt toegepast, een post van vruchtdragende planten te waarderen tegen de reële waarde ervan aan het begin van de vroegste periode die in de jaarrekening wordt gepresenteerd, en deze reële waarde als de veronderstelde kostprijs op die datum te hanteren. Een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de reële waarde moet aan het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd, in het beginsaldo van de ingehouden winsten worden opgenomen.

▼M75

81N De alinea’s 17 en 74 zijn gewijzigd en de alinea’s 20A, 74A en 80D zijn toegevoegd door Materiële vaste activa — Opbrengsten vóór beoogd gebruik, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

82 Deze standaard vervangt IAS 16 Materiële vaste activa (herziene versie van 1998).

83 Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) 

SIC-6 Kosten van de aanpassing van bestaande software;

(b) 

SIC-14 Materiële vaste activa — Vergoeding voor de bijzondere waardevermindering of het verlies van posten; en

(c) 

SIC-23 Materiële vaste activa — Belangrijke inspectie- of revisiekosten.




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 17

Leaseovereenkomsten

DOEL

1 Het doel van deze standaard is voor lessees en lessors voor te schrijven welke grondslagen voor financiële verslaggeving geëigend zijn en welke informatie moet worden verstrekt in verband met leaseovereenkomsten.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle leaseovereenkomsten, met uitzondering van:

(a) 

leaseovereenkomsten voor de exploratie of het gebruik van mineralen, olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen; en

(b) 

licentieovereenkomsten met betrekking tot films, video-opnamen, toneelstukken, manuscripten, octrooien en auteursrechten.

▼M45

Deze standaard mag echter niet worden toegepast als grondslag van waardering voor:

▼B

(a) 

door lessees aangehouden vastgoed dat administratief wordt verwerkt als vastgoedbelegging (zie IAS 40 Vastgoedbeleggingen);

(b) 

vastgoedbeleggingen die door lessors in lease worden gegeven uit hoofde van een operationele lease (zie IAS 40);

▼M45

(c) 

binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw vallende biologische activa die door lessees worden aangehouden uit hoofde van een financiële lease; dan wel

(d) 

binnen het toepassingsgebied van IAS 41 vallende biologische activa die door lessors in lease worden gegeven uit hoofde van een operationele lease.

▼B

3 Deze standaard is van toepassing op overeenkomsten waarmee het gebruiksrecht van activa wordt overgedragen, ook indien belangrijke diensten van de lessor nodig kunnen zijn voor de exploitatie of het onderhoud van dergelijke activa. Deze standaard is niet van toepassing op overeenkomsten die contracten zijn voor diensten die het gebruiksrecht van activa niet van de ene contractant op de andere overdragen.

DEFINITIES

4 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een leaseovereenkomst is een overeenkomst waarbij de lessor in ruil voor een betaling of een reeks betalingen het gebruiksrecht van een actief voor een overeengekomen periode overdraagt aan de lessee.

Een financiële lease is een leaseovereenkomst die vrijwel alle aan de eigendom van een actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. De eigendom kan uiteindelijk wel of niet worden overgedragen.

Een operationele lease is elke leaseovereenkomst die geen financiële lease is.

Een niet-opzegbare leaseovereenkomst is een leaseovereenkomst die alleen kan worden opgezegd:

(a) 

in geval van een zeer onwaarschijnlijke voorwaardelijke gebeurtenis;

(b) 

met de toestemming van de lessor;

(c) 

indien de lessee met dezelfde lessor een nieuwe leaseovereenkomst voor hetzelfde of een equivalent actief afsluit; dan wel

(d) 

tegen betaling door de lessee van een zodanig extra bedrag dat het op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst redelijkerwijs zeker is dat de lease zal worden voortgezet.

Het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst is de datum van de leaseovereenkomst of de datum waarop de partijen zich ertoe verplichten de belangrijkste bepalingen van de leaseovereenkomst na te leven als deze laatste datum voorafgaat aan de datum van de leaseovereenkomst. Op deze datum:

(a) 

wordt een leaseovereenkomst geclassificeerd als een operationele of financiële lease; en

(b) 

worden, in geval van een financiële lease, de aan het begin van de leaseperiode op te nemen bedragen bepaald.

De aanvang van de leaseperiode is de datum met ingang waarvan de lessee gerechtigd is zijn gebruiksrecht over het geleasede actief uit te oefenen. Het is de datum van de eerste opname van de leaseovereenkomst (dat wil zeggen de opname van de activa, verplichtingen, baten of lasten die uit de leaseovereenkomst voortvloeien, afhankelijk van het type overeenkomst).

De leaseperiode is de niet-opzegbare periode gedurende welke de lessee contractueel is overeengekomen om het actief te leasen, samen met eventuele latere perioden waarvoor de lessee een optie heeft om de lease van het actief voort te zetten, al dan niet tegen aanvullende betaling, voor zover het op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst redelijkerwijs zeker is dat de lessee van deze optie gebruik zal maken.

De minimale leasebetalingen zijn de betalingen waartoe de lessee gedurende de leaseperiode verplicht is of kan worden gesteld, exclusief voorwaardelijke leasebetalingen, servicekosten en belastingen die door de lessor moeten worden betaald en die de lessor gerestitueerd krijgt, samen met:

(a) 

voor de lessee: eventuele bedragen die worden gegarandeerd door de lessee of door een met de lessee verbonden partij; dan wel

(b) 

voor de lessor: een eventuele restwaarde die aan de lessor wordt gegarandeerd door:

(i) 

de lessee;

(ii) 

een met de lessee verbonden partij; dan wel

(iii) 

een derde die niet met de lessor is gelieerd en die financieel in staat is om de verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen.

Indien de lessee echter een optie heeft om het actief te kopen tegen een prijs die zoveel lager is dan de verwachte reële waarde op het tijdstip waarop de optie kan worden uitgeoefend, dat het op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst redelijkerwijs zeker is dat de optie zal worden uitgeoefend, omvatten de minimale leasebetalingen de gedurende de leaseperiode minimaal verschuldigde betalingen tot de verwachte datum van uitoefening van dit kooprecht en het bedrag verschuldigd bij uitoefening van het kooprecht.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

De economische levensduur is ofwel:

(a) 

de periode gedurende welke een actief naar verwachting economisch bruikbaar is voor één of meer gebruikers; dan wel

(b) 

het aantal geproduceerde of vergelijkbare eenheden die naar verwachting zullen worden verkregen via het actief door één of meer gebruikers.

De gebruiksduur is de geschatte resterende periode, vanaf het begin van de leaseperiode, zonder beperking door de leaseperiode, gedurende welke de economische voordelen die het actief in zich bergt naar verwachting door de entiteit worden verbruikt.

De gegarandeerde restwaarde is:

(a) 

voor een lessee: het gedeelte van de restwaarde dat wordt gegarandeerd door de lessee of door een met de lessee verbonden partij (het bedrag van de garantie is het in elk geval maximaal mogelijk te betalen bedrag); en

(b) 

voor de lessor: het gedeelte van de restwaarde dat wordt gegarandeerd door de lessee of door een derde die niet met de lessor is gelieerd en die financieel in staat is om de verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen.

De ongegarandeerde restwaarde is het gedeelte van de restwaarde van het geleasede actief waarvan de realisatie door de lessor niet is verzekerd of alleen wordt gegarandeerd door een met de lessor verbonden partij.

De initiële directe kosten zijn de marginale kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de onderhandeling over en de afsluiting van een leaseovereenkomst, behalve dergelijke kosten die gemaakt zijn door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt.

De bruto-investering in de lease is de som van:

(a) 

de door de lessor te ontvangen minimale leasebetalingen op grond van een financiële lease, en

(b) 

de eventuele ongegarandeerde restwaarde die de lessor toekomt.

De netto-investering in de lease is de bruto-investering in de lease gedisconteerd tegen de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst.

Onder onverdiende financieringsbaten wordt verstaan het verschil tussen:

(a) 

de bruto-investering in de lease en

(b) 

de netto-investering in de lease.

De impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst is de disconteringsvoet die volgt uit de gelijkstelling op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst van enerzijds de som van de contante waarde van a) de minimale leasebetalingen en b) de ongegarandeerde restwaarde en anderzijds de som van i) de reële waarde van het geleasede actief en ii) de eventuele initiële directe kosten van de lessor.

De marginale rentevoet van de lessee is de rentevoet waartegen de lessee een soortgelijke leaseovereenkomst zou kunnen afsluiten of, indien deze niet kan worden bepaald, de rentevoet waartegen de lessee op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst het bedrag nodig voor de aankoop van het actief zou hebben kunnen lenen voor een overeenkomstige duur en met een overeenkomstige zekerheid.

Voorwaardelijke leasebetalingen zijn dat gedeelte van de leasebetalingen waarvan het bedrag niet vastligt maar dat gebaseerd is op het toekomstige bedrag van een factor die verandert om andere redenen dan het verstrijken van de tijd (bijvoorbeeld een percentage van toekomstige verkopen, het bedrag van het toekomstig gebruik, toekomstige prijsindexen of de toekomstige marktrente).

5 Een leaseovereenkomst of een leaseverplichting kan ook een bepaling inhouden om de leasebetalingen aan te passen aan veranderingen in bouw- of verwervingskosten van het geleasede vastgoed of aan veranderingen in andere maatstaven voor de kostprijs of waarde, zoals het algemene prijsniveau, of in de financieringskosten van de lessor voor de lease, tussen het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst en het begin van de leaseperiode. Als dit het geval is, zal het effect van dergelijke wijzigingen in het kader van deze standaard geacht worden te hebben plaatsgevonden op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst.

6 De definitie van een leaseovereenkomst omvat contracten voor de huur van een actief die een bepaling bevatten die de huurder een optie geeft om de eigendom van het actief te verwerven wanneer aan de overeengekomen voorwaarden voldaan is. Deze contracten worden soms huurkoopcontracten genoemd.

▼M33

6A IAS 17 gebruikt de term „reële waarde” op een manier die in sommige opzichten afwijkt van de definitie van reële waarde in IFRS 13 Waardering tegen reële waarde. Daarom moet een entiteit bij de toepassing van IAS 17 de reële waarde bepalen in overeenstemming met IAS 17, en niet IFRS 13.

▼B

CLASSIFICATIE VAN LEASEOVEREENKOMSTEN

7 De classificatie van leaseovereenkomsten die in deze standaard wordt toegepast is gebaseerd op de mate waarin de aan de eigendom van een geleased actief verbonden risico's en voordelen bij de lessor of de lessee liggen. De risico's omvatten de mogelijkheid van verlies door ongebruikte capaciteit of technologische veroudering of door een verminderde opbrengst vanwege gewijzigde economische omstandigheden. De voordelen kunnen bestaan uit de verwachting van winstgevende exploitatie gedurende de economische levensduur van het actief of uit de waardestijging van het actief of de realisatie van een restwaarde van het actief.

8 Een leaseovereenkomst wordt ingedeeld als een financiële lease indien ze nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen overdraagt. Een leaseovereenkomst wordt ingedeeld als een operationele lease indien ze niet nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen overdraagt.

9 Aangezien de transactie tussen een lessor en een lessee gebaseerd is op een leaseovereenkomst tussen hen, moet men consistente definities gebruiken. De toepassing van deze definities op de verschillende omstandigheden van de lessor en de lessee kan ertoe leiden dat dezelfde leaseovereenkomst door hen anders wordt geclassificeerd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de lessor een restwaardegarantie heeft gekregen die wordt verstrekt door een niet met de lessee verbonden partij.

10 Bij de classificatie van een leaseovereenkomst als financiële lease dan wel als operationele lease is de economische realiteit van de transactie bepalend, en niet de vorm van het contract ( 5 ). Voorbeelden van situaties die individueel of in combinatie normaliter zouden leiden tot de classificatie van een leaseovereenkomst als financiële lease zijn:

(a) 

de leaseovereenkomst draagt de eigendom van het actief aan het eind van de leaseperiode over aan de lessee;

(b) 

de lessee heeft een optie om het actief te kopen tegen een prijs die naar verwachting beduidend lager is dan de reële waarde op het moment dat deze optie voor het eerst kan worden uitgeoefend, zodanig dat het op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst redelijk zeker is dat de optie zal worden uitgeoefend;

(c) 

de leaseperiode omvat het grootste gedeelte van de economische levensduur van het actief, zelfs indien de eigendom niet wordt overgedragen;

(d) 

op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst is de contante waarde van de minimale leasebetalingen ten minste gelijk of nagenoeg gelijk aan de reële waarde van het geleasede actief; en

(e) 

de aard van de geleasede activa is zodanig specifiek dat alleen de lessee ze kan gebruiken zonder belangrijke aanpassingen.

11 Indicaties van situaties die er individueel of in combinatie verder toe kunnen leiden dat een leaseovereenkomst als financiële lease wordt geclassificeerd, zijn:

(a) 

als de lessee de leaseovereenkomst kan opzeggen, worden de aan de opzegging gerelateerde verliezen voor de lessor gedragen door de lessee;

(b) 

winsten of verliezen ten gevolge van veranderingen in de reële waarde van de restwaarde komen toe aan de lessee (bijvoorbeeld in de vorm van een korting op de leasebetalingen die gelijk is aan het grootste gedeelte van de verkoopopbrengst aan het eind van de leaseovereenkomst); en

(c) 

de lessee kan de leaseovereenkomst voortzetten gedurende een vervolgperiode tegen een leaseprijs die beduidend lager is dan de marktconforme leaseprijs.

12 De voorbeelden en indicaties in alinea's 10 en 11 zijn niet altijd afdoend. Indien uit andere kenmerken duidelijk is dat de leaseovereenkomst niet nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen overdraagt, wordt de leaseovereenkomst aangemerkt als een operationele lease. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de eigendom van het actief aan het eind van de leaseovereenkomst wordt overgedragen tegen een bedrag dat gelijk is aan de op dat moment geldende reële waarde van het actief, of indien er sprake is van voorwaardelijke leasebetalingen waardoor de lessee niet nagenoeg alle risico's draagt en voordelen heeft.

13 De leaseclassificatie gebeurt op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst. Indien de lessor en de lessee op enig moment overeenkomen om, zonder een nieuwe leaseovereenkomst af te sluiten, de bepalingen van de leaseovereenkomst zodanig te wijzigen dat dit op basis van de criteria in alinea's 7 tot en met 12 tot een andere classificatie van de leaseovereenkomst zou hebben geleid indien de gewijzigde bepalingen op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst van kracht waren geweest, wordt de herziene overeenkomst beschouwd als een nieuwe overeenkomst over de (resterende) leaseperiode. Veranderingen in de schattingen (bijvoorbeeld veranderingen in de schatting van de economische levensduur of de restwaarde van het geleasede actief) of veranderingen in de omstandigheden (bijvoorbeeld het in gebreke blijven van de lessee), geven echter geen aanleiding tot een nieuwe classificatie van een leaseovereenkomst voor administratieveverwerkingsdoeleinden.

▼M22 —————

▼M22

15A Wanneer een leaseovereenkomst zowel een bestanddeel terreinen als een bestanddeel gebouwen omvat, wordt de classificatie van elk bestanddeel als een financiële of een operationele lease afzonderlijk door een entiteit beoordeeld in overeenstemming met de alinea's 7 tot en met 13. Bij het bepalen of het bestanddeel terreinen een operationele dan wel een financiële lease is, is een belangrijke overweging dat terreinen normaliter een onbeperkte economische levensduur hebben.

▼B

16 Telkens wanneer dit nodig is om een leaseovereenkomst voor terreinen en gebouwen te classificeren en administratief te verwerken, worden de minimale leasebetalingen (met inbegrip van eventuele vooruitbetaalde bedragen ineens) toegerekend aan de terreinen en de gebouwen naar rato van de relatieve reële waarden van de belangen in het bestanddeel terreinen en het bestanddeel gebouwen in de leaseovereenkomst op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst. Indien de leasebetalingen niet op betrouwbare wijze kunnen worden toegerekend aan deze twee bestanddelen, wordt de gehele leaseovereenkomst als een financiële lease ingedeeld, tenzij het duidelijk is dat beide bestanddelen een operationele lease vormen, in welk geval de gehele lease ingedeeld wordt als een operationele lease.

17 Met betrekking tot een leaseovereenkomst ter zake van terreinen en gebouwen waarvan het bedrag dat in overeenstemming met alinea 20 bij eerste opname wordt opgenomen, niet materieel is, kunnen de terreinen en de gebouwen, met het oog op de leaseclassificatie, als één geheel worden behandeld en geclassificeerd worden als een financiële of een operationele lease, overeenkomstig alinea's 7 tot en met 13. In dit geval wordt de economische levensduur van de gebouwen beschouwd als de economische levensduur van het geleasede actief in zijn totaliteit.

18 Een afzonderlijke waardering van de terreinen en gebouwen is niet vereist als het aandeel van de lessee in zowel de terreinen als de gebouwen overeenkomstig IAS 40 wordt ingedeeld als een vastgoedbelegging en het reëlewaardemodel wordt gehanteerd. Gedetailleerde berekeningen zijn voor deze beoordeling alleen vereist indien de indeling van één of beide bestanddelen anderszins onzeker zou zijn.

19 In overeenstemming met IAS 40 kan een lessee een vastgoedbelang dat wordt aangehouden uit hoofde van een operationele lease indelen als vastgoedbelegging. Indien dit wordt gedaan, dan wordt het vastgoedbelang administratief verwerkt alsof het een financiële lease betrof, en wordt bovendien het reëlewaardemodel gebruikt voor het opgenomen actief. De lessee moet de lease als een financiële lease blijven verwerken, zelfs indien een toekomstige gebeurtenis de aard van het vastgoedbelang van de lessee zodanig verandert dat dit niet langer als vastgoedbelegging wordt geclassificeerd. Dit zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de lessee:

(a) 

het vastgoed zelf gebruikt, dat vervolgens wordt overgeboekt naar vastgoed voor eigen gebruik tegen een veronderstelde kostprijs die gelijk is aan de reële waarde op het moment van het gewijzigde gebruik; dan wel

(b) 

een sublease toekent die vrijwel alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen overdraagt aan een derde, niet-verbonden partij. Een dergelijke sublease wordt door de lessee verwerkt als een financiële lease ten opzichte van de derde, hoewel deze door de derde als een operationele lease kan worden verwerkt.

LEASEOVEREENKOMSTEN IN DE JAARREKENING VAN LESSEES

Financiële leases

Eerste opname

20 Bij aanvang van de leaseperiode moeten lessees financiële leases als activa en verplichtingen in hun balans opnemen tegen bedragen die gelijk zijn aan de reële waarde van het geleasede actief of, indien ze lager zijn, tegen de contante waarde van de minimale leasebetalingen. Beide worden bepaald op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst. De disconteringsvoet die bij de berekening van de contante waarde van de minimale leasebetalingen moet worden gebruikt, is de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst, indien het praktisch haalbaar is deze te bepalen. Zo niet, dan moet de marginale rentevoet van de lessee worden gebruikt. Het bedrag dat als actief wordt opgenomen, omvat alle initiële directe kosten van de lessee.

21 Transacties en andere gebeurtenissen worden verwerkt en gepresenteerd volgens hun economische en financiële realiteit en niet uitsluitend volgens de juridische vorm. Hoewel de juridische vorm van een leaseovereenkomst inhoudt dat de lessee niet de juridische eigendom van het geleasede actief mag verwerven, zijn in het geval van financiële leases de economische en financiële realiteit zodanig dat de lessee de economische voordelen verwerft van het gebruik van het geleasede actief over het grootste gedeelte van zijn economische levensduur, in ruil voor de verplichting om voor dat recht een bedrag te betalen dat op het tijdstip van het aangaan van de leaseovereenkomst de reële waarde van het actief en de financieringskosten daarvan benadert.

22 Indien dergelijke leasetransacties niet in de balans van de lessee worden opgenomen, worden de economische middelen en het verplichtingenniveau van een entiteit te laag weergegeven, wat een verkeerd beeld geeft van de financiële ratio's. Daarom moet een financiële lease in de balans van de lessee worden opgenomen als een actief en als een verplichting om toekomstige leasebetalingen te verrichten. Bij de aanvang van de leaseperiode worden het actief en de verplichting om toekomstige leasebetalingen te verrichten in de balans opgenomen tegen dezelfde bedragen, behoudens eventuele initiële directe kosten van de lessee die worden opgeteld bij het bedrag dat als actief wordt opgenomen.

23 Het is niet geëigend dat de verplichtingen voor geleasede activa in de jaarrekening in mindering op de geleasede activa worden gepresenteerd. Indien voor de presentatie van de verplichtingen in de balans een onderscheid wordt gemaakt tussen kortlopende en langlopende verplichtingen, wordt hetzelfde onderscheid gemaakt voor leaseverplichtingen.

24 Initiële directe kosten worden vaak gemaakt in verband met specifieke leaseactiviteiten, zoals het onderhandelen over en afsluiten van leaseovereenkomsten. De kosten die worden geïdentificeerd als zijnde rechtstreeks toerekenbaar aan activiteiten die door de lessee voor een financiële lease zijn gedaan, worden opgeteld bij de waarde die als actief wordt opgenomen.

Waardering na eerste opname

25 De minimale leasebetalingen moeten deels als financieringskosten en deels als aflossing van de uitstaande verplichting worden opgenomen. De financieringskosten moeten zodanig aan elke periode tijdens de leaseperiode worden toegerekend dat dit resulteert in een constante periodieke rente over het resterende saldo van de verplichting. Voorwaardelijke leasebetalingen moeten als lasten worden verwerkt in de perioden waarin ze zijn uitgevoerd.

26 In de praktijk mag een lessee bij de toerekening van de financieringskosten aan perioden tijdens de leaseperiode enigszins benaderend te werk gaan om de berekening te vereenvoudigen.

27 Een financiële lease geeft aanleiding tot afschrijvingskosten voor af te schrijven activa en tot financieringslasten voor elke verslagperiode. De afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven geleasede activa moeten consistent zijn met de afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven activa in eigendom, en de opgenomen afschrijving moet worden berekend in overeenstemming met IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 38 Immateriële activa. Indien het niet redelijk zeker is dat de lessee aan het eind van de leaseperiode de eigendom zal verkrijgen, moet het actief volledig worden afgeschreven over de leaseperiode of over de gebruiksduur indien deze laatste korter is.

28 Het af te schrijven bedrag van een geleased actief wordt systematisch aan elke verslagperiode toegerekend tijdens de periode van het verwachte gebruik, op een basis die consistent is met de afschrijvingsgrondslagen die de lessee toepast voor af te schrijven activa in eigendom. Indien het redelijk zeker is dat de lessee aan het eind van de leaseperiode de eigendom zal verkrijgen, is de periode van het verwachte gebruik de gebruiksduur van het actief. In het andere geval wordt het actief afgeschreven over de leaseperiode of over de gebruiksduur, indien deze laatste korter is.

29 De som van de afschrijvingskosten voor het actief en de financieringslasten voor de periode is zelden gelijk aan de over de periode betaalbare leasebetalingen. Daarom is het niet geëigend om de te betalen leasebetalingen gewoon als lasten op te nemen. Bijgevolg is het niet waarschijnlijk dat het actief en de daaraan verbonden verplichting na de aanvang van de leaseperiode dezelfde waarde zullen hebben.

30 Om te bepalen of een geleased actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet een entiteit IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toepassen.

31 Naast het voldoen aan de vereisten van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing moeten lessees de volgende informatie over financiële leases verstrekken:

(a) 

voor elke categorie van activa, de nettoboekwaarde op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(b) 

een aansluiting tussen het totaal van de toekomstige minimale leasebetalingen op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ en hun contante waarde. Bovendien moet een entiteit het totaal van de toekomstige minimale leasebetalingen op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ vermelden, samen met hun contante waarde, voor elk van de volgende perioden:

(i) 

de periode uiterlijk één jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(ii) 

de periode langer dan één jaar en uiterlijk vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(iii) 

de periode langer dan vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(c) 

voorwaardelijke leasebetalingen die in de periode als last zijn opgenomen;

(d) 

het totaal van de toekomstige minimale subleasebetalingen die men op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ verwacht te ontvangen op grond van niet-opzegbare subleaseovereenkomsten;

(e) 

een algemene beschrijving van de materiële leaseovereenkomsten van de lessee, met inbegrip van maar niet beperkt tot:

(i) 

de grondslag waarop de te betalen voorwaardelijke leasebetaling is bepaald;

(ii) 

het bestaan van en de voorwaarden voor verlengings- of koopopties en escalatieclausules; en

(iii) 

beperkingen die door leaseovereenkomsten worden opgelegd, zoals beperkingen ten aanzien van dividenden, uitbreiding van schulden en verdere leasetransacties.

32 Voorts gelden voor lessees van activa geleased op grond van een financiële lease de vereisten inzake informatieverschaffing in IAS 16, IAS 36, IAS 38, IAS 40 en IAS 41.

Operationele leases

33 Leasebetalingen op grond van een operationele lease moeten op tijdsevenredige basis als last worden opgenomen gedurende de leaseperiode, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor het tijdspatroon van de voordelen die de gebruiker geniet ( 6 ).

34 Voor operationele leases moeten leasebetalingen (exclusief servicekosten zoals in verband met verzekeringen en onderhoud) tijdsevenredig als last worden opgenomen, tenzij een andere systematische wijze van toerekening representatief is voor het tijdspatroon van de voordelen die de gebruiker geniet, zelfs indien de betalingen niet op deze basis worden verricht.

35 Naast het voldoen aan de vereisten van IFRS 7, moeten lessees de volgende informatie over operationele leases verstrekken:

(a) 

het totaal van de toekomstige minimale leasebetalingen op grond van niet-opzegbare operationele leases voor elk van de volgende perioden:

(i) 

de periode uiterlijk één jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(ii) 

de periode langer dan één jaar en uiterlijk vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(iii) 

de periode langer dan vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(b) 

het totaal van de toekomstige minimale subleasebetalingen die men op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ verwacht te ontvangen op grond van niet-opzegbare subleaseovereenkomsten;

(c) 

de lease- en subleasebetalingen die in de periode als last zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding van de bedragen voor minimale leasebetalingen, voorwaardelijke leasebetalingen en subleasebetalingen;

(d) 

een algemene beschrijving van de belangrijke leaseovereenkomsten van de lessee, met inbegrip van maar niet beperkt tot:

(i) 

de grondslag waarop de te betalen voorwaardelijke leasebetaling is bepaald;

(ii) 

het bestaan van en de voorwaarden voor verlengings- of koopopties en escalatieclausules; en

(iii) 

beperkingen die door leaseovereenkomsten worden opgelegd, zoals beperkingen ten aanzien van dividenden, uitbreiding van de schulden en verdere leasetransacties.

LEASEOVEREENKOMSTEN IN DE JAARREKENING VAN LESSORS

Financiële leases

Eerste opname

36 Lessors moeten activa aangehouden op grond van een financiële lease in de balans opnemen en als vordering presenteren, waarbij het bedrag gelijk moet zijn aan de netto-investering in de lease.

37 Bij financiële leases worden vrijwel alle aan de juridische eigendom verbonden risico's en voordelen overgedragen door de lessor; de te vorderen leasebetaling wordt dus door de lessor behandeld deels als aflossing van de hoofdsom en deels als financieringsbaten ter vergoeding van de lessor voor zijn investering en diensten.

38 Lessors maken vaak initiële directe kosten. Deze kosten omvatten bedragen zoals provisies, kosten van juridische bijstand en interne kosten die marginaal zijn en die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het onderhandelen over en afsluiten van een lease. Deze kosten omvatten geen algemene overheadkosten, zoals die worden gemaakt een de verkoop- en marketingafdeling. Bij financiële leases waarin geen fabrikant of dealer die als lessor optreedt, is betrokken, worden de initiële directe kosten opgenomen in de eerste waardering van de financiëleleasevordering en komen ze in mindering van de baten die gedurende de leaseperiode worden opgenomen. De impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst is op zodanige wijze vastgesteld dat de initiële directe kosten automatisch zijn opgenomen in de financiëleleasevordering; er bestaat geen reden om deze afzonderlijk toe te voegen. De kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, zijn gemaakt bij het onderhandelen over en afsluiten van een leaseovereenkomst, vallen niet onder de definitie van initiële directe kosten. Derhalve behoren deze kosten niet tot de netto-investering in de lease en worden ze als last opgenomen wanneer de verkoopwinst wordt opgenomen. Dit is bij een financiële lease normaliter bij de aanvang van de leaseperiode.

Waardering na eerste opname

39 Financieringsbaten moeten zodanig worden opgenomen dat er elke periode sprake is van een constant rendement op de netto-investering van de lessor in de financiële lease.

40 Een lessor moet ernaar streven de financieringsbaten op een systematische en rationele basis toe te rekenen over de leaseperiode. Deze toerekening van de baten is gebaseerd op een patroon dat een constant periodiek rendement op de netto-investering van de lessor in de financiële lease weerspiegelt. Leasebetalingen over de periode, exclusief servicekosten, komen ten laste van de bruto-investering in de lease, waarbij zowel de aflossing op de hoofdsom wordt opgenomen als de onverdiende financieringsbaten worden gerealiseerd.

41 De geschatte ongegarandeerde restwaarden die worden gebruikt voor de berekening van de bruto-investering van de lessor in de leaseovereenkomst, moeten regelmatig worden beoordeeld. Indien de geschatte ongegarandeerde restwaarde verminderd is, wordt de toerekening van de baten over de leaseperiode herzien en wordt elke vermindering met betrekking tot overlopende bedragen onmiddellijk opgenomen.

41A Een actief onder een financiële lease die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of opgenomen is in een groep activa die wordt afgestoten en geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, moet overeenkomstig diezelfde IFRS worden verwerkt.

42 Een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, moet de verkoopwinsten of -verliezen opnemen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ over de periode, in overeenstemming met de grondslagen die de entiteit toepast voor gewone verkooptransacties. Indien een kunstmatig lage rente wordt aangeboden, moet de verkoopwinst beperkt worden tot de verkoopwinst die zou gelden indien een marktrente werd aangerekend. De kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, zijn gemaakt bij het onderhandelen over en afsluiten van een leaseovereenkomst moeten als last worden opgenomen bij opname van de verkoopwinst.

43 Fabrikanten of handelaren geven hun cliënten vaak de keuze tussen het kopen of leasen van een actief. Een financiële lease van een actief door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, leidt tot twee soorten baten:

(a) 

de winst of het verlies gelijk aan de winst of het verlies uit een gewone verkooptransactie van het geleasede actief, tegen normale verkoopprijzen en met weerspiegeling van eventuele kwantum- of handelskortingen; en

(b) 

de financieringsbaten over de leaseperiode.

44 De verkoopopbrengsten die aan het begin van een leaseperiode worden opgenomen door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, komen overeen met de reële waarde van het actief of, indien lager, de contante waarde van de minimale leasebetalingen die de lessor toekomen, berekend tegen een marktrente. De kostprijs van de verkoop die aan het begin van de leaseperiode wordt opgenomen is gelijk aan de kostprijs of, indien afwijkend, de boekwaarde van het geleasede actief verminderd met de contante waarde van de ongegarandeerde restwaarde. Het verschil tussen de verkoopopbrengsten en de kostprijs van de verkoop is de verkoopwinst, die wordt opgenomen volgens de grondslagen van de entiteit voor gewone verkooptransacties.

45 Fabrikanten of handelaren die als lessor optreden, bieden soms een kunstmatig lage rente aan om cliënten aan te trekken. Het gebruik van een dergelijke rente zou ertoe leiden dat een overdreven groot gedeelte van de totale baten uit de transactie wordt opgenomen op het tijdstip van de verkoop. Als een kunstmatig lage rentevoet wordt aangeboden, wordt de verkoopwinst beperkt tot de verkoopwinst die van toepassing zou zijn indien een marktrente werd aangerekend.

46 Kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, zijn gemaakt bij het onderhandelen over en afsluiten van een financiële lease worden aan het begin van de leaseperiode opgenomen als een last, aangezien ze voornamelijk verband houden met het verdienen van de verkoopwinst van de fabrikant of handelaar.

47 Naast het voldoen aan de vereisten van IFRS 7, moeten lessors de volgende informatie over financiële leases verstrekken:

(a) 

een aansluiting tussen de bruto-investering in de lease op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ en de contante waarde van de op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ invorderbare minimale leasebetalingen. Bovendien moet een entiteit de bruto-investering in de lease en de contante waarde van de op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ invorderbare minimale leasebetalingen vermelden voor elk van de volgende perioden:

(i) 

de periode uiterlijk één jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(ii) 

de periode langer dan één jaar en uiterlijk vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(iii) 

de periode langer dan vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(b) 

de onverdiende financieringsbaten;

(c) 

de ongegarandeerde restwaarden die de lessor toekomen;

(d) 

de geaccumuleerde voorziening voor oninbare te vorderen minimale leasebetalingen;

(e) 

de voorwaardelijke leasebetalingen die in de periode als baat zijn opgenomen;

(f) 

een algemene beschrijving van de materiële leaseovereenkomsten van de lessor.

48 Het is vaak nuttig om voor nieuwe bedrijfsactiviteiten die in de periode zijn toegevoegd als indicator van de groei ook de bruto-investering na aftrek van de onverdiende baten te vermelden, verminderd met de relevante bedragen voor opgezegde leaseovereenkomsten.

Operationele leases

49 Lessors moeten activa die operationeel geleased zijn in de balans opnemen overeenkomstig de aard van het actief.

50 De leasebaten uit operationele leases moeten op tijdsevenredige basis worden opgenomen over de leaseperiode, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor het tijdspatroon waarin het gebruiksvoordeel dat het geleasede actief oplevert vermindert (6) .

51 Kosten, met inbegrip van afschrijvingen, die zijn gemaakt voor het verdienen van de leasebaten worden opgenomen als last. Leasebaten (met uitzondering van ontvangsten in verband met geleverde diensten, zoals verzekeringen en onderhoud) worden tijdsevenredig over de leaseperiode opgenomen, zelfs indien de ontvangsten een ander ritme kennen, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor het tijdspatroon waarin het gebruiksvoordeel dat het geleasede actief oplevert vermindert.

52 Initiële directe kosten die door lessors worden gemaakt bij het onderhandelen over en afsluiten van een operationele lease moeten worden opgeteld bij de boekwaarde van het geleasede actief en moeten over de leaseperiode op dezelfde basis als de leasebaten worden opgenomen als last.

53 De afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven geleasede activa moeten consistent zijn met de normale afschrijvingsgrondslagen van de lessee voor soortgelijke activa, en de afschrijving moet worden berekend in overeenstemming met IAS 16 en IAS 38.

54 Om te bepalen of een geleased actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet een entiteit IAS 36 toepassen.

55 Een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, neemt geen verkoopwinst op op het moment van het aangaan van een operationele lease, aangezien er geen sprake is van een verkooptransactie.

56 Naast het voldoen aan de vereisten van IFRS 7, moeten lessors de volgende informatie over operationele leases verstrekken:

(a) 

de toekomstige minimale leasebetalingen op grond van niet-opzegbare operationele leases, in totaal en voor elk van de volgende perioden:

(i) 

de periode uiterlijk één jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(ii) 

de periode langer dan één jaar en uiterlijk vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(iii) 

de periode langer dan vijf jaar na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(b) 

het totaalbedrag van de voorwaardelijke leasebetalingen die in de periode als baat zijn opgenomen;

(c) 

een algemene beschrijving van de leaseovereenkomsten van de lessor.

57 Daarnaast gelden voor lessors in verband met activa die in het kader van een operationele lease worden geleverd de vereisten met betrekking tot informatieverschaffing in IAS 16, IAS 36, IAS 38, IAS 40 en IAS 41.

„SALE AND LEASEBACK”-TRANSACTIES

58 Een „sale and leaseback”-transactie is een transactie waarbij een actief wordt verkocht en hetzelfde actief wordt teruggeleased. De leasebetaling en de verkoopprijs hangen meestal nauw samen, aangezien ze als één pakket worden bedongen. De verwerkingswijze van een „sale and leaseback”-transactie hangt af van het type leaseovereenkomst dat wordt gebruikt.

59 Indien een „sale and leaseback”-transactie leidt tot een financiële lease, mag een eventueel positief verschil tussen de verkoopopbrengst en de boekwaarde door een verkoper-lessee niet onmiddellijk als baat worden opgenomen. In plaats daarvan moet het worden uitgesteld en afgeschreven over de leaseperiode.

60 Indien de leaseback een financiële lease is, is de transactie een middel waarmee de lessor de lessee financiering verschaft, met het actief als zekerheid. Het is bijgevolg niet juist om een positief verschil tussen de verkoopopbrengst en de boekwaarde te beschouwen als een baat. Een dergelijk positief verschil wordt uitgesteld en afgeschreven over de leaseperiode.

61 Indien een „sale and leaseback”-transactie leidt tot een operationele lease en het duidelijk is dat de transactie tegen reële waarde is uitgevoerd, moet een eventuele winst of een eventueel verlies onmiddellijk worden opgenomen. Indien de verkoopprijs lager is dan de reële waarde, moet een eventuele winst of een eventueel verlies onmiddellijk worden opgenomen, behalve indien het verlies wordt gecompenseerd door toekomstige leasebetalingen onder de marktprijs. In dat geval moet het verlies worden uitgesteld en afgeschreven in verhouding tot de leasebetalingen over de periode waarin het actief naar verwachting zal worden gebruikt. Indien de verkoopprijs hoger is dan de reële waarde, moet het positieve verschil ten opzichte van de reële waarde worden uitgesteld en afgeschreven over de periode waarin het actief naar verwachting zal worden gebruikt.

62 Indien de leaseback een operationele lease is en de leasebetalingen en de verkoopprijs tegen reële waarde zijn bepaald, is er in feite sprake van een normale verkooptransactie en wordt een eventuele winst of eventueel verlies onmiddellijk opgenomen.

63 Voor operationele leases waarbij de reële waarde op het tijdstip van een „sale and leaseback”-transactie lager is dan de boekwaarde van het actief, moet onmiddellijk een verlies worden opgenomen dat gelijk is aan het verschil tussen de boekwaarde en reële waarde.

64 Voor financiële leases is een dergelijke aanpassing niet nodig, tenzij er een bijzondere waardevermindering is opgetreden. In dat geval wordt de boekwaarde in overeenstemming met IAS 36 verminderd tot de realiseerbare waarde.

65 De vereisten inzake informatieverschaffing voor lessees en lessors gelden eveneens voor „sale and leaseback”-transacties. De verplichte beschrijving van materiële leaseovereenkomsten leidt tot de vermelding van unieke of ongebruikelijke bepalingen van de overeenkomst of voorwaarden van de „sale and leaseback”-transacties.

66 „Sale and leaseback”-transacties kunnen aanleiding geven tot toepassing van de criteria voor afzonderlijke vermelding in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

OVERGANGSBEPALINGEN

67 Behoudens alinea 68 wordt retroactieve toepassing van deze standaard aangemoedigd doch niet voorgeschreven. Indien de standaard niet retroactief wordt toegepast, wordt aangenomen dat het saldo van eventuele reeds bestaande financiële leases door de lessor correct is bepaald en moet het saldo derhalve daarna administratief worden verwerkt in overeenstemming met de bepalingen van deze standaard.

68 Een entiteit die voorheen IAS 17 (herziene versie van 1997) toepaste, moet de wijzigingen die via deze standaard worden aangebracht met terugwerkende kracht toepassen op alle leaseovereenkomsten of, indien IAS 17 (herziene versie van 1997) voorheen niet werd toegepast, op alle leaseovereenkomsten die aangegaan zijn vanaf het moment waarop die standaard voor het eerst werd toegepast.

▼M22

68A   Een entiteit moet de classificatie van het bestanddeel terreinen van leaseovereenkomsten die nog niet zijn afgelopen op de datum waarop zij de in alinea 69A bedoelde wijzigingen toepast, herbeoordelen op basis van de informatie die beschikbaar was bij de sluiting van deze leaseovereenkomsten. Zij moet een leaseovereenkomst die als een financiële lease is geherclassificeerd, retroactief opnemen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Als een entiteit echter niet over de benodigde informatie beschikt om de wijzigingen retroactief toe te passen, moet zij:

a) 

de wijzigingen op de betrokken leaseovereenkomsten toepassen op basis van de feiten en omstandigheden die bestaan op de datum waarop zij de wijzigingen toepast; en

b) 

het actief en de verplichting die betrekking hebben op een grondlease die als een financiële lease is geherclassificeerd, opnemen tegen de reële waarde daarvan op die datum; elk verschil tussen beide reële waarden wordt in de ingehouden winsten opgenomen.

▼B

INGANGSDATUM

69 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M22

69A De alinea's 14 en 15 zijn verwijderd en de alinea's 15A en 68A zijn toegevoegd in het kader van de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼B

INTREKKING VAN IAS 17 (HERZIENE VERSIE VAN 1997)

70 Deze standaard vervangt IAS 17 Leaseovereenkomsten (herziene versie van 1997).

▼M52 —————

▼M31




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 19

Personeelsbeloningen

DOEL

1 Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe personeelsbeloningen administratief moeten worden verwerkt en welke informatie hieromtrent moet worden verstrekt. De standaard vereist dat een entiteit:

(a) 

een verplichting opneemt op het moment dat een werknemer prestaties heeft verricht in ruil voor personeelsbeloningen die in de toekomst zijn verschuldigd; en

(b) 

een last opneemt op het moment dat de entiteit gebruikmaakt van het economische voordeel dat voortvloeit uit de prestaties die door een werknemer worden verricht in ruil voor personeelsbeloningen.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Deze standaard moet door werkgevers worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle personeelsbeloningen, behoudens personeelbeloningen waarvoor IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen geldt.

3 De verslaggeving door fondsen en entiteiten die zich uitsluitend bezighouden met beloningsregelingen voor het personeel wordt in deze standaard niet behandeld (zie IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen).

4 De personeelsbeloningen waarop deze standaard van toepassing is, omvatten beloningen die worden toegekend op basis van:

(a) 

formele regelingen of andere formele overeenkomsten tussen een entiteit en individuele werknemers, groepen van werknemers of hun afgevaardigden;

(b) 

wettelijke vereisten of via sectorale overeenkomsten, waarbij entiteiten verplicht zijn bijdragen af te dragen aan nationale regelingen, sectorale regelingen of anderen collectieve pensioenregelingen van meer werkgevers; dan wel;

(c) 

informele bestendig toegepaste gedragslijnen die aanleiding geven tot een feitelijke verplichting. Informele bestendig toegepaste gedragslijnen geven aanleiding tot een feitelijke verplichting als de entiteit geen realistisch alternatief heeft dan de betaling van de personeelsbeloningen. Een voorbeeld van een feitelijke verplichting is wanneer een verandering in de informele bestendig toegepaste gedragslijnen van de entiteit onaanvaardbare schade zou berokkenen aan de relatie met haar werknemers.

5 Personeelsbeloningen omvatten:

(a) 

kortetermijnpersoneelsbeloningen, zoals de volgende beloningen, indien deze naar verwachting volledig vereffend zullen zijn binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht:

(i) 

lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen;

(ii) 

vakantiegeld en doorbetaling van loon bij ziekte;

(iii) 

winstdelingen en bonussen; en

(iv) 

voordelen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto’s en gratis of deels door de entiteit betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers;

(b) 

vergoedingen na uitdiensttreding, zoals de volgende:

(i) 

pensioenen (bv. pensioenuitkeringen en betalingen van een vast bedrag bij pensionering); en

(ii) 

andere vergoedingen na uitdiensttreding, zoals levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding;

(c) 

andere langetermijnpersoneelsbeloningen, zoals de volgende:

(i) 

betaald langetermijnverlof, zoals verlof voor lange dienstprestatie of sabbatsverlof;

(ii) 

jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband; en

(iii) 

uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid; en

(d) 

ontslagvergoedingen.

6 Personeelsbeloningen omvatten vergoedingen die worden toegekend aan werknemers of hun verwanten (personen ten laste) of begunstigden, en kunnen worden vereffend door betalingen (of de levering van goederen of diensten), hetzij rechtstreeks aan de werknemers, aan hun echtgenoten, kinderen of andere personen ten laste, hetzij aan derden, zoals verzekeringsmaatschappijen.

7 Een werknemer kan prestaties verrichten voor een entiteit op voltijdse of deeltijdse basis, voor een periode van bepaalde of onbepaalde duur, dan wel op incidentele basis. In het kader van deze standaard omvat het begrip werknemers eveneens de bestuurders en andere leden van het management.

DEFINITIES

8 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis.

Definitie van personeelsbeloningen
Personeelsbeloningen zijn alle vormen van vergoedingen die door een entiteit worden toegekend in ruil voor door de werknemers verrichte prestaties of voor de beëindiging van het dienstverband.
Kortetermijnpersoneelsbeloningen zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van ontslagvergoedingen) die naar verwachting volledig vereffend zullen zijn binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht.
Vergoedingen na uitdiensttreding zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van ontslagvergoedingen en kortetermijnpersoneelsbeloningen) die verschuldigd zijn na de voltooiing van het dienstverband.
Andere langetermijnpersoneelsbeloningen zijn alle andere personeelsbeloningen dan kortetermijnpersoneelsbeloningen, vergoedingen na uitdiensttreding en ontslagvergoedingen.
Ontslagvergoedingen zijn personeelsbeloningen die worden toegekend in ruil voor de beëindiging van het dienstverband van een werknemer als gevolg van hetzij:
(a) 

het besluit van een entiteit om het dienstverband van een werknemer te beëindigen vóór de normale pensioendatum; dan wel

(b) 

het besluit van een werknemer om in ruil voor de beëindiging van het dienstverband op een aanbod van vergoedingen in te gaan.

Definities betreffende de classificatie van regelingen
Regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding zijn formele of informele overeenkomsten op grond waarvan een entiteit vergoedingen na uitdiensttreding toekent aan één of meer werknemers.
Toegezegdebijdragenregelingen zijn regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding waarbij een entiteit vaste bijdragen afdraagt aan een aparte entiteit (een fonds), en geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om extra bijdragen te betalen indien het fonds niet over voldoende activa beschikt om alle personeelsbeloningen te betalen die verband houden met werknemersprestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden.
Toegezegdpensioenregelingen zijn alle andere regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding dan toegezegdebijdragenregelingen.
Collectieve regelingen van meer werkgevers zijn toegezegdebijdragenregelingen (met uitzondering van wettelijke pensioenen) die:
(a) 

de activa samenvoegen die zijn bijgedragen door verschillende entiteiten die niet onder gezamenlijke zeggenschap staan; en

(b) 

deze activa aanwenden om vergoedingen toe te kennen aan werknemers van meer dan één entiteit, en waarbij het niveau van de bijdragen en de toegekende vergoedingen worden bepaald zonder rekening te houden met de identiteit van de entiteit die de werknemers in dienst heeft.

Definities betreffende nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief)
De nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) is het tekort of surplus, aangepast om rekening te houden met eventuele gevolgen van de beperking van een nettoactief uit hoofde van toegezegde pensioenrechten tot het actiefplafond.
Het tekort of surplus is:
(a) 

de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten, verminderd met

(b) 

de reële waarde van (eventuele) fondsbeleggingen.

Het actiefplafond is de contante waarde van economische voordelen die beschikbaar zijn in de vorm van terugbetalingen uit de regeling of verlagingen van toekomstige bijdragen aan de regeling.
De contante waarde van een brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde, zonder aftrek van fondsbeleggingen, van verwachte toekomstige betalingen die vereist zijn om de verplichting af te wikkelen die resulteert uit werknemersprestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden.
Fondsbeleggingen omvatten:
(a) 

activa aangehouden door een pensioenfonds; en

(b) 

in aanmerking komende verzekeringscontracten.

Activa aangehouden door een pensioenfonds zijn activa (met uitzondering van niet-overdraagbare financiële instrumenten die door de verslaggevende entiteit worden uitgegeven) die:
(a) 

worden aangehouden door een entiteit (een fonds) die (dat) geen juridische banden heeft met de verslaggevende entiteit en uitsluitend bestaat voor de uitkering of financiering van personeelsbeloningen; en

(b) 

uitsluitend beschikbaar zijn voor de uitkering of financiering van personeelsbeloningen, niet beschikbaar zijn voor de eigen crediteuren van de verslaggevende entiteit (zelfs niet in geval van een faillissement), en niet aan de verslaggevende entiteit kunnen worden gerestitueerd, tenzij:

(i) 

ofwel de resterende activa van het fonds volstaan om alle gerelateerde verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen van de regeling of de verslaggevende entiteit te vervullen;

(ii) 

ofwel de activa aan de verslaggevende entiteit worden gerestitueerd om haar te vergoeden voor reeds betaalde personeelsbeloningen.

Een in aanmerking komend verzekeringscontract is een verzekeringscontract ( *2 ) uitgegeven door een verzekeraar die geen verbonden partij (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen) van de verslaggevende entiteit is, indien de opbrengst van het contract:
(a) 

uitsluitend kan worden gebruikt voor de uitkering of financiering van personeelsbeloningen uit hoofde van een toegezegdpensioenregeling; en

(b) 

niet beschikbaar is voor de eigen crediteuren van de verslaggevende entiteit (zelfs niet in geval van een faillissement) en niet aan de verslaggevende entiteit kan worden uitgekeerd, tenzij:

(i) 

ofwel de opbrengst een surplus van activa vertegenwoordigt dat het contract niet nodig heeft om alle gerelateerde verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen te kunnen nakomen;

(ii) 

ofwel de opbrengst aan de verslaggevende entiteit wordt gerestitueerd om haar te vergoeden voor reeds betaalde personeelsbeloningen.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.
Definities betreffende kosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten
De pensioenkosten omvatten:
(a) 

aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten, d.w.z. de toename van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten die resulteert uit het dienstverband van de werknemer in de lopende periode;

(b) 

pensioenkosten van verstreken diensttijd, d.w.z. de verandering in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten voor het dienstverband van de werknemer in voorgaande perioden die resulteert uit een wijziging aan de regeling (de introductie of intrekking van, of wijzigingen in een toegezegdpensioenregeling) of een inperking (een aanzienlijke vermindering door de entiteit van het aantal werknemers dat door een regeling wordt gedekt); en

(c) 

de eventuele winst of het eventuele verlies bij afwikkeling.

Nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) is de zich tijdens de periode voltrekkende verandering in de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) die voortvloeit uit het verstrijken van de tijd.
Herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) omvatten:
(a) 

actuariële winsten en verliezen;

(b) 

het rendement op fondsbeleggingen, exclusief bedragen die in de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) zijn opgenomen; en

(c) 

enigerlei wijziging in de gevolgen van het actiefplafond, exclusief bedragen die in de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) zijn opgenomen.

Actuariële winsten en verliezen zijn veranderingen in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten welke voortvloeien uit:
(a) 

ervaringsaanpassingen (de gevolgen van verschillen tussen de voorgaande actuariële veronderstellingen en wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden); en

(b) 

de gevolgen van wijzigingen in actuariële veronderstellingen.

Het rendement op fondsbeleggingen verwijst naar rente, dividenden en andere opbrengsten die van de fondsbeleggingen afkomstig zijn, samen met de gerealiseerde en niet-gerealiseerde winsten of verliezen op de fondsbeleggingen, verminderd met:
(a) 

enige beheerskosten van de fondsbeleggingen; en

(b) 

eventuele belastingen die door het fonds zelf zijn verschuldigd en die geen belastingen zijn die zijn opgenomen in de actuariële veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de waardering van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten.

Een afwikkeling is een transactie die alle verdere in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen elimineert voor een deel van of alle vergoedingen die uit hoofde van een toegezegdpensioenregeling worden betaald, welke geen betaling van vergoedingen aan, of namens werknemers is die in de voorwaarden van de regeling is vastgelegd en in de actuariële veronderstellingen is opgenomen.

KORTETERMIJNPERSONEELSBELONINGEN

9 Kortetermijnpersoneelsbeloningen omvatten onder meer de volgende beloningen, indien deze naar verwachting volledig vereffend zullen zijn binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht:

(a) 

lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen;

(b) 

vakantiegeld en doorbetaling van loon bij ziekte;

(c) 

winstdeling en bonussen; en

(d) 

voordelen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto’s en gratis of deels door de entiteit betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers.

10 Een entiteit hoeft een kortetermijnpersoneelsbeloning niet te herclassificeren als de verwachtingen van de entiteit ten aanzien van het moment van de vereffening tijdelijk veranderen. Als er echter sprake is van een verandering van de kenmerken van de beloning (zoals een verandering van een niet-opgebouwde beloning in een opgebouwde beloning) of als een verandering van de verwachtingen ten aanzien van het moment van de vereffening niet van tijdelijke aard is, dan gaat de entiteit na of de beloning nog steeds aan de definitie van kortetermijnpersoneelsbeloningen voldoet.

Opname en waardering

Alle kortetermijnpersoneelsbeloningen

11 Als een werknemer tijdens een verslagperiode prestaties heeft verricht voor een entiteit, moet de entiteit het niet-gedisconteerde bedrag van de kortetermijnpersoneelsbeloningen opnemen dat naar verwachting in ruil voor die prestaties zal worden betaald:

(a) 

als een verplichting (te betalen lasten), na aftrek van alle reeds betaalde bedragen. Als het reeds betaalde bedrag hoger is dan het niet-gedisconteerde bedrag van de beloningen, moet een entiteit het surplus opnemen als een actief (vooruitbetaalde lasten) in zoverre de vooruitbetaling zal leiden tot bijvoorbeeld een verlaging van toekomstige betalingen of een terugbetaling in contanten;

(b) 

als een last, tenzij een andere IFRS voorschrijft of toestaat dat de beloningen in de kostprijs van een actief mogen worden opgenomen (zie bijvoorbeeld IAS 2 Voorraden en IAS 16 Materiële vaste activa).

12 In de alinea's 13, 16 en 19 wordt uitgelegd hoe een entiteit alinea 11 moet toepassen op kortetermijnpersoneelsbeloningen in de vorm van betaald verlof, winstdeling en bonusregelingen.

Betaald kortetermijnverlof

13 Een entiteit moet de verwachte kosten van kortetermijnpersoneelsbeloningen in de vorm van betaald verlof op grond van alinea 11 als volgt opnemen:

(a) 

in geval van opgebouwd betaald verlof, op het moment dat de werknemers prestaties verrichten waardoor hun recht op toekomstig betaald verlof toeneemt;

(b) 

in geval van niet-opgebouwd betaald verlof, op het moment dat het verlof plaatsvindt.

14 Een entiteit kan werknemers om verschillende redenen betaald verlof toekennen, waaronder vakantie, ziekte, korte arbeidsongeschiktheid, zwangerschap of vaderschap, jurydienst en militaire dienst. Het recht op betaald verlof kan in twee categorieën worden ingedeeld:

(a) 

opgebouwd verlof; en

(b) 

niet-opgebouwd verlof.

15 Opgebouwd betaald verlof verwijst naar verlof dat wordt overgedragen en in toekomstige perioden kan worden opgenomen als het recht van de lopende periode niet volledig wordt uitgeoefend. Opgebouwd betaald verlof kan ofwel onvoorwaardelijk zijn toegezegd (met andere woorden, werknemers hebben recht op een contante betaling voor hun niet-uitgeoefende recht op verlof wanneer ze de entiteit verlaten), ofwel niet onvoorwaardelijk zijn toegezegd (indien werknemers geen recht hebben op een contante betaling voor hun niet-uitgeoefende recht wanneer ze de entiteit verlaten). Er ontstaat een verplichting als werknemers prestaties verrichten die hun recht op toekomstig betaald verlof doen toenemen. De verplichting bestaat en wordt opgenomen, zelfs indien het betaald verlof niet onvoorwaardelijk is toegezegd, hoewel de mogelijkheid dat werknemers de entiteit verlaten vóór ze een opgebouwd, niet onvoorwaardelijk toegezegd recht uitoefenen, invloed heeft op de waardering van die verplichting.

16 Een entiteit moet de verwachte kosten van opgebouwd betaald verlof waarderen als het additionele bedrag dat de entiteit verwacht te betalen als gevolg van het niet-uitgeoefende recht dat aan het einde van de verslagperiode is opgebouwd.

17 Bij de methode die in de voorgaande alinea is uiteengezet, wordt de verplichting gewaardeerd op het bedrag van de additionele betalingen die naar verwachting uitsluitend zullen ontstaan uit het feit dat de beloning wordt opgebouwd. In vele gevallen hoeft een entiteit waarschijnlijk geen gedetailleerde berekeningen te maken om te besluiten dat er geen materiële verplichting bestaat voor niet-opgenomen betaald verlof. Zo is een verplichting voor ziekteverlof waarschijnlijk alleen materieel als er een formele of informele overeenkomst is dat niet-opgenomen betaald ziekteverlof kan worden opgenomen als doorbetaalde jaarlijkse vakantie.

Voorbeeld ter illustratie van de alinea's 16 en 17

Een entiteit telt 100 werknemers die elk jaarlijks recht hebben op vijf werkdagen betaald ziekteverlof. Niet-opgenomen ziekteverlof mag één kalenderjaar worden overgedragen. Ziekteverlof wordt eerst opgenomen uit het recht van het lopende jaar en vervolgens uit eventueel resterende dagen die uit het vorige jaar zijn overgedragen (volgens de LIFO-methode). Op 31 december 20X1 bedraagt het gemiddelde niet-uitgeoefende recht twee dagen per werknemer. Op basis van haar ervaring uit het verleden verwacht de entiteit dat in 20X2 92 werknemers niet meer dan vijf dagen betaald ziekteverlof zullen opnemen en dat de resterende 8 werknemers elk een gemiddelde van zes en een halve dag zullen opnemen.

De entiteit verwacht dat ze een additionele twaalf dagen ziekteverlof zal moeten betalen als gevolg van het niet-uitgeoefende recht dat op 31 december 20X1 is opgebouwd (anderhalve dag per werknemer, voor 8 werknemers). Bijgevolg neemt de entiteit een verplichting op die gelijk is aan twaalf dagen ziekteverlof.

18 Niet-opgebouwd betaald verlof wordt niet overgedragen: het vervalt indien het recht van de lopende periode niet volledig is uitgeoefend en geeft werknemers geen recht op een contante betaling voor niet-uitgeoefende rechten als ze de entiteit verlaten. Dit is gewoonlijk het geval voor ziekteverlof (in zoverre niet-uitgeoefende rechten uit het verleden de toekomstige rechten niet doen toenemen), zwangerschaps- of vaderschapsverlof en betaald verlof voor jurydienst of militaire dienst. Een entiteit neemt geen verplichting of last op tot het moment van het verlof, aangezien het dienstverband van de werknemer geen stijging van het bedrag van de vergoeding tot gevolg heeft.

Winstdelingen en bonusregelingen

19 Een entiteit moet de verwachte kosten van winst- en bonusuitkeringen opnemen volgens alinea 11 als en alleen als:

(a) 

de entiteit een bestaande in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om dergelijke betalingen te doen als gevolg van gebeurtenissen in het verleden; en

(b) 

de verplichting betrouwbaar kan worden geraamd.

Er is uitsluitend sprake van een bestaande verplichting als en alleen als de entiteit geen realistisch alternatief heeft dan de betalingen uit te voeren.

20 Volgens sommige winstdelingsregelingen ontvangen werknemers slechts een deel van de winst als zij gedurende een bepaalde periode in dienst van de entiteit blijven. Dergelijke regelingen creëren een feitelijke verplichting, aangezien werknemers prestaties verrichten die het te betalen bedrag verhogen als zij tot het einde van de bepaalde periode in dienst blijven. De waardering van dergelijke feitelijke verplichtingen weerspiegelt de mogelijkheid dat sommige werknemers de entiteit kunnen verlaten zonder dat ze winstuitkeringen ontvangen.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 20

Een winstdelingsregeling vereist dat een entiteit een bepaald deel van haar winst over het jaar uitbetaalt aan werknemers die tijdens het hele jaar in dienst zijn. Als er geen werknemers zijn die de entiteit tijdens het jaar verlaten, bedragen de totale winstuitkeringen over het jaar 3 procent van de winst. De entiteit schat dat het personeelsverloop de betalingen zal reduceren tot 2,5 procent van de winst.

De entiteit neemt een verplichting en een last op van 2,5 procent van de winst.

21 Het is mogelijk dat een entiteit geen in rechte afdwingbare verplichting heeft om een bonus uit te betalen. In sommige entiteiten is het betalen van bonussen niettemin een gangbare praktijk. In dergelijke gevallen heeft de entiteit een feitelijke verplichting omdat ze geen realistisch alternatief heeft dan de bonus te betalen. De waardering van de feitelijke verplichting weerspiegelt de mogelijkheid dat sommige werknemers de entiteit kunnen verlaten zonder dat ze een bonus ontvangen.

22 Een entiteit kan uitsluitend een betrouwbare schatting maken van haar in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting uit hoofde van een winstdelings- of bonusregeling als en alleen als:

(a) 

de formele voorwaarden van de regeling een formule bevatten om het bedrag van de vergoeding te bepalen;

(b) 

de entiteit de te betalen bedragen bepaalt vóór de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie; dan wel

(c) 

het bedrag van de feitelijke verplichting van de entiteit duidelijk blijkt uit in het verleden bestendig toegepaste gedragslijnen.

23 Een verplichting uit hoofde van winstdelings- en bonusregelingen is het gevolg van het dienstverband van de werknemer en niet van een transactie met de eigenaars van de entiteit. Daarom neemt een entiteit de kosten van winstdelings- en bonusregelingen niet op als een uitkering van winst, maar als een last.

24 Als niet wordt verwacht dat winst- en bonusuitkeringen volledig vereffend zullen zijn binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten, zijn deze uitkeringen andere langetermijnpersoneelsbeloningen (zie de alinea's 153 tot en met 158).

Informatieverschaffing

25 Hoewel deze standaard niet vereist dat specifieke informatie in verband met kortetermijnpersoneelsbeloningen wordt verschaft, is dergelijke informatie mogelijk wel vereist door andere IFRSs. Zo vereist IAS 24 informatieverschaffing over personeelsbeloningen voor managers op sleutelposities. IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vereist dat informatie wordt verstrekt over lasten uit hoofde van personeelsbeloningen.

VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: ONDERSCHEID TUSSEN TOEGEZEGDEBIJDRAGENREGELINGEN EN TOEGEZEGDPENSIOENREGELINGEN

26 Vergoedingen na uitdiensttreding omvatten onder meer:

(a) 

pensioenen (bv. pensioenuitkeringen en betalingen van vaste bedragen bij pensionering); en

(b) 

andere vergoedingen na uitdiensttreding, zoals levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding.

Overeenkomsten waarbij een entiteit vergoedingen na uitdiensttreding uitkeert, zijn regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding. Een entiteit past deze standaard toe op alle dergelijke regelingen, ongeacht of een aparte entiteit is opgericht voor de ontvangst van de bijdragen en de uitbetaling van de vergoedingen.

27 Regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding worden ingedeeld als toegezegdebijdragenregelingen dan wel toegezegdpensioenregelingen, afhankelijk van de economische realiteit van de regeling zoals blijkt uit de algemene voorwaarden.

28 Volgens toegezegdebijdragenregelingen is de in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting van de entiteit beperkt tot het bedrag dat zij heeft toegezegd bij te dragen aan het fonds. Het bedrag van de vergoedingen na uitdiensttreding dat de werknemer ontvangt, wordt dus bepaald door het bedrag van de bijdragen die de entiteit (en misschien ook de werknemer) betaalt aan een regeling inzake vergoedingen na uitdiensttreding of aan een verzekeringsmaatschappij, samen met het beleggingsrendement dat resulteert uit de bijdragen. Bijgevolg vallen het actuariële risico (dat de vergoeding minder bedraagt dan verwacht) en het beleggingsrisico (dat de belegde activa niet zullen volstaan om de verwachte vergoedingen te betalen) in wezen ten laste van de werknemer.

29 Voorbeelden van gevallen waarin de verplichting van een entiteit niet beperkt is tot het bedrag dat zij vrijwillig bijdraagt aan het fonds, zijn gevallen waarin de entiteit een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft door:

(a) 

een vergoedingsformule van de regeling die niet alleen is gebonden aan het bedrag van de bijdragen en vereist dat de entiteit verdere bijdragen doet indien de activa niet volstaan om de volgens de vergoedingsformule van de regeling verschuldigde vergoedingen te betalen;

(b) 

een garantie, hetzij indirect via een regeling, hetzij direct, van een bepaald rendement op de bijdragen; dan wel

(c) 

informele bestendig toegepaste gedragslijnen die aanleiding geven tot een feitelijke verplichting. Een feitelijke verplichting kan bijvoorbeeld ontstaan als een entiteit in het verleden vaak vergoedingen voor voormalige werknemers heeft verhoogd om gelijke tred te houden met de inflatie, zelfs al heeft de entiteit hiertoe geen in rechte afdwingbare verplichting.

30 Volgens toegezegdpensioenregelingen:

(a) 

bestaat de verplichting van de entiteit erin de overeengekomen vergoedingen te verschaffen aan huidige en voormalige werknemers; en

(b) 

vallen het actuariële risico (dat de vergoedingen meer zullen kosten dan verwacht) en het beleggingsrisico in wezen ten laste van de entiteit. Als de actuariële of beleggingservaringen slechter zijn dan verwacht, kan de verplichting van de entiteit worden verhoogd.

31 In de alinea's 32 tot en met 49 wordt het onderscheid uitgelegd tussen toegezegdebijdragenregelingen en toegezegdpensioenregelingen in de context van collectieve regelingen van meer werkgevers, toegezegdpensioenregelingen die risico's delen tussen entiteiten onder gemeenschappelijke zeggenschap, wettelijke pensioenen en verzekerde vergoedingen.

Collectieve regelingen van meer werkgevers

32 Een entiteit moet een collectieve regeling van meer werkgevers indelen als een toegezegdebijdragenregeling of als een toegezegdpensioenregeling op basis van de voorwaarden van de regeling (met inbegrip van enige feitelijke verplichting die voorrang heeft op de formele voorwaarden).

33 Indien een entiteit aan een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werkgevers deelneemt, moet zij, tenzij alinea 34 van toepassing is:

(a) 

haar evenredige deel van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten, fondsbeleggingen en aan de regeling verbonden kosten op dezelfde manier verwerken als voor andere toegezegdpensioenregelingen; en

(b) 

de informatie verschaffen die op grond van de alinea's 135 tot en met 148 (met uitzondering van alinea 148(d)) is vereist.

34 Indien er onvoldoende informatie beschikbaar is om de verwerkingsmethoden voor toegezegdpensioenregelingen te hanteren voor een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werkgevers, moet een entiteit:

(a) 

de regeling administratief verwerken volgens de alinea's 51 en 52 alsof het een toegezegdebijdragenregeling betreft; en

(b) 

de informatie verschaffen die op grond van alinea 148 is vereist.

35 Een voorbeeld van een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werkgevers is een regeling waarbij:

(a) 

de regeling wordt gefinancierd op basis van een omslagstelsel: het niveau van de bijdragen is zo bepaald dat ze naar verwachting zullen volstaan om de vergoedingen die in dezelfde periode verschuldigd zijn te betalen; en toekomstige vergoedingen die tijdens de lopende periode zijn verdiend, worden uit toekomstige bijdragen betaald; en

(b) 

de vergoedingen van de werknemers worden bepaald door de duur van hun dienstverband en de deelnemende entiteiten niet over een realistische mogelijkheid beschikken om zich uit de regeling terug te trekken zonder een bijdrage te betalen voor de vergoedingen die door werknemers zijn verdiend tot de dag van de terugtrekking. Een dergelijke regeling creëert een actuarieel risico voor de entiteit: als de uiteindelijke kosten van de vergoedingen die reeds aan het einde van de verslagperiode zijn verdiend hoger liggen dan verwacht, zal de entiteit ofwel haar bijdragen moeten verhogen, ofwel haar werknemers moeten overtuigen om een verlaging van de vergoeding te accepteren. Bijgevolg is een dergelijke regeling een toegezegdpensioenregeling.

36 Indien voldoende informatie beschikbaar is over een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werknemers, moet een entiteit haar evenredige deel van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten, fondsbeleggingen en kosten van de vergoedingen na uitdiensttreding die met de regeling verband houden op dezelfde manier administratief verwerken als voor andere toegezegdpensioenregelingen. Een entiteit kan echter niet in staat blijken om haar aandeel van de onderliggende financiële positie en financiële prestaties van de regeling op voldoende betrouwbare wijze te bepalen voor verslaggevingsdoeleinden. Dit kan het geval zijn indien:

(a) 

de regeling de deelnemende entiteiten blootstelt aan actuariële risico's die verband houden met de huidige en voormalige werknemers van andere entiteiten, met als resultaat dat er geen consistente en betrouwbare basis is om de verplichting, fondsbeleggingen en kosten toe te rekenen aan de individuele entiteiten die aan de regeling deelnemen; of

(b) 

de entiteit geen toegang heeft tot voldoende informatie over de regeling om aan de vereisten van deze standaard te voldoen.

In dergelijke gevallen verwerkt een entiteit de regeling alsof het een toegezegdebijdragenregeling betreft en verschaft ze de informatie die op grond van alinea 148 is vereist.

37 Tussen de collectieve regeling van meer werkgevers en haar deelnemers kan een contractuele overeenkomst bestaan waarin wordt bepaald hoe het surplus in de regeling zal worden uitgekeerd aan de deelnemers (of hoe een tekort zal worden gefinancierd). Een deelnemer in een collectieve regeling van meer werkgevers met een dergelijke overeenkomst die de regeling administratief verwerkt als een toegezegdebijdragenregeling in overeenstemming met alinea 34, moet het actief dat of de verplichting die uit de contractuele overeenkomst voortvloeit en de resulterende baten of lasten in de winst-en-verliesrekening opnemen.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 37 ( *3 )

Een entiteit participeert in een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werkgevers die de verplichtingen en fondsbeleggingen niet op basis van IAS 19 bepaalt. Bijgevolg zal de entiteit de regeling administratief verwerken alsof het een toegezegdebijdragenregeling betreft. Uit een niet op IAS 19 gebaseerde berekening van de financieringsstatus blijkt dat de regeling een tekort van 100 miljoen VE heeft. De regeling heeft met de deelnemende werkgevers in de regeling een contractuele overeenkomst bereikt over een bijdragenschema dat het tekort over de volgende vijf jaar zal elimineren. De entiteit zal in het kader van de overeenkomst in totaal 8 miljoen VE bijdragen.

De entiteit neemt een verplichting op voor de bijdragen, aangepast om rekening te houden met de tijdswaarde van geld, en neemt voor hetzelfde bedrag een last op in de winst-en-verliesrekening.

38 Collectieve regelingen van meer werkgevers verschillen van regelingen binnen een groep. Een regeling binnen een groep is louter een samenvoeging van regelingen van werkgevers die zijn samengevoegd om deelnemende werkgevers de mogelijkheid te bieden hun activa voor beleggingsdoeleinden samen te voegen en de kosten voor beleggingsbeheer en het beheer van de regeling te reduceren, maar de claims van verschillende werkgevers worden alleen ten gunste van hun eigen werknemers aangewend. Voor regelingen binnen een groep doen zich geen specifieke verslaggevingsproblemen voor, omdat op eenvoudige wijze informatie beschikbaar is om ze op dezelfde manier te verwerken als andere werkgeversregelingen en omdat dergelijke regelingen de deelnemende entiteiten niet blootstellen aan de actuariële risico's die verband houden met de huidige en voormalige werknemers van andere entiteiten. Volgens de definities in deze standaard is een entiteit verplicht om een regeling binnen een groep in te delen als een toegezegdebijdragenregeling of een toegezegdpensioenregeling in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling (met inbegrip van eventuele feitelijke verplichtingen die voorrang hebben op de formele voorwaarden van de regeling).

39 Bij de bepaling wanneer een verplichting die met de liquidatie van een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werknemers of de terugtrekking van de entiteit uit een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werknemers verband houdt, moet worden opgenomen en hoe deze moet worden gewaardeerd, moet een entiteit IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa toepassen.

Toegezegdpensioenregelingen die risico's delen tussen entiteiten onder gemeenschappelijke zeggenschap

40 Toegezegdpensioenregelingen waarbij risico's worden gedeeld tussen entiteiten onder gemeenschappelijke zeggenschap, bijvoorbeeld een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen, zijn geen collectieve regelingen van meer werkgevers.

41 Een entiteit die aan een dergelijke regeling deelneemt, moet informatie over de regeling in haar geheel verkrijgen, bepaald in overeenstemming met deze standaard op basis van de veronderstellingen die op de regeling in haar geheel van toepassing zijn. Als er een contractuele overeenkomst of een vastgelegde grondslag is voor het belasten van individuele entiteiten van de groep voor de nettokosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten voor de regeling in haar geheel, bepaald in overeenstemming met deze standaard, moet de entiteit deze nettokosten in haar (enkelvoudige) jaarrekening opnemen. Als een dergelijke overeenkomst of grondslag niet bestaat, moeten de nettokosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten worden opgenomen in de (enkelvoudige) jaarrekening van de groepsentiteit die in juridische zin als sponsor van de regeling optreedt. De andere groepsentiteiten moeten in hun (enkelvoudige) jaarrekening kosten opnemen die gelijk zijn aan hun bijdrage die over de periode verschuldigd is.

42 De deelname aan een dergelijke regeling is voor iedere individuele groepsentiteit een transactie tussen verbonden partijen. Een entiteit moet derhalve in haar (enkelvoudige) jaarrekening de informatie verstrekken die op grond van alinea 149 is vereist.

Wettelijke pensioenregelingen

43 Een entiteit moet een wettelijke pensioenregeling op dezelfde manier administratief verwerken als een collectieve pensioenregeling van meer werkgevers (zie de alinea's 32 tot en met 39).

44 Wettelijke pensioenregelingen worden opgezet door de wetgevende instanties en zijn van toepassing op alle entiteiten (of alle entiteiten in een bepaalde categorie, bijvoorbeeld een bepaalde sector) en worden uitgevoerd door de nationale of plaatselijke overheid of een ander orgaan (bijvoorbeeld een autonome instantie die specifiek voor dit doel is opgericht), waar de verslaggevende entiteit geen zeggenschap over heeft of invloed op kan uitoefenen. Sommige regelingen die door een entiteit worden ingevoerd, bieden zowel verplichte vergoedingen, ter vervanging van de vergoedingen die anderszins door een wettelijke pensioenregeling zouden zijn gedekt, als aanvullende vrijwillige vergoedingen. Dergelijke regelingen zijn geen wettelijke pensioenregelingen.

45 Wettelijke pensioenregelingen worden volgens hun aard aangemerkt als toegezegdpensioenregelingen of toegezegdebijdragenregelingen op basis van de verplichting die de entiteit heeft uit hoofde van de regeling. Vele wettelijke pensioenregelingen zijn gebaseerd op een omslagstelsel: het niveau van de bijdragen is zodanig bepaald dat ze naar verwachting zullen volstaan om de vergoedingen die in dezelfde periode verschuldigd zijn te betalen; toekomstige vergoedingen die tijdens de lopende periode zijn verdiend, worden betaald uit toekomstige bijdragen. In de meeste wettelijke pensioenregelingen heeft de entiteit echter geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting om deze toekomstige vergoedingen te betalen: haar enige verplichting bestaat erin de bijdragen te betalen wanneer deze verschuldigd zijn en indien de entiteit deelnemers aan de wettelijke pensioenregeling niet langer in dienst heeft, heeft zij geen verplichting om de vergoedingen te betalen die door haar eigen werknemers in voorgaande jaren zijn verdiend. Om deze reden zijn wettelijke pensioenregelingen gewoonlijk toegezegdebijdragenregelingen. Ingeval een wettelijke regeling toch een toegezegdpensioenregeling is, past een entiteit de alinea's 32 tot en met 39 toe.

Verzekerde vergoedingen

46 Een entiteit kan verzekeringspremies betalen om een regeling inzake vergoedingen na uitdiensttreding te financieren. De entiteit moet een dergelijke regeling behandelen als een toegezegdebijdragenregeling, tenzij de entiteit (hetzij direct, hetzij indirect via de regeling) een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om:

(a) 

hetzij personeelsbeloningen direct te betalen wanneer zij verschuldigd zijn;

(b) 

hetzij extra bedragen te betalen als de verzekeraar niet alle toekomstige personeelsbeloningen betaalt die verband houden met werknemersprestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden.

Indien voor de entiteit sprake is van een dergelijke in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting, moet de entiteit de regeling behandelen als een toegezegdpensioenregeling.

47 De vergoedingen die door een verzekeringscontract zijn verzekerd, hoeven geen directe of automatische band te hebben met de verplichting van de entiteit voor personeelsbeloningen. Voor regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding waaraan verzekeringscontracten zijn verbonden, moet inzake administratieve verwerking en financiering hetzelfde onderscheid worden gemaakt als voor andere gefinancierde regelingen.

48 Als een entiteit een verplichting uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding financiert door bijdragen te storten in een verzekeringscontract op grond waarvan de entiteit (direct, indirect via de regeling, via het mechanisme voor de bepaling van toekomstige premies of in de hoedanigheid van verbonden partij van de verzekeraar) een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting behoudt, leidt de betaling van de premies niet tot een toegezegdebijdragenregeling. Hieruit volgt dat de entiteit:

(a) 

een in aanmerking komend verzekeringscontract administratief verwerkt als een fondsbelegging (zie alinea 8); en

(b) 

andere verzekeringscontracten opneemt als restitutierechten (als de contracten voldoen aan de criteria vermeld in alinea 116).

49 Als een verzekeringscontract is afgesloten op naam van een bepaalde deelnemer of groep van deelnemers aan de regeling en de entiteit geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om eventuele verliezen op het contract te dekken, heeft de entiteit geen verplichting om vergoedingen aan de werknemers te betalen en ligt de verantwoordelijkheid voor de betaling van de vergoedingen uitsluitend bij de verzekeraar. De betaling van vaste premies uit hoofde van dergelijke contracten is in wezen de afwikkeling van de verplichting uit hoofde van personeelsbeloningen, en niet zozeer een belegging om aan de verplichting te voldoen. Bijgevolg beschikt de entiteit niet langer over een actief of een verplichting. Derhalve behandelt een entiteit dergelijke betalingen als bijdragen in een toegezegdebijdragenregeling.

VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: TOEGEZEGDEBIJDRAGENREGELINGEN

50 De administratieve verwerking van toegezegdebijdragenregelingen verloopt gewoonlijk ongecompliceerd, omdat de verplichting van de verslaggevende entiteit voor elke periode wordt bepaald door de bedragen die voor die periode moeten worden bijgedragen. Bijgevolg zijn geen actuariële veronderstellingen vereist om de verplichting of de last te waarderen en is er geen mogelijkheid van actuariële winst of verlies. Bovendien worden de verplichtingen op niet-gedisconteerde basis gewaardeerd, tenzij ze naar verwachting niet volledig zullen zijn vereffend binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht.

Opname en waardering

51 Als een werknemer tijdens een verslagperiode prestaties heeft verricht voor een entiteit, moet de entiteit de bijdrage die in ruil voor die prestaties aan een toegezegdebijdragenregeling is verschuldigd, opnemen:

(a) 

als een verplichting (te betalen lasten), na aftrek van alle reeds betaalde bijdragen. Als de reeds betaalde bijdragen hoger zijn dan de verschuldigde bijdrage voor prestaties vóór het einde van de verslagperiode, moet een entiteit het surplus opnemen als een actief (vooruitbetaalde lasten) in zoverre de vooruitbetaling bijvoorbeeld zal leiden tot een verlaging van toekomstige betalingen of een terugbetaling in contanten;

(b) 

als een last, tenzij een andere IFRS voorschrijft of toestaat dat de bijdragen in de kostprijs van een actief worden opgenomen (zie bijvoorbeeld IAS 2 en IAS 16).

52 Ingeval bijdragen aan een toegezegdebijdragenregeling naar verwachting niet volledig zullen zijn vereffend binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht, moeten ze worden gedisconteerd op basis van de disconteringsvoet vermeld in alinea 83.

Informatieverschaffing

53 Een entiteit moet het bedrag vermelden dat als een last werd opgenomen voor toegezegdebijdragenregelingen.

54 Indien vereist door IAS 24 verstrekt een entiteit informatie over bijdragen aan toegezegdebijdragenregelingen voor managers op sleutelposities.

VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: TOEGEZEGDPENSIOENREGELINGEN

55 De administratieve verwerking van toegezegdpensioenregelingen is complex, aangezien er actuariële veronderstellingen vereist zijn om de verplichting en de last te waarderen en omdat er een mogelijkheid bestaat van actuariële winsten en verliezen. Bovendien worden de verplichtingen gewaardeerd op een gedisconteerde basis, omdat het mogelijk is dat ze pas vele jaren nadat de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht, worden afgewikkeld.

Opname en waardering

56 Toegezegdpensioenregelingen kunnen niet-gefinancierd, volledig gefinancierd of gedeeltelijk gefinancierd zijn door bijdragen van een entiteit, en soms van haar werknemers, in een entiteit die of in een fonds dat geen juridische banden heeft met de verslaggevende entiteit en waaruit de personeelsbeloningen worden betaald. De betaling van gefinancierde vergoedingen op het moment dat ze verschuldigd zijn, is niet alleen afhankelijk van de financiële positie en de beleggingsprestaties van het fonds, maar ook van het vermogen van een entiteit (en haar bereidheid) om eventuele tekortkomingen in de activa van het fonds te compenseren. Derhalve draagt de entiteit in wezen de actuariële en beleggingsrisico's die aan de regeling zijn verbonden. Bijgevolg is de last die voor een toegezegdpensioenregeling wordt opgenomen niet noodzakelijk gelijk aan het bedrag van de bijdrage die voor de periode verschuldigd is.

▼M66

57 Bij de administratieve verwerking van toegezegdpensioenregelingen moet een entiteit de volgende stappen nemen:

▼M31

(a) 

bepalen van het tekort of surplus. Dit houdt het volgende in:

(i) 

met behulp van een actuariële techniek, de „projected unit credit”-methode, een betrouwbare schatting maken van de uiteindelijke kosten voor de entiteit van de beloning die de werknemers hebben verdiend in ruil voor de door hen in de lopende periode en in voorgaande perioden verrichte prestaties (zie de alinea's 67, 68 en 69). Daartoe moet een entiteit het bedrag van de beloning bepalen dat aan de lopende periode en aan voorgaande perioden is toe te rekenen (zie de alinea's 70 tot en met 74) en schattingen maken (actuariële veronderstellingen) over demografische variabelen (zoals personeelsverloop en levensverwachting) en financiële variabelen (zoals toekomstige loonsverhogingen en toename van de medische kosten) die een invloed zullen hebben op de kostprijs van de beloning (zie de alinea's 75 tot en met 98);

(ii) 

deze beloning disconteren om de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten te bepalen, alsmede de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten (zie de alinea's 67, 68 en 69 en de alinea's 83 tot en met 86);

(iii) 

de reële waarde van de fondsbeleggingen (zie de alinea's 113, 114 en 115) aftrekken van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten.

(b) 

het bedrag van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) berekenen als het volgens (a) bepaalde tekort of surplus, aangepast om rekening te houden met de eventuele gevolgen van de beperking van een nettoactief uit hoofde van toegezegde pensioenrechten tot het actiefplafond (zie alinea 64).

▼M66

(c) 

bepalen van de in winst of verlies op te nemen bedragen voor:

(i) 

aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten (zie de alinea's 70 tot en met 74 en alinea 122A);

▼M31

(ii) 

pensioenkosten van verstreken diensttijd en de eventuele winst of het eventuele verlies bij afwikkeling (zie de alinea's 99 tot en met 112);

(iii) 

de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) (zie de alinea's 123 tot en met 126);

(d) 

bepalen van de in de niet-gerealiseerde resultaten op te nemen herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief), die bestaan uit:

(i) 

actuariële winsten en verliezen (zie de alinea's 128 en 129);

(ii) 

het rendement op fondsbeleggingen, exclusief bedragen die in de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) zijn opgenomen (zie alinea 130); en

(iii) 

enigerlei wijziging in de gevolgen van het actiefplafond (zie alinea 64), exclusief bedragen die in de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) zijn opgenomen.

Indien een entiteit meer dan één toegezegdpensioenregeling heeft, past zij deze procedures afzonderlijk toe op elke materiële regeling.

58 Een entiteit moet de nettoverplichtingen uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) met voldoende regelmaat bepalen opdat de bedragen die in de jaarrekening worden opgenomen niet beduidend verschillen van de bedragen die aan het einde van de verslagperiode zouden worden bepaald.

59 Deze standaard moedigt aan, doch schrijft niet voor, dat entiteiten een erkende actuaris betrekken bij de waardering van alle materiële verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding. Om praktische redenen kan een entiteit een erkende actuaris verzoeken om een gedetailleerde waardering uit te werken van de verplichting vóór het einde van de verslagperiode. Niettemin worden de resultaten van die waardering geactualiseerd op basis van materiële transacties en andere materiële veranderingen in de omstandigheden (waaronder wijzigingen in marktprijzen en rentevoeten) tot het einde van de verslagperiode.

60 In sommige gevallen kunnen schattingen, gemiddelden en verkorte berekeningen een betrouwbare benadering vormen van de gedetailleerde berekeningen die in deze standaard worden geïllustreerd.

Administratieve verwerking van de feitelijke verplichting

61 Een entiteit moet niet alleen haar in rechte afdwingbare verplichting uit hoofde van de formele voorwaarden van een toegezegdpensioenregeling administratief verwerken, maar ook alle feitelijke verplichtingen die voortvloeien uit de informele bestendig toegepaste gedragslijnen van de entiteit. Informele bestendig toegepaste gedragslijnen geven aanleiding tot een feitelijke verplichting als de entiteit geen realistisch alternatief heeft dan de betaling van de personeelsbeloningen. Een voorbeeld van een feitelijke verplichting is wanneer een verandering in de informele bestendig toegepaste gedragslijnen van de entiteit onaanvaardbare schade zou berokkenen aan de relatie met haar werknemers.

62 De formele voorwaarden van een toegezegdpensioenregeling kunnen een entiteit toestaan haar verplichting uit hoofde van de regeling te beëindigen. Niettemin is het voor een entiteit gewoonlijk moeilijk om haar verplichting uit hoofde van een regeling te beëindigen (zonder betaling) als ze haar werknemers wenst te houden. Als er geen aanwijzingen zijn die het tegendeel aantonen, wordt er bijgevolg bij de administratieve verwerking van vergoedingen na uitdiensttreding van uitgegaan dat een entiteit die heden dergelijke vergoedingen belooft, dat zal blijven doen gedurende de resterende diensttijd van de werknemers.

Overzicht van de financiële positie

63 Een entiteit moet de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) in het overzicht van de financiële positie opnemen.

64 Wanneer een entiteit beschikt over een surplus in een toegezegdpensioenregeling, moet zij het nettoactief uit hoofde van toegezegde pensioenrechten waarderen tegen de laagste waarde van:

(a) 

het surplus in de toegezegdpensioenregeling; en

(b) 

het actiefplafond, bepaald door gebruik te maken van de in alinea 83 gespecificeerde disconteringsvoet.

65 Een nettoactief uit hoofde van toegezegde pensioenrechten kan ontstaan als een toegezegdpensioenregeling overgefinancierd is of als actuariële winsten zijn ontstaan. In dergelijke gevallen neemt een entiteit een nettoactief uit hoofde van toegezegde pensioenrechten op omdat:

(a) 

de entiteit de zeggenschap heeft over een middel, wat wijst op haar vermogen om het surplus te gebruiken om toekomstige voordelen te genereren;

(b) 

die zeggenschap een resultaat is van gebeurtenissen in het verleden (bijdragen betaald door de entiteit en prestaties verricht door de werknemer); en

(c) 

toekomstige economische voordelen beschikbaar zijn voor de entiteit in de vorm van een verlaging van de toekomstige bijdragen of een terugbetaling in contanten, hetzij direct aan de entiteit, hetzij indirect aan een andere regeling die met een tekort heeft te kampen. Het actiefplafond is gelijk aan de contante waarde van deze toekomstige voordelen.

Opname en waardering: contante waarde van brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegde pensioenrechten en aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten

66 De uiteindelijke kostprijs van een toegezegdpensioenregeling kan worden beïnvloed door vele variabelen, zoals eindsalaris, personeelsverloop en levensverwachting, werknemersbijdragen en tendensen in de kostprijs van medische zorgverlening. De uiteindelijke kostprijs van de regeling is onzeker, en het is waarschijnlijk dat deze onzekerheid gedurende een lange periode zal blijven bestaan. Teneinde de contante waarde van de verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding en de gerelateerde aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten te waarderen, is het noodzakelijk om:

(a) 

een actuariële waarderingsmethode toe te passen (zie de alinea's 67, 68 en 69);

(b) 

vergoedingen toe te rekenen aan dienstperioden (zie de alinea's 70 tot en met 74); en

(c) 

actuariële veronderstellingen te maken (zie de alinea's 75 tot en met 98);

Actuariële waarderingsmethode

67 Een entiteit moet de „projected unit credit”-methode hanteren om de contante waarde van haar brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegde pensioenrechten te bepalen, alsmede de gerelateerde aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en, indien van toepassing, de pensioenkosten van verstreken diensttijd.

68 Volgens de „projected unit credit”-methode (soms ook bekend als de methode waarbij beloningen worden toegerekend naar rato van de verrichte prestaties, of als de vergoeding/dienstjarenmethode) geeft elke periode in dienst aanleiding tot een aanvullende eenheid van recht op vergoeding (zie de alinea's 70 tot en met 74) en wordt elke eenheid afzonderlijk gewaardeerd om de uiteindelijke verplichting op te bouwen (zie de alinea's 75 tot en met 98).

Voorbeeld ter illustratie van alinea 68

Bij de beëindiging van het dienstverband is een vaste vergoeding verschuldigd, gelijk aan 1 procent van het eindsalaris voor elk jaar in dienst. Het salaris in jaar 1 bedraagt 10 000 VE, en er wordt verwacht dat dit jaarlijks met 7 procent (samengesteld) zal toenemen. De gehanteerde disconteringsvoet is 10 procent per jaar. De volgende tabel geeft weer hoe de verplichting wordt opgebouwd voor een werknemer van wie verwacht wordt dat hij de entiteit aan het eind van jaar 5 zal verlaten, ervan uitgaande dat er geen wijzigingen in de actuariële veronderstellingen zijn. Ter bevordering van de begrijpelijkheid wordt in dit voorbeeld geen rekening gehouden met de aanvullende correctie die nodig is om de waarschijnlijkheid te weerspiegelen dat de werknemer de entiteit mogelijk op een vroegere of latere datum zal verlaten.



Jaar

1

2

3

4

5

 

VE

VE

VE

VE

VE

Vergoeding toegerekend aan:

 

—  voorgaande jaren

0

131

262

393

524

—  het lopende jaar (1 % van het eindsalaris)

131

131

131

131

131

—  het lopende jaar en voorgaande jaren

131

262

393

524

655

Verplichting aan het begin van het jaar

89

196

324

476

Rente van 10 %

9

20

33

48

Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten

89

98

108

119

131

Verplichting aan het eind van het jaar

89

196

324

476

655

Opmerking:

1   De verplichting aan het begin van het jaar is de contante waarde van de vergoeding die aan voorgaande jaren is toegerekend.

2   De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten verwijzen naar de contante waarde van de vergoedingen die aan het lopende jaar zijn toegerekend.

3   De verplichting aan het eind van het jaar is de contante waarde van de vergoedingen die aan het lopende jaar en aan de voorgaande jaren is toegerekend.

69 Een entiteit disconteert de volledige brutoverplichting uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding, zelfs als een deel van de brutoverplichting naar verwachting binnen twaalf maanden na de verslagperiode zal zijn afgewikkeld.

Toerekening van vergoedingen aan dienstperioden

70 Bij de bepaling van de contante waarde van haar brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegde pensioenrechten en de gerelateerde aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten, alsmede, indien van toepassing, de pensioenkosten van verstreken diensttijd, moet een entiteit de vergoedingsformule van de regeling hanteren voor de toerekening van de vergoedingen aan dienstperioden. Als het dienstverband van een werknemer in latere jaren echter zal leiden tot beduidend hogere vergoedingen dan in eerdere jaren, moet een entiteit de vergoedingen lineair toerekenen vanaf:

(a) 

de datum waarop het dienstverband van de werknemer voor het eerst resulteert in vergoedingen uit hoofde van de regeling, ongeacht of de vergoedingen afhankelijk zijn van het voortduren van het dienstverband, tot

(b) 

de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet langer zal leiden tot beduidend hogere vergoedingen uit hoofde van de regeling, tenzij ze het resultaat zijn van verdere loonsverhogingen.

71 De „projected unit credit”-methode vereist dat een entiteit vergoedingen toerekent aan de lopende periode (om de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten te bepalen) en aan de lopende periode en de voorgaande perioden (om de contante waarde van de brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegde pensioenrechten te bepalen). Een entiteit rekent vergoedingen toe aan perioden waarin de verplichting ontstaat om vergoedingen na uitdiensttreding te betalen. Die verplichting ontstaat wanneer werknemers prestaties verrichten in ruil voor vergoedingen na uitdiensttreding die de entiteit in toekomstige verslagperioden verwacht te betalen. Actuariële technieken maken het een entiteit mogelijk om die verplichting op voldoende betrouwbare wijze te waarderen om de opname van een verplichting te rechtvaardigen.

Voorbeelden ter illustratie van alinea 71

1 Een toegezegdpensioenregeling verschaft een vaste vergoeding van 100 VE voor elk dienstjaar, betaalbaar bij het pensioen.

Aan elk jaar wordt een vergoeding van 100 VE toegerekend. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten verwijzen naar de contante waarde van 100 VE. De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde van 100 VE, vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren tot het einde van de verslagperiode.

Als de vergoeding onmiddellijk betaalbaar is op het moment dat de werknemer de entiteit verlaat, weerspiegelen de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten de datum waarop de werknemer de entiteit naar verwachting zal verlaten. Wegens het gevolg van de discontering liggen deze bedragen lager dan de bedragen die zouden zijn bepaald als de werknemer de entiteit aan het einde van de verslagperiode verliet.

2 Een regeling verschaft een maandelijks pensioen van 0,2 procent van het eindsalaris voor elk dienstjaar. Het pensioen is verschuldigd vanaf de leeftijd van 65 jaar.

Aan elk dienstjaar wordt een vergoeding toegerekend die op de verwachte pensioendatum gelijk is aan de contante waarde van een maandelijks pensioen van 0,2 procent van het geschatte eindsalaris, en die verschuldigd is vanaf de verwachte pensioendatum tot de verwachte overlijdensdatum. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten vertegenwoordigen de contante waarde van die vergoeding. De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde van maandelijkse pensioenbetalingen van 0,2 procent van het eindsalaris, vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren tot het einde van de verslagperiode. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten worden gedisconteerd, omdat de pensioenbetalingen aanvangen op de leeftijd van 65 jaar.

72 Het dienstverband van werknemers geeft aanleiding tot een verplichting uit hoofde van een toegezegdpensioenregeling, zelfs indien de vergoedingen afhankelijk zijn van het voortduren van het dienstverband (met andere woorden, de vergoedingen zijn niet onvoorwaardelijk toegezegd). Het dienstverband van een werknemer vóór de datum waarop de vergoedingen onvoorwaardelijk worden toegezegd, geeft aanleiding tot een feitelijke verplichting omdat aan het einde van elke volgende verslagperiode het aantal dienstjaren waarin een werknemer prestaties zal moeten verrichten alvorens hij recht krijgt op de vergoeding, vermindert. Bij de waardering van haar brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten moet een entiteit rekening houden met het feit dat sommige werknemers bepaalde vereisten inzake de onvoorwaardelijke toezegging van de vergoedingen waarschijnlijk niet zullen vervullen. Evenzo, hoewel sommige vergoedingen na uitdiensttreding, zoals vergoedingen voor medische zorgverlening na uitdiensttreding, slechts verschuldigd zijn als een specifieke gebeurtenis plaatsvindt op het moment dat de werknemer niet langer in dienst is, wordt een verplichting gecreëerd op het moment dat de werknemer prestaties verricht die hem recht geven op de vergoeding als de specifieke gebeurtenis plaatsvindt. De waarschijnlijkheid dat de specifieke gebeurtenis plaatsvindt, heeft een invloed op de waardering van de verplichting, maar bepaalt niet of de verplichting al dan niet bestaat.

Voorbeelden ter illustratie van alinea 72

1 Een regeling betaalt een vergoeding van 100 VE voor elk dienstjaar. De vergoedingen worden na tien dienstjaren onvoorwaardelijk toegezegd.

Aan elk jaar wordt een vergoeding van 100 VE toegerekend. In elk van de eerste tien jaren weerspiegelen de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de verplichting de waarschijnlijkheid dat de werknemer mogelijk geen tien dienstjaren voltooit.

2 Een regeling betaalt een vergoeding van 100 VE voor elk dienstjaar, met uitzondering van dienstjaren vóór de leeftijd van 25 werd bereikt. De vergoeding wordt onmiddellijk onvoorwaardelijk toegezegd.

Er wordt geen vergoeding toegerekend aan dienstjaren vóór de werknemer de leeftijd van 25 heeft bereikt, omdat verrichte prestaties vóór die datum niet leiden tot vergoedingen (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk). Aan elk daaropvolgend jaar wordt een vergoeding van 100 VE toegerekend.

73 De verplichting neemt toe tot de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet meer zal leiden tot verdere materiële vergoedingen. Bijgevolg worden alle vergoedingen toegerekend aan perioden die op of vóór die datum eindigen. De vergoeding wordt toegerekend aan de afzonderlijke verslagperioden volgens de vergoedingsformule van de regeling. Als het dienstverband van een werknemer in latere jaren echter zal leiden tot beduidend hogere vergoedingen dan in eerdere jaren, moet een entiteit de vergoedingen lineair toerekenen tot de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet langer zal leiden tot verdere materiële vergoedingen. De reden hiervoor is dat het dienstverband van de werknemer over de hele periode uiteindelijk zal leiden tot een vergoeding op dat hogere niveau.

Voorbeelden ter illustratie van alinea 73

1 Een regeling betaalt een vaste vergoeding van 1 000 VE, die na tien dienstjaren onvoorwaardelijk wordt toegezegd. De regeling betaalt geen verdere vergoeding voor prestaties die daarna worden verricht.

Aan elk van de eerste tien jaren wordt een vergoeding van 100 VE (1 000 VE gedeeld door 10) toegerekend.

De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten in elk van de eerste tien jaren weerspiegelen de waarschijnlijkheid dat de werknemer de tien dienstjaren mogelijk niet voltooit. Aan volgende jaren wordt geen vergoeding toegerekend.

2 Een regeling betaalt een vaste pensioenuitkering van 2 000 VE aan alle werknemers die op de leeftijd van 55 na twintig dienstjaren nog steeds in dienst zijn, of die op de leeftijd van 65 nog steeds in dienst zijn, ongeacht de duur van hun dienstverband.

Voor werknemers die vóór de leeftijd van 35 bij de entiteit in dienst treden, leidt hun dienstverband voor het eerst tot vergoedingen uit hoofde van de regeling op de leeftijd van 35 (een werknemer zou het bedrijf op 30-jarige leeftijd kunnen verlaten en op de leeftijd van 33 jaar weer in dienst treden, zonder dat dit gevolgen heeft voor het bedrag van de vergoedingen of het moment waarop deze worden betaald). Deze vergoedingen zijn afhankelijk van hun verdere dienstverband. Ook zal het dienstverband na de leeftijd van 55 niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Voor deze werknemers rekent de entiteit een vergoeding van 100 VE (2 000 VE gedeeld door 20) toe aan elk jaar vanaf de leeftijd van 35 tot de leeftijd van 55.

Voor werknemers die tussen de leeftijd van 35 en 45 bij de entiteit in dienst treden, zal hun dienstverband na twintig jaar niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Voor deze werknemers rekent de entiteit een vergoeding van 100 VE (2 000 VE gedeeld door 20) toe aan elk van de eerste twintig jaren.

Voor een werknemer die op de leeftijd van 55 jaar bij de entiteit in dienst treedt, zal zijn dienstverband na tien jaar niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Voor deze werknemer rekent de entiteit een vergoeding van 200 VE (2 000 gedeeld door 10) toe aan elk van de eerste tien jaren.

Voor alle werknemers weerspiegelen de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de verplichting de waarschijnlijkheid dat werknemers niet het vereiste aantal dienstjaren in dienst zullen blijven.

3 Een regeling die voorziet in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding betaalt 40 procent terug van de medische kosten die een werknemer na zijn uitdiensttreding maakt als de werknemer de entiteit na meer dan tien en minder dan twintig dienstjaren verlaat, en 50 procent van deze kosten als de werknemer de entiteit na twintig of meer dienstjaren verlaat.

Op grond van de vergoedingsformule van de regeling rekent de entiteit 4 procent van de contante waarde van de verwachte medische kosten (40 procent gedeeld door tien) toe aan elk van de eerste tien jaren en 1 procent (10 procent gedeeld door tien) aan elk van de volgende tien jaren. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten voor elk jaar weerspiegelen de waarschijnlijkheid dat de werknemer niet het vereiste aantal dienstjaren in dienst zal blijven om recht te krijgen op een deel van of de volledige vergoeding. Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de entiteit binnen tien jaar zullen verlaten, wordt geen vergoeding toegerekend.

4 Een regeling die voorziet in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding betaalt 10 procent terug van de medische kosten die een werknemer na zijn uitdiensttreding maakt als de werknemer de entiteit na meer dan tien en minder dan twintig dienstjaren verlaat, en 50 procent van deze kosten als de werknemer de entiteit na twintig of meer dienstjaren verlaat.

Dienst in latere jaren zal leiden tot een materieel hoger niveau van vergoedingen dan in eerdere jaren. Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de entiteit na twintig jaar of later zullen verlaten, rekent de entiteit de vergoeding bijgevolg lineair toe volgens alinea 71. Het dienstverband na twintig jaar zal niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Bijgevolg is de vergoeding die aan elk van de eerste twintig jaren wordt toegerekend 2,5 procent van de contante waarde van de verwachte medische kosten (50 procent gedeeld door twintig).

Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de entiteit na tien en vóór twintig jaar zullen verlaten, bedraagt de vergoeding die aan elk van de eerste tien jaren wordt toegerekend 1 procent van de contante waarde van de verwachte medische kosten.

Voor deze werknemers wordt geen vergoeding toegerekend voor het dienstverband tussen het einde van het tiende jaar en de geschatte vertrekdatum.

Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de entiteit binnen tien jaar zullen verlaten, wordt geen vergoeding toegerekend.

74 Indien het bedrag van een vergoeding een constant evenredig deel is van het eindsalaris voor elk dienstjaar, zullen toekomstige loonsverhogingen een invloed hebben op het bedrag dat vereist is om de verplichting af te wikkelen die bestaat voor het dienstverband vóór het einde van de verslagperiode, maar resulteren ze niet in een additionele verplichting. Derhalve:

(a) 

geven loonsverhogingen in het kader van alinea 70(b) geen aanleiding tot verdere vergoedingen, zelfs al is het bedrag van de vergoedingen afhankelijk van het eindsalaris; en

(b) 

is het bedrag van de vergoeding die aan elke periode wordt toegerekend een constant evenredig deel van het salaris waaraan de vergoeding is gekoppeld.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 74

Werknemers hebben recht op een vergoeding van 3 procent van hun eindsalaris voor elk dienstjaar vóór de leeftijd van 55.

Aan elk jaar tot op de leeftijd van 55 wordt een vergoeding van 3 procent van het geraamde eindsalaris toegerekend. Dit is de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet langer zal leiden tot verdere materiële vergoedingen uit hoofde van de regeling. Aan dienstjaren na die leeftijd wordt geen vergoeding toegerekend.

Actuariële veronderstellingen

75 Actuariële veronderstellingen moeten onbevooroordeeld en onderling verenigbaar zijn.

76 Actuariële veronderstellingen zijn de beste schattingen van een entiteit van de variabelen die de uiteindelijke kostprijs zullen bepalen voor de uitkering van vergoedingen na uitdiensttreding. Actuariële veronderstellingen omvatten:

(a) 

demografische veronderstellingen over de toekomstige kenmerken van huidige en voormalige werknemers (en hun personen ten laste) die in aanmerking komen voor vergoedingen. Demografische veronderstellingen betreffen onder meer:

(i) 

levensverwachting (zie de alinea's 81 en 82);

(ii) 

personeelsverloop en percentages van werknemers die arbeidsongeschikt worden of die vervroegd met pensioen gaan;

(iii) 

het deel van deelnemers aan de regeling die personen ten laste hebben die voor vergoedingen in aanmerking komen;

(iv) 

het deel van deelnemers aan de regeling die elke onder de voorwaarden van de regeling beschikbare betalingsoptie zullen kiezen; en

(v) 

percentages van claims uit hoofde van regelingen die voorzien in de vergoeding van medische kosten.

(b) 

financiële veronderstellingen, onder meer in verband met:

(i) 

de disconteringsvoet (zie de alinea's 83 tot en met 86);

(ii) 

het niveau van vergoedingen, exclusief enige door werknemers te dragen kosten van de vergoedingen, en toekomstige salarissen (zie de alinea's 87 tot en met 95);

(iii) 

in geval van vergoedingen voor medische kosten, toekomstige medische kosten, met inbegrip van de kostprijs voor de behandeling van claims (d.w.z. de kosten die zullen worden gemaakt bij de verwerking en afwikkeling van claims, met inbegrip van kosten van juridische bijstand en vergoedingen van de schaderegelaar) (zie de alinea's 96 tot en met 98); en

(iv) 

door de regeling verschuldigde belastingen over bijdragen die verband houden met prestaties die vóór de verslagdatum zijn verricht, of over vergoedingen die uit die prestaties voortvloeien.

77 Actuariële veronderstellingen zijn onbevooroordeeld als ze noch onvoorzichtig, noch overmatig conservatief zijn.

78 Actuariële veronderstellingen zijn onderling verenigbaar als zij het economische verband weerspiegelen tussen factoren als inflatie, percentages van loonsverhoging en disconteringsvoeten. Alle veronderstellingen die afhankelijk zijn van een bepaald inflatieniveau (zoals veronderstellingen over rentevoeten en verhogingen van salarissen en vergoedingen) in een gegeven periode in de toekomst, gaan bijvoorbeeld uit van hetzelfde inflatieniveau in die periode.

79 Een entiteit bepaalt de disconteringsvoet en andere financiële veronderstellingen op nominale waarden (boekwaarden), tenzij reële schattingen (aangepast om rekening te houden met de inflatie) betrouwbaarder zijn, bijvoorbeeld in een economie met hyperinflatie (zie IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie), of indien de vergoeding aan een index is gekoppeld en er een diepe markt bestaat voor obligaties die aan een index zijn gekoppeld in dezelfde valuta en met dezelfde looptijd.

80 Financiële veronderstellingen moeten gebaseerd zijn op de marktverwachtingen aan het einde van de verslagperiode voor de periode waarover de verplichtingen moeten worden afgewikkeld.

Actuariële veronderstellingen: levensverwachting

81 Een entiteit moet haar veronderstellingen ten aanzien van de levensverwachting bepalen op basis van haar beste schatting van de levensverwachting van de deelnemers aan de regeling, zowel tijdens als na het dienstverband.

82 Met het oog op de schatting van de uiteindelijke kosten van de vergoeding houdt een entiteit rekening met verwachte veranderingen in de levensverwachting, bijvoorbeeld door standaard levensverwachtingstabellen aan te passen met schattingen van verbeteringen in de levensverwachting.

Actuariële veronderstellingen: disconteringsvoet

▼M48

83   De disconteringsvoet die wordt gebruikt voor de discontering van verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding (zowel gefinancierd als niet-gefinancierd) moet worden gebaseerd op het marktrendement van hoogwaardige ondernemingsobligaties aan het einde van de verslagperiode. Voor valuta's waarvoor er geen diepe markt voor dergelijke hoogwaardige ondernemingsobligaties bestaat, moet het marktrendement (aan het einde van de verslagperiode) van in die valuta luidende overheidsobligaties als basis worden gebruikt. De valuta en de looptijd van de ondernemingsobligaties of overheidsobligaties moeten consistent zijn met de valuta en de geschatte looptijd van de verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding.

▼M31

84 Eén actuariële veronderstelling die een materieel effect heeft is de disconteringsvoet. De disconteringsvoet weerspiegelt de tijdswaarde van geld, maar niet het actuariële of beleggingsrisico. Bovendien weerspiegelt de disconteringsvoet noch het entiteitsgebonden kredietrisico dat gedragen wordt door de crediteuren van de entiteit, noch het risico dat ervaringen in de toekomst kunnen verschillen van de actuariële veronderstellingen.

85 De disconteringsvoet weerspiegelt het geschatte moment waarop de vergoedingen zullen worden betaald. In de praktijk bereikt een entiteit dit vaak door één enkele gewogen gemiddelde disconteringsvoet toe te passen die de geschatte timing en het geschatte bedrag van de te betalen vergoedingen weerspiegelt, alsmede de valuta waarin de vergoedingen moeten worden betaald.

86 In sommige gevallen is het mogelijk dat er geen diepe markt is voor obligaties met een voldoende lange looptijd die overeenstemt met de geschatte looptijd van alle betalingen van vergoedingen. In dergelijke gevallen hanteert een entiteit de actuele markttarieven met de gepaste looptijd om betalingen op kortere termijn te disconteren, en schat ze de disconteringsvoet voor langere looptijden door de actuele markttarieven over de rendementscurve te extrapoleren. Het is onwaarschijnlijk dat de totale contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten bijzonder gevoelig zal zijn voor de disconteringsvoet die wordt toegepast op het deel van de vergoedingen dat verschuldigd is na het verstrijken van de looptijd van de beschikbare ondernemings- of overheidsobligaties.

Actuariële veronderstellingen: salarissen, vergoedingen en medische kosten

87 Een entiteit moet haar brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegde pensioenrechten waarderen op een basis die met de volgende elementen rekening houdt:

(a) 

de vergoedingen die aan het einde van de verslagperiode zijn vastgelegd in de voorwaarden van de regeling (of die resulteren uit feitelijke verplichtingen die voorrang hebben op deze voorwaarden);

(b) 

geschatte toekomstige loonsverhogingen die een invloed hebben op de verschuldigde vergoedingen;

(c) 

de invloed van enigerlei limiet op het aandeel van de werkgever in de kostprijs van de toekomstige vergoedingen;

(d) 

bijdragen van werknemers of derden die resulteren in een vermindering van de uiteindelijke kostprijs van deze vergoedingen voor de entiteit; en

(e) 

geschatte toekomstige wijzigingen in het niveau van wettelijke vergoedingen die een invloed hebben op de vergoedingen die op grond van een toegezegdpensioenregeling zijn verschuldigd, als en alleen als:

(i) 

deze wijzigingen van kracht werden vóór het einde van de verslagperiode; dan wel

(ii) 

historische gegevens of andere betrouwbare indicaties aangeven dat deze wettelijke vergoedingen op voorspelbare wijze zullen veranderen, bijvoorbeeld in lijn met toekomstige veranderingen in de algemene prijsniveaus of algemene loonniveaus.

88 Actuariële veronderstellingen houden rekening met toekomstige wijzigingen in vergoedingen die aan het einde van de verslagperiode in de formele voorwaarden van een regeling zijn vastgelegd (of resulteren uit een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden). Dit is bijvoorbeeld het geval als:

(a) 

de entiteit in het verleden vaak vergoedingen heeft verhoogd, bijvoorbeeld om de gevolgen van inflatie te temperen, en er geen aanwijzing bestaat dat deze handelswijze in de toekomst zal veranderen;

(b) 

de entiteit op grond van de formele voorwaarden van een regeling (of een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden) of op grond van de wetgeving verplicht is om enig surplus in de regeling aan te wenden voor de vergoeding van deelnemers aan de regeling (zie alinea 108(c));. dan wel

(c) 

de vergoedingen variëren in reactie op een prestatiedoel of andere criteria. Zo kan in de voorwaarden van de regeling zijn bepaald dat zij verlaagde vergoedingen zal betalen of aanvullende bijdragen van werknemers zal verlangen indien de fondsbeleggingen niet volstaan. Bij de waardering van de verplichting wordt rekening gehouden met de beste schatting van de invloed van het prestatiedoel of van andere criteria.

89 Actuariële veronderstellingen houden geen rekening met toekomstige wijzigingen van vergoedingen die aan het einde van de verslagperiode niet in de formele voorwaarden van de regeling zijn vastgelegd (of resulteren uit een feitelijke verplichting). Dergelijke wijzigingen zullen resulteren in:

(a) 

pensioenkosten van verstreken diensttijd, in zoverre zij vergoedingen voor prestaties vóór de wijziging veranderen; en

(b) 

aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten voor perioden na de wijziging, in zoverre zij vergoedingen voor prestaties na de wijziging veranderen.

90 Schattingen van toekomstige loonsverhogingen houden rekening met inflatie, anciënniteit, promotie en andere relevante factoren, zoals vraag en aanbod binnen de arbeidsmarkt.

91 Sommige toegezegdpensioenregelingen beperken de bijdragen die een entiteit moet betalen. In de uiteindelijke kostprijs van de vergoedingen wordt rekening gehouden met de invloed van een bijdragelimiet. De invloed van een bijdragelimiet wordt bepaald over de kortste van de volgende perioden:

(a) 

de geschatte levensduur van de entiteit; en

(b) 

de geschatte looptijd van de regeling.

92 Bij sommige toegezegdpensioenregelingen wordt van werknemers of derden verlangd dat ze in de kosten van de regeling bijdragen. Bijdragen van werknemers resulteren in een vermindering van de kosten van de vergoedingen voor de entiteit. Een entiteit gaat na of bijdragen van derden in een vermindering van de kosten van de vergoedingen voor de entiteit resulteren, dan wel een restitutierecht zijn als omschreven in alinea 116. Bijdragen van werknemers of derden zijn in de formele voorwaarden van de regeling vastgelegd (of resulteren uit een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden), of hebben een vrijwillig karakter. Vrijwillige bijdragen van werknemers of derden resulteren in een vermindering van de pensioenkosten bij betaling van deze bijdragen aan de regeling.

▼M44

93 Bijdragen van werknemers of derden die in de formele voorwaarden van de regeling zijn vastgelegd, resulteren in een vermindering van de pensioenkosten (indien zij aan de dienstjaren gekoppeld zijn), of zijn van invloed op de herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) (indien zij niet aan de dienstjaren gekoppeld zijn). Een voorbeeld van bijdragen die niet aan de dienstjaren gekoppeld zijn, zijn de bijdragen die worden verlangd om een tekort te reduceren dat uit verliezen op fondsbeleggingen of actuariële verliezen voortvloeit. Indien bijdragen van werknemers of derden aan de dienstjaren gekoppeld zijn, verminderen deze bijdragen de pensioenkosten als volgt:

(a) 

indien het bedrag van de bijdragen van het aantal dienstjaren afhankelijk is, moet een entiteit voor de toerekening van de bijdragen aan dienstperioden dezelfde toerekeningsmethode hanteren als die welke op grond van alinea 70 voor de toerekening van de brutovergoedingen is voorgeschreven (d.w.z. ofwel de vergoedingsformule van de regeling, ofwel een lineaire methode); of

(b) 

indien het bedrag van de bijdragen niet van het aantal dienstjaren afhankelijk is, mag de entiteit deze bijdragen opnemen als een vermindering van de pensioenkosten in de periode waarin de gerelateerde prestaties zijn verricht. Voorbeelden van bijdragen die niet van het aantal dienstjaren afhankelijk zijn, zijn onder meer bijdragen die een vast percentage van het salaris van de werknemer vertegenwoordigen, over de hele periode van het dienstverband een vast bedrag uitmaken, of van de leeftijd van de werknemer afhankelijk zijn.

Alinea A1 verschaft hiermee verband houdende toepassingsleidraden.

94 Voor bijdragen van werknemers of derden die overeenkomstig alinea 93(a) aan dienstperioden zijn toegerekend, resulteren wijzigingen in de bijdragen in:

(a) 

aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en pensioenkosten van verstreken diensttijd (indien deze wijzigingen niet in de formele voorwaarden van een regeling zijn vastgelegd en niet uit een feitelijke verplichting resulteren); dan wel

(b) 

actuariële winsten en verliezen (indien deze wijzigingen in de formele voorwaarden van een regeling zijn vastgelegd of uit een feitelijke verplichting resulteren).

▼M31

95 Sommige vergoedingen na uitdiensttreding zijn gekoppeld aan variabelen zoals het niveau van de wettelijke pensioenrechten of door de staat vergoede medische kosten. De waardering van dergelijke vergoedingen weerspiegelt de beste schatting van dergelijke variabelen op basis van historische gegevens en andere betrouwbare indicaties.

96 In veronderstellingen over medische kosten moet rekening worden gehouden met geschatte toekomstige wijzigingen in de kostprijs van medische diensten, resulterend uit zowel inflatie als specifieke wijzigingen in de kostprijs voor medische zorgen.

97 De waardering van vergoedingen van medische kosten na uitdiensttreding vereist veronderstellingen over het bedrag en de frequentie van toekomstige claims en de kostprijs om deze claims te betalen. Een entiteit schat de toekomstige medische kosten op basis van historische gegevens uit de eigen ervaring van de entiteit, waar nodig aangevuld met historische gegevens van andere entiteiten, verzekeringsmaatschappijen, medischezorgverleners of andere bronnen. In schattingen van toekomstige medische kosten wordt rekening gehouden met de gevolgen van de technologische vooruitgang, wijzigingen in het gebruik of de verschaffing van medische zorgverlening en wijzigingen in de gezondheidstoestand van deelnemers aan de regeling.

98 Het niveau en de frequentie van claims zijn in het bijzonder gevoelig voor de leeftijd, de gezondheidstoestand en het geslacht van de werknemers (en hun personen ten laste), en kunnen gevoelig zijn voor andere factoren zoals geografische locatie. Daarom worden historische gegevens aangepast in zoverre de demografische mix van de populatie verschilt van de populatie die als basis voor de gegevens wordt gebruikt. Ze worden eveneens aangepast als er betrouwbare aanwijzingen bestaan dat tendensen uit het verleden zich niet zullen voortzetten.

Pensioenkosten van verstreken diensttijd en winsten en verliezen bij afwikkeling

▼M66

99   Wanneer zij de pensioenkosten van verstreken diensttijd of een winst of verlies bij afwikkeling bepaalt, moet een entiteit de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) herwaarderen door gebruik te maken van de actuele reële waarde van de fondsbeleggingen en huidige actuariële veronderstellingen (met inbegrip van de actuele marktrente en andere op dat moment geldende marktprijzen) die het volgende weerspiegelen:

a) 

de vergoedingen geboden door de regeling en de fondsbeleggingen vóór de wijziging, inperking of afwikkeling ervan; en

b) 

de vergoedingen geboden door de regeling en de fondsbeleggingen na de wijziging, inperking of afwikkeling ervan.

▼M31

100 Een entiteit hoeft geen onderscheid te maken tussen uit een wijziging aan de regeling voortvloeiende pensioenkosten van verstreken diensttijd, uit een inperking van de regeling voortvloeiende pensioenkosten van verstreken diensttijd en een winst of verlies bij afwikkeling indien deze transacties samen plaatsvinden. In sommige gevallen vindt een wijziging aan de regeling vóór een afwikkeling plaats, bijvoorbeeld wanneer een entiteit de vergoedingen uit hoofde van de regeling wijzigt en de gewijzigde vergoedingen later afwikkelt. In dergelijke gevallen neemt een entiteit de pensioenkosten van verstreken diensttijd vóór enigerlei winst of verlies bij afwikkeling op.

101 Een afwikkeling vindt op hetzelfde moment als een wijziging aan of een inperking van een regeling plaats indien een regeling op zodanige wijze wordt beëindigd dat de verplichting wordt afgewikkeld en de regeling ophoudt te bestaan. De beëindiging van een regeling is echter geen afwikkeling indien de regeling wordt vervangen door een nieuwe regeling die vergoedingen biedt die in wezen identiek zijn.

▼M66

101A Wanneer er zich een wijziging, inperking of afwikkeling van een regeling voordoet, moet een entiteit alle pensioenkosten van verstreken diensttijd of een winst of verlies bij afwikkeling opnemen en waarderen in overeenstemming met de alinea's 99, 100 en 101 en de alinea's 102 tot en met 112. Een entiteit mag daarbij geen rekening houden met de gevolgen van het actiefplafond. Vervolgens moet een entiteit de gevolgen van het actiefplafond na de wijziging, inperking of afwikkeling van de regeling bepalen en enigerlei wijziging in die gevolgen overeenkomstig alinea 57(d) opnemen.

▼M31

Pensioenkosten van verstreken diensttijd

102 Pensioenkosten van verstreken diensttijd verwijzen naar de wijziging in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten die resulteert uit een wijziging aan of inperking van de regeling.

103 Een entiteit moet pensioenkosten van verstreken diensttijd als een last opnemen op de vroegste van de volgende data:

(a) 

wanneer de wijziging aan of inperking van de regeling plaatsvindt; en

(b) 

wanneer de entiteit gerelateerde reorganisatiekosten (zie IAS 37) of ontslagvergoedingen (zie alinea 165) opneemt.

104 Een wijziging aan een regeling vindt plaats wanneer een entiteit een toegezegdpensioenregeling introduceert of intrekt, dan wel veranderingen aanbrengt aan de vergoedingen die uit hoofde van een bestaande toegezegdpensioenregeling verschuldigd zijn.

105 Een inperking vindt plaats wanneer een entiteit het aantal werknemers dat door een regeling wordt gedekt, aanzienlijk vermindert. Een inperking kan het gevolg zijn van een op zichzelf staande gebeurtenis, zoals de sluiting van een fabriek, de beëindiging van een activiteit of de beëindiging of opschorting van een regeling.

106 Pensioenkosten van verstreken diensttijd kunnen zowel positief (als vergoedingen worden geïntroduceerd of zodanig worden gewijzigd dat de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten toeneemt) als negatief (als bestaande vergoedingen worden ingetrokken of zodanig worden gewijzigd dat de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten afneemt) zijn.

107 Als een entiteit vergoedingen verlaagt die uit hoofde van een bestaande toegezegdpensioenregeling verschuldigd zijn, en tegelijkertijd andere vergoedingen verhoogt die uit hoofde van de regeling aan dezelfde werknemers verschuldigd zijn, behandelt de entiteit de wijziging als één enkele nettowijziging.

108 Pensioenkosten van verstreken diensttijd omvatten niet:

(a) 

het gevolg van verschillen tussen de eigenlijke en voorheen veronderstelde loonsverhogingen op de verplichting om vergoedingen te betalen voor verrichte prestaties in voorgaande jaren (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat in actuariële veronderstellingen met vooraf geschatte salarissen rekening wordt gehouden);

(b) 

onderschattingen en overschattingen van vrijwillige pensioenverhogingen als een entiteit een feitelijke verplichting heeft om dergelijke verhogingen toe te kennen (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat in actuariële veronderstellingen met dergelijke verhogingen rekening wordt gehouden);

(c) 

schattingen van verhogingen van vergoedingen die het resultaat zijn van actuariële winsten of van het rendement op fondsbeleggingen die in de jaarrekening zijn opgenomen als de entiteit op grond van de formele voorwaarden van een regeling (of een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden) of op grond van de wetgeving verplicht is om enig surplus in de regeling aan te wenden ten gunste van deelnemers aan de regeling, zelfs indien de verhoging van de vergoeding nog niet formeel is toegekend (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat de resulterende toename van de verplichting een actuarieel verlies is, zie alinea 88); en

(d) 

de toename van onvoorwaardelijk toegezegde vergoedingen (d.w.z. vergoedingen die niet van het voortduren van het dienstverband afhankelijk zijn, zie alinea 27) indien werknemers, bij ontstentenis van nieuwe of verhoogde vergoedingen, voldoen aan de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat de entiteit de geschatte kosten van de vergoedingen als aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten heeft opgenomen op het moment dat de prestaties werden verricht).

Winsten en verliezen bij afwikkeling

109 De winst of het verlies bij een afwikkeling is het verschil tussen:

(a) 

de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten die wordt afgewikkeld, zoals bepaald op de afwikkelingsdatum; en

(b) 

de afwikkelingsprijs, met inbegrip van alle overgedragen fondsbeleggingen en rechtstreeks door de entiteit in verband met de afwikkeling verrichte betalingen.

110 Een entiteit moet een winst of verlies op de afwikkeling van een toegezegdpensioenregeling opnemen op het moment dat de afwikkeling plaatsvindt.

111 Een afwikkeling vindt plaats wanneer een entiteit een transactie sluit die alle verdere in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen elimineert voor een deel van of alle vergoedingen die uit hoofde van een toegezegdpensioenregeling worden betaald, welke geen betaling van vergoedingen aan, of namens werknemers is in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling en in de actuariële veronderstellingen is opgenomen. Zo is een eenmalige overdracht van aanzienlijke verplichtingen van de werkgever uit hoofde van de regeling aan een verzekeringsmaatschappij via de aankoop van een verzekeringscontract een afwikkeling; de betaling, in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling, van een vast bedrag in contanten aan deelnemers aan de regeling in ruil voor hun rechten om bepaalde vergoedingen na uitdiensttreding te ontvangen, is dat niet.

112 In sommige gevallen sluit een entiteit een verzekeringscontract af ter financiering van een deel van de of alle personeelsbeloningen die verband houden met werknemersprestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden. Het afsluiten van een dergelijk contract vormt geen afwikkeling als de entiteit nog steeds een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft (zie alinea 46) om verdere vergoedingen te betalen indien de verzekeraar de in het verzekeringscontract bepaalde personeelsbeloningen niet betaalt. De alinea's 116 tot en met 119 behandelen de opname en waardering van restitutierechten uit hoofde van verzekeringscontracten die geen fondsbeleggingen zijn.

Opname en waardering: fondsbeleggingen

Reële waarde van fondsbeleggingen

113 De reële waarde van alle fondsbeleggingen wordt afgetrokken bij de bepaling van het tekort of surplus.

114 Fondsbeleggingen omvatten noch niet-betaalde bijdragen die de verslaggevende entiteit aan het fonds is verschuldigd, noch enige niet-overdraagbare financiële instrumenten die door de entiteit zijn uitgegeven en die door het fonds worden gehouden. Fondsbeleggingen worden verlaagd door enige verplichtingen van het fonds die geen verband houden met personeelsbeloningen, zoals handelsschulden en overige schulden en verplichtingen die uit afgeleide financiële instrumenten resulteren.

115 Indien fondsbeleggingen daarvoor in aanmerking komende verzekeringscontracten omvatten die qua bedrag en looptijd exact overeenstemmen met het bedrag en de looptijd van sommige of alle vergoedingen die uit hoofde van de regeling zijn verschuldigd, wordt de reële waarde van deze verzekeringscontracten geacht de contante waarde van de gerelateerde verplichtingen te zijn (behoudens enige vereiste vermindering als de bedragen die uit hoofde van de verzekeringscontracten opeisbaar zijn, niet volledig kunnen worden geïnd).

Restituties

116 Als en alleen als het vrijwel zeker is dat een andere partij een deel van of alle uitgaven zal restitueren,die vereist zijn om een brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten af te wikkelen, moet een entiteit:

(a) 

haar restitutierecht als een afzonderlijke actiefpost opnemen. De entiteit moet het actief tegen reële waarde waarderen;

(b) 

veranderingen in de reële waarde van haar restitutierecht, op dezelfde wijze opsplitsen en opnemen als veranderingen in de reële waarde van fondsbeleggingen (zie de alinea's 124 en 125). De componenten van overeenkomstig alinea 120 opgenomen kosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten kunnen worden opgenomen zonder de bedragen die verband houden met veranderingen in de boekwaarde van het restitutierecht.

117 Soms kan een entiteit van een andere partij, zoals een verzekeringsmaatschappij, verwachten dat deze een deel van of alle uitgaven betaalt die vereist zijn om een brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten af te wikkelen. In aanmerking komende verzekeringscontracten, zoals gedefinieerd in alinea 8, zijn fondsbeleggingen. Een entiteit verwerkt in aanmerking komende verzekeringscontracten administratief op dezelfde manier als alle andere fondsbeleggingen, en alinea 116 is niet relevant (zie de alinea's 46 tot en met 49 en alinea 115).

118 Als een verzekeringscontract van een entiteit niet onder de definitie van een in aanmerking komend verzekeringscontract valt, is dit verzekeringscontract geen fondsbelegging. In dergelijke gevallen is alinea 116 relevant: de entiteit neemt haar restitutierecht uit hoofde van het verzekeringscontract op als een afzonderlijke actiefpost in plaats van als een vermindering bij de bepaling van het tekort of surplus uit hoofde van toegezegde pensioenrechten. Op grond van alinea 140(b) moet de entiteit een korte beschrijving presenteren van het verband tussen het restitutierecht en de gerelateerde verplichting.

119 Indien het restitutierecht ontstaat uit hoofde van een verzekeringscontract dat qua bedrag en looptijd exact overeenstemt met het bedrag en de looptijd van sommige of alle vergoedingen die uit hoofde van een toegezegdpensioenregeling zijn verschuldigd, wordt de reële waarde van het restitutierecht geacht de contante waarde van de gerelateerde verplichting te zijn (behoudens enige vereiste vermindering als de restitutie niet volledig kan worden geïnd).

Componenten van de kosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten

▼M66

120   Een entiteit moet de componenten van de kosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten als volgt opnemen, tenzij een andere IFRS voorschrijft of toestaat dat zij in de kosten van een actief worden opgenomen:

(a) 

pensioenkosten (zie de alinea's 66 tot en met 112 en alinea 122A) in winst of verlies;

▼M31

(b) 

nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) (zie de alinea's 123 tot en met 126) in winst of verlies; en

(c) 

herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) (zie de alinea's 127 tot en met 130) in niet-gerealiseerde resultaten.

121 Andere IFRSs schrijven voor dat sommige kosten van personeelsbeloningen worden opgenomen in de kosten van activa zoals voorraden of materiële vaste activa (zie IAS 2 en IAS 16). Kosten van vergoedingen na uitdiensttreding die in de kostprijs van dergelijke activa zijn opgenomen, omvatten het geëigende aandeel van de componenten die zijn opgesomd in alinea 120.

122 In niet-gerealiseerde resultaten opgenomen herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) mogen in latere perioden niet naar de winst of het verlies worden geherclassificeerd. De entiteit mag deze in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen bedragen evenwel binnen het eigen vermogen overboeken.

▼M66

Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten

122A   Een entiteit moet de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten bepalen door gebruik te maken van actuariële veronderstellingen die bij de aanvang van de jaarlijkse verslagperiode zijn vastgesteld. Indien een entiteit de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99 herwaardeert, moet zij de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten voor het resterende deel van de jaarlijkse verslagperiode na de wijziging, inperking of afwikkeling van de regeling echter bepalen door gebruik te maken van de actuariële veronderstellingen die zijn gehanteerd om de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99(b) te herwaarderen.

▼M31

Nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief)

▼M66

123   Een entiteit moet de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) berekenen door de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) te vermenigvuldigen met de in alinea 83 gespecificeerde disconteringsvoet.

▼M66

123A   Voor de berekening van de nettorente overeenkomstig alinea 123 moet een entiteit gebruikmaken van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) en de disconteringsvoet die bij de aanvang van de jaarlijkse verslagperiode zijn bepaald. Indien een entiteit de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99 herwaardeert, moet zij de nettorente voor het resterende deel van de jaarlijkse verslagperiode na de wijziging, inperking of afwikkeling van de regeling echter bepalen door gebruik te maken van:

a) 

de overeenkomstig alinea 99(b) bepaalde nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief); en

b) 

de disconteringsvoet waarvan is gebruikgemaakt voor de herwaardering van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99(b).

Bij de toepassing van alinea 123A moet de entiteit ook rekening houden met eventuele wijzigingen in de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) tijdens die periode als gevolg van betalingen van bijdragen of vergoedingen.

▼M31

124 De nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) kan worden beschouwd als bestaande uit rentebaten op fondsbeleggingen, rentekosten met betrekking tot de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten en rente op de gevolgen van het in alinea 64 vermelde actiefplafond.

▼M66

125 Rentebaten op fondsbeleggingen zijn een component van het rendement op fondsbeleggingen en worden berekend door de reële waarde van de fondsbeleggingen te vermenigvuldigen met de in alinea 123A gespecificeerde disconteringsvoet. Een entiteit moet de reële waarde van fondsbeleggingen bepalen bij de aanvang van de jaarlijkse verslagperiode. Indien een entiteit de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99 herwaardeert, moet zij de rentebaten voor het resterende deel van de jaarlijkse verslagperiode na de wijziging, inperking of afwikkeling van de regeling echter bepalen door gebruik te maken van de fondsbeleggingen die zijn gehanteerd om de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99(b) te herwaarderen. Bij de toepassing van alinea 125 moet de entiteit ook rekening houden met eventuele wijzigingen in de fondsbeleggingen tijdens die periode als gevolg van betalingen van bijdragen of vergoedingen. Het verschil tussen de rentebaten op fondsbeleggingen en het rendement op fondsbeleggingen wordt opgenomen in de herwaardering van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief).

126 De rente op de gevolgen van het actiefplafond maakt deel uit van de totale verandering in de gevolgen van het actiefplafond en wordt berekend door de gevolgen van het actiefplafond te vermenigvuldigen met de in alinea 123A gespecificeerde disconteringsvoet. Een entiteit moet de gevolgen van het actiefplafond bepalen bij de aanvang van de jaarlijkse verslagperiode. Indien een entiteit de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) overeenkomstig alinea 99 herwaardeert, moet zij de rente op de gevolgen van het actiefplafond voor het resterende deel van de jaarlijkse verslagperiode na de wijziging, inperking of afwikkeling van de regeling echter bepalen door rekening te houden met eventuele veranderingen in de gevolgen van het actiefplafond die overeenkomstig alinea 101A zijn bepaald. Het verschil tussen de rente op de gevolgen van het actiefplafond en de totale verandering in de gevolgen van het actiefplafond wordt opgenomen in de herwaardering van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief).

▼M31

Herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief)

127 Herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) omvatten:

(a) 

actuariële winsten en verliezen (zie de alinea's 128 en 129);

(b) 

het rendement op fondsbeleggingen (zie alinea 130), exclusief bedragen die in de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) zijn opgenomen (zie alinea 125); en

(c) 

enigerlei wijziging in de gevolgen van het actiefplafond, exclusief bedragen die in de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) zijn opgenomen (zie alinea 126).

128 Actuariële winsten en verliezen vloeien voort uit stijgingen of dalingen van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten als gevolg van wijzigingen in actuariële veronderstellingen en ervaringsaanpassingen. Oorzaken van actuariële winsten en verliezen omvatten bijvoorbeeld:

(a) 

onverwacht hoge of lage cijfers van personeelsverloop, van werknemers die vervroegd met pensioen gaan of komen te overlijden, of van stijgingen in lonen, vergoedingen (als de formele of feitelijke voorwaarden van een regeling voorzien in een aanpassing van de vergoedingen aan de inflatie) of medische kosten;

(b) 

de gevolgen van wijzigingen in veronderstellingen betreffende betalingsopties voor vergoedingen;

(c) 

de gevolgen van gewijzigde schattingen van cijfers van toekomstig personeelsverloop, werknemers die vervroegd met pensioen gaan of komen te overlijden, of van stijgingen in lonen, vergoedingen (als de formele of feitelijke voorwaarden van een regeling voorzien in een aanpassing van de vergoedingen aan de inflatie) of medische kosten; en

(d) 

het gevolg van wijzigingen in de disconteringsvoet.

129 Actuariële winsten en verliezen omvatten noch veranderingen in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten wegens de introductie, wijziging, inperking of afwikkeling van de toegezegdpensioenregeling, noch veranderingen in de vergoedingen die uit hoofde van de toegezegdpensioenregeling verschuldigd zijn. Dergelijke veranderingen resulteren in pensioenkosten van verstreken diensttijd of winsten of verliezen bij afwikkeling.

130 Bij de bepaling van het rendement op fondsbeleggingen brengt een entiteit de beheerskosten van de fondsbeleggingen in mindering, alsook eventuele belastingen die door het fonds zelf zijn verschuldigd en die geen belastingen zijn die zijn opgenomen in de actuariële veronderstellingen die zijn gehanteerd voor de waardering van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (zie alinea 76). Andere beheerskosten worden niet van het rendement op fondsbeleggingen afgetrokken.

Presentatie

Saldering

131 Een entiteit moet een actief dat verband houdt met één regeling salderen met een verplichting die verband houdt met een andere regeling als en alleen als de entiteit:

(a) 

beschikt over een in rechte afdwingbaar recht om een surplus in één regeling aan te wenden om verplichtingen uit hoofde van de andere regeling af te wikkelen; en

(b) 

ofwel voornemens is om de verplichtingen op nettobasis af te wikkelen, ofwel om het surplus in één regeling te realiseren en haar verplichting uit hoofde van de andere regeling simultaan af te wikkelen.

132 De criteria voor saldering zijn vergelijkbaar met de criteria voor financiële instrumenten in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie.

Onderscheid tussen vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend

133 Sommige entiteiten maken een onderscheid tussen vlottende activa en kortlopende verplichtingen enerzijds, en vaste activa en langlopende verplichtingen anderzijds. In deze standaard wordt niet bepaald of een entiteit een onderscheid moet maken tussen vlottende en vaste, c.q. kortlopende en langlopende gedeelten van activa en verplichtingen die resulteren uit vergoedingen na uitdiensttreding.

Componenten van kosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten

134 In alinea 120 is bepaald dat een entiteit pensioenkosten en de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) in winst of verlies moet opnemen. In deze standaard wordt niet gespecificeerd hoe een entiteit pensioenkosten en de nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) moet presenteren. Een entiteit presenteert deze componenten in overeenstemming met IAS 1.

Informatieverschaffing

135 Een entiteit moet informatie verstrekken die:

(a) 

de kenmerken van haar toegezegdpensioenregelingen toelicht, alsook de risico's die daaraan verbonden zijn (zie alinea 139);

(b) 

verwijst naar de uit haar toegezegdpensioenregelingen voortvloeiende bedragen in haar jaarrekening en deze toelicht (zie de alinea's 140 tot en met 144); en

(c) 

beschrijft hoe haar toegezegdpensioenregelingen het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van de toekomstige kasstromen van de entiteit kunnen beïnvloeden (zie de alinea's 145, 146 en 147).

136 Om de in alinea 135 uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken, moet een entiteit met alle volgende elementen rekening houden:

(a) 

de noodzakelijke mate van detaillering om aan de vereisten inzake informatieverschaffing te voldoen;

(b) 

hoeveel nadruk op elk van de diverse vereisten moet worden gelegd;

(c) 

in hoeverre tot aggregatie of opsplitsing moet worden overgegaan; en

(d) 

of gebruikers van jaarrekeningen aanvullende informatie nodig hebben om de verstrekte kwantitatieve informatie te evalueren.

137 Indien de overeenkomstig de vereisten van deze standaard en andere IFRSs te verstrekken informatie ontoereikend is om de doelstellingen in alinea 135 te verwezenlijken, moet een entiteit de nodige aanvullende informatie verstrekken om deze doelstellingen te realiseren. Een entiteit kan bijvoorbeeld een analyse van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten presenteren waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de aard, kenmerken en risico's van de brutoverplichting. Bij de verstrekking van dergelijke informatie kan eventueel een onderscheid worden gemaakt tussen:

(a) 

bedragen verschuldigd aan bijdragende deelnemers, niet meer bijdragende deelnemers en gepensioneerden;

(b) 

onvoorwaardelijk toegezegde beloningen en toegerekende maar niet onvoorwaardelijk toegezegde beloningen;

(c) 

aan voorwaarden onderworpen vergoedingen, aan toekomstige loonsverhogingen toe te rekenen bedragen en andere vergoedingen.

138 Een entiteit moet beoordelen of alle of sommige te vermelden gegevens moeten worden opgesplitst om een onderscheid te maken tussen regelingen of groepen van regelingen waaraan materieel verschillende risico's verbonden zijn. Zo kan een entiteit overgaan tot de opsplitsing van informatie over regelingen die een of meer van de volgende kenmerken vertonen:

(a) 

verschillende geografische locaties;

(b) 

verschillende kenmerken, zoals pensioenregelingen op basis van een vast salaris, pensioenregelingen op basis van het eindsalaris en regelingen die voorzien in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding;

(c) 

verschillende toepasselijke regelgeving;

(d) 

verschillende verslaggevende segmenten;

(e) 

verschillende financieringsregelingen (bv. toegekende pensioenaanspraken waartegenover geen beleggingen worden aangehouden en waartegenover geheel of gedeeltelijk beleggingen worden aangehouden).

Kenmerken van toegezegdpensioenregelingen en daaraan verbonden risico's

139 Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

Informatie over de kenmerken van haar toegezegdpensioenregelingen, met inbegrip van:

(i) 

de aard van de door de regeling betaalde vergoedingen (bv. een toegezegdpensioenregeling op basis van het eindsalaris of een op bijdragen gebaseerde regeling met garantie);

(ii) 

een beschrijving van de regelgeving die op de regeling van toepassing is, bijvoorbeeld het niveau van eventuele minimaal vereiste dekkingsgraden, en eventuele gevolgen van de regelgeving voor de regeling, zoals het actiefplafond (zie alinea 64);

(iii) 

een beschrijving van de verantwoordelijkheden van enigerlei andere entiteit voor de governance van de regeling, zoals de verantwoordelijkheden van beheerders of van leden van de raad van bestuur van de regeling;

(b) 

een beschrijving van de risico's waaraan de regeling de entiteit blootstelt, waarbij de nadruk wordt gelegd op ongebruikelijke, entiteitsgebonden of regelingsgebonden risico's, en van significante risicoconcentraties. Indien de fondsbeleggingen bijvoorbeeld hoofdzakelijk tot één en dezelfde beleggingscategorie behoren, zoals vastgoed, kan de regeling de entiteit blootstellen aan een concentratie van vastgoedmarktrisico;

(c) 

een beschrijving van wijzigingen aan, inperkingen van of afwikkelingen in het kader van de regeling

Toelichting op in de jaarrekening opgenomen bedragen

140 Voor zover van toepassing moet een entiteit voor elk van de volgende posten een aansluiting tussen de begin- en eindsaldi verstrekken:

(a) 

de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief), met afzonderlijke aansluitingen voor:

(i) 

fondsbeleggingen;

(ii) 

de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten;

(iii) 

de gevolgen van het actiefplafond;

(b) 

enige restitutierechten. Een entiteit moet ook de relatie tussen enigerlei restitutierecht en de gerelateerde verplichting beschrijven.

141 Voor zover van toepassing moet bij elke in alinea 140 opgesomde aansluiting elk van de volgende elementen worden vermeld:

(a) 

aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten;

(b) 

rentebaten of –lasten;

(c) 

herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief), met afzonderlijke vermelding van:

(i) 

het rendement op fondsbeleggingen, exclusief bedragen die in de onder (b) bedoelde rente zijn opgenomen;

(ii) 

actuariële winsten en verliezen die voorvloeien uit wijzigingen in demografische veronderstellingen (zie alinea 76(a));

(iii) 

actuariële winsten en verliezen die voorvloeien uit wijzigingen in financiële veronderstellingen (zie alinea 76(b));

(iv) 

gevolgen van de beperking van een nettoactief uit hoofde van toegezegde pensioenrechten tot het actiefplafond, exclusief bedragen die in de onder (b) bedoelde rente zijn opgenomen. Een entiteit moet ook vermelden hoe zij het beschikbare maximale economische voordeel heeft bepaald, nl. of deze voordelen de vorm aannemen van terugbetalingen, verlaagde toekomstige bijdragen of een combinatie van beide;

(d) 

pensioenkosten van verstreken diensttijd en winsten en verliezen bij afwikkelingen. Zoals toegestaan op grond van alinea 100 hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen pensioenkosten van verstreken diensttijd en winsten en verliezen bij afwikkelingen indien deze samen voorkomen;

(e) 

de gevolgen van wisselkoerswijzigingen;

(f) 

bijdragen aan de regeling, met afzonderlijke vermelding van die van de werkgever en die van de deelnemers aan de regeling;

(g) 

betalingen van de regeling, met afzonderlijke vermelding van het bedrag dat met betrekking tot afwikkelingen is betaald;

(h) 

de gevolgen van bedrijfscombinaties en –afstotingen.

142 Een entiteit moet de reële waarde van de fondsbeleggingen in categorieën opsplitsen naar gelang van de aard en de risico's van deze beleggingen, waarbij elke fondsbeleggingscategorie wordt ingedeeld in beleggingen met en zonder een op een actieve markt genoteerde marktprijs (zoals gedefinieerd in IFRS 13 Waardering tegen reële waarde ( *4 )). Zo kan een entiteit, rekening houdend met de in alinea 136 behandelde mate van informatieverschaffing, een onderscheid maken tussen:

(a) 

geldmiddelen en kasequivalenten;

(b) 

eigenvermogensinstrumenten (gescheiden volgens sector, ondernemingsomvang, geografische locatie enz.);

(c) 

schuldbewijzen (gescheiden volgens type emittent, kredietkwaliteit, geografische locatie enz.);

(d) 

vastgoed (gescheiden volgens geografische locatie enz.);

(e) 

derivaten (gescheiden volgens type onderliggend risico in het contract, bijvoorbeeld rentecontracten, valutacontracten, eigenvermogenscontracten, kredietcontracten, longevity swaps enz.);

(f) 

beleggingsfondsen (gescheiden volgens fondstype);

(g) 

door activa gedekte waardepapieren; en

(h) 

gestructureerde schuld.

143 Een entiteit moet de reële waarde vermelden van haar eigen overdraagbare financiële instrumenten die als fondsbeleggingen worden aangehouden, alsook de reële waarde van fondsbeleggingen die eigendommen of andere activa zijn die door de entiteit worden gebruikt.

144 Een entiteit moet vermelden welke belangrijke actuariële veronderstellingen zijn gehanteerd om de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten te bepalen (zie alinea 76). Deze informatie moet in absolute termen worden vermeld (bijvoorbeeld als een absoluut percentage en niet alleen als de marge tussen verschillende percentages of andere grootheden). Als een entiteit voor een groepering van regelingen informatie in totalen verstrekt, moet ze dergelijke informatie verschaffen in de vorm van gewogen gemiddelden of relatief kleine bereiken.

Bedrag, tijdstip en onzekerheid van toekomstige kasstromen

145 Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

een gevoeligheidsanalyse voor iedere belangrijke actuariële veronderstelling (zoals vermeld op grond van alinea 144) aan het einde van de verslagperiode, waaruit blijkt hoe de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten beïnvloed zou zijn geweest door veranderingen in de desbetreffende actuariële veronderstelling die op die datum redelijkerwijs mogelijk zouden zijn geweest;

(b) 

de methoden en veronderstellingen die zijn gehanteerd bij de opstelling van de op grond van punt (a) te verrichten gevoeligheidsanalyses en de beperkingen van die methoden;

(c) 

wijzigingen in de voor de opstelling van de gevoeligheidsanalyses gehanteerde methoden en veronderstellingen ten opzichte van de voorgaande periode, en de redenen van dergelijke wijzigingen.

146 Een entiteit moet een beschrijving geven van door de regeling of de entiteit gevolgde strategieën voor de matching van activa en verplichtingen, met inbegrip van het gebruik van lijfrenten en andere technieken, zoals longevity swaps, met het oog op de beheersing van het risico.

147 Om een indicatie te geven van de gevolgen van een toegezegdpensioenregeling voor de toekomstige kasstromen van een entiteit, moet ze het volgende vermelden:

(a) 

een beschrijving van alle financieringsregelingen en het financieringsbeleid die toekomstige bijdragen beïnvloeden;

(b) 

de bijdragen die tijdens de volgende jaarlijkse verslagperiode naar verwachting aan de regeling zullen worden gedaan;

(c) 

informatie over het looptijdprofiel van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten. Deze omvat de gewogen gemiddelde duration van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten en kan andere informatie omvatten over de spreiding van de momenten waarop vergoedingen worden betaald, zoals een vervaldagenanalyse van de betalingen van vergoedingen.

Collectieve regelingen van meer werkgevers

148 Indien een entiteit participeert in een collectieve toegezegdpensioenregeling van meer werkgevers moet zij het volgende vermelden:

(a) 

een beschrijving van de financieringsovereenkomsten, met inbegrip van de methode die wordt gebruikt om het bijdragepercentage van de entiteit en eventuele minimaal vereiste dekkingsgraden te bepalen;

(b) 

een beschrijving van de mate waarin de entiteit in het kader van de regeling aansprakelijk kan worden gesteld voor verplichtingen van andere entiteiten uit hoofde van de contractuele bepalingen van de collectieve regeling van meer werkgevers;

(c) 

een beschrijving van enigerlei overeengekomen toerekening van een tekort of surplus bij:

(i) 

liquidatie van de regeling; dan wel

(ii) 

de terugtrekking van de entiteit uit de regeling.

(d) 

indien de entiteit deze regeling overeenkomstig alinea 34 administratief verwerkt alsof het een toegezegdebijdragenregeling betreft, moet ze, naast de op grond van de punten (a), (b) en (c) te verstrekken informatie en in plaats van de op grond van de alinea's 139 tot en met 147 te verstrekken informatie, het volgende vermelden:

(i) 

het feit dat de regeling een toegezegdpensioenregeling is;

(ii) 

de reden waarom onvoldoende informatie beschikbaar is om de regeling administratief te verwerken als een toegezegdpensioenregeling;

(iii) 

de bijdragen die tijdens de volgende jaarlijkse verslagperiode naar verwachting aan de regeling zullen worden gedaan;

(iv) 

informatie over enigerlei tekort of surplus in de regeling dat een invloed kan hebben op het bedrag van toekomstige bijdragen, met inbegrip van de grondslag die wordt gebruikt voor het bepalen van dat tekort of surplus en de eventuele gevolgen ervan voor de entiteit;

(v) 

een indicatie van de mate waarin de entiteit aan de regeling deelneemt in vergelijking met andere deelnemende entiteiten. Voorbeelden van maatstaven die een dergelijke indicatie kunnen geven, zijn onder meer het aandeel van de entiteit in de totale bijdragen aan de regeling of het aandeel van de entiteit in het totale aantal bijdragende deelnemers, gepensioneerde deelnemers en voormalige deelnemers die recht hebben op vergoedingen, indien deze informatie beschikbaar is.

Toegezegdpensioenregelingen waarbij risico's tussen entiteiten onder gemeenschappelijke zeggenschap worden gedeeld

149 Indien een entiteit deelneemt aan een toegezegdpensioenregeling waarbij risico's tussen entiteiten onder gemeenschappelijke zeggenschap worden gedeeld, moet ze het volgende vermelden:

(a) 

de contractuele overeenkomst of de vastgelegde grondslag voor het belasten van de entiteiten voor de nettokosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten of het feit dat een dergelijke grondslag niet bestaat;

(b) 

de grondslag voor het bepalen van de bijdrage die door de entiteit moet worden betaald;

(c) 

als de entiteit een toerekening van de nettokosten uit hoofde van toegezegde pensioenrechten administratief verwerkt zoals vermeld in alinea 41, alle overeenkomstig de alinea's 135 tot en met 147 vereiste informatie over de regeling in haar geheel;

(d) 

als de entiteit de voor de periode te betalen bijdrage administratief verwerkt zoals vermeld in alinea 41, alle overeenkomstig de alinea's 135, 136, 137, 139, 142, 143, 144 en 147(a) en (b) vereiste informatie over de regeling in haar geheel.

150 De op grond van alinea 149 (c) en (d) vereiste informatie kan worden vermeld via verwijzingen naar informatie die in de jaarrekening van een andere groepsentiteit wordt verschaft, indien:

(a) 

de over de regeling te verstrekken informatie afzonderlijk wordt geïdentificeerd en als zodanig wordt vermeld in de jaarrekening van de betrokken groepsentiteit; en

(b) 

de jaarrekening van de betrokken groepsentiteit onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde tijdstip als of vroeger dan de jaarrekening van de entiteit beschikbaar is voor de gebruikers van de jaarrekening.

Vereisten inzake informatieverschaffing in andere IFRSs

151 Waar dat door IAS 24 wordt vereist, moet een entiteit informatie verschaffen over:

(a) 

transacties met verbonden partijen met regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding; en

(b) 

vergoedingen na uitdiensttreding voor managers op sleutelposities.

152 Waar vereist door IAS 37 moet een entiteit informatie verschaffen over voorwaardelijke verplichtingen die resulteren uit verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding.

ANDERE LANGETERMIJNPERSONEELSBELONINGEN

153 Andere langetermijnpersoneelsbeloningen omvatten onder meer de volgende beloningen, indien deze naar verwachting niet volledig zullen zijn vereffend binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties hebben verricht:

(a) 

betaald langetermijnverlof, zoals verlof voor lange dienstprestatie of sabbatsverlof;

(b) 

jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband;

(c) 

uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid;

(d) 

winstdelingen en bonussen; en

(e) 

uitgestelde vergoedingen.

154 De waardering van andere langetermijnpersoneelsbeloningen is gewoonlijk niet aan dezelfde mate van onzekerheid onderhevig als de waardering van vergoedingen na uitdiensttreding. Om deze reden vereist deze standaard een vereenvoudigde methode voor de administratieve verwerking van andere langetermijnpersoneelsbeloningen. Anders dan bij de verwerkingsmethoden die vereist zijn voor vergoedingen na uitdiensttreding, worden bij deze methode geen herwaarderingen in de niet-gerealiseerde resultaten opgenomen.

Opname en waardering

155 Bij de opname en waardering van het surplus of tekort in een andere regeling inzake langetermijnpersoneelsbeloningen moet een entiteit de alinea's 56 tot en met 98 en de alinea's 113, 114 en 115 toepassen. Bij de opname en waardering van restitutierechten moet een entiteit de alinea's 116 tot en met 119 toepassen.

▼M66

156   Voor andere langetermijnpersoneelsbeloningen moet een entiteit het nettototaal van de volgende bedragen in winst of verlies opnemen, tenzij een andere IFRS toestaat of voorschrijft dat ze in de kostprijs van een actief worden opgenomen:

(a) 

pensioenkosten (zie de alinea's 66 tot en met 112 en alinea 122A);

▼M31

(b) 

nettorente op de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) (zie de alinea's 123 tot en met 126); en

(c) 

herwaarderingen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten (actief) (zie de alinea's 127 tot en met 130).

157 Eén vorm van andere langetermijnpersoneelsbeloningen zijn uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid. Indien het bedrag van de vergoeding afhankelijk is van de duur van het dienstverband, ontstaat een verplichting op het moment dat de prestaties door de desbetreffende werknemer worden verricht. De waardering van die verplichting houdt rekening met de waarschijnlijkheid dat de betaling vereist zal zijn en met de periode waarvoor de betaling naar verwachting zal moeten worden uitgevoerd. Als het niveau van de vergoeding hetzelfde is voor elke werknemer die arbeidsongeschikt wordt, ongeacht het aantal dienstjaren, worden de verwachte kosten van deze vergoedingen opgenomen op het moment dat een gebeurtenis plaatsvindt die de langdurige arbeidsongeschiktheid veroorzaakt.

Informatieverschaffing

158 Hoewel deze standaard niet vereist dat specifieke informatie in verband met andere langetermijnpersoneelsbeloningen wordt verschaft, is dergelijke informatie mogelijk wel vereist door andere IFRSs. Zo vereist IAS 24 informatieverschaffing over personeelsbeloningen voor managers op sleutelposities. IAS 1 vereist dat informatie wordt verstrekt over lasten uit hoofde van personeelsbeloningen.

ONTSLAGVERGOEDINGEN

159 In deze standaard worden ontslagvergoedingen los van andere personeelsbeloningen behandeld, omdat de gebeurtenis die aanleiding geeft tot een verplichting de beëindiging van het dienstverband is in plaats van het eigenlijke dienstverband van de werknemer. Ontslagvergoedingen resulteren ofwel uit het besluit van een entiteit om het dienstverband te beëindigen, ofwel uit het besluit van een werknemer om in ruil voor de beëindiging van het dienstverband op een door de entiteit gedaan aanbod van vergoedingen in te gaan.

160 Ontslagvergoedingen omvatten noch personeelsbeloningen resulterend uit de beëindiging van het dienstverband op verzoek van de werknemer zonder dat er van een aanbod van de entiteit sprake is, noch personeelsbeloningen resulterend uit vereisten inzake verplichte pensionering, omdat dergelijke vergoedingen vergoedingen na uitdiensttreding zijn. Sommige entiteiten bieden een lagere vergoeding voor de beëindiging van het dienstverband op verzoek van de werknemer (in wezen een vergoeding na uitdiensttreding) dan voor de beëindiging van het dienstverband op verzoek van de entiteit. Het verschil tussen de vergoeding voor de beëindiging van het dienstverband op verzoek van de werknemer en een hogere vergoeding voor de beëindiging van het dienstverband op verzoek van de entiteit is een ontslagvergoeding.

161 De vorm van de personeelsbeloning bepaalt niet of zij in ruil voor prestaties of in ruil voor de beëindiging van het dienstverband van de werknemer wordt uitgekeerd. Ontslagvergoedingen zijn gewoonlijk vaste vergoedingen, maar omvatten soms eveneens:

(a) 

een verbetering van de vergoedingen na uitdiensttreding, hetzij indirect via een beloningsregeling voor het personeel, hetzij direct;

(b) 

salaris tot het einde van een bepaalde opzegperiode als de werknemer geen verdere prestaties verricht die economische voordelen voor de entiteit genereren.

162 Indicatoren die erop duiden dat een personeelsbeloning in ruil voor prestaties wordt uitgekeerd, zijn onder meer:

(a) 

de vergoeding is afhankelijk van het voortduren van het dienstverband (met inbegrip van vergoedingen die toenemen bij voortdurend dienstverband);

(b) 

de vergoeding wordt toegekend in overeenstemming met de voorwaarden van een beloningsregeling voor het personeel.

163 Sommige ontslagvergoedingen worden toegekend in overeenstemming met de voorwaarden van een bestaande beloningsregeling voor het personeel. Zij kunnen bijvoorbeeld zijn vastgelegd in de wet, de arbeidsovereenkomst of een vakbondsovereenkomst, of een impliciet karakter hebben doordat de werkgever in het verleden soortgelijke vergoedingen heeft toegekend. Een ander voorbeeld: indien een entiteit vergoedingen biedt die langer dan een korte periode beschikbaar zijn, of indien de periode tussen het aanbod en de verwachte datum van het werkelijke ontslag langer is dan een korte periode, dan gaat de entiteit na of zij een nieuwe beloningsregeling voor het personeel heeft vastgesteld, en dus of de in het kader van de regeling geboden vergoedingen ontslagvergoedingen dan wel vergoedingen na uitdiensttreding zijn. In overeenstemming met de voorwaarden van een beloningsregeling voor het personeel toegekende personeelsbeloningen zijn ontslagvergoedingen als zij resulteren uit het besluit van een entiteit om het dienstverband van een werknemer te beëindigen en tevens niet afhankelijk zijn gesteld van het voortduren van het dienstverband.

164 Sommige personeelsbeloningen worden uitgekeerd ongeacht de reden voor het vertrek van de werknemer. De betaling van dergelijke vergoedingen is zeker (behoudens enige vereisten inzake de onvoorwaardelijke toezegging ervan of een minimumaantal dienstjaren), maar het tijdstip waarop ze worden betaald is onzeker. Hoewel dergelijke vergoedingen in sommige rechtsgebieden als schadevergoedingen voor ontslag of speciale ontslagpremies worden omschreven, betreft het vergoedingen na uitdiensttreding in plaats van ontslagvergoedingen. Een entiteit moet ze dan ook administratief verwerken als vergoedingen na uitdiensttreding.

Opname

165 Een entiteit moet ontslagvergoedingen als een verplichting en als een last opnemen op de vroegste van de volgende data:

(a) 

wanneer de entiteit het aanbod van die vergoedingen niet langer kan intrekken; en

(b) 

wanneer de entiteit de kosten opneemt van een reorganisatie die binnen het toepassingsgebied van IAS 37 valt en die de betaling van ontslagvergoedingen met zich meebrengt.

166 Bij ontslagvergoedingen die verschuldigd zijn als gevolg van het besluit van een werknemer om in ruil voor de beëindiging van het dienstverband op een aanbod van vergoedingen in te gaan, is het tijdstip waarop een entiteit haar aanbod inzake ontslagvergoedingen niet langer kan intrekken, het vroegste van de volgende momenten:

(a) 

wanneer de werknemer op het aanbod ingaat; en

(b) 

wanneer een beperking (bv. een wettelijk voorschrift, een voorschrift van regelgevende instanties of een contractueel voorschrift, dan wel enigerlei andere beperking) op het vermogen van de entiteit om het aanbod in te trekken, in werking treedt. Dit is wanneer het aanbod wordt gedaan, mits de beperking op dat moment bestaat.

167 Bij ontslagvergoedingen die verschuldigd zijn als gevolg van het besluit van een entiteit om het dienstverband van een werknemer te beëindigen, kan de entiteit het aanbod niet langer intrekken wanneer zij de betrokken werknemers in kennis heeft gesteld van een ontslagregeling die aan alle onderstaande criteria voldoet:

(a) 

uit handelingen die nodig zijn om de regeling te voltooien, blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat aanzienlijke wijzigingen aan de regeling zullen worden aangebracht of dat de regeling zal worden ingetrokken;

(b) 

in de regeling wordt het aantal werknemers vermeld van wie het dienstverband zal worden beëindigd, hun functieclassificatie of functie en hun locatie (maar in de regeling hoeft niet elke individuele werknemer te worden geïdentificeerd) en de verwachte datum van voltooiing van de regeling;

(c) 

in de regeling worden de ontslagvergoedingen die werknemers zullen ontvangen met voldoende detail vastgesteld opdat werknemers de aard en het bedrag kunnen bepalen van de vergoedingen die zij zullen ontvangen wanneer hun dienstverband wordt beëindigd.

168 Wanneer een entiteit ontslagvergoedingen opneemt, moet zij mogelijk ook een wijziging aan de regeling of een inperking van andere personeelsbeloningen administratief verwerken (zie alinea 103).

Waardering

169 Een entiteit moet ontslagvergoedingen bij de eerste opname waarderen, en latere wijzigingen daarvan waarderen en opnemen met inachtneming van de aard van de personeelsbeloning, met dien verstande dat indien de ontslagvergoedingen een verbetering van de vergoedingen na uitdiensttreding zijn, zij de vereisten voor vergoedingen na uitdiensttreding moet toepassen. Anders geldt het volgende:

(a) 

indien de ontslagvergoedingen naar verwachting volledig vereffend zullen zijn binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin zij worden opgenomen, moet de entiteit de vereisten voor kortetermijnpersoneelsbeloningen toepassen;

(b) 

indien de ontslagvergoedingen naar verwachting niet volledig vereffend zullen zijn binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode waarin zij worden opgenomen, moet de entiteit de vereisten voor andere langetermijnpersoneelsbeloningen toepassen.

170 Aangezien ontslagvergoedingen niet in ruil voor prestaties worden toegekend, zijn de alinea's 70 tot en met 74 betreffende de toerekening van vergoedingen aan dienstperioden niet relevant.

Voorbeeld ter illustratie van de alinea's 159 tot en met 170

Achtergrond

Als gevolg van een recente overname is een entiteit voornemens een fabriek over tien maanden te sluiten en op dat moment het dienstverband van alle resterende werknemers van de fabriek te beëindigen. Omdat de entiteit de expertise van de werknemers van de fabriek nodig heeft om een aantal opdrachten te voltooien, kondigt zij de onderstaande ontslagregeling aan.

Elke werknemer die blijft en prestaties verricht tot de sluiting van de fabriek, zal op de ontslagdatum een contante betaling van 30 000 VE ontvangen. Werknemers die vóór de sluiting van de fabriek opstappen, zullen 10 000 VE ontvangen.

De fabriek telt 120 werknemers. Ten tijde van de aankondiging van de regeling verwacht de entiteit dat 20 werknemers zullen opstappen vóór de sluiting van de fabriek. De totale verwachte uitstroom van kasmiddelen in het kader van de regeling is derhalve gelijk aan 3 200 000 VE (nl. 20 × 10 000 VE + 100 × 30 000 VE). Zoals voorgeschreven door alinea 160 verwerkt de entiteit de personeelsbeloningen die in ruil voor de beëindiging van het dienstverband worden toegekend als ontslagvergoedingen en verwerkt zij de vergoedingen die in ruil voor prestaties worden toegekend als kortetermijnpersoneelsbeloningen.

Ontslagvergoedingen

De in ruil voor de beëindiging van het dienstverband toegekende vergoeding bedraagt 10 000 VE. Dit is het bedrag dat de entiteit voor de beëindiging van het dienstverband moet betalen, ongeacht of de werknemers blijven en prestaties verrichten totdat de fabriek sluit, dan wel opstappen vóór de sluiting van de fabriek. Hoewel de werknemers vóór de sluiting van de fabriek kunnen opstappen, is de beëindiging van het dienstverband van alle werknemers het gevolg van het besluit van de entiteit tot sluiting van de fabriek en tot beëindiging van hun dienstverband (m.a.w. alle werknemers zullen opstappen wanneer de fabriek sluit). Daarom wordt door de entiteit een verplichting van 1 200 000 VE (nl. 120 × 10 000 VE) voor de in overeenstemming met de beloningsregeling voor het personeel uitgekeerde ontslagvergoedingen opgenomen op het vroegste van de volgende twee momenten: wanneer de ontslagregeling wordt aangekondigd of wanneer de entiteit de met de sluiting van de fabriek verband houdende reorganisatiekosten opneemt.

Vergoedingen in ruil voor prestaties

De additionele vergoedingen die werknemers zullen ontvangen als zij gedurende de gehele periode van tien maanden prestaties blijven verrichten, zijn vergoedingen in ruil voor prestaties die over deze periode worden verricht. De entiteit verwerkt deze vergoedingen als kortetermijnpersoneelsbeloningen omdat zij deze naar verwachting binnen twaalf maanden na het einde van de jaarlijkse verslagperiode zal vereffenen. In dit voorbeeld is geen discontering vereist. In elke maand van de dienstperiode van tien maanden wordt dus een last van 200 000 VE (nl. 2 000 000 VE ÷ 10) opgenomen, samen met een overeenkomstige verhoging van de boekwaarde van de verplichting.

Informatieverschaffing

171 Hoewel deze standaard niet vereist dat specifieke informatie in verband met ontslagvergoedingen wordt verschaft, is dergelijke informatie mogelijk wel vereist door andere IFRSs. Zo vereist IAS 24 informatieverschaffing over personeelsbeloningen voor managers op sleutelposities. IAS 1 vereist dat informatie wordt verstrekt over lasten uit hoofde van personeelsbeloningen.

OVERGANG EN INGANGSDATUM

172 Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

173 Een entiteit moet deze standaard retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten, met de volgende uitzonderingen:

(a) 

een entiteit hoeft de boekwaarde van buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallende activa niet aan te passen voor wijzigingen in kosten voor personeelsbeloningen die voor de datum van eerste toepassing in de boekwaarde waren opgenomen. De datum van eerste toepassing is de aanvang van de vroegste voorgaande periode die wordt gepresenteerd in de eerste jaarrekening waarin de entiteit deze standaard toepast;

(b) 

in jaarrekeningen voor perioden die vóór 1 januari 2014 aanvangen, hoeft een entiteit geen vergelijkende informatie te presenteren voor de op grond van alinea 145 te verstrekken informatie over de gevoeligheid van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten.

▼M31

174 IFRS 13 (vastgesteld in mei 2011) wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 8 en wijzigde alinea 113. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 13 toepast.

▼M44

175 De alinea's 93 en 94 zijn gewijzigd door Toegezegdpensioenregelingen: bijdragen van werknemers (wijzigingen in IAS 19), uitgegeven in november 2013. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M48

176 Alinea 83 is gewijzigd en alinea 177 is toegevoegd door de in september 2014 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2012-2014. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

177 Een entiteit moet de wijziging in alinea 176 toepassen vanaf het begin van de vroegste vergelijkende periode die wordt gepresenteerd in de eerste jaarrekening waarin de entiteit deze wijziging toepast. Elke eventuele initiële aanpassing die uit de toepassing van deze wijziging voortvloeit, moet aan het begin van die periode in ingehouden winsten worden opgenomen.

▼M77

178 IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft de voetnoot bij alinea 8 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M66

179 De alinea's 101A, 122A en 123A zijn toegevoegd en de alinea's 57, 99, 120, 123, 125, 126 en 156 zijn gewijzigd door Wijziging, inperking of afwikkeling van de regeling (Wijzigingen in IAS 19), uitgegeven in februari 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op wijzigingen, inperkingen of afwikkelingen van regelingen die plaatsvinden op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2019 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M44




Bijlage A

Toepassingsleidraad

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS. Ze beschrijft de toepassing van de alinea's 92 en 93 en heeft dezelfde status als de andere delen van de IFRS.

A1 De verwerkingsvereisten voor bijdragen van werknemers of derden worden geïllustreerd in onderstaand schema.

image

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 20

Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun

TOEPASSINGSGEBIED ►M8   ( 7 ) ◄

1 Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van en informatieverschaffing over overheidssubsidies en bij de informatieverschaffing over andere vormen van overheidssteun.

2 Deze standaard behandelt niet:

(a) 

de speciale problemen die ontstaan bij de administratieve verwerking van overheidssubsidies in jaarrekeningen die de gevolgen van prijswijzigingen weerspiegelen of in aanvullende informatie van soortgelijke aard;

▼M8

(b) 

overheidssteun die aan een entiteit wordt verleend in de vorm van voordelen die beschikbaar zijn voor het bepalen van de fiscale winst of het fiscale verlies, of die worden bepaald of beperkt op basis van belastingverplichtingen. Voorbeelden van dergelijke voordelen zijn belastingvrijstellingen, investeringsaftrekken, versnelde fiscaal toegestane afschrijvingen en verlaagde belastingtarieven;

▼B

(c) 

overheidsparticipaties in de entiteit;

(d) 

overheidssubsidies die worden besproken in IAS 41 Landbouw.

DEFINITIES

3 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Overheid verwijst naar lokale, nationale of internationale overheden, overheidsinstellingen en gelijkaardige instanties.

Overheidssteun verwijst naar handelingen van de overheid die gericht zijn op het verschaffen van economische voordelen aan een entiteit of reeks entiteiten die hiervoor in aanmerking komen op basis van bepaalde criteria. In het kader van deze standaard omvat overheidssteun geen voordelen die slechts indirect worden verschaft via maatregelen die de algemene economische voorwaarden beïnvloeden, zoals het voorzien van infrastructuur in economisch achtergestelde gebieden of het opleggen van handelsbeperkingen aan concurrenten.

Overheidssubsidies verwijst naar steun door een overheid in de vorm van de overdracht van middelen aan een entiteit indien in het verleden werd voldaan aan of in de toekomst zal worden voldaan aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de operationele activiteiten van de entiteit. Overheidssubsidies omvatten geen vormen van overheidssteun die niet redelijkerwijs kunnen worden gewaardeerd, en omvatten evenmin transacties met een overheid die niet kunnen worden onderscheiden van de normale handelstransacties van de entiteit. ( 8 )

Investeringssubsidies zijn overheidssubsidies met als voornaamste voorwaarde dat een entiteit die hiervoor in aanmerking komt vaste activa moet kopen, bouwen of anderszins verwerven. Mogelijk worden ook supplementaire beperkende voorwaarden opgelegd met betrekking tot het type of de locatie van de activa of de perioden waarin deze moeten worden verworven of aangehouden.

Exploitatiesubsidies zijn andere overheidssubsidies dan deze die verband houden met activa.

Leningen die kunnen worden kwijtgescholden zijn leningen waarbij de financier zich ertoe verbindt de geleende bedragen onder specifieke vooraf bepaalde voorwaarden kwijt te schelden.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼B

4 Overheidssteun neemt vele vormen aan, die verschillen zowel wat betreft de aard van de verleende steun als de voorwaarden die gewoonlijk hieraan worden verbonden. De steun kan tot doel hebben een entiteit te stimuleren om bepaalde stappen te zetten die ze zonder deze steun normaliter niet zou zetten.

5 De ontvangst van overheidssteun door een entiteit kan om twee redenen significant zijn voor het opstellen van de jaarrekening. Ten eerste moet, indien middelen werden overgedragen, een geëigende methode voor administratieve verwerking van de overdracht worden gevonden. Ten tweede is het wenselijk om een indicatie te geven van de mate waarin de entiteit tijdens de verslagperiode voordeel heeft gedaan met dergelijke steun. Dit vergemakkelijkt de vergelijking van de jaarrekening van een entiteit met die van voorgaande perioden en met deze van andere entiteiten.

6 Overheidssubsidies worden soms anders genoemd, zoals toelagen, subventies of premies.

OVERHEIDSSUBSIDIES

7 Overheidssubsidies, met inbegrip van niet-monetaire subsidies tegen reële waarde, mogen pas worden opgenomen als met redelijke zekerheid kan worden gesteld dat:

(a) 

de entiteit de aan de subsidies gekoppelde voorwaarden zal vervullen; en

(b) 

de subsidies zullen worden ontvangen.

8 Een overheidssubsidie wordt pas opgenomen wanneer met redelijke zekerheid kan worden gesteld dat de entiteit de hieraan gekoppelde voorwaarden zal vervullen en dat de subsidie zal worden ontvangen. De ontvangst van een subsidie vormt op zich geen afdoend bewijs dat de aan de subsidie verbonden voorwaarden werden of zullen worden vervuld.

9 De wijze waarop een subsidie is ontvangen, heeft geen invloed op de verwerkingsmethode die moet worden toegepast met betrekking tot de subsidie. Bijgevolg wordt een subsidie op dezelfde wijze administratief verwerkt, ongeacht of ze ontvangen is in de vorm van contanten of als een verlaging van een verplichting aan de overheid.

10 Een lening van de overheid die kan worden kwijtgescholden, wordt behandeld als een overheidssubsidie als met redelijke zekerheid kan worden gesteld dat de entiteit de voorwaarden voor kwijtschelding van de lening zal vervullen.

▼M53

10A Het voordeel dat verbonden is aan een overheidslening die tegen een lagere rente dan de marktrente wordt verstrekt, wordt als een overheidssubsidie behandeld. De lening moet worden opgenomen en gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten. De waarde van het voordeel dat voortvloeit uit het feit dat de rente lager is dan de marktrente, moet worden bepaald als het verschil tussen de in overeenstemming met IFRS 9 bepaalde eerste boekwaarde van de lening en de ontvangen opbrengsten. Het voordeel wordt administratief verwerkt in overeenstemming met deze standaard. De entiteit moet de voorwaarden en verplichtingen die zijn of moeten worden vervuld in aanmerking nemen wanneer zij de kosten identificeert die het aan de lening verbonden voordeel beoogt te compenseren.

▼B

11 Nadat een overheidssubsidie is opgenomen, worden alle hiermee verband houdende voorwaardelijke verplichtingen of voorwaardelijke activa verwerkt in overeenstemming met IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

▼M8

12 Overheidssubsidies moeten systematisch in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waarin de entiteit de gerelateerde kosten die de subsidies beogen te compenseren als lasten opneemt.

13 Er bestaan twee ruime benaderingen voor de administratieve verwerking van overheidssubsidies: de vermogensbenadering, volgens welke een subsidie niet in winst of verlies wordt opgenomen, en de batenbenadering, volgens welke een subsidie over een of meer perioden in winst of verlies wordt opgenomen.

14 Zij die de vermogensbenadering bepleiten, hanteren de volgende argumenten:

(a) 

overheidssubsidies zijn een financieringsmiddel en moeten als zodanig worden behandeld in de balans in plaats van in winst of verlies te worden opgenomen ter compensatie van de lasten die ze financieren. Aangezien geen terugbetaling wordt verwacht, mogen deze subsidies niet in winst of verlies worden opgenomen;

(b) 

het is niet geëigend om overheidssubsidies in winst of verlies op te nemen omdat ze niet worden verdiend maar een stimulans vanwege de overheid vertegenwoordigen zonder dat er kosten aan zijn verbonden.

15 Zij die de batenbenadering bepleiten, hanteren de volgende argumenten:

(a) 

aangezien overheidssubsidies ontvangsten zijn uit een andere bron dan aandeelhouders, mogen ze niet direct in het eigen vermogen worden opgenomen maar moeten ze in de juiste periode in winst of verlies worden opgenomen;

(b) 

overheidssubsidies zijn zelden gratis. De entiteit verdient ze door de aan de subsidies gekoppelde voorwaarden na te leven en de vooropgestelde verplichtingen na te komen. Daarom moeten ze in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waarin de entiteit de gerelateerde kosten die de subsidies beogen te compenseren als lasten opneemt;

(c) 

aangezien winstbelastingen en andere belastingen lasten zijn, is het logisch om ook overheidssubsidies, die een verlengstuk van het fiscaal beleid vormen, in winst of verlies op te nemen.

16 Het is fundamenteel voor de batenbenadering dat overheidssubsidies systematisch in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waarin de entiteit de gerelateerde kosten die de subsidies beogen te compenseren als lasten opneemt. De opname van overheidssubsidies in winst of verlies naarmate ze worden ontvangen is niet in overeenstemming met het toerekeningsbeginsel (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening) en zou enkel aanvaardbaar zijn als er geen basis bestond voor de toerekening van een subsidie aan andere perioden dan de periode waarin ze werd ontvangen.

17 In de meeste gevallen kunnen de perioden waarover een entiteit de kosten of lasten met betrekking tot een overheidssubsidie opneemt gemakkelijk worden bepaald. Bijgevolg worden subsidies voor specifieke lasten in winst of verlies opgenomen in dezelfde periode als de desbetreffende lasten. Zo ook worden subsidies met betrekking tot af te schrijven activa gewoonlijk in winst of verlies opgenomen over de perioden en in de verhoudingen waarin de afschrijvingskosten van deze activa worden opgenomen.

18 Subsidies met betrekking tot niet af te schrijven activa kunnen ook de vervulling van bepaalde verplichtingen vereisen, en zouden dan in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waaraan de kosten voor het vervullen van de verplichtingen worden toegerekend. Een toekenning van grond bijvoorbeeld kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat er op die locatie een gebouw wordt opgericht, en het kan geëigend zijn om deze toekenning over de gebruiksduur van het gebouw in winst of verlies op te nemen.

▼B

19 Subsidies worden soms ontvangen als deel van een pakket van financiële of fiscale steunmaatregelen waaraan een aantal voorwaarden zijn verbonden. In dergelijke gevallen moet de nodige zorg worden besteed aan het identificeren van de voorwaarden die aanleiding geven tot kosten en lasten die bepalen over welke perioden de subsidie zal worden verdiend. Het kan geëigend zijn om een deel van een subsidie toe te rekenen op een bepaalde basis en een ander deel op een andere basis.

▼M8

20 Een overheidssubsidie die kan worden ontvangen als compensatie voor reeds opgelopen lasten of verliezen of met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan de entiteit zonder toekomstige gerelateerde kosten, moet in winst of verlies worden opgenomen in de periode waarin ze te ontvangen is.

21 In sommige gevallen kan een overheidssubsidie worden toegekend met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan een entiteit in plaats van als een stimulans om specifieke uitgaven te doen. Dergelijke subsidies kunnen beperkt zijn tot een individuele entiteit en zijn mogelijk niet beschikbaar voor een hele categorie van begunstigden. Deze omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een subsidie in winst of verlies wordt opgenomen in de periode waarin de entiteit in aanmerking komt voor het ontvangen van de subsidie, met informatieverschaffing om ervoor te zorgen dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen.

22 Een entiteit kan in aanmerking komen voor het ontvangen van een overheidssubsidie als compensatie voor lasten of verliezen die werden opgelopen in een voorgaande verslagperiode. Een dergelijke subsidie wordt in winst of verlies opgenomen in de periode waarin deze invorderbaar is, met informatieverschaffing om ervoor te zorgen dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen.

▼B

Niet-monetaire overheidssubsidies

23 Een overheidssubsidie kan de vorm aannemen van een overdracht van een niet-monetair actief, zoals grond of andere middelen, voor gebruik door de entiteit. In deze omstandigheden is het gebruikelijk om de reële waarde van het niet-monetair actief te bepalen en om zowel de subsidie als het actief tegen deze reële waarde te verwerken. Een alternatieve benadering die soms wordt gevolgd bestaat erin zowel het actief als de subsidie op te nemen tegen een nominaal bedrag.

Presentatie van investeringssubsidies

24 Investeringssubsidies van de overheid, met inbegrip van niet-monetaire subsidies tegen reële waarde, moeten in de balans worden gepresenteerd door de subsidie op te nemen als uitgestelde baat of door de subsidie in mindering te brengen bij de bepaling van de boekwaarde van het actief.

25 Er zijn twee methoden voor de presentatie van investeringssubsidies (of de geëigende delen van subsidies) in jaarrekeningen die worden beschouwd als aanvaardbare alternatieven.

▼M8

26 De ene methode beschouwt de subsidie als uitgestelde bate die systematisch in winst of verlies wordt opgenomen over de gebruiksduur van het actief.

27 De andere methode brengt de subsidie in mindering bij de berekening van de boekwaarde van het actief. De subsidie wordt als verlaagde afschrijvingskosten in winst of verlies opgenomen over de gebruiksduur van een af te schrijven actief.

▼B

28 De aankoop van activa en de ontvangst van daarmee verband houdende subsidies kan grote bewegingen veroorzaken in de kasstroom van een entiteit. Om die reden en om de bruto-investering in activa weer te geven, worden dergelijke bewegingen in het kasstroomoverzicht vaak als afzonderlijke posten vermeld, ongeacht het feit of de subsidie al dan niet in mindering wordt gebracht op het gerelateerde actief met het oog op de presentatie in de balans.

Presentatie van exploitatiesubsidies

▼M31

29 Exploitatiesubsidies worden gepresenteerd als onderdeel van de winst of het verlies, hetzij afzonderlijk, hetzij onder een algemeen kopje, zoals „Overige baten”. Soms worden ze echter in mindering gebracht bij de rapportering van de daarmee verband houdende lasten.

▼M31 —————

▼B

30 Voorstanders van de eerste methode beweren dat het niet geëigend is om baten en lasten netto op te nemen en dat als de subsidie van de lasten wordt gescheiden, het eenvoudiger is om een vergelijking te maken met andere lasten die niet door een subsidie worden beïnvloed. Zij die de tweede methode bepleiten, voeren aan dat het best mogelijk is dat de entiteit de lasten niet zou hebben opgelopen als de subsidie niet beschikbaar was geweest, en dat de presentatie van de lasten zonder de subsidie te salderen bijgevolg misleidend kan zijn.

31 Beide methoden worden beschouwd als aanvaardbaar voor de presentatie van exploitatiesubsidies. Voor een juist inzicht in de jaarrekening kan het nodig zijn om informatie te verschaffen over de subsidie. Het is doorgaans geëigend om de gevolgen van subsidies voor een afzonderlijk te presenteren baat of last te vermelden.

Terugbetaling van overheidssubsidies

▼M8

32 Een overheidssubsidie die terugbetaalbaar wordt, moet worden verwerkt als een schattingswijziging (zie IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten). De terugbetaling van een exploitatiesubsidie moet eerst worden verrekend met elke nog niet-afgeschreven uitgestelde bate die met betrekking tot de subsidie is opgenomen. In zoverre de terugbetaling groter is dan een dergelijke uitgestelde bate, of indien er geen uitgestelde bate bestaat, moet de terugbetaling onmiddellijk in winst of verlies worden opgenomen. De terugbetaling van een investeringssubsidie moet worden opgenomen door de boekwaarde van het actief te verhogen of door het terug te betalen bedrag in mindering te brengen van het saldo van de uitgestelde baten. De cumulatieve aanvullende afschrijving die tot dan toe in winst of verlies zou zijn opgenomen indien er geen subsidie zou zijn, moet onmiddellijk in winst of verlies worden opgenomen.

▼B

33 Omstandigheden die aanleiding geven tot terugbetaling van een investeringssubsidie kunnen vereisen dat de mogelijke bijzondere waardevermindering van de nieuwe boekwaarde van het actief in aanmerking wordt genomen.

OVERHEIDSSTEUN

34 Uitgesloten van de definitie van overheidssubsidies in alinea 3 zijn bepaalde vormen van overheidssteun die niet redelijkerwijs kunnen worden gewaardeerd en transacties met een overheid die niet kunnen worden onderscheiden van de normale handelstransacties van de entiteit.

35 Voorbeelden van vormen van steun die niet redelijkerwijs kunnen worden gewaardeerd, zijn gratis technisch of marketingadvies en het verstrekken van garanties. Een voorbeeld van steun die niet kan worden onderscheiden van de normale handelstransacties van een onderneming, is wanneer een aankoopbeleid van een overheid verantwoordelijk is voor een deel van de omzet van de entiteit. Het bestaan van het voordeel kan onbetwistbaar zijn, maar elke poging om de handelsactiviteiten los te koppelen van overheidssteun zou wel eens arbitrair kunnen zijn.

36 Het voordeel in de bovenvermelde voorbeelden kan van dusdanig belang zijn dat de vermelding van de aard, omvang en duur van de steun nodig is opdat de jaarrekening niet misleidend zou zijn.

▼M8 —————

▼B

38 In deze standaard omvat overheidssteun niet de voorziening van infrastructuur door verbetering van het algemene transport- en communicatienetwerk en de verschaffing van verbeterde faciliteiten, zoals een irrigatie- of waterleidingnet dat continu en voor onbepaalde tijd beschikbaar is voor een volledige lokale gemeenschap.

INFORMATIEVERSCHAFFING

39 De volgende informatie moet worden verstrekt:

(a) 

de grondslagen voor financiële verslaggeving die werden toegepast voor overheidssubsidies, met inbegrip van de in de jaarrekening toegepaste presentatiemethoden;

(b) 

de aard en omvang van overheidssubsidies die werden opgenomen in de jaarrekening en een indicatie van andere vormen van overheidssteun waarbij de entiteit rechtstreeks baat heeft gehad; en

(c) 

niet-vervulde voorwaarden en andere voorwaardelijke gebeurtenissen die verband houden met overheidssteun die werd opgenomen.

OVERGANGSBEPALINGEN

40 Een entiteit die de standaard voor het eerst toepast, moet:

(a) 

de toepasselijke vereisten inzake informatieverschaffing naleven; en

(b) 

hetzij:

(i) 

haar jaarrekening aanpassen op basis van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving in overeenstemming met IAS 8; dan wel

(ii) 

de verwerkingsbepalingen van de standaard alleen toepassen op subsidies of delen van subsidies die ontvangbaar of terugbetaalbaar worden na de ingangsdatum van de standaard.

INGANGSDATUM

41 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 1984 aanvangen.

▼M5

42 IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werd alinea 29A door IAS 1 (herziene versie van 2007) toegevoegd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M8

43 Alinea 37 is verwijderd en alinea 10A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op overheidsleningen ontvangen in perioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

45 IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 3. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

46 Alinea 29 is gewijzigd en alinea 29A is verwijderd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M53

48 Alinea 10A is gewijzigd en de alinea's 44 en 47 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 21

De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

DOEL

1 Een entiteit kan buitenlandse activiteiten op twee manieren voeren. Ze kan transacties in vreemde valuta aangaan, of ze kan buitenlandse activiteiten hebben. Bovendien kan een entiteit haar jaarrekening in een vreemde valuta presenteren. Het doel van deze standaard is voor te schrijven op welke wijze transacties in vreemde valuta en buitenlandse activiteiten in de jaarrekening van een entiteit worden opgenomen en op welke wijze de jaarrekening wordt omgerekend in de presentatievaluta van een entiteit.

2 De voornaamste kwesties gaan over vragen zoals welke wisselkoers(en) gebruikt moet(en) worden en op welke manier de gevolgen van wisselkoerswijzigingen in de jaarrekening moeten worden gerapporteerd.

TOEPASSINGSGEBIED

▼M53

3   Deze standaard moet worden toegepast:

(a) 

bij de verwerking van transacties en saldi luidende in vreemde valuta, met uitzondering van de transacties en saldi met betrekking tot derivaten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen;

▼B

(b) 

bij de omrekening van de resultaten en de financiële positie van buitenlandse activiteiten die in de jaarrekening van de entiteit zijn opgenomen op basis van consolidatie ►M32  ————— ◄ of de „equity”-methode; en

(c) 

bij de omrekening van de resultaten en de financiële positie van een entiteit in een presentatievaluta.

▼M53

4 IFRS 9 is van toepassing op vele valutaderivaten, die bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen. De valutaderivaten die buiten het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen (bijvoorbeeld sommige valutaderivaten die in andere contracten zijn besloten), vallen echter binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Bovendien is deze standaard van toepassing wanneer een entiteit op derivaten betrekking hebbende bedragen omrekent van haar functionele valuta in haar presentatievaluta.

5 Deze standaard is niet van toepassing op hedge accounting van posten luidende in vreemde valuta, met inbegrip van de afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit. IFRS 9 is van toepassing op hedge accounting.

▼B

6 Deze standaard is van toepassing op de presentatie van de jaarrekening van een entiteit luidende in vreemde valuta en zet de vereisten uiteen die, bij naleving, resulteren in een jaarrekening die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards. Voor omrekeningen van financiële informatie in een vreemde valuta die niet aan deze vereisten voldoen, specificeert deze standaard de informatie die in de toelichting moet worden vermeld.

7 Deze standaard is niet van toepassing op de presentatie in een kasstroomoverzicht van kasstromen die voortvloeien uit transacties in een vreemde valuta, of op de omrekening van kasstromen van een buitenlandse activiteit (zie IAS 7 Het kasstroomoverzicht).

DEFINITIES

8 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De slotkoers is de precieze wisselkoers op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

Een wisselkoersverschil is het verschil dat voortvloeit uit de omrekening van een gegeven aantal eenheden van een vreemde valuta in een andere valuta tegen verschillende wisselkoersen.

De wisselkoers is de ruilratio tussen twee valuta's.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼B

Een vreemde valuta is iedere andere valuta dan de functionele valuta van de entiteit.

Een buitenlandse activiteit is een entiteit die een dochteronderneming, geassocieerde deelneming, ►M32  gezamenlijke overeenkomst ◄ of filiaal van de verslaggevende entiteit is en waarvan de activiteiten zijn gebaseerd of worden uitgevoerd in een ander land dan het land van de verslaggevende entiteit of in een andere valuta dan de valuta van de verslaggevende entiteit.

De functionele valuta is de valuta in de voornaamste economische omgeving waarin de entiteit actief is.

Een groep verwijst naar een moedermaatschappij en al haar dochterondernemingen.

Monetaire posten zijn aangehouden valuta-eenheden en activa en verplichtingen die ontvangen of betaald moeten worden in een vast of vast te stellen aantal valuta-eenheden.

De netto-investering in een buitenlandse activiteit is het bedrag van het belang dat de verslaggevende entiteit heeft in de nettoactiva van die activiteit.

De presentatievaluta is de valuta waarin de jaarrekening wordt gepresenteerd.

De precieze wisselkoers is de wisselkoers bij onmiddellijke levering.

Uitwerking van de definities

Functionele valuta

9 De voornaamste economische omgeving waarin een entiteit actief is, is normaliter de voornaamste omgeving waarin zij geldmiddelen genereert en uitgeeft. Een entiteit moet bij de bepaling van de functionele valuta rekening houden met de volgende factoren:

(a) 

de valuta:

(i) 

die hoofdzakelijk bepalend is voor de verkoopprijs van goederen en diensten (dit zal vaak de valuta zijn waarin de verkoopprijs van de goederen en diensten wordt uitgedrukt en afgewikkeld); en

(ii) 

van het land waarvan de concurrentiekrachten en de regelgeving hoofdzakelijk de verkoopprijs van haar goederen en diensten bepalen;

(b) 

de valuta die hoofdzakelijk bepalend is voor de arbeids- en materiaalkosten, en andere kosten voor de levering van goederen en de verlening van diensten (dit zal vaak de valuta zijn waarin dergelijke kosten zijn uitgedrukt en worden afgewikkeld).

10 Ook de volgende factoren kunnen een indicatie zijn van de functionele valuta van een entiteit:

(a) 

de valuta waarin middelen uit financieringsactiviteiten (dat wil zeggen bij uitgifte van schuldbewijzen en eigenvermogensinstrumenten) worden gegenereerd;

(b) 

de valuta waarin ontvangsten uit operationele activiteiten gewoonlijk worden aangehouden.

11 Bij het bepalen van de functionele valuta van een buitenlandse activiteit, alsook bij het beantwoorden van de vraag of de functionele valuta van de buitenlandse activiteit dezelfde is als die van de verslaggevende entiteit (de verslaggevende entiteit is in deze context de entiteit die de buitenlandse activiteit heeft in de juridische vorm van een dochteronderneming, filiaal, geassocieerde deelneming of ►M32  gezamenlijke overeenkomst ◄ ), wordt rekening gehouden met de volgende aanvullende factoren:

(a) 

of de bedrijfsactiviteiten van de buitenlandse activiteit worden uitgevoerd als verlengstuk van die van de verslaggevende entiteit, in plaats van dat de uitvoering plaatsvindt met een belangrijke mate van zelfstandigheid. Een voorbeeld van de eerstgenoemde situatie is wanneer een buitenlandse activiteit alleen goederen verkoopt die ze van de verslaggevende entiteit heeft geïmporteerd en de opbrengsten daarvan aan haar overmaakt. Een voorbeeld van de laatstgenoemde situatie is wanneer de buitenlandse activiteit geldmiddelen en andere monetaire posten accumuleert, lasten oploopt, baten genereert en leningen aangaat, en dit alles hoofdzakelijk in de lokale valuta van de buitenlandse activiteit;

(b) 

of de transacties met de verslaggevende entiteit een groot of een klein onderdeel uitmaken van de activiteiten van de buitenlandse activiteit;

(c) 

of de kasstromen uit de activiteiten van de buitenlandse activiteit rechtstreeks van invloed zijn op de kasstromen van de verslaggevende entiteit en onmiddellijk beschikbaar zijn om aan haar te worden overgemaakt;

(d) 

of de kasstromen uit de activiteiten van de buitenlandse activiteit volstaan om bestaande en normaliter verwachte schuldverplichtingen te kunnen voldoen zonder dat de verslaggevende entiteit geldmiddelen beschikbaar stelt.

12 Wanneer bovengenoemde aanwijzingen een gemengd beeld geven en er onduidelijkheid bestaat over de functionele valuta, dan moet het management op oordeelkundige wijze de functionele valuta bepalen als zijnde de valuta die de economische gevolgen van de onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden op de meest getrouwe wijze weergeeft. Hierbij kent het management het meeste gewicht toe aan de primaire aanwijzingen in alinea 9, alvorens rekening te houden met de aanwijzingen die zijn vervat in alinea's 10 en 11, die bedoeld zijn om aanvullende en ondersteunende aanwijzingen op te leveren om de functionele valuta van de entiteit te bepalen.

13 De functionele valuta van een entiteit weerspiegelt de voor haar relevante onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden. Bijgevolg wordt de functionele valuta, wanneer deze eenmaal is vastgesteld, niet gewijzigd, tenzij deze onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden wijzigingen hebben ondergaan.

14 Indien de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie, wordt de jaarrekening van de entiteit aangepast overeenkomstig IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie. Een entiteit kan niet ontkomen aan een aanpassing overeenkomstig IAS 29 door bijvoorbeeld als functionele valuta te kiezen voor een andere valuta dan de functionele valuta die overeenkomstig deze standaard wordt bepaald (zoals de functionele valuta van de moedermaatschappij van de entiteit).

Netto-investering in een buitenlandse activiteit

15 Een entiteit kan een monetaire post hebben in de vorm van een vordering op of een schuld aan een buitenlandse activiteit. Een post waarvan de afwikkeling niet in de nabije toekomst is gepland en die in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld, maakt in wezen deel uit van de netto-investering van de entiteit in die buitenlandse activiteit, en wordt administratief verwerkt overeenkomstig alinea's 32 en 33. Tot dergelijke monetaire posten kunnen ook vorderingen op lange termijn of langlopende leningen behoren. Handelsvorderingen en handelsschulden behoren hier niet toe.

15A De entiteit die een in alinea 15 bedoelde monetaire post heeft in de vorm van een vordering op of een schuld aan een buitenlandse activiteit, kan elke dochteronderneming van een groep zijn. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit twee dochterondernemingen heeft, A en B. Dochteronderneming B is een buitenlandse activiteit. Dochteronderneming A kent een lening toe aan dochteronderneming B. De uit de lening voortvloeiende vordering van dochteronderneming A op dochteronderneming B maakt deel uit van de netto-investering van de entiteit in dochteronderneming B indien de afwikkeling van de lening niet in de nabije toekomst is gepland en de lening in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld. Dit geldt ook indien dochteronderneming A zelf een buitenlandse activiteit is.

Monetaire posten

▼M54

16 Het belangrijkste kenmerk van een monetaire post is het recht op ontvangst (of de verplichting tot levering) van een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden. Voorbeelden hiervan zijn: pensioenen en anderepersoneelsbeloningen die in contanten moeten worden betaald; voorzieningen die in contanten moeten worden voldaan; leaseverplichtingen; en dividenden in contanten die als een verplichting worden opgenomen. Evenzo is een contract voor de ontvangst (of levering) van een variabel aantal eigenvermogensinstrumenten van de entiteit zelf (of aan de entiteit zelf) of een variabel bedrag aan activa waarvan de te ontvangen (of te leveren) reële waarde gelijk is aan een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden, ook een monetaire post. Daarentegen is het belangrijkste kenmerk van een niet-monetaire post de afwezigheid van een recht op ontvangst (of een verplichting tot levering) van een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden. Voorbeelden hiervan zijn: vooruitbetaalde bedragen voor goederen en diensten; goodwill; immateriële activa; voorraden; materiële vaste activa; met een gebruiksrecht overeenstemmend activa; en voorzieningen die moeten worden afgewikkeld door de levering van een niet-monetair actief.

▼B

SAMENVATTING VAN DE DOOR DEZE STANDAARD VOORGESCHREVEN BENADERING

17 Bij de opstelling van de jaarrekening bepaalt iedere entiteit de functionele valuta in overeenstemming met alinea's 9 tot en met 14, ongeacht of er sprake is van een zelfstandige entiteit, een entiteit met buitenlandse activiteiten (zoals een moedermaatschappij) of een buitenlandse activiteit (zoals een dochteronderneming of een filiaal). De entiteit rekent posten in vreemde valuta om in de functionele valuta en rapporteert de gevolgen van een dergelijke omrekening overeenkomstig alinea's 20 tot en met 37 en alinea 50.

18 Vele verslaggevende entiteiten omvatten een aantal individuele entiteiten (bijvoorbeeld een groep bestaat uit een moedermaatschappij en één of meer dochterondernemingen). Verschillende soorten entiteiten kunnen beleggingen hebben in geassocieerde deelnemingen of ►M32  gezamenlijke overeenkomsten ◄ , ongeacht of zij tot een groep behoren of anderszins. Zij hebben mogelijk ook filialen. Het is noodzakelijk dat de resultaten en de financiële positie van elke individuele entiteit die deel uitmaakt van de verslaggevende entiteit omgerekend worden in de valuta waarin de verslaggevende entiteit haar jaarrekening presenteert. Op grond van deze standaard mag een verslaggevende entiteit de jaarrekening presenteren in gelijk welke valuta (of valuta's). De resultaten en de financiële positie van elke individuele entiteit binnen de verslaggevende entiteit die een andere functionele valuta heeft dan de presentatievaluta, worden omgerekend in overeenstemming met alinea's 38 tot en met 50.

19 Op grond van deze standaard mag een zelfstandige entiteit die een jaarrekening opstelt of een entiteit die een enkelvoudige jaarrekening opstelt overeenkomstig IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening haar jaarrekening in gelijk welke valuta (of valuta's) presenteren. ◄ Indien de presentatievaluta van de entiteit verschilt van haar functionele valuta, moeten ook haar resultaten en de financiële positie in de presentatievaluta worden omgerekend overeenkomstig alinea's 38 tot en 50.

RAPPORTERING IN DE FUNCTIONELE VALUTA VAN TRANSACTIES IN VREEMDE VALUTA

Eerste opname

20 Een transactie in vreemde valuta is een transactie die is uitgedrukt in een vreemde valuta of die moet worden afgewikkeld in een vreemde valuta, met inbegrip van transacties die ontstaan wanneer een entiteit:

(a) 

goederen of diensten koopt of verkoopt waarvan de prijs in een vreemde valuta luidt;

(b) 

middelen leent of uitleent en de te betalen of ontvangen bedragen luiden in een vreemde valuta; dan wel

(c) 

anderszins activa verwerft of vervreemdt, of verplichtingen aangaat of afwikkelt, die in een vreemde valuta luiden.

21 Een transactie in vreemde valuta moet, bij eerste opname in de functionele valuta, worden opgenomen door op het bedrag in vreemde valuta de precieze wisselkoers toe te passen die op de datum van de transactie geldt tussen de functionele valuta en de vreemde valuta.

22 De transactiedatum is de datum waarop de transactie voor het eerst in aanmerking komt voor opname overeenkomstig de International Financial Reporting Standards. Om praktische redenen wordt vaak een koers gebruikt die de werkelijke koers op de datum van de transactie benadert, bijvoorbeeld de gemiddelde koers voor een week of maand kan worden gebruikt voor alle transacties in elke vreemde valuta die tijdens die periode plaatsvinden. Indien de wisselkoersen echter aanzienlijk schommelen, is het gebruik van de gemiddelde koers voor een periode ongepast.

▼M5

Rapportering aan het eind van latere verslagperioden

▼M33

23  Aan het eind van elke verslagperiode:

▼B

(a) 

monetaire posten die in een vreemde valuta luiden, worden omgerekend op basis van de slotkoers;

(b) 

niet-monetaire posten die op basis van de historische kostprijs worden gewaardeerd in een vreemde valuta, worden omgerekend op basis van de wisselkoers die geldt op de transactiedatum; en

▼M33

(c) 

moeten niet-monetaire posten die tegen reële waarde worden gewaardeerd in een vreemde valuta worden omgerekend op basis van de wisselkoersen die golden op de datum waarop de reële waarde werd bepaald.

▼B

24 De boekwaarde van een post wordt bepaald in overeenstemming met andere relevante standaarden. Zo kunnen materiële vaste activa overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa worden gewaardeerd op basis van de reële waarde of de historische kostprijs. Indien de boekwaarde wordt vastgesteld in een vreemde valuta, wordt het bedrag in overeenstemming met deze standaard omgerekend in de functionele valuta, ongeacht of de boekwaarde wordt bepaald op basis van de historische kostprijs of de reële waarde.

25 De boekwaarde van sommige posten wordt bepaald door twee of meer bedragen met elkaar te vergelijken. Zo is de boekwaarde van voorraden volgens IAS 2 Voorraden de laagste waarde van de kostprijs en de opbrengstwaarde. Zo ook is, overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa de boekwaarde van een actief waarvoor een aanwijzing van een bijzondere waardevermindering bestaat, de laagste waarde van de boekwaarde, alvorens rekening te houden met mogelijke bijzondere waardeverminderingsverliezen, en de realiseerbare waarde van het actief. Wanneer een dergelijk actief een niet-monetair actief is en de waarde in een vreemde valuta wordt bepaald, wordt de boekwaarde bepaald door een vergelijking te maken tussen:

(a) 

de kostprijs of de boekwaarde, al naargelang het geval, omgerekend tegen de wisselkoers op het moment waarop het bedrag bepaald werd (dat wil zeggen de koers op de transactiedatum voor een post die gewaardeerd wordt op basis van de historische kostprijs); en

(b) 

de opbrengstwaarde of de realiseerbare waarde, al naargelang het geval, omgerekend tegen de wisselkoers op het moment waarop de waarde werd vastgesteld (bijvoorbeeld de slotkoers op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ).

Het gevolg van deze vergelijking kan zijn dat een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen wordt in de functionele valuta, terwijl het niet zou worden opgenomen in de vreemde valuta, of omgekeerd.

26 Indien verschillende wisselkoersen beschikbaar zijn, wordt de koers gebruikt waartegen de toekomstige kasstromen uit de transactie of het saldo zouden kunnen zijn afgewikkeld indien deze kasstromen hadden plaatsgevonden op de datum van de waardering. Wanneer twee valuta's onderling tijdelijk niet kunnen worden ingewisseld, wordt de eerstvolgende koers gebruikt waartegen inwisseling mogelijk is.

Opname van wisselkoersverschillen

▼M53

27 Zoals in de alinea's 3(a) en 5 is vermeld, is IFRS 9 van toepassing op hedge accounting van posten luidende in vreemde valuta. De toepassing van hedge accounting vereist dat een entiteit sommige wisselkoersverschillen anders verwerkt dan de in deze standaard vereiste verwerking van wisselkoersverschillen. IFRS 9 schrijft bijvoorbeeld voor dat wisselkoersverschillen op monetaire posten die kunnen worden aangemerkt als afdekkingsinstrumenten bij een kasstroomafdekking, in eerste instantie in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden opgenomen, voor zover de afdekking effectief is.

▼B

28 Wisselkoersverschillen die voortvloeien uit de afwikkeling van monetaire posten of uit de omrekening van de monetaire posten tegen een koers die verschilt van de koers waartegen ze in de verslagperiode of in voorgaande jaarrekeningen bij eerste opname zijn omgerekend, moeten in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen in de periode waarin ze zich voordoen, behoudens het bepaalde in alinea 32.

29 Indien monetaire posten ontstaan uit een transactie in vreemde valuta en de wisselkoers op de transactiedatum verschilt van de wisselkoers op de afwikkelingsdatum, dan resulteert hieruit een wisselkoersverschil. Als de transactie wordt afgewikkeld binnen dezelfde verslagperiode als waarin de transactie plaatsvond, wordt het gehele wisselkoersverschil in die periode opgenomen. Als de transactie echter in een latere verslagperiode wordt afgewikkeld, wordt het wisselkoersverschil dat in iedere verslagperiode tot de afwikkelingsdatum wordt opgenomen, bepaald op basis van de wijziging in de wisselkoersen in iedere afzonderlijke periode.

30 Wanneer een winst of een verlies op een niet-monetaire post ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten wordt opgenomen ◄ , moet een eventuele wisselkoerscomponent van die winst of dat verlies ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen ◄ . Wanneer daarentegen een winst of een verlies op een niet-monetaire post in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt opgenomen, moet een eventuele wisselkoerscomponent van die winst of dat verlies in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen.

31 Andere standaarden vereisen dat sommige winsten en verliezen ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen ◄ . Zo vereist IAS 16 dat sommige winsten en verliezen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen ◄ . Wanneer de waarde van een dergelijk actief in een vreemde valuta wordt bepaald, vereist alinea 23(c) van deze standaard dat het geherwaardeerde bedrag omgerekend wordt tegen de koers op het moment waarop de waarde bepaald wordt, en dat het hieruit voortvloeiende wisselkoersverschil ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten wordt opgenomen ◄ .

32 Wisselkoersverschillen die voortvloeien uit een monetaire post die deel uitmaakt van de netto-investering van een verslaggevende entiteit in een buitenlandse activiteit (zie alinea 15) moeten worden opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ van de enkelvoudige jaarrekening van de verslaggevende entiteit of in de jaarrekening van de buitenlandse activiteit, al naargelang het geval. In de jaarrekening waarin de buitenlandse activiteit en de verslaggevende entiteit zijn opgenomen (bijvoorbeeld de geconsolideerde jaarrekening indien de buitenlandse activiteit een dochteronderneming is), moeten dergelijke wisselkoersverschillen ►M5  aanvankelijk worden opgenomen in niet-gerealiseerde resultaten en moeten ze van het eigen vermogen worden overgeboekt naar de winst of het verlies ◄ na afstoting van een netto-investering overeenkomstig alinea 48.

33 Wanneer een monetaire post deel uitmaakt van een netto-investering van een verslaggevende entiteit in een buitenlandse activiteit en is uitgedrukt in de functionele valuta van de verslaggevende entiteit ontstaat er, overeenkomstig alinea 28, een wisselkoersverschil in de jaarrekening van de buitenlandse activiteit. Indien een dergelijke post is uitgedrukt in de functionele valuta van de buitenlandse activiteit ontstaat er, overeenkomstig alinea 28, een wisselkoersverschil in de enkelvoudige jaarrekening van de buitenlandse activiteit. Indien een dergelijke post is uitgedrukt in een andere valuta dan de functionele valuta van ofwel de verslaggevende entiteit, ofwel de buitenlandse activiteit, ontstaat er, overeenkomstig alinea 28, een wisselkoersverschil in de enkelvoudige jaarrekening van de verslaggevende entiteit en in de jaarrekening van de buitenlandse activiteit. Dergelijke wisselkoersverschillen ►M5  worden opgenomen in niet-gerealiseerde resultaten ◄ in de jaarrekening waarin de buitenlandse activiteit en de verslaggevende entiteit beide zijn opgenomen (dat wil zeggen de jaarrekening waarin de buitenlandse activiteit ►M32  ————— ◄ verwerkt is volgens de „equity”-methode).

34 Wanneer een entiteit de boekhouding in een andere valuta dan in haar functionele valuta voert, worden alle bedragen op het tijdstip waarop de entiteit haar jaarrekening opstelt, omgerekend in de functionele valuta, overeenkomstig alinea's 20 tot en met 26. Deze werkwijze genereert dezelfde bedragen in de functionele valuta als wanneer de posten aanvankelijk in de functionele valuta zouden zijn geboekt. Zo worden monetaire posten omgerekend in de functionele valuta op basis van de slotkoers, en worden niet-monetaire posten die gewaardeerd worden op basis van de historische kostprijs omgerekend op basis van de wisselkoers op de datum van de transactie die tot hun opname heeft geleid.

Verandering van functionele valuta

35 Als een entiteit van functionele valuta verandert, moet de entiteit de omrekeningsprocedures die van toepassing zijn op de nieuwe functionele valuta prospectief toepassen vanaf de datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden.

36 Zoals vermeld in alinea 13 weerspiegelt de functionele valuta van een entiteit de voor de entiteit relevante onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden. Bijgevolg kan de functionele valuta, wanneer deze eenmaal is vastgesteld, slechts worden gewijzigd wanneer deze onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden wijzigingen hebben ondergaan. Zo kan een wijziging in de valuta die hoofdzakelijk bepalend is voor de verkoopprijzen van goederen en diensten leiden tot een verandering van de functionele valuta van de entiteit.

37 De gevolgen van een wijziging in de functionele valuta moeten prospectief worden verwerkt. Met andere woorden een entiteit rekent alle posten om in de nieuwe functionele valuta op basis van de wisselkoers op de datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden. De bedragen die voortvloeien uit deze omrekening voor niet-monetaire posten worden verwerkt als zijnde de historische kostprijs van deze posten. ►M5  Wisselkoersverschillen die ontstaan uit de omrekening van een buitenlandse activiteit die voorheen overeenkomstig de alinea's 32 en 39(c) werden opgenomen in niet-gerealiseerde resultaten worden niet van het eigen vermogen overgeboekt naar de winst of het verlies zolang de activiteit niet wordt afgestoten. ◄

GEBRUIK VAN EEN PRESENTATIEVALUTA DIE VERSCHILT VAN DE FUNCTIONELE VALUTA

Omrekening in de presentatievaluta

38 Een entiteit kan haar jaarrekening in elke valuta (of meerdere valuta's) presenteren. Indien de presentatievaluta verschilt van de functionele valuta van de entiteit, moet ze de resultaten en de financiële positie omrekenen in de presentatievaluta. Wanneer bijvoorbeeld een groep afzonderlijke entiteiten omvat die een verschillende functionele valuta hanteren, worden de resultaten en de financiële positie van elke entiteit uitgedrukt in een gemeenschappelijke valuta, zodat een geconsolideerde jaarrekening kan worden gepresenteerd.

▼M31

39 De resultaten en de financiële positie van een entiteit waarvan de functionele valuta niet de valuta is van een economie met hyperinflatie moeten als volgt worden omgerekend in een andere presentatievaluta:

▼B

(a) 

de activa en verplichtingen moeten voor elke gepresenteerde balans (dat wil zeggen met inbegrip van de vergelijkende cijfers) worden omgerekend tegen de slotkoers op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

▼M31

(b) 

de baten en lasten moeten voor elk overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten (dat wil zeggen met inbegrip van vergelijkende cijfers) worden omgerekend tegen de wisselkoersen op de transactiedata; en

▼B

(c) 

alle resulterende wisselkoersverschillen moeten ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen.

40 Om praktische redenen wordt voor de omrekening van de baten en lasten vaak een koers gebruikt die de koersen op de transactiedata benadert (bijvoorbeeld de gemiddelde koers over de periode). Indien de wisselkoersen echter aanzienlijk schommelen, is het gebruik van de gemiddelde koers voor een periode ongepast.

41 De wisselkoersverschillen waarnaar in alinea 39(c) wordt verwezen, komen voort uit:

▼M5

(a) 

de omrekening van baten en lasten tegen de wisselkoersen op de transactiedata, en de omrekening van activa en verplichtingen tegen de slotkoers;

▼B

(b) 

de omrekening van de nettoactiva bij aanvang van de periode tegen een slotkoers die verschilt van de vorige slotkoers.

►M5  Deze wisselkoersverschillen worden niet opgenomen in winst of verlies omdat de wijzigingen in de wisselkoersen nauwelijks of geen rechtstreekse gevolgen hebben voor de huidige en toekomstige kasstromen uit bedrijfsactiviteiten. Het cumulatieve bedrag van de wisselkoersverschillen wordt in een afzonderlijke component van het eigen vermogen opgenomen tot de buitenlandse activiteit wordt afgestoten. Als de wisselkoersverschillen betrekking hebben op een buitenlandse activiteit die geconsolideerd wordt maar geen 100 %-dochteronderneming is, ◄ worden de cumulatieve wisselkoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening en die kunnen worden toegerekend aan minderheidsbelangen, toegerekend aan en opgenomen als onderdeel van minderheidsbelangen in de geconsolideerde balans.

42 De resultaten en de financiële positie van een entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie moeten als volgt worden omgerekend in een andere presentatievaluta:

(a) 

alle bedragen (dat wil zeggen de activa, verplichtingen, posten van eigen vermogen, baten en lasten, met inbegrip van de vergelijkende cijfers) moeten worden omgerekend tegen de slotkoers op het recentste ►M5  einde van de verslagperiode ◄ , behalve

(b) 

wanneer bedragen worden omgerekend in de valuta van een economie zonder hyperinflatie; in dit geval moeten de vergelijkende cijfers de cijfers zijn die in de desbetreffende jaarrekening van het voorgaande jaar als cijfers over het verslagjaar zijn gepresenteerd (dat wil zeggen niet aangepast voor daaropvolgende prijswijzigingen of daaropvolgende wisselkoerswijzigingen).

43 Als de functionele valuta van een entiteit de valuta van een economie met hyperinflatie is, moet de entiteit haar jaarrekening overeenkomstig IAS 29 aanpassen alvorens de omrekeningsmethode die in alinea 42 is uiteengezet toe te passen, behalve de vergelijkende cijfers die omgerekend worden in de valuta van een economie zonder hyperinflatie (zie alinea 42(b)). Als een economie niet langer hyperinflatoir is en de entiteit niet langer haar jaarrekening overeenkomstig IAS 29 aanpast, moet zij als historische kostprijs voor de omrekening in de presentatievaluta uitgaan van de bedragen die zijn aangepast aan het prijsniveau op het tijdstip met ingang waarvan de entiteit niet langer haar jaarrekening aanpast.

Omrekening van een buitenlandse activiteit

44 Naast de alinea's 38 tot en met 43 zijn de alinea's 45 tot en met 47 van toepassing wanneer de resultaten en de financiële positie van een buitenlandse activiteit omgerekend worden in een presentatievaluta, zodat de buitenlandse activiteit in de jaarrekening van de verslaggevende entiteit ►M32  ————— ◄ kan verwerkt worden volgens de „equity”-methode.

45 De opname van de resultaten en de financiële positie van een buitenlandse activiteit in die van de verslaggevende entiteit verloopt volgens de normale consolidatieprocedures, zoals de eliminatie van saldi binnen de groep en transacties binnen de groep van een dochteronderneming (zie IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening). ◄ Een monetaire actiefpost (of monetaire passiefpost) binnen de groep, ongeacht of deze lang- of kortlopend is, kan echter niet worden geëlimineerd tegen de corresponderende verplichting (of vordering) binnen de groep, zonder het resultaat van de wisselkoersschommelingen in de geconsolideerde jaarrekening aan te geven. Dit houdt verband met het feit dat de monetaire post een verplichting inhoudt om een valuta tegen een andere valuta in te wisselen, en daarmee de verslaggevende entiteit blootstelt aan een winst of verlies als gevolg van koersschommelingen. ►M5  Bijgevolg wordt een dergelijk wisselkoersverschil verder opgenomen in winst of verlies van de geconsolideerde jaarrekening van de verslaggevende entiteit. Indien het wisselkoersverschil echter voortvloeit uit de in alinea 32 beschreven omstandigheden, wordt het in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen en in een afzonderlijke component van het eigen vermogen verwerkt tot de buitenlandse activiteit wordt afgestoten. ◄

46 Als de balansdatum van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit verschilt van die van de verslaggevende entiteit, stelt de buitenlandse activiteit vaak aanvullende jaarstukken op per dezelfde datum als de jaarrekening van de verslaggevende entiteit. Indien deze niet worden opgesteld, staat IFRS 10 het gebruik van een andere verslagdatum toe, op voorwaarde dat het verschil maximaal drie maanden bedraagt en dat aanpassingen worden doorgevoerd voor de gevolgen van eventuele belangrijke transacties of andere gebeurtenissen die zich tussen de twee verschillende data voordoen. In een dergelijk geval worden de activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit omgerekend tegen de wisselkoers op de balansdatum van de buitenlandse activiteit. Er wordt overeenkomstig IFRS 10 via aanpassingen rekening gehouden met belangrijke wisselkoersveranderingen tot het einde van de verslagperiode van de verslaggevende entiteit. ◄ ►M32  Dezelfde aanpak wordt gehanteerd bij de toepassing van de equity-methode op geassocieerde deelnemingen en joint ventures in overeenstemming met IAS 28 (herziene versie van 2011). ◄

47 De goodwill die eventueel voortvloeit uit de overname van een buitenlandse activiteit en eventuele aanpassingen naar de reële waarde van de boekwaarde van activa en verplichtingen die voortvloeien uit de overname van die buitenlandse activiteit, moeten worden verwerkt als activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit. Bijgevolg moeten ze worden uitgedrukt in de functionele valuta van de buitenlandse activiteit en moeten ze in overeenstemming met alinea's 39 en 42 worden omgerekend tegen de slotkoers.

▼M11

Afstoting of gedeeltelijke afstoting van een buitenlandse activiteit

▼M5

48 Bij het afstoten van een buitenlandse activiteit moet het cumulatieve bedrag van de wisselkoersverschillen dat verband houdt met die buitenlandse activiteit, opgenomen in niet-gerealiseerde resultaten en verwerkt in een afzonderlijke component van het eigen vermogen, worden overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst of het verlies (als een herclassificatieaanpassing) wanneer de winst of het verlies op de afstoting wordt opgenomen (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007)).

▼M32

48A Naast de vervreemding van het gehele belang van een entiteit in een buitenlandse activiteit, worden de volgende gedeeltelijke vervreemdingen administratief verwerkt als vervreemdingen:

(a) 

wanneer de gedeeltelijke vervreemding het verlies van zeggenschap inhoudt over een dochteronderneming die een buitenlandse activiteit omvat, ongeacht de vraag of de entiteit na de gedeeltelijke vervreemding een belang zonder overheersende zeggenschap behoudt in haar voormalige dochteronderneming; en

(b) 

wanneer het behouden belang na de gedeeltelijke vervreemding van een belang in een gezamenlijke overeenkomst of een gedeeltelijke vervreemding van een belang in een geassocieerde deelneming die een buitenlandse activiteit omvat een financieel actief is dat een buitenlandse activiteit omvat.

(c) 

[verwijderd]

▼M11

48B Bij afstoting van een dochteronderneming die een buitenlandse activiteit omvat, mag het cumulatieve bedrag van de wisselkoersverschillen in verband met die buitenlandse activiteit die aan de minderheidsbelangen zijn toegerekend niet langer in de balans worden opgenomen en mag het niet naar de winst of het verlies worden overgeboekt.

48C Bij gedeeltelijke afstoting van een dochteronderneming die een buitenlandse activiteit omvat, moet de entiteit het evenredige deel van het cumulatieve bedrag van de wisselkoersverschillen dat in niet-gerealiseerde resultaten is opgenomen, opnieuw toerekenen aan de minderheidsbelangen in die buitenlandse activiteit. Bij elke andere gedeeltelijke afstoting van een buitenlandse activiteit moet de entiteit alleen het evenredige deel van het cumulatieve bedrag van de wisselkoersverschillen dat in niet-gerealiseerde resultaten is opgenomen, overboeken naar de winst of het verlies.

48D Een gedeeltelijke afstoting van het belang van een entiteit in een buitenlandse activiteit is elke vermindering in het eigendomsbelang van een entiteit in een buitenlandse activiteit, met uitzondering van de verminderingen in alinea 48A die administratief worden verwerkt als afstotingen.

▼M7

49 Een entiteit kan haar belang in een buitenlandse activiteit geheel of gedeeltelijk afstoten via verkoop, liquidatie en terugbetaling van aandelenkapitaal, of door die buitenlandse activiteit geheel of gedeeltelijk op te geven. Een waardevermindering op de boekwaarde van een buitenlandse activiteit, hetzij wegens haar eigen verliezen, hetzij wegens een door de investeerder opgenomen bijzondere waardevermindering, is geen gedeeltelijke afstoting. Bijgevolg wordt op het moment van een waardevermindering geen deel van de winst of het verlies uit wisselkoersverschillen opgenomen in de niet-gerealiseerde resultaten geherclassificeerd naar de winst of het verlies.

▼B

FISCALE GEVOLGEN VAN ALLE WISSELKOERSVERSCHILLEN

50 Winsten en verliezen op transacties in vreemde valuta en wisselkoersverschillen die ontstaan bij de omrekening van de resultaten en de financiële positie van een entiteit (met inbegrip van een buitenlandse activiteit) in een andere valuta, kunnen fiscale gevolgen hebben. Deze fiscale gevolgen vallen onder het regime van IAS 12 Winstbelastingen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

51 Als er sprake is van een groep, hebben verwijzingen naar de „functionele valuta” in alinea's 53 en 55 tot en met 57 betrekking op de functionele valuta van de moedermaatschappij.

▼M53

52   Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

het bedrag van de wisselkoersverschillen die in winst of verlies zijn opgenomen, met uitzondering van de wisselkoersverschillen op financiële instrumenten die in overeenstemming met IFRS 9 worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies; en

▼M5

(b) 

de nettowisselkoersverschillen die in niet-gerealiseerde resultaten zijn opgenomen en die in een afzonderlijke component van het eigen vermogen zijn verwerkt, en een aansluiting tussen het bedrag van die wisselkoersverschillen aan het begin van de periode en het bedrag aan het eind van de periode.

▼B

53 Als de presentatievaluta verschilt van de functionele valuta moeten dat feit, de functionele valuta en de reden voor het gebruik van een andere presentatievaluta worden vermeld.

54 Als er een wijziging is opgetreden in de functionele valuta van de verslaggevende entiteit of van een belangrijke buitenlandse activiteit, moeten dit feit en de reden voor de wijziging van de functionele valuta worden vermeld.

55 Als een entiteit haar jaarrekening presenteert in een andere valuta dan de eigen functionele valuta, mag ze enkel vermelden dat de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards indien de jaarrekening voldoet aan alle vereisten van elke van kracht zijnde standaard en elke van kracht zijnde interpretatie van die standaarden, met inbegrip van de omrekeningsmethode die in alinea's 39 en 42 is uiteengezet.

56 Een entiteit presenteert soms de jaarrekening en andere financiële informatie in een andere valuta dan de eigen functionele valuta, zonder te voldoen aan de vereisten van alinea 55. Een entiteit kan bijvoorbeeld alleen bepaalde posten in de jaarrekening in een andere valuta omrekenen. Of een entiteit met een functionele valuta die niet de valuta van een economie met hyperinflatie is, kan haar jaarrekening in een andere valuta converteren door alle posten om te rekenen tegen de recentste slotkoers. Zulke conversies zijn niet in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards, en de informatieverschaffing uiteengezet in alinea 57 is vereist.

57 Als een entiteit haar jaarrekening of andere financiële informatie weergeeft in een andere valuta dan haar functionele valuta of presentatievaluta, en als niet voldaan wordt aan de vereisten van alinea 55, moet de entiteit:

(a) 

duidelijk aangeven dat de informatie aanvullende informatie betreft, om deze te onderscheiden van de informatie die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards;

(b) 

de valuta vermelden waarin de aanvullende informatie wordt weergegeven; en

(c) 

de functionele valuta van de entiteit vermelden, alsmede de gehanteerde omrekeningsmethode om de aanvullende informatie te bepalen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

58 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

58A  Netto-investering in een buitenlandse activiteit (Wijzigingen in IAS 21), uitgegeven in december 2005, voegde alinea 15A toe en wijzigde alinea 33. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen.

59 Een entiteit moet alinea 47 prospectief toepassen op alle overnames die plaatsvinden na de aanvang van de financiële verslagperiode waarin de standaard voor het eerst wordt toegepast. Retroactieve toepassing van alinea 47 op eerdere overnames is toegestaan. Voor een overname van een buitenlandse activiteit die prospectief wordt behandeld maar die plaatsvond vóór de datum waarop de standaard voor het eerst wordt toegepast, mag de entiteit voorgaande jaren niet aanpassen en kan ze dienovereenkomstig, in voorkomende gevallen, goodwill en aanpassingen naar de reële waarde die uit die overname voortvloeien verwerken als activa en verplichtingen van de entiteit, in plaats van als activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit. De goodwill en de aanpassingen naar de reële waarde worden derhalve ofwel reeds uitgedrukt in de functionele valuta van de entiteit, ofwel zijn zij niet-monetaire posten luidende in vreemde valuta die worden gerapporteerd op basis van de wisselkoers op de overnamedatum.

60 Alle andere wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing van deze standaard moeten worden verwerkt in overeenstemming met de vereisten van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

▼M5

60A IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts wijzigde IAS 1 (herziene versie van 2007) de alinea's 27, 30–33, 37, 39, 41, 45, 48 en 52. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M29

60B IAS 27 (herziene versie van 2008) voegde de alinea's 48A tot en met 48D toe en wijzigde alinea 49. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

▼M29

60D Alinea 60B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

▼M32

60F De alinea's 3(b), 8, 11, 18, 19, 33, 44, 45, 46 en 48A zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

60G IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 8 en wijzigde alinea 23. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

60H Alinea 39 is gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M53

60J De alinea's 3, 4, 5, 27 en 52 zijn gewijzigd en de alinea's 60C, 60E en 60I zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

60K Alinea 16 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

61 Deze standaard vervangt IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen (herziene versie van 1993).

62 Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) 

SIC-11 Vreemde valutaActivering van verliezen die voortvloeien uit ernstige valutadevaluaties;

(b) 

SIC-19 RapporteringsvalutaWaardering en presentatie van de jaarrekening volgens IAS 21 en IAS 29; en

(c) 

SIC-30 Rapporteringsvaluta — Omrekening van waarderingsvaluta naar presentatievaluta.

▼M1




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 23

Financieringskosten

BASISPRINCIPE

1 Financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief vormen een onderdeel van de kostprijs van dat actief. Andere financieringskosten worden als last opgenomen.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Een entiteit moet deze standaard toepassen bij de administratieve verwerking van financieringskosten.

3 Deze standaard behandelt niet de eigenlijke of toegerekende kosten van eigen vermogen, met inbegrip van preferent aandelenkapitaal dat niet als een verplichting is ingedeeld.

▼M45

4 Een entiteit is niet verplicht deze standaard toe te passen op financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van:

(a) 

een in aanmerking komend actief dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd, bijvoorbeeld een biologisch actief dat binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw valt; of

▼M1

(b) 

voorraden die in grote hoeveelheden en op repetitieve basis worden geproduceerd als onderdeel van het gewoonlijke productieproces of anderszins.

DEFINITIES

5 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Financieringskosten zijn rente en andere kosten die een entiteit maakt in verband met het lenen van middelen.

Een in aanmerking komend actief is een actief dat noodzakelijkerwijs pas na een aanzienlijke tijdsperiode klaar is voor het beoogde gebruik of voor verkoop.

▼M54

6 Financieringskosten kunnen het volgende omvatten:

▼M53

(a) 

rentelasten die volgens de in IFRS 9 beschreven effectieverentemethode zijn berekend;

▼M8

(b) 

[verwijderd]

(c) 

[verwijderd]

▼M54

(d) 

rente in verband met in overeenstemming met IFRS 16 Leaseovereenkomsten opgenomen leaseverplichtingen; en

▼M8

(e) 

valutakoersverschillen die voortvloeien uit leningen in vreemde valuta, in zoverre zij als een aanpassing van de rentekosten worden beschouwd.

▼M45

7 Afhankelijk van de omstandigheden kunnen de volgende items in aanmerking komende activa zijn:

▼M1

(a) 

voorraden;

(b) 

fabrieken;

(c) 

elektriciteitscentrales;

(d) 

immateriële activa;

▼M45

(e) 

vastgoedbeleggingen;

(f) 

vruchtdragende planten.

▼M1

Financiële activa en voorraden die in een korte tijdsperiode worden geproduceerd als onderdeel van het gewoonlijke productieproces of anderszins, zijn geen in aanmerking komende activa. Activa die op het moment van hun verwerving klaar zijn voor het beoogde gebruik of voor verkoop zijn evenmin in aanmerking komende activa.

OPNAME

8 Een entiteit moet financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief activeren als onderdeel van de kostprijs van dat actief. Een entiteit moet andere financieringskosten als last opnemen in de periode waarin ze zijn gemaakt.

9 Financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief worden opgenomen in de kostprijs van dat actief. Dergelijke financieringskosten worden als deel van de kostprijs van het actief geactiveerd als het waarschijnlijk is dat zij zullen resulteren in toekomstige economische voordelen voor de entiteit en de kostprijs betrouwbaar kan worden bepaald. Wanneer een entiteit IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie toepast, moet zij het deel van de financieringskosten dat de inflatie tijdens dezelfde periode compenseert als last opnemen in overeenstemming met alinea 21 van die standaard.

Financieringskosten die in aanmerking komen voor activering

10 De financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief zijn financieringskosten die zouden zijn vermeden indien de uitgaven voor het in aanmerking komende actief niet waren gedaan. Als een entiteit middelen leent met het specifieke doel een bepaald in aanmerking komend actief te verwerven, kunnen de financieringskosten die rechtstreeks verband houden met dat in aanmerking komende actief op eenvoudige wijze worden geïdentificeerd.

11 Het kan moeilijk zijn om een rechtstreeks verband te bepalen tussen bepaalde financieringen en een in aanmerking komend actief, en de financieringskosten te bepalen die anderszins hadden kunnen worden vermeden. Een dergelijke moeilijkheid doet zich bijvoorbeeld voor als de financieringsactiviteiten van een entiteit centraal worden gecoördineerd. Er doen zich eveneens moeilijkheden voor als een groep gebruik maakt van een reeks schuldinstrumenten om middelen te lenen tegen variërende rentevoeten, en deze middelen onder verschillende voorwaarden uitleent aan andere entiteiten binnen de groep. Andere complicaties ontstaan als leningen worden aangegaan die in vreemde valuta luiden of die aan vreemde valuta zijn gekoppeld indien de groep actief is in economieën met een zeer hoge inflatie, en als gevolg van wisselkoersschommelingen. Bijgevolg is het moeilijk te bepalen welk bedrag van de financieringskosten rechtstreeks is toe te rekenen aan de verwerving van een in aanmerking komend actief en is er een zekere oordeelsvorming vereist.

12 In zoverre een entiteit middelen leent met het specifieke doel een in aanmerking komend actief te verwerven, moet de entiteit het bedrag van de financieringskosten dat in aanmerking komt voor activering bepalen als de effectieve financieringskosten van die lening tijdens de periode, verminderd met enige beleggingsinkomsten uit de tijdelijke belegging van die lening.

13 De financieringsregelingen voor een in aanmerking komend actief kunnen ertoe leiden dat een entiteit geleende middelen verwerft en daarmee verband houdende financieringskosten maakt vóór sommige of alle middelen worden gebruikt voor uitgaven in verband met het in aanmerking komende actief. In dergelijke gevallen worden de middelen vaak tijdelijk belegd tot ze kunnen worden uitgegeven voor het in aanmerking komende actief. Bij de bepaling van het bedrag van de financieringskosten dat tijdens een periode in aanmerking komt voor activering, worden eventuele beleggingsinkomsten die op dergelijke middelen zijn verkregen in mindering gebracht op de gemaakte financieringskosten.

▼M67

14   In zoverre een entiteit middelen leent voor algemene doeleinden en deze aanwendt met het oog op het verwerven van een in aanmerking komend actief, moet de entiteit het voor activering in aanmerking komende bedrag van de financieringskosten bepalen door een activeringspercentage toe te passen op de uitgaven voor dat actief. Het activeringspercentage moet gelijk zijn aan het gewogen gemiddelde van de financieringskosten die van toepassing zijn op alle leningen van de entiteit die uitstaan tijdens de periode. Bij deze berekening moet een entiteit echter de financieringskosten die van toepassing zijn op leningen die specifiek met het oog op de verwerving van een in aanmerking komend actief zijn aangegaan buiten beschouwing laten totdat vrijwel alle activiteiten die nodig zijn om dat actief op zijn beoogde gebruik of verkoop voor te bereiden, zijn voltooid. Het bedrag van de financieringskosten dat een entiteit tijdens een periode activeert, mag niet hoger liggen dan het bedrag van de financieringskosten dat zij tijdens die periode heeft uitgegeven.

▼M1

15 In sommige gevallen is het geëigend om alle leningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen op te nemen in de berekening van een gewogen gemiddelde van de financieringskosten. In andere gevallen is het geëigend dat elke dochteronderneming een gewogen gemiddelde hanteert van de financieringskosten die op haar eigen leningen van toepassing zijn.

De boekwaarde van het in aanmerking komende actief overschrijdt zijn realiseerbare waarde

16 Indien de boekwaarde of de verwachte uiteindelijke kostprijs van het in aanmerking komende actief hoger ligt dan zijn realiseerbare waarde of opbrengstwaarde, wordt de boekwaarde afgeschreven of afgewaardeerd in overeenstemming met de vereisten van andere International Accounting Standards. In bepaalde gevallen wordt het bedrag van de afschrijving of afwaardering teruggeboekt in overeenstemming met die andere International Accounting Standards.

Begin van de activering

17 De activering van financieringskosten als onderdeel van de kostprijs van een in aanmerking komend actief moet aanvangen op de aanvangsdatum. De aanvangsdatum voor activering is de datum waarop de entiteit voor het eerst voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

(a) 

ze doet uitgaven voor het actief;

(b) 

ze maakt financieringskosten; en

(c) 

ze onderneemt activiteiten die nodig zijn om het actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop.

18 Uitgaven voor een in aanmerking komend actief omvatten uitsluitend die uitgaven die hebben geleid tot betalingen in contanten, de overdracht van andere activa of het aangaan van rentedragende verplichtingen. Enige ontvangen betalingen naar rato van de voortgang van het werk en steun die in verband met het actief werd verkregen (zie IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun), worden in mindering gebracht op de uitgaven. De gemiddelde boekwaarde van het actief tijdens een periode, met inbegrip van reeds geactiveerde financieringskosten, is gewoonlijk een redelijke benadering van de uitgaven waarop het activeringspercentage in die periode wordt toegepast.

19 De activiteiten die nodig zijn om het actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop, omvatten meer dan de fysieke bouw van het actief. Ze omvatten het technische en administratieve werk vóór de aanvang van de eigenlijke bouw, zoals activiteiten in verband met het verkrijgen van vergunningen vóór de aanvang van de eigenlijke bouw. Dergelijke activiteiten omvatten echter niet het houden van een actief als er geen productie of ontwikkeling plaatsvindt die de toestand van het actief verandert. Financieringskosten die bijvoorbeeld worden gemaakt terwijl terreinen gebruiksklaar worden gemaakt, worden geactiveerd tijdens de periode waarin de activiteiten in verband daarmee plaatsvinden. Anderzijds komen financieringskosten die worden gemaakt terwijl voor bouwdoeleinden verworven grond wordt gehouden zonder dat er enige ontwikkelingsactiviteit plaatsvindt, niet in aanmerking voor activering.

Opschorting van de activering

20 Een entiteit moet de activering van financieringskosten opschorten tijdens lange perioden waarin ze de actieve ontwikkeling van een in aanmerking komend actief onderbreekt.

21 Een entiteit kan financieringskosten maken tijdens een lange periode waarin ze de activiteiten die nodig zijn om een actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop onderbreekt. Dergelijke kosten zijn kosten voor het houden van gedeeltelijk voltooide activa en komen niet voor activering in aanmerking. Normaliter schort een entiteit de activering van financieringskosten echter niet op tijdens een periode waarin ze omvangrijke technische en administratieve werkzaamheden uitvoert. Een entiteit schort de activering van financieringskosten evenmin op als een tijdelijk uitstel een noodzakelijk onderdeel vormt van het proces om een actief klaar te maken voor zijn beoogde gebruik of verkoop. De activering wordt bijvoorbeeld voortgezet tijdens de lange periode waarin een hoog waterpeil leidt tot uitstel bij de bouw van een brug, indien een dergelijk hoog waterpeil tijdens de bouwperiode normaal is in het betreffende geografische gebied.

Beëindiging van de activering

22 Een entiteit moet de activering van financieringskosten beëindigen als vrijwel alle activiteiten die nodig zijn om het in aanmerking komende actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop zijn voltooid.

23 Een actief is gewoonlijk klaar voor zijn beoogde gebruik of verkoop als de eigenlijke bouw van het actief is voltooid, zelfs indien er nog administratieve routinewerkzaamheden moeten worden afgehandeld. Indien er slechts kleine wijzigingen overblijven, zoals de inrichting van een gebouw volgens de aanwijzingen van de koper of de gebruiker, vormt dit een aanwijzing dat vrijwel alle activiteiten zijn voltooid.

24 Als een entiteit de bouw van een in aanmerking komend actief in verschillende delen voltooit en elk deel afzonderlijk kan worden gebruikt terwijl de bouw van andere delen wordt voortgezet, moet de entiteit de activering van financieringskosten beëindigen wanneer vrijwel alle activiteiten die nodig zijn om dat deel voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop zijn voltooid.

25 Een bedrijvenpark met verschillende gebouwen die elk afzonderlijk kunnen worden gebruikt, is een voorbeeld van een in aanmerking komend actief waarvan elk onderdeel kan worden gebruikt terwijl de bouw van de andere onderdelen wordt voortgezet. Een voorbeeld van een in aanmerking komend actief dat voltooid moet zijn vóór enig onderdeel kan worden gebruikt, is een fabriek waarin verschillende productieprocessen in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd in verschillende delen van de fabriek op hetzelfde terrein, zoals een staalfabriek.

INFORMATIEVERSCHAFFING

26 Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

het bedrag van de financieringskosten dat tijdens de periode is geactiveerd; en

(b) 

het activeringspercentage dat is toegepast bij het bepalen van het bedrag van de financieringskosten dat voor activering in aanmerking komt.

OVERGANGSBEPALINGEN

27 Indien de toepassing van deze standaard leidt tot een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, moet een entiteit deze standaard toepassen op financieringskosten die verband houden met in aanmerking komende activa waarvoor de aanvangsdatum voor activering gelegen is op of na de ingangsdatum.

28 Een entiteit mag echter een willekeurige datum vóór de ingangsdatum aanwijzen en de standaard toepassen op financieringskosten die verband houden met alle in aanmerking komende activa waarvoor de aanvangsdatum voor activering op of na die datum gelegen is.

▼M67

28A Alinea 14 is gewijzigd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2015-2017, uitgegeven in december 2017. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op financieringskosten die zijn gemaakt bij of na het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast.

▼M1

INGANGSDATUM

29 Een entiteit moet deze standaard toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard toepast vanaf een datum vóór 1 januari 2009, moet zij dit feit vermelden.

▼M8

29A Alinea 6 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M53

29B Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

29C Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M67

29D Alinea 14 is gewijzigd en alinea 28A is toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2015-2017, uitgegeven in december 2017. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2019 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M1

INTREKKING VAN IAS 23 (HERZIENE VERSIE VAN 1993)

30 Deze standaard vervangt de in 1993 herziene versie van IAS 23 Financieringskosten.

▼M26




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 24

Informatieverschaffing over verbonden partijen

DOEL

1 Het doel van deze standaard is ervoor te zorgen dat de jaarrekening van een entiteit de nodige informatie bevat om de aandacht te vestigen op de mogelijkheid dat haar financiële positie en de winst of het verlies kunnen zijn beïnvloed door het bestaan van verbonden partijen en door transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, met dergelijke partijen.

TOEPASSINGSGEBIED

2  Deze standaard moet worden toegepast bij:

(a) 

het identificeren van relaties en transacties tussen verbonden partijen;

(b) 

het identificeren van uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, tussen een entiteit en haar verbonden partijen;

(c) 

het identificeren van de omstandigheden waarin informatieverschaffing op de onder (a) en (b) bedoelde punten is vereist; en

(d) 

het identificeren van de op deze punten vereiste informatieverschaffing.

▼M32

3  Deze standaard vereist informatieverschaffing over transacties van verbonden partijen, transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, in de geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening van een moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over of invloed van betekenis in een deelneming welke overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening of IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening wordt gepresenteerd. Deze standaard is ook van toepassing op enkelvoudige jaarrekeningen.

▼M38

4 Transacties met verbonden partijen en uitstaande saldi met andere entiteiten binnen een groep worden in de jaarrekening van een entiteit vermeld. Bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening van de groep worden transacties tussen verbonden partijen en uitstaande saldi binnen een groep geëlimineerd, met uitzondering van die tussen een beleggingsentiteit en haar dochterondernemingen die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

▼M26

DOELSTELLING VAN INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN

5 Relaties tussen verbonden partijen zijn een normaal verschijnsel in het bedrijfsleven. Entiteiten voeren bijvoorbeeld vaak gedeeltelijk hun bedrijfsactiviteiten via dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen. In deze omstandigheden is de entiteit door de aanwezigheid van zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis in staat het financiële en operationele beleid te beïnvloeden van de entiteit waarin wordt geïnvesteerd.

6 Een relatie tussen verbonden partijen zou invloed kunnen hebben op de winst of het verlies en op de financiële positie van een entiteit. Verbonden partijen kunnen transacties aangaan die niet-verbonden partijen niet zouden aangaan. Zo zou bijvoorbeeld een entiteit die goederen tegen kostprijs aan haar moedermaatschappij verkoopt, deze mogelijk niet onder gelijke voorwaarden aan een andere klant verkopen. Zo ook worden transacties tussen verbonden partijen mogelijk niet uitgevoerd tegen dezelfde bedragen die gelden voor niet-verbonden partijen.

7 De winst of het verlies en de financiële positie van een entiteit kunnen door een relatie met een verbonden partij worden beïnvloed, zelfs indien er geen transacties tussen verbonden partijen plaatsvinden. Het louter bestaan van de relatie kan voldoende zijn om de transacties van de entiteit met andere partijen te beïnvloeden. Een dochteronderneming kan bijvoorbeeld haar relaties met een handelspartner beëindigen als haar moedermaatschappij een nieuwe dochteronderneming verwerft die dezelfde activiteiten uitvoert als de voormalige handelspartner. Daarnaast kan een partij besluiten geen activiteiten te ondernemen omdat een andere partij invloed van betekenis kan uitoefenen. Een moedermaatschappij kan een dochteronderneming bijvoorbeeld opdragen zich niet met onderzoek en ontwikkeling bezig te houden.

8 Om deze redenen kan kennis van transacties, uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, en relaties tussen een entiteit en verbonden partijen invloed hebben op de beoordeling van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit door de gebruikers van de jaarrekening, evenals op de beoordeling van de risico’s en kansen waarvoor de entiteit zich gesteld ziet.

DEFINITIES

▼M43

9  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een verbonden partij is een natuurlijke persoon of entiteit die verbonden is met de entiteit die haar jaarrekening opstelt (in deze standaard de „verslaggevende entiteit” genoemd).

▼M26

(a) 

Een natuurlijke persoon of een nauwe verwant van de natuurlijke persoon is met een verslaggevende entiteit verbonden indien deze persoon:

(i) 

zeggenschap of ►M32  gezamenlijke zeggenschap over ◄ de verslaggevende entiteit uitoefent;

(ii) 

invloed van betekenis over de verslaggevende entiteit uitoefent; dan wel

(iii) 

behoort tot de managers op sleutelposities in de verslaggevende entiteit of in een moedermaatschappij van de verslaggevende entiteit.

(b) 

▼M43

Een entiteit is met een verslaggevende entiteit verbonden indien zich één van de volgende situaties voordoet:

▼M26

(i) 

De entiteit en de verslaggevende entiteit behoren tot dezelfde groep (dit betekent dat alle moedermaatschappijen, dochterondernemingen en zusterondernemingen met elkaar zijn verbonden).

(ii) 

Een entiteit is een geassocieerde deelneming of joint venture van de andere entiteit (of een geassocieerde deelneming of joint venture van een lid van een groep waartoe de andere entiteit behoort).

(iii) 

Beide entiteiten zijn joint ventures van eenzelfde derde partij.

(iv) 

Een entiteit is een joint venture van een derde entiteit en de andere entiteit is een geassocieerde deelneming van de derde entiteit.

(v) 

De entiteit is een regeling inzake vergoedingen na uitdiensttreding ten bate van werknemers van ofwel de verslaggevende entiteit, ofwel een entiteit die met de verslaggevende entiteit verbonden is. Indien de verslaggevende entiteit zelf een dergelijke regeling is, zijn de aan de regeling betalende werkgevers ook met de verslaggevende entiteit verbonden.

(vi) 

Een onder (a) bedoelde natuurlijke persoon oefent zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap uit over de entiteit.

(vii) 

Een onder (a)(i) bedoelde persoon oefent invloed van betekenis over de entiteit uit of behoort tot de managers op sleutelposities in de entiteit (of in een moedermaatschappij van de entiteit).

▼M43

(viii) 

De entiteit, of een lid van een groep waarvan zij deel uitmaakt, verleent met diensten van managers op sleutelposities gelijk te stellen diensten aan de verslaggevende entiteit of aan de moedermaatschappij van de verslaggevende entiteit.

▼M26

Een transactie tussen verbonden partijen is een overdracht van middelen, dienstverleningen of verplichtingen tussen een verslaggevende entiteit en een verbonden partij, ongeacht of hiervoor een prijs in rekening wordt gebracht.

Nauwe verwanten van een natuurlijke persoon zijn die verwanten van wie kan worden verwacht dat ze invloed kunnen uitoefenen op die natuurlijke persoon, of door die natuurlijke persoon kunnen worden beïnvloed in hun handelsactiviteiten met de entiteit, en omvatten:

(a) 

de kinderen en echtgenoot of partner van de natuurlijke persoon;

(b) 

de kinderen van de echtgenoot of partner van de natuurlijke persoon; en

(c) 

personen die afhankelijk zijn van de natuurlijke persoon of van de echtgenoot of partner van de natuurlijke persoon.

Beloning omvat alle personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen), met inbegrip van personeelsbeloningen waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is. Personeelsbeloningen zijn alle vormen van vergoedingen die zijn betaald of nog worden betaald of verstrekt door of voor rekening van de entiteit in ruil voor verrichte prestaties ten behoeve van de entiteit. Daaronder vallen ook die vormen van beloning die voor rekening van de moedermaatschappij van de entiteit ten behoeve van de entiteit zijn betaald. Beloning omvat:

(a) 

kortetermijnpersoneelsbeloningen, zoals lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen, vakantiegeld, doorbetaling van loon bij ziekte, winstdeling en bonussen (indien betaalbaar binnen twaalf maanden na het einde van de periode) en beloningen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto’s en gratis of deels door de entiteit betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers;

(b) 

vergoedingen na uitdiensttreding, zoals pensioenen, levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding;

(c) 

andere langetermijnpersoneelsbeloningen, waaronder sabbatsverlof, jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband, uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid en, indien ze niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode, winstdelingen, bonusregelingen en uitgestelde vergoedingen;

(d) 

ontslagvergoedingen; en

(e) 

op aandelen gebaseerde betalingen.

▼M32 —————

▼M26

Managers op sleutelposities zijn die personen die bevoegd en verantwoordelijk zijn voor het plannen en het sturen van en het uitoefenen van zeggenschap over de activiteiten van de entiteit, hetzij op directe hetzij op indirecte wijze, met inbegrip van elke directeur (bestuurslid of anderszins) van die entiteit.

▼M32 —————

▼M26

Overheid verwijst naar lokale, nationale of internationale overheden, overheidsinstellingen en gelijkaardige instanties.

Een met de overheid verbonden entiteit is een entiteit waarover door de overheid zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis wordt uitgeoefend.

▼M32

De begrippen "zeggenschap", "gezamenlijke zeggenschap" en "invloed van betekenis" worden gedefinieerd in IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures en worden in deze standaard gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven.

▼M26

10 Bij de afweging ten aanzien van het mogelijke bestaan van een relatie tussen verbonden partijen, moet de economische realiteit van de relatie in acht worden genomen, en niet louter de juridische vorm.

11 In de context van deze standaard zijn de volgende partijen geen verbonden partijen:

(a) 

twee entiteiten die uitsluitend een directeur of een andere manager op een sleutelpositie gemeen hebben, of waarbij een manager op een sleutelpositie in de ene entiteit invloed van betekenis over de andere entiteit uitoefent;

(b) 

twee ►M32  deelnemers in een joint venture ◄ die uitsluitend de ►M32  gezamenlijke zeggenschap over ◄ een joint venture uitoefenen;

(c) 
(i) 

kredietverschaffers,

(ii) 

vakbondsorganisaties,

(iii) 

openbare nutsbedrijven, en

(iv) 

departementen en instellingen van de overheid die geen zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis over de verslaggevende entiteit uitoefent,

zijn geen verbonden partijen louter op grond van hun normale handelsactiviteiten met een entiteit (hoewel zij de bewegingsvrijheid van een entiteit kunnen beïnvloeden of in haar besluitvormingsproces kunnen participeren); en

(d) 

een klant, leverancier, franchiseverlener, distributeur of algemeen agent met wie een entiteit een aanzienlijk aantal transacties verricht, is geen verbonden partij louter op grond van de daaruit voortvloeiende economische afhankelijkheid.

12 In de definitie van een verbonden partij omvat een geassocieerde deelneming alle dochterondernemingen van de geassocieerde deelneming en een joint venture alle dochterondernemingen van de joint venture. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat een dochteronderneming van een geassocieerde deelneming en de investeerder die invloed van betekenis over de geassocieerde deelneming uitoefent, met elkaar verbonden zijn.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Alle entiteiten

13  Relaties tussen een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen moeten worden vermeld, ongeacht of er transacties tussen hen hebben plaatsgevonden. Een entiteit moet de naam van haar moedermaatschappij vermelden en, indien deze afwijkt, de uiteindelijke partij die zeggenschap uitoefent. Indien noch de moedermaatschappij van de entiteit, noch de uiteindelijke partij die zeggenschap uitoefent een publiekelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening opstelt, moet ook de naam worden vermeld van de eerstvolgende, hoogst in rang zijnde moedermaatschappij die dat wel doet.

14 Teneinde gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen zich een beeld te vormen van de gevolgen van relaties met verbonden partijen voor een entiteit, is het gepast om de relatie met verbonden partijen te vermelden als er zeggenschap bestaat, ongeacht of er transacties tussen de verbonden partijen hebben plaatsgevonden.

▼M32

15 De verplichting tot vermelding van relaties tussen een moederonderneming en haar dochterondernemingen komt in aanvulling op de toelichtingseisen van IAS 27 en IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten.

▼M26

16 In alinea 13 wordt naar de eerstvolgende, hoogst in rang zijnde moedermaatschappij verwezen. Dit is de eerste moedermaatschappij in de groep volgend op de directe moedermaatschappij die een publiekelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening opstelt.

17  Een entiteit moet de beloning voor managers op sleutelposities vermelden, in totaal en uitgesplitst naar de volgende categorieën:

(a) 

kortetermijnpersoneelsbeloningen;

(b) 

vergoedingen na uitdiensttreding;

(c) 

andere langetermijnpersoneelsbeloningen;

(d) 

ontslagvergoedingen; en

(e) 

op aandelen gebaseerde betalingen.

▼M43

17A   Als een entiteit met diensten van managers op sleutelposities gelijk te stellen diensten van een andere entiteit (de „managemententiteit”) ontvangt, is de betrokken entiteit niet verplicht de vereisten in alinea 17 toe te passen op de door de managemententiteit aan het personeel of de bestuurders van de managemententiteit betaalde of te betalen vergoeding.

▼M26

18  Indien tijdens de perioden waarop de jaarrekening betrekking heeft transacties met verbonden partijen hebben plaatsgevonden, moet een entiteit de aard van de relatie met de verbonden partijen vermelden, en tevens de nodige informatie over deze transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, verstrekken opdat gebruikers de mogelijke invloed van de relatie op de jaarrekening kunnen begrijpen. Deze vereisten inzake informatieverschaffing komen in aanvulling op de vereisten in alinea 17. De informatieverschaffing moet ten minste het volgende omvatten:

(a) 

het bedrag van de transacties;

(b) 

het bedrag van uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, en:

(i) 

hun termijnen en voorwaarden, inclusief of zij gedekt zijn, en de aard van de vergoeding die bij de afwikkeling moet worden verstrekt; en

(ii) 

details van alle gegeven of ontvangen garanties;

(c) 

voorzieningen voor dubieuze vorderingen gerelateerd aan het bedrag van de uitstaande saldi; en

(d) 

de last van oninbare of dubieuze vorderingen die door verbonden partijen is verschuldigd en die tijdens de periode is opgenomen.

▼M43

18A   Door de entiteit gemaakte kosten met betrekking tot met diensten van managers op sleutelposities gelijk te stellen diensten die door een afzonderlijke managemententiteit zijn verleend, moeten worden vermeld.

▼M32

19   De op grond van alinea 18 te vermelden informatie moet voor elk van de volgende categorieën afzonderlijk worden vermeld:

(a) 

de moedermaatschappij;

(b) 

entiteiten die gezamenlijke zeggenschap hebben over, of invloed van betekenis hebben op, de entiteit;

(c) 

dochterondernemingen;

▼M26

(d) 

geassocieerde deelnemingen;

(e) 

joint ventures waarin de entiteit een deelnemer is;

(f) 

managers op sleutelposities in de entiteit of in haar moedermaatschappij; en

(g) 

andere verbonden partijen.

20 De classificatie van te betalen bedragen aan en te ontvangen bedragen van verbonden partijen in de verschillende categorieën zoals alinea 19 vereist, is een aanvulling op de vereiste informatieverschaffing in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening die bepaalt dat informatie ofwel in het overzicht van de financiële positie ofwel in de toelichting moet worden gepresenteerd. De categorieën zijn uitgebreid om een uitvoerigere analyse van saldi tussen verbonden partijen te geven en zijn van toepassing op transacties tussen verbonden partijen.

21 Voorbeelden van transacties die worden vermeld indien zij met een verbonden partij zijn aangegaan:

(a) 

in- of verkopen van goederen (gereed of niet-gereed);

(b) 

in- of verkopen van materiële vaste activa en andere activa;

(c) 

verrichten of ontvangen van diensten;

(d) 

leaseovereenkomsten;

(e) 

overdracht van onderzoek en ontwikkeling;

(f) 

overdrachten ingevolge licentieovereenkomsten;

(g) 

overdrachten ingevolge financieringsovereenkomsten (inclusief leningen en kapitaalstortingen in geldmiddelen of in natura);

(h) 

verstrekken van garanties of zekerheden;

(i) 

verbintenissen om iets te doen indien in de toekomst een bepaalde gebeurtenis plaatsvindt of niet plaatsvindt, met inbegrip van nog uit te voeren contracten ( *5 ) (opgenomen en niet-opgenomen); en

(j) 

afwikkeling van verplichtingen voor rekening van de entiteit of door de entiteit voor rekening van de betrokken verbonden partij.

▼M31

22 De deelname door een moedermaatschappij of dochteronderneming aan een toegezegdpensioenregeling waarbij risico's worden gedeeld tussen groepsentiteiten is een transactie tussen verbonden partijen (zie alinea 42 van IAS 19 (herziene versie van 2011)).

▼M26

23 Mededelingen dat transacties tussen verbonden partijen plaatsvonden onder voorwaarden gelijkwaardig aan de voorwaarden die gelden in een zakelijke, objectieve transactie tussen onafhankelijke partijen, worden alleen gedaan indien dergelijke voorwaarden kunnen worden gestaafd.

24  Posten van soortgelijke aard mogen in totalen worden vermeld, tenzij een afzonderlijke vermelding nodig is om de gevolgen van transacties tussen verbonden partijen voor de jaarrekening van de entiteit te begrijpen.

Met de overheid verbonden entiteiten

▼M32

25   Een verslaggevende entiteit is vrijgesteld van de in alinea 18 beschreven vereisten inzake informatieverschaffing voor transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, met verbonden partijen met:

(a) 

een overheid die zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft op, de verslaggevende entiteit; en

(b) 

een andere entiteit die een verbonden partij is omdat dezelfde overheid zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft op, zowel de verslaggevende entiteit als de andere entiteit.

▼M26

26  Indien een verslaggevende entiteit de vrijstelling van alinea 25 toepast, dan moet zij het volgende in verband met de in alinea 25 bedoelde transacties en daarmee samenhangende uitstaande saldi vermelden:

(a) 

de naam van de overheid en de aard van haar relatie met de verslaggevende entiteit (d.w.z. zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis);

(b) 

de volgende informatie, waarbij voldoende in detail wordt getreden om gebruikers van de jaarrekening van de entiteit in staat te stellen inzicht te verwerven in de gevolgen van transacties met verbonden partijen voor de jaarrekening van de entiteit:

(i) 

de aard en het bedrag van elke afzonderlijke significante transactie; en

(ii) 

voor andere transacties die collectief maar niet afzonderlijk significant zijn, een kwalitatieve of kwantitatieve indicatie van de omvang ervan. De soorten transacties zijn die welke in alinea 21 zijn vermeld.

27 Om op oordeelkundige wijze te bepalen hoe gedetailleerd de informatie moet zijn die in overeenstemming met de vereisten van alinea 26(b) moet worden verschaft, moet de verslaggevende entiteit rekening houden met de vraag hoe nauw de relatie met de betrokken verbonden partij is, alsook met andere factoren die voor het bepalen van de significantie van de transactie van belang zijn, zoals het feit of de transactie:

(a) 

significant is qua omvang;

(b) 

niet tegen marktvoorwaarden is uitgevoerd;

(c) 

buiten de normale dagelijkse bedrijfsactiviteiten valt (bijvoorbeeld de aan- en verkoop van bedrijven);

(d) 

aan toezichthoudende instanties moet worden meegedeeld;

(e) 

aan het hoger management moet worden gerapporteerd;

(f) 

door de aandeelhouders moet worden goedgekeurd.

INGANGSDATUM EN OVERGANGSBEPALINGEN

28 Entiteiten moeten deze standaard retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan, ofwel van de gehele standaard, ofwel van de krachtens de alinea's 25, 26 en 27 verleende gedeeltelijke vrijstelling voor met de overheid verbonden entiteiten. Indien een entiteit ofwel de gehele standaard, ofwel deze gedeeltelijke vrijstelling toepast op perioden die vóór 1 januari 2011 aanvangen, moet zij dit feit vermelden.

▼M32

28A De alinea's 3, 9, 11(b), 15, 19(b) en (e) en 25 zijn gewijzigd door IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IFRS 12 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 toepast.

▼M38

28B De alinea's 4 en 9 zijn gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M43

28C Alinea 9 is gewijzigd en de alinea's 17A en 18A zijn toegevoegd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M26

INTREKKING VAN IAS 24 (2003)

29 Deze standaard vervangt IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen (herziene versie van 2003).

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 26

Administratieve verwerking en verslaggeving door pensioenregelingen

TOEPASSINGSGEBIED

1 Deze standaard moet worden toegepast in de financiële overzichten van pensioenregelingen indien dergelijke overzichten worden opgesteld.

2 Naar pensioenregelingen wordt soms verwezen met verschillende andere namen, zoals „stelsels van ouderdomsverzekering”, „pensioenplannen” of „pensioenstelsels”. In deze standaard wordt een pensioenregeling beschouwd als een afzonderlijke verslaggevende entiteit, los van de werkgevers van de deelnemers aan de regeling. Alle andere International Accounting Standards zijn van toepassing op de financiële overzichten van pensioenregelingen in zoverre ze niet door deze standaard worden vervangen.

3 Deze standaard behandelt de administratieve verwerking en verslaggeving door de regeling aan alle deelnemers als een groep. Verslagen aan individuele deelnemers over hun pensioenrechten worden niet behandeld.

4 IAS 19 Personeelsbeloningen behandelt de bepaling van de kosten van pensioenrechten in de financiële overzichten van werkgevers die over regelingen beschikken. Deze standaard vormt dan ook een aanvulling op IAS 19.

5 Pensioenregelingen kunnen toegezegdebijdragenregelingen of toegezegdpensioenregelingen zijn. Voor vele regelingen kan de oprichting van aparte regelingen vereist zijn, die al dan niet een afzonderlijke juridische identiteit kunnen hebben en die al dan niet over beheerders kunnen beschikken, waaraan bijdragen worden gestort en waaruit pensioenrechten worden betaald. Deze standaard is van toepassing ongeacht het feit of een dergelijke regeling is opgericht en onafhankelijk van het al dan niet bestaan van beheerders.

6 Op pensioenregelingen met activa die bij verzekeringsmaatschappijen worden belegd, zijn dezelfde vereisten inzake administratieve verwerking en financiering van toepassing als op regelingen die door de entiteit zelf worden gefinancierd. Bijgevolg vallen ze binnen het toepassingsgebied van deze standaard, tenzij het contract bij de verzekeringsmaatschappij is opgesteld in de naam van een bepaalde deelnemer of groep van deelnemers en de pensioenverplichting uitsluitend de verantwoordelijkheid is van de verzekeringsmaatschappij.

7 Deze standaard behandelt geen andere vormen van personeelsbeloningen, zoals ontslagvergoedingen, regelingen in verband met uitgestelde vergoedingen, verlof voor lange dienstprestatie, bijzondere regelingen voor vervroegde pensionering of afvloeiingsregelingen, regelingen inzake medische vergoedingen, bijstandsregelingen of bonusregelingen. Regelingen van de overheid inzake socialezekerheidsvergoedingen vallen eveneens buiten het toepassingsgebied van deze standaard.

DEFINITIES

8 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Pensioenregelingen zijn regelingen waarbij een entiteit beloningen verschaft aan haar werknemers op het moment van de beëindiging van het dienstverband of daarna (ofwel in de vorm van jaarlijkse inkomsten ofwel als een vast bedrag), indien dergelijke beloningen, of de bijdragen ten behoeve van deze beloningen, vóór het pensioen kunnen worden bepaald of geschat op basis van de bepalingen van een document of uit de bestendig toegepaste gedragslijnen van de entiteit.

Toegezegdebijdragenregelingen zijn pensioenregelingen waarvoor de bedragen die als pensioenrechten moeten worden betaald, worden bepaald op basis van de bijdragen aan een fonds, samen met de beleggingsopbrengsten daarop.

Toegezegdpensioenregelingen zijn pensioenregelingen waarvoor de bedragen die als pensioenrechten moeten worden betaald, worden bepaald op basis van een formule die gewoonlijk gebaseerd is op de inkomsten en/of het aantal dienstjaren van werknemers.

Financiering is de overdracht van activa aan een entiteit (het fonds) die geen juridische banden heeft met de entiteit van de werkgever, om toekomstige verplichtingen voor de betaling van de pensioenrechten te vervullen.

In het kader van deze standaard worden eveneens de volgende begrippen gehanteerd:

Deelnemers zijn de participanten aan een pensioenregeling alsmede anderen die recht hebben op beloningen uit hoofde van de regeling.

Nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen zijn de activa van een fonds, verminderd met alle andere verplichtingen dan de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten.

Actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde van de verwachte betalingen door een pensioenfonds aan bestaande en voormalige werknemers, welke betalingen zijn toe te rekenen aan de reeds verrichte arbeidsprestaties.

Onvoorwaardelijk toegezegde beloningen zijn beloningen waarop de rechten ingevolge de bepalingen van een pensioenregeling, niet afhankelijk zijn van de voortzetting van het dienstverband.

9 Bepaalde pensioenregelingen hebben andere sponsors dan werkgevers. Deze standaard is eveneens van toepassing op de financiële overzichten van dergelijke regelingen.

10 De meeste pensioenregelingen zijn gebaseerd op formele overeenkomsten. Bepaalde regelingen zijn informeel, maar hebben een bepaalde graad van verplichting verkregen ten gevolge van de bestendig gevolgde gedragslijnen van de werkgever. Hoewel het werkgevers ingevolge sommige regelingen is toegestaan om hun verplichtingen uit hoofde van de regelingen te beperken, is het voor een werkgever gewoonlijk moeilijk om een regeling te annuleren, wil hij zijn werknemers behouden. Op zowel informele als formele regelingen zijn dezelfde grondslagen voor financiële verwerking en verslaggeving van toepassing.

11 Vele pensioenregelingen voorzien in de oprichting van afzonderlijke fondsen waarin bijdragen worden gestort en waaruit uitkeringen worden betaald. Dergelijke fondsen kunnen worden beheerd door partijen die onafhankelijk handelen voor het beheer van fondsbeleggingen. In sommige landen worden deze partijen beheerders genoemd. Het begrip beheerder wordt in deze standaard gebruikt om naar dergelijke partijen te verwijzen, ongeacht of een trust is opgericht.

12 Pensioenregelingen kunnen normaliter worden ingedeeld als toegezegdebijdragenregelingen of toegezegdpensioenregelingen, die elk over hun eigen onderscheidende kenmerken beschikken. Incidenteel kunnen er tevens regelingen bestaan die kenmerken van beide soorten regelingen in zich bergen. Dergelijke hybridische regelingen worden in het kader van deze standaard beschouwd als toegezegdpensioenregelingen.

TOEGEZEGDEBIJDRAGENREGELINGEN

13 De financiële overzichten van een toegezegdebijdragenregeling moeten een overzicht bevatten van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en een omschrijving van het financieringsbeleid.

14 In een toegezegdebijdragenregeling wordt het bedrag van de toekomstige uitkeringen van een deelnemer bepaald door de bijdragen die door de werkgever, de deelnemer, of beiden worden betaald, alsmede door de beleggingsopbrengsten en de operationele efficiency van het fonds. Een werkgever voldoet gewoonlijk aan zijn verplichting door bijdragen te storten in het fonds. Normaliter is advies van een actuaris niet vereist, hoewel dergelijk advies soms wordt gebruikt om een raming te maken van de toekomstige uitkeringen die kunnen worden verkregen, op basis van de actuele bijdragen en de variërende niveaus van toekomstige bijdragen en beleggingsopbrengsten.

15 De deelnemers zijn geïnteresseerd in de activiteiten van de regeling, aangezien deze een directe invloed hebben op het bedrag van hun toekomstige uitkeringen. Deelnemers wensen op de hoogte te zijn van het feit of bijdragen zijn ontvangen en of deze op een geëigende wijze worden beheerd om de rechten van de begunstigden te beschermen. Een werkgever heeft belangstelling voor de efficiënte en billijke werking van de regeling.

16 Het doel van de verslaggeving door een toegezegdebijdragenregeling is periodiek informatie te verschaffen over de regeling en over de financiële prestaties van de beleggingen. Dit doel wordt gewoonlijk bereikt door in de financiële overzichten het volgende op te nemen:

(a) 

een beschrijving van de belangrijkste activiteiten over de periode en de gevolgen van eventuele wijzigingen ten aanzien van de regeling, en van de deelnemers en de algemene bepalingen;

(b) 

overzichten die verslag uitbrengen over de transacties en de beleggingsprestaties over de periode en de financiële positie van de regeling aan het eind van de periode; en

(c) 

een beschrijving van het beleggingsbeleid.

TOEGEZEGDPENSIOENREGELINGEN

17 De financiële overzichten van een toegezegdpensioenregeling moeten omvatten, hetzij:

(a) 

een overzicht van:

(i) 

de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen;

(ii) 

de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten, met een onderscheid tussen onvoorwaardelijk toegezegde beloningen en niet onvoorwaardelijk toegezegde beloningen; en

(iii) 

het resulterende surplus of tekort; dan wel

(b) 

een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen, met inbegrip van hetzij:

(i) 

een toelichting waarin de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten wordt uiteengezet, met een onderscheid tussen onvoorwaardelijk toegezegde beloningen en niet onvoorwaardelijk toegezegde beloningen; dan wel

(ii) 

een verwijzing naar deze informatie in een begeleidend actuarieel verslag.

Als op de datum van de financiële overzichten geen actuariële waardering is opgesteld, moet de recentste waardering als basis worden gebruikt en moet de datum van de waardering worden vermeld.

18 Ten behoeve van alinea 17 moet de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten worden gebaseerd op de uitkeringen die op grond van de bepalingen van de regeling zijn toegezegd voor tot dan toe verrichte arbeidsprestaties, door als basis hetzij het actuele loonniveau, hetzij het voorspelde loonniveau te gebruiken en te vermelden welke basis werd gehanteerd. Het gevolg van enige wijzigingen in actuariële veronderstellingen die een wezenlijk effect hebben gehad op de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten moet eveneens worden vermeld.

19 In de financiële overzichten moet het verband worden verklaard tussen de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten en de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen, alsmede het beleid voor de financiering van de toegezegde uitkeringen.

20 In een toegezegdpensioenregeling is de betaling van de toegezegde pensioenrechten afhankelijk van de financiële positie van de regeling en het vermogen van bijdrageverschaffers om in de toekomst bijdragen te leveren aan de regeling, alsmede van de beleggingsprestaties en de operationele efficiency van de regeling.

21 Voor een toegezegdpensioenregeling is periodiek advies van een actuaris vereist om de financiële toestand van de regeling vast te stellen, de veronderstellingen te beoordelen en aanbevelingen te doen over het niveau van de toekomstige bijdragen.

22 Het doel van de verslaggeving door een toegezegdpensioenregeling is om periodiek informatie te verschaffen over de financiële middelen en activiteiten van de regeling, die nuttig is om de relaties te beoordelen tussen de opgebouwde middelen en de uitkeringen van de regeling in de loop der tijd. Dit doel wordt gewoonlijk bereikt door in de financiële overzichten het volgende op te nemen:

(a) 

een beschrijving van de belangrijkste activiteiten over de periode en de gevolgen van eventuele wijzigingen ten aanzien van de regeling, en van de deelnemers en de algemene bepalingen;

(b) 

overzichten die verslag uitbrengen over de transacties en de beleggingsprestaties over de periode en de financiële positie van de regeling aan het eind van de periode;

(c) 

actuariële informatie, hetzij als onderdeel van de overzichten of in een afzonderlijk verslag; en

(d) 

een beschrijving van het beleggingsbeleid.

Actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten

23 De contante waarde van de verwachte uitkeringen in het kader van een pensioenregeling kan worden berekend en in de verslaggeving worden opgenomen door gebruik te maken van het actuele loonniveau of het voorspelde loonniveau tot de datum waarop de deelnemers met pensioen gaan.

24 De redenen voor het gebruik van de benadering op basis van het actuele loon omvatten:

(a) 

de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten, zijnde de som van de bedragen die actueel aan elke deelnemer aan de regeling kunnen worden toegerekend, kan op een objectievere manier worden berekend dan voorspelde loonniveaus omdat er minder veronderstellingen zijn vereist;

(b) 

verhogingen van de vergoedingen die aan een loonsverhoging kunnen worden toegerekend worden een verplichting van de regeling op het moment van de loonsverhoging; en

(c) 

het bedrag van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten op basis van het actuele loonniveau is doorgaans nauwer verbonden met het bedrag dat moet worden betaald in geval van beëindiging of stopzetting van de regeling.

25 De redenen voor het gebruik van de benadering op basis van het voorspelde loonniveau omvatten:

(a) 

financiële informatie moet worden opgesteld op basis van het continuïteitsbeginsel, onafhankelijk van de te maken veronderstellingen en schattingen;

(b) 

bij regelingen op basis van het eindsalaris worden de uitkeringen bepaald op basis van het loon op of omstreeks de pensioendatum; bijgevolg moeten er voorspellingen gebeuren omtrent lonen, bijdrageniveaus en rendementen; en

(c) 

als het grootste gedeelte van de financiering gebaseerd is op loonvoorspellingen en de loonvoorspellingen niet worden opgenomen, kan dit ertoe leiden dat uit de verslaggeving een overfinanciering blijkt terwijl de regeling niet overgefinancierd is, of dat uit de verslaggeving een voldoende financiering blijkt, terwijl het fonds ondergefinancierd is.

26 De actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten op basis van het actuele loonniveau wordt in de financiële overzichten van een regeling vermeld om de verplichting aan te geven voor uitkeringen die tot op de datum van de financiële overzichten zijn verdiend. De actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten op basis van het voorspelde loonniveau wordt vermeld om op basis van het continuïteitsbeginsel de omvang van de potentiële verplichting aan te geven, die doorgaans tevens het uitgangspunt voor de financiering vormt. Naast de vermelding van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten, moet mogelijk voldoende informatie worden verstrekt om duidelijk aan te geven in welke context de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten moet worden begrepen. Een dergelijke verklaring kan worden gegeven in de vorm van informatie over de geschiktheid van de geplande toekomstige financiering en het financieringsbeleid op basis van loonvoorspellingen. Dit kan worden opgenomen in de financiële overzichten of in het verslag van de actuaris.

Frequentie van actuariële waarderingen

27 In vele landen worden actuariële waarderingen niet vaker dan elke drie jaar uitgevoerd. Als op de datum van de financiële overzichten geen actuariële waardering is opgesteld, wordt de recentste waardering als basis gebruikt en wordt de datum van de waardering vermeld.

Inhoud van de financiële overzichten

28 Voor toegezegdpensioenregelingen wordt informatie gepresenteerd in een van de volgende indelingen, die verschillende praktijken weerspiegelt voor de presentatie en toelichting van actuariële informatie:

(a) 

in de financiële overzichten wordt een overzicht opgenomen van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen, de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten en het resulterende surplus of tekort. De financiële overzichten van de regeling omvatten eveneens mutatieoverzichten van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en mutatieoverzichten van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten. In de financiële overzichten kan een afzonderlijk verslag van de actuaris zijn vervat ter ondersteuning van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten;

(b) 

financiële overzichten met een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen. De actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten wordt vermeld in de toelichting bij de overzichten. In de financiële overzichten kan een afzonderlijk verslag van de actuaris zijn vervat ter ondersteuning van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten; en

(c) 

financiële overzichten met een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen waarbij de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten is vermeld in een afzonderlijk actuarieel verslag.

In elke indeling kan een verslag van de beheerders worden opgenomen in de vorm van een managementverslag of een directieverslag, en bij de financiële overzichten kan tevens een beleggingsverslag worden gevoegd.

29 Voorstanders van de indelingen die zijn beschreven in alinea's 28(a) en 28(b) zijn van mening dat de kwantificering van toegezegde pensioenrechten en andere informatie die uit hoofde van deze benadering wordt verschaft, de gebruikers ervan als hulpmiddel dienen bij de beoordeling van de actuele status van het fonds en de waarschijnlijkheid dat het fonds zijn verplichtingen zal nakomen. Zij zijn tevens van mening dat de financiële overzichten op zich volledig moeten zijn, en niet door bijgevoegde overzichten moeten worden aangevuld. Sommigen zijn echter van mening dat de indeling die in alinea 28(a) wordt beschreven, de indruk geeft dat er een verplichting bestaat, terwijl de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten naar hun mening niet alle kenmerken van een verplichting in zich bergt.

30 Voorstanders van de indeling beschreven in alinea 28(c) zijn van mening dat de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten niet in een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen moet worden opgenomen in de indeling die in alinea 28(a) wordt beschreven, of zelfs in de toelichting moet worden vermeld zoals beschreven in alinea 28(b), omdat zij direct met de fondsbeleggingen zal worden vergeleken en een dergelijke vergelijking mogelijk niet geldig is. Zij beweren dat actuarissen de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten niet noodzakelijk vergelijken met de marktwaarde van beleggingen, maar een beoordeling geven van de contante waarde van kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit de beleggingen. Voorstanders van deze indeling zijn bijgevolg van mening dat een dergelijke vergelijking de algemene beoordeling van de regeling door de actuaris wellicht niet weerspiegelt en dat deze verkeerd kan worden geïnterpreteerd. Ook zijn sommigen van mening dat de informatie over toegezegde pensioenrechten — al dan niet gekwantificeerd — alleen in een afzonderlijk actuarieel verslag moet worden opgenomen waarin een geëigende verklaring kan worden geboden.

31 Deze standaard accepteert de meningen die pleiten voor het toestaan van informatieverschaffing over toegezegde pensioenrechten in een afzonderlijk actuarieel verslag. Hij verwerpt argumenten tegen de kwantificering van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten. Bijgevolg worden de indelingen die in alinea's 28(a) en (b) zijn beschreven ingevolge deze standaard aanvaardbaar geacht, evenals de indeling die is beschreven in alinea 28(c) op voorwaarde dat de financiële overzichten een verwijzing bevatten naar een actuarieel verslag waarin de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten is opgenomen en dat bij de financiële overzichten is gevoegd.

ALLE REGELINGEN

Waardering van fondsbeleggingen

32 Beleggingen in het kader van pensioenregelingen moeten worden gewaardeerd tegen reële waarde. Voor verhandelbare effecten is de reële waarde de marktwaarde. Indien fondsbeleggingen worden gehouden waarvan de reële waarde niet kan worden geschat, moet worden vermeld waarom de reële waarde niet is gebruikt.

33 Voor verhandelbare effecten is de reële waarde gewoonlijk gelijk aan de marktwaarde, omdat deze wordt beschouwd als de meest nuttige maatstaf voor de effecten op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ en voor de beleggingsprestaties over de periode. Effecten met een vaste inkoopwaarde en die zijn verworven om te worden toegerekend aan de verplichtingen van de regeling of bepaalde onderdelen daarvan, mogen worden geboekt tegen bedragen die gebaseerd zijn op hun uiteindelijke inkoopwaarde, uitgaande van een constant rendement tot de vervaldatum. Indien fondsbeleggingen worden gehouden waarvan de reële waarde niet kan worden geschat, zoals het bezit van 100 % van een entiteit, moet worden vermeld waarom de reële waarde niet is gebruikt. In zoverre beleggingen worden geboekt tegen andere bedragen dan de marktwaarde of de reële waarde, wordt doorgaans ook de reële waarde vermeld. Activa die worden gebruikt in de activiteiten van het fonds worden administratief verwerkt in overeenstemming met de toepasselijke International Accounting Standards.

Informatieverschaffing

▼M78

34   In de financiële overzichten van een pensioenregeling, ongeacht of het toegezegdpensioenregelingen of toegezegdebijdragenregelingen betreft, moet eveneens de volgende informatie worden vermeld:

▼B

(a) 

een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen;

▼M78

b) 

informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving die van materieel belang is, en

▼B

(c) 

een beschrijving van de regeling en de gevolgen van enige wijzigingen aan de regeling die tijdens de periode hebben plaatsgevonden.

35 In de financiële overzichten van pensioenregelingen moet, indien van toepassing, de volgende informatie worden verstrekt:

(a) 

een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen met vermelding van:

(i) 

de activa aan het eind van de periode, in een gepaste indeling;

(ii) 

de grondslag voor de waardering van activa;

(iii) 

details over afzonderlijke beleggingen die meer dan 5 % uitmaken van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen of 5 % van enige klasse of soort van effecten;

(iv) 

details van enige belegging in de werkgever; en

(v) 

alle andere verplichtingen dan de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten;

(b) 

een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen met vermelding van het volgende:

(i) 

de werkgeversbijdragen;

(ii) 

de werknemersbijdragen;

(iii) 

beleggingsinkomsten, zoals rente en dividenden;

(iv) 

overige baten;

(v) 

betaalde of te betalen uitkeringen (bijvoorbeeld geanalyseerd als pensioen-, overlijdens- en invaliditeitsuitkeringen en forfaitaire betalingen);

(vi) 

beheerskosten;

(vii) 

overige lasten;

(viii) 

winstbelastingen;

(ix) 

winsten en verliezen uit de vervreemding van beleggingen en wijzigingen in de waarde van beleggingen; en

(x) 

overdrachten vanuit en aan andere regelingen;

(c) 

een beschrijving van het financieringsbeleid;

(d) 

voor toegezegdpensioenregelingen, de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten (waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen onvoorwaardelijk toegezegde beloningen en niet onvoorwaardelijk toegezegde beloningen) op basis van de uitkeringen die uit hoofde van de bepalingen van de regeling zijn toegezegd voor tot dan toe verrichte arbeidsprestaties, en die bepaald is op basis van het actuele of voorspelde loonniveau; deze informatie kan worden opgenomen in een bijgevoegd actuarieel verslag dat samen met de gerelateerde financiële overzichten moet worden gelezen; en

(e) 

voor toegezegdpensioenregelingen, een beschrijving van de belangrijke actuariële veronderstellingen die zijn gedaan en de methode die is gebruikt om de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten te berekenen.

36 Het verslag van een pensioenregeling omvat een beschrijving van de regeling, hetzij als onderdeel van de financiële overzichten, hetzij in een afzonderlijk verslag. Het kan het volgende omvatten:

(a) 

de namen van de werkgevers en de groepen van werknemers die zijn gedekt;

(b) 

het aantal deelnemers dat uitkeringen ontvangt en het aantal andere deelnemers, in een gepaste classificatie;

(c) 

het type regeling — toegezegdebijdragenregeling of toegezegdpensioenregeling;

(d) 

een toelichting waarin vermeld wordt of deelnemers bijdragen leveren aan de regeling;

(e) 

een beschrijving van de pensioenrechten die aan de deelnemers zijn toegezegd;

(f) 

een beschrijving van de eventuele beëindigingsvoorwaarden van de regeling; en

(g) 

wijzigingen in de items onder (a) tot (f) tijdens de verslagperiode.

Het is niet ongebruikelijk om te verwijzen naar andere documenten die op eenvoudige wijze beschikbaar zijn voor gebruikers en waarin de regeling wordt beschreven, en alleen informatie op te nemen over daaropvolgende wijzigingen.

INGANGSDATUM

37 Deze standaard wordt van kracht voor financiële overzichten van pensioenregelingen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 1988 aanvangen.

▼M78

38  Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving, die IAS 1 Presentatie van de jaarrekeningen en IFRS Practice Statement 2 Making Materiality Judgements wijzigt, en in februari 2021 is uitgegeven, wijzigde alinea 34. Een entiteit moet die wijziging toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M32




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 27

Enkelvoudige jaarrekening

DOEL

1 Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief moeten worden verwerkt en welke informatie hieromtrent moet worden verstrekt indien een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt.

TOEPASSINGSGEBIED

2   Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen indien een entiteit ervoor kiest, of indien zij op grond van lokale regelgeving verplicht is, een enkelvoudige jaarrekening te presenteren.

3 Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten een enkelvoudige jaarrekening moeten opstellen. Hij is van toepassing indien een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards.

DEFINITIES

▼M50

4   De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

▼M32

Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep waarin de activa, de verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische entiteit betreft.

▼M50

Een enkelvoudige jaarrekening is een jaarrekening die wordt gepresenteerd door een entiteit en waarin de entiteit, met inachtneming van de vereisten van deze standaard, haar investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen naar keuze administratief kan verwerken hetzij tegen kostprijs overeenkomstig IFRS 9 Financiële instrumenten, hetzij volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures.

5 De volgende begrippen worden gedefinieerd in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, bijlage A bij IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en alinea 3 van IAS 28:

— 
geassocieerde deelneming
— 
„equity”-methode

▼M38

— 
groep
— 
beleggingsentiteit
— 
gezamenlijke zeggenschap

▼M32

— 
joint venture
— 
deelnemer in een joint venture
— 
moedermaatschappij
— 
invloed van betekenis
— 
dochteronderneming.

▼M50

6 Een enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die in andere dan in de alinea's 8 en 8A beschreven omstandigheden wordt gepresenteerd naast de geconsolideerde jaarrekening of naast de jaarrekening van een investeerder die geen investeringen, respectievelijk beleggingen, in dochterondernemingen maar investeringen, respectievelijk beleggingen, in geassocieerde deelnemingen of joint ventures bezit, waarin de investeringen, respectievelijk beleggingen, in geassocieerde deelnemingen of joint ventures krachtens IAS 28 administratief moeten worden verwerkt volgens de „equity”-methode.

7 De jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming of geassocieerde deelneming heeft, noch een belang heeft als deelnemer in een joint venture, is geen enkelvoudige jaarrekening.

▼M32

8 Een entiteit die overeenkomstig alinea 4(a) van IFRS 10 van consolidatie is vrijgesteld of die overeenkomstig alinea 17 van IAS 28 (herziene versie van 2011) van de toepassing van de "equity-methode" is vrijgesteld, mag een enkelvoudige jaarrekening als haar enige jaarrekening presenteren.

▼M38

8A Een beleggingsentiteit die overeenkomstig alinea 31 van IFRS 10 verplicht is tijdens de lopende periode en alle vergelijkende perioden die worden gepresenteerd, op al haar dochterondernemingen de uitzondering op de consolidatie toe te passen, presenteert een enkelvoudige jaarrekening als haar enige jaarrekening.

▼M32

OPSTELLING VAN EEN ENKELVOUDIGE JAARREKENING

9   Een enkelvoudige jaarrekening moet in overeenstemming met alle toepasselijke IFRS worden opgesteld, behoudens het bepaalde in alinea 10.

▼M50

10   Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:

a) 

ofwel tegen kostprijs;

b) 

ofwel in overeenstemming met IFRS 9;

c) 

ofwel volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28.

De entiteit moet op elke categorie investeringen dezelfde administratieve verwerking toepassen. Investeringen die administratief zijn verwerkt tegen kostprijs of volgens de „equity”-methode, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wanneer zij als aangehouden voor verkoop of voor uitkering zijn geclassificeerd (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop of voor uitkering is geclassificeerd). In dergelijke omstandigheden blijft de waardering van in overeenstemming met IFRS 9 administratief verwerkte investeringen ongewijzigd.

▼M32

11 Indien een entiteit er overeenkomstig alinea 18 van IAS 28 (herziene versie van 2011) voor kiest haar investeringen in geassocieerde deelnemingen of joint ventures overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, moet zij deze investeringen ook op dezelfde wijze in haar enkelvoudige jaarrekening verwerken.

▼M38

11A Indien een moedermaatschappij overeenkomstig alinea 31 van IFRS 10 verplicht is haar belegging in een dochteronderneming overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, moet zij haar belegging in de dochteronderneming ook op dezelfde wijze in haar enkelvoudige jaarrekening verwerken.

▼M50

11B Wanneer een moedermaatschappij geen beleggingsentiteit meer is of een beleggingsentiteit wordt, moet zij de wijziging in haar status als volgt administratief verwerken vanaf de datum waarop de statuswijziging heeft plaatsgevonden:

a) 

wanneer een entiteit geen beleggingsentiteit meer is, moet zij een belegging in een dochteronderneming administratief verwerken overeenkomstig alinea 10. De datum van de statuswijziging moet de veronderstelde overnamedatum zijn. Bij de administratieve verwerking van de belegging overeenkomstig alinea 10 moet de reële waarde van de dochteronderneming op de veronderstelde overnamedatum de overgeboekte veronderstelde vergoeding vertegenwoordigen.

i) 

[verwijderd]

ii) 

[verwijderd]

b) 

wanneer een entiteit een beleggingsentiteit wordt, moet zij een belegging in een dochteronderneming overeenkomstig IFRS 9 waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Het verschil tussen de vorige boekwaarde van de dochteronderneming en haar reële waarde op de datum van de statuswijziging van de investeerder, moet als winst of verlies in de winst of het verlies worden opgenomen. Het cumulatieve bedrag van eventuele winsten of verliezen dat voorheen met betrekking tot die dochterondernemingen in niet-gerealiseerde resultaten was opgenomen, moet worden behandeld alsof de beleggingsentiteit die dochterondernemingen op de datum van de statuswijziging had afgestoten.

12 Dividenden van een dochteronderneming, een joint venture of een geassocieerde deelneming worden in de enkelvoudige jaarrekening van een entiteit opgenomen wanneer het recht van de entiteit om het dividend te ontvangen vaststaat. Het dividend wordt in winst of verlies opgenomen, tenzij de entiteit ervoor kiest om de „equity”-methode te gebruiken, in welk geval het dividend als een vermindering van de boekwaarde van de belegging wordt opgenomen.

▼M32

13 Wanneer een moedermaatschappij de structuur van haar groep reorganiseert door oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de volgende criteria voldoet:

(a) 

de nieuwe moedermaatschappij verkrijgt de zeggenschap over de oorspronkelijke moedermaatschappij door eigenvermogensinstrumenten uit te geven in ruil voor bestaande eigenvermogensinstrumenten van de oorspronkelijke moedermaatschappij;

(b) 

onmiddellijk vóór en na de reorganisatie zijn de activa en verplichtingen van de nieuwe groep en de oorspronkelijke groep identiek; en

(c) 

onmiddellijk vóór en na de reorganisatie hebben de eigenaars van de oorspronkelijke moedermaatschappij vóór de reorganisatie dezelfde absolute en relatieve belangen in de nettoactiva van de oorspronkelijke groep en de nieuwe groep,

en de nieuwe moedermaatschappij verwerkt haar investering in de oorspronkelijke moedermaatschappij overeenkomstig alinea 10(a) in haar enkelvoudige jaarrekening, dan moet de nieuwe moedermaatschappij de kostprijs bepalen op basis van de boekwaarde van haar aandeel in de eigenvermogensposten vermeld in de enkelvoudige jaarrekening van de oorspronkelijke moedermaatschappij op de datum van de reorganisatie.

14 Ook een entiteit die geen moedermaatschappij is, kan overgaan tot oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de criteria in alinea 13 voldoet. De vereisten in alinea 13 zijn eveneens op dergelijke reorganisaties van toepassing. In zulke gevallen moeten de verwijzingen naar "oorspronkelijke moedermaatschappij" en "oorspronkelijke groep" worden gelezen als verwijzingen naar de "oorspronkelijke entiteit".

INFORMATIEVERSCHAFFING

15   Bij de informatieverschaffing in haar enkelvoudige jaarrekening moet een entiteit alle toepasselijke IFRS toepassen, met inbegrip van de vereisten in de alinea's 16 en 17.

16   Indien een moedermaatschappij er overeenkomstig alinea 4(a) van IFRS 10 voor kiest geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen en in plaats daarvan een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij in die enkelvoudige jaarrekening het volgende vermelden:

(a) 

het feit dat de jaarrekening een enkelvoudige jaarrekening is; dat van de vrijstelling van consolidatie is gebruikgemaakt; de naam en hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van de entiteit die haar voor het publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards heeft opgesteld; en het adres waar die geconsolideerde jaarrekening te verkrijgen is;

(b) 

een lijst van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen, met vermelding van het volgende:

(i) 

de naam van die deelnemingen;

(ii) 

de hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van die deelnemingen;

(iii) 

de omvang van haar eigendomsbelang (en, indien verschillend, de omvang van haar stemrechten) in die deelnemingen;

(c) 

een beschrijving van de methode die is toegepast voor de administratieve verwerking van de investeringen die onder (b) zijn vermeld.

▼M38

16A   Indien een beleggingsentiteit die een moedermaatschappij is (uitgezonderd een moedermaatschappij die onder alinea 16 valt), overeenkomstig alinea 8A een enkelvoudige jaarrekening als haar enige jaarrekening opstelt, moet zij dit feit vermelden. De beleggingsentiteit moet ook de door IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten vereiste informatie presenteren.

▼M38

17   Indien een moedermaatschappij (uitgezonderd een moedermaatschappij die onder de alinea's 16 en 16A valt) of een investeerder die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet de betrokken moedermaatschappij of investeerder verwijzen naar de in overeenstemming met IFRS 10, IFRS 11 of IAS 28 (herziene versie van 2011) opgestelde jaarrekening waarop die enkelvoudige jaarrekening betrekking heeft. De moedermaatschappij of investeerder moet in de enkelvoudige jaarrekening ook het volgende vermelden:

▼M32

(a) 

het feit dat de jaarrekening een enkelvoudige jaarrekening is en de redenen waarom die jaarrekening wordt opgesteld indien de wet dit niet vereist;

(b) 

een lijst van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen, met vermelding van het volgende:

(i) 

de naam van die deelnemingen;

(ii) 

de hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van die deelnemingen;

(iii) 

de omvang van haar eigendomsbelang (en, indien verschillend, de omvang van haar stemrechten) in die deelnemingen;

(c) 

een beschrijving van de methode die is toegepast voor de administratieve verwerking van de investeringen die onder (b) zijn vermeld.

De moedermaatschappij of investeerder moet ook verwijzen naar de in overeenstemming met IFRS 10, IFRS 11 of IAS 28 (herziene versie van 2011) opgestelde jaarrekening waarop die enkelvoudige jaarrekening betrekking heeft.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

18 Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. ►M38  Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen. ◄

▼M38

18A De alinea's 5, 6, 17 en 18 zijn gewijzigd en de alinea's 8A, 11A en 11B, 16A en 18B tot en met 18I zijn toegevoegd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

18B Indien een moedermaatschappij op de datum van eerste toepassing van de in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen (die, voor de toepassing van deze IFRS, het begin is van de jaarlijkse verslagperiode waarop deze wijzigingen voor het eerst worden toegepast) concludeert dat zij een beleggingsentiteit is, dan moet zij op haar belegging in een dochteronderneming de alinea's 18C tot en met 18I toepassen.

18C Op de datum van eerste toepassing moet een beleggingsentiteit die haar belegging in een dochteronderneming eerder tegen kostprijs waardeerde, deze belegging in plaats daarvan waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, alsof de vereisten van deze IFRS steeds van kracht zijn geweest. De beleggingsentiteit moet zowel de jaarperiode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum van eerste toepassing, als de ingehouden winsten aan het begin van de onmiddellijk voorafgaande periode retroactief aanpassen in verband met eventuele verschillen tussen:

(a) 

de vorige boekwaarde van de belegging; en

(b) 

de reële waarde van de investering van de investeerder in de dochteronderneming.

18D Op de datum van eerste toepassing moet een beleggingsentiteit die haar belegging in een dochteronderneming eerder waardeerde tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, deze belegging tegen reële waarde blijven waarderen. Het cumulatieve bedrag van eventuele aanpassingen van de reële waarde dat voorheen in niet-gerealiseerde resultaten was opgenomen, moet aan het begin van de jaarperiode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum van eerste toepassing, naar de ingehouden winst worden overgeboekt.

18E Op de datum van eerste toepassing mag een beleggingsentiteit geen aanpassingen aanbrengen in de eerdere administratieve verwerking van een belang in een dochteronderneming dat zij eerder had verkozen overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, zoals door alinea 10 is toegestaan.

18F Vóór de datum waarop IFRS 13 Waardering tegen reële waarde wordt toegepast, moet een beleggingsentiteit gebruikmaken van de voorheen aan beleggers of het management gerapporteerde bedragen van de reële waarde indien deze bedragen op de datum van de waardering overeenstemmen met het bedrag waarvoor de belegging zou kunnen worden geruild in een zakelijke, objectieve transactie tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

18G Als waardering van de belegging in de dochteronderneming in overeenstemming met de alinea's 18C tot en met 18F onuitvoerbaar is (zoals omschreven in IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten), dan moet een beleggingsentiteit de vereisten van deze IFRS toepassen aan het begin van de vroegste periode waarop de alinea's 18C tot en met 18F toepasbaar zijn en die mogelijk de lopende periode is. De investeerder moet de jaarperiode die onmiddellijk aan de datum van eerste toepassing voorafgaat, retroactief aanpassen, tenzij het begin van de vroegste periode waarop deze alinea toepasbaar is, de lopende periode is. Indien de datum waarop het voor de beleggingsentiteit uitvoerbaar is de reële waarde van de dochteronderneming te bepalen, vroeger valt dan het begin van de onmiddellijk voorafgaande periode, moet de investeerder een eventueel verschil tussen de volgende bedragen aan het begin van de onmiddellijk voorafgaande periode als een aanpassing van het eigen vermogen opnemen:

(a) 

de vorige boekwaarde van de belegging; en

(b) 

de reële waarde van de investering van de investeerder in de dochteronderneming.

Indien de vroegste periode waarop deze alinea toepasbaar is, de lopende periode is, moet de aanpassing van het eigen vermogen aan het begin van de lopende periode worden opgenomen.

18H Indien een beleggingsentiteit vóór de datum van eerste toepassing van de in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen een belegging in een dochteronderneming heeft afgestoten of de zeggenschap daarover heeft verloren, is de beleggingsentiteit niet verplicht aanpassingen aan te brengen in de eerdere administratieve verwerking van de betrokken belegging.

18I Niettegenstaande de verwijzingen in de alinea's 18C tot en met 18G naar de jaarperiode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum van eerste toepassing (de "onmiddellijk voorafgaande periode"), mag een entiteit ook aangepaste vergelijkende informatie voor eerder gepresenteerde perioden presenteren, maar zij is daartoe niet verplicht. Indien een entiteit wel aangepaste vergelijkende informatie voor eerdere perioden presenteert, moeten alle verwijzingen in de alinea's 18C tot en met 18G naar de "onmiddellijk voorafgaande periode" worden gelezen als verwijzingen naar de "vroegst aangepaste vergelijkende periode die is gepresenteerd". Als een entiteit niet-aangepaste vergelijkende informatie voor eerdere perioden presenteert, moet zij duidelijk aangeven welke informatie niet is aangepast, vermelden dat deze op basis van een andere grondslag is opgesteld, en deze grondslag toelichten.

▼M50

18J   De alinea's 4 tot en met 7, 10, 11B en 12 zijn gewijzigd door De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening (wijzigingen in IAS 27), uitgegeven in augustus 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M32

Verwijzingen naar IFRS 9

19 Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

INTREKKING VAN IAS 27 (2008)

20 Deze standaard wordt tegelijk met IFRS 10 uitgegeven. Samen vervangen deze beide IFRS IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening (herziene versie van 2008).




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 28

Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

DOEL

1   Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe investeringen in geassocieerde deelnemingen administratief moeten worden verwerkt en de vereisten uiteen te zetten voor de toepassing van de "equity"-methode bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures.

TOEPASSINGSGEBIED

2   Deze standaard moet worden toegepast door alle entiteiten die investeerders zijn die gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over, of invloed van betekenis hebben in, een deelneming.

DEFINITIES

3   De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een geassocieerde deelneming is een entiteit waarin de investeerder invloed van betekenis heeft.
Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep waarin de activa, de verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische entiteit betreft.
De "equity"-methode is een methode voor administratieve verwerking waarbij de investering aanvankelijk tegen kostprijs wordt opgenomen, en vervolgens wordt aangepast om rekening te houden met de wijziging van het aandeel van de investeerder in de nettoactiva van de deelneming na de overname. De winst of het verlies van de investeerder omvat zijn aandeel in de winst of het verlies van de deelneming, en de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de investeerder omvatten zijn aandeel in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de deelneming.
Een gezamenlijke overeenkomst is een overeenkomst waarover twee of meer partijen gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen.
Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst en bestaat slechts wanneer beslissingen met betrekking tot de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen.
Een joint venture is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijk de zeggenschap over de overeenkomst uitoefenen, rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst.
Een deelnemer in een joint venture is een partij in een joint venture die gezamenlijke zeggenschap over die joint venture heeft.
Invloed van betekenis is de macht om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van de deelneming, maar houdt geen zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap over het desbetreffende beleid in.

4 De volgende begrippen worden gedefinieerd in alinea 4 van IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en worden in deze standaard gebruikt met de betekenis die wordt omschreven in de IFRS waarin zij worden gedefinieerd:

— 
zeggenschap over een deelneming
— 
groep
— 
moedermaatschappij
— 
enkelvoudige jaarrekening
— 
dochteronderneming.

INVLOED VAN BETEKENIS

5 Als een entiteit direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) 20 procent of meer van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de entiteit invloed van betekenis heeft, tenzij het tegendeel duidelijk kan worden aangetoond. Als een entiteit direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) minder dan 20 procent van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de entiteit geen invloed van betekenis heeft, tenzij een dergelijke invloed duidelijk kan worden aangetoond. Indien een andere investeerder een aanzienlijk belang of meerderheidsbelang heeft, sluit dit niet noodzakelijkerwijs uit dat een andere entiteit invloed van betekenis kan hebben.

6 Dat een entiteit invloed van betekenis heeft, wordt doorgaans duidelijk op een van de volgende manieren:

(a) 

vertegenwoordiging in de raad van bestuur of een equivalent bestuursorgaan van de deelneming;

(b) 

betrokkenheid bij het besluitvormingsproces, met inbegrip van betrokkenheid bij beslissingen ten aanzien van dividenden of andere uitkeringen;

(c) 

materiële transacties tussen de entiteit en haar deelneming;

(d) 

uitwisseling van managementpersoneel; dan wel

(e) 

de verschaffing van essentiële technische informatie.

7 Een entiteit kan houder zijn van aandelenwarrants, aandelencallopties, schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten die kunnen worden geconverteerd naar gewone aandelen, of andere soortgelijke instrumenten die, indien ze worden uitgeoefend of geconverteerd, de entiteit mogelijk meer stemrecht geven of die een derde mogelijk minder stemrecht geven over het financiële en operationele beleid van een andere entiteit (dat wil zeggen potentiële stemrechten). Het bestaan en de gevolgen van potentiële stemrechten die actueel uitoefenbaar of converteerbaar zijn, met inbegrip van potentiële stemrechten die door andere entiteiten worden gehouden, worden in overweging genomen bij de beoordeling of een entiteit invloed van betekenis heeft. Potentiële stemrechten zijn niet actueel uitoefenbaar of converteerbaar indien ze bijvoorbeeld pas op een toekomstige datum of bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis kunnen worden uitgeoefend of geconverteerd.

8 Bij de beoordeling of potentiële stemrechten bijdragen tot invloed van betekenis, onderzoekt de entiteit alle feiten en omstandigheden (met inbegrip van de voorwaarden voor uitoefening van de potentiële stemrechten en enige andere contractuele overeenkomsten, ongeacht of deze afzonderlijk dan wel samen in aanmerking worden genomen) die de potentiële stemrechten beïnvloeden, behalve de intenties van het management en de financiële bevoegdheid om deze potentiële rechten uit te oefenen of te converteren.

9 Een entiteit verliest haar invloed van betekenis in een deelneming wanneer zij de macht verliest om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van die deelneming. Het verlies van invloed van betekenis kan plaatsvinden met of zonder wijziging in het absolute of relatieve niveau van eigendom. Dit zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden wanneer de zeggenschap over een geassocieerde deelneming bij een overheidsinstantie, rechtbank, bewindvoerder of regelgevende instantie komt te liggen. Het zou ook kunnen plaatsvinden als gevolg van een contractuele overeenkomst.

DE "EQUITY"-METHODE

10 Volgens de "equity"-methode wordt de investering in een geassocieerde deelneming of joint venture aanvankelijk opgenomen tegen kostprijs, en wordt de boekwaarde verhoogd of verlaagd om het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming na de datum van de overname op te nemen. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming wordt in de winst-en-verliesrekening van de investeerder opgenomen. Uitkeringen die van een deelneming worden ontvangen, verlagen de boekwaarde van de investering. Aanpassingen van de boekwaarde kunnen eveneens nodig zijn om wijzigingen in het proportionele belang van de investeerder in de deelneming te weerspiegelen welke voortvloeien uit wijzigingen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de deelneming. Dergelijke wijzigingen omvatten wijzigingen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa en uit koersomrekeningsverschillen. Het aandeel van de investeerder in deze wijzigingen wordt in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de investeerder opgenomen (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening).

11 De opname van baten op basis van ontvangen uitkeringen is mogelijk geen toereikende maatstaf voor de baten die een investeerder met een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture verdient, omdat de ontvangen uitkeringen mogelijk slechts weinig te maken hebben met de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming of joint venture. Omdat de investeerder gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft in de deelneming, heeft de investeerder een belang in de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming of joint venture, en bijgevolg ook in het rendement op zijn investering. De investeerder verwerkt een dergelijk belang door in zijn jaarrekening zijn aandeel in de winst of het verlies van een dergelijke deelneming op te nemen. Bijgevolg leidt de toepassing van de "equity"-methode tot meer informatieve verslaggeving over de nettoactiva en de winst of het verlies van de investeerder.

12 Indien er sprake is van potentiële stemrechten of van andere derivaten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn, wordt het belang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture uitsluitend bepaald op basis van bestaande eigendomsbelangen; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten en andere derivaten, tenzij alinea 13 van toepassing is.

13 In sommige omstandigheden heeft een entiteit in wezen een bestaand eigendomsbelang als gevolg van een transactie die haar actuele toegang biedt tot de rendementen die met een eigendomsbelang samenhangen. In die omstandigheden wordt het aan de entiteit toegewezen aandeel bepaald door rekening te houden met de uiteindelijke uitoefening van deze potentiële stemrechten en andere derivaten die de entiteit actuele toegang tot de rendementen bieden.

14 IFRS 9 Financiële instrumenten is niet van toepassing op belangen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures die volgens de "equity"-methode worden verwerkt. Indien instrumenten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn in wezen actuele toegang bieden tot de rendementen die met een eigendomsbelang in een geassocieerde deelneming of een joint venture samenhangen, vallen de instrumenten niet onder IFRS 9. In alle andere gevallen worden instrumenten waaraan potentiële stemrechten in een geassocieerde deelneming of joint venture verbonden zijn, administratief verwerkt in overeenstemming met IFRS 9.

▼M65

14A Een entiteit past IFRS 9 tevens toe op andere financiële instrumenten in een geassocieerde deelneming of joint venture waarop de „equity”-methode niet is toegepast. Deze omvatten langetermijnbelangen die in wezen deel uitmaken van de netto-investering van de entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture (zie alinea 38). Een entiteit past IFRS 9 toe op dergelijke langetermijnbelangen vooraleer zij alinea 38 en de alinea's 40 tot en met 43 van deze standaard toepast. Bij de toepassing van IFRS 9 houdt de entiteit geen rekening met eventuele aanpassingen van de boekwaarde van langetermijnbelangen die voortvloeien uit de toepassing van deze standaard.

▼M32

15 Tenzij een investering, of een deel van een investering, in een geassocieerde deelneming of joint venture overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, moet de investering, of een eventueel in de investering behouden belang dat niet als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, als een vast actief worden geclassificeerd.

TOEPASSING VAN DE "EQUITY"-METHODE

16 Een entiteit die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, verwerkt haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture volgens de "equity"-methode, behalve wanneer die investering overeenkomstig de alinea's 17, 18 en 19 voor vrijstelling in aanmerking komt.

Vrijstellingen van de toepassing van de "equity"-methode

▼M51

17 Een entiteit hoeft de „equity”-methode niet op haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture toe te passen indien de entiteit een moedermaatschappij is die krachtens de uitzondering waarin alinea 4(a) van IFRS 10 voorziet, van de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening is vrijgesteld, of indien het volgende integraal van toepassing is:

(a) 

de entiteit is een 100 %-dochteronderneming of is een dochteronderneming van een andere entiteit waarin een belang van minder dan 100 % wordt aangehouden, en haar andere eigenaars, met inbegrip van degenen die anderszins niet stemgerechtigd zijn, zijn geïnformeerd over het feit dat de entiteit de „equity”-methode niet toepast en maken daar geen bezwaar tegen;

(b) 

de schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten van de entiteit worden niet verhandeld op een voor het publiek toegankelijke markt (een binnen- of buitenlandse effectenbeurs of een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van lokale en regionale markten);

(c) 

de entiteit heeft haar jaarrekening niet ingediend, en is evenmin bezig met het indienen ervan, bij een beurstoezichthouder of een andere regelgevende instantie met het oog op de uitgifte van een categorie instrumenten op een voor het publiek toegankelijke markt;

(d) 

de hoofdmoedermaatschappij of een tussenhoudstermaatschappij van de entiteit stelt een publiekelijk beschikbare jaarrekening op die met de IFRSs in overeenstemming is en waarin dochterondernemingen zijn geconsolideerd of zijn gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening in overeenstemming met IFRS 10.

▼M77

18 Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt aangehouden door, of indirect wordt aangehouden via een entiteit die een organisatie is die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen de investeringen in die geassocieerde deelnemingen en joint ventures overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Een voorbeeld van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent is een fonds dat door een entiteit wordt aangehouden als onderliggende post voor een groep verzekeringscontracten met directe winstdelingselementen. Voor de toepassing van deze keuze omvatten verzekeringscontracten beleggingscontracten met discretionaire winstdelingselementen. Een entiteit moet deze keuze afzonderlijk maken voor elke geassocieerde deelneming of joint venture, bij eerste opname van de geassocieerde deelneming of joint venture. (Zie IFRS 17 Verzekeringscontracten voor in deze alinea gebruikte termen die in die standaard zijn gedefinieerd.)

▼M32

19 Indien een entiteit een investering in een geassocieerde deelneming heeft waarvan een deel indirect wordt aangehouden via een organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen dat deel van de investering in de geassocieerde deelneming overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, ongeacht of de organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel het gemeenschappelijk beleggingsfonds, het beleggingsfonds of de soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, invloed van betekenis heeft op dat deel van de investering. Indien een entiteit die keuze maakt, moet zij de "equity"-methode toepassen op het resterende deel van haar investering in een geassocieerde deelneming dat niet via een organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, wordt aangehouden.

Classificatie als aangehouden voor verkoop

20 Een entiteit moet IFRS 5 toepassen op een investering of een deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, voldoet aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd. Elk behouden deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture dat niet als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, moet volgens de "equity"-methode worden verwerkt totdat de afstoting plaatsvindt van het deel dat als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd. Na het plaatsvinden van de afstoting moet een entiteit het behouden belang in de geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9, tenzij het behouden belang een geassocieerde deelneming of joint venture blijft, in welk geval de entiteit de "equity"-methode toepast.

21 Wanneer een investering of een deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, voorheen als aangehouden voor verkoop was geclassificeerd, niet langer aan de criteria voor deze indeling beantwoordt, moet de investering of het desbetreffende deel retroactief vanaf de datum waarop de investering of het desbetreffende deel als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, volgens de "equity"-methode worden verwerkt. De jaarrekeningen moeten dienovereenkomstig worden aangepast voor de verslagperioden sinds de toepassing van de classificatie als aangehouden voor verkoop.

Beëindiging van de toepassing van de "equity"-methode

22   Een entiteit moet de toepassing van de "equity"-methode als volgt beëindigen vanaf de datum waarop haar investering geen geassocieerde deelneming of joint venture meer is:

(a) 

indien de investering een dochteronderneming wordt, moet de entiteit haar investering administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 3 Bedrijfscombinaties en IFRS 10;

(b) 

indien het behouden belang in de voormalige geassocieerde deelneming of joint venture een financieel actief is, moet de entiteit het behouden belang tegen reële waarde waarderen. De reële waarde van het behouden belang moet worden beschouwd als de reële waarde bij eerste opname van een financieel actief in overeenstemming met IFRS 9. De entiteit moet in de winst-en-verliesrekening elk verschil opnemen tussen:

(i) 

de reële waarde van elk behouden belang en alle opbrengsten uit de vervreemding van het deelbelang in de geassocieerde deelneming of joint venture; en

(ii) 

de boekwaarde van de investering op de datum waarop de toepassing van de "equity"-methode is beëindigd;

(c) 

als een entiteit de toepassing van de "equity"-methode beëindigt, moet zij alle met die investering verband houdende bedragen die voorheen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten waren opgenomen, administratief verwerken op dezelfde basis als vereist zou zijn indien de deelneming de desbetreffende activa of verplichtingen direct had vervreemd.

23 Als een winst die of een verlies dat voorheen door de deelneming in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies werd overgeboekt, boekt de entiteit de winst of het verlies derhalve over van het eigen vermogen naar de winst of het verlies (als een herclassificatieaanpassing) wanneer de toepassing van de "equity"-methode wordt beëindigd. Als een geassocieerde deelneming of joint venture bijvoorbeeld met een buitenlandse activiteit verband houdende cumulatieve wisselkoersverschillen heeft en de entiteit de toepassing van de "equity"-methode beëindigt, moet zij de winst die of het verlies dat voorheen in verband met die buitenlandse activiteit in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken.

24   Indien een investering in een geassocieerde deelneming een investering in een joint venture of een investering in een joint venture een investering in een geassocieerde deelneming wordt, blijft de entiteit de "equity"-methode toepassen en gaat zij niet over tot een herwaardering van het behouden belang.

Wijzigingen in eigendomsbelang

▼M50

25 Als het eigendomsbelang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt verminderd maar de investering geclassificeerd blijft als respectievelijk ofwel een geassocieerde deelneming, ofwel een joint venture, moet de entiteit slechts het proportionele, met het eigendomsbelang verband houdende bedrag van de winst die of het verlies dat voorheen in de niet-gerealiseerde resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken indien deze winst of dat verlies bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies zou moeten worden overgeboekt.

▼M32

Procedures voor de toepassing van de "equity"-methode

26 Veel van de procedures die geëigend zijn voor de toepassing van de "equity"-methode, zijn vergelijkbaar met de consolidatieprocedures vermeld in IFRS 10. Bovendien worden de concepten die ten grondslag liggen aan de procedures die voor de verwerking van de overname van een dochteronderneming worden toegepast, ook gehanteerd voor de verwerking van een overname van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture.

▼M51

27 Het aandeel van een groep in een geassocieerde deelneming of joint venture is het totaal van de kapitaalbelangen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen in die geassocieerde deelneming of joint venture. De kapitaalbelangen van de andere geassocieerde deelnemingen of joint ventures van de groep worden in dit kader buiten beschouwing gelaten. Indien een geassocieerde deelneming of joint venture dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures heeft, zijn de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva waarmee bij de toepassing van de „equity”-methode rekening wordt gehouden, de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva die in de jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture zijn opgenomen (met inbegrip van het aandeel van de geassocieerde deelneming of joint venture in de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva van haar geassocieerde deelnemingen en joint ventures), gecorrigeerd voor eventuele noodzakelijke aanpassingen in verband met afwijkende grondslagen voor financiële verslaggeving (zie de alinea's 35, 36 en 36A).

▼M32

28 Winsten en verliezen die uit "upstream"- en "downstream"-transacties tussen een entiteit (met inbegrip van haar geconsolideerde dochterondernemingen) en een geassocieerde deelneming of joint venture voortvloeien, worden alleen in de jaarrekening van de entiteit opgenomen voor het aandeel daarin van de belangen van niet-verbonden investeerders in de geassocieerde deelneming of joint venture. Een voorbeeld van een "upstream"-transactie is de verkoop van activa van een geassocieerde deelneming of joint venture aan de investeerder. Een voorbeeld van een "downstream"-transactie is de verkoop van activa van de investeerder aan of de inbreng van activa van de investeerder in zijn geassocieerde deelneming of joint venture. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, uit deze transacties voortvloeit, wordt geëlimineerd.

29 Indien uit "downstream"-transacties een vermindering in de opbrengstwaarde van de te verkopen of in te brengen activa, dan wel een bijzonder waardeverminderingsverlies voor deze activa blijkt, moeten deze verliezen volledig door de investeerder worden opgenomen. Indien uit "upstream"-transacties een vermindering in de opbrengstwaarde van de aan te kopen activa, dan wel een bijzonder waardeverminderingsverlies voor deze activa blijkt, moet de investeerder zijn aandeel in deze verliezen opnemen.

30 De inbreng van een niet-monetair actief in een geassocieerde deelneming of joint venture in ruil voor een aandelenbelang in de geassocieerde deelneming of joint venture moet administratief worden verwerkt in overeenstemming met alinea 28, behalve wanneer de inbreng geen economische betekenis heeft, overeenkomstig de beschrijving van dat begrip in IAS 16 Materiële vaste activa. Indien een dergelijke inbreng geen economische betekenis heeft, wordt de winst of het verlies als een niet-gerealiseerde winst of een niet-gerealiseerd verlies beschouwd en niet opgenomen, tenzij alinea 31 ook van toepassing is. Dergelijke niet-gerealiseerde winsten of verliezen moeten worden verrekend met de investering die volgens de "equity"-methode is verwerkt en mogen niet als uitgestelde winsten of verliezen worden gepresenteerd in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie van de entiteit of in het overzicht van de financiële positie van de entiteit waarin investeringen volgens de "equity"-methode zijn verwerkt.

31 Als een entiteit niet alleen een aandelenbelang in een geassocieerde deelneming of joint venture maar ook monetaire of niet-monetaire activa ontvangt, moet zij het deel van de winst of het verlies op de niet-monetaire inbreng dat met de ontvangen monetaire of niet-monetaire activa verband houdt, volledig in de winst-en-verliesrekening opnemen.

32 Een investering wordt verwerkt volgens de "equity"-methode vanaf de datum waarop de investering een geassocieerde deelneming of joint venture wordt. Bij de verwerving van de investering wordt een eventueel verschil tussen de kostprijs van de investering en het aandeel van de entiteit in de netto reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de deelneming als volgt verwerkt:

(a) 

goodwill die op een geassocieerde deelneming of joint venture betrekking heeft, wordt in de boekwaarde van de investering opgenomen. De afschrijving van die goodwill is niet toegestaan;

(b) 

elk surplus van het aandeel van de entiteit in de netto reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de deelneming ten opzichte van de kostprijs van de investering wordt als baat opgenomen bij de bepaling van het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture tijdens de periode waarin de investering is verworven.

In het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture na overname worden gepaste aanpassingen aangebracht om bijvoorbeeld afschrijvingen van af te schrijven activa te verwerken, op basis van hun reële waarde op de overnamedatum. Evenzo worden in het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture na overname gepaste aanpassingen aangebracht voor bijzondere waardeverminderingsverliezen, bijvoorbeeld met betrekking tot goodwill of materiële vaste activa.

33   Bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikt de entiteit de recentste jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture die beschikbaar is. Indien het einde van de verslagperiode van de entiteit niet samenvalt met dat van de verslagperiode van de geassocieerde deelneming of joint venture, moet de geassocieerde deelneming of joint venture ten behoeve van de entiteit een jaarrekening van dezelfde datum als de jaarrekening van de entiteit opstellen, tenzij dit onuitvoerbaar is.

34   Als de in overeenstemming met alinea 33 bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikte jaarrekening van een geassocieerde deelneming of joint venture is opgesteld op een datum die verschilt van de door de entiteit gebruikte datum, moeten er aanpassingen worden aangebracht voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die tussen die datum en de datum van de jaarrekening van de entiteit plaatsvinden. In elk geval mag het verschil tussen het einde van de verslagperiode van de geassocieerde deelneming of joint venture en dat van de entiteit niet meer dan drie maanden bedragen. De duur van de verslagperioden en het eventuele verschil tussen de einddata van de verslagperioden moeten voor elke periode gelijk zijn.

35   De jaarrekening van de entiteit moet worden opgesteld op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden.

▼M51

36 Behoudens het bepaalde in alinea 36A geldt dat als een geassocieerde deelneming of joint venture voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan de entiteit, er aanpassingen moeten worden aangebracht om de grondslagen voor financiële verslaggeving van de geassocieerde deelneming of joint venture aan die van de entiteit te conformeren indien deze de jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture bij de toepassing van de „equity”-methode gebruikt.

▼M59

36A Niettegenstaande het vereiste van alinea 36 geldt dat als een entiteit die zelf geen beleggingsentiteit is, een belang heeft in een geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, de entiteit bij de toepassing van de „equity”-methode ervoor kan kiezen de waardering tegen reële waarde te behouden die door deze geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, is toegepast op de belangen in dochterondernemingen van de betrokken geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is. Deze keuze wordt afzonderlijk gemaakt voor elke geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, en dat op de laatste vallende datum van de volgende data waarop a) de geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, voor het eerst is opgenomen; b) de geassocieerde deelneming of joint venture een beleggingsentiteit wordt, en c) de geassocieerde deelneming of joint venture die een beleggingsentiteit is, voor het eerst een moedermaatschappij wordt.

▼M32

37 Als een geassocieerde deelneming of joint venture uitstaande cumulatief preferente aandelen heeft die door andere partijen dan de entiteit worden aangehouden en als eigen vermogen worden geclassificeerd, berekent de entiteit haar aandeel in de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op deze aandelen, ongeacht of de dividenden zijn gedeclareerd.

38 Als het aandeel van een entiteit in de verliezen van een geassocieerde deelneming of joint venture gelijk is aan of groter is dan haar belang in de geassocieerde deelneming of joint venture, dan neemt de entiteit haar aandeel in verdere verliezen niet langer op. Het belang in een geassocieerde deelneming of joint venture is gelijk aan de op basis van de "equity"-methode bepaalde boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming of joint venture, samen met eventuele belangen op lange termijn die in wezen deel uitmaken van de netto-investering van de entiteit in de geassocieerde deelneming of joint venture. Bijvoorbeeld een post waarvan de afwikkeling niet in de nabije toekomst is gepland en die in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld, is in wezen een verhoging van de investering van de entiteit in die geassocieerde deelneming of joint venture. Dergelijke posten kunnen preferente aandelen en vorderingen op lange termijn of langlopende leningen omvatten, maar omvatten geen handelsvorderingen, handelsschulden of enige vorderingen op lange termijn waarvoor voldoende zekerheden bestaan, zoals gewaarborgde leningen. Voor zover verliezen die volgens de "equity"-methode zijn opgenomen groter zijn dan de investering van de entiteit in gewone aandelen, worden deze verliezen in mindering gebracht op de andere componenten van het belang dat de entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture aanhoudt, in omgekeerde volgorde van voorrang bij vereffening.

39 Nadat het belang van de entiteit tot nul is afgeboekt, wordt er met additionele verliezen rekening gehouden, en wordt er een verplichting opgenomen, uitsluitend voor zover de entiteit wettelijke of feitelijke verplichtingen is aangegaan of betalingen heeft gedaan in naam van de geassocieerde deelneming of joint venture. Als de geassocieerde deelneming of joint venture vervolgens winst rapporteert, neemt de entiteit haar aandeel in deze winst slechts weer op nadat haar aandeel in de winst gelijk is aan het aandeel in de niet-opgenomen verliezen.

Bijzondere waardeverminderingsverliezen

▼M53

40 Na toepassing van de „equity”-methode, met inbegrip van de opname van de verliezen van de geassocieerde deelneming of de joint venture in overeenstemming met alinea 38, past de entiteit de alinea's 41A, 41B en 41C toe om te bepalen of er objectieve aanwijzingen zijn dat haar netto-investering in de geassocieerde deelneming of de joint venture een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

▼M65

41 [verwijderd]

▼M53

41A De netto-investering in een geassocieerde deelneming of een joint venture heeft een bijzondere waardevermindering ondergaan en er is een bijzonderewaardeverminderingsverlies opgetreden, als en slechts als er objectieve aanwijzingen zijn van een bijzondere waardevermindering ten gevolge van een of meer gebeurtenissen die zich na eerste opname van de netto-investering hebben voorgedaan (een „tot verlies leidende gebeurtenis”), en die tot verlies leidende gebeurtenis (of gebeurtenissen) een effect heeft (of hebben) op de geschatte toekomstige kasstromen van de netto-investering die betrouwbaar kunnen worden geschat. Het kan onmogelijk blijken om één enkele, afzonderlijke gebeurtenis te identificeren die voor de bijzondere waardevermindering verantwoordelijk is. De bijzondere waardevermindering kan daarentegen zijn opgetreden als gevolg van een combinatie van gebeurtenissen. Als gevolg van toekomstige gebeurtenissen verwachte verliezen worden niet opgenomen, hoe waarschijnlijk deze ook zijn. Objectieve aanwijzingen van bijzondere waardeverminderingen van een netto-investering zijn onder meer waarneembare gegevens die ter kennis komen van de entiteit omtrent de volgende tot verlies leidende gebeurtenissen:

a) 

aanzienlijke financiële problemen van de geassocieerde deelneming of de joint venture;

b) 

een contractbreuk, zoals wanbetaling of achterstalligheid van betalingen, door de geassocieerde deelneming of de joint venture;

c) 

een concessie die de entiteit om economische of juridische redenen wegens financiële problemen van de geassocieerde deelneming of de joint venture aan de geassocieerde deelneming of de joint venture heeft verleend en die de entiteit anders niet zou overwegen;

d) 

waarschijnlijkheid van faillissement of een andere financiële reorganisatie van de geassocieerde deelneming of de joint venture; of

e) 

het wegvallen van een actieve markt voor de netto-investering wegens financiële problemen van de geassocieerde deelneming of de joint venture.

41B Het wegvallen van een actieve markt omdat de financiële instrumenten van de geassocieerde deelneming of de joint venture niet langer ter beurze worden verhandeld, is geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering. Een verlaging van de kredietwaardigheid van een geassocieerde deelneming of een joint venture, dan wel een daling van de reële waarde van de geassocieerde deelneming of de joint venture is op zich geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering, maar dat neemt niet weg dat dit feit, in samenhang met andere beschikbare informatie, wel een aanwijzing kan zijn voor een bijzondere waardevermindering.

41C Objectieve aanwijzingen voor een bijzondere waardevermindering van de netto-investering in de eigenvermogensinstrumenten van de geassocieerde deelneming of de joint venture omvatten, naast de in alinea 41A vermelde soorten gebeurtenissen, tevens informatie over significante veranderingen met een nadelig effect die hebben plaatsgevonden in de technologische, economische, juridische of marktomgeving waarin de geassocieerde deelneming of de joint venture actief is, en waaruit blijkt dat de kostprijs van de investering in het eigenvermogensinstrument mogelijk niet zal kunnen worden terugverdiend. Ook een significante of langdurige daling van de reële waarde van een investering in een eigenvermogensinstrument beneden de kostprijs vormt een objectieve aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering.

▼M53

42 Aangezien goodwill die deel uitmaakt van de boekwaarde van de netto-investering in een geassocieerde deelneming of joint venture niet gescheiden wordt opgenomen, wordt goodwill niet afzonderlijk op bijzondere waardevermindering getoetst onder toepassing van de in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa vervatte vereisten inzake het toetsen van goodwill op bijzondere waardevermindering. In plaats daarvan wordt de totale boekwaarde van de investering als één enkel actief op bijzondere waardevermindering getoetst op grond van IAS 36, door de realiseerbare waarde ervan (de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde minus verkoopkosten) met de boekwaarde ervan te vergelijken, wanneer bij toepassing van de alinea's 41A, 41B en 41C blijkt dat de netto-investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Een in die omstandigheden opgenomen bijzonderewaardeverminderingsverlies wordt niet toegerekend aan een actief, inclusief goodwill, dat deel uitmaakt van de boekwaarde van de netto-investering in de geassocieerde deelneming of joint venture. Evenzo wordt een terugboeking van dat bijzonderewaardeverminderingsverlies opgenomen in overeenstemming met IAS 36 indien de realiseerbare waarde van de netto-investering later toeneemt. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de netto-investering schat een entiteit:

a) 

haar aandeel van de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting door de geassocieerde deelneming of joint venture zullen worden gegenereerd, met inbegrip van de kasstromen van de activiteiten van de geassocieerde deelneming of joint venture en de opbrengsten uit de uiteindelijke vervreemding van de investering; dan wel

b) 

de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit te ontvangen dividenden uit deze investering en de uiteindelijke vervreemding ervan.

Als passende veronderstellingen worden gehanteerd, leveren beide methoden hetzelfde resultaat op.

▼M32

43 De realiseerbare waarde van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture moet voor elke geassocieerde deelneming of joint venture worden beoordeeld, tenzij de geassocieerde deelneming of joint venture geen instroom van kasmiddelen uit voortgezet gebruik genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de kasstromen die uit andere activa van de entiteit voortvloeien.

ENKELVOUDIGE JAARREKENING

44 Een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture moet in de enkelvoudige jaarrekening van de entiteit worden verwerkt in overeenstemming met alinea 10 van IAS 27 (gewijzigde versie van 2011).

INGANGSDATUM EN OVERGANG

45 Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten en IAS 27 (herziene versie van 2011) toepassen.

▼M53

45A De alinea's 40, 41, en 42 zijn gewijzigd en de alinea's 41A, 41B en 41C zijn toegevoegd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M50

45B Alinea 25 is gewijzigd door De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening (wijzigingen in IAS 27), uitgegeven in augustus 2014. Een entiteit moet deze wijziging retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M51

45D De alinea's 17, 27 en 36 zijn gewijzigd en alinea 36A is toegevoegd door Beleggingsentiteiten: toepassing van de uitzondering op de consolidatie (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 28), uitgegeven in december 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M59

45E De alinea's 18 en 36A zijn gewijzigd door jaarlijkse verbeteringen aan IFRS (cyclus 2014-2016), uitgegeven in december 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen in overeenstemming met IAS 8 retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M77

45F IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 18 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M65

45G  Langetermijnbelangen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures, uitgegeven in oktober 2017, voegde alinea 14A toe en verwijderde alinea 41. Een entiteit moet deze wijzigingen in overeenstemming met IAS 8 retroactief toepassen op jaarlijkse verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2019, tenzij anders vermeld in de alinea's 45G tot en met 45K. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij dit feit vermelden.

45H Een entiteit die de wijzigingen in alinea 45G voor het eerst toepast samen met de eerste toepassing van IFRS 9, moet de overgangsbepalingen in IFRS 9 toepassen op de in alinea 14A beschreven langetermijnbelangen.

45I Een entiteit die de wijzigingen in alinea 45G voor het eerst toepast na de eerste toepassing van IFRS 9, moet de voor de toepassing van de vereisten in alinea 14A noodzakelijke overgangsbepalingen in IFRS 9 toepassen op langetermijnbelangen. Daartoe moeten de verwijzingen naar de datum van eerste toepassing van IFRS 9 worden gelezen als een verwijzing naar het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de wijzigingen toepast (datum van eerste toepassing van de wijzigingen). De entiteit is niet verplicht om voorgaande perioden aan te passen om rekening te houden met de toepassing van de wijzigingen. De entiteit mag voorgaande perioden enkel aanpassen indien dat mogelijk is zonder gebruik van kennis achteraf.

45J Bij de eerste toepassing van de wijzigingen in alinea 45G is een entiteit die de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast in overeenstemming met IFRS 4 Verzekeringscontracten, niet verplicht om voorgaande perioden aan te passen om rekening te houden met de toepassing van de wijzigingen. De entiteit mag voorgaande perioden enkel aanpassen indien dat mogelijk is zonder gebruik van kennis achteraf.

45K Indien een entiteit geen voorgaande perioden aanpast bij de toepassing van alinea 45I of alinea 45J, op de datum van eerste toepassing van de wijzigingen, moet zij in het beginsaldo van de ingehouden winsten (of een andere eigenvermogenscomponent, naargelang van het geval) eventuele verschillen opnemen tussen:

a) 

de vorige boekwaarde van op die datum in alinea 14A beschreven langetermijnbelangen, en

b) 

de boekwaarde van deze langetermijnbelangen op die datum.

▼M32

Verwijzingen naar IFRS 9

46 Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39.

INTREKKING VAN IAS 28 (2003)

47 Deze standaard vervangt IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen (herziene versie van 2003).

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 29

Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

TOEPASSINGSGEBIED ►M8   ( 9 ) ◄

1 Deze standaard moet worden toegepast op de jaarrekening, met inbegrip van de geconsolideerde jaarrekening, van elke entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie.

2 In een economie met hyperinflatie is het niet nuttig om bedrijfsresultaten en de financiële positie zonder aanpassing te presenteren in de lokale valuta. Geld verliest zijn koopkracht zo snel dat een vergelijking van de bedragen van transacties en andere gebeurtenissen die op verschillende tijdstippen plaatsvonden, zelfs binnen dezelfde verslagperiode misleidend is.

3 Deze standaard legt niet vast vanaf welk absoluut percentage er sprake is van hyperinflatie. Vanaf welk punt de aanpassing van een jaarrekening in overeenstemming met deze standaard noodzakelijk wordt, is een kwestie van beoordeling. Hyperinflatie blijkt uit de kenmerken van het economische klimaat van een land. Deze kenmerken omvatten, maar zijn niet beperkt tot het volgende:

(a) 

de algemene bevolking geeft er de voorkeur aan om haar vermogen aan te houden in niet-monetaire activa of in een relatief stabiele vreemde valuta. Geldmiddelen in de lokale valuta worden onmiddellijk belegd om de koopkracht te handhaven;

(b) 

de algemene bevolking beschouwt monetaire bedragen niet in termen van de lokale valuta maar in termen van een relatief stabiele vreemde valuta. Prijzen worden mogelijk opgegeven in die valuta;

(c) 

verkopen en aankopen op krediet vinden plaats tegen prijzen die het verwachte verlies aan koopkracht tijdens de duur van het krediet compenseren, zelfs als het om een korte periode gaat;

(d) 

rentevoeten, lonen en prijzen zijn gekoppeld aan een prijsindex; en

(e) 

het cumulatief inflatiepercentage over een periode van drie jaar benadert of is groter dan 100 %.

4 Het is wenselijk dat alle entiteiten die rapporteren in de valuta van dezelfde economie met hyperinflatie deze standaard vanaf dezelfde datum toepassen. Niettemin geldt deze standaard voor de jaarrekening van elke entiteit vanaf het begin van de verslagperiode waarin ze het bestaan van hyperinflatie identificeert in het land waarvan ze de valuta gebruikt voor verslaggevingsdoeleinden.

DE AANPASSING VAN DE JAARREKENING

5 Prijzen veranderen in de tijd als gevolg van diverse specifieke of algemene politieke, economische en sociale invloeden. Specifieke invloeden, zoals wijzigingen van vraag en aanbod en technologische veranderingen, kunnen individuele prijzen significant en onafhankelijk van elkaar doen stijgen of dalen. Bovendien kunnen algemene invloeden leiden tot wijzigingen van het algemene prijsniveau en dus van de algemene koopkracht van geld.

▼M8

6 Entiteiten die jaarrekeningen opstellen op basis van de historische kostprijs doen dit zonder rekening te houden met wijzigingen van het algemene prijsniveau of prijsstijgingen van specifieke opgenomen activa of verplichtingen. De uitzonderingen hierop worden gevormd door de activa en de verplichtingen die de entiteit verplicht is of verkiest tegen reële waarde te waarderen. Zo kunnen materiële vaste activa en investeringen worden geherwaardeerd tegen reële waarde en moeten biologische activa doorgaans worden gewaardeerd tegen reële waarde. Sommige entiteiten presenteren echter jaarrekeningen die zijn gebaseerd op een actuele-waardebenadering die de gevolgen van wijzigingen in de specifieke prijzen van aangehouden activa weerspiegelt.

▼B

7 In een economie met hyperinflatie zijn jaarrekeningen, of ze nu gebaseerd zijn op een historischekostprijsbenadering of een actuelewaardebenadering, alleen nuttig als ze zijn uitgedrukt in termen van de maateenheid die op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ wordt gebruikt. Bijgevolg is deze standaard van toepassing op jaarrekeningen van entiteiten die rapporteren in de valuta van een economie met hyperinflatie. Het is niet toegestaan om de door deze standaard vereiste informatie te presenteren als een aanvulling op de niet-aangepaste jaarrekening. Bovendien wordt de afzonderlijke presentatie van de jaarrekening vóór aanpassing ontmoedigd.

▼M8

8 De jaarrekening van een entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie, of ze nu is gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, moet worden gepresenteerd in termen van de maateenheid die aan het einde van de verslagperiode wordt gebruikt. De overeenkomstige cijfers voor de voorgaande periode vereist door IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) en alle informatie met betrekking tot vroegere perioden moeten ook worden gepresenteerd in termen van de maateenheid die aan het einde van de verslagperiode wordt gebruikt. Voor de presentatie van vergelijkende bedragen in een andere presentatievaluta zijn de alinea's 42(b) en 43 van IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen van toepassing.

▼B

9 De winst of het verlies op de netto monetaire positie moet worden opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ en moet afzonderlijk worden vermeld.

10 De aanpassing van jaarrekeningen in overeenstemming met deze standaard vereist de toepassing van bepaalde procedures en is tevens een kwestie van beoordeling. Dat deze procedures en beoordelingen voor elke periode consistent worden toegepast, is belangrijker dan de precieze nauwkeurigheid van de resulterende bedragen die in de aangepaste jaarrekening zijn opgenomen.

Jaarrekeningen gebaseerd op de historischekostprijsbenadering

Balans

11 Balansbedragen die niet reeds zijn uitgedrukt in termen van de maateenheid die wordt gebruikt op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen.

12 Monetaire posten worden niet aangepast omdat ze al zijn uitgedrukt in termen van de monetaire eenheid die op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ wordt gebruikt. Monetaire posten zijn aangehouden liquide middelen en in geld te ontvangen of betalen posten.

13 Activa en verplichtingen die op basis van een overeenkomst zijn gekoppeld aan prijswijzigingen, zoals aan een index gekoppelde obligaties en leningen, worden in overeenstemming met de overeenkomst aangepast teneinde het uitstaande bedrag op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ te bepalen. Deze posten worden in de aangepaste balans geboekt tegen dit aangepaste bedrag.

▼M8

14 Alle andere activa en verplichtingen zijn niet-monetair. Sommige niet-monetaire posten worden geboekt tegen de bedragen die gelden aan het einde van de verslagperiode, zoals de opbrengstwaarde en reële waarde, en worden dus niet aangepast. Alle andere niet-monetaire activa en verplichtingen worden aangepast.

15 De meeste niet-monetaire posten worden geboekt tegen kostprijs of tegen de kostprijs na aftrek van afschrijvingen. Bijgevolg worden deze posten uitgedrukt in de bedragen die gelden op hun overnamedatum. De aangepaste kostprijs, of kostprijs na aftrek van afschrijvingen, van elke post wordt bepaald door de wijziging in een algemene prijsindex tussen de verwervingsdatum en het einde van de verslagperiode toe te passen op de historische kostprijs en geaccumuleerde afschrijvingen van die post. Zo worden materiële vaste activa, voorraden van grondstoffen en handelswaren, goodwill, octrooien, handelsmerken en gelijkaardige activa aangepast vanaf hun aankoopdata. Voorraden van halffabricaten en gereed product worden aangepast vanaf de data waarop de aankoopkosten en de conversiekosten werden gemaakt.

▼B

16 Gedetailleerde gegevens over de overnamedata van materiële vaste activa zijn mogelijk niet beschikbaar of kunnen mogelijk niet worden geschat. In deze zeldzame omstandigheden kan het in de eerste periode waarin deze standaard wordt toegepast nodig zijn om de aanpassing van de posten te baseren op een onafhankelijke professionele schatting van hun waarde.

17 Mogelijk is er geen algemene prijsindex beschikbaar voor de perioden waarvoor deze standaard de aanpassing van materiële vaste activa vereist. In deze omstandigheden kan het nodig zijn om een schatting te gebruiken die bijvoorbeeld is gebaseerd op de wisselkoersschommelingen tussen de functionele valuta en een relatief stabiele vreemde valuta.

18 Sommige niet-monetaire posten worden geboekt tegen de bedragen die gelden op andere data dan de verwervingsdatum of ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ (bijvoorbeeld materiële vaste activa die op een vroegere datum zijn geherwaardeerd). In deze gevallen worden de boekwaarden aangepast vanaf de datum van de herwaardering.

▼M8

19 In overeenstemming met de desbetreffende IFRSs wordt het aangepaste bedrag van een niet-monetaire post verlaagd als het groter is dan de realiseerbare waarde van de post. Zo worden de aangepaste bedragen van materiële vaste activa, goodwill, octrooien en handelsmerken verlaagd tot hun realiseerbare waarde en worden aangepaste bedragen van voorraden verlaagd tot hun opbrengstwaarde.

20 Een deelneming die administratief wordt verwerkt volgens de „equity”-methode mag rapporteren in de valuta van een economie met hyperinflatie. De balans en het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten van een dergelijke deelneming worden in overeenstemming met deze standaard aangepast om het aandeel van de investeerder in de nettoactiva en de winst of het verlies van deze deelneming te berekenen. Indien de aangepaste jaarrekening van de deelneming wordt uitgedrukt in een vreemde valuta, wordt de jaarrekening omgerekend tegen de slotkoersen.

▼B

21 De invloed van inflatie wordt gewoonlijk opgenomen in financieringskosten. Het is niet geëigend om zowel de door leningen gefinancierde investeringsuitgaven aan te passen als om dat deel van de financieringskosten te activeren dat de inflatie tijdens dezelfde periode compenseert. Dit deel van de financieringskosten wordt opgenomen als een last in de periode waarin de kosten zijn gemaakt.

22 Een entiteit kan activa verwerven onder een regeling die haar toestaat om de betaling uit te stellen zonder expliciete rentekosten op te lopen. Indien het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van de rente toe te rekenen, worden dergelijke activa aangepast vanaf de betalingsdatum en niet vanaf de aankoopdatum.

23 [Verwijderd]

24 Aan het begin van de eerste periode waarin deze standaard wordt toegepast, worden de eigenvermogensbestanddelen, behalve de ingehouden winsten en eventuele herwaarderingsreserves, aangepast door een algemene prijsindex toe te passen vanaf de data waarop de bestanddelen werden bijgedragen of anderszins ontstonden. Alle in voorgaande perioden ontstane herwaarderingsreserves worden geëlimineerd. Aangepaste ingehouden winsten worden afgeleid uit alle andere bedragen in de aangepaste balans.

25 Aan het eind van de eerste periode en in daaropvolgende perioden worden alle eigenvermogensbestanddelen aangepast door een algemene prijsindex toe te passen vanaf het begin van de periode of vanaf de datum waarop ze werden bijgedragen, indien deze datum later valt. De bewegingen van het eigen vermogen over de periode worden vermeld in overeenstemming met IAS 1.

▼M5

Overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten

▼B

26 Deze standaard schrijft voor dat alle posten in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ moeten worden uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ . Bijgevolg moeten alle bedragen worden aangepast door de wijziging in de algemene prijsindex toe te passen vanaf de data waarop de posten van baten en lasten oorspronkelijk in de jaarrekening werden opgenomen.

Winst of verlies op de netto monetaire positie

27 In een periode van inflatie verliest een entiteit die meer monetaire activa dan monetaire verplichtingen heeft koopkracht, terwijl een entiteit die meer monetaire verplichtingen dan monetaire activa bezit koopkracht wint in zoverre de activa en verplichtingen niet zijn gekoppeld aan een prijsniveau. Deze winst of dit verlies uit de netto monetaire positie kan worden afgeleid als het verschil dat resulteert uit de aanpassing van niet-monetaire activa, eigen vermogen en ►M5  posten in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ en de aanpassing van aan een index gekoppelde activa en verplichtingen. De winst of het verlies kan worden geschat door de wijziging in een algemene prijsindex toe te passen op het gewogen gemiddelde over de periode van het verschil tussen monetaire activa en monetaire verplichtingen.

▼M8

28 De winst of het verlies uit de netto monetaire positie wordt in winst of verlies opgenomen. De overeenkomstig alinea 13 uitgevoerde aanpassing aan de activa en verplichtingen die op basis van een overeenkomst zijn gekoppeld aan prijswijzigingen, wordt gesaldeerd met de winst of het verlies uit de netto monetaire positie. Andere baten en lasten, zoals rentebaten en -lasten en wisselkoersverschillen met betrekking tot geïnvesteerde of geleende middelen, houden ook verband met de netto monetaire positie. Hoewel dergelijke posten afzonderlijk worden vermeld, kan het nuttig zijn om ze samen met de winst of het verlies uit de netto monetaire positie te presenteren in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten.

▼B

Jaarrekeningen gebaseerd op de actuelewaardebenadering

Balans

29 Tegen actuele waarde vermelde posten worden niet aangepast omdat ze al zijn uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ . Andere posten in de balans worden aangepast in overeenstemming met alinea's 11 tot en met 25.

▼M5

Overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten

▼B

30 In een op de actuele waarde ►M5  gebaseerd overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ , vóór aanpassing, worden kosten doorgaans gerapporteerd zoals ze waren op het moment dat de onderliggende transacties of gebeurtenissen plaatsvonden. De kostprijs van de omzet en afschrijvingskosten worden geboekt tegen actuele waarde op het moment van verbruik. Verkopen en andere lasten worden geboekt tegen hun geldbedragen op het moment dat ze zich voordeden. Bijgevolg moeten alle bedragen worden aangepast in de maateenheid die gold op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ door een algemene prijsindex toe te passen.

Winst of verlies op de netto monetaire positie

31 De winst of het verlies op de netto monetaire positie wordt administratief verwerkt in overeenstemming met alinea's 27 en 28.

Belastingen

32 De aanpassing van jaarrekeningen in overeenstemming met deze standaard kan aanleiding geven tot verschillen tussen de boekwaarde van individuele activa en verplichtingen in de balans en hun fiscale boekwaarde. Deze verschillen worden verwerkt in overeenstemming met IAS 12 Winstbelastingen.

Kasstroomoverzicht

33 Deze standaard schrijft voor dat alle posten in het kasstroomoverzicht worden uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

Overeenkomstige cijfers

▼M8

34 Overeenkomstige cijfers voor de voorgaande verslagperiode, of ze nu waren gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen zodat de vergelijkende jaarrekening wordt gepresenteerd in termen van de maateenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Informatie die wordt vermeld met betrekking tot vroegere perioden wordt eveneens uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Voor de presentatie van vergelijkende bedragen in een verschillende presentatievaluta zijn de alinea's 42(b) en 43 van IAS 21 van toepassing.

▼B

Geconsolideerde jaarrekening

35 Een moedermaatschappij die rapporteert in de valuta van een economie met hyperinflatie kan dochterondernemingen hebben die ook rapporteren in de valuta's van economieën met hyperinflatie. De jaarrekening van een dergelijke dochteronderneming moet worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen van het land waarvan ze de valuta voor verslaggevingsdoeleinden gebruikt, vóór deze jaarrekening wordt opgenomen in de door haar moedermaatschappij uitgegeven geconsolideerde jaarrekening. Indien een dergelijke dochteronderneming een buitenlandse dochteronderneming is, wordt haar aangepaste jaarrekening omgerekend tegen de slotkoersen. De jaarrekeningen van dochterondernemingen die niet rapporteren in de valuta's van economieën met hyperinflatie worden behandeld in overeenstemming met IAS 21.

36 Als jaarrekeningen met verschillende ►M5  einddata van de verslagperioden ◄ worden geconsolideerd, moeten alle niet-monetaire en monetaire posten worden aangepast in de maateenheid die geldt op de datum van de geconsolideerde jaarrekening.

Keuze en gebruik van de algemene prijsindex

37 De aanpassing van jaarrekeningen in overeenstemming met deze standaard vereist het gebruik van een algemene prijsindex die wijzigingen in de algemene koopkracht weerspiegelt. Het is wenselijk dat alle entiteiten die rapporteren in de valuta van dezelfde economie dezelfde index gebruiken.

ECONOMIEËN DIE NIET LANGER TE KAMPEN HEBBEN MET HYPERINFLATIE

38 Als een economie niet langer te kampen heeft met hyperinflatie en een entiteit haar jaarrekening niet langer in overeenstemming met deze standaard opstelt en presenteert, moet zij de bedragen die zijn uitgedrukt in de maateenheid die geldt aan het eind van de voorgaande verslagperiode behandelen als de basis voor de boekwaarden in haar daaropvolgende jaarrekening.

INFORMATIEVERSCHAFFING

39 De volgende informatie moet worden verstrekt:

(a) 

het feit dat de jaarrekening en de overeenkomstige cijfers voor voorgaande perioden werden aangepast om rekening te houden met wijzigingen in de algemene koopkracht van de functionele valuta en bijgevolg zijn gepresenteerd in termen van de maateenheid die geldt op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(b) 

of de jaarrekening is gebaseerd op de historischekostprijsbenadering of de actuelewaardebenadering; en

(c) 

de prijsindex en het niveau van de prijsindex op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ en de bewegingen van de index tijdens de lopende en voorgaande verslagperiode.

40 De informatie die op grond van deze standaard moet worden verstrekt, is nodig om te verduidelijken op welke basis de gevolgen van inflatie in de jaarrekening worden behandeld. Deze informatie is eveneens bedoeld om andere informatie te verschaffen die nodig is om deze basis en de resulterende bedragen te begrijpen.

INGANGSDATUM

41 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 1990 aanvangen.

▼M32 —————

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 32

Financiële instrumenten: presentatie

DOEL

1 [Verwijderd]

2 Deze standaard heeft ten doel de grondslagen voor het presenteren van financiële instrumenten als verplichting of eigen vermogen en voor het salderen van financiële activa en financiële verplichtingen vast te stellen. De standaard is van toepassing op de classificatie van financiële instrumenten, vanuit het perspectief van de emittent, naar financiële activa, financiële verplichtingen en eigenvermogensinstrumenten; de classificatie van daaraan gerelateerde rente, dividenden, verliezen en winsten; en de omstandigheden waaronder financiële activa en financiële verplichtingen moeten worden gesaldeerd.

▼M53

3 De beginselen in deze standaard complementeren de beginselen in IFRS 9 Financiële instrumenten inzake het opnemen en waarderen van financiële activa en financiële verplichtingen, alsook de beginselen in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing inzake het verschaffen van informatie over dergelijke activa en verplichtingen.

▼B

TOEPASSINGSGEBIED

▼M77

4  Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

▼M53

(a) 

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen wordt door IFRS 10, IAS 27 of IAS 28 echter voorgeschreven of toegestaan dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in die gevallen moeten entiteiten aan de vereisten van deze standaard voldoen. Entiteiten moeten deze standaard eveneens toepassen op alle derivaten gekoppeld aan belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures;

▼B

(b) 

rechten en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is;

▼M12 —————

▼M77

(d) 

verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in IFRS 17 Verzekeringscontracten of beleggingscontracten met discretionaire winstdelingselementen binnen het toepassingsgebied van IFRS 17. Deze standaard is echter wel van toepassing op:

(i) 

derivaten die zijn besloten in contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen, als IFRS 9 voorschrijft dat de entiteit deze afzonderlijk administratief verwerkt;

(ii) 

beleggingscomponenten die zijn afgesplitst van contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen, als IFRS 17 een dergelijke afsplitsing voorschrijft, tenzij de afgesplitste component een beleggingscontract met discretionaire winstdelingselementen is binnen het toepassingsgebied van IFRS 17;

(iii) 

rechten en verplichtingen van een emittent uit hoofde van verzekeringscontracten die voldoen aan de definitie van een financiëlegarantiecontract, als de emittent IFRS 9 toepast bij het opnemen en waarderen van de contracten. De emittent moet echter IFRS 17 toepassen als hij ervoor kiest overeenkomstig alinea 7(e) van IFRS 17, IFRS 17 toe te passen bij het opnemen en waarderen van de contracten;

(iv) 

rechten en verplichtingen van een entiteit die financieringsinstrumenten zijn en voortvloeien uit door een entiteit uitgegeven kredietkaartcontracten of soortgelijke contracten waarmee krediet- of betalingsregelingen worden aangeboden die voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract als de entiteit IFRS 9 toepast op deze rechten en verplichtingen overeenkomstig alinea 7(h) van IFRS 17 en alinea 2.1(e)(iv) van IFRS 9;

(v) 

rechten en verplichtingen van een entiteit die financieringsinstrumenten zijn en voortvloeien uit door een entiteit uitgegeven verzekeringscontracten die de vergoeding van verzekerde gebeurtenissen beperken tot het bedrag dat anders vereist zou zijn om de door het contract ontstane verplichting van de polishouder na te komen, als de entiteit ervoor kiest overeenkomstig alinea 8A van IFRS17, op dergelijke contracten IFRS 9 in plaats van IFRS 17 toe te passen;

(e) 

[verwijderd]

▼B

(f) 

financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, met uitzondering van:

(i) 

contracten die binnen het toepassingsgebied vallen van alinea's 8 tot en met 10 van deze standaard, waarop deze standaard van toepassing is,

(ii) 

de alinea's 33 en 34 van deze standaard, die moeten worden toegepast op ingekochte eigen aandelen die worden ingekocht, verkocht, uitgegeven of ingetrokken in verband met aandelenoptieregelingen en aandelenkoopregelingen voor werknemers, en alle andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten.

5-7 [Verwijderd]

▼M53

8   Deze standaard moet worden toegepast op contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, dan wel door ruil van financiële instrumenten, alsof de contracten financiële instrumenten waren, met uitzondering van contracten die zijn gesloten en worden gehouden in verband met de ontvangst of levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik. Deze standaard moet echter wel worden toegepast op de contracten die een entiteit in overeenstemming met alinea 2.5 van IFRS 9 Financiële instrumenten aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

▼B

9 Er zijn verschillende manieren waarop een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel actief op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen. Deze omvatten:

(a) 

gevallen waarin de contractvoorwaarden elk van de partijen toestaan het contract op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen;

(b) 

indien de mogelijkheid om netto af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel actief, of door financiële instrumenten te ruilen, niet expliciet in de contractvoorwaarden is opgenomen, maar het voor de entiteit gangbare praktijk is om vergelijkbare contracten netto af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel actief, of door financiële instrumenten te ruilen (hetzij met de tegenpartij, door het afsluiten van tegengestelde contracten, of door het contract te verkopen voordat het wordt uitgeoefend of verloopt);

(c) 

gevallen waarin het bij de entiteit, voor vergelijkbare contracten, gangbare praktijk is dat de onderliggende waarde wordt ontvangen om deze kort na ontvangst met winst te verkopen door te profiteren van prijsschommelingen op de korte termijn, of van de handelsmarge; en

(d) 

gevallen waarin het niet-financieel actief waarover het contract handelt onmiddellijk in geldmiddelen kan worden omgezet.

Een contract waarop (b) of (c) van toepassing is, wordt niet gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financieel actief overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en valt derhalve binnen het toepassingsgebied van IAS 32. Andere contracten waarvoor alinea 8 geldt, worden beoordeeld om te bepalen of zij werden gesloten en worden gehouden om het niet-financieel actief te ontvangen of over te dragen overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en derhalve of zij binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen.

10 Een geschreven optie tot aankoop of verkoop van een niet-financieel actief die op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen, valt overeenkomstig alinea 9(a) of 9(d) binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Een dergelijk contract kan niet worden gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financieel actief overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik.

DEFINITIES (ZIE TEVENS ALINEA'S TL3 TOT EN MET TL23)

11 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een financieel instrument is een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij één entiteit als een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument bij een andere entiteit.

Een financieel actief is een actief dat:

(a) 

een geldmiddel is;

(b) 

een eigenvermogensinstrument van een andere entiteit is;

(c) 

een contractueel recht is om:

(i) 

geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen van een andere entiteit; dan wel

(ii) 

financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn voor de entiteit; dan wel

(d) 

een contract is dat in de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit zal of kan worden afgewikkeld en dat:

(i) 

een niet-derivaat is waarbij de entiteit verplicht is, of kan worden, om een variabel aantal van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit te ontvangen; dan wel

▼M6

(ii) 

een derivaat is dat zal of kan worden afgewikkeld op een andere wijze dan door de ruil van een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief voor een vast aantal van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. In dit kader omvatten de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit geen puttable financiële instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd, instrumenten die voor de entiteit een verplichting met zich brengen om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren en overeenkomstig de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd, of instrumenten die contracten zijn op grond waarvan in de toekomst de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit worden ontvangen of geleverd.

Een financiële verplichting is elke verplichting die:

(a) 

een contractuele verplichting is om:

(i) 

geldmiddelen of een ander financieel actief aan een andere entiteit te leveren; dan wel

(ii) 

financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de entiteit; dan wel

(b) 

een contract is dat in de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit zal of kan worden afgewikkeld en dat:

►M21

 

(i) 

een niet-afgeleid instrument is waarbij de entiteit verplicht is, of kan worden, om een variabel aantal van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit te leveren; dan wel

(ii) 

een derivaat is dat zal of kan worden afgewikkeld op een andere wijze dan door de ruil van een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief voor een vast aantal van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit. In dit kader zijn claims, opties of warrants voor het verwerven van een vast aantal van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit voor een vast bedrag in gelijk welke valuta eigenvermogensinstrumenten indien de entiteit de claims, opties of warrants proportioneel aanbiedt aan alle bestaande eigenaars van haar niet-afgeleide eigenvermogensinstrumenten die tot dezelfde categorie behoren. Nog in dit kader omvatten de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit ◄ geen puttable financiële instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd, instrumenten die voor de entiteit een verplichting met zich brengen om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren en overeenkomstig de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd, of instrumenten die contracten zijn op grond waarvan in de toekomst de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit worden ontvangen of geleverd.

Bij wijze van uitzondering wordt een instrument dat aan de definitie van een financiële verplichting voldoet, als een eigen-vermogensinstrument geclassificeerd als het alle kenmerken heeft en voldoet aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven.

▼B

Een eigenvermogensinstrument is elk contract dat het overblijvende belang omvat in de activa van een entiteit, na aftrek van alle verplichtingen.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼M6

Een puttable instrument is een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, of dat automatisch door de emittent wordt teruggenomen bij het optreden van een onzekere toekomstige gebeurtenis of bij overlijden of pensionering van de houder van het instrument.

▼M53

12 De volgende begrippen worden gedefinieerd in bijlage A bij IFRS 9 of in alinea 9 van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering en worden in deze standaard gebruikt met de in IAS 39 en IFRS 9 vermelde betekenis.

— 
geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting
— 
niet langer opnemen
— 
derivaat
— 
effectieverentemethode
— 
financiëlegarantiecontract
— 
financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies
— 
vaststaande toezegging
— 
verwachte toekomstige transactie
— 
afdekkingseffectiviteit
— 
afgedekte positie
— 
afdekkingsinstrument
— 
voor handelsdoeleinden aangehouden
— 
aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies
— 
transactiekosten.

▼B

13 In deze standaard verwijzen de begrippen „contract” en „contractueel” naar een overeenkomst tussen twee of meer partijen die duidelijke economische gevolgen heeft waaraan de partijen zich niet of nauwelijks kunnen onttrekken, meestal omdat de overeenkomst in rechte afdwingbaar is. Contracten, en bijgevolg financiële instrumenten, kunnen diverse vormen aannemen en zijn niet noodzakelijkerwijs schriftelijk aangegaan.

14 In deze standaard omvat het begrip „entiteit” natuurlijke personen, vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, rechtspersonen, trusts en overheidsinstellingen.

PRESENTATIE

▼M6

Verplichtingen en eigen vermogen (zie tevens de alinea's TL13 tot en met TL14J en TL25 tot en met TL29)

▼B

15 De emittent van een financieel instrument moet het instrument, of de afzonderlijke componenten van het instrument, bij eerste opname classificeren als een financiële verplichting, een financieel actief of een eigenvermogensinstrument in overeenstemming met de economische realiteit van de contractuele overeenkomst en met de definities van een financiële verplichting, een financieel actief en een eigenvermogensinstrument.

16 Als een emittent de definities in alinea 11 toepast om te bepalen of een financieel instrument een eigenvermogensinstrument is in plaats van een financiële verplichting, dan is het instrument een eigenvermogensinstrument als en alleen als beide onderstaande voorwaarden (a) en (b) zijn vervuld.

(a) 

Het instrument omvat geen contractuele verplichting om:

(i) 

geldmiddelen of een ander financieel actief aan een andere entiteit te leveren; dan wel

(ii) 

financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de emittent.

▼M21

(b) 

Indien het instrument in de eigenvermogensinstrumenten van de emittent zal of kan worden afgewikkeld, dan is het:

i) 

een niet-afgeleid instrument dat voor de emittent geen contractuele verplichting inhoudt om een variabel aantal van zijn eigenvermogensinstrumenten te leveren; dan wel

ii) 

een derivaat dat door de emittent uitsluitend zal worden afgewikkeld door een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief te ruilen voor een vast aantal van zijn eigenvermogensinstrumenten. In dit kader zijn claims, opties of warrants voor het verwerven van een vast aantal van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit voor een vast bedrag in gelijk welke valuta eigenvermogensinstrumenten indien de entiteit de claims, opties of warrants proportioneel aanbiedt aan alle bestaande eigenaars van haar niet-afgeleide eigenvermogensinstrumenten die tot dezelfde categorie behoren. Nog in dit kader omvatten de eigenvermogensinstrumenten van de emittent geen instrumenten die alle kenmerken hebben en voldoen aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven, of instrumenten die contracten zijn op grond waarvan in de toekomst de eigenvermogensinstrumenten van de emittent worden ontvangen of geleverd.

▼M6

Een contractuele verplichting, met inbegrip van een contractuele verplichting die voortvloeit uit een afgeleid financieel instrument, die zal of kan leiden tot ontvangst of levering in de toekomst van de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent maar die niet aan de bovenstaande voorwaarden (a) en (b) voldoet, is geen eigen-vermogensinstrument. Bij wijze van uitzondering wordt een instrument dat aan de definitie van een financiële verplichting voldoet, als een eigen-vermogensinstrument geclassificeerd als het alle kenmerken heeft en voldoet aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven.

▼M6

Puttable instrumenten

16A Een puttable financieel instrument houdt voor de emittent een contractuele verplichting in om het instrument bij uitoefening terug te kopen of in te kopen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief. Bij wijze van uitzondering op de definitie van een financiële verplichting wordt een instrument dat een dergelijke verplichting inhoudt, als een eigen-vermogensinstrument geclassificeerd als het alle volgende kenmerken heeft:

(a) 

het geeft de houder het recht op een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit in geval van liquidatie van de entiteit. De nettoactiva van de entiteit zijn de activa die overblijven na aftrek van alle andere aanspraken op haar activa. Het proportioneel deel wordt bepaald door:

(i) 

de nettoactiva van de entiteit bij liquidatie te verdelen in eenheden van een gelijk bedrag; en

(ii) 

dat bedrag te vermenigvuldigen met het aantal eenheden in het bezit van de houder van het financieel instrument;

(b) 

het instrument behoort tot de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld. Het instrument maakt deel uit van deze categorie als het:

(i) 

geen voorrang heeft op andere aanspraken op de activa van de entiteit bij liquidatie, en

(ii) 

niet naar een ander instrument behoeft te worden geconverteerd voordat het behoort tot de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld;

(c) 

alle financiële instrumenten die deel uitmaken van de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld, hebben identieke kenmerken. Zo moeten zij allemaal puttable zijn, en moet de formule of andere methode die voor de berekening van de terugkoopprijs wordt gebruikt voor alle instrumenten van die categorie gelijk zijn;

(d) 

afgezien van de contractuele verplichting voor de emittent om het instrument terug te kopen of in te kopen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, houdt het instrument geen contractuele verplichting in om geldmiddelen of een ander financieel actief aan een andere entiteit te leveren, dan wel om financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de entiteit, en is het geen contract dat in de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit zal of kan worden afgewikkeld als bedoeld in subalinea (b) van de definitie van een financiële verplichting;

(e) 

de verwachte totale kasstromen die gedurende de looptijd van het instrument aan het instrument zijn toe te rekenen, zijn in aanzienlijke mate gebaseerd op de winst of het verlies, de verandering in de opgenomen nettoactiva of de verandering in de reële waarde van de opgenomen en niet-opgenomen nettoactiva van de entiteit gedurende de looptijd van het instrument (uitgezonderd enigerlei gevolgen van het instrument).

16B Opdat een instrument als een eigen-vermogensinstrument wordt geclassificeerd, moet het niet alleen alle bovenbeschreven kenmerken hebben, maar mag de emittent ook geen ander financieel instrument of contract hebben:

(a) 

waarvan de totale kasstromen in aanzienlijke mate zijn gebaseerd op de winst of het verlies, de verandering in de opgenomen nettoactiva of de verandering in de reële waarde van de opgenomen en niet-opgenomen nettoactiva van de entiteit (uitgezonderd enigerlei gevolgen van het instrument of contract), en

(b) 

dat als gevolg heeft dat het resterende rendement voor de houders van het puttable instrument in aanzienlijke mate wordt beperkt of vastgelegd.

Voor de toepassing van deze voorwaarde houdt de entiteit geen rekening met niet-financiële contracten met een houder van een in alinea 16A beschreven instrument waarvan de contractuele bepalingen vergelijkbaar zijn met de bepalingen van een mogelijk equivalent contract dat kan voorkomen tussen een partij die geen instrumenten houdt en de uitgevende entiteit. Indien de entiteit niet kan bepalen of aan deze voorwaarde is voldaan, mag zij het puttable instrument niet als een eigen-vermogensinstrument classificeren.

Instrumenten, of componenten van instrumenten, die voor de entiteit een verplichting met zich brengen om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren

16C Sommige financiële instrumenten houden voor de uitgevende entiteit een contractuele verplichting in om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van haar nettoactiva aan een andere entiteit te leveren. De verplichting ontstaat omdat liquidatie ofwel zeker is en de entiteit er geen invloed op heeft (bijvoorbeeld een entiteit met beperkte levensduur), ofwel onzeker is maar afhankelijk van de keuze van de houder van het instrument. Bij wijze van uitzondering op de definitie van een financiële verplichting wordt een instrument dat een dergelijke verplichting inhoudt, als een eigen-vermogensinstrument geclassificeerd als het alle volgende kenmerken heeft:

(a) 

het geeft de houder het recht op een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit in geval van liquidatie van de entiteit. De nettoactiva van de entiteit zijn de activa die overblijven na aftrek van alle andere aanspraken op haar activa. Het proportioneel deel wordt bepaald door:

(i) 

de nettoactiva van de entiteit bij liquidatie te verdelen in eenheden van een gelijk bedrag; en

(ii) 

dat bedrag te vermenigvuldigen met het aantal eenheden in het bezit van de houder van het financieel instrument;

(b) 

het instrument behoort tot de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld. Het instrument maakt deel uit van deze categorie als het:

(i) 

geen voorrang heeft op andere aanspraken op de activa van de entiteit bij liquidatie, en

(ii) 

niet naar een ander instrument behoeft te worden geconverteerd voordat het behoort tot de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld;

(c) 

alle financiële instrumenten die deel uitmaken van de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld, moeten voor de uitgevende entiteit een identieke contractuele verplichting met zich brengen om bij liquidatie een proportioneel deel van haar nettoactiva te leveren.

16D Opdat een instrument als een eigen-vermogensinstrument wordt geclassificeerd, moet het niet alleen alle bovenbeschreven kenmerken hebben, maar mag de emittent ook geen ander financieel instrument of contract hebben:

(a) 

waarvan de totale kasstromen in aanzienlijke mate zijn gebaseerd op de winst of het verlies, de verandering in de opgenomen nettoactiva of de verandering in de reële waarde van de opgenomen en niet-opgenomen nettoactiva van de entiteit (uitgezonderd enigerlei gevolgen van het instrument of contract), en

(b) 

dat als gevolg heeft dat het resterende rendement voor de houders van het instrument in aanzienlijke mate wordt beperkt of vastgelegd.

Voor de toepassing van deze voorwaarde houdt de entiteit geen rekening met niet-financiële contracten met een houder van een in alinea 16C beschreven instrument waarvan de contractuele bepalingen vergelijkbaar zijn met de bepalingen van een mogelijk equivalent contract dat kan voorkomen tussen een partij die geen instrumenten houdt en de uitgevende entiteit. Indien de entiteit niet kan bepalen of aan deze voorwaarde is voldaan, mag zij het instrument niet als een eigen-vermogensinstrument classificeren.

Herclassificatie van puttable instrumenten en instrumenten die voor de entiteit een verplichting met zich brengen om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren

16E Een entiteit moet een financieel instrument overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als een eigen-vermogensinstrument classificeren vanaf de datum waarop het instrument alle kenmerken heeft en aan de voorwaarden voldoet die in deze alinea's zijn beschreven. Een entiteit moet een financieel instrument herclassificeren vanaf de datum waarop het instrument niet langer alle kenmerken heeft of aan alle voorwaarden voldoet die in deze alinea's zijn beschreven. Indien een entiteit bijvoorbeeld al haar uitgegeven instrumenten zonder terugneemverplichting aflost, en alle puttable instrumenten die blijven uitstaan alle kenmerken hebben en aan alle voorwaarden voldoen die in de alinea's 16A en 16B zijn beschreven, moet de entiteit de puttable instrumenten als eigen-vermogensinstrumenten herclassificeren vanaf de datum waarop zij de instrumenten zonder terugneemverplichting aflost.

16F Een entiteit moet de herclassificatie van een instrument overeenkomstig alinea 16E als volgt administratief verwerken:

(a) 

zij moet een eigen-vermogensinstrument als een financiële verplichting herclassificeren vanaf de datum waarop het instrument niet langer alle kenmerken heeft of aan de voorwaarden voldoet die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven. De financiële verplichting moet worden gewaardeerd tegen de reële waarde van het instrument op de datum van herclassificatie. De entiteit moet een eventueel verschil tussen de boekwaarde van het eigen-vermogensinstrument en de reële waarde van de financiële verplichting op de datum van herclassificatie in het eigen vermogen verwerken;

(b) 

zij moet een financiële verplichting als eigen vermogen herclassificeren vanaf de datum waarop het instrument alle kenmerken heeft en aan de voorwaarden voldoet die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven. Een eigen-vermogensinstrument moet worden gewaardeerd tegen de boekwaarde van de financiële verplichting op de datum van herclassificatie.

▼B

Geen contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief (alinea 16(a))

17 Behalve in de in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D beschreven omstandigheden is het cruciale kenmerk om een financiële verplichting te onderscheiden van een eigen-vermogensinstrument het al dan niet bestaan van een contractuele verplichting van één betrokken partij bij het financieel instrument (de emittent) om geldmiddelen of een ander financieel actief aan de andere partij (de houder) te leveren of om financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met de houder onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de emittent. ◄ Hoewel de houder van een eigenvermogensinstrument het recht kan hebben op een proportioneel deel van de dividenden of andere uitkeringen uit het eigen vermogen, heeft de emittent geen contractuele verplichting om dergelijke uitkeringen te doen, omdat hij niet verplicht kan worden geldmiddelen of een ander financieel actief te leveren aan een andere partij.

▼M6

18 De economische realiteit van een financieel instrument, en niet de juridische vorm, bepaalt de classificatie van dit instrument in de balans van de entiteit. De economische realiteit en juridische vorm stemmen veelal overeen, maar dit is niet altijd het geval. Sommige financiële instrumenten hebben de juridische vorm van eigen vermogen, terwijl zij in wezen verplichtingen zijn. Andere financiële instrumenten kunnen kenmerken van eigen-vermogensinstrumenten combineren met kenmerken die gekoppeld zijn aan financiële verplichtingen. Bijvoorbeeld:

▼B

(a) 

een preferent aandeel dat op een vaste of bepaalbare toekomstige datum verplicht door de emittent moet worden ingekocht voor een vast of bepaalbaar bedrag, of dat de houder het recht geeft om de emittent te verplichten het instrument op of na een bepaalde datum in te kopen voor een vast of bepaalbaar bedrag, is een financiële verplichting;

▼M6

(b) 

een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief (een puttable instrument of instrument met terugneemverplichting), is een financiële verplichting, met uitzondering van de instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd. Het financiële instrument is zelfs een financiële verplichting indien het bedrag van de geldmiddelen of de andere financiële activa wordt bepaald op basis van een index of een andere grootheid die kan stijgen en dalen. Het bestaan van een optie voor de houder om het instrument door de emittent te laten terugnemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, betekent dat het puttable instrument voldoet aan de definitie van een financiële verplichting, met uitzondering van de instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd. Bijvoorbeeld open-end gemeenschappelijke beleggingsfondsen, beleggingsfondsen, vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid en sommige coöperatieve entiteiten kunnen hun deelnemers of leden het recht geven hun belang in de emittent op elk moment door de emittent te laten inkopen voor geldmiddelen, hetgeen resulteert in de classificatie van de belangen van deelnemers of leden als financiële verplichtingen, met uitzondering van de instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd. De classificatie als financiële verplichting sluit echter niet het gebruik uit van omschrijvingen zoals „aan deelnemers toe te rekenen intrinsieke waarde” en „verandering in de aan deelnemers toe te rekenen intrinsieke waarde” in de jaarrekening van een entiteit zonder gestort kapitaal (zoals sommige gemeenschappelijke beleggingsfondsen en beleggingsfondsen, zie voorbeeld 7), of het gebruik van aanvullende informatie om te laten zien dat het totaal van de belangen van leden posten als reserves omvat die voldoen aan de definitie van eigen vermogen en puttable instrumenten die hieraan niet voldoen (zie voorbeeld 8).

19 Indien een entiteit niet onvoorwaardelijk gerechtigd is om te voorkomen dat de afwikkeling van een contractuele verplichting verloopt door middel van de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief, dan voldoet de verplichting aan de definitie van een financiële verplichting, met uitzondering van de instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten zijn geclassificeerd. Bijvoorbeeld:

▼B

(a) 

als de mogelijkheid van een entiteit om een contractuele verplichting na te komen, wordt beperkt, zoals bij onvoldoende toegang tot een vreemde valuta of als de betaling onderworpen is aan de goedkeuring van een toezichthoudende instantie, doet dit de contractuele verplichting van de entiteit of het contractuele recht van de houder uit hoofde van het instrument niet teniet;

(b) 

een contractuele verplichting die afhankelijk is van een tegenpartij die haar recht tot verplichte inkoop door de emittent uitoefent, is een financiële verplichting omdat de entiteit niet het onvoorwaardelijke recht heeft om de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief te voorkomen.

20 Voor een financieel instrument waarbij een contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief niet expliciet is vastgelegd, geldt dat een verplichting op indirecte wijze via de contractuele bepalingen tot stand kan worden gebracht. Bijvoorbeeld:

(a) 

een financieel instrument kan een niet-financiële verplichting bevatten die moet worden afgewikkeld als en alleen als de entiteit geen uitkeringen doet of het instrument niet inkoopt. Indien de entiteit een overdracht van geldmiddelen of een ander financieel actief alleen kan voorkomen door de niet-financiële verplichting af te wikkelen, is het financiële instrument een financiële verplichting;

(b) 

een financieel instrument is een financiële verplichting indien er is bepaald dat de entiteit bij afwikkeling hetzij:

(i) 

geldmiddelen of een ander financieel actief zal leveren; dan wel

(ii) 

eigen aandelen zal leveren waarvan de waarde zodanig wordt bepaald dat deze de waarde van de geldmiddelen of het andere financieel actief aanzienlijk overschrijdt.

Hoewel de entiteit geen expliciete contractuele verplichting heeft om geldmiddelen of een ander financieel actief te leveren, is de waarde van het alternatief waarbij de afwikkeling in aandelen geschiedt zodanig dat de entiteit in geldmiddelen zal afwikkelen. De houder heeft in wezen in ieder geval de garantie dat hij een bedrag zal ontvangen dat ten minste gelijk is aan de optie waarbij de afwikkeling in geldmiddelen geschiedt (zie alinea 21).

Afwikkeling in eigenvermogensinstrumenten van de entiteit (alinea 16(b))

21 Het blote feit dat een contract kan resulteren in de ontvangst of levering van eigenvermogensinstrumenten van de entiteit betekent niet dat het contract een eigenvermogensinstrument is. Een entiteit kan een contractueel recht of een contractuele verplichting hebben om een aantal van haar eigen aandelen of andere eigenvermogensinstrumenten te ontvangen of te leveren dat zodanig is dat de reële waarde van de te ontvangen of te leveren eigenvermogensinstrumenten van de entiteit gelijk is aan het bedrag van het contractuele recht of de contractuele verplichting. Een dergelijk contractueel recht of een dergelijke contractuele verplichting kan een vast bedrag betreffen of een bedrag dat schommelt deels of volledig als gevolg van wijzigingen in een andere variabele dan de marktprijs van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit (bijvoorbeeld een rentevoet, de prijs van een commodity of de prijs van een financieel instrument). Twee voorbeelden zijn (a) een contract tot levering van het aantal eigenvermogensinstrumenten van de entiteit waarvan de waarde overeenkomt met VE 100 ( 10 ) en (b) een contract tot levering van het aantal eigenvermogensinstrumenten van de entiteit waarvan de waarde overeenkomt met de waarde van 100 ounce goud. Een dergelijk contract is een financiële verplichting van de entiteit, ondanks het feit dat de entiteit deze moet of kan afwikkelen door levering van haar eigenvermogensinstrumenten. Het is geen eigenvermogensinstrument omdat de entiteit een variabel aantal van haar eigenvermogensinstrumenten gebruikt als middel om het contract af te wikkelen. Bijgevolg behelst het contract geen overblijvend belang in de activa van de entiteit na aftrek van al haar verplichtingen.

22 Behalve in de in alinea 22A bedoelde gevallen is een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door (ontvangst of) levering van een vast aantal van haar eigen-vermogensinstrumenten in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een andere financieel actief, een eigen-vermogensinstrument. Bijvoorbeeld ◄ een uitgegeven aandelenoptie die de tegenpartij het recht geeft om een vast aantal aandelen van de entiteit te kopen voor een vaste prijs of voor een vaste bepaalde hoofdsom van een obligatie, is een eigenvermogensinstrument. Wijzigingen in de reële waarde van een contract als gevolg van schommelingen in de marktrente die bij de afwikkeling van het contract niet van invloed zijn op de te betalen of te ontvangen geldmiddelen of andere financiële activa, of het aantal te ontvangen of over te dragen eigenvermogensinstrumenten, sluiten niet uit dat het contract een eigenvermogensinstrument is. Elke ontvangen vergoeding (zoals de ontvangen premie voor een geschreven optie of warrant op de eigen aandelen van de entiteit) wordt rechtstreeks ten gunste van het eigen vermogen gebracht. Elke betaalde vergoeding (zoals de betaalde premie voor een gekochte optie) wordt rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen gebracht. Wijzigingen in de reële waarde van een eigenvermogensinstrument worden niet in de jaarrekening opgenomen.

▼M6

22A Indien de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit die bij de afwikkeling van een contract door de entiteit moeten worden geleverd (of ontvangen) puttable financiële instrumenten zijn die alle kenmerken hebben en voldoen aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B zijn beschreven, of instrumenten die voor de entiteit een verplichting met zich brengen om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren en die alle kenmerken hebben en voldoen aan de voorwaarden die in de alinea's 16C en 16D zijn beschreven, is het contract een financieel actief of een financiële verplichting. Dit geldt ook voor een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door de ontvangst of levering van een vast aantal dergelijke instrumenten in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een andere financieel actief.

▼M53

23 Behalve in de in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D beschreven omstandigheden doet een contract dat voor een entiteit een verplichting inhoudt tot inkoop van haar eigenvermogensinstrumenten in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, een financiële verplichting ontstaan ten bedrage van de contante waarde van het inkoopbedrag (bijvoorbeeld de contante waarde van de prijs van de termijninkoop, de uitoefenprijs van de optie of een ander inkoopbedrag). Dit is zelfs het geval indien het contract zelf een eigenvermogensinstrument is. Eén voorbeeld is de verplichting van een entiteit om op grond van een termijncontract haar eigenvermogensinstrumenten te kopen in ruil voor geldmiddelen. De financiële verplichting wordt bij eerste opname opgenomen tegen de contante waarde van het inkoopbedrag, en wordt uit het eigen vermogen overgeboekt. Daarna wordt de financiële verplichting gewaardeerd overeenkomstig IFRS 9. Indien het contract zonder levering afloopt, wordt de boekwaarde van de financiële verplichting ten gunste van het eigen vermogen gebracht. De contractuele verplichting van een entiteit tot inkoop van haar eigenvermogensinstrumenten geeft aanleiding tot een financiële verplichting ten bedrage van de contante waarde van het inkoopbedrag, zelfs indien de verplichting tot inkoop afhankelijk is van een tegenpartij die haar recht uitoefent om de eigenvermogensinstrumenten te laten inkopen (bijvoorbeeld een geschreven putoptie die de tegenpartij het recht geeft om aan de entiteit de eigenvermogensinstrumenten van die entiteit te verkopen tegen een vast bedrag).

▼B

24 Een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door de levering of ontvangst van een vast aantal van haar eigenvermogensinstrumenten in ruil voor een variabel bedrag aan geldmiddelen of een andere financieel actief, is een financieel actief of een financiële verplichting. Een voorbeeld hiervan is een contract waarbij de entiteit 100 van haar eigenvermogensinstrumenten moet leveren in ruil voor een geldbedrag dat gelijk is aan de waarde van 100 ounce goud.

Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling

▼M6

25 De entiteit kan op grond van een financieel instrument verplicht zijn geldmiddelen of een ander financieel actief te leveren, dan wel het instrument op zodanige wijze af te wikkelen dat het een financiële verplichting zou zijn, bij het al dan niet optreden van onzekere toekomstige gebeurtenissen (of naar aanleiding van de uitkomst van onzekere omstandigheden) waarover noch de emittent, noch de houder van het instrument controle heeft, zoals een verandering van een aandelenmarktindex, een consumentenprijsindex, een rentevoet of belastingvereisten, of de toekomstige opbrengsten, het nettoresultaat of de solvabiliteit van de emittent. De emittent van een dergelijk instrument heeft geen onvoorwaardelijk recht om de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief te voorkomen (of het instrument op zodanige wijze af te wikkelen dat het een financiële verplichting zou zijn). Het is derhalve een financiële verplichting van de emittent tenzij:

(a) 

het deel van de voorziening voor voorwaardelijke afwikkeling dat afwikkeling in de vorm van geldmiddelen of een ander financieel actief (of op zodanige andere wijze dat er sprake zou zijn van een financiële verplichting) zou kunnen vereisen, geen materiële betekenis heeft;

(b) 

de emittent alleen bij liquidatie van de emittent tot afwikkeling van de verplichting in geldmiddelen of een ander financieel actief kan worden verplicht (of anderszins tot afwikkeling op zodanige wijze dat er sprake zou zijn van een financiële verplichting); dan wel

(c) 

het instrument alle kenmerken heeft en voldoet aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B zijn beschreven.

▼B

Afwikkelingsmogelijkheden

26 Wanneer een afgeleid financieel instrument één partij het recht geeft te bepalen hoe het wordt afgewikkeld (de emittent of de houder kan bijvoorbeeld kiezen voor netto-afwikkeling in geldmiddelen of door aandelen te ruilen voor geldmiddelen), dan is het een financieel actief of een financiële verplichting tenzij alle afwikkelingsmogelijkheden erop neer zouden komen dat er sprake is van een eigenvermogensinstrument.

27 Een voorbeeld van een afgeleid financieel instrument met een afwikkelingsmogelijkheid dat een financiële verplichting is, is een aandelenoptie waarbij de emittent kan besluiten netto af te wikkelen in geldmiddelen of door zijn eigen aandelen te ruilen voor geldmiddelen. Evenzo vallen sommige contracten tot inkoop of verkoop van een niet-financieel actief in ruil voor eigenvermogensinstrumenten van de entiteit binnen het toepassingsgebied van deze standaard, omdat zij kunnen worden afgewikkeld hetzij door levering van het niet-financieel actief of op nettobasis in geldmiddelen of een ander financieel instrument (zie alinea's 8 tot en met 10). Dergelijke contracten zijn financiële activa of financiële verplichtingen en geen eigenvermogensinstrumenten.

Samengestelde financiële instrumenten (zie tevens alinea's TL30 tot en met TL35 en de voorbeelden 9 tot en met 12)

28 De emittent van een niet-afgeleid financieel instrument moet de voorwaarden van het financiële instrument beoordelen om te bepalen of het zowel een vreemdvermogenscomponent als een eigenvermogenscomponent bevat. Dergelijke componenten moeten overeenkomstig alinea 15 afzonderlijk als financiële verplichtingen, financiële activa of eigenvermogensinstrumenten worden geclassificeerd.

29 Een entiteit neemt de componenten van een financieel instrument afzonderlijk op waarmee a) een financiële verplichting van de entiteit wordt gecreëerd en b) aan de houder van het instrument een optie wordt verleend om het te converteren naar een eigenvermogensinstrument van de entiteit. Bijvoorbeeld een obligatie die of een vergelijkbaar instrument dat door de houder kan worden geconverteerd naar een vast aantal gewone aandelen van de entiteit, is een samengesteld financieel instrument. Vanuit het oogpunt van de entiteit bestaat een dergelijk instrument uit twee componenten: een financiële verplichting (een contractuele overeenkomst om geldmiddelen of andere financiële activa te leveren) en een eigenvermogensinstrument (een calloptie die de houder gedurende een bepaalde periode het recht geeft het instrument te converteren naar een vast aantal gewone aandelen van de entiteit). Het economische effect van de uitgifte van een dergelijk instrument is in wezen hetzelfde als het gelijktijdig uitgeven van een schuldbewijs met een voorziening voor vervroegde afwikkeling en warrants waarmee gewone aandelen kunnen worden gekocht, of het uitgeven van een schuldbewijs met afhechtbare warrants waarmee aandelen kunnen worden gekocht. Dienovereenkomstig moet de entiteit in alle gevallen de vreemdvermogens- en eigenvermogenscomponenten afzonderlijk in haar balans presenteren.

30 De classificatie van de vreemdvermogens- en eigenvermogenscomponenten van een converteerbaar instrument wordt niet herzien als er een verandering optreedt in de waarschijnlijkheid dat een conversieoptie zal worden uitgeoefend, zelfs niet als de uitoefening van de optie voor bepaalde houders economisch voordelig lijkt te zijn geworden. Mogelijk handelen de houders niet altijd overeenkomstig de verwachtingen, bijvoorbeeld omdat de fiscale gevolgen van een conversie tussen de houders kunnen verschillen. Voorts zal de waarschijnlijkheid van een conversie van tijd tot tijd veranderen. De contractuele verplichting van de entiteit om in de toekomst betalingen te verrichten blijft bestaan tot zij wordt opgeheven door conversie, de vervaldatum van het instrument of een andere transactie.

▼M53

31 IFRS 9 behandelt de waardering van financiële activa en financiële verplichtingen. Eigenvermogensinstrumenten zijn instrumenten die het overblijvende recht omvatten op een belang in de activa van een entiteit, na aftrek van al haar verplichtingen. Wanneer derhalve de eerste boekwaarde van een samengesteld financieel instrument wordt toegerekend aan haar vreemdvermogens- en eigenvermogenscomponent, wordt het verschil tussen de reële waarde van het instrument in zijn geheel en het bedrag dat afzonderlijk voor de verplichting wordt bepaald, aan de eigenvermogenscomponent toegewezen. De waarde van eventuele derivaatelementen (zoals een calloptie) die in het samengestelde financiële instrument zijn besloten, niet zijnde de eigenvermogenscomponent (zoals een conversieoptie in aandelen) wordt opgenomen in de verplichting. De som van de boekwaarden die bij eerste opname worden toegerekend aan de vreemdvermogens- en de eigenvermogenscomponent is altijd gelijk aan de reële waarde die zou worden toegerekend aan het instrument als geheel. Er ontstaat geen winst of verlies als gevolg van het afzonderlijk opnemen van de componenten van het instrument.

▼B

32 Volgens de in alinea 31 beschreven benadering, bepaalt de emittent van een naar gewone aandelen converteerbare obligatie de boekwaarde van de verplichting op basis van de reële waarde van een vergelijkbare verplichting (met inbegrip van eventuele in de verplichting besloten afgeleide vreemdvermogenselementen) waaraan geen eigenvermogenscomponent is gekoppeld. De boekwaarde van het eigenvermogensinstrument dat wordt weergegeven door de optie tot conversie van het instrument naar gewone aandelen, wordt vervolgens bepaald door de reële waarde van de financiële verplichting in mindering te brengen op de reële waarde van het samengestelde financiële instrument als geheel.

Ingekochte eigen aandelen (zie tevens alinea TL36)

33 Indien een entiteit haar eigenvermogensinstrumenten inkoopt, moeten deze instrumenten („ingekochte eigen aandelen”) in mindering worden gebracht op het eigen vermogen. Er mag in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ geen winst of verlies worden opgenomen op de inkoop, verkoop, uitgifte of intrekking van eigenvermogensinstrumenten van een entiteit. Dergelijke ingekochte eigen aandelen kunnen worden verkregen en gehouden door de entiteit of door andere groepsondernemingen. Een betaalde of ontvangen vergoeding moet rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt.

▼M77

33A Sommige entiteiten hebben intern of extern een beleggingsfonds dat beleggers voordelen biedt die worden bepaald door de rechten van deelneming in het fonds en nemen financiële verplichtingen op voor de bedragen die aan die beleggers moeten worden betaald. Evenzo geven sommige entiteiten groepen verzekeringscontracten uit met directe winstdelingselementen en houden deze entiteiten de onderliggende posten aan. Sommige van deze fondsen of onderliggende posten omvatten ingekochte eigen aandelen van de entiteit. Ondanks alinea 33 mag een entiteit ervoor kiezen een ingekocht eigen aandeel dat opgenomen is in een dergelijk fonds of een onderliggende post is, niet in mindering te brengen op het eigen vermogen als en alleen als een entiteit voor dergelijke doeleinden haar eigen eigenvermogensinstrument opnieuw verwerft. In plaats daarvan mag de entiteit ervoor kiezen om dat ingekochte eigen aandeel als eigen vermogen administratief te blijven verwerken en om het opnieuw verworven instrument administratief te verwerken als was het instrument een financieel actief, en mag zij het instrument overeenkomstig IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies waarderen. Die keuze is onherroepelijk en wordt per instrument gemaakt. Voor de toepassing van deze keuze omvatten verzekeringscontracten beleggingscontracten met discretionaire winstdelingselementen. (Zie IFRS 17 voor in deze alinea gebruikte termen die in die standaard zijn gedefinieerd.)

▼B

34 Het bedrag van de gehouden ingekochte eigen aandelen wordt afzonderlijk vermeld in de balans of in de toelichting, overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening. Een entiteit verschaft informatie overeenkomstig IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen indien ze haar eigenvermogensinstrumenten inkoopt bij verbonden partijen.

Rente, dividenden, verliezen en winsten (zie tevens alinea TL37)

▼M36

35   Rente, dividenden, verliezen en winsten die verband houden met een financieel instrument of een component die een financiële verplichting is, moeten als baten of lasten in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. Uitkeringen aan houders van een eigenvermogensinstrument moeten door de entiteit rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt. De transactiekosten van een eigenvermogenstransactie moeten ten laste van het eigen vermogen worden gebracht.

▼M36

35A De winstbelasting die met uitkeringen aan houders van een eigenvermogensinstrument en met de transactiekosten van een eigenvermogenstransactie verband houdt, moet administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 12 Winstbelastingen.

▼B

36 De classificatie van een financieel instrument als een financiële verplichting of een eigenvermogensinstrument bepaalt of rente, dividenden, verliezen en winsten met betrekking tot dat instrument als baten of lasten in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen. Bijgevolg worden dividendbetalingen op aandelen die volledig als verplichting worden opgenomen, als last opgenomen op dezelfde wijze als rente op een obligatie. Op vergelijkbare wijze worden winsten en verliezen in verband met de inkoop of herfinanciering van financiële verplichtingen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen, terwijl de inkoop of herfinanciering van eigenvermogensinstrumenten in het eigen vermogen wordt verwerkt. Wijzigingen in de reële waarde van een eigenvermogensinstrument worden niet in de jaarrekening opgenomen.

▼M36

37 Een entiteit maakt gewoonlijk verscheidene kosten bij de uitgifte of verwerving van haar eigenvermogensinstrumenten. Deze kosten kunnen bestaan uit registratierechten en andere door de wet opgelegde vergoedingen, bedragen betaald aan juridisch adviseurs, accountants en andere professionele dienstverleners, drukkosten en zegelrechten. De transactiekosten van een eigenvermogenstransactie worden ten laste van het eigen vermogen gebracht in zoverre zij bijkomende kosten zijn die rechtstreeks aan de eigenvermogenstransactie zijn toe te rekenen en die zich anders niet zouden hebben voorgedaan. De kosten van een eigenvermogenstransactie die wordt gestaakt, worden als last verwerkt.

▼B

38 Transactiekosten die betrekking hebben op de uitgifte van een samengesteld financieel instrument worden aan de vreemdvermogens- en eigenvermogenscomponent van het instrument toegerekend naar rato van de toerekening van de opbrengsten. Transactiekosten die gezamenlijk betrekking hebben op meer dan één transactie (bijvoorbeeld kosten van een gelijktijdige aanbieding van bepaalde aandelen en een beursnotering van andere aandelen) worden aan deze transacties toegerekend volgens een rationele toerekeningsbasis die in overeenstemming is met soortgelijke transacties.

▼M36

39 Het bedrag van de transactiekosten die in de periode ten laste van het eigen vermogen worden verwerkt, wordt afzonderlijk vermeld in overeenstemming met IAS 1.

▼M31

40 Dividenden die als last zijn geclassificeerd mogen in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten worden gepresenteerd als rente op overige verplichtingen of als een afzonderlijke post. Naast de voorschriften van deze standaard moet de vermelding van rente en dividenden geschieden overeenkomstig de vereisten in IAS 1 en IFRS 7. In bepaalde omstandigheden is het vanwege de verschillen tussen rente en dividenden met betrekking tot aspecten zoals fiscale aftrekbaarheid wenselijk om ze afzonderlijk in het (de) overzicht(en) van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten te vermelden. De vermelding van de belastingeffecten verloopt in overeenstemming met IAS 12.

▼B

41 Winsten en verliezen naar aanleiding van wijzigingen in de boekwaarde van een financiële verplichting worden als baten of lasten in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen, zelfs wanneer zij betrekking hebben op een instrument dat een recht omvat op het overblijvende belang in de activa van de entiteit in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief (zie alinea 18(b)). Op basis van IAS 1 presenteert de entiteit elke winst die en elk verlies dat uit de herwaardering van een dergelijk instrument voortvloeit afzonderlijk in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ indien ze relevant zijn om de prestaties van de entiteit toe te lichten.

Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting (zie tevens alinea's TL38 en TL39)

▼M53

42   Een financieel actief en een financiële verplichting moeten worden gesaldeerd en het nettobedrag moet in het overzicht van de financiële positie worden gepresenteerd als en alleen als een entiteit:

▼B

(a) 

een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en

(b) 

voornemens is om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.

▼M53

Bij de administratieve verwerking van een overdracht van een financieel actief dat niet voor niet langer opnemen in aanmerking komt, mag de entiteit het overgedragen actief en de gerelateerde verplichting niet salderen (zie IFRS 9, alinea 3.2.22).

▼M34

43 Deze standaard vereist dat financiële activa en financiële verplichtingen op nettobasis worden gepresenteerd indien dit een uitdrukking vormt van de verwachte toekomstige kasstromen van een entiteit uit de afwikkeling van twee of meer afzonderlijke financiële instrumenten. Als een entiteit het recht heeft om een enkel nettobedrag te ontvangen of te betalen en dit ook van plan is, heeft zij in feite slechts een enkel financieel actief of een enkele financiële verplichting. In andere omstandigheden worden financiële activa en financiële verplichtingen afzonderlijk van elkaar gepresenteerd in overeenstemming met hun kenmerken als economische middelen of verplichtingen van de entiteit. Een entiteit moet de op grond van de alinea's 13B tot en met 13E van IFRS 7 te verschaffen informatie verstrekken voor opgenomen financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A van IFRS 7 vallen.

▼B

44 De saldering van een opgenomen financieel actief en een opgenomen financiële verplichting en de presentatie van het nettobedrag is niet hetzelfde als een financieel actief of een financiële verplichting niet langer opnemen. Hoewel saldering niet leidt tot de opname van een winst of verlies, resulteert het niet langer opnemen van een financieel instrument niet alleen in de verwijdering van de voorheen opgenomen post van de balans, maar kan dit ook leiden tot de opname van een winst of verlies.

45 Een recht van saldering is een juridisch recht van een schuldenaar, contractueel of anderszins, om een aan een schuldeiser verschuldigd bedrag geheel of gedeeltelijk af te wikkelen of anderszins te elimineren door het te verrekenen met een door de schuldeiser verschuldigd bedrag. In ongebruikelijke omstandigheden kan een schuldenaar een juridisch recht hebben om een door een derde verschuldigd bedrag te verrekenen met het bedrag dat aan een schuldeiser is verschuldigd, op voorwaarde dat er tussen de drie partijen een overeenkomst bestaat waarin het recht van de schuldenaar tot saldering duidelijk is vastgelegd. Aangezien het recht tot saldering een juridisch recht is, kunnen de voorwaarden die samenhangen met dat recht van rechtsgebied tot rechtsgebied verschillen en moet de wetgeving die van toepassing is op de relaties tussen de partijen in beschouwing worden genomen.

46 Het bestaan van een afdwingbaar recht om een financieel actief en een financiële verplichting met elkaar te verrekenen, heeft invloed op de rechten en verplichtingen die gekoppeld zijn aan een financieel actief en een financiële verplichting en kan de blootstelling van een entiteit aan krediet- en liquiditeitsrisico's beïnvloeden. Het bestaan van het recht is op zichzelf onvoldoende basis voor saldering. Indien er geen voornemen is om het recht uit te oefenen of om gelijktijdig af te wikkelen, worden het bedrag en het tijdstip van de toekomstige kasstromen van een entiteit niet beïnvloed. Indien een entiteit van plan is om het recht uit te oefenen of om gelijktijdig af te wikkelen, komen de bedragen en tijdstippen van de verwachte toekomstige kasstromen, evenals de risico's waaraan deze kasstromen zijn blootgesteld, nauwkeuriger tot uiting in de nettopresentatie van het actief en de verplichting. Een voornemen van één of beide partijen om op nettobasis af te wikkelen zonder het juridisch recht om dit te doen, volstaat niet om saldering te rechtvaardigen, omdat de rechten en verplichtingen die verband houden met het afzonderlijke financieel actief en de afzonderlijke financiële verplichting ongewijzigd blijven.

47 Het voornemen van een entiteit om bepaalde activa te realiseren of verplichtingen af te wikkelen, kan worden beïnvloed door haar normale bedrijfspraktijken, de vereisten van de financiële markten en andere omstandigheden die de mogelijkheid om netto of gelijktijdig af te wikkelen kunnen beperken. Indien een entiteit een recht tot saldering heeft maar niet de intentie heeft om netto af te wikkelen, of om het actief te realiseren en de verplichting gelijktijdig af te wikkelen, wordt het effect van het recht op de blootstelling van de entiteit aan kredietrisico's vermeld in overeenstemming met alinea 36 van IFRS 7.

48 Gelijktijdige afwikkeling van twee financiële instrumenten kan bijvoorbeeld plaatsvinden via een clearinginstituut in een georganiseerde financiële markt of via een gelijktijdige overdracht door betrokken partijen. In deze omstandigheden zijn de kasstromen in wezen gelijk aan één nettobedrag en is er geen blootstelling aan een krediet- of liquiditeitsrisico. In andere omstandigheden kan een entiteit twee instrumenten afwikkelen door afzonderlijke bedragen te ontvangen en te betalen, waarbij de entiteit wordt blootgesteld aan een kredietrisico voor het volledige bedrag van het actief of aan een liquiditeitsrisico voor het volledige bedrag van de verplichting. Dergelijke risico's bestaan relatief kort, maar kunnen wel aanzienlijk zijn. Derhalve worden de realisatie van een financieel actief en de afwikkeling van een financiële verplichting als gelijktijdig behandeld als en alleen als de transacties op hetzelfde moment plaatsvinden.

49 De in alinea 42 beschreven voorwaarden zijn in het algemeen niet vervuld en saldering is gewoonlijk niet geëigend indien:

(a) 

meerdere verschillende financiële instrumenten worden gebruikt om de kenmerken van één financieel instrument na te bootsen (een zogenaamd „synthetisch instrument”);

(b) 

financiële activa en financiële verplichtingen voortvloeien uit financiële instrumenten die zijn blootgesteld aan hetzelfde primaire risico (bijvoorbeeld activa en verplichtingen in een portefeuille van termijncontracten of andere derivaten) maar verschillende tegenpartijen kennen;

(c) 

financiële of andere activa worden gebruikt als zekerheid voor regresvrije financiële verplichtingen;

(d) 

financiële activa door een schuldenaar worden ondergebracht in een trust met als doel een verplichting na te komen zonder dat de schuldeiser deze activa heeft geaccepteerd ter vereffening van de verplichting (bijvoorbeeld een „sinking fund”-regeling); dan wel

(e) 

verplichtingen als gevolg van gebeurtenissen die aanleiding geven tot verliezen naar verwachting van een derde zullen worden geïnd krachtens een claim uit hoofde van een verzekeringscontract.

50 Een entiteit die een aantal transacties in financiële instrumenten met één tegenpartij afsluit, kan een zogenaamde „master netting”-overeenkomst met die tegenpartij aangaan. Een dergelijke overeenkomst voorziet in de nettoafwikkeling in één bedrag van alle financiële instrumenten die onder de overeenkomst vallen ingeval er sprake is van in gebreke blijven met betrekking tot of beëindiging van een van de afgesloten overeenkomsten. Deze overeenkomsten worden door financiële instellingen veelvuldig gebruikt om bescherming te bieden tegen verliezen als gevolg van een faillissement of andere omstandigheden die ertoe leiden dat de tegenpartij niet aan haar verplichtingen kan voldoen. Een „master netting”-overeenkomst creëert gewoonlijk een recht tot saldering dat afdwingbaar wordt en invloed heeft op de realisatie of afwikkeling van respectievelijk individuele financiële activa en financiële verplichtingen indien zich een specifieke gebeurtenis voordoet waarbij de tegenpartij in gebreke blijft of in andere omstandigheden waarvan men niet verwacht dat ze ontstaan in het kader van de normale bedrijfsvoering. Een „master netting”-overeenkomst verschaft geen basis voor saldering, tenzij beide criteria in alinea 42 zijn vervuld. Als financiële activa en financiële verplichtingen die onder een „master netting”-overeenkomst vallen niet worden gesaldeerd, wordt het effect van de overeenkomst op het kredietrisico dat de entiteit loopt, vermeld in overeenstemming met alinea 36 van IFRS 7.

INFORMATIEVERSCHAFFING

51-95 [Verwijderd]

▼M8

INGANGSDATUM EN OVERGANG

▼B

96 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze standaard niet toepassen op jaarperioden die vóór 1 januari 2005 aanvangen, tenzij ze tevens IAS 39 (uitgegeven in december 2003) toepast, inclusief de wijzigingen die in maart 2004 werden uitgegeven. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M6

96A  Puttable financiële instrumenten en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie (wijzigingen in IAS 32 en IAS 1), uitgegeven in februari 2008, schreef voor dat financiële instrumenten die alle kenmerken hebben en voldoen aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven, als een eigen-vermogensinstrument moeten worden geclassificeerd, wijzigde de alinea's 11, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 25, TL13, TL14 en TL, en voegde de alinea's 16A tot en met 16F, 22A, 96B, 96C, 97C, TL14A tot en met TL14J en TL29A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de gerelateerde wijzigingen in IAS 1, IAS 39, IFRS 7 en IFRIC 2 toepassen.

96B  Puttable financiële instrumenten en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie voerde een uitzondering met een beperkte reikwijdte in; een entiteit mag de uitzondering daarom niet naar analogie toepassen.

▼M53

96C De classificatie van instrumenten die onder deze uitzondering vallen, moet beperkt blijven tot de administratieve verwerking van een dergelijk instrument overeenkomstig IAS 1, IAS 32, IAS 39, IFRS 7 en IFRS 9. Het instrument mag op basis van andere leidraden (bijvoorbeeld IFRS 2) niet als een eigenvermogensinstrument worden aangemerkt.

▼B

97 Deze standaard moet retroactief worden toegepast.

▼M5

97A IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werd alinea 40 door IAS 1 (herziene versie van 2007) gewijzigd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M29

97B Alinea 4(c) is verwijderd door IFRS 3 (herziene versie van 2008). Entiteiten moeten deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging is echter niet van toepassing op een voorwaardelijke vergoeding die is ontstaan bij een bedrijfscombinatie waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van IFRS 3 (herziene versie van 2008). In plaats daarvan moet een entiteit een dergelijke vergoeding verwerken in overeenstemming met de alinea's 65A tot en met 65E van IFRS 3 (herziene versie van 2010).

▼M6

97C Bij de toepassing van de in alinea 96A beschreven wijzigingen moet een entiteit een samengesteld financieel instrument met een verplichting om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren, splitsen in een afzonderlijke vreemd-vermogens- en eigen-vermogenscomponent. Als de vreemd-vermogenscomponent niet meer uitstaat, houdt retroactieve toepassing van deze wijzigingen in IAS 32 in dat twee afzonderlijke eigen-vermogenscomponenten zouden worden onderscheiden. De eerste component zou worden opgenomen in ingehouden winsten en betrekking hebben op de cumulatieve opgelopen rente op de vreemd-vermogenscomponent. De andere component zou overeenstemmen met de oorspronkelijke eigen-vermogenscomponent. Een entiteit behoeft daarom deze beide componenten niet te onderscheiden indien de vreemd-vermogenscomponent op de datum van toepassing van de wijzigingen niet meer uitstaat.

▼M8

97D Alinea 4 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en op de eerdere periode ook de wijzigingen in alinea 3 van IFRS 7, alinea 1 van IAS 28 en alinea 1 van IAS 31, uitgegeven in mei 2008, toepassen. Een entiteit mag de wijziging prospectief toepassen.

▼M21

97E De alinea's 11 en 16 zijn gewijzigd bij Classificatie van claimemissies, uitgegeven in oktober 2009. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 februari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M29

97G Alinea 97B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

▼M32

97I De alinea's 4(a) en TL29 zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

97J IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 11 en wijzigde de alinea's 23 en TL31. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

97K Alinea 40 is gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M34

97L Bij Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen (wijzigingen in IAS 32), uitgegeven in december 2011, is alinea TL38 verwijderd en zijn de alinea's TL38A tot en met TL38F toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen vanaf een vroegere datum toepast, moet zij dit feit vermelden en moet zij ook de informatie verstrekken die op grond van Informatieverschaffing – saldering van financiële activa en financiële verplichtingen (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in december 2011, is vereist.

▼M36

97M De alinea's 35, 37 en 39 zijn gewijzigd en alinea 35A is toegevoegd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M38

97N Alinea 4 is gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijziging eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M52

97Q IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea TL21 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M53

97R De alinea's 3, 4, 8, 12, 23, 31, 42, 96C, TL2 en TL30 zijn gewijzigd en de alinea's 97F, 97H en 97P zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

97S De alinea's TL9 en TL10 zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

97T IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft de alinea’s 4, TL8 en TL36 gewijzigd en alinea 33A toegevoegd. Wijzigingen aan IFRS 17, uitgegeven in juni 2020, hebben alinea 4 verder gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

98 Deze standaard vervangt de in 2000 herziene versie van IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie ( 11 ).

99 Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) 

SIC-5 Classificatie van financiële instrumenten — Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling;

(b) 

SIC-16 Aandelenkapitaal — Ingekochte eigenvermogensinstrumenten (ingekochte eigen aandelen); en

(c) 

SIC-17 Eigen vermogen — Kosten van een eigenvermogenstransactie.

100 Met deze standaard wordt SIC-interpretatie D34 Financiële instrumenten — Op verzoek van de houder terug te nemen instrumenten of rechten ingetrokken.




Bijlage

TOEPASSINGSLEIDRAAD

IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard.

TL1 Deze toepassingsleidraad geeft een toelichting op de toepassing van bepaalde aspecten van IAS 32.

▼M53

TL2 De standaard behandelt niet de opname of waardering van financiële instrumenten. De vereisten inzake de opname en waardering van financiële activa en financiële verplichtingen zijn uiteengezet in IFRS 9.

▼B

DEFINITIES (ALINEA'S 11 TOT EN MET 14)

Financiële activa en financiële verplichtingen

TL3 Geldmiddelen zijn een financieel actief omdat zij als ruilmiddel functioneren en derhalve de maatstaf vormen voor het uitdrukken van alle transacties en de opname daarvan in de jaarrekening. Een bij een bank of een vergelijkbare financiële instelling gedeponeerd geldbedrag is een financieel actief omdat dit het contractuele recht van de depositogever voorstelt om geldmiddelen bij de instelling op te nemen, of door middel van een cheque of een vergelijkbaar instrument ten laste van het saldo financiële verplichtingen jegens schuldeisers te voldoen.

TL4 Bekende voorbeelden van financiële activa die een contractueel recht voorstellen op ontvangst van geldmiddelen in de toekomst en de overeenkomstige financiële verplichtingen die een contractuele verplichting inhouden tot levering van geldmiddelen in de toekomst, zijn:

(a) 

handelsvorderingen en -schulden;

(b) 

te innen en te betalen wissels;

(c) 

verstrekte en opgenomen leningen; en

(d) 

verstrekte en opgenomen obligatieleningen.

In ieder voorbeeld staat tegenover het contractuele recht van één partij op ontvangst (of verplichting tot betaling) van geldmiddelen de overeenkomstige verplichting tot betaling (of recht op ontvangst) van de tegenpartij.

TL5 Een ander type financieel instrument is dat waarbij het economische voordeel dat wordt ontvangen of waarvan wordt afgezien een ander financieel actief is dan geldmiddelen. Bijvoorbeeld een schuldbewijs betreffende de levering van staatsobligaties geeft de houder ervan het contractuele recht om in plaats van geldmiddelen staatsobligaties te ontvangen, en de emittent de contractuele verplichting om deze staatsobligaties in plaats van geldmiddelen te leveren. De obligaties zijn financiële activa omdat zij een verplichting inhouden van de uitgevende staat tot betaling van geldmiddelen. Het schuldbewijs is derhalve een financieel actief van de wisselhouder en een financiële verplichting van de emittent van het schuldbewijs.

TL6 „Perpetuele” schuldbewijzen (zoals „perpetuele” obligaties en ongedekte achtergestelde bedrijfsobligaties („capital notes”)) geven de houder normaliter het eeuwigdurende contractuele recht op ontvangst van rente op vaste tijdstippen, hetzij zonder recht op aflossing van de hoofdsom of met het recht op aflossing onder voorwaarden waardoor deze aflossing zeer onwaarschijnlijk is of in de zeer verre toekomst zal plaatsvinden. Een entiteit kan bijvoorbeeld een financieel instrument uitgeven op grond waarvan zij verplicht is om eeuwigdurend jaarlijks betalingen te verrichten op basis van een vastgesteld rentepercentage van 8 procent over een vastgesteld nominaal of hoofdsombedrag van VE 1 000  ( 12 ). Ervan uitgaand dat acht procent overeenkomt met de marktrente bij uitgifte van het instrument, gaat de emittent een contractuele verplichting aan tot het verrichten van een reeks van toekomstige rentebetalingen die bij eerste opname in de balans een reële waarde (contante waarde) van VE 1 000 hebben. De houder en de emittent van het instrument hebben respectievelijk een financieel actief en een financiële verplichting.

TL7 Een contractueel recht op, of contractuele verplichting tot, de ontvangst, levering of ruil van financiële instrumenten is op zichzelf een financieel instrument. Een reeks van contractuele rechten of contractuele verplichtingen voldoet aan de definitie van een financieel instrument indien deze uiteindelijk zal leiden tot de ontvangst of betaling van geldmiddelen, of de verwerving of uitgifte van een eigenvermogensinstrument.

▼M77

TL8 De mogelijkheid om een contractueel recht uit te oefenen of het vereiste om een contractuele verplichting na te komen kan absoluut vaststaan, maar kan ook afhankelijk zijn van het al dan niet plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis. Een financiële garantie is bijvoorbeeld een contractueel recht van de financier om geldmiddelen te ontvangen van de garantiegever, en een overeenkomstige contractuele verplichting van de garantiegever om de financier te betalen indien de leningnemer in gebreke blijft. Het contractuele recht en de contractuele verplichting bestaan door een transactie of gebeurtenis in het verleden (het aangaan van de garantie), ook al zijn de mogelijkheid van de financier om zijn recht uit te oefenen en het vereiste voor de garantiegever om zijn verplichting na te komen beide afhankelijk van een toekomstige gebeurtenis, namelijk het in gebreke blijven van de leningnemer. Een voorwaardelijk recht en een voorwaardelijke verplichting voldoen aan de definitie van een financieel actief en een financiële verplichting, ook al worden dergelijke activa en verplichtingen niet altijd in de jaarrekening opgenomen. Sommige van deze voorwaardelijke rechten en verplichtingen kunnen contracten zijn die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen.

▼M54

TL9 Een leaseovereenkomst creëert doorgaans een recht van de lessor op ontvangst, en een verplichting van de lessee tot betaling, van een reeks van betalingen die in wezen annuïteitbetalingen zijn bestaande uit hoofdsom en rente ingevolge een leningovereenkomst. Bij een financiële lease verwerkt de lessor zijn leasevordering en niet het onderliggende actief zelf dat het voorwerp van de financiële lease uitmaakt. Een lessor beschouwt een financiële lease derhalve als een financieel instrument. Overeenkomstig IFRS 16 gaat een lessor bij eenoperationele lease niet over tot de opname van zijn recht om leasebetalingen te ontvangen. De lessor blijft het onderliggende actief zelf verwerken in plaats van krachtens het contract in de toekomst te ontvangen bedragen. Een lessor beschouwt een operationele lease derhalve niet als een financieel instrument, behalve wat betreft individuele bedragen die op enig moment verschuldigd en betaalbaar zijn door de lessee.

TL10 Materiële activa (zoals voorraden en materiële vaste activa), met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en immateriële activa (zoals octrooien en handelsmerken) zijn geen financiële activa. Zeggenschap over dergelijke materiële activa, met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en immateriële activa creëert de mogelijkheid om de ontvangst van geldmiddelen of een ander financieel actief te bewerkstelligen, maar geeft geen recht om geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen.

▼B

TL11 Activa (zoals vooruitbetaalde lasten) waarvan het toekomstig economisch voordeel bestaat uit de ontvangst van goederen of afname van diensten, en niet zozeer het recht om geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen, zijn geen financiële activa. Posten zoals uitgestelde opbrengsten en de meeste garantieverplichtingen zijn geen financiële verplichtingen, omdat de hiermee verbonden uitstroom van economische voordelen bestaat uit de levering van goederen en diensten in plaats van een contractuele verplichting om te betalen met geldmiddelen of een ander financieel actief.

TL12 Verplichtingen of activa die niet uit een contract voortvloeien, zoals winstbelastingen die ontstaan als gevolg van door overheden opgelegde wettelijke vereisten, zijn geen financiële verplichtingen of financiële activa. De administratieve verwerking van winstbelastingen wordt behandeld in IAS 12. Evenzo vloeien feitelijke verplichtingen, zoals gedefinieerd in IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa niet voort uit contracten en zijn zij geen financiële verplichtingen.

Eigenvermogensinstrumenten

▼M6

TL13 Voorbeelden van eigen-vermogensinstrumenten zijn gewone aandelen zonder terugneemverplichting („non-puttable ordinary shares”), sommige puttable instrumenten (zie de alinea's 16A en 16B), sommige instrumenten die voor de entiteit een verplichting met zich brengen om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren (zie de alinea's 16C en 16D), sommige soorten preferente aandelen (zie de alinea's TL 25 en TL26), en warrants of geschreven callopties die de houder ervan het recht geven in te schrijven op een vast aantal gewone aandelen zonder terugneemverplichting van de uitgevende entiteit, of deze te verwerven, in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief. Een verplichting van een entiteit om een vast aantal van haar eigen-vermogensinstrumenten uit te geven of te verwerven in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief, is een eigen-vermogensinstrument van de entiteit (behalve in de in alinea 22A bedoelde gevallen). Indien een dergelijk contract echter een verplichting voor de entiteit inhoudt tot betaling in de vorm van geldmiddelen of een ander financieel actief (en geen contract is dat overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als eigen vermogen wordt geclassificeerd), ontstaat er tevens een verplichting ter grootte van de contante waarde van het aflossingsbedrag (zie alinea TL27(a)). Een emittent van gewone aandelen zonder terugneemverplichting gaat een verplichting aan wanneer hij formeel voorbereidingen treft tot het doen van een uitkering en jegens de aandeelhouders juridisch verplicht wordt de uitkering te doen. Dit kan het geval zijn na de declaratie van dividend of indien de entiteit wordt geliquideerd en eventuele activa die overblijven nadat aan alle verplichtingen is voldaan, uitkeerbaar worden aan de aandeelhouders.

TL14 Een gekochte calloptie of een vergelijkbaar contract dat door een entiteit is verworven en dat het recht verschaft om, in ruil voor de levering van een vast bedrag in de vorm van geldmiddelen of een ander financieel actief, een vast aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit opnieuw te verwerven, is geen financieel actief van de entiteit (behalve in de in alinea 22A bedoelde gevallen). De voor een dergelijk contract betaalde vergoeding wordt in mindering gebracht op het eigen vermogen.

▼M6

De categorie instrumenten die bij alle andere categorieën is achtergesteld (alinea's 16A(b) en 16C(b))

TL14A Een van de in de alinea's 16A en 16C beschreven kenmerken is dat het financiële instrument behoort tot de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld.

TL14B Bij het bepalen of een instrument tot de achtergestelde categorie behoort, beoordeelt een entiteit de uit het instrument voortvloeiende aanspraak bij liquidatie alsof de entiteit wordt geliquideerd op de datum waarop zij het instrument classificeert. Een entiteit moet de classificatie herbeoordelen indien er zich een verandering in de desbetreffende omstandigheden voordoet. Indien de entiteit bijvoorbeeld een ander financieel instrument uitgeeft of aflost, kan dit van invloed zijn op de vraag of het instrument in kwestie deel uitmaakt van de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën is achtergesteld.

TL14C Een instrument dat een voorkeursrecht heeft bij liquidatie van de entiteit, is geen instrument dat recht geeft op een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit. Een instrument heeft bijvoorbeeld een voorkeursrecht bij liquidatie indien het de houder niet alleen recht geeft op een deel van de nettoactiva van de entiteit maar ook op een vast dividend bij liquidatie, en wanneer andere instrumenten van de achtergestelde categorie die op een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit recht geven, niet hetzelfde recht bij liquidatie hebben.

TL14D Indien een entiteit slechts één categorie financiële instrumenten heeft, wordt deze categorie behandeld alsof zij bij alle andere categorieën is achtergesteld.

Verwachte totale kasstromen die gedurende de looptijd van het instrument aan het instrument zijn toe te rekenen (alinea 16A(e))

TL14E De verwachte totale kasstromen die gedurende de looptijd van het instrument aan het instrument zijn toe te rekenen, moeten in aanzienlijke mate gebaseerd zijn op de winst of het verlies, de verandering in de opgenomen nettoactiva of de verandering in de reële waarde van de opgenomen en niet-opgenomen nettoactiva van de entiteit gedurende de looptijd van het instrument. De winst of het verlies en de verandering in de opgenomen nettoactiva moeten overeenkomstig de desbetreffende IFRSs worden gewaardeerd.

Transacties die een houder van een instrument in een andere hoedanigheid dan die van eigenaar van de entiteit aangaat (alinea's 16A and 16C)

TL14F De houder van een puttable financieel instrument of van een instrument dat voor de entiteit een verplichting met zich brengt om uitsluitend bij liquidatie een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit aan een andere partij te leveren, mag transacties in een andere hoedanigheid dan die van eigenaar met de entiteit aangaan. Een houder van een instrument kan bijvoorbeeld ook een werknemer van de entiteit zijn. Bij de beoordeling of het instrument overeenkomstig alinea 16A of alinea 16C als eigen vermogen moet worden geclassificeerd, worden alleen de kasstromen en de contractuele bepalingen van het instrument in aanmerking genomen die betrekking hebben op de houder van het instrument in de hoedanigheid van eigenaar van de entiteit.

TL14G Een voorbeeld is een commanditaire vennootschap met stille en beherende vennoten. Sommige beherende vennoten kunnen een garantie aan de entiteit verstrekken en daarvoor een vergoeding ontvangen. In een dergelijke situatie hebben de garantie en de daarmee samenhangende kasstromen betrekking op de houders van instrumenten in hun hoedanigheid van garantiegever en niet in hun hoedanigheid van eigenaar van de entiteit. Een dergelijke garantie en de daarmee samenhangende kasstromen zouden er derhalve niet toe leiden dat de beherende vennoten als achtergesteld bij de stille vennoten worden aangemerkt, en zouden bijgevolg buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling of de contractuele bepalingen van de instrumenten van de stille vennoten en die van de instrumenten van de beherende vennoten identiek zijn.

TL14H Een ander voorbeeld is een winst- of verliesdelingsovereenkomst waarbij winst of verlies aan de houders van instrumenten wordt toegerekend op grond van de tijdens het lopende jaar en eerdere jaren verrichte diensten of gegenereerde zakelijke activiteiten. Dergelijke overeenkomsten zijn transacties met houders van instrumenten in hun hoedanigheid van niet-eigenaar en mogen niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de in alinea 16A of alinea 16C beschreven kenmerken. Winst- of verliesdelingsovereenkomsten waarbij winst of verlies aan houders van instrumenten wordt toegerekend op grond van het nominale bedrag van hun instrumenten in verhouding tot andere instrumenten die tot dezelfde categorie behoren, zijn echter transacties met de houders van instrumenten in hun hoedanigheid van eigenaar en moeten in aanmerking worden genomen wanneer de in alinea 16A of alinea 16C beschreven kenmerken worden beoordeeld.

TL14I De kasstromen en de contractuele bepalingen van een transactie tussen de houder van een instrument (in de hoedanigheid van niet-eigenaar) en de uitgevende entiteit moeten vergelijkbaar zijn met die van een equivalente transactie die eventueel tussen een partij die geen instrumenten houdt en de uitgevende entiteit kan plaatsvinden.

Geen ander financieel instrument of contract met totale kasstromen dat als gevolg heeft dat het resterende rendement voor de houder van het instrument in aanzienlijke mate wordt vastgelegd of beperkt (alinea's 16B en 16D)

TL14J Een voorwaarde voor de classificatie als eigen vermogen van een financieel instrument dat anderszins aan de criteria van alinea 16A of alinea 16C voldoet, is dat de entiteit geen ander financieel instrument of contract heeft (a) waarvan de totale kasstromen in aanzienlijke mate zijn gebaseerd op de winst of het verlies, de verandering in de opgenomen nettoactiva of de verandering in de reële waarde van de opgenomen en niet-opgenomen nettoactiva van de entiteit, en (b) dat als gevolg heeft dat het resterende rendement in aanzienlijke mate wordt beperkt of vastgelegd. Wanneer de volgende instrumenten onder normale zakelijke voorwaarden met niet-verbonden partijen worden aangegaan, is het onwaarschijnlijk dat zij zullen verhinderen dat instrumenten die anderszins aan de criteria van alinea 16A of alinea 16C voldoen, als eigen vermogen worden geclassificeerd:

(a) 

instrumenten waarvan de totale kasstromen in aanzienlijke mate op specifieke activa van de entiteit zijn gebaseerd;

(b) 

instrumenten waarvan de totale kasstromen op een percentage van de opbrengsten zijn gebaseerd;

(c) 

contracten die zijn bedoeld om individuele werknemers te belonen voor de diensten die zij aan de entiteit hebben verleend;

(d) 

contracten die de betaling vereisen van een verwaarloosbaar percentage van de winst voor verleende diensten of geleverde goederen.

▼B

Afgeleide financiële instrumenten

TL15 Financiële instrumenten omvatten zowel primaire instrumenten (zoals vorderingen, schulden en eigenvermogensinstrumenten) als afgeleide financiële instrumenten (zoals financiële opties, futures en termijncontracten, renteswaps en valutaswaps). Afgeleide financiële instrumenten voldoen aan de definitie van een financieel instrument en vallen derhalve binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

TL16 Met afgeleide financiële instrumenten worden rechten en verplichtingen gecreëerd waardoor één of meer financiële risico's die inherent zijn aan het onderliggende primaire financiële instrument tussen de betrokken partijen worden overgedragen. Afgeleide financiële instrumenten geven bij creatie één partij een contractueel recht om financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere partij, onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn, of bij één partij leiden tot een contractuele verplichting tot ruil van financiële activa of financiële verplichtingen met een andere partij, onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn. Derivaten resulteren echter veelal ( 13 ) niet in de overdracht van het onderliggende primaire financiële instrument bij het aangaan van het contract, en een dergelijke overdracht vindt niet noodzakelijkerwijs plaats op de vervaldatum van het contract. Sommige instrumenten houden zowel een recht als een verplichting tot ruil in. Omdat de contractuele bepalingen van de ruil bij het aangaan van het financiële instrument worden bepaald, kunnen deze bepalingen als gevolg van prijsveranderingen op financiële markten voordelig of nadelig uitvallen.

TL17 Een put- of een calloptie op financiële activa of financiële verplichtingen (dat wil zeggen andere financiële instrumenten dan de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit) geeft de houder het recht om toekomstige economische voordelen te verkrijgen die samenhangen met veranderingen van de reële waarde van het aan het contract ten grondslag liggende financiële instrument. Daar staat tegenover dat de schrijver van een optie een verplichting aangaat om potentiële toekomstige economische voordelen op te geven of potentiële verliezen op economische voordelen te dragen in verband met veranderingen van de reële waarde van de onderliggende financiële instrumenten. Het contractuele recht van de houder en de verplichting van de schrijver voldoen aan de definitie van respectievelijk een financieel actief en een financiële verplichting. Het aan een optiecontract ten grondslag liggende financiële instrument kan elk financieel actief zijn, inclusief aandelen in andere entiteiten en rentedragende instrumenten. De schrijver van een optie kan op grond van het optiecontract verplicht zijn een schuldbewijs uit te geven, in plaats van een financieel actief over te dragen, maar het aan de optie ten grondslag liggende instrument zou een financieel actief van de houder zijn indien de optie zou worden uitgeoefend. Het recht van de optiehouder om het financieel actief onder potentieel voordelige voorwaarden te ruilen, en de verplichting van de schrijver om het financieel actief onder potentieel nadelige voorwaarden te ruilen, staan los van het bij uitoefening van de optie te ruilen onderliggende financieel actief. De aard van het recht van de houder en van de verplichting van de schrijver worden niet beïnvloed door de kans dat de optie wordt uitgeoefend.

TL18 Een ander voorbeeld van een afgeleid financieel instrument is een over zes maanden af te wikkelen termijncontract waarbij één partij (de koper) toezegt VE 1 000 000 aan geldmiddelen te leveren in ruil voor vastrentende staatsobligaties met een nominale waarde van VE 1 000 000 , en de andere partij (de verkoper) toezegt vastrentende staatsobligaties met een nominale waarde van VE 1 000 000 te leveren in ruil voor VE 1 000 000 aan geldmiddelen. Gedurende de zes maanden hebben beide partijen een contractueel recht en een contractuele verplichting om de financiële instrumenten te ruilen. Indien de marktwaarde van de staatsobligaties boven VE 1 000 000 uitstijgt, zijn de voorwaarden voordelig voor de koper en nadelig voor de verkoper. Indien de marktwaarde beneden VE 1 000 000 daalt, geldt het omgekeerde. De koper heeft een contractueel recht (een financieel actief) dat vergelijkbaar is met het recht bij een gehouden calloptie en een contractuele verplichting (een financiële verplichting) die vergelijkbaar is met een verplichting bij een geschreven putoptie. De verkoper heeft een contractueel recht (een financieel actief) dat vergelijkbaar is met het recht bij een gehouden putoptie en een contractuele verplichting (een financiële verplichting) die vergelijkbaar is met een verplichting bij een geschreven calloptie. Net als bij opties vormen deze contractuele rechten en verplichtingen financiële activa en financiële verplichtingen en staan zij los van de onderliggende financiële instrumenten (de uit te wisselen obligaties en geldmiddelen). Beide partijen bij een termijncontract hebben een verplichting om op het overeengekomen tijdstip te leveren, terwijl bij een optiecontract de uitwisseling slechts plaatsvindt indien de houder van de optie besluit deze uit te oefenen.

TL19 Vele andere soorten afgeleide instrumenten belichamen een recht of verplichting tot een toekomstige ruil, bijvoorbeeld rente- en valutaswaps, rentecaps, collars en floors, verplichtingen uit hoofde van leningen, uitgiftegaranties zoals „note issuance facilities” en kredietbrieven. Een renteswapcontract kan worden beschouwd als een soort termijncontract waarbij de partijen overeenkomen in de toekomst een aantal ruiltransacties van geldmiddelen uit te voeren. Eén bedrag wordt berekend op basis van een variabele rente, het ander op basis van een vaste rente. Een andere variant op termijncontracten wordt gevormd door futurescontracten; de belangrijkste verschillen zijn de standaardisatie van de contracten en feit dat deze ter beurze worden verhandeld.

Contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen (alinea's 8 tot en met 10)

TL20 Contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen voldoen niet aan de definitie van een financieel instrument, omdat het contractuele recht van één partij op ontvangst van een niet-financieel goed of afname van een niet-financiële dienst en de overeenkomstige verplichting van de andere partij geen huidig recht, respectievelijk huidige verplichting, vormt van een van beide partijen om een financieel actief te ontvangen, leveren of ruilen. Contracten waarbij de afwikkeling uitsluitend geschiedt door middel van ontvangst of levering van een niet-financieel goed (bijvoorbeeld een optie, futures of termijncontracten betreffende zilver) zijn bijvoorbeeld geen financiële instrumenten. Veel commoditycontracten behoren tot deze soort. Sommige van deze contracten zijn qua vorm gestandaardiseerd en worden op een georganiseerde markt verhandeld, min of meer op dezelfde wijze als sommige afgeleide financiële instrumenten. Een commodityfuturescontract kan bijvoorbeeld gemakkelijk voor geldmiddelen worden gekocht en verkocht omdat het ter beurze wordt genoteerd en verhandeld en vele malen van rechthebbende kan wisselen. De partijen die het contract kopen en verkopen, handelen echter feitelijk in de onderliggende commodity. De mogelijkheid om een commoditycontract voor geldmiddelen te kopen of verkopen, het gemak waarmee het kan worden gekocht en verkocht, en de mogelijkheid tot onderhandeling over de afwikkeling in geldmiddelen van de verplichting om de commodity te ontvangen of leveren, veranderen de aard van het contract niet op zodanig wezenlijke wijze dat er sprake is van een financieel instrument. Sommige contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen die kunnen worden afgewikkeld op nettobasis of door financiële instrumenten te ruilen, of waarbij het niet-financiële goed op korte termijn in geldmiddelen is om te zetten, vallen binnen het toepassingsgebied van de standaard alsof zij financiële instrumenten waren (zie alinea 8).

▼M52

AG21 Behalve wanneer vereist bij IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, resulteert een contract waarbij sprake is van ontvangst of levering van fysieke activa niet in een financieel actief van één partij en een financiële verplichting van de andere partij, tenzij een overeenkomstige betaling wordt uitgesteld tot na de datum waarop de fysieke activa worden overgedragen. Dit is het geval bij de aankoop of verkoop van goederen op handelskrediet.

▼B

TL22 Sommige contracten hebben commodity's als onderliggende waarde, waarbij de afwikkeling niet geschiedt via de fysieke ontvangst of levering van een commodity. Zij voorzien in afwikkeling via geldbetalingen die worden bepaald op basis van een formule in het contract, en niet via betaling van vaste bedragen. Het hoofdsombedrag van een obligatie kan bijvoorbeeld worden berekend door de marktprijs van olie op de vervaldatum van de obligatie te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid olie. De hoofdsom is gerelateerd aan een commodityprijs, maar wordt uitsluitend in geldmiddelen afgewikkeld. Een dergelijk contract vormt een financieel instrument.

TL23 De definitie van een financieel instrument omvat tevens contracten die, naast een financieel actief of een financiële verplichting, aanleiding geven tot een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting. Dergelijke financiële instrumenten bieden vaak één partij de mogelijkheid om een financieel actief te ruilen voor een niet-financieel actief. Een oliegerelateerde obligatie kan bijvoorbeeld de houder het recht geven op ontvangst van een reeks van vaste periodieke rentebetalingen en een vast geldbedrag op de vervaldatum, met de mogelijkheid om het hoofdsombedrag te ruilen voor een vaste hoeveelheid olie. De wenselijkheid om deze optie uit te oefenen zal van tijd tot tijd verschillen, afhankelijk van de reële waarde van olie ten opzichte van de aan de obligatie gekoppelde ruilverhouding tussen geldmiddelen en olie (de ruilprijs). De voornemens van de obligatiehouder betreffende de uitoefening van de optie zijn niet van invloed op de economische realiteit van de individuele activa. Het financieel actief van de houder en de financiële verplichting van de emittent maken de obligatie tot een financieel instrument, ongeacht de andere soorten activa en verplichtingen die ook worden gecreëerd.

TL24 [Verwijderd]

PRESENTATIE

Verplichtingen en eigen vermogen (alinea's 15 tot en met 27)

Geen contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief (alinea's 17 tot en met 20)

TL25 Er kunnen preferente aandelen worden uitgegeven met verschillende rechten. Om vast te stellen of een preferent aandeel een financiële verplichting of een eigenvermogensinstrument is, beoordeelt een emittent de specifieke aan het aandeel verbonden rechten om te bepalen of de wezenlijke kenmerken van het aandeel voldoen aan die van een financiële verplichting. Een preferent aandeel dat bijvoorbeeld voorziet in de aflossing op een bepaalde datum of afhankelijk van de keuze van de houder bevat een financiële verplichting, omdat de emittent een verplichting heeft om financiële activa aan de houder van het aandeel over te dragen. Deze verplichting gaat niet teniet indien de emittent, ondanks de contractuele plicht, niet in staat is aan de verplichting tot aflossing van een eigen preferent aandeel te voldoen, ongeacht of dit het gevolg is van een gebrek aan middelen, een wettelijke beperking of onvoldoende winst of reserves. Een optie van de emittent om de aandelen af te lossen in geldmiddelen voldoet niet aan de definitie van een financiële verplichting, omdat de emittent geen feitelijke verplichting heeft om financiële activa aan de aandeelhouders over te dragen. In dit geval vindt de aflossing van de aandelen uitsluitend plaats op initiatief van de emittent. Er kan echter een verplichting ontstaan wanneer de emittent van de aandelen zijn optie uitoefent, gewoonlijk door formeel de aandeelhouders op de hoogte te stellen van het voornemen om de aandelen af te lossen.

TL26 Indien de preferente aandelen niet-aflosbaar zijn, wordt de classificatie bepaald op basis van de overige aan de preferente aandelen verbonden rechten. De classificatie wordt gebaseerd op een beoordeling van de economische realiteit van de contractuele overeenkomsten en de definitie van een financiële verplichting en een eigenvermogensinstrument. Indien uitkeringen aan de houders van preferente aandelen, ongeacht of deze cumulatief of niet-cumulatief preferent zijn, op initiatief van de emittent plaatsvinden, zijn de aandelen eigenvermogensinstrumenten. De classificatie van een preferent aandeel als eigenvermogensinstrument of financiële verplichting wordt niet beïnvloed door bijvoorbeeld:

(a) 

een verleden waarin frequent uitkeringen zijn gedaan;

(b) 

een voornemen om in de toekomst uitkeringen te doen;

(c) 

de mogelijk negatieve gevolgen voor de prijs van gewone aandelen van de emittent indien de uitkeringen niet worden gedaan (vanwege beperkingen ten aanzien van dividendbetalingen op de gewone aandelen indien er op preferente aandelen geen dividend wordt uitgekeerd);

(d) 

de omvang van de reserves van de emittent;

(e) 

de verwachtingen van een emittent ten aanzien van de winst of het verlies over de periode; dan wel

(f) 

de mogelijkheid van de emittent om al dan niet het winst- of verliesbedrag over de periode te beïnvloeden.

Afwikkeling in eigenvermogensinstrumenten van de entiteit (alinea's 21 tot en met 24)

▼M6

TL27 De volgende voorbeelden laten zien hoe verschillende soorten contracten betreffende de eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit moeten worden geclassificeerd:

(a) 

Een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door de ontvangst of levering van een vast aantal eigen aandelen zonder dat daar een vergoeding in de toekomst tegenover staat, of door ruil van een vast aantal eigen aandelen voor een vast geldbedrag of een ander financieel actief, is een eigen-vermogensinstrument (behalve in de in alinea 22A bedoelde gevallen). Elke ontvangen of betaalde vergoeding voor een dergelijk contract wordt derhalve direct ten gunste of ten laste van het eigen vermogen gebracht. Een voorbeeld is een uitgegeven aandelenoptie die de tegenpartij het recht geeft om voor een vast geldbedrag een vast aantal aandelen van de entiteit te kopen. Indien het contract de entiteit echter verplicht om de eigen aandelen op een vaste of bepaalbare datum in te kopen (terug te kopen) voor geldmiddelen of een ander financieel actief, of indien een dergelijke inkoop direct opeisbaar is, neemt de entiteit ook een financiële verplichting op voor de contante waarde van het inkoopbedrag (met uitzondering van instrumenten die alle kenmerken hebben en voldoen aan de voorwaarden die in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D zijn beschreven). Een voorbeeld is de verplichting van een entiteit op grond van een termijncontract om een vast aantal eigen aandelen in te kopen voor een vast geldbedrag.

(b) 

De verplichting van een entiteit om eigen aandelen in te kopen voor geldmiddelen geeft aanleiding tot een financiële verplichting ter grootte van de contante waarde van het inkoopbedrag, zelfs als het aantal aandelen dat de entiteit moet inkopen niet vast is, of indien de verplichting afhankelijk is van de uitoefening door de tegenpartij van haar recht tot inwisseling (behalve in de in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D bedoelde gevallen). Een voorbeeld van een voorwaardelijke verplichting is een uitgegeven optie op grond waarvan de entiteit verplicht is eigen aandelen in te kopen voor geldmiddelen indien de tegenpartij de optie uitoefent.

(c) 

Een contract dat in geldmiddelen of een ander financieel actief zal worden afgewikkeld, is een financieel actief of een financiële verplichting, zelfs indien het te ontvangen of te leveren geldbedrag of andere financiële actief gebaseerd is op veranderingen in de marktprijs van de eigen aandelen van de entiteit (behalve in de in de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D bedoelde gevallen). Een voorbeeld hiervan is een op nettobasis in geldmiddelen afgewikkelde aandelenoptie.

▼B

(d) 

Een contract dat in een variabel aantal eigen aandelen van de entiteit zal worden afgewikkeld waarvan de waarde gelijk is aan een vast bedrag of een bedrag dat is gebaseerd op veranderingen in de onderliggende variabele (bijvoorbeeld een commodityprijs) is een financieel actief of een financiële verplichting. Een voorbeeld hiervan is een geschreven optie om goud te kopen die bij eventuele uitoefening op nettobasis door de entiteit wordt afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten van de entiteit, waarbij het aantal geleverde eigenvermogensinstrumenten gelijk is aan de waarde van het optiecontract. Een dergelijk contract is zelfs een financieel actief of een financiële verplichting indien de onderliggende variabele de prijs is van de eigen aandelen van de entiteit in plaats van goud. Evenzo is een contract dat in een vast aantal eigen aandelen van de entiteit zal worden afgewikkeld, maar waarbij de aan die aandelen verbonden rechten zo uiteenlopen dat de afwikkelingswaarde gelijk is aan een vast bedrag of een op veranderingen van een onderliggende variabele gebaseerd bedrag, een financieel actief of een financiële verplichting.

Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling (alinea 25)

TL28 Alinea 25 schrijft voor dat de voorziening voor voorwaardelijke afwikkeling niet van invloed is op de classificatie van een financieel instrument indien een deel van een voorziening voor voorwaardelijke afwikkeling die afwikkeling in geldmiddelen of een ander financieel actief (of op een andere wijze die ertoe zou leiden dat het instrument een financiële verplichting is) zou kunnen voorschrijven geen materiële betekenis heeft. Een contract dat afwikkeling in geldmiddelen of een variabel aantal eigen aandelen van de entiteit alleen voorschrijft wanneer zich een uiterst zeldzame, ongebruikelijke en onwaarschijnlijke gebeurtenis voordoet, is derhalve een eigenvermogensinstrument. Bovendien kan de afwikkeling in een vast aantal van de eigen aandelen van een entiteit contractueel zijn uitgesloten in omstandigheden waarover de entiteit geen controle heeft. Indien er echter geen reële mogelijkheid is dat deze gebeurtenissen zich zullen voordoen, is classificatie als eigenvermogensinstrument vereist.

Verwerkingswijze in de geconsolideerde jaarrekening

TL29 Een entiteit presenteert belangen zonder overheersende zeggenschap – d.w.z. de belangen van derden in het eigen vermogen en het nettoresultaat van haar dochterondernemingen – in de geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met IAS 1 en IFRS 10. ◄ Bij de classificatie van een financieel instrument (of een component daarvan) in de geconsolideerde jaarrekening beoordeelt een entiteit alle tussen de groepsondernemingen en de houders van het instrument overeengekomen voorwaarden om te bepalen of de groep als geheel met betrekking tot het instrument een verplichting heeft tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief, of tot een afwikkeling van het instrument die resulteert in classificatie als een verplichting. Indien een tot een groep behorende dochteronderneming een financieel instrument uitgeeft, en een moedermaatschappij of een andere groepsentiteit direct met de houders van het instrument aanvullende bepalingen overeenkomt (bijvoorbeeld een garantie), kan de groep mogelijk niet beslissen over uitkeringen of aflossing. Hoewel het passend kan zijn dat de dochteronderneming het instrument in de eigen jaarrekening classificeert zonder rekening te houden met deze aanvullende bepalingen, worden de gevolgen van andere afspraken tussen groepsondernemingen en de houders van het instrument beoordeeld om te bewerkstelligen dat de geconsolideerde jaarrekening de door de groep als geheel aangegane contracten en transacties weergeeft. Voor zover er van een dergelijke verplichting of afwikkelingsbepaling sprake is, wordt het instrument (of de component daarvan waarvoor de verplichting geldt) geclassificeerd als een financiële verplichting in de geconsolideerde jaarrekening.

▼M6

TL29A Sommige soorten instrumenten die een contractuele verplichting voor de entiteit met zich brengen, worden overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D als eigen-vermogensinstrumenten geclassificeerd. De classificatie in overeenstemming met deze alinea's vormt een uitzondering op de beginselen die anderszins in deze standaard voor de classificatie van een instrument worden toegepast. Deze uitzondering geldt niet voor de classificatie van minderheidsbelangen in de geconsolideerde jaarrekening. Instrumenten die minderheidsbelangen zijn en die overeenkomstig ofwel de alinea's 16A en 16B, ofwel de alinea's 16C en 16D in de enkelvoudige jaarrekening als eigen-vermogensinstrumenten worden geclassificeerd, worden in de geconsolideerde jaarrekening van de groep daarom als verplichtingen geclassificeerd.

▼B

Samengestelde financiële instrumenten (alinea's 28 tot en met 32)

▼M53

TL30 Alinea 28 geldt alleen voor emittenten van niet-afgeleide samengestelde financiële instrumenten. In alinea 28 wordt niet ingegaan op samengestelde financiële instrumenten vanuit het perspectief van de houder ervan. IFRS 9 behandelt de classificatie en waardering van financiële activa die samengestelde financiële instrumenten zijn vanuit het perspectief van de houder ervan.

▼M33

TL31 Een veel voorkomende vorm van een samengesteld financieel instrument is een schuldbewijs met een daarin besloten conversieoptie, zoals een obligatie die in gewone aandelen van de emittent kan worden geconverteerd, zonder andere kenmerken van een in een contract besloten derivaat. De emittent van een dergelijk financieel instrument is op grond van alinea 28 verplicht om de vreemdvermogenscomponent en de eigenvermogenscomponent afzonderlijk in het overzicht van de financiële positie te presenteren, en wel als volgt:

▼B

(a) 

De verplichting van de emittent om periodiek rente te betalen en af te lossen is een financiële verplichting die bestaat zolang het instrument niet is geconverteerd. De reële waarde van de vreemdvermogenscomponent is bij de eerste opname in de balans gelijk aan de contante waarde van de contractueel bepaalde reeks van toekomstige kasstromen, gedisconteerd tegen de marktrente op dat moment voor instrumenten met een vergelijkbare kredietstatus en die in wezen dezelfde kasstromen opleveren, tegen dezelfde voorwaarden, maar zonder de conversieoptie.

▼M33

(b) 

Het eigenvermogensinstrument is een in het contract besloten optie om de verplichting te converteren naar eigenvermogensinstrumenten van de emittent. Deze optie heeft bij eerste opname een waarde, zelfs als ze „out of the money” is.

▼B

TL32 Bij de conversie van een converteerbaar instrument op de vervaldag boekt de entiteit de vreemdvermogenscomponent over naar het eigen vermogen. De oorspronkelijke eigenvermogenscomponent blijft eigen vermogen (hoewel deze wel binnen het eigen vermogen geherclassificeerd kan worden). Er wordt bij conversie op de vervaldag geen winst of verlies geboekt.

TL33 Indien een entiteit een converteerbaar instrument vóór de vervaldatum door een vervroegde aflossing of terugkoop tenietdoet, waarbij de oorspronkelijke conversierechten onveranderd blijven, rekent de entiteit de betaalde vergoeding en eventuele betaalde transactiekosten in verband met terugkoop of aflossing toe aan de vreemdvermogens- en de eigenvermogenscomponent van het instrument op de datum van de transactie. De methode die wordt gebruikt om de betaalde vergoeding en de transactiekosten toe te rekenen aan de afzonderlijke componenten komt overeen met de methode die, in overeenstemming met alinea's 28 tot en met 32, is gebruikt bij de oorspronkelijke toerekening van de bij uitgifte van het converteerbare instrument ontvangen opbrengst aan de afzonderlijke componenten.

TL34 Zodra de toerekening van de vergoeding heeft plaatsgevonden, worden eventuele hieruit voortvloeiende winsten of verliezen als volgt verwerkt in overeenstemming met de verslaggevingsprincipes die op de desbetreffende component van toepassing zijn:

(a) 

het winst- of verliesbedrag dat betrekking heeft op de vreemdvermogenscomponent wordt in de winst-en-verliesrekening opgenomen; en

(b) 

het vergoedingsbedrag dat betrekking heeft op de eigenvermogenscomponent wordt in het eigen vermogen verwerkt.

TL35 Een entiteit mag de voorwaarden van een converteerbaar instrument aanpassen ter bevordering van vervroegde conversie, bijvoorbeeld door een gunstigere conversieverhouding aan te bieden of door een aanvullende vergoeding te betalen als de conversie vóór een bepaalde datum plaatsvindt. Het verschil, per de datum waarop de voorwaarden worden aangepast, tussen de reële waarde van de vergoeding die de houder bij conversie van het instrument op grond van de nieuwe voorwaarden ontvangt en de reële waarde van de vergoeding die de houder volgens de oorspronkelijke voorwaarden zou hebben ontvangen, wordt als een verlies in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen.

Ingekochte eigen aandelen (alinea's 33 en 34)

TL36 De eigenvermogensinstrumenten van een entiteit worden niet opgenomen als een financieel actief, ongeacht de reden waarom ze worden ingekocht. Een entiteit die haar eigenvermogensinstrumenten inkoopt is op grond van alinea 33 verplicht deze eigenvermogensinstrumenten in mindering te brengen op het eigen vermogen. Bij een entiteit die echter namens derden eigen aandelen houdt (bijvoorbeeld een financiële instelling die namens een cliënt eigen aandelen houdt), is er sprake van transacties met een tussenpersoon. In dergelijke gevallen worden deze aandelen niet in de balans van de entiteit opgenomen.

Rente, dividenden, verliezen en winsten (alinea's 35 tot en met 41)

TL37 Het volgende voorbeeld laat zien hoe alinea 35 op een samengesteld financieel instrument wordt toegepast. Er wordt uitgegaan van een niet-cumulatief preferent aandeel dat binnen een periode van vijf jaar verplicht aflosbaar is in geldmiddelen; de entiteit beslist over de betaling van dividenden vóór de aflossingsdatum. Een dergelijk instrument is een samengesteld financieel instrument, waarvan de vreemdvermogenscomponent gelijk is aan de contante waarde van het aflossingsbedrag. De oprenting van deze component wordt als rentelast in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen. Eventueel betaalde dividenden hebben betrekking op de eigenvermogenscomponent en worden derhalve als winstuitkering verwerkt. Een vergelijkbare behandeling zou worden toegepast indien de aflossing niet verplicht was maar ter keuze was van de houder, of indien het aandeel verplicht moest worden geconverteerd naar een variabel aantal gewone aandelen waarvan de waarde gelijk is aan een vast bedrag of een bedrag dat is gebaseerd op veranderingen in de onderliggende variabele (bijvoorbeeld een commodity). Indien het aflossingsbedrag echter wordt verhoogd met onbetaalde dividenden, is het gehele instrument een verplichting. In dergelijke gevallen worden eventuele dividenden geclassificeerd als rentelast.

Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting (alinea's 42 tot en met 50)

▼M34 —————

▼M34

Criterium dat een entiteit "een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen" (alinea 42(a))

TL38A Een recht tot saldering kan doorlopend bestaan of van een toekomstige gebeurtenis afhankelijk zijn (het recht kan bijvoorbeeld pas ontstaan of uitoefenbaar zijn bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis, zoals wanbetaling, insolventie of faillissement van een van de tegenpartijen). Zelfs als het recht tot saldering niet van een toekomstige gebeurtenis afhankelijk is, kan het toch alleen in rechte afdwingbaar zijn in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, dan wel in geval van wanbetaling of in geval van insolventie of faillissement van een of alle tegenpartijen.

TL38B Om aan het criterium van alinea 42(a) te voldoen, moet een entiteit doorlopend een in rechte afdwingbaar recht tot saldering hebben. Dit betekent dat het recht tot saldering:

(a) 

in geen geval afhankelijk mag zijn van een toekomstige gebeurtenis; en

(b) 

onder alle volgende omstandigheden in rechte afdwingbaar moet zijn:

(i) 

in het kader van de normale bedrijfsuitoefening;

(ii) 

in geval van wanbetaling; en

(iii) 

in geval van insolventie of faillissement

van de entiteit en van alle tegenpartijen.

TL38C De aard en de omvang van het recht tot saldering, met inbegrip van de eventueel aan de uitoefening ervan verbonden voorwaarden en het voortbestaan ervan in geval van wanbetaling of in geval van insolventie of faillissement, kunnen van rechtsgebied tot rechtsgebied verschillen. Er mag bijgevolg niet worden aangenomen dat het recht tot saldering automatisch ook buiten het kader van de normale bedrijfsuitoefening bestaat. Zo kan de faillissements- of insolventiewetgeving van een rechtsgebied onder sommige omstandigheden het recht tot saldering in geval van faillissement of insolventie verbieden of beperken.

TL38D De op de relaties tussen de partijen toepasselijke wetgeving (bijvoorbeeld contractuele bepalingen, het contractenrecht of de op de partijen toepasselijke wanbetalings-, insolventie- of faillissementswetgeving) moet in beschouwing worden genomen om te bepalen of het recht tot saldering in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, in geval van wanbetaling en in geval van insolventie of faillissement van de entiteit en van alle tegenpartijen afdwingbaar is (zoals gespecificeerd in alinea TL38B(b)).

Criterium dat een entiteit "voornemens is om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld" (alinea 42(b))

TL38E Om aan het criterium van alinea 42(b) te voldoen, moet een entiteit voornemens zijn om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld. Hoewel de entiteit het recht kan hebben om de verplichting op nettobasis af te wikkelen, kan zij er nog steeds voor kiezen de vordering niet op hetzelfde moment te realiseren dat de verplichting wordt afgewikkeld.

TL38F Indien een entiteit bedragen op zodanige wijze kan afwikkelen dat het resultaat in wezen gelijk is aan nettoafwikkeling, dan voldoet de entiteit aan het nettoafwikkelingscriterium van alinea 42(b). Dit doet zich voor als en alleen als het brutoafwikkelingsmechanisme kenmerken heeft die het krediet- en liquiditeitsrisico volledig wegnemen of in een insignificant krediet- en liquiditeitsrisico resulteren, en die ertoe leiden dat vorderingen en schulden in het kader van één afwikkelingsproces of –cyclus worden verwerkt. Zo zou een brutoafwikkelingssysteem dat alle onderstaande kenmerken heeft, aan het nettoafwikkelingscriterium van alinea 42(b) voldoen:

(a) 

voor saldering in aanmerking komende financiële activa en financiële verplichtingen worden op hetzelfde tijdstip voor verwerking aangeboden;

(b) 

als de financiële activa en financiële verplichtingen eenmaal voor verwerking zijn aangeboden, zijn de partijen ertoe gehouden de afwikkelingsverplichting na te komen;

(c) 

er is geen kans dat de kasstromen die uit de activa en verplichtingen voortvloeien, zullen veranderen nadat deze activa en verplichtingen voor verwerking zijn aangeboden (tenzij de verwerking mislukt – zie (d) hierna);

(d) 

door zekerheden in de vorm van effecten gedekte activa en verplichtingen worden afgewikkeld via een effectenoverdrachtsysteem of vergelijkbaar systeem (bijvoorbeeld levering tegen betaling), zodat als de effectenoverdracht mislukt, ook de verwerking van de gerelateerde vordering of schuld waarvoor de effecten als zekerheid fungeren, mislukt (en omgekeerd);

(e) 

transacties die mislukken zoals onder (d) is beschreven, worden opnieuw voor verwerking aangeboden totdat zij zijn afgewikkeld;

(f) 

de afwikkeling vindt plaats via dezelfde afwikkelingsinstelling (bijvoorbeeld een afwikkelingsbank, een centrale bank of een centrale effectenbewaarinstelling); en

(g) 

er is voorzien in een intradaykredietfaciliteit die voldoende rekening-courantkredieten verstrekt om ervoor te zorgen dat de verwerking van de betalingen voor elk van de partijen op de afwikkelingsdatum plaatsvindt, en het is vrijwel zeker dat de intradaykredietfaciliteit elk beroep dat erop wordt gedaan, zal honoreren.

▼B

TL39 De standaard bevat geen specifieke behandeling voor zogenaamde „synthetische instrumenten”. Een synthetisch instrument is een groep van afzonderlijke financiële instrumenten die worden verworven en aangehouden om de kenmerken van een ander instrument na te bootsen. Een voorbeeld hiervan is een langlopende schuld met een variabele rente in combinatie met een renteswap waarbij variabele rentebetalingen worden ontvangen in ruil voor vaste rentebetalingen, feitelijk resulterend in een langlopende schuld met een vaste rente. Ieder van de individuele financiële instrumenten die samen een „synthetisch instrument” vormen, is een contractueel recht of contractuele verplichting met eigen voorwaarden en ieder individueel instrument kan afzonderlijk worden overgedragen of afgewikkeld. Elk financieel instrument is onderhevig aan risico's die kunnen verschillen van de risico's waaraan andere financiële instrumenten zijn blootgesteld. Als één financieel instrument in een „synthetisch instrument” een actief is en een ander een verplichting, dan worden deze derhalve niet gesaldeerd en op nettobasis in de balans van een entiteit gepresenteerd, tenzij ze voldoen aan de criteria voor saldering in alinea 42.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ (alinea 94(f))

TL40 [Verwijderd]




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 33

Winst per aandeel

DOEL

1 Het doel van deze standaard is grondslagen voor te schrijven voor de bepaling en de presentatie van de winst per aandeel, zodat het eenvoudiger wordt om vergelijkingen te maken van de financiële prestaties tussen verschillende entiteiten in dezelfde verslagperiode, en tussen de financiële prestaties van dezelfde entiteit over verschillende verslagperioden. Hoewel de informatiewaarde van de winst per aandeel beperkingen heeft vanwege de verschillende grondslagen voor financiële verslaggeving die gehanteerd kunnen worden om de „winst” te bepalen, zorgt een op consistente wijze vastgestelde noemer voor een betere financiële verslaggeving. Deze standaard richt zich specifiek op de noemer in de berekening van de winst per aandeel.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Deze standaard moet worden toegepast op:

(a) 

de enkelvoudige jaarrekening van een entiteit:

(i) 

waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van lokale en regionale markten); of

(ii) 

die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een beurstoezichthouder of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de uitgifte van gewone aandelen op een voor het publiek toegankelijke markt; en

(b) 

de geconsolideerde jaarrekening van een groep met een moedermaatschappij:

(i) 

waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van lokale en regionale markten); of

(ii) 

die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een beurstoezichthouder of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de uitgifte van gewone aandelen op een voor het publiek toegankelijke markt.

3 Een entiteit die de winst per aandeel vermeldt, moet de winst per aandeel berekenen en vermelden volgens deze standaard.

4   Indien een entiteit zowel de geconsolideerde jaarrekening als de enkelvoudige jaarrekening in overeenstemming met respectievelijk IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening presenteert, hoeft de informatie die door deze standaard wordt voorgeschreven alleen te worden gepresenteerd op basis van de geconsolideerde informatie.  ◄ Een entiteit die ervoor gekozen heeft de winst per aandeel te vermelden op basis van de enkelvoudige jaarrekening, moet dergelijke informatie over de winst per aandeel alleen ►M5  in haar overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ vermelden. Een entiteit mag dergelijke informatie over de winst per aandeel niet in de geconsolideerde jaarrekening vermelden.

▼M31

4A Als een entiteit posten van winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert zoals beschreven in alinea 10A van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2011), dan moet ze de winst per aandeel alleen in dat afzonderlijke overzicht presenteren.

▼B

DEFINITIES

5 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Winstverhoging is een toename van de winst per aandeel of een afname van het verlies per aandeel voortvloeiend uit de veronderstelling dat converteerbare instrumenten worden geconverteerd, opties of warrants worden uitgeoefend of gewone aandelen worden uitgegeven indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Een overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte is een overeenkomst om aandelen uit te geven wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen zijn gewone aandelen die tegen een gering geldbedrag of zonder geldbedrag of een andere tegenprestatie zijn uit te geven indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden in een overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte.

Verwatering is een afname van de winst per aandeel of een toename van het verlies per aandeel voortvloeiend uit de veronderstelling dat converteerbare instrumenten worden geconverteerd, opties of warrants worden uitgeoefend of gewone aandelen worden uitgegeven indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Opties, warrants en equivalenten daarvan zijn financiële instrumenten die de houder ervan het recht verschaffen om gewone aandelen te kopen.

Een gewoon aandeel is een eigenvermogensinstrument dat achtergesteld is bij alle andere categorieën van eigenvermogensinstrumenten.

Een potentieel gewoon aandeel is een financieel instrument of ander contract dat de houder ervan het recht op gewone aandelen kan verschaffen.

Putopties op gewone aandelen zijn contracten die de houder het recht geven om gedurende een bepaalde periode gewone aandelen te verkopen tegen een vastgestelde prijs.

6 Gewone aandelen delen slechts in de winst over de periode nadat andere soorten aandelen, zoals preferente aandelen, in de winst hebben gedeeld. Een entiteit kan over meer dan één categorie van gewone aandelen beschikken. Aan gewone aandelen van eenzelfde categorie zijn gelijke dividendrechten verbonden.

7 Voorbeelden van potentiële gewone aandelen zijn:

(a) 

financiële verplichtingen of eigenvermogensinstrumenten, met inbegrip van preferente aandelen, die converteerbaar zijn in gewone aandelen;

(b) 

opties en warrants;

(c) 

aandelen die zouden worden uitgegeven nadat is voldaan aan voorwaarden die voortvloeien uit contractuele overeenkomsten, zoals de aankoop van een bedrijf of van andere activa.

▼M33

8 Tenzij anders vermeld, worden de in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie gedefinieerde termen in deze standaard gebruikt met de in alinea 11 van IAS 32 omschreven betekenissen. IAS 32 bevat een definitie van financieel instrument, financieel actief, financiële verplichting en eigenvermogensinstrument, en verschaft leidraden voor de toepassing van deze definities. IFRS 13 Waardering tegen reële waarde definieert reële waarde en zet de vereisten voor de toepassing van die definitie uiteen.

▼B

WAARDERING

Gewone winst per aandeel

9 Een entiteit moet de gewone winst per aandeel berekenen op basis van de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij en, indien van toepassing, op basis van de winst uit voorgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat aan deze aandeelhouders kan worden toegerekend.

10 De gewone winst per aandeel moet worden berekend door de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kan worden toegerekend (de teller) te delen door het gewogen gemiddelde van het aantal uitstaande gewone aandelen (de noemer) gedurende de periode.

11 Het doel van de informatie over de gewone winst per aandeel is een maatstaf te verschaffen van het belang van ieder gewoon aandeel van een moedermaatschappij in de financiële prestaties van de entiteit gedurende de verslagperiode.

Winst

12 Voor de berekening van de gewone winst per aandeel zijn de bedragen die aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kunnen worden toegerekend met betrekking tot:

(a) 

de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend; en

(b) 

de winst die of het verlies dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend

de bedragen die onder (a) en (b) zijn bedoeld, aangepast voor de bedragen na belasting in verband met preferente dividenden, de verschillen die ontstaan bij de afwikkeling van preferente aandelen, en andere soortgelijke effecten van preferente aandelen die als eigen vermogen zijn geclassificeerd.

13 Alle baten en lasten die in een periode worden opgenomen en die toerekenbaar zijn aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, met inbegrip van belastinglasten en dividenden op preferente aandelen die als verplichting zijn ingedeeld, worden opgenomen in de bepaling van de winst over de periode die, of het verlies over de periode dat, aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kan worden toegerekend (zie IAS 1 ►M5   ◄ ).

14 Het bedrag na belastingen dat voor de preferente dividenden in mindering wordt gebracht op de winst of het verlies is:

(a) 

het bedrag na belastingen van elk preferent dividend op niet-cumulatief preferente aandelen gedeclareerd over de periode; en

(b) 

het bedrag na belastingen van het benodigde preferente dividend op cumulatief preferente aandelen over de periode, ongeacht of het dividend is gedeclareerd. Het bedrag aan preferent dividend over de periode is exclusief het eventuele preferente dividend op cumulatief preferente aandelen dat is betaald of gedeclareerd gedurende de huidige periode en betrekking heeft op voorgaande verslagperioden.

15 Preferente aandelen met in aanvang een gering dividend ter compensatie van een entiteit die preferente aandelen verkoopt met disagio, of preferente aandelen die in latere perioden een dividend opleveren dat boven de marktwaarde ligt ter compensatie van beleggers die preferente aandelen met agio kopen, worden soms aangeduid als preferente aandelen met een stijgend rendement („increasing rate preference shares”). Eventueel initieel disagio of agio bij uitgifte van preferente aandelen met een stijgend rendement wordt ten laste of ten gunste gebracht van ingehouden winsten met behulp van de effectieverentemethode en bij de berekening van de winst per aandeel behandeld als preferent dividend.

16 Preferente aandelen kunnen worden ingekocht uit hoofde van een aanbod tot inkoop door de entiteit aan de houders. Het positieve verschil tussen de reële waarde van de aan de houders van preferente aandelen betaalde vergoeding en de boekwaarde van de preferente aandelen, houdt voor de houders van preferente aandelen een opbrengst in, en voor de entiteit een last die ten laste van de ingehouden winsten wordt gebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht bij de berekening van de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij.

17 Een entiteit kan tot vervroegde conversie van converteerbare preferente aandelen aanzetten door de oorspronkelijke conversievoorwaarden in gunstige zin te wijzigen of door betaling van een additionele vergoeding. Het positieve verschil tussen enerzijds de reële waarde van de gewone aandelen of de betaalde vergoeding en anderzijds de reële waarde van de uit te geven gewone aandelen op basis van de oorspronkelijke conversievoorwaarden vormt voor preferente aandeelhouders een opbrengst, en wordt in mindering gebracht bij de berekening van de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij.

18 Een eventueel positief verschil tussen de boekwaarde van de preferente aandelen en de reële waarde van de betaalde vergoeding om deze af te wikkelen, wordt opgeteld bij de berekening van de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij.

Aandelen

19 Voor de berekening van de gewone winst per aandeel wordt onder het aantal gewone aandelen verstaan het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen gedurende de periode.

20 Het gebruik van het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen gedurende de periode impliceert dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat het bedrag van het eigen vermogen tijdens de periode varieerde als gevolg van een op enig moment hoger of lager aantal uitstaande aandelen. Het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen tijdens de periode is het aantal uitstaande gewone aandelen aan het begin van de periode, gecorrigeerd voor het aantal gewone aandelen dat tijdens de periode is teruggekocht of uitgegeven, vermenigvuldigd met een tijdfactor. De tijdfactor is het aantal dagen dat de aandelen uitstaan in verhouding tot het totale aantal dagen in de periode. In veel gevallen is een redelijke benadering van het gewogen gemiddelde voldoende.

21 Aandelen worden meestal opgenomen in het gewogen gemiddeld aantal aandelen vanaf het moment waarop de tegenprestatie opeisbaar is (in principe het moment van uitgifte), bijvoorbeeld:

(a) 

gewone aandelen die in ruil voor geldmiddelen worden uitgegeven, worden opgenomen op het moment dat het geldbedrag opeisbaar is;

(b) 

gewone aandelen die zijn uitgegeven bij de vrijwillige herbelegging van dividenden in gewone of preferente aandelen, worden opgenomen wanneer dividenden herbelegd worden;

(c) 

gewone aandelen die zijn uitgegeven als gevolg van de conversie van schuldbewijzen in gewone aandelen, worden opgenomen vanaf het moment waarop er geen rente meer wordt opgebouwd;

(d) 

gewone aandelen die zijn uitgegeven ter vervanging van de rente op of de hoofdsom van andere financiële instrumenten, worden opgenomen vanaf de datum waarop er geen rente meer verschuldigd is;

(e) 

gewone aandelen die zijn uitgegeven in ruil voor de afwikkeling van een verplichting van de entiteit worden opgenomen vanaf de afwikkelingsdatum;

(f) 

gewone aandelen die zijn uitgegeven als tegenprestatie voor de verwerving van een ander actief dan geldmiddelen, worden opgenomen vanaf de datum waarop het actief wordt opgenomen; en

(g) 

gewone aandelen die zijn uitgegeven als tegenprestatie voor dienstverlening aan de entiteit worden opgenomen op het moment dat de diensten worden verleend.

Het tijdstip waarop de gewone aandelen worden opgenomen, wordt bepaald door de voorwaarden die aan hun uitgifte zijn verbonden. Voor alle overeenkomsten die verband houden met de uitgifte wordt de economische realiteit in aanmerking genomen.

▼M12

22 Gewone aandelen die zijn uitgegeven als deel van de in een bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding worden opgenomen in het gewogen gemiddelde aantal aandelen vanaf de overnamedatum. De reden hiervoor is dat de overnemende partij de winsten en verliezen van de overgenomen partij vanaf die datum in haar overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten opneemt.

▼B

23 Gewone aandelen die zullen worden uitgegeven na de conversie van een verplicht converteerbaar instrument worden opgenomen in de berekening van de gewone winst per aandeel vanaf de datum waarop de overeenkomst is aangegaan.

24 Voorwaardelijk uit te geven aandelen worden verwerkt als uitstaande aandelen en in de berekening van de gewone winst per aandeel opgenomen vanaf de datum waarop alle noodzakelijke voorwaarden zijn vervuld (dat wil zeggen dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden). Aandelen die alleen uit te geven zijn naar aanleiding van het verstrijken van de tijd zijn geen voorwaardelijk uit te geven aandelen omdat het verstrijken van de tijd een zekerheid is. Uitstaande gewone aandelen die voorwaardelijk intrekbaar zijn, worden niet als uitstaande aandelen verwerkt en worden uitgesloten van de berekening van de gewone winst per aandeel tot het moment waarop de aandelen niet langer kunnen worden ingetrokken.

25 [Verwijderd]

26 Het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen tijdens de verslagperiode en voor alle gepresenteerde perioden moet worden aangepast voor gebeurtenissen die het aantal uitstaande aandelen hebben gewijzigd zonder dat er een gerelateerde verandering in middelen is opgetreden, behalve indien het een conversie van potentiële gewone aandelen betreft.

27 Gewone aandelen kunnen worden uitgegeven, of het aantal uitstaande gewone aandelen kan worden verminderd, zonder dat er een daarmee samenhangende wijziging in de middelen plaatsvindt. Voorbeelden hiervan zijn:

(a) 

een kapitaalverhoging of bonusuitgifte (soms „stockdividend” genoemd);

(b) 

een bonuselement in een andere uitgifte, bijvoorbeeld een bonuselement in een claimemissie aan bestaande aandeelhouders;

(c) 

een aandelensplitsing; en

(d) 

een omgekeerde aandelensplitsing.

28 In geval van een kapitaalverhoging, bonusuitgifte of aandelensplitsing worden gewone aandelen uitgegeven aan bestaande aandeelhouders zonder aanvullende tegenprestatie. Het aantal uitstaande gewone aandelen wordt derhalve verhoogd, zonder dat daar een toename van de middelen tegenover staat. Het aantal uitstaande gewone aandelen vóór de gebeurtenis wordt aangepast voor de evenredige wijziging in het aantal uitstaande gewone aandelen alsof de gebeurtenis aan het begin van de vroegste gepresenteerde periode had plaatsgevonden. Bij een bonusuitgifte van bijvoorbeeld twee nieuwe aandelen voor elk gehouden aandeel, wordt het aantal uitstaande gewone aandelen vóór de uitgifte vermenigvuldigd met drie om het nieuwe totale aantal gewone aandelen te verkrijgen, of vermenigvuldigd met twee om het aantal bijkomende gewone aandelen te verkrijgen.

29 Bij een omgekeerde aandelensplitsing wordt doorgaans het aantal uitstaande gewone aandelen verminderd zonder dat er een overeenkomstige vermindering van middelen plaatsvindt. Indien echter het totale effect een inkoop is van aandelen tegen reële waarde, dan is de vermindering van het aantal uitstaande gewone aandelen het gevolg van een overeenkomstige vermindering van middelen. Een voorbeeld hiervan is een omgekeerde aandelensplitsing in combinatie met een bijzonder dividend. Het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen voor de periode waarin de gecombineerde transactie plaatsvindt wordt aangepast voor de vermindering van het aantal gewone aandelen vanaf de datum waarop het bijzondere dividend wordt opgenomen.

Verwaterde winst per aandeel

30 Een entiteit moet de verwaterde winst per aandeel berekenen op basis van de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij en, indien gepresenteerd, op basis van de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die, of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat, aan deze aandeelhouders kan worden toegerekend.

31 Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel moet een entiteit de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij en het gewogen gemiddeld aantal uitstaande aandelen corrigeren voor de effecten van alle potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden.

32 Het doel van de verwaterde winst per aandeel komt overeen met dat van de gewone winst per aandeel, namelijk om een maatstaf te geven voor het belang dat elk gewoon aandeel heeft in de financiële prestaties van de entiteit, waarbij het effect van alle potentiële gewone aandelen die tijdens de periode uitstonden en tot verwatering zullen leiden, in aanmerking wordt genomen. Dientengevolge:

(a) 

wordt de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij verhoogd met het bedrag na belastingen van dividend en rente die in de periode zijn opgenomen met betrekking tot de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, en aangepast voor enige andere wijzigingen in baten of lasten die zouden voortvloeien uit de conversie van de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden; en

(b) 

wordt het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen verhoogd met het gewogen gemiddeld aantal bijkomende gewone aandelen die zouden uitstaan indien alle potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, geconverteerd zouden zijn.

Winst

33 Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel moet een entiteit de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, zoals berekend in alinea 12, aanpassen met het effect na belastingen van:

(a) 

enige dividenden of andere posten die zijn gerelateerd aan potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, die in mindering zijn gebracht om te komen tot de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, zoals berekend in overeenstemming met alinea 12;

(b) 

rente verwerkt in de periode met betrekking tot de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden; en

(c) 

elke andere wijziging in baten of lasten die zou voortvloeien uit de conversie van de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden.

▼M53

34 Nadat de potentiële gewone aandelen in gewone aandelen zijn geconverteerd, zullen de posten die in alinea 33(a), (b) en (c) zijn vermeld, zich niet langer voordoen. In plaats daarvan geven de nieuwe gewone aandelen recht om te delen in de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kan worden toegerekend. Om die reden wordt de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij kan worden toegerekend, berekend in overeenstemming met alinea 12, aangepast voor de in alinea 33(a), (b) en (c) vermelde posten en eventuele daaraan gerelateerde belastingen. De aan potentiële gewone aandelen verbonden lasten omvatten transactiekosten en kortingen verwerkt volgens de effectieverentemethode (zie IFRS 9).

▼B

35 De conversie van potentiële gewone aandelen kan leiden tot daaropvolgende wijzigingen in baten of lasten. Bijvoorbeeld de vermindering van de rentelasten die verband houden met potentiële gewone aandelen en de resulterende stijging van de winst of de vermindering van het verlies kan leiden tot een verhoging van de lasten in verband met een verplichte winstdelingsregeling voor werknemers. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, aangepast voor eventuele daaropvolgende wijzigingen in baten of lasten.

Aandelen

36 Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel moet het aantal gewone aandelen overeenstemmen met het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen berekend in overeenstemming met alinea's 19 en 26, vermeerderd met het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen die zouden zijn uitgegeven bij de conversie van alle potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, in gewone aandelen. Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, worden verondersteld te zijn geconverteerd in gewone aandelen aan het begin van de verslagperiode of, indien dit later is, op de datum van de uitgifte van de potentiële gewone aandelen.

37 Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden moeten voor elke gepresenteerde periode afzonderlijk worden bepaald. Het aantal potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden en die zijn opgenomen in de cumulatieve cijfers voor het lopende boekjaar is niet een gewogen gemiddelde van potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden zoals opgenomen in elke tussentijdse berekening.

38 Potentiële gewone aandelen worden gewogen voor de periode waarin ze uitstaan. Potentiële gewone aandelen die tijdens de periode worden ingetrokken of zijn verlopen, worden alleen opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel voor het deel van de periode waarin ze uitstaan. Potentiële gewone aandelen die tijdens de periode worden geconverteerd in gewone aandelen, worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel vanaf het begin van de periode tot de conversiedatum. De resulterende gewone aandelen worden vanaf de conversiedatum opgenomen in de berekening van zowel de gewone als verwaterde winst per aandeel.

39 Het aantal gewone aandelen dat zou zijn uitgegeven bij de conversie van potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, wordt bepaald in overeenstemming met de voorwaarden van de potentiële gewone aandelen. Indien er meer dan één conversiebasis bestaat, wordt bij de berekening uitgegaan van de meest voordelige conversiekoers of uitoefenprijs, gezien vanuit het standpunt van de houder van de potentiële gewone aandelen.

▼M32

40 Een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming kan aan andere partijen dan de moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis op, de deelneming potentiële gewone aandelen uitgeven die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming of in gewone aandelen van de moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis (de verslaggevende entiteit) op, de deelneming. Als deze potentiële gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming een verwaterend effect hebben op de gewone winst per aandeel van de verslaggevende entiteit, worden ze opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel.

▼B

Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden

41 Potentiële gewone aandelen moeten worden behandeld als verwaterend als en alleen als de conversie in gewone aandelen de winst of het verlies per aandeel uit de voortgezette bedrijfsactiviteiten zou verlagen respectievelijk verhogen.

42 Een entiteit gebruikt de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend als controlegetal om vast te stellen of potentiële gewone aandelen verwaterend of winstverhogend zijn. De winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, wordt overeenkomstig alinea 12 aangepast en sluit posten uit die betrekking hebben op beëindigde bedrijfsactiviteiten.

43 Potentiële gewone aandelen zijn winstverhogend indien de conversie ervan in gewone aandelen de winst of het verlies per aandeel uit voortgezette bedrijfsactiviteiten zou verhogen respectievelijk verlagen. Bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt conversie, uitoefening of een andere uitgifte van potentiële gewone aandelen die een winstverhogend effect zou hebben op de winst per aandeel, niet verondersteld.

44 Bij de beoordeling of potentiële gewone aandelen verwaterend of winstverhogend zijn, wordt elke uitgifte of reeks van potentiële gewone aandelen afzonderlijk en niet als geheel beoordeeld. De volgorde waarin potentiële gewone aandelen worden beoordeeld, kan bepalen of ze al dan niet verwaterend zijn. Om de verwatering van de gewone winst per aandeel te maximaliseren, wordt daarom elke uitgifte of reeks van potentiële gewone aandelen beoordeeld in aflopende volgorde, van meest verwaterend naar minst verwaterend, dat wil zeggen dat potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden met de laagste „winst per bijkomend aandeel” in de berekening van de verwaterde winst per aandeel eerder worden opgenomen dan de aandelen met een hogere winst per bijkomend aandeel. Opties en warrants worden doorgaans eerst opgenomen omdat zij niet de teller van de berekening beïnvloeden.

Opties, warrants en hun equivalenten

45 Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel moet een entiteit uitgaan van de uitoefening van tot verwatering leidende opties en warrants van de entiteit. De veronderstelde opbrengsten uit hoofde van deze instrumenten moeten worden beschouwd als zijnde ontvangen in verband met de uitgifte van gewone aandelen tegen de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen gedurende de periode. Het verschil tussen het aantal uitgegeven gewone aandelen en het aantal gewone aandelen dat zou zijn uitgegeven tegen de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen tijdens de periode, moet worden behandeld als een uitgifte van gewone aandelen zonder tegenprestatie.

46 Opties en warrants zijn verwaterend indien ze zouden resulteren in de uitgifte van gewone aandelen tegen een lagere prijs dan de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen tijdens de periode. Het bedrag van de verwatering is de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen tijdens de periode verminderd met de uitgifteprijs. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel worden potentiële gewone aandelen derhalve verwerkt als zijnde samengesteld uit zowel:

(a) 

een contract om een bepaald aantal gewone aandelen uit te geven tegen de gemiddelde marktprijs gedurende de periode. Dergelijke gewone aandelen worden geacht tegen de reële waarde te zijn gewaardeerd en noch tot verwatering te zullen leiden, noch winstverhogend te zijn. Ze worden niet opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel;

(b) 

een contract om de resterende gewone aandelen zonder tegenprestatie uit te geven. Dergelijke gewone aandelen genereren geen opbrengsten en hebben geen effect op de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan uitstaande gewone aandelen. Dergelijke aandelen leiden derhalve tot verwatering en worden in de berekening van de verwaterde winst per aandeel opgeteld bij het aantal uitstaande gewone aandelen.

47 Opties en warrants hebben alleen een verwaterend effect indien de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen gedurende de periode hoger is dan de uitoefenprijs van de opties of warrants (dat wil zeggen dat zij „in the money” zijn). De winst per aandeel uit voorgaande verslagperioden wordt niet retroactief aangepast om de wijzigingen in de prijs van gewone aandelen te weerspiegelen.

▼M33

47A Voor aandelenopties en andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, moeten de uitgifteprijs waarnaar in alinea 46 wordt verwezen en de uitoefenprijs waarnaar in alinea 47 wordt verwezen de reële waarde (bepaald in overeenstemming met IFRS 2) omvatten van enige goederen of diensten die in de toekomst aan de entiteit moeten worden geleverd op grond van de aandelenoptie of een andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst.

▼B

48 Aandelenoptieregelingen met vastgestelde of vast te stellen voorwaarden en niet-onvoorwaardelijk toegezegde gewone aandelen worden verwerkt als opties in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, hoewel bij het onvoorwaardelijk worden ervan voorwaarden kunnen gelden. Zij worden op de toekenningsdatum verwerkt als zijnde uitstaand. Aan prestaties gekoppelde aandelenoptieregelingen worden verwerkt als voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat de uitgifte afhankelijk is van de vraag of, naast het verstrijken van de tijd, specifieke voorwaarden zijn vervuld.

Converteerbare instrumenten

49 Het verwaterend effect van converteerbare instrumenten moet tot uitdrukking worden gebracht in de verwaterde winst per aandeel in overeenstemming met alinea's 33 en 36.

50 Converteerbare preferente aandelen zijn winstverhogend wanneer het bedrag van het dividend op dergelijke aandelen gedeclareerd in of geaccumuleerd over de verslagperiode per bij conversie te verkrijgen gewoon aandeel groter is dan de gewone winst per aandeel. Zo ook zijn converteerbare schulden winstverhogend wanneer de rente (na belastingen en andere wijzigingen in baten en lasten) per bij conversie te verkrijgen gewoon aandeel groter is dan de gewone winst per aandeel.

51 De inkoop of de aangemoedigde conversie van converteerbare preferente aandelen kan van invloed zijn op slechts een deel van de converteerbare preferente aandelen die voorheen uitstonden. In een dergelijk geval wordt een eventueel surplus boven de vergoeding, waarnaar in alinea 17 wordt verwezen, toegerekend aan de aandelen die zijn ingekocht of geconverteerd, teneinde te bepalen of de resterende uitstaande preferente aandelen al dan niet verwaterd zijn. De aandelen die ingekocht of geconverteerd zijn, worden afzonderlijk beschouwd van de aandelen die niet zijn ingekocht of geconverteerd.

Voorwaardelijk uit te geven aandelen

52 Zoals in de berekening van de gewone winst per aandeel worden voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen verwerkt als uitstaande aandelen en opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel indien de voorwaarden zijn vervuld (dat wil zeggen dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden). Voorwaardelijk uit te geven aandelen worden vanaf het begin van de periode opgenomen (of vanaf de datum van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte, indien deze datum later valt). Indien de voorwaarden niet zijn vervuld, wordt het aantal voorwaardelijk uit te geven aandelen dat in de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt opgenomen, gebaseerd op het aantal aandelen dat zou moeten worden uitgegeven indien het einde van de verslagperiode zou samenvallen met het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte. Aanpassing is niet toegestaan indien bij het verstrijken van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte niet aan de voorwaarden is voldaan.

53 Indien het bereiken of handhaven van een specifiek winstbedrag over een periode de voorwaarde is voor de voorwaardelijke uitgifte, en indien dat bedrag aan het eind van de verslagperiode bereikt is maar het na het einde van de verslagperiode in een nieuwe periode opnieuw moet worden bereikt, dan worden de additionele gewone aandelen bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel verwerkt als uitstaande aandelen indien er sprake is van een verwaterend effect. In dit geval is de berekening van de verwaterde winst per aandeel gebaseerd op het aantal gewone aandelen dat zou worden uitgegeven indien de winst aan het eind van de verslagperiode gelijk zou zijn aan de winst aan het eind van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte. Omdat de winst in toekomstige verslagperioden kan wijzigen, wordt in de berekening van de gewone winst per aandeel tot aan het eind van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte geen rekening gehouden met dergelijke voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan.

54 Het aantal gewone, voorwaardelijk uit te geven aandelen kan afhangen van de toekomstige marktprijs van de gewone aandelen. Indien in dit geval het effect tot verwatering leidt, wordt de berekening van de verwaterde winst per aandeel gebaseerd op het aantal gewone aandelen dat zou worden uitgegeven indien de marktprijs aan het eind van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte gelijk zou zijn aan de marktprijs aan het eind van de verslagperiode. Indien de voorwaarde gebaseerd is op de gemiddelde marktprijs over een tijdsperiode die eindigt na het einde van de verslagperiode, dan wordt het gemiddelde voor de verstreken tijdsperiode gebruikt. Omdat de marktprijs in toekomstige verslagperioden kan veranderen, wordt in de berekening van de gewone winst per aandeel tot het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte geen rekening gehouden met dergelijke voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan.

55 Het aantal gewone, voorwaardelijk uit te geven aandelen kan afhangen van de toekomstige winst en de toekomstige prijs van gewone aandelen. In dergelijke gevallen is het aantal gewone aandelen dat wordt opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel gebaseerd op beide voorwaarden (dat wil zeggen de cumulatieve winst tot op heden en de actuele marktprijs aan het eind van de verslagperiode). Voorwaardelijk uit te geven aandelen worden niet opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, tenzij beide voorwaarden vervuld zijn.

56 In andere gevallen hangt het aantal voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen af van een andere voorwaarde dan de winst of marktprijs (bijvoorbeeld de opening van een bepaald aantal winkels). In dergelijke gevallen, ervan uitgaande dat de huidige status van de voorwaarde ongewijzigd blijft tot aan het eind van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte, worden de voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel op basis van de status aan het eind van de verslagperiode.

57 Voorwaardelijk uit te geven potentiële gewone aandelen (die verschillen van de aandelen die gedekt zijn door een overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte, zoals voorwaardelijk uit te geven converteerbare instrumenten) worden als volgt opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel:

(a) 

een entiteit bepaalt op grond van de specifieke voorwaarden voor uitgifte of de potentiële gewone aandelen beschouwd mogen worden als uit te geven aandelen volgens de bepalingen inzake voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen in alinea's 52 tot en met 56; en

(b) 

indien deze potentiële gewone aandelen tot uitdrukking moeten worden gebracht in de verwaterde winst per aandeel, bepaalt de entiteit het effect van deze aandelen op de berekening van de verwaterde winst per aandeel met behulp van de bepalingen voor opties en warrants in alinea's 45 tot en met 48, de bepalingen voor converteerbare instrumenten in alinea's 49 tot en met 51, de bepalingen voor overeenkomsten die in gewone aandelen of geldmiddelen kunnen worden afgewikkeld in alinea's 58 tot en met 61, of in voorkomende gevallen op grond van andere bepalingen.

Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt uitoefening of conversie echter niet verondersteld, tenzij verondersteld wordt dat uitoefening of conversie van soortgelijke uitstaande potentiële gewone aandelen die geen voorwaardelijk uit te geven aandelen zijn, plaatsvindt.

Overeenkomsten die in gewone aandelen of geldmiddelen kunnen worden afgewikkeld

58 Wanneer een entiteit een contract heeft uitgegeven dat naar keuze van de entiteit in gewone aandelen of in geldmiddelen kan worden afgewikkeld, moet de entiteit ervan uitgaan dat het contract zal worden afgewikkeld in gewone aandelen, en moeten de resulterende potentiële gewone aandelen worden opgenomen in de verwaterde winst per aandeel indien er sprake is van een verwaterend effect.

59 Indien een dergelijk contract voor administratieveverwerkingsdoeleinden wordt gepresenteerd als een actief of een verplichting, of indien in het contract een eigenvermogens- of een vreemdvermogenscomponent opgenomen is, moet de entiteit de teller aanpassen voor eventuele wijzigingen in de winst die of het verlies dat tijdens de periode zou zijn ontstaan indien het contract in zijn geheel als eigenvermogensinstrument was geclassificeerd. Deze aanpassing is vergelijkbaar met de aanpassingen die op grond van alinea 33 zijn voorgeschreven.

60 In geval van contracten die naar keuze van de houder in gewone aandelen of in geldmiddelen kunnen worden afgewikkeld, moet voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel gekozen worden voor de wijze van afwikkeling waarbij het effect van verwatering het grootst is.

61 Een voorbeeld van een contract dat in gewone aandelen of in geldmiddelen kan worden afgewikkeld is een schuldbewijs dat, op de vervaldatum, aan de entiteit een onbeperkt recht geeft om de hoofdsom af te wikkelen in geldmiddelen of in haar eigen gewone aandelen. Een ander voorbeeld is een geschreven putoptie die de houder de keuze biedt tot afwikkeling in gewone aandelen of in geldmiddelen.

Gekochte opties

62 Overeenkomsten zoals gekochte putopties en callopties (dat wil zeggen opties die door de entiteit worden aangehouden op de eigen gewone aandelen) worden niet opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, omdat de opname ervan winstverhogend zou zijn. De putoptie zou alleen worden uitgeoefend indien de uitoefenprijs boven de marktprijs zou liggen, terwijl de calloptie alleen zou worden uitgeoefend indien de uitoefenprijs onder de marktprijs zou liggen.

Geschreven putopties

63 Contracten die vereisen dat de entiteit haar eigen aandelen terugkoopt, zoals geschreven putopties en termijnkoopovereenkomsten, worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel indien er sprake is van een verwaterend effect. Indien deze overeenkomsten tijdens de periode „in the money” zijn (dat wil zeggen dat in die periode de uitoefen- of afwikkelingsprijs boven de gemiddelde marktprijs ligt), moet het potentiële verwaterende effect op de winst per aandeel als volgt worden berekend:

(a) 

er moet worden aangenomen dat aan het begin van de periode voldoende gewone aandelen zullen worden uitgegeven (tegen de gemiddelde marktprijs tijdens die periode) om opbrengsten te genereren ter naleving van het contract;

(b) 

er moet van uit worden gegaan dat de opbrengsten uit de uitgifte gebruikt worden voor de naleving van het contract (dat wil zeggen om gewone aandelen terug te kopen); en

(c) 

de bijkomende gewone aandelen (het verschil tussen het aantal gewone aandelen dat verondersteld wordt te zijn uitgegeven en het aantal gewone aandelen dat uit de naleving van de overeenkomst wordt ontvangen) moeten worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel.

RETROACTIEVE AANPASSINGEN

64 Als het aantal uitstaande gewone of potentiële gewone aandelen toeneemt als gevolg van een kapitaalverhoging, bonusuitgifte of aandelensplitsing, dan wel afneemt als gevolg van een omgekeerde aandelensplitsing, moet de berekening van de gewone en verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden retroactief worden aangepast. Als deze veranderingen plaatsvinden na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ maar vóór de goedkeuring van de jaarrekening voor publicatie, moeten de berekeningen per aandeel voor deze en enige gepresenteerde jaarrekening van voorgaande perioden gebaseerd zijn op het nieuwe aantal aandelen. Het feit dat in de berekeningen per aandeel dergelijke veranderingen in het aantal aandelen zijn verwerkt, moet worden vermeld. Bovendien moeten de gewone en verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden worden aangepast voor de gevolgen van fouten en aanpassingen die voortvloeien uit wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die retroactief zijn verwerkt.

65 Een entiteit past de verwaterde winst per aandeel voor voorgaande gepresenteerde perioden niet aan voor wijzigingen in de veronderstellingen die in de berekeningen van de winst per aandeel zijn gehanteerd of in geval van conversie van potentiële gewone aandelen in gewone aandelen.

PRESENTATIE

66 Een entiteit moet de gewone en verwaterde winst per aandeel in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ presenteren op basis van de winst over de periode uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies over de periode uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, en op basis van de winst over de periode die of het verlies over de periode dat kan worden toegerekend aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, voor elke categorie van gewone aandelen met een verschillend recht om in de winst over de periode te delen. Een entiteit moet de gewone en verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden even duidelijk presenteren.

67 De winst per aandeel wordt gepresenteerd voor elke periode waarvoor een ►M5  overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt opgesteld. Indien de verwaterde winst per aandeel voor ten minste één periode wordt gerapporteerd, moet deze voor alle verslagperioden worden gepresenteerd, zelfs indien de verwaterde winst gelijk is aan de gewone winst per aandeel. Indien de gewone en verwaterde winst per aandeel gelijk zijn, kan een tweeledige presentatie op één regel in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden uitgevoerd.

▼M31

67A Als een entiteit posten van winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert zoals beschreven in alinea 10A van IAS 1 (herziene versie van 2011), dan moet ze de gewone en verwaterde winst per aandeel in dat afzonderlijke overzicht presenteren zoals vereist in de alinea's 66 en 67.

▼B

68 Een entiteit die een beëindigde bedrijfsactiviteit rapporteert, moet de gewone en verwaterde winst per aandeel voor de beëindigde bedrijfsactiviteit vermelden in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ of in de toelichting.

▼M31

68A Als een entiteit posten van winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert zoals beschreven in alinea 10A van IAS 1 (herziene versie van 2011), dan moet ze de gewone en verwaterde winst per aandeel voor de beëindigde bedrijfsactiviteit in dat afzonderlijke overzicht of in de toelichting presenteren zoals vereist in alinea 68.

▼B

69 Een entiteit moet de gewone en verwaterde winst per aandeel presenteren, zelfs indien de bedragen negatief zijn (dat wil zeggen wanneer er sprake is van verlies per aandeel).

INFORMATIEVERSCHAFFING

70 Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

de bedragen die als teller worden gebruikt in de berekening van de gewone en verwaterde winst per aandeel, en een aansluiting van deze bedragen met de winst over de periode die of het verlies over de periode dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend. De aansluiting moet het afzonderlijke effect bevatten van elke categorie van instrumenten die van invloed is op de winst per aandeel;

(b) 

het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen dat wordt gebruikt als noemer in de berekening van de gewone en verwaterde winst per aandeel, en een aansluiting tussen deze verschillende noemers. De aansluiting moet het afzonderlijke effect bevatten van elke categorie van instrumenten die van invloed is op de winst per aandeel;

(c) 

de instrumenten (met inbegrip van voorwaardelijk uit te geven aandelen) die in de toekomst mogelijk de gewone winst per aandeel zouden kunnen verwateren, maar die niet in de berekening van de verwaterde winst per aandeel werden opgenomen omdat deze voor de gepresenteerde periode(n) winstverhogend zijn;

(d) 

een beschrijving van transacties betreffende gewone of potentiële gewone aandelen die verschillen van de transacties die in overeenstemming met alinea 64 worden verwerkt, die na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ plaatsvinden en die het aantal uitstaande gewone of potentiële gewone aandelen aan het eind van de periode aanzienlijk zouden hebben gewijzigd indien zulke transacties hadden plaatsgevonden vóór het einde van de verslagperiode.

71 Voorbeelden van de transacties vermeld in alinea 70(d) zijn:

(a) 

de uitgifte van aandelen voor geldmiddelen;

(b) 

de uitgifte van aandelen indien de opbrengsten worden gebruikt voor de terugbetaling van schulden of uitstaande preferente aandelen op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ;

(c) 

de inkoop van uitstaande gewone aandelen;

(d) 

de conversie of uitoefening van potentiële gewone aandelen die op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ uitstaan in gewone aandelen;

(e) 

de uitgifte van opties, warrants of converteerbare instrumenten; en

(f) 

het voldoen aan voorwaarden die zouden leiden tot de uitgifte van voorwaardelijk uit te geven aandelen.

De winst per aandeel wordt niet aangepast voor dergelijke transacties die plaatsvinden na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ , omdat dergelijke transacties geen invloed hebben op het bedrag van het aangewende kapitaal om de winst of het verlies over de periode te genereren.

72 Financiële instrumenten en andere contracten die resulteren in potentiële gewone aandelen kunnen aan voorwaarden zijn gebonden die van invloed zijn op de bepaling van de gewone en verwaterde winst per aandeel. Deze voorwaarden kunnen bepalen of potentiële gewone aandelen al dan niet tot verwatering zullen leiden en, indien dit het geval is, welke gevolgen dit heeft voor het gewogen gemiddeld aantal uitstaande aandelen en eventuele daaruit volgende aanpassingen van de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen kan worden toegerekend. De vermelding van de voorwaarden van dergelijke financiële instrumenten en andere overeenkomsten wordt aangemoedigd, indien deze vermelding niet anderszins is vereist (zie IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing).

73 Als een entiteit naast de gewone en verwaterde winst per aandeel bedragen per aandeel vermeldt op basis van een andere gerapporteerde component van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ dan op grond van deze standaard is voorgeschreven, moeten dergelijke bedragen worden berekend met behulp van het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen dat overeenkomstig deze standaard wordt bepaald. De gewone en verwaterde bedragen per aandeel die op een dergelijke component betrekking hebben, moeten even duidelijk in de toelichting worden vermeld. Een entiteit moet de basis waarop de teller(s) wordt (worden) bepaald vermelden, en ook of de bedragen per aandeel vóór of na aftrek van belastingen zijn aangeduid. Als een component van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt gebruikt die niet als post in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ is opgenomen, moet een aansluiting worden gegeven tussen de gebruikte component en een post die wel in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ is opgenomen.

▼M31

73A Alinea 73 is eveneens van toepassing op een entiteit die naast de gewone en verwaterde winst per aandeel bedragen per aandeel vermeldt op basis van een andere gerapporteerde post van winst of verlies dan die welke op grond van deze standaard is voorgeschreven.

▼B

INGANGSDATUM

74 Entiteiten moeten deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M5

74A IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werden de alinea's 4A, 67A, 68A en 73A door IAS 1 (herziene versie van 2007) toegevoegd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M32

74B De alinea's 4, 40 en A11 zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

74C IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 8, 47A en A2. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

74D De alinea's 4A, 67A, 68A en 73A zijn gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M53

74E Alinea 34 is gewijzigd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

75 Deze standaard vervangt IAS 33 Winst per aandeel (uitgegeven in 1997).

76 Deze standaard vervangt SIC-24 Winst per aandeelFinanciële instrumenten en andere overeenkomsten die in aandelen kunnen worden vereffend.




Bijlage A

TOEPASSINGSLEIDRAAD

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard.

AAN DE MOEDERMAATSCHAPPIJ TOE TE REKENEN WINST OF VERLIES

A1 Voor de berekening van de winst per aandeel op basis van de geconsolideerde jaarrekening, verwijst de winst die of het verlies dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend naar de winst of het verlies van de geconsolideerde entiteit, na aanpassing voor minderheidsbelangen.

CLAIMEMISSIE

A2 De uitgifte van gewone aandelen op het moment waarop potentiële gewone aandelen worden uitgeoefend of geconverteerd, geeft doorgaans geen aanleiding tot een bonuselement. Dit komt omdat de potentiële gewone aandelen gewoonlijk voor hun reële waarde worden uitgegeven, wat resulteert in een evenredige wijziging in de beschikbare middelen van de entiteit. Bij een claimemissie ligt de uitoefenprijs echter vaak onder de reële waarde van de aandelen. ◄ Een dergelijke claimemissie omvat dan ook een bonuselement, zoals vermeld in alinea 27(b). Indien een claimemissie aan alle bestaande aandeelhouders wordt aangeboden, is het aantal gewone aandelen dat gebruikt moet worden in de berekening van de gewone en verwaterde winst per aandeel voor alle perioden vóór de claimemissie gelijk aan het aantal uitstaande gewone aandelen vóór de uitgifte, vermenigvuldigd met de volgende factor:

Reële waarde per aandeel onmiddellijk vóór de uitoefening van claim

Theoretische reële waarde per aandeel ex-claim

▼M33

De theoretische reële waarde per aandeel ex-claim wordt berekend door de totale reële waarde van de aandelen vlak vóór de uitoefening van de claims op te tellen bij de opbrengsten uit de uitoefening van de claims, en te delen door het aantal uitstaande aandelen na de uitoefening van de claims. Als de claims en de aandelen vóór de uitoefendatum afzonderlijk openbaar zullen worden verhandeld, wordt de reële waarde bepaald aan het eind van de laatste dag waarop de aandelen en de claims samen worden verhandeld.

▼B

CONTROLEGETAL

A3 Ter illustratie van de toepassing van het concept controlegetal beschreven in alinea's 42 en 43, wordt verondersteld dat de winst van de entiteit uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die aan de moedermaatschappij toekomt VE 4 800  ( 14 ) bedraagt, het verlies uit beëindigde bedrijfsactiviteiten dat toerekenbaar is aan de moedermaatschappij VE — 7 200 bedraagt, het verlies dat toerekenbaar is aan de moedermaatschappij VE — 2 400 bedraagt, en dat er 2 000 gewone aandelen en 400 potentiële gewone aandelen uitstaan. De gewone winst per aandeel van de entiteit bedraagt VE 2,40 voor de voortgezette bedrijfsactiviteiten, VE — 3,60 voor de beëindigde bedrijfsactiviteiten en VE — 1,20 voor het totale verlies dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend. De 400 potentiële gewone aandelen worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel omdat de resulterende winst per aandeel van VE 2,00 uit voortgezette bedrijfsactiviteiten verwaterend is, ervan uitgaande dat deze 400 potentiële gewone aandelen geen effect op de winst of het verlies hebben gehad. Omdat de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die aan de moedermaatschappij toekomt het controlegetal is, neemt de entiteit ook deze 400 potentiële gewone aandelen op in de berekening van de andere winstcijfers per aandeel, hoewel de resulterende winstcijfers per aandeel winstverhogend zijn in vergelijking met de vergelijkbare gewone winstcijfers per aandeel, dat wil zeggen het verlies per aandeel is lager (VE — 3,00 per aandeel voor het verlies uit beëindigde bedrijfsactiviteiten en VE — 1,00 per aandeel voor het totale verlies).

GEMIDDELDE MARKTPRIJS VAN GEWONE AANDELEN

A4 Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen waarvan aangenomen wordt dat ze uitgegeven zijn, berekend op basis van de gemiddelde marktprijs van de gewone aandelen gedurende de periode. In theorie zou elke markttransactie in gewone aandelen van een entiteit opgenomen kunnen worden in de bepaling van de gemiddelde marktprijs. In praktisch opzicht echter is een eenvoudig gemiddelde van wekelijkse of maandelijkse prijzen doorgaans voldoende.

A5 Gewoonlijk zijn slotkoersen van markten toereikend voor de berekening van de gemiddelde marktprijs. Bij grote prijsschommelingen geeft een gemiddelde van de hoogste en laagste prijs echter doorgaans een meer representatieve prijs. De toegepaste methode voor de berekening van de gemiddelde marktprijs wordt consistent gebruikt, tenzij deze niet langer representatief is vanwege veranderde omstandigheden. Een entiteit bijvoorbeeld die gedurende verschillende jaren waarin prijzen stabiel waren slotkoersen van de markt heeft gebruikt om de gemiddelde marktprijs te berekenen, kan overstappen naar een berekening van een gemiddelde van hoge en lage prijzen wanneer prijzen aan ernstige schommelingen onderhevig worden en de slotkoersen van de markt niet langer een representatieve gemiddelde prijs opleveren.

OPTIES, WARRANTS EN HUN EQUIVALENTEN

A6 Opties of warrants voor de aankoop van converteerbare instrumenten worden geacht te worden uitgeoefend voor de aankoop van het converteerbare instrument zodra de gemiddelde prijzen van zowel het converteerbaar instrument als de bij conversie te verkrijgen gewone aandelen boven de uitoefenprijs van de opties of warrants liggen. Er wordt echter niet van uitoefening uitgegaan tenzij conversie van eventuele soortgelijke, uitstaande converteerbare instrumenten ook verondersteld wordt.

A7 Opties of warrants kunnen de aanbieding van schuldbewijzen of andere instrumenten van de entiteit (of van haar moedermaatschappij of een dochteronderneming) toestaan of vereisen ter betaling van de volledige of een deel van de uitoefenprijs. In de berekening van de verwaterde winst per aandeel hebben dergelijke opties of warrants een verwaterend effect indien a) de gemiddelde marktprijs van de daaraan gerelateerde gewone aandelen over de periode hoger is dan de uitoefenprijs of indien b) de verkoopprijs van het instrument waarop ingeschreven wordt beneden de prijs ligt waartegen op het instrument kan worden ingeschreven ingevolge de optie- of warrantovereenkomst en het resulterende disagio resulteert in een effectieve uitoefenprijs die onder de marktprijs ligt van de gewone aandelen die bij uitoefening te verkrijgen zijn. In de berekening van de verwaterde winst per aandeel worden deze opties of warrants verondersteld te worden uitgeoefend en wordt verondersteld dat de schuldbewijzen of andere instrumenten worden aangeboden. Als betaling van de uitoefenprijs met geldmiddelen gunstiger is voor de optie- of warranthouder en de overeenkomst betaling met geldmiddelen toestaat, wordt verondersteld dat betaling met geldmiddelen plaatsvindt. Rente (na aftrek van belastingen) op schuldbewijzen waarvan aangenomen wordt dat deze worden aangeboden, wordt ter correctie weer bij de teller opgeteld.

A8 Een soortgelijke verwerking vindt plaats ten aanzien van preferente aandelen die gelijksoortige bepalingen kennen of andere instrumenten met conversierechten die de belegger toestaan met geldmiddelen te betalen voor een gunstigere conversiekoers.

A9 De voorwaarden die aan bepaalde opties of warrants ten grondslag liggen, kunnen vereisen dat de opbrengsten die verkregen worden uit de uitoefening van dergelijke instrumenten worden aangewend om schuldbewijzen of andere instrumenten van de entiteit (of van haar moedermaatschappij of een dochteronderneming) in te kopen. In de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt aangenomen dat dergelijke opties of warrants uitgeoefend worden en wordt verondersteld dat de opbrengsten aangewend worden om de schuldbewijzen te kopen tegen de gemiddelde marktprijs in plaats van gewone aandelen te kopen. Met het positieve verschil tussen de opbrengsten uit de veronderstelde uitoefening en het bedrag dat wordt aangewend voor de veronderstelde aankoop van schuldbewijzen wordt echter rekening gehouden in de berekening van de verwaterde winst per aandeel (dat wil zeggen dat verondersteld wordt dat dit bedrag wordt aangewend om gewone aandelen terug te kopen). Rente (na aftrek van belastingen) op eventuele schuldbewijzen waarvan aangenomen wordt dat ze worden aangekocht, wordt ter correctie weer bij de teller opgeteld.

GESCHREVEN PUTOPTIES

A10 Om de toepassing van alinea 63 te illustreren, wordt verondersteld dat een entiteit 120 geschreven putopties op haar gewone aandelen heeft uitstaan met een uitoefenprijs van VE 35. De gemiddelde marktprijs van de gewone aandelen van de entiteit gedurende de periode bedraagt VE 28. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel veronderstelt de entiteit dat zij aan het begin van de periode 150 aandelen heeft uitgegeven tegen een prijs van VE 28 per aandeel teneinde aan haar verplichting ter zake van de putoptie van VE 4 200 te voldoen. Het verschil tussen de uitgegeven 150 gewone aandelen en de 120 gewone aandelen ontvangen in verband met het voldoen aan de verplichting ter zake van de uitoefening van de putoptie (30 bijkomende aandelen) wordt aan de noemer toegevoegd bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel.

INSTRUMENTEN VAN DOCHTERONDERNEMINGEN, JOINT VENTURES OF GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN

▼M32

A11 Potentiële gewone aandelen van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming, of in gewone aandelen van de moedermaatschappij, of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis (de verslaggevende entiteit) op, de deelneming worden als volgt in de berekening van de verwaterde winst per aandeel opgenomen:

▼B

(a) 

instrumenten die zijn uitgegeven door een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die hun houders in staat stellen gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming te verkrijgen, worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming. Deze winstcijfers per aandeel worden vervolgens opgenomen in de berekening van de winst per aandeel van de verslaggevende entiteit op basis van de door de verslaggevende entiteit aangehouden instrumenten in de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming;

(b) 

instrumenten van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de verslaggevende entiteit worden voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel beschouwd als potentiële gewone aandelen van de verslaggevende entiteit. Zo ook worden opties of warrants die door een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming zijn uitgegeven voor de aankoop van gewone aandelen van de verslaggevende entiteit beschouwd als potentiële gewone aandelen van de verslaggevende entiteit voor de berekening van de geconsolideerde verwaterde winst per aandeel.

A12 Voor het bepalen van het effect op de winst per aandeel van door een verslaggevende entiteit uitgegeven instrumenten die converteerbaar zijn in gewone aandelen van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming, worden de instrumenten geacht te worden geconverteerd en wordt de teller (de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij) overeenkomstig alinea 33 in zoverre noodzakelijk aangepast. Naast deze aanpassingen wordt ook de teller aangepast voor een eventuele wijziging in de winst of het verlies van de verslaggevende entiteit (zoals dividendinkomsten of baten die samenhangen met de toepassing van de „equity”-methode) die/dat toerekenbaar is aan de toename van het aantal uitstaande gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming als gevolg van de veronderstelde conversie. De noemer in de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt niet beïnvloed omdat het aantal uitstaande gewone aandelen van de verslaggevende entiteit bij de veronderstelde conversie geen wijzigingen zou ondergaan.

WINSTDELENDE EIGENVERMOGENSINSTRUMENTEN EN TWEE CATEGORIEËN GEWONE AANDELEN

A13 Het eigen vermogen van sommige entiteiten omvat:

(a) 

instrumenten die samen met gewone aandelen delen in dividenduitkeringen volgens een vooraf vastgestelde formule (bijvoorbeeld twee-voor-één) met, soms, een bovengrens aan de mate van winstdeling (bijvoorbeeld tot maar niet hoger dan een bepaald bedrag per aandeel);

(b) 

een categorie gewone aandelen waarvan het dividendpercentage verschilt van dat van een andere categorie gewone aandelen, maar zonder voorkeursrechten.

A14 Ten behoeve van de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt voor de instrumenten beschreven in alinea A13 die converteerbaar zijn in gewone aandelen conversie verondersteld indien er sprake is van een verwaterend effect. Voor instrumenten die niet converteerbaar zijn in een categorie gewone aandelen, wordt de winst of het verlies over de periode toegerekend aan de verschillende categorieën aandelen en winstdelende eigenvermogensinstrumenten in overeenstemming met hun dividendrechten of andere rechten om in de niet-uitgekeerde winst te delen. Om de gewone en verwaterde winst per aandeel te berekenen:

(a) 

wordt de winst die of het verlies dat kan worden toegerekend aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij aangepast (winst neerwaarts en verlies opwaarts) met het dividendbedrag dat in de periode voor elke categorie aandelen wordt gedeclareerd en met het contractuele dividendbedrag (of rente op winstdelende obligaties) dat voor de periode moet worden betaald (bijvoorbeeld niet-uitgekeerd cumulatief dividend);

(b) 

wordt de resterende winst of het resterende verlies toegerekend aan gewone aandelen en winstdelende eigenvermogensinstrumenten in zoverre ieder instrument deelt in de winst alsof de gehele winst of het gehele verlies over de periode was uitgekeerd. De totale winst die of het totale verlies dat aan iedere categorie eigenvermogensinstrumenten wordt toegerekend, wordt bepaald door het aan dividend toegerekende bedrag en het aan winstdeling toegerekende bedrag bij elkaar op te tellen;

(c) 

wordt het totale bedrag aan winst of verlies dat aan elke categorie eigenvermogensinstrumenten wordt toegerekend, gedeeld door het aantal uitstaande instrumenten waaraan de winst wordt toegerekend om de winst per aandeel voor het instrument te bepalen.

Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel worden alle potentiële gewone aandelen waarvan verondersteld wordt dat ze zijn uitgegeven, opgenomen in de uitstaande gewone aandelen.

GEDEELTELIJK VOLGESTORTE AANDELEN

A15 Als gewone aandelen worden uitgegeven die niet zijn volgestort, worden deze bij de berekening van de gewone winst per aandeel verwerkt als een fractie van een gewoon aandeel in de mate dat ze gerechtigd waren om gedurende de periode te delen in dividend ten opzichte van een volledig volgestort aandeel.

A16 Voor zover gedeeltelijk volgestorte aandelen niet gerechtigd zijn om gedurende de periode te delen in dividend, worden ze bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel verwerkt als het equivalent van warrants of opties. Het niet-volgestorte bedrag wordt verondersteld de opbrengst weer te geven die aangewend wordt om gewone aandelen te kopen. Het aantal aandelen dat in de verwaterde winst per aandeel wordt opgenomen, is het verschil tussen het aantal aandelen waarop wordt ingeschreven en het aantal aandelen waarvan verondersteld wordt dat ze gekocht worden.




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 34

Tussentijdse financiële verslaggeving

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de minimale inhoud van een tussentijds financieel verslag en het voorschrijven van de grondslagen voor opname en waardering in volledige of verkorte financiële overzichten voor een tussentijdse periode. Een tijdige en betrouwbare tussentijdse financiële verslaggeving stelt investeerders, crediteuren en anderen beter in staat om inzicht te verwerven in het vermogen van een entiteit om winst en kasstromen te genereren en in haar financiële toestand en liquiditeit.

TOEPASSINGSGEBIED

1 Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten tussentijdse financiële verslagen moeten publiceren, noch hoe vaak of hoe snel na het einde van een tussentijdse periode dit moet gebeuren. Overheden, regelgevende instanties voor effecten, beurzen en accountancy-instanties schrijven echter vaak voor dat entiteiten waarvan de obligaties of aandelen (en vergelijkbare effecten) openbaar worden verhandeld tussentijdse financiële verslagen moeten publiceren. Deze standaard is van toepassing indien een entiteit verplicht is of verkiest een tussentijds financieel verslag te publiceren in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards. Het International Accounting Standards Committee ( 15 ) moedigt beursgenoteerde entiteiten aan om tussentijdse financiële verslagen te verschaffen die in overeenstemming zijn met de grondslagen voor opname, waardering en informatieverschaffing die in deze standaard zijn uiteengezet. Specifiek worden beursgenoteerde entiteiten aangemoedigd:

(a) 

om minstens aan het eind van de eerste helft van hun boekjaar tussentijdse financiële verslagen te verschaffen; en

(b) 

om hun tussentijdse financiële verslagen beschikbaar te maken uiterlijk 60 dagen na het einde van de tussentijdse periode.

2 Voor elk individueel jaarlijks of tussentijds financieel verslag wordt beoordeeld of het in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards. Het feit dat een entiteit in een bepaald boekjaar geen tussentijdse financiële verslagen heeft verschaft of tussentijdse financiële verslagen heeft verschaft die niet in overeenstemming zijn met deze standaard, betekent niet dat de jaarrekening van de entiteit niet in overeenstemming zou zijn met de International Financial Reporting Standards, als dit normaal wel het geval is.

3 Indien een tussentijds financieel verslag van een entiteit wordt beschreven als zijnde in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards, moet het voldoen aan alle vereisten van deze standaard. Alinea 19 vereist in dat opzicht dat bepaalde informatie wordt opgenomen.

DEFINITIES

4 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een tussentijdse periode is een financiële verslagperiode die korter is dan een volledig boekjaar.

▼M5

Een tussentijds financieel verslag is een financieel verslag dat ofwel een volledige jaarrekening (zoals beschreven in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007)), ofwel een beknopte jaarrekening (zoals beschreven in deze standaard) bevat voor een tussentijdse periode.

▼B

INHOUD VAN EEN TUSSENTIJDS FINANCIEEL VERSLAG

▼M78

5 IAS 1 bepaalt dat een volledige jaarrekening is samengesteld uit de volgende componenten:

▼M36

(a) 

een overzicht van de financiële positie aan het eind van de periode;

(b) 

een overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten over de periode;

(c) 

een mutatieoverzicht van het eigen vermogen over de periode;

(d) 

een kasstroomoverzicht over de periode;

▼M78

(e) 

de toelichting, met informatie van materieel belang over de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen;

▼M36

(ea) 

vergelijkende informatie met betrekking tot de voorgaande periode zoals omschreven in de alinea's 38 en 38A van IAS 1; en

(f) 

een overzicht van de financiële positie aan het begin van de voorgaande periode indien een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toepast, posten in haar jaarrekening retroactief aanpast of posten in haar jaarrekening herclassificeert overeenkomstig de alinea's 40A tot en met 40D van IAS 1.

Een entiteit mag voor de overzichten andere namen gebruiken dan die welke in deze standaard worden gebruikt. Zo mag een entiteit de naam „overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten” gebruiken in plaats van „overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten”.

▼B

6 In het belang van een tijdige informatieverschaffing, uit kostenoverwegingen en om herhaling van reeds gerapporteerde informatie te voorkomen, kan het nodig zijn of kan een entiteit verkiezen om op tussentijdse data minder informatie te verschaffen dan in haar jaarrekening. Deze standaard definieert dat een tussentijds financieel verslag minstens verkorte financiële overzichten en geselecteerde toelichtingen moet omvatten. Het tussentijds financieel verslag is bedoeld om een actualisering te verschaffen omtrent de recentste volledige jaarrekening. Het richt zich bijgevolg op nieuwe activiteiten, gebeurtenissen en omstandigheden en herhaalt geen informatie die reeds is gerapporteerd.

7 Niets in deze standaard is bedoeld om een entiteit te verbieden of te ontmoedigen om in haar tussentijds financieel verslag een volledige reeks financiële overzichten (zoals beschreven in IAS 1) te publiceren, in plaats van verkorte financiële overzichten en geselecteerde toelichtingen. Deze standaard verbiedt of ontmoedigt een entiteit evenmin om in verkorte tussentijdse financiële overzichten meer dan de minimale posten of geselecteerde toelichtingen op te nemen zoals in deze standaard uiteengezet. De in deze standaard beschreven leidraden voor de opname en waardering gelden eveneens voor volledige financiële overzichten voor een tussentijdse periode, en dergelijke overzichten moeten alle informatie bevatten die door deze standaard wordt vereist (in het bijzonder de geselecteerde toelichtingen in alinea 16), naast de informatie die door andere standaarden wordt vereist.

Minimale componenten van een tussentijds financieel verslag

▼M31

8 Een tussentijds financieel verslag moet ten minste de volgende onderdelen omvatten:

▼M5

(a) 

een verkorte balans;

▼M31

(b) 

een verkort overzicht of verkorte overzichten van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten;

▼M5

(c) 

een verkort mutatieoverzicht van het eigen vermogen;

(d) 

een verkort kasstroomoverzicht; en

(e) 

geselecteerde toelichtingen.

▼M31

8A Als een entiteit posten van winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert zoals beschreven in alinea 10A van IAS 1 (herziene versie van 2011), dan moet ze tussentijdse beknopte informatie uit dat afzonderlijke overzicht presenteren.

▼B

Vorm en inhoud van tussentijdse financiële overzichten

9 Indien een entiteit in haar tussentijds financieel verslag een volledige reeks financiële overzichten publiceert, moeten de vorm en inhoud van deze overzichten overeenstemmen met de in IAS 1 beschreven vereisten voor een volledige jaarrekening.

10 Indien een entiteit in haar tussentijds financieel verslag een reeks verkorte financiële overzichten publiceert, moeten deze verkorte overzichten ten minste alle kopjes en subtotalen bevatten die in haar recentste jaarrekening zijn opgenomen en de geselecteerde toelichtingen zoals vereist op grond van deze standaard. Additionele posten of toelichtingen moeten worden opgenomen indien het weglaten ervan de verkorte tussentijdse financiële overzichten misleidend zou maken.

▼M8

11 In het overzicht waarin de componenten van winst of verlies voor een tussentijdse periode worden gepresenteerd, moet een entiteit de gewone en verwaterde winst per aandeel voor de betrokken periode presenteren wanneer zij onder het toepassingsgebied van IAS 33 Winst per aandeel valt ( 16 ).

▼M31

11A Als een entiteit posten van winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert zoals beschreven in alinea 10A van IAS 1 (herziene versie van 2011), dan moet ze de gewone en verwaterde winst per aandeel in dat afzonderlijke overzicht presenteren.

▼B

12 IAS 1 (herziene versie van 2007) verschaft een leidraad voor de structuur van jaarrekeningen. ◄ De implementatieleidraad voor IAS 1 geeft voorbeelden van de wijze waarop de balans, ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ en het mutatieoverzicht van het eigen vermogen gepresenteerd mogen worden.

▼M5 —————

▼B

14 Een tussentijds financieel verslag wordt op een geconsolideerde basis opgesteld indien de recentste jaarrekening van de entiteit een geconsolideerde jaarrekening is. De enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij is niet consistent of vergelijkbaar met de geconsolideerde jaarrekening in het recentste jaarlijks financieel verslag. Indien het jaarlijks financieel verslag van een entiteit naast de geconsolideerde jaarrekening ook de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij omvatte, vereist noch verbiedt deze standaard de opname van de enkelvoudige overzichten van de moedermaatschappij in het tussentijds financieel verslag van de entiteit.

▼M29

Wezenlijke gebeurtenissen en transacties

15 Een entiteit moet in haar tussentijds financieel verslag een verklaring geven van de gebeurtenissen en transacties die van wezenlijk belang zijn om inzicht te kunnen verwerven in de wijzigingen in de financiële positie en prestaties van de entiteit sinds het einde van de laatste jaarlijkse verslagperiode. De in verband met deze gebeurtenissen en transacties verschafte informatie moet de informatie actualiseren die in het recentste jaarlijks financieel verslag ter zake is gepresenteerd.

15A Een gebruiker van een tussentijds financieel verslag van een entiteit heeft toegang tot het recentste jaarlijks financieel verslag van die entiteit. Bijgevolg is het niet nodig dat de toelichting bij een tussentijds financieel verslag relatief onbelangrijke actualiseringen verschaft van de informatie die reeds in de toelichting van het recentste jaarlijks financieel verslag is gerapporteerd.

▼M52

15B Hierna volgt een lijst van gebeurtenissen en transacties waarover informatie moet worden verschaft indien deze van wezenlijk belang zijn: de lijst is niet limitatief.

▼M29

(a) 

de afschrijving van voorraden tot de opbrengstwaarde en de terugneming van een dergelijke afschrijving;

▼M52

(b) 

de opname van een verlies als gevolg van de bijzondere waardevermindering van financiële activa, materiële vaste activa, immateriële activa, activa als gevolg van contracten met klanten, of andere activa, en de terugboeking van een dergelijk bijzonder waardeverminderingsverlies;

▼M29

(c) 

de terugneming van voorzieningen voor reorganisatiekosten;

(d) 

de overname en vervreemding van materiële vaste activa;

(e) 

verbintenissen in verband met de aankoop van materiële vaste activa;

(f) 

gerechtelijke schikkingen;

(g) 

correcties van fouten in voorgaande perioden;

(h) 

wijzigingen in de economische of bedrijfsomstandigheden die van invloed zijn op de reële waarde van de financiële activa en de financiële verplichtingen van de entiteit, ongeacht of deze activa of verplichtingen tegen reële waarde of tegen geamortiseerde kostprijs zijn opgenomen;

(i) 

elke wanbetaling inzake een lening of schending van een leningovereenkomst die niet verholpen c.q. hersteld is op of vóór het einde van de verslagperiode;

(j) 

transacties met verbonden partijen;

(k) 

overdrachten tussen niveaus van de reëlewaardehiërarchie die bij de bepaling van de reële waarde van financiële instrumenten wordt gehanteerd;

(l) 

wijzigingen in de classificatie van financiële activa als gevolg van een wijziging in het doel of het gebruik van deze activa; en

(m) 

wijzigingen in voorwaardelijke verplichtingen of voorwaardelijke activa.

15C Voor vele van de in alinea 15B vermelde posten worden in individuele IFRSs leidraden verstrekt betreffende de over deze posten te verschaffen informatie. Wanneer een gebeurtenis of transactie van wezenlijk belang is om inzicht te kunnen verwerven in de wijzigingen die sinds de laatste jaarlijkse verslagperiode in de financiële positie of prestaties van de entiteit hebben plaatsgevonden, moet het tussentijdse financiële verslag van de entiteit een verklaring en een actualisering bevatten van de desbetreffende informatie die in de jaarrekening van de laatste jaarlijkse verslagperiode is opgenomen.

▼M29 —————

▼M29

Overige informatieverschaffing

▼M52

16A  Naast het vermelden van wezenlijke gebeurtenissen en transacties in overeenstemming met de alinea's 15 tot en met 15C moet een entiteit de onderstaande informatie in de toelichtingen bij haar tussentijdse financiële overzichten opnemen indien deze informatie niet elders in het tussentijds financieel verslag is vermeld. De informatie moet normaliter cumulatief voor het lopende boekjaar worden gerapporteerd.

▼M29

(a) 

Een verklaring dat in de tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving en berekeningsmethoden zijn gehanteerd als in de recentste jaarrekening of, indien deze grondslagen of methoden gewijzigd zijn, een beschrijving van de aard en het effect van de wijziging.

(b) 

Verklarende opmerkingen over het seizoensgebonden of cyclische karakter van tussentijdse bedrijfsactiviteiten.

(c) 

De aard en het bedrag van posten die een invloed hebben op activa, verplichtingen, eigen vermogen, nettoresultaat of kasstromen die ongebruikelijk zijn wegens hun aard, omvang of frequentie.

(d) 

De aard en het bedrag van schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar zijn gerapporteerd, of schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande boekjaren zijn gerapporteerd.

(e) 

Uitgiften, terugkopen en terugbetalingen van obligaties en aandelen.

(f) 

Uitgekeerde dividenden (totaal of per aandeel), afzonderlijk voor gewone aandelen en andere aandelen.

(g) 

▼M36

De volgende gesegmenteerde informatie (de vermelding van gesegmenteerde informatie in een tussentijds financieel verslag van een entiteit is alleen vereist indien IFRS 8 Operationele segmenten vereist dat de entiteit in haar jaarrekening gesegmenteerde informatie vermeldt):

▼M29

(i) 

opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden meegedeeld;

(ii) 

opbrengsten uit transacties met andere segmenten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden meegedeeld;

(iii) 

een waardering van het resultaat van het segment;

▼M36

(iv) 

een waardering van de totale activa en verplichtingen voor een bepaald te rapporteren segment indien deze bedragen regelmatig worden meegedeeld aan de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, en indien er zich een materiële wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van het in de laatste jaarrekening voor dat te rapporteren segment vermelde bedrag;

▼M29

(v) 

een beschrijving van de verschillen ten opzichte van de laatste jaarrekening in de segmentatiebasis of in de grondslag voor de waardering van het resultaat van het segment;

(vi) 

een aansluiting tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten (of baten) uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Indien een entiteit aan te rapporteren segmenten evenwel posten zoals lasten (baten) uit hoofde van winstbelastingen toerekent, mag zij een aansluiting geven tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit na deze posten. In het kader van deze aansluiting moeten alle materiële restposten afzonderlijk worden vermeld en beschreven;

(h) 

Gebeurtenissen na de tussentijdse periode die niet werden weergegeven in de jaarrekening voor de tussentijdse periode;

(i) 

Het effect van wijzigingen in de samenstelling van de entiteit tijdens de tussentijdse periode, met inbegrip van bedrijfscombinaties, het verkrijgen of verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen en langlopende investeringen, reorganisaties en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfscombinaties moet de entiteit de door IFRS 3 Bedrijfscombinaties vereiste informatie verschaffen;

▼M33

(j) 

voor financiële instrumenten, de informatie over reële waarde die moet worden verstrekt op grond van de alinea's 91 tot en met 93(h), 94 tot en met 96, 98 en 99 van IFRS 13 Waardering tegen reële waarde en de alinea's 25, 26 en 28 tot en met 30 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing;

▼M38

(k) 

voor entiteiten die beleggingsentiteiten (zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening) worden of geen beleggingsentiteiten meer zijn, de informatie die moet worden verstrekt op grond van alinea 9B van IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten.

▼M52

(l) 

de opsplitsing van opbrengsten uit hoofde van contracten met klanten als vereist bij de alinea's 114 tot en met 115 van IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten.

▼M29 —————

▼B

Vermelding van overeenstemming met de IFRSs

19 Indien het tussentijds financieel verslag van een entiteit in overeenstemming is met deze standaard, moet dit feit worden vermeld. Een tussentijds financieel verslag mag niet worden beschreven als zijnde in overeenstemming met de standaarden tenzij het in overeenstemming is met alle vereisten van de International Financial Reporting Standards.

Perioden waarvoor tussentijdse financiële overzichten moeten worden gepresenteerd

▼M31

20 Tussentijdse verslagen moeten verkorte of volledige tussentijdse financiële overzichten omvatten voor de volgende perioden:

▼B

(a) 

balans aan het eind van de lopende tussentijdse periode en een vergelijkende balans aan het eind van het voorgaande boekjaar;

▼M31

(b) 

overzichten van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten voor de lopende tussentijdse periode en cumulatief voor het lopende boekjaar, met vergelijkende overzichten van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten voor de vergelijkbare tussentijdse perioden (periode en cumulatief voor het boekjaar) van het voorgaande boekjaar. Zoals toegestaan door IAS 1 (herziene versie van 2011) kan een tussentijds verslag voor elke periode een overzicht of overzichten van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten bevatten;

▼M5

(c) 

mutatieoverzicht van het eigen vermogen cumulatief voor het lopende boekjaar, met een vergelijkend overzicht voor de vergelijkbare periode cumulatief voor het voorgaande boekjaar;

▼B

(d) 

kasstroomoverzicht cumulatief voor het lopende boekjaar, met een vergelijkend overzicht voor de vergelijkbare periode cumulatief voor het lopende boekjaar van het voorgaande boekjaar.

21 Voor een entiteit met zeer seizoensgebonden bedrijfsactiviteiten kunnen financiële informatie voor de twaalf maanden ►M5  tot het einde van de tussentijdse periode ◄ en vergelijkende informatie voor de voorgaande periode van twaalf maanden nuttig zijn. Bijgevolg worden entiteiten met zeer seizoensgebonden activiteiten aangemoedigd om de vermelding van dergelijke informatie in overweging te nemen, naast de informatie die op grond van de voorgaande alinea moet worden vermeld.

22 Bijlage A geeft de perioden weer die moeten worden gepresenteerd door een entiteit die halfjaarlijks rapporteert en een entiteit die per kwartaal rapporteert.

Materialiteit

23 Bij de beslissing hoe een post ten behoeve van de tussentijdse financiële verslaggeving wordt opgenomen, gewaardeerd, geclassificeerd of vermeld, moet de materialiteit worden beoordeeld met betrekking tot de financiële gegevens voor de tussentijdse periode. Bij de beoordeling van de materialiteit moet er rekening mee worden gehouden dat tussentijdse waarderingen in grotere mate afhankelijk kunnen zijn van schattingen dan waarderingen van jaarlijkse financiële gegevens.

▼M69

24 IAS 1 definieert informatie van materieel belang en vereist dat materiële posten afzonderlijk worden vermeld, met inbegrip van (bijvoorbeeld) beëindigde bedrijfsactiviteiten. IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten vereist informatieverschaffing over schattingswijzigingen, fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving. Geen van beide standaarden bevat gekwantificeerde leidraden met betrekking tot materialiteit.

▼B

25 Hoewel oordeelsvermogen steeds vereist is bij de beoordeling van de materialiteit, baseert deze standaard de beslissing tot opname en vermelding op gegevens van de tussentijdse periode op zich, met het oog op de begrijpelijkheid van de tussentijdse cijfers. Zo worden bijvoorbeeld ongebruikelijke posten, wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving of schattingswijzigingen en fouten opgenomen en vermeld op basis van de materialiteit met betrekking tot de gegevens van de tussentijdse periode om misleidende conclusies als gevolg van niet-vermelding te voorkomen. Het belangrijkste doel is ervoor te zorgen dat een tussentijds financieel verslag alle informatie bevat die relevant is om inzicht te verwerven in de financiële positie en prestaties van een entiteit gedurende de tussentijdse periode.

INFORMATIEVERSCHAFFING IN DE JAARREKENING

26 Indien een in een tussentijdse periode gerapporteerde schatting van een bedrag aanzienlijk wordt gewijzigd tijdens de laatste tussentijdse periode van het boekjaar maar voor deze laatste tussentijdse periode geen afzonderlijk financieel verslag wordt gepubliceerd, moeten de aard en het bedrag van deze schattingswijziging worden vermeld in een toelichting bij de jaarrekening voor dat boekjaar.

27 IAS 8 vereist de vermelding van de aard en (indien praktisch mogelijk) het bedrag van een schattingswijziging die een materieel effect heeft in de lopende periode of die naar verwachting een materieel effect zal hebben in toekomstige perioden. Alinea 16(d) van deze standaard vereist een soortgelijke vermelding in een tussentijds financieel verslag. Voorbeelden zijn schattingswijzigingen in de laatste tussentijdse periode met betrekking tot afschrijvingen van voorraden, reorganisaties of bijzondere waardeverminderingsverliezen die werden gerapporteerd in een vroegere tussentijdse periode van het boekjaar. De informatie die moet worden vermeld op grond van de voorgaande alinea is in overeenstemming met de vereiste van IAS 8 en is bedoeld om een beperkt toepassingsgebied te hebben dat uitsluitend betrekking heeft op de schattingswijziging. Een entiteit is niet verplicht om aanvullende financiële informatie voor de tussentijdse periode op te nemen in haar jaarrekening.

OPNAME EN WAARDERING

Dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving als in de jaarrekening

28 Een entiteit moet in haar tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving toepassen als in haar jaarrekening, behalve voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die plaatsvonden na de datum van de recentste jaarrekening, die moeten worden weergegeven in de volgende jaarrekening. De frequentie van de verslaggeving van een entiteit (jaarlijks, halfjaarlijks of per kwartaal) mag geen weerslag hebben op de waardering van haar jaarresultaten. Om dit doel te bereiken, moeten waarderingen ten behoeve van de tussentijdse verslaggeving cumulatief voor het lopende boekjaar gebeuren.

29 De vereiste dat een entiteit in haar tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving moet toepassen als in haar jaarrekening, zou de indruk kunnen wekken dat waarderingen voor de tussentijdse periode worden gedaan alsof elke tussentijdse periode een afzonderlijke, onafhankelijke verslagperiode is. Door voor te schrijven dat de frequentie van de verslaggeving van een entiteit geen invloed mag hebben op de waardering van haar jaarresultaten, erkent alinea 28 dat een tussentijdse periode een deel is van een groter boekjaar. Cumulatieve waarderingen voor het lopende boekjaar kunnen betrekking hebben op schattingswijzigingen van bedragen die werden gerapporteerd in voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar. De grondslagen voor de opname van activa, verplichtingen, baten en lasten voor tussentijdse perioden zijn echter dezelfde als in de jaarrekening.

30 Ter illustratie:

(a) 

de grondslagen voor de opname en waardering van verliezen uit afschrijvingen van voorraden, reorganisaties of bijzondere waardeverminderingen in een tussentijdse periode zijn dezelfde als deze die een entiteit zou hanteren indien zij alleen een jaarrekening zou opstellen. Indien echter dergelijke posten in een tussentijdse periode worden opgenomen en gewaardeerd en de schatting in een latere tussentijdse periode van dat boekjaar wordt gewijzigd, wordt de oorspronkelijke schatting in de latere tussentijdse periode gewijzigd door toerekening van een additioneel verliesbedrag of door terugneming van het voorheen opgenomen bedrag;

(b) 

een kostprijs die aan het eind van een tussentijdse periode niet voldoet aan de definitie van een actief, wordt in de balans niet uitgesteld om te wachten op toekomstige informatie over het feit of de kostprijs al dan niet aan de definitie van een actief heeft voldaan, of om de winst gelijkmatig te verdelen over de tussentijdse perioden binnen een boekjaar; en

(c) 

lasten uit hoofde van winstbelastingen worden in elke tussentijdse periode opgenomen op basis van de beste schatting van het gewogen gemiddelde jaarlijkse tarief van winstbelastingen dat voor het volledige boekjaar wordt verwacht. Het is mogelijk dat bedragen die in een tussentijdse periode zijn toegerekend voor lasten uit hoofde van winstbelastingen in een latere tussentijdse periode van dat boekjaar moeten worden aangepast indien de schatting van het jaarlijkse tarief van de winstbelastingen wordt gewijzigd.

▼M68

31 Volgens het Conceptual Framework for Financial Reporting (Conceptual Framework) is opname het proces van het vastleggen, voor opvoering in het overzicht van de financiële positie of overzichten van de financiële prestaties, van een post die voldoet aan de definitie van een van de elementen van de jaarrekening. De definities van activa, verplichtingen, baten en lasten zijn fundamenteel voor de opname, aan het eind van zowel jaarlijkse als tussentijdse verslagperioden.

▼B

32 Voor activa zijn dezelfde toetsen van toekomstige economische voordelen van toepassing op tussentijdse data als aan het eind van het boekjaar van een entiteit. Kosten die wegens hun aard niet als activa in aanmerking zouden komen aan het eind van het boekjaar, komen evenmin in aanmerking op tussentijdse data. Zo ook moet een verplichting ►M5  aan het eind van een tussentijdse verslagperiode ◄ een bestaande verplichting op die datum vertegenwoordigen, net zoals ze dat ►M5  aan het eind van een jaarlijkse verslagperiode ◄ moet doen.

▼M68

33 Een essentieel kenmerk van baten (opbrengsten) en lasten is dat de gerelateerde instroom en uitstroom van activa en verplichtingen reeds hebben plaatsgevonden. Indien deze instroom of uitstroom heeft plaatsgevonden, worden de gerelateerde opbrengsten en lasten opgenomen; in het andere geval worden ze niet opgenomen. Het Conceptual Framework laat niet toe dat posten in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen die niet aan de definitie van actief of verplichting voldoen.

▼B

34 Bij de waardering van de activa, verplichtingen, baten, lasten en kasstromen die in haar jaarrekening worden gepresenteerd, kan een entiteit die alleen jaarlijks rapporteert rekening houden met informatie die in de loop van het boekjaar beschikbaar wordt. Haar waarderingen gebeuren in feite cumulatief voor het lopende boekjaar.

35 Een entiteit die halfjaarlijks rapporteert, gebruikt informatie die in het midden van het jaar of kort daarna beschikbaar is als basis voor de waarderingen in haar jaarrekening voor de eerste periode van zes maanden, en informatie die beschikbaar is aan het eind van het jaar of kort daarna voor de periode van twaalf maanden. De waarderingen voor de periode van twaalf maanden moeten mogelijke schattingswijzigingen weergeven van bedragen die werden gerapporteerd voor de eerste periode van zes maanden. De bedragen die werden gerapporteerd in het tussentijds financieel verslag voor de eerste periode van zes maanden worden niet retroactief aangepast. Alinea's 16(d) en 26 vereisen echter dat de aard en het bedrag van aanzienlijke schattingswijzigingen worden vermeld.

36 Een entiteit die vaker dan halfjaarlijks rapporteert, waardeert baten en lasten cumulatief voor het lopende boekjaar voor elke tussentijdse periode aan de hand van informatie die beschikbaar is wanneer elke reeks financiële overzichten wordt opgesteld. De bedragen van baten en lasten die werden gerapporteerd in de lopende tussentijdse periode moeten eventuele schattingswijzigingen weergeven van bedragen die werden gerapporteerd in voorgaande tussentijdse perioden van het boekjaar. De bedragen die werden gerapporteerd in voorgaande tussentijdse perioden worden niet retroactief aangepast. Alinea's 16(d) en 26 vereisen echter dat de aard en het bedrag van aanzienlijke schattingswijzigingen worden vermeld.

Per seizoen, cyclisch of occasioneel ontvangen opbrengsten

37 Opbrengsten die per seizoen, cyclisch of occasioneel binnen een boekjaar worden ontvangen, mogen niet worden vervroegd of uitgesteld op een tussentijdse datum indien de vervroeging of het uitstel niet geëigend zou zijn aan het eind van het boekjaar van de entiteit.

38 Voorbeelden zijn dividendopbrengsten, royalty's en overheidssubsidies. Daarnaast genereren sommige entiteiten consistent meer opbrengsten in bepaalde tussentijdse perioden van een boekjaar dan in andere tussentijdse perioden (bijvoorbeeld seizoensgebonden opbrengsten van kleinhandelaars). Dergelijke opbrengsten worden opgenomen wanneer ze zich voordoen.

Ongelijkmatig tijdens het boekjaar gemaakte kosten

39 Kosten die ongelijkmatig tijdens het boekjaar van een entiteit worden gemaakt, moeten worden vervroegd of uitgesteld ten behoeve van de tussentijdse verslaggeving als en alleen als het ook geëigend is om dat type kosten te vervroegen of uit te stellen aan het eind van het boekjaar.

Toepassing van de grondslagen voor opname en waardering

40 Bijlage B geeft voorbeelden van de toepassing van de algemene grondslagen voor opname en waardering die in alinea's 28 tot en met 39 zijn uiteengezet.

Gebruik van schattingen

41 De waarderingsprocedures die in een tussentijds financieel verslag moeten worden gevolgd, moeten zo ontworpen zijn dat de resulterende informatie betrouwbaar is en dat alle materiële financiële informatie die relevant is om inzicht te verwerven in de financiële positie of prestaties van de entiteit op gepaste wijze wordt vermeld. Terwijl waarderingen in jaarlijkse en tussentijdse financiële verslagen vaak zijn gebaseerd op redelijke schattingen, vereist de opstelling van tussentijdse financiële verslagen doorgaans een groter gebruik van schattingsmethoden dan jaarlijkse financiële verslagen.

42 Bijlage C geeft voorbeelden van het gebruik van schattingen in tussentijdse perioden.

AANPASSING VAN REEDS GERAPPORTEERDE TUSSENTIJDSE PERIODEN

43 Een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, met uitzondering van een wijziging waarvoor de overgang wordt gespecificeerd door een nieuwe standaard of interpretatie, moet worden weergegeven door:

(a) 

de aanpassing van de financiële overzichten van voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar en de vergelijkbare tussentijdse perioden van voorgaande boekjaren die in de jaarrekening zullen worden aangepast, overeenkomstig IAS 8; dan wel

(b) 

de aanpassing van de financiële overzichten van voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar en van vergelijkbare tussentijdse perioden van voorgaande boekjaren om de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving prospectief toe te passen vanaf de vroegste datum waarop toepassing praktisch haalbaar is, indien het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect aan het begin van het boekjaar van de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor alle voorgaande verslagperioden, te bepalen.

44 Het voorgaande principe heeft onder meer tot doel ervoor te zorgen dat een enkele grondslag voor financiële verslaggeving wordt toegepast op een bepaalde categorie van transacties in de loop van een volledig boekjaar. In overeenstemming met IAS 8 wordt een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving weergegeven door retroactieve toepassing, met aanpassing van de financiële informatie vanaf de vroegste voorgaande periode waarvoor aanpassing praktisch haalbaar is. Indien het echter praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve bedrag van de aanpassing met betrekking tot voorgaande boekjaren te bepalen, moet de nieuwe grondslag in overeenstemming met IAS 8 prospectief worden toegepast vanaf de vroegste datum waarop toepassing praktisch haalbaar is. Het gevolg van het principe in alinea 43 is dat binnen het lopende boekjaar elke wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving op retroactieve wijze moet worden toegepast of, indien dit praktisch niet haalbaar is, prospectief, maar niet later dan vanaf het begin van het boekjaar.

45 Toestaan dat wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving worden weergegeven op een tussentijdse datum binnen het boekjaar, zou betekenen dat het is toegestaan om binnen een enkel boekjaar twee verschillende grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen op een bepaalde categorie van transacties. Dit zou leiden tot problemen met de tussentijdse toerekening, een onduidelijk bedrijfsresultaat en een complexe analyse en begrijpelijkheid van de informatie voor tussentijdse perioden.

INGANGSDATUM

46 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 1999 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen.

▼M5

47 IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werden de alinea's 4, 5, 8, 11, 12 en 20 gewijzigd, werd alinea 13 verwijderd en werden de alinea's 8A en 11A toegevoegd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M12

48 IFRS 3 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea 16(i). Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen.

▼M29

49 Alinea 15 werd gewijzigd, de alinea's 15A, 15B, 15C en 16A werden toegevoegd en de alinea's 16, 17 en 18 werden verwijderd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

50 IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, voegde alinea 16A(j) toe. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

51 De alinea's 8, 8A, 11A en 20 zijn gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M36

52 Alinea 5 is gewijzigd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011; het betreft een wijziging die voortvloeit uit de wijziging in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

53 Alinea 16A is gewijzigd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M38

54 Alinea 16A is toegevoegd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijziging eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M52

55 IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft de alinea's 15B en 16A gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M48

56 Alinea 16A is gewijzigd door de in september 2014 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2012-2014. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M49

57 Alinea 5 is gewijzigd door het Initiatief op het gebied van de informatieverschaffing (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in december 2014. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing van deze wijziging is toegestaan.

▼M68

58  Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards, uitgegeven in 2018, heeft de alinea’s 31 en 33 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan als een entiteit tegelijkertijd ook alle andere wijzigingen toepast die zijn aangebracht bij Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards. Een entiteit moet de wijzigingen in IAS 34 retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Als een entiteit echter bepaalt dat retroactieve toepassing praktisch niet haalbaar zou zijn of buitensporige kosten of inspanningen met zich mee zou brengen, moet zij de wijzigingen in IAS 34 toepassen door te verwijzen naar de alinea’s 43 tot en met 45 van deze standaard en de alinea’s 23 tot en met 28, 50 tot en met 53 en 54F van IAS 8.

▼M69

58 Alinea 24 is gewijzigd door Definitie van materieel belang (wijzigingen in IAS 1 en IAS 8), uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij de wijzigingen in de definitie van materieel belang in alinea 7 van IAS 1 en in de alinea’s 5 en 6 van IAS 8 toepast.

▼M78

60  Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving, die IAS 1 en IFRS Practice Statement 2 Making Materiality Judgements wijzigt, en in februari 2021 is uitgegeven, wijzigde alinea 5. Een entiteit moet die wijziging toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 36

Bijzondere waardevermindering van activa

DOEL

1 Het doel van deze standaard is voor te schrijven welke procedures een entiteit moet toepassen zodat haar activa niet tegen een hoger bedrag worden geboekt dan hun realiseerbare waarde. Een actief wordt geboekt tegen een hoger bedrag dan zijn realiseerbare waarde als zijn boekwaarde hoger ligt dan het bedrag dat uit het gebruik of de verkoop van het actief kan worden gerealiseerd. Als dit het geval is, heeft het actief een bijzondere waardevermindering ondergaan en schrijft deze standaard voor dat de entiteit een bijzonder waardeverminderingsverlies moet opnemen. De standaard behandelt eveneens wanneer een entiteit een bijzonder waardeverminderingsverlies moet terugboeken en welke informatie moet worden gepresenteerd.

TOEPASSINGSGEBIED

▼M77

2  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

▼B

(a) 

voorraden (zie IAS 2 Voorraden);

▼M52

(b) 

contractactiva en activa uit hoofde van kosten om een contract te verkrijgen of te vervullen die worden opgenomen in overeenstemming met IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten;

▼B

(c) 

uitgestelde belastingvorderingen (zie IAS 12 Winstbelastingen);

(d) 

activa die resulteren uit personeelsbeloningen (zie IAS 19 Personeelsbeloningen);

▼M53

(e) 

financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen;

▼B

(f) 

vastgoedbeleggingen die tegen reële waarde worden gewaardeerd (zie IAS 40 Vastgoedbeleggingen);

▼M45

(g) 

binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw vallende biologische activa die verband houden met agrarische activiteiten en die worden gewaardeerd tegen reële waarde minus vervreemdingskosten;

▼M77

(h) 

contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 Verzekeringscontracten vallen en activa zijn, en enigerlei activa voor met de acquisitie van verzekeringen verband houdende kasstromen als bepaald in IFRS 17, en

▼B

(i) 

vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

3 Deze standaard is niet van toepassing op voorraden, activa die resulteren uit onderhanden projecten in opdracht van derden, uitgestelde belastingvorderingen, activa die resulteren uit personeelsbeloningen of activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) aangezien de bestaande standaarden die op deze activa van toepassing zijn vereisten bevatten voor de opname en waardering van deze activa.

▼M53

4 Deze standaard is van toepassing op financiële activa die zijn ingedeeld als:

a) 

dochterondernemingen, zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening;

b) 

geassocieerde deelnemingen, zoals gedefinieerd in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures; en

c) 

joint ventures, zoals gedefinieerd in IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten.

Voor de bijzondere waardevermindering van andere financiële activa wordt verwezen naar IFRS 9.

5 Deze standaard is niet van toepassing op financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, noch op tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbeleggingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 40 vallen, noch op met een agrarische activiteit verband houdende biologische activa die worden gewaardeerd tegen reële waarde minus verkoopkosten en die binnen het toepassingsgebied van IAS 41 vallen. Deze standaard is echter wel van toepassing op activa die tegen geherwaardeerde waarde (dat wil zeggen de reële waarde op de herwaarderingsdatum minus enige latere cumulatieve afschrijvingen en cumulatieve bijzonderewaardeverminderingsverliezen) worden geboekt in overeenstemming met andere IFRSs, zoals het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 38 Immateriële vaste activa. Het enige verschil tussen de reële waarde van een actief en zijn reële waarde minus vervreemdingskosten zijn de directe marginale kosten voor de vervreemding van het actief.

▼M33

(a) 
(i) 

Als de vervreemdingskosten verwaarloosbaar zijn, ligt de realiseerbare waarde van het geherwaardeerde actief per definitie in de buurt van of boven zijn geherwaardeerde waarde. In dit geval is het na toepassing van de herwaarderingsvereisten onwaarschijnlijk dat het geherwaardeerde actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, en hoeft de realiseerbare waarde niet te worden geschat.

(ii) 

[verwijderd]

(b) 

[verwijderd]

▼M33

(c) 

Als de vervreemdingskosten niet verwaarloosbaar zijn, ligt de reële waarde minus vervreemdingskosten van het geherwaardeerde actief per definitie onder zijn reële waarde. Daarom zal het geherwaardeerde actief een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan als zijn bedrijfswaarde onder zijn geherwaardeerde waarde ligt. In dit geval moet een entiteit, na toepassing van de herwaarderingsvereisten, deze standaard toepassen om vast te stellen of het actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

▼B

DEFINITIES

▼M33

6  De volgende termen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenissen:

[verwijderd]

(a) 

[verwijderd]

(b) 

[verwijderd]

(c) 

[verwijderd]

▼M12 —————

▼B

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief opgenomen wordt na aftrek van eventuele daarop geaccumuleerde afschrijvingen en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinste identificeerbare groep activa die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa.

Algemene bedrijfsactiva zijn activa, met uitzondering van goodwill, die bijdragen tot de toekomstige kasstromen van zowel de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid als andere kasstroomgenererende eenheden.

Kosten van vervreemding zijn marginale kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de vervreemding van een actief of van een kasstroomgenererende eenheid, met uitzondering van financieringskosten en lasten uit hoofde van winstbelastingen.

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief, of een ander bedrag dat in de jaarrekening de kostprijs vervangt, verminderd met zijn restwaarde.

Afschrijving is de systematische toerekening van het af te schrijven bedrag van een actief over zijn gebruiksduur ( 17 ).

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼B

Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief of een kasstroomgenererende eenheid zijn realiseerbare waarde overschrijdt.

De realiseerbare waarde van een actief of een kasstroomgenererende eenheid is de hoogste waarde van de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ en zijn bedrijfswaarde.

De gebruiksduur is:

(a) 

de periode waarin de entiteit het actief verwacht te gebruiken; dan wel

(b) 

het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

De bedrijfswaarde is de contante waarde van de kasstromen die verwacht worden voort te komen uit een actief of een kasstroomgenererende eenheid.

IDENTIFICATIE VAN EEN ACTIEF DAT MOGELIJK EEN BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING HEEFT ONDERGAAN

7 In alinea's 8 tot en met 17 wordt uiteengezet wanneer de realiseerbare waarde moet worden bepaald. Deze vereisten hanteren het begrip „een actief”, maar zijn zowel van toepassing op een afzonderlijk actief als op een kasstroomgenererende eenheid. De rest van deze standaard is als volgt samengesteld:

(a) 

in alinea's 18 tot en met 57 worden de vereisten voor de waardering van de realiseerbare waarde uiteengezet. Deze vereisten hanteren ook het begrip „een actief”, maar zijn zowel van toepassing op een afzonderlijk actief als op een kasstroomgenererende eenheid;

(b) 

in alinea's 58 tot en met 108 worden de vereisten voor de opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen uiteengezet. De opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor individuele activa die geen goodwill zijn, worden behandeld in alinea's 58 tot en met 64. In alinea's 65 tot en met 108 worden de opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor kasstroomgenererende eenheden en goodwill behandeld;

(c) 

in alinea's 109 tot en met 116 worden de vereisten uiteengezet voor de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden is opgenomen voor een actief of een kasstroomgenererende eenheid. Deze vereisten hanteren opnieuw het begrip „een actief”, maar zijn zowel van toepassing op een afzonderlijk actief als op een kasstroomgenererende eenheid. Aanvullende vereisten voor een individueel actief zijn uiteengezet in alinea's 117 tot en met 121, voor een kasstroomgenererende eenheid in alinea's 122 en 123 en voor goodwill in alinea's 124 en 125;

(d) 

in alinea's 126 tot en met 133 wordt vermeld welke informatie verschaft moet worden over bijzondere waardeverminderingsverliezen en terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor activa en kasstroomgenererende eenheden. Alinea's 134 tot en met 137 vermelden aanvullende vereisten inzake informatieverschaffing voor kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur zijn toegerekend om te onderzoeken of er sprake is van bijzondere waardevermindering.

8 Een actief is aan een bijzondere waardevermindering onderhevig indien zijn boekwaarde groter is dan zijn realiseerbare waarde. In alinea's 12 tot en met 14 worden enkele indicaties beschreven die wijzen op een mogelijk bijzonder waardeverminderingsverlies. Als een van deze indicaties zich voordoet, is een entiteit verplicht om een formele schatting van de realiseerbare waarde te maken. Deze standaard vereist niet dat een entiteit een formele schatting van de realiseerbare waarde maakt indien er geen aanwijzingen bestaan die duiden op een bijzonder waardeverminderingsverlies, behalve wanneer hetgeen vermeld is in alinea 10 van toepassing is.

9 Een entiteit moet op ►M5  het einde van elke verslagperiode ◄ beoordelen of er een indicatie is die wijst op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief. Indien een dergelijke indicatie bestaat, moet de entiteit de realiseerbare waarde van het actief schatten.

10 Ongeacht of er aanwijzingen voor een bijzondere waardevermindering bestaan, moet een entiteit ook:

(a) 

jaarlijks onderzoeken of een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur of een immaterieel actief dat nog niet gebruiksklaar is een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, door zijn boekwaarde te vergelijken met zijn realiseerbare waarde. Dit onderzoek op bijzondere waardevermindering kan op elk willekeurig ogenblik in de jaarperiode worden uitgevoerd, onder voorwaarde dat het onderzoek elk jaar op hetzelfde tijdstip wordt uitgevoerd. Verschillende immateriële activa kunnen op verschillende tijdstippen worden onderzocht op bijzondere waardevermindering. Indien echter de eerste opname van een dergelijk immaterieel actief tijdens de lopende jaarperiode heeft plaatsgevonden, moet vóór het einde van de lopende verslagperiode onderzocht worden of het immaterieel actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan;

(b) 

jaarlijks onderzoeken of goodwill die in het kader van een bedrijfscombinatie is verworven een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, overeenkomstig alinea's 80 tot en met 99.

11 Over het vermogen van een immaterieel actief om zodanige toekomstige economische voordelen te genereren dat de boekwaarde gerealiseerd kan worden, bestaat doorgaans meer onzekerheid wanneer het actief niet gebruiksklaar is dan wanneer dit wel het geval is. Daarom vereist deze standaard dat een entiteit ten minste jaarlijks de boekwaarde van een immaterieel actief dat nog niet gebruiksklaar is toetst op bijzondere waardevermindering.

▼M33

12  Bij de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat een actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen in aanmerking nemen:

Externe informatiebronnen

(a) 

er zijn waarneembare aanwijzingen dat de marktwaarde van het actief gedurende de periode veel meer is gedaald dan te verwachten zou zijn als gevolg van het verstrijken van de tijd of als gevolg van normaal gebruik.

▼B

(b) 

belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de entiteit hebben zich gedurende de verslagperiode voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen in de markt, de technologische, economische of juridische omgeving waarin de entiteit actief is dan wel in de markt waaraan een actief dienstbaar is;

(c) 

marktrentevoeten of andere marktpercentages voor het rendement van beleggingen zijn gedurende de verslagperiode gestegen en zullen waarschijnlijk invloed hebben op de disconteringsvoet die wordt gebruikt voor de berekening van de bedrijfswaarde van een actief, en de realiseerbare waarde van het actief materieel verlagen;

(d) 

de boekwaarde van de nettoactiva van de entiteit is hoger dan haar marktkapitalisatie.

Interne informatiebronnen

(e) 

er zijn duidelijke aanwijzingen van economische veroudering van of fysieke schade aan een actief;

(f) 

belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop een actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze veranderingen zijn onder meer het niet langer gebruiken van een actief, plannen om de bedrijfsactiviteit waartoe een actief behoort te beëindigen of te reorganiseren, plannen om een actief te vervreemden op een eerdere datum dan verwacht en het herbeoordelen van de gebruiksduur van een actief als beperkt eerder dan als onbeperkt ( 18 );

(g) 

uit interne rapportering blijkt duidelijk dat de economische prestaties van een actief beduidend minder zijn of zullen zijn dan verwacht.

▼M7

Dividend van een dochteronderneming, een ►M32  joint venture ◄ of een geassocieerde deelneming

(h) 

voor een investering in een dochteronderneming, een ►M32  joint venture ◄ of een geassocieerde deelneming neemt de investeerder een dividend van de investering op en zijn er duidelijke aanwijzingen dat:

(i) 

de boekwaarde van de investering in de enkelvoudige jaarrekening groter is dan de boekwaarden in de geconsolideerde jaarrekening van de nettoactiva, inclusief gerelateerde goodwill, van de deelneming; of

(ii) 

het dividend groter is dan de totale gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten van de dochteronderneming, de ►M32  joint venture ◄ of de geassocieerde deelneming in de periode waarin het dividend betaalbaar is gesteld.

▼B

13 De lijst in alinea 12 is niet uitputtend. Een entiteit kan andere indicaties in aanmerking nemen die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief. Ook in dit geval moet de entiteit de realiseerbare waarde van het actief bepalen. In geval van goodwill moet de entiteit onderzoeken of er sprake is van een bijzondere waardevermindering overeenkomstig alinea's 80 tot en met 99.

14 Bewijzen uit interne rapportering die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief, zijn onder meer het bestaan van:

(a) 

kasstromen voor de verwerving van het actief, of de verdere behoeften aan kasstromen voor de werking of het onderhoud ervan, die aanzienlijk hoger liggen dan aanvankelijk begroot;

(b) 

werkelijke nettokasstromen of exploitatiewinst of -verlies uit het actief die beduidend slechter zijn dan gebudgetteerd;

(c) 

een aanzienlijke afname in de gebudgetteerde nettokasstromen of exploitatiewinst, of een aanzienlijke toename in het gebudgetteerde verlies uit het actief; dan wel

(d) 

exploitatieverliezen of de uitstroom van nettokasmiddelen voor het actief wanneer de bedragen voor de lopende verslagperiode worden opgeteld bij de gebudgetteerde bedragen voor de toekomst.

15 Zoals vermeld in alinea 10 vereist deze standaard dat ten minste één keer per jaar een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur of dat nog niet gebruiksklaar is, en goodwill getest worden op bijzondere waardevermindering. Behalve indien de vereisten in alinea 10 van toepassing zijn, moet bij de vraag of het noodzakelijk is de realiseerbare waarde van een actief te schatten het begrip materialiteit in aanmerking worden genomen. Als vorige berekeningen bijvoorbeeld aantonen dat de realiseerbare waarde van een actief aanzienlijk hoger ligt dan zijn boekwaarde, hoeft de entiteit de realiseerbare waarde van het actief niet opnieuw te schatten als er inmiddels geen gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die dat verschil zouden wegnemen. Ook kan uit een vorige analyse blijken dat de realiseerbare waarde van een actief niet gevoelig is voor één of meer indicaties die in alinea 12 zijn opgesomd.

16 Ter illustratie van alinea 15, als de marktrente of andere marktpercentages voor het rendement van beleggingen tijdens de verslagperiode zijn gestegen, hoeft een entiteit in de volgende gevallen geen formele schatting te maken van de realiseerbare waarde van een actief:

(a) 

als het onwaarschijnlijk is dat de disconteringsvoet die wordt gebruikt om de bedrijfswaarde van het actief te berekenen, invloed zal ondervinden van de stijging in deze marktpercentages. Stijgingen van de kortetermijnrente hebben bijvoorbeeld mogelijk geen materieel effect op de disconteringsvoet die wordt gehanteerd voor een actief met een lange resterende gebruiksduur;

(b) 

als het waarschijnlijk is dat de disconteringsvoet die wordt gebruikt om de bedrijfswaarde van het actief te berekenen, invloed zal ondervinden van de stijging in deze marktpercentages, maar een voorgaande gevoeligheidsanalyse van de realiseerbare waarde aantoont dat:

(i) 

het onwaarschijnlijk is dat de realiseerbare waarde materieel zal afnemen omdat het ook waarschijnlijk is dat de toekomstige kasstromen zullen toenemen (bijvoorbeeld in sommige gevallen kan een entiteit in staat zijn om aan te tonen dat zij haar opbrengsten aanpast om eventuele rentestijgingen te compenseren); dan wel

(ii) 

het onwaarschijnlijk is dat de daling van de realiseerbare waarde zal leiden tot een materieel bijzonder waardeverminderingsverlies.

17 Als er een indicatie is dat een actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, kan dit erop wijzen dat de resterende gebruiksduur, de afschrijvingsmethode of de restwaarde voor het actief moet worden beoordeeld en aangepast in overeenstemming met de standaard die op het actief van toepassing is, zelfs indien er voor het actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies is opgenomen.

WAARDERING VAN DE REALISEERBARE WAARDE

18 In deze standaard wordt realiseerbare waarde gedefinieerd als de hoogste waarde van enerzijds de ►M33  reële waarde minus de vervreemdingskosten ◄ en anderzijds de bedrijfswaarde van een actief of een kasstroomgenererende eenheid. In alinea's 19 tot en met 57 zijn de vereisten uiteengezet voor de waardering van de realiseerbare waarde. Deze vereisten hanteren het begrip „een actief”, maar zijn zowel van toepassing op een afzonderlijk actief als op een kasstroomgenererende eenheid.

19  ►C2  Het is niet altijd noodzakelijk om zowel de ►M33  reële waarde verminderd met de vervreemdingskosten ◄ als de bedrijfswaarde van een actief te bepalen. Als één van deze waarden de boekwaarde van het actief overschrijdt, heeft het actief geen bijzondere waardevermindering ondergaan en is het bijgevolg niet nodig om de andere waarde te schatten. ◄

▼M33

20 Het kan mogelijk zijn om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen, zelfs als er geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief is. Soms zal het echter niet mogelijk zijn om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen bij gebrek aan een basis voor een betrouwbare schatting van de prijs waartegen een regelmatige transactie om het actief te verkopen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden. In dit geval mag de entiteit de bedrijfswaarde van het actief gebruiken als zijn realiseerbare waarde.

▼B

21 Als er geen redenen zijn om aan te nemen dat de bedrijfswaarde van een actief zijn ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ materieel overschrijdt, mag de ►M33  reële waarde minus de vervreemdingskosten ◄ van het actief worden gebruikt als zijn realiseerbare waarde. Dit zal vaak het geval zijn voor activa die worden gehouden met het oog op vervreemding. De reden hiervoor is dat de bedrijfswaarde van een actief dat gehouden wordt voor vervreemding hoofdzakelijk zal bestaan uit de nettoverkoopopbrengsten, aangezien de toekomstige kasstromen uit het voortgezette gebruik van het actief tot zijn vervreemding waarschijnlijk verwaarloosbaar zullen zijn.

22 De realiseerbare waarde wordt bepaald voor een afzonderlijk actief, tenzij het actief geen instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van die van andere activa of groepen activa. Indien dit het geval is, wordt de realiseerbare waarde bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort (zie alinea's 65 tot en met 103), tenzij:

(a) 

de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van het actief hoger is dan zijn boekwaarde; dan wel

▼M33

(b) 

de bedrijfswaarde van het actief kan worden geschat op een bedrag dat dichtbij zijn reële waarde minus vervreemdingskosten ligt en het mogelijk is om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen.

▼B

23 In sommige gevallen kunnen schattingen, gemiddelden en verkorte berekeningen een redelijke benadering vormen van de gedetailleerde berekeningen die in deze standaard worden geïllustreerd voor de bepaling van de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ of de bedrijfswaarde.

Waardering van de realiseerbare waarde van een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur

24 Alinea 10 vereist dat een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur jaarlijks moet worden getest op een bijzondere waardevermindering door zijn boekwaarde met zijn realiseerbare waarde te vergelijken, ongeacht of er eventueel aanwijzingen voor een bijzondere waardevermindering bestaan. De recentste gedetailleerde berekening van de realiseerbare waarde van een dergelijk actief die in een voorgaande verslagperiode gemaakt is, mag voor het actief dat op bijzondere waardevermindering wordt onderzocht in de lopende verslagperiode worden gebruikt, op voorwaarde dat aan alle onderstaande criteria wordt voldaan:

(a) 

indien het immaterieel actief geen instromen van kasmiddelen genereert uit voortgezet gebruik die in ruime mate onafhankelijk zijn van deze andere activa of groepen activa en het actief bijgevolg, als onderdeel van de kasstroomgenererende eenheid waartoe het behoort, getest wordt op bijzondere waardevermindering, zijn de activa en verplichtingen waaruit deze eenheid is samengesteld sinds de laatst gemaakte berekening van de realiseerbare waarde niet in belangrijke mate gewijzigd;

(b) 

de recentste berekening van de realiseerbare waarde resulteerde in een bedrag dat de boekwaarde van het actief met een substantiële marge overschreed; en

(c) 

wanneer op basis van een analyse van gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en omstandigheden die zijn gewijzigd sinds de recentste berekening van de realiseerbare waarde, het onwaarschijnlijk is dat een actuele berekening van de realiseerbare waarde geringer uitvalt dan de boekwaarde van het actief.

▼M33

Reële waarde minus vervreemdingskosten

▼M33 —————

▼B

28 Bij de bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten worden de vervreemdingskosten in mindering gebracht, behalve die welke als verplichtingen zijn opgenomen. ◄ Voorbeelden van dergelijke kosten zijn juridische kosten, zegelrechten en soortgelijke belastingen op transacties, de kosten voor de verwijdering van het actief en de directe marginale kosten om het actief verkoopklaar te maken. Anderzijds zijn ontslagvergoedingen (zoals gedefinieerd in IAS 19) en kosten in verband met de inperking of reorganisatie van een bedrijf na de vervreemding van een actief geen directe marginale kosten die aan de vervreemding van het actief zijn toe te rekenen.

29 Soms is bij de vervreemding van een actief de koper genoodzaakt een verplichting over te nemen, en is slechts één ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ beschikbaar voor zowel het actief als de verplichting. In alinea 78 wordt verklaard hoe dergelijke gevallen moeten worden behandeld.

Bedrijfswaarde

30 De volgende elementen moeten worden weergegeven in de berekening van de bedrijfswaarde van een actief:

(a) 

een schatting van de toekomstige kasstromen die de entiteit uit het actief verwacht te verkrijgen;

(b) 

verwachtingen met betrekking tot mogelijke wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van dergelijke toekomstige kasstromen;

(c) 

de tijdwaarde van geld, voorgesteld door de actuele risicovrije marktrentevoet;

(d) 

de prijs voor de aan het actief inherente onzekerheid; en

(e) 

andere factoren, zoals de afwezigheid van liquiditeit, die marktdeelnemers zouden opnemen in de waardering van toekomstige kasstromen die de entiteit uit het actief verwacht te verkrijgen.

31 Voor het schatten van de bedrijfswaarde van een actief moeten de volgende stappen worden doorlopen:

(a) 

een schatting van de toekomstige instroom en uitstroom van kasmiddelen afkomstig uit het voortgezette gebruik van het actief en zijn uiteindelijke vervreemding; en

(b) 

de toepassing van de geëigende disconteringsvoet op deze toekomstige kasstromen.

32 De in alinea's 30(b), (d) en (e) bepaalde elementen kunnen worden weergegeven als aanpassingen op toekomstige kasstromen of als aanpassingen op de disconteringsvoet. Ongeacht de methode die de entiteit hanteert om de verwachtingen aangaande mogelijke wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van toekomstige kasstromen weer te geven, moet het resultaat de verwachte contante waarde van de toekomstige kasstromen weerspiegelen, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van alle mogelijke resultaten. Bijlage A verstrekt aanvullende leidraden voor de wijze waarop contantewaardetechnieken moeten worden toegepast bij de waardering van de bedrijfswaarde van een actief.

Grondslag voor schattingen van toekomstige kasstromen

33 Voor de waardering van de bedrijfswaarde moet een entiteit:

(a) 

kasstroomprognoses baseren op redelijke en gefundeerde veronderstellingen die de beste inschatting door het management vertegenwoordigen van de economische omstandigheden die gedurende de resterende gebruiksduur van het actief zullen bestaan. Er moet meer belang worden gehecht aan externe bewijzen.

(b) 

kasstroomprognoses baseren op de recentste, door het management goedgekeurde financiële budgetten en voorspellingen. Zij moet echter eventuele toekomstige instromen of uitstromen van kasmiddelen die naar verwachting zullen voortvloeien uit toekomstige reorganisaties of uit de verbetering of verhoging van de prestatie van een actief uitsluiten. Prognoses op basis van deze budgetten/voorspellingen moeten maximaal vijf jaar beslaan, tenzij een langere periode gerechtvaardigd kan worden.

(c) 

kasstroomprognoses schatten na de periode die door de recentste budgetten/voorspellingen worden gedekt, door de op de budgetten/voorspellingen gebaseerde prognoses te extrapoleren en daarbij voor de volgende jaren een stabiel of afnemend groeipercentage te hanteren, tenzij een groeipercentage gerechtvaardigd kan worden. Dit groeipercentage mag niet hoger liggen dan het gemiddelde groeipercentage op lange termijn voor de producten, de sectoren, het land of de landen waarin de entiteit actief is, of voor de markt waarin het actief wordt gebruikt, tenzij een hoger percentage gerechtvaardigd kan worden.

34 Het management beoordeelt de redelijkheid van de veronderstellingen waarop de actuele kasstroomprognoses zijn gebaseerd, door de oorzaken van de verschillen tussen kasstroomprognoses uit het verleden en de actuele kasstromen te onderzoeken. Het management moet ervoor zorgen dat de veronderstellingen waarop haar huidige kasstroomprognoses zijn gebaseerd consistent zijn met de feitelijke resultaten uit het verleden, op voorwaarde dat dit gepast is op grond van latere gebeurtenissen of omstandigheden die zich niet hebben voorgedaan op het moment waarop die feitelijke kasstromen gegenereerd zijn.

35 Gedetailleerde, expliciete en betrouwbare financiële budgetten/voorspellingen van toekomstige kasstromen over perioden van meer dan vijf jaar, zijn doorgaans niet beschikbaar. Om die reden worden de schattingen van het management voor de toekomstige kasstromen gebaseerd op de recentste budgetten/voorspellingen, met een maximum van vijf jaar. Het management kan kasstroomprognoses gebruiken die gebaseerd zijn op financiële budgetten/voorspellingen over een periode van meer dan vijf jaar als het management ervan overtuigd is dat deze prognoses betrouwbaar zijn en het kan aantonen dat het in staat is, op basis van ervaringen uit het verleden, om op nauwkeurige wijze kasstromen te voorspellen voor die langere periode.

36 Kasstroomprognoses tot het einde van de gebruiksduur van een actief worden gedaan door de kasstroomprognoses op basis van de financiële budgetten/voorspellingen te extrapoleren aan de hand van een groeipercentage voor de volgende jaren. Dit percentage is stabiel of neemt af, tenzij een stijging van het percentage aansluit bij objectieve informatie over patronen over de levensduur van een product of sector. Waar dat gepast is, is het groeipercentage nul of negatief.

37 Wanneer de omstandigheden gunstig zijn, is het waarschijnlijk dat er concurrenten actief worden en de groei beperken. Bijgevolg is het voor entiteiten moeilijk om het gemiddelde historische groeipercentage op lange termijn (ca. twintig jaar) te overtreffen voor de producten, de sectoren, het land of de landen waarin de entiteit actief is of voor de markt waarin het actief wordt gebruikt.

38 In haar gebruik van informatie uit financiële budgetten/voorspellingen gaat de entiteit na of de informatie redelijke en gefundeerde veronderstellingen weerspiegelt en de beste schatting van het management vertegenwoordigt in verband met de economische omstandigheden die gedurende de resterende gebruiksduur van het actief zullen bestaan.

Samenstelling van schattingen van toekomstige kasstromen

39 Schattingen van toekomstige kasstromen moeten het volgende omvatten:

(a) 

prognoses van de instroom van kasmiddelen uit het voortgezette gebruik van het actief;

(b) 

prognoses van de uitstroom van kasmiddelen die onvermijdelijk moeten plaatsvinden om de instroom van kasmiddelen uit het voortgezette gebruik van het actief te genereren (met inbegrip van de uitstroom van kasmiddelen om het actief voor te bereiden op zijn gebruik) en direct aan het actief kunnen worden toegeschreven of op redelijke en consistente basis aan het actief kunnen worden toegerekend; en

(c) 

de eventuele te ontvangen (of te betalen) nettokasstromen voor de vervreemding van het actief aan het eind van zijn gebruiksduur.

40 Schattingen van toekomstige kasstromen en de disconteringsvoet weerspiegelen consistente veronderstellingen over prijsstijgingen toe te schrijven aan algemene inflatie. Als het effect van prijsstijgingen toe te schrijven aan algemene inflatie is vervat in de disconteringsvoet, worden toekomstige kasstromen bijgevolg in nominale termen geschat. Als het effect van prijsstijgingen toe te schrijven aan algemene inflatie niet in de disconteringsvoet is vervat, worden de toekomstige kasstromen in reële termen geschat (maar omvatten ze wel toekomstige specifieke prijsstijgingen of -dalingen).

41 Prognoses van de uitstroom van kasmiddelen omvatten de dagelijkse onderhoudskosten van het actief alsook de toekomstige overheadkosten die direct aan het gebruik van het actief kunnen worden toegeschreven of die op een redelijke en consistente basis aan het gebruik van het actief kunnen worden toegerekend.

42 Indien de boekwaarde van een actief nog niet alle uitstromen van kasmiddelen omvat die moeten plaatsvinden vóór het actief klaar is voor gebruik of verkoop, omvat de schatting van de toekomstige uitstroom van kasmiddelen een schatting van enige verdere uitstroom van kasmiddelen die naar verwachting zal plaatsvinden vóór het actief klaar is voor gebruik of verkoop. Dit is bijvoorbeeld het geval voor een gebouw in aanbouw of voor een ontwikkelingsproject dat nog niet is voltooid.

43 Om dubbeltelling te vermijden, omvatten schattingen van toekomstige kasstromen geen:

(a) 

instroom van kasmiddelen uit activa die een instroom van kasmiddelen genereren die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen uit het te beoordelen actief (bijvoorbeeld financiële activa, zoals vorderingen); en

(b) 

uitstroom van kasmiddelen die verband houdt met posten die als verplichtingen zijn opgenomen (bijvoorbeeld schulden, pensioenen of voorzieningen).

44 Toekomstige kasstromen moeten worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand. Schattingen van toekomstige kasstromen mogen geen geschatte toekomstige instroom of uitstroom van kasmiddelen omvatten die naar verwachting zullen voortvloeien uit:

(a) 

een toekomstige reorganisatie waartoe een entiteit zich nog niet heeft verbonden; dan wel

(b) 

prestatieverbetering of -verhoging van het actief.

45 Aangezien toekomstige kasstromen worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand, weerspiegelt de bedrijfswaarde niet:

(a) 

de toekomstige uitstroom van kasmiddelen of gerelateerde kostenbesparingen (bijvoorbeeld verlagingen van de personeelskosten) of voordelen die naar verwachting zullen voortvloeien uit een toekomstige reorganisatie waartoe een entiteit zich nog niet heeft verbonden; dan wel

(b) 

de toekomstige uitstroom van kasmiddelen die de prestatie van het actief zal verbeteren of verhogen of de gerelateerde instroom van kasmiddelen die naar verwachting zal voortvloeien uit een dergelijke uitstroom van kasmiddelen.

46 Een reorganisatie is een programma dat door het management wordt gepland en waarover het management de zeggenschap heeft, en dat leidt tot materiële wijzigingen in het toepassingsgebied van de activiteiten van een entiteit of in de manier waarop de bedrijfsvoering geschiedt. IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa omvat leidraden die verduidelijken wanneer een entiteit zich tot een reorganisatie verbindt.

47 Als een entiteit zich tot een reorganisatie verbindt, is het waarschijnlijk dat bepaalde activa door deze reorganisatie zullen worden beïnvloed. Wanneer de entiteit zich eenmaal tot de reorganisatie heeft verbonden:

(a) 

weerspiegelen haar schattingen van de toekomstige instroom en uitstroom van kasmiddelen voor de bepaling van de bedrijfswaarde de kostenbesparingen en andere voordelen uit de reorganisatie (op basis van de recentste financiële budgetten/voorspellingen die door het management zijn goedgekeurd); en

(b) 

worden haar schattingen van de toekomstige uitstroom van kasmiddelen voor de reorganisatie opgenomen in een voorziening voor reorganisatie, overeenkomstig IAS 37.

In voorbeeld 5 wordt het effect van een toekomstige reorganisatie op de berekening van de bedrijfswaarde geïllustreerd.

48 Tot op het moment dat een uitstroom van kasmiddelen plaatsvindt die de prestatie van een actief bevordert of verbetert, omvatten schattingen van toekomstige kasstromen niet de geschatte toekomstige instroom van kasmiddelen die naar verwachting zal voortvloeien uit de aan de uitstroom van kasmiddelen gerelateerde toename van economische voordelen (zie voorbeeld 6).

49 Schattingen van toekomstige kasstromen omvatten de toekomstige uitstroom van kasmiddelen die nodig is om het peil van de economische voordelen die naar verwachting zullen voortvloeien uit de actuele staat van het actief te handhaven. Als een kasstroomgenererende eenheid bestaat uit activa met een verschillende geschatte gebruiksduur die alle essentieel zijn voor de voortzetting van de activiteiten van de eenheid, wordt de vervanging van activa die een kortere gebruiksduur hebben geacht deel uit te maken van de dagelijkse onderhoudskosten van de eenheid bij de schatting van haar toekomstige kasstromen. Als een enkel actief bestaat uit elementen met een verschillende geschatte gebruiksduur, wordt de vervanging van de elementen die een kortere gebruiksduur hebben eveneens geacht deel uit te maken van de dagelijkse onderhoudskosten van het actief bij de schatting van de toekomstige kasstromen die door het actief zullen worden gegenereerd.

50 Schattingen van toekomstige kasstromen mogen niet omvatten:

(a) 

de instroom of uitstroom van kasmiddelen uit financieringsactiviteiten; dan wel

(b) 

de ontvangsten of betalingen uit hoofde van winstbelastingen.

51 Geschatte toekomstige kasstromen weerspiegelen veronderstellingen die consistent zijn met de manier waarop de disconteringsvoet wordt bepaald. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend of niet meegerekend. Aangezien rekening wordt gehouden met de tijdwaarde van geld door de geschatte toekomstige kasstromen te disconteren, omvatten deze kasstromen geen instroom of uitstroom van kasmiddelen uit financieringsactiviteiten. Evenzo worden toekomstige kasstromen geschat vóór belastingen, aangezien de disconteringsvoet vóór belastingen wordt bepaald.

52 De schatting van nettokasstromen die moeten worden ontvangen (of moeten worden betaald) voor de vervreemding van een actief aan het eind van zijn gebruiksduur, moet het bedrag zijn dat een entiteit verwacht te verkrijgen uit de vervreemding van het actief in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn, na aftrek van de geschatte kosten van de vervreemding.

53 De schatting van de nettokasstromen die moeten worden ontvangen (of moeten worden betaald) voor de vervreemding van een actief aan het eind van zijn gebruiksduur wordt op een vergelijkbare manier bepaald als de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van het actief, behalve dat bij de schatting van die nettokasstromen:

(a) 

een entiteit prijzen hanteert die op de datum van de schatting prevaleren voor soortgelijke activa die het einde van hun gebruiksduur hebben bereikt en die werden gebruikt in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die waarin het actief zal worden gebruikt;

(b) 

de entiteit deze prijzen aanpast om rekening te houden met het effect van zowel toekomstige prijsstijgingen te wijten aan de algemene inflatie als specifieke toekomstige prijsstijgingen of -dalingen. Als schattingen van toekomstige kasstromen uit het voortgezette gebruik van het actief en de disconteringsvoet echter geen rekening houden met het effect van de algemene inflatie, wordt dit effect evenmin door de entiteit opgenomen in de schatting van de nettokasstromen bij vervreemding.

▼M33

53A De reële waarde verschilt van de bedrijfswaarde. De reële waarde weerspiegelt de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers bij de waardering van het actief zouden uitgaan. De bedrijfswaarde daarentegen weerspiegelt de gevolgen van factoren die mogelijk specifiek zijn voor de entiteit en mogelijk niet op alle entiteiten van toepassing zijn. De reële waarde weerspiegelt bijvoorbeeld geen van de volgende factoren, voor zover deze niet algemeen beschikbaar zouden zijn voor marktdeelnemers:

(a) 

de extra waarde verkregen uit de groepering van activa (zoals het creëren van een portefeuille van vastgoedbeleggingen op verschillende locaties);

(b) 

synergievoordelen tussen het gewaardeerde actief en andere activa;

(c) 

juridische rechten of juridische beperkingen die alleen gelden voor de huidige eigenaar van het actief; en

(d) 

belastingvoordelen of -lasten die specifiek zijn voor de huidige eigenaar van het actief.

▼B

Toekomstige kasstromen in vreemde valuta

54 Toekomstige kasstromen worden geschat in de valuta waarin zij zullen worden gegenereerd en vervolgens gedisconteerd aan de hand van een disconteringsvoet die voor die valuta geëigend is. Een entiteit gebruikt bij de omrekening van de contante waarde de precieze wisselkoers die geldt op de datum waarop de bedrijfswaarde wordt berekend.

Disconteringsvoet

55 De disconteringsvoet(en) moet(en) (een) percentage(s) vóór belastingen zijn die de huidige marktbeoordelingen weerspiegelt (weerspiegelen) van:

(a) 

de tijdwaarde van geld; en

(b) 

de aan het actief verbonden risico's waarvoor de schattingen van toekomstige kasstromen niet zijn aangepast.

56 Een disconteringsvoet die rekening houdt met de huidige marktbeoordelingen van de tijdwaarde van geld en de specifieke risico's van het actief, is de rendementseis die beleggers zouden stellen indien zij een belegging kozen die kasstromen zou genereren die qua bedrag, tijdstip en risicoprofiel vergelijkbaar zijn met de kasstromen die de entiteit uit het actief verwacht te verkrijgen. Deze disconteringsvoet wordt geschat op basis van het percentage dat wordt gebruikt in actuele markttransacties voor vergelijkbare activa of op basis van de gewogen gemiddelde vermogenskosten van een beursgenoteerde entiteit die een enkel actief heeft (of een portefeuille van activa), in termen van capaciteit en risico's vergelijkbaar met het te beoordelen actief. De disconteringsvoet(en) die gebruikt wordt (worden) bij de waardering van de bedrijfswaarde van een actief mag (mogen) geen rekening houden met risico's waarmee al rekening is gehouden in schattingen van toekomstige kasstromen. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend.

57 Als de markt geen specifieke disconteringsvoet voor het actief kent, gebruikt de entiteit alternatieve methoden om de disconteringsvoet te schatten. Bijlage A verschaft aanvullende leidraden om de disconteringsvoet in dergelijke omstandigheden te schatten.

OPNAME EN WAARDERING VAN EEN BIJZONDER WAARDEVERMINDERINGSVERLIES

58 In alinea's 59 tot en met 64 zijn de vereisten beschreven voor de opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor een afzonderlijk actief dat geen goodwill is. De opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor kasstroomgenererende eenheden en goodwill worden behandeld in alinea's 65 tot en met 108.

59 Als en alleen als de realiseerbare waarde van een actief onder zijn boekwaarde ligt, moet de boekwaarde van het actief tot zijn realiseerbare waarde worden verlaagd. Deze verlaging is een bijzonder waardeverminderingsverlies.

60 Een bijzonder waardeverminderingsverlies moet onmiddellijk in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen, tenzij het actief overeenkomstig een andere standaard tegen de geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16). Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief moet in overeenstemming met die andere standaard worden behandeld als een herwaarderingsafname.

▼M5

61 Een bijzonder waardeverminderingsverlies op een niet-geherwaardeerd actief wordt in winst of verlies opgenomen. Een bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief wordt echter in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen voor zover het bijzonder waardeverminderingsverlies niet groter is dan het bedrag van de herwaarderingsreserve voor datzelfde actief. Een dergelijk bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief reduceert de herwaarderingsreserve voor dat actief.

▼B

62 Indien het geschatte bedrag van een bijzonder waardeverminderingsverlies groter is dan de boekwaarde van het gerelateerde actief, moet een entiteit een verplichting opnemen als en alleen als dit door een andere standaard wordt voorgeschreven.

63 Na de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies moet de afschrijvingslast voor toekomstige perioden worden aangepast om de aangepaste boekwaarde, verminderd met de eventuele restwaarde, systematisch over de resterende gebruiksduur te spreiden.

64 Als een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt opgenomen, worden daaraan gerelateerde uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen bepaald in overeenstemming met IAS 12 door de aangepaste boekwaarde van het actief te vergelijken met zijn fiscale boekwaarde (zie voorbeeld 3).

KASSTROOMGENERERENDE EENHEDEN EN GOODWILL

▼M12

65. In alinea’s 66 tot en met 108 en in bijlage C worden de vereisten uiteengezet voor de identificatie van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort en voor de bepaling van de boekwaarde en de opname van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor kasstroomgenererende eenheden en goodwill.

▼B

Identificatie van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort

66 Indien er enige aanwijzing bestaat dat een actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet de realiseerbare waarde worden geschat voor het individuele actief. Indien het niet mogelijk is de realiseerbare waarde van het individuele actief te schatten, moet een entiteit de realiseerbare waarde bepalen van de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort (de kasstroomgenererende eenheid van het actief).

67 De realiseerbare waarde van een individueel actief kan niet worden bepaald indien:

(a) 

de bedrijfswaarde van het actief niet kan worden geschat op een bedrag dat nauw aanleunt bij zijn ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ (bijvoorbeeld als de toekomstige kasstromen uit voortgezet gebruik van het actief niet als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd); en

(b) 

het actief geen instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk zijn van die van andere activa.

In dergelijke gevallen kan de bedrijfswaarde, en bijgevolg ook de realiseerbare waarde, alleen worden bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid van het actief.

Voorbeeld

Een mijnbouwentiteit beschikt over een private spoorweg ter ondersteuning van haar mijnbouwactiviteiten. De private spoorweg zou alleen tegen schrootwaarde kunnen worden verkocht en genereert geen instroom van kasmiddelen die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen uit de andere activa van de mijn.

Het is niet mogelijk om de realiseerbare waarde van de private spoorweg te schatten, omdat zijn bedrijfswaarde niet kan worden bepaald en waarschijnlijk verschillend is van de schrootwaarde. Bijgevolg schat de entiteit de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid waartoe de private spoorweg behoort, dat wil zeggen de mijn als geheel.

68 Zoals gedefinieerd in alinea 6 is de kasstroomgenererende eenheid van een actief de kleinste groep activa waartoe het actief behoort en die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa. Voor de identificatie van de kasstroomgenererende eenheid van een actief is oordeelsvorming vereist. Als de realiseerbare waarde van een individueel actief niet kan worden bepaald, identificeert de entiteit de kleinste samenvoeging van activa die een in ruime mate onafhankelijke instroom van kasmiddelen genereert.

Voorbeeld

Een busmaatschappij verleent diensten op grond van een overeenkomst met een gemeente. Deze overeenkomst vereist een minimale dienstverlening op elk van de vijf verschillende routes. De activa die aan elke route kunnen worden toegeschreven en de kasstromen uit elke route kunnen afzonderlijk worden geïdentificeerd. Op een van de routes wordt een aanzienlijk verlies geleden.

Omdat de entiteit niet de mogelijkheid heeft om een busroute in te perken, is het laagste niveau van de identificeerbare instroom van kasmiddelen die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen activa, de instroom van kasmiddelen die door de vijf routes samen wordt gegenereerd. De kasstroomgenererende eenheid voor elke route is de busmaatschappij als geheel.

69 De instroom van kasmiddelen verwijst naar de instroom van geldmiddelen en kasequivalenten die worden ontvangen van partijen buiten de entiteit. Bij de bepaling of de instroom van kasmiddelen van een actief (of groep activa) in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa (of groepen van activa), neemt een entiteit verschillende factoren in aanmerking, waaronder de manier waarop het management toeziet op de activiteiten van de entiteit (zoals per productlijn, per bedrijfssegment, per locatie, district of regio) of de manier waarop het management beslissingen neemt over het voortgezette gebruik dan wel de vervreemding van de activa van de entiteit en de continuïteit of afstoting van haar activiteiten. In voorbeeld 1 zijn enkele voorbeelden opgenomen voor de identificatie van een kasstroomgenererende eenheid.

70 Als er voor de productie van een actief of groep activa een actieve markt bestaat, moet dat actief of die groep activa worden geïdentificeerd als een kasstroomgenererende eenheid, zelfs indien de volledige productie of een deel daarvan intern wordt gebruikt. Indien de instroom van kasmiddelen gegenereerd door een actief of een kasstroomgenererende eenheid beïnvloed wordt door interne overdrachtsprijzen, moet een entiteit de beste schattingen van het management voor (de) toekomstige prijs (prijzen) gebruiken die zou(den) kunnen worden verkregen in een zakelijke, objectieve transactie tussen onafhankelijke partijen door een schatting te maken van:

(a) 

de toekomstige instroom van kasmiddelen die gebruikt wordt om de bedrijfswaarde van het actief of de kasstroomgenererende eenheid te bepalen; en

(b) 

de toekomstige uitstroom van kasmiddelen die gebruikt wordt om de bedrijfswaarde te bepalen van alle andere activa of kasstroomgenererende eenheden die door de interne overdrachtsprijzen zijn beïnvloed.

71 Zelfs indien een deel van de productie of de volledige productie van een actief of groep activa gebruikt wordt door andere eenheden van de entiteit (bijvoorbeeld halffabrikaten in een productieproces), vormt dit actief of deze groep activa een aparte kasstroomgenererende eenheid als de entiteit de productie op een actieve markt zou kunnen verkopen. De reden hiervoor is dat het actief of de groep activa een instroom van kasmiddelen zou kunnen genereren die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa. Als er op financiële budgetten/voorspellingen gebaseerde informatie wordt gebruikt die verband houdt met een dergelijke kasstroomgenererende eenheid of met elk ander actief of elke andere kasstroomgenererende eenheid die door interne overdrachtprijzen beïnvloed is, past een entiteit deze informatie aan als de interne overdrachtsprijzen geen weergave zijn van de beste schatting van het management voor toekomstige prijzen die zouden kunnen worden bereikt in een zakelijke, objectieve transactie tussen onafhankelijke partijen.

72 Kasstroomgenererende eenheden moeten voor elke periode consistent worden geïdentificeerd voor hetzelfde actief of dezelfde soort activa, tenzij een wijziging gerechtvaardigd is.

73 Als een entiteit bepaalt dat een actief behoort tot een andere kasstroomgenererende eenheid dan in voorgaande perioden, of dat de soorten activa die voor de kasstroomgenererende eenheid van het actief zijn samengevoegd zijn gewijzigd, vereist alinea 130 dat informatie over de kasstroomgenererende eenheid wordt vermeld als een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen of teruggenomen wordt voor de kasstroomgenererende eenheid.

Realiseerbare waarde en boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid

74 De realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid is de hoogste waarde van de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van de kasstroomgenererende eenheid en zijn bedrijfswaarde. Voor de bepaling van de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid moeten alle verwijzingen naar „een actief” in alinea's 19 tot en met 57 worden gelezen als verwijzingen naar „een kasstroomgenererende eenheid”.

75 De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid moet worden bepaald op een basis die consistent is met de wijze waarop de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid wordt bepaald.

76 De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid:

(a) 

omvat de boekwaarde van alleen die activa die direct kunnen worden toegeschreven aan de kas-stroomgenererende eenheid of die er op een redelijke en consistente basis aan kunnen worden toegerekend en de toekomstige instroom van kasmiddelen zullen genereren die gebruikt is bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de kasstroomgenererende eenheid; en

(b) 

omvat niet de boekwaarde van enige opgenomen verplichting, tenzij de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid niet kan worden bepaald zonder rekening te houden met deze verplichting.

De reden hiervoor is dat de ►M33  reële waarde minus verminderingskosten ◄ en de bedrijfswaarde van een kas-stroomgenererende eenheid worden bepaald zonder de kasstromen die betrekking hebben op activa die geen deel uitmaken van de kasstroomgenererende eenheid en op verplichtingen die zijn opgenomen (zie alinea's 28 en 43).

77 Wanneer activa voor de beoordeling van de realiseerbare waarde worden samengevoegd, is het belangrijk dat in de kasstroomgenererende eenheid alle activa worden opgenomen die de relevante stroom van kasmiddelen genereren of die worden gebruikt om de relevante stroom van kasmiddelen te genereren. Anders zou de indruk kunnen worden gewekt dat de kasstroomgenererende eenheid volledig realiseerbaar is, terwijl eigenlijk een bijzonder waardeverminderingsverlies heeft plaatsgevonden. Hoewel bepaalde activa bijdragen tot de geschatte toekomstige kasstromen van een kasstroomgenererende eenheid, kunnen ze in sommige gevallen niet op een redelijke en consistente basis worden toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid. Dit kan het geval zijn voor goodwill of algemene bedrijfsactiva, zoals de activa van het hoofdkantoor. In alinea's 80 tot en met 103 wordt verklaard hoe deze activa moeten worden behandeld wanneer een kasstroomgenererende eenheid op bijzondere waardevermindering wordt getoetst.

▼M33

78 Het kan nodig zijn sommige opgenomen verplichtingen in aanmerking te nemen om de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid te bepalen. Dit kan gebeuren als bij de vervreemding van een kasstroomgenererende eenheid de koper verplicht zou zijn om de verplichting over te nemen. In dit geval is de reële waarde minus vervreemdingskosten (of de geschatte kasstroom uit de uiteindelijke vervreemding) van de kasstroomgenererende eenheid de prijs om de activa van de kasstroomgenererende eenheid en de verplichting samen te verkopen, verminderd met de vervreemdingskosten. Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid en haar realiseerbare waarde, wordt de boekwaarde van de verplichting in mindering gebracht bij de bepaling van zowel de bedrijfswaarde als de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid.

▼B

Voorbeeld

Een mijnbouwonderneming is actief in een land waar de wetgeving vereist dat de eigenaar van de mijn het terrein na afloop van de ontginningsactiviteiten in zijn oorspronkelijke staat herstelt. De kosten voor het herstel van de omgeving omvatten de vervanging van de deklaag, die moet worden verwijderd vóór de aanvang van de ontginning. Op het moment dat de deklaag werd verwijderd, is een voorziening opgenomen voor de kosten om de deklaag opnieuw aan te brengen. Het voorziene bedrag werd opgenomen als deel van de kosten van de mijn, en wordt afgeschreven over de gebruiksduur van de mijn. De boekwaarde van de voorziening voor de herstelkosten bedraagt 500 VE ( 19 ), gelijk aan de contante waarde van de herstelkosten.

De entiteit onderzoekt of de mijn een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. De kasstroomgenererende eenheid voor de mijn is de mijn als geheel. De entiteit heeft verschillende biedprijzen ontvangen om de mijn te kopen voor circa 800 VE. De prijs houdt rekening met het feit dat de koper de verplichting op zich neemt om de deklaag te herstellen. De kosten van de vervreemding voor de mijn zijn verwaarloosbaar. De bedrijfswaarde van de mijn bedraagt circa VE 1 200 , zonder herstelkosten. De boekwaarde van de mijn bedraagt VE 1 000 .

De ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van de kasstroomgenererende eenheid bedraagt VE 800. Dit bedrag houdt rekening met de reeds voorziene herstelkosten. Bijgevolg wordt de bedrijfswaarde voor de kasstroomgenererende eenheid bepaald na rekening te hebben gehouden met de herstelkosten en wordt deze geschat op VE 700 (VE 1 200 minus VE 500). De boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid is VE 500, namelijk de boekwaarde van de mijn (VE 1 000 ) minus de boekwaarde van de voorziening voor herstelkosten (VE 500). Daarom is de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid groter dan haar boekwaarde.

79 Om praktische redenen wordt de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid soms bepaald na rekening te hebben gehouden met activa die geen deel uitmaken van de kasstroomgenererende eenheid (bijvoorbeeld vorderingen of andere financiële activa) of verplichtingen die zijn opgenomen (bijvoorbeeld schulden, pensioenen en andere voorzieningen). In dergelijke gevallen wordt de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid verhoogd met de boekwaarde van die activa en verlaagd met de boekwaarde van die verplichtingen.

Goodwill

Toerekening van goodwill aan kasstroomgenererende eenheden

▼M22

80   In het kader van het onderzoek op bijzondere waardevermindering moet goodwill die verworven is in een bedrijfscombinatie vanaf de overnamedatum worden toegerekend aan alle kasstroomgenererende eenheden of aan elke groep kasstroomgenererende eenheden van de overnemende partij, die naar verwachting voordeel zullen halen uit de synergie in de bedrijfscombinatie, ongeacht of vorderingen of verplichtingen van de overgenomen partij aan die eenheden of groepen eenheden zijn toegekend. Elke eenheid of groep eenheden waaraan goodwill op die wijze is toegerekend:

a) 

moet het laagste niveau binnen de entiteit vertegenwoordigen waarop goodwill opgevolgd wordt voor interne managementdoeleinden; en

b) 

mag vóór samenvoeging niet groter zijn dan een operationeel segment zoals gedefinieerd in alinea 5 van IFRS 8 Operationele segmenten.

▼M12

81 In een bedrijfscombinatie opgenomen goodwill is een actief dat de toekomstige economische voordelen vertegenwoordigt die voortvloeien uit andere in een bedrijfscombinatie verworven activa die niet individueel worden geïdentificeerd en afzonderlijk worden opgenomen. Goodwill genereert geen kasstromen los van andere activa of groepen van activa, en draagt vaak bij aan kasstromen van meerdere kasstroomgenererende eenheden. Goodwill kan soms niet op een niet-arbitraire basis worden toegerekend aan individuele kasstroomgenererende eenheden, maar slechts aan groepen van kasstroomgenererende eenheden. Bijgevolg omvat het laagste niveau binnen de entiteit waarop goodwill opgevolgd wordt voor interne managementdoeleinden soms een aantal kasstroomgenererende eenheden waarop de goodwill betrekking heeft maar waaraan de goodwill niet kan worden toegerekend. Verwijzingen in alinea’s 83 tot en met 99 en in bijlage C naar een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend, moeten worden geïnterpreteerd als zijnde ook verwijzingen naar een groep kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill is toegerekend.

▼B

82 De toepassing van de vereisten in alinea 80 heeft als gevolg dat goodwill op bijzondere waardevermindering getoetst wordt op een niveau dat overeenstemt met de wijze waarop de entiteit haar bedrijfsactiviteiten beheert en waarmee de goodwill van nature is verbonden. Om die reden is de ontwikkeling van aanvullende financiëleverslaggevingsmethoden gewoonlijk niet nodig.

83 Een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend om te onderzoeken of er sprake is van een bijzondere waardevermindering kan mogelijk niet overeenkomen met het niveau waarop goodwill in overeenstemming met IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen toegerekend is voor de waardering van winsten of verliezen uit wisselkoersverschillen. Als bijvoorbeeld een entiteit volgens IAS 21 veplicht is goodwill op relatief lage niveaus toe te rekenen om winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen te waarderen, is zij niet verplicht om de goodwill op bijzondere waardevermindering te toetsen op datzelfde niveau, tenzij zij ook de goodwill op dat niveau opvolgt voor interne managementdoeleinden.

84 Als de eerste toerekening van goodwill die in een bedrijfscombinatie is verworven niet volledig uitgevoerd kan worden vóór het einde van de jaarperiode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen, moet die eerste toerekening voltooid worden vóór het einde van de eerste jaarperiode die na de overnamedatum aanvangt.

▼M12

85 Als de eerste verwerking van een bedrijfscombinatie aan het einde van de periode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen slechts voorlopig kan worden bepaald, overeenkomstig IFRS 3 Bedrijfscombinaties:

a) 

verwerkt de overnemende partij de bedrijfscombinatie op basis van die voorlopige waarden; en

b) 

neemt de overnemende partij alle aanpassingen op die voorlopige waarden op als gevolg van het afronden van de eerste verwerking binnen de waarderingsperiode, die niet langer mag duren dan twaalf maanden vanaf de overnamedatum.

In dergelijke omstandigheden kan ook de voltooiing van de eerste toerekening van goodwill die in de bedrijfscombinatie is opgenomen vóór het einde van de jaarperiode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen, niet mogelijk blijken te zijn. In voorkomend geval verschaft de entiteit de in alinea 133 vereiste informatie.

▼B

86 Als goodwill toegerekend is aan een kasstroomgenererende eenheid en de entiteit een activiteit binnen die eenheid afstoot, moet de aan de afgestoten activiteit gerelateerde goodwill:

(a) 

worden opgenomen in de boekwaarde van de activiteit bij de bepaling van de winst of het verlies bij de afstoting; en

(b) 

worden gewaardeerd op basis van de betreffende waarden van de afgestoten activiteit en van het gedeelte van de kasstroomgenererende eenheid dat wordt behouden, tenzij de entiteit kan aantonen dat een andere methode de aan de afgestoten activiteit gerelateerde goodwill beter kan weergeven.

Voorbeeld

Een entiteit verkoopt een activiteit voor VE 100 die deel uitmaakte van een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill was toegerekend. De aan de eenheid toegerekende goodwill kan niet bepaald of geassocieerd worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van de entiteit, behalve op arbitraire wijze. De realiseerbare waarde van het gedeelte van de kasstroomgenererende eenheid dat wordt behouden, bedraagt VE 300.

Omdat de aan de kasstroomgenererende eenheid gerelateerde goodwill niet op niet-arbitraire wijze kan worden bepaald noch geassocieerd kan worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van die eenheid, wordt de goodwill die geassocieerd is met de afgestoten activiteit gewaardeerd op basis van de relatieve waarden van het afgestoten actief en het gedeelte van de eenheid dat wordt behouden. Om die reden is 25 % van de aan de kasstroomgenererende eenheid toegerekende goodwill opgenomen in de boekwaarde van de verkochte activiteit.

87 Als een entiteit haar financiële verslaggeving op zodanige manier reorganiseert dat de samenstelling van één of meer kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill is toegerekend, gewijzigd wordt, moet goodwill opnieuw aan de betreffende eenheden worden toegerekend. Deze nieuwe toerekening zal worden uitgevoerd aan de hand van een relatieve-waardemethode die lijkt op de methode die gehanteerd wordt wanneer een entiteit een activiteit binnen een kasstroomgenererende eenheid afstoot, tenzij de entiteit kan aantonen dat een andere methode de goodwill die gerelateerd is aan de gereorganiseerde eenheden beter kan weergeven.

Voorbeeld

Goodwill is in vorige perioden toegerekend aan kasstroomgenererende eenheid A. De aan eenheid A toegerekende goodwill kan niet bepaald of geassocieerd worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van A, behalve op arbitraire wijze. A moet opgesplitst en geïntegreerd worden in drie andere kasstroomgenererende eenheden B, C en D.

Omdat de aan eenheid A toegerekende goodwill niet op niet-arbitraire wijze kan worden bepaald noch geassocieerd kan worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van A, wordt de goodwill opnieuw toegerekend aan de eenheden B, C en D op basis van de relatieve waarden van de drie onderdelen van A voordat die onderdelen samengevoegd werden tot B, C en D.

Onderzoek van kasstroomgenererende eenheden met goodwill op bijzondere waardevermindering

88 Indien goodwill die betrekking heeft op een kasstroomgenererende eenheid maar niet aan die eenheid is toegerekend, overeenkomstig de beschrijving in alinea 81, moet de eenheid op bijzondere waardevermindering worden getoetst mocht er een aanwijzing zijn dat de eenheid een bijzondere waardevermindering zou hebben kunnen ondergaan, door de boekwaarde van de eenheid, met uitzondering van goodwill, te vergelijken met haar realiseerbare waarde. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies moet overeenkomstig alinea 104 worden opgenomen.

89 Indien een in alinea 88 vermelde kasstroomgenererende eenheid in haar boekwaarde een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur heeft opgenomen, of dat nog niet gebruiksklaar is en dat actief alleen als onderdeel van een kasstroomgenererende eenheid op een bijzondere waardevermindering kan worden getoetst, vereist alinea 10 dat de eenheid jaarlijks op bijzondere waardevermindering wordt getoetst.

90 Een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend moet jaarlijks op bijzondere waardevermindering worden getoetst, en telkens wanneer er een aanwijzing bestaat dat de eenheid mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, door de boekwaarde van de eenheid, met inbegrip van goodwill, te vergelijken met de realiseerbare waarde van de eenheid. Indien de realiseerbare waarde van de eenheid groter is dan de boekwaarde van de eenheid, moet ervan uit gegaan worden dat de eenheid en de goodwill die aan die eenheid toegerekend is geen bijzondere waardevermindering hebben ondergaan. Indien de boekwaarde van de eenheid groter is dan de realiseerbare waarde van de eenheid, moet de entiteit het bijzonder waardeverminderingsverlies overeenkomstig alinea 104 opnemen.

▼M12 —————

▼B

Tijdsbepaling voor het toetsen van bijzondere waardevermindering

96 Dit jaarlijkse onderzoek op bijzondere waardevermindering voor een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend, kan op elk willekeurig ogenblik in een jaarperiode worden uitgevoerd, onder voorwaarde dat de toets elk jaar op hetzelfde tijdstip wordt uitgevoerd. Verschillende kasstroomgenererende eenheden kunnen op verschillende tijdstippen worden getoetst op bijzondere waardevermindering. Indien echter een gedeelte van de goodwill of de gehele goodwill die aan een kasstroomgenererende eenheid is toegerekend tijdens de lopende jaarperiode is verworven in een bedrijfscombinatie, moet die eenheid vóór het einde van de lopende jaarperiode op bijzondere waardevermindering worden getoetst.

97 Indien de activa die de kasstroomgenererende eenheid vormen waaraan goodwill is toegerekend gelijktijdig op bijzondere waardevermindering worden getoetst als de eenheid waarin de goodwill opgenomen is, moeten deze worden getoetst op bijzondere waardevermindering voordat de eenheid waarin de goodwill is opgenomen hiertoe overgaat. Indien kasstroomgenererende eenheden die een groep kasstroomgenererende eenheden vormen waaraan goodwill is toegerekend gelijktijdig op bijzondere waardevermindering worden getoetst als de groep eenheden waarin de goodwill is opgenomen, moeten de individuele eenheden worden getoetst op bijzondere waardevermindering voordat de groep eenheden waarin de goodwill is opgenomen hiertoe overgaat.

98 Op het moment waarop een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend op bijzondere waardevermindering wordt onderzocht, kan er mogelijk een aanwijzing bestaan dat een actief binnen de eenheid waarin de goodwill is opgenomen een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. In voorkomende gevallen toetst de entiteit eerst het actief op bijzondere waardevermindering en neemt ze een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat actief op, voordat de kasstroomgenererende eenheid waarin de goodwill is opgenomen op bijzondere waardevermindering wordt getoetst. Zo kan er ook een aanwijzing bestaan dat een kasstroomgenererende eenheid binnen een groep eenheden waarin de goodwill is opgenomen een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. In voorkomende gevallen toetst de entiteit eerst de kasstroomgenererende eenheid op bijzondere waardevermindering, en neemt ze een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies voor die eenheid op voordat de groep eenheden waaraan de goodwill is toegerekend op bijzondere waardevermindering wordt getoetst.

99 De recentste gedetailleerde berekening die in een voorgaande periode gemaakt is voor de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend, mag voor die eenheid die op bijzondere waardevermindering wordt onderzocht in de lopende verslagperiode worden gebruikt, op voorwaarde dat aan alle onderstaande criteria is voldaan:

(a) 

de activa en verplichtingen die de eenheid vormen zijn niet aanzienlijk gewijzigd sinds de realiseerbare waarde voor het laatst berekend is;

(b) 

de recentste berekening van de realiseerbare waarde resulteerde in een bedrag dat de boekwaarde van de eenheid met een substantiële marge overschreed; en

(c) 

indien op basis van een analyse van gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en omstandigheden die zijn gewijzigd sinds de laatste berekening van de realiseerbare waarde, het onwaarschijnlijk is dat een actuele berekening van de realiseerbare waarde geringer uitvalt dan de actuele boekwaarde van de eenheid.

Algemene bedrijfsactiva

100 Algemene bedrijfsactiva omvatten activa van de groep of van een divisie, zoals het gebouw van het hoofdkantoor of een afdeling van de entiteit, informatica-apparatuur of een onderzoekscentrum. De structuur van een entiteit bepaalt of een actief voldoet aan de in deze standaard opgenomen definitie van algemene bedrijfsactiva voor een bepaalde kasstroomgenererende eenheid. De onderscheidende kenmerken van algemene bedrijfsactiva zijn dat zij geen instroom van kasmiddelen genereren die in ruime mate onafhankelijk is van andere activa of groepen van activa en dat hun boekwaarde niet volledig kan worden toegerekend aan de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid.

101 Omdat algemene bedrijfsactiva geen afzonderlijke instroom van kasmiddelen genereren, kan de realiseerbare waarde van een afzonderlijk algemeen bedrijfsactief niet worden bepaald tenzij het management heeft besloten om het actief te vervreemden. Als er een aanwijzing bestaat dat een algemeen bedrijfsactief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, wordt bijgevolg de realiseerbare waarde bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waartoe het algemene bedrijfsactief behoort, en wordt ze vergeleken met de boekwaarde van deze kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies wordt overeenkomstig alinea 104 opgenomen.

102 Wanneer een entiteit onderzoekt of een kasstroomgenererende eenheid een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet zij alle algemene bedrijfsactiva identificeren die betrekking hebben op de betreffende kasstroomgenererende eenheid. Indien een gedeelte van de boekwaarde van een algemeen bedrijfsactief:

(a) 

op een redelijke en consistente basis kan worden toegerekend aan die eenheid, moet de entiteit de boekwaarde van de eenheid, met inbegrip van het gedeelte van de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief dat aan de eenheid is toegerekend, vergelijken met haar realiseerbare waarde. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies moet overeenkomstig alinea 104 worden opgenomen;

(b) 

niet op een redelijke en consistente basis aan die eenheid kan worden toegerekend, moet de entiteit:

(i) 

de boekwaarde van de eenheid, met uitsluiting van het algemeen bedrijfsactief, vergelijken met haar realiseerbare waarde en een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies overeenkomstig alinea 104 opnemen;

(ii) 

de kleinste groep van kasstroomgenererende eenheden identificeren die de te beoordelen kasstroomgenererende eenheden omvatten en waaraan een gedeelte van de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief op een redelijke en consistente basis kan worden toegerekend; en

(iii) 

de boekwaarde van die groep van kasstroomgenererende eenheden, met inbegrip van het gedeelte van de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief dat aan die groep eenheden is toegerekend, vergelijken met de realiseerbare waarde van de groep eenheden. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies moet overeenkomstig alinea 104 worden opgenomen.

103 Voorbeeld 8 illustreert hoe deze vereisten op algemene bedrijfsactiva moeten worden toegepast.

Bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid

104 Een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid (de kleinste groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill of een algemeen bedrijfsactief is toegerekend) moet worden opgenomen als en alleen als de realiseerbare waarde van de eenheid (groep eenheden) kleiner is dan de boekwaarde van de eenheid (groep eenheden). Het bijzonder waardeverminderingsverlies moet in de volgende volgorde worden toegerekend zodat de boekwaarde van de activa van de eenheid (groep eenheden) wordt verlaagd:

(a) 

eerst moet de boekwaarde van eventuele aan de kasstroomgenererende eenheid (groep eenheden) toegerekende goodwill worden verlaagd; en

(b) 

vervolgens worden toegerekend aan de andere activa van de eenheid (groep eenheden), naar rato van de boekwaarde van elk actief in de eenheid (groep eenheden).

Deze verlagingen van de boekwaarde moeten worden behandeld als bijzondere waardeverminderingsverliezen op individuele activa en moeten worden opgenomen in overeenstemming met alinea 60.

▼M33

105  Bij de toerekening van een bijzonder waardeverminderingsverlies in overeenstemming met alinea 104, mag een entiteit de boekwaarde van een actief niet verder verlagen dan de hoogste waarde van:

(a) 

zijn reële waarde minus vervreemdingskosten (indien bepaalbaar);

▼B

(b) 

de bedrijfswaarde (indien deze kan worden bepaald); en

(c) 

nul.

Het bedrag van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend, moet proportioneel aan de andere activa van de eenheid (groep eenheden) worden toegerekend.

106 Als het niet uitvoerbaar is om de realiseerbare waarde van elk individueel actief van een kasstroomgenererende eenheid te schatten, schrijft deze standaard voor dat een bijzonder waardeverminderingsverlies arbitrair aan de activa van die eenheid, met uitzondering van de goodwill, moet worden toegerekend omdat alle activa van een kasstroomgenererende eenheid samenwerken.

107 Als de realiseerbare waarde van een individueel actief niet kan worden bepaald (zie alinea 67):

(a) 

wordt voor het actief een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen als zijn boekwaarde hoger is dan de hoogste waarde van zijn ►M33  reële waarde minus verminderingskosten ◄ en de resultaten van de toerekeningsprocedures beschreven in alinea's 104 en 105; en

(b) 

wordt voor het actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen indien de gerelateerde kasstroomgenererende eenheid geen bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Dit geldt ook indien de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van het actief lager is dan zijn boekwaarde.

Voorbeeld

Een machine heeft fysieke schade geleden, maar werkt nog steeds, zij het niet zo goed als voorheen. De ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van de machine is lager dan haar boekwaarde. De machine genereert geen onafhankelijke instroom van kasmiddelen. De kleinste identificeerbare groep activa waartoe de machine behoort en die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa, is de productielijn waartoe de machine behoort. De realiseerbare waarde van de productielijn toont aan dat de productielijn als geheel geen bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

Veronderstelling 1: uit de door het management goedgekeurde budgetten/voorspellingen blijkt niet dat het management zich heeft verbonden tot de vervanging van de machine.

De realiseerbare waarde van de machine alleen kan niet worden geschat omdat de bedrijfswaarde van de machine:

(a) 

mogelijk verschilt van haar ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ ; en

(b) 

alleen kan worden bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe de machine behoort (de productielijn).

De productielijn heeft geen bijzondere waardevermindering ondergaan. Daarom wordt geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor de machine opgenomen. Niettemin kan het noodzakelijk zijn dat de entiteit de afschrijvingsperiode of -methode voor de machine opnieuw beoordeelt. Misschien is er een kortere afschrijvingsperiode of een snellere afschrijvingsmethode vereist om de verwachte resterende gebruiksduur van de machine weer te geven, of het patroon volgens hetwelk de economische voordelen naar verwachting door de entiteit worden verbruikt.

Veronderstelling 2: uit de door het management goedgekeurde budgetten/voorspellingen blijkt dat het management zich heeft verbonden tot de vervanging van de machine, en dat de machine in de nabije toekomst zal worden verkocht. De kasstromen uit het voortgezette gebruik van de machine tot aan de vervreemding worden verwaarloosbaar geacht.

De bedrijfswaarde van de machine kan worden geschat op een bedrag dat nauw aanleunt bij haar ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ . Bijgevolg kan de realiseerbare waarde van de machine worden bepaald en wordt er geen rekening gehouden met de kasstroomgenererende eenheid waartoe de machine behoort (dat wil zeggen de productielijn). Aangezien de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ van de machine lager is dan haar boekwaarde, wordt voor de machine een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen.

108 Na toepassing van de vereisten van alinea's 104 en 105 moet voor enig resterend bedrag van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid een verplichting worden opgenomen als en slechts als dit door een andere standaard wordt voorgeschreven.

TERUGNEMING VAN EEN BIJZONDER WAARDEVERMINDERINGSVERLIES

109 In alinea's 110 tot en met 116 worden de vereisten uiteengezet voor de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande verslagperioden is opgenomen voor een actief of een kasstroomgenererende eenheid. Deze vereisten hanteren het begrip „een actief”, maar zijn zowel van toepassing op een afzonderlijk actief als op een kasstroomgenererende eenheid. Aanvullende vereisten voor een individueel actief zijn uiteengezet in alinea's 117 tot en met 121, voor een kasstroomgenererende eenheid in alinea's 122 en 123 en voor goodwill in alinea's 124 en 125.

110 Een entiteit moet op ►M5  het einde van elke verslagperiode ◄ beoordelen of er een aanwijzing bestaat dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden is opgenomen voor een actief, met uitsluiting van goodwill, niet meer bestaat of mogelijk is afgenomen. Indien een dergelijke indicatie bestaat, moet de entiteit de realiseerbare waarde van dat actief schatten.

▼M33

111  Bij de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden voor een actief, met uitsluiting van goodwill, is opgenomen niet langer bestaat of mogelijk is afgenomen, moet een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen in aanmerking nemen:

Externe informatiebronnen

(a) 

er zijn waarneembare aanwijzingen dat de marktwaarde van het actief gedurende de periode aanzienlijk is gestegen.

▼B

(b) 

belangrijke veranderingen met een gunstig effect op de entiteit hebben zich gedurende de verslagperiode voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen in de markt, de technologische, economische of juridische omgeving waarin de entiteit actief is dan wel in de markt waaraan het actief dienstbaar is;

(c) 

marktrentevoeten of andere marktpercentages voor het rendement van beleggingen zijn gedurende de verslagperiode gedaald en deze daling zal waarschijnlijk invloed hebben op de disconteringsvoet die wordt gebruikt voor de berekening van de bedrijfswaarde van het actief, en de realiseerbare waarde van het actief materieel verhogen.

Interne informatiebronnen

(d) 

belangrijke veranderingen met een gunstig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop het actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze wijzigingen omvatten kosten die tijdens de periode zijn gemaakt om de prestatie van het actief te verbeteren of te verhogen of om de bedrijfsactiviteit waartoe het actief behoort te reorganiseren;

(e) 

uit interne rapportering blijkt duidelijk dat de economische prestaties van het actief beduidend beter (zullen) zijn dan verwacht.

112 Aanwijzingen van een potentiële vermindering van een bijzonder waardeverminderingsverlies in alinea 111 weerspiegelen in hoofdzaak de aanwijzingen van een mogelijk bijzonder waardeverminderingsverlies in alinea 12.

113 Als er een indicatie is dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor een actief, met uitsluiting van goodwill, is opgenomen mogelijk niet langer bestaat of is afgenomen, kan dit erop wijzen dat de resterende gebruiksduur, de afschrijvingsmethode of de restwaarde moet worden beoordeeld en aangepast in overeenstemming met de standaard die op het actief van toepassing is, zelfs indien voor het actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies is teruggenomen.

114 Een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden voor een actief, met uitsluiting van goodwill, werd opgenomen, moet worden teruggenomen als en slechts als er sinds de opname van het laatste bijzonder waardeverminderingsverlies een wijziging heeft plaatsgevonden in de schattingen die gebruikt worden om de realiseerbare waarde van het actief te bepalen. Indien dit het geval is, moet de boekwaarde van het actief, behalve zoals beschreven in alinea 117, worden verhoogd tot zijn realiseerbare waarde. Die verhoging is een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies.

115 Een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies weerspiegelt een stijging in het geschatte dienstenpotentieel van een actief, hetzij uit gebruik of uit verkoop, sinds de datum waarop een entiteit voor het laatst een bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat actief heeft opgenomen. Alinea 130 vereist dat een entiteit de wijziging in de schattingen identificeert die de stijging van het geschatte dienstenpotentieel veroorzaakt. Voorbeelden van schattingswijzigingen omvatten:

(a) 

een wijziging in de basis voor de realiseerbare waarde (met name of de realiseerbare waarde gebaseerd is op de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ of op de bedrijfswaarde);

(b) 

indien de realiseerbare waarde gebaseerd was op de bedrijfswaarde, een wijziging in het bedrag of het tijdstip van geschatte toekomstige kasstromen of in de disconteringsvoet; dan wel

(c) 

indien de realiseerbare waarde gebaseerd was op de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ , een wijziging in de schatting van de componenten van de ►M33  reële waarde minus vervreemdingskosten ◄ .

116 De bedrijfswaarde van een actief kan hoger komen te liggen dan de boekwaarde van het actief om de eenvoudige reden dat de contante waarde van de toekomstige instroom van kasmiddelen toeneemt naarmate zij naderen. Anderzijds is het dienstenpotentieel van het actief niet toegenomen. Bijgevolg wordt louter wegens het verstrijken van de tijd (soms ook het „verloop” van de disconto genoemd) geen bijzonder waardeverminderingsverlies teruggenomen, zelfs niet indien de realiseerbare waarde van het actief hoger komt te liggen dan zijn boekwaarde.

Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een afzonderlijk actief

117 De verhoogde boekwaarde van een actief, met uitsluiting van goodwill, die toerekenbaar is aan een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies mag niet hoger liggen dan de boekwaarde die zou zijn bepaald (na afschrijvingen) als in voorgaande jaren geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief was opgenomen.

118 Enige verhoging in de boekwaarde van een actief, met uitsluiting van goodwill, tot boven de boekwaarde die zou zijn bepaald (na afschrijvingen) indien in voorgaande jaren geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief was opgenomen, is een herwaardering. Bij de administratieve verwerking van een dergelijke herwaardering past de entiteit de standaard toe die op het actief van toepassing is.

119 Een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een actief, met uitsluiting van goodwill, moet onmiddellijk in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen, tenzij het actief in overeenstemming met een andere standaard tegen geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld het herwaarderingsmodel in IAS 16). Een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief moet in overeenstemming met die andere standaard worden behandeld als een herwaarderingstoename.

120 Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief wordt in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen en verhoogt de herwaarderingsreserve voor dat actief. In zoverre ◄ een bijzonder waardeverminderingsverlies op hetzelfde geherwaardeerde actief voorheen was opgenomen in de winst-en-verliesrekening, wordt een terugneming van dat bijzonder waardeverminderingsverlies ook in de winst-en-verliesrekening opgenomen.

121 Nadat een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies is opgenomen, moet de afschrijvingslast voor het actief voor toekomstige perioden worden aangepast om de aangepaste boekwaarde, verminderd met de eventuele restwaarde, systematisch te spreiden over de resterende gebruiksduur.

Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid

122 Een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid moet naar rato van de boekwaarde van die activa, aan de activa van de eenheid worden toegerekend, met uitsluiting van goodwill. Deze verhogingen van de boekwaarde moeten worden behandeld als terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor individuele activa en moeten worden opgenomen in overeenstemming met alinea 119.

123 Bij de toerekening van een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid in overeenstemming met alinea 122, mag de boekwaarde van een actief niet worden verhoogd tot boven de laagste waarde van:

(a) 

zijn realiseerbare waarde (indien deze kan worden bepaald); en

(b) 

de boekwaarde die zou zijn bepaald (na aftrek van afschrijvingen of waardeverminderingen) indien in voorgaande perioden geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief werd opgenomen.

Het bedrag van de terugneming van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend, moet op pro rato basis aan de andere activa van de eenheid, met uitzondering van goodwill, worden toegerekend.

Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor goodwill

124 Een bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor goodwill is opgenomen, mag niet in een latere periode worden teruggenomen.

125 IAS 38 Immateriële activa verbiedt de opname van intern gegenereerde goodwill. Een eventuele stijging van de realiseerbare waarde van goodwill in de perioden na de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor die goodwill is waarschijnlijk eerder een stijging van een intern gegenereerde goodwill dan een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor de verworven goodwill is opgenomen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

126 Voor elke categorie van activa moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen dat gedurende de verslagperiode in de winst-en-verliesrekening is opgenomen en de post(en) van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ waarin deze bijzondere waardeverminderingsverliezen zijn opgenomen;

(b) 

het bedrag van terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen dat gedurende de verslagperiode in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ is opgenomen en de post(en) van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ waarin deze bijzondere waardeverminderingsverliezen zijn teruggenomen;

(c) 

het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen op geherwaardeerde activa die tijdens de periode ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen;

(d) 

het bedrag van terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen op geherwaardeerde activa die tijdens de periode ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen.

127 Een categorie van activa is een groep activa van gelijksoortige aard en met een gelijksoortig gebruik in de activiteiten van een entiteit.

128 De informatie die vereist is in alinea 126 mag samen met andere informatie over de categorie van activa worden gepresenteerd. Deze informatie mag bijvoorbeeld worden opgenomen in een aansluiting van de boekwaarde van materiële vaste activa aan het begin en einde van de periode, zoals voorgeschreven door IAS 16.

129 Een entiteit die gesegmenteerde informatie rapporteert in overeenstemming met IFRS 8 moet voor elk te rapporteren segment de volgende informatie vermelden:

(a) 

het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode in de winst-en-verliesrekening en ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen;

(b) 

het bedrag van de terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ en ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen.

▼M39

130  Een entiteit moet de volgende informatie vermelden over een individueel actief (met inbegrip van goodwill) of een kasstroomgenererende eenheid waarvoor een bijzonder waardeverminderingsverlies tijdens de periode is opgenomen of teruggeboekt:

▼B

(a) 

de gebeurtenissen en omstandigheden die tot de opname of terugneming van het bijzonder waardeverminderingsverlies hebben geleid;

(b) 

het bedrag van het opgenomen of teruggenomen bijzonder waardeverminderingsverlies;

(c) 

voor een individueel actief:

(i) 

de aard van het actief; en

(ii) 

als de entiteit gesegmenteerde informatie overeenkomstig IFRS 8 rapporteert, het te rapporteren segment waartoe het actief behoort;

(d) 

voor een kasstroomgenererende eenheid:

(i) 

een beschrijving van de kasstroomgenererende eenheid (bijvoorbeeld of het gaat om een productielijn, een fabriek, een bedrijfsactiviteit, een geografisch gebied of een te rapporteren segment zoals gedefinieerd in IFRS 8);

(ii) 

het bedrag van het opgenomen of teruggenomen bijzonder waardeverminderingsverlies per categorie van activa en, indien de entiteit gesegmenteerde informatie rapporteert overeenkomstig IFRS 8, per te rapporteren segment; en

(iii) 

als de samenvoeging van activa voor de identificatie van de kasstroomgenererende eenheid is gewijzigd sinds de eventuele vorige schatting van de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid, een beschrijving van de huidige en vroegere wijze waarop activa worden en werden samengevoegd, alsmede de redenen voor de wijziging van de manier waarop de kasstroomgenererende eenheid wordt geïdentificeerd;

▼M39

e) 

de realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid), en of de realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) de reële waarde minus vervreemdingskosten of bedrijfswaarde is;

f) 

als de realiseerbare waarde de reële waarde minus vervreemdingskosten is, moet de entiteit de volgende informatie vermelden:

i) 

het niveau in de reëlewaardehiërarchie (zie IFRS 13) waarbinnen de waardering tegen reële waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) in haar geheel wordt gecategoriseerd (zonder ermee rekening te houden of de „vervreemdingskosten” waarneembaar zijn);

ii) 

voor waarderingen tegen reële waarde die in niveau 2 en niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie worden ingedeeld, een beschrijving van de gebruikte waarderingstechniek(en) om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen. Als een entiteit een waarderingstechniek heeft gewijzigd, moet ze die wijziging en de reden(en) ervoor in de toelichting uiteenzetten; en

iii) 

voor waarderingen tegen reële waarde die in niveau 2 en niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie worden ingedeeld, elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten heeft gebaseerd. Belangrijke veronderstellingen zijn die waarvoor de realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) het meest gevoelig is. De entiteit moet ook de bij de huidige en eerdere waardering gehanteerde disconteringsvoet(en) vermelden indien de reële waarde minus vervreemdingskosten met behulp van een contantewaardetechniek wordt bepaald;

▼B

(g) 

als de realiseerbare waarde de bedrijfswaarde is, de gehanteerde disconteringsvoet(en) voor de huidige schatting en de eventuele vorige schatting van de bedrijfswaarde.

▼M39

Gehanteerde schattingen om de realiseerbare waarde te bepalen van kasstroomgenererende eenheden waarin goodwill of immateriële vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur zijn opgenomen

▼B

131 Een entiteit moet de volgende informatie vermelden voor het totaal van de bijzondere waardeverminderingsverliezen en het totaal van de terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen die zijn opgenomen tijdens de periode waarvoor geen informatie is vermeld in overeenstemming met alinea 130:

(a) 

de voornaamste categorieën van activa die bijzondere waardeverminderingsverliezen hebben ondergaan en de voornaamste categorieën van activa die beïnvloed zijn door terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen;

(b) 

de voornaamste gebeurtenissen en omstandigheden die tot de opname of terugneming van deze bijzondere waardeverminderingsverliezen hebben geleid.

132 Een entiteit wordt aangemoedigd om de veronderstellingen te vermelden die gedurende de verslagperiode werden gehanteerd voor de bepaling van de realiseerbare waarde van activa (kasstroomgenererende eenheden). Alinea 134 vereist echter dat een entiteit informatie vermeld over de schattingen die gebruikt worden om de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid te bepalen wanneer goodwill of een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur in de boekwaarde van die eenheid is opgenomen.

133 Als, in overeenstemming met alinea 84, een gedeelte van de in een bedrijfscombinatie tijdens de periode verworven goodwill op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ niet aan een kasstroomgenererende eenheid (of groep eenheden) is toegerekend, moet het bedrag van de niet-toegerekende goodwill worden vermeld, alsook de redenen waarom dat bedrag nog niet toegerekend is.

Gehanteerde schattingen om de realiseerbare waarde te bepalen van kasstroomgenererende eenheden waarin goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur zijn opgenomen

▼M39

134   Een entiteit moet de op grond van a) tot en met f) vereiste informatie verstrekken voor elke kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) waarvoor de boekwaarde van de aan die eenheid (groep van eenheden) toegerekende goodwill of immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van de goodwill of immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur van de entiteit:

▼B

(a) 

de boekwaarde van de aan de eenheid (groep eenheden) toegerekende goodwill;

(b) 

de boekwaarde van de aan de eenheid (groep eenheden) toegerekende immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur;

▼M39

(c) 

de basis die gebruikt is voor de bepaling van de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) (dat wil zeggen de bedrijfswaarde of de reële waarde minus vervreemdingskosten);

▼M33

(d) 

als de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gebaseerd is op de bedrijfswaarde:

(i) 

elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn kasstroomprognoses heeft gebaseerd voor de periode waarop de recentste budgetten/prognoses betrekking hebben. Belangrijke veronderstellingen zijn die waarvoor de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) het meest gevoelig is;

▼B

(ii) 

een beschrijving van de methode van het management om de aan elke belangrijke veronderstelling toegewezen waarde(n) te bepalen, of (een) dergelijke waarde(n) de ervaring uit het verleden weergeeft (weergeven) en of, in voorkomend geval, ze consistent zijn met externe informatiebronnen en zo niet, op welke wijze en waarom ze afwijken van ervaringen uit het verleden of van externe informatiebronnen;

(iii) 

de periode waarover het management kasstromen gebaseerd op door het management goedgekeurde financiële budgetten/voorspellingen heeft geraamd en, indien voor een kasstroomgenererende eenheid (groep eenheden) een langere periode wordt gebruikt dan vijf jaar, een verklaring waarom die langere periode gerechtvaardigd is;

(iv) 

het groeipercentage dat toegepast wordt bij de extrapolatie van kasstroomramingen die buiten de periode vallen waarop de recentste budgetten/voorspellingen betrekking hebben, en de verklaring voor het gebruik van een eventueel hoger groeicijfer dan het gemiddelde groeicijfer op lange termijn voor de producten, de sectoren, het land of de landen waarin de entiteit actief is, of voor de markt waarin de eenheid (groep eenheden) dienstbaar is;

(v) 

de op de kasstroomramingen toegepaste disconteringsvoet(en);

(e) 

▼M33

als de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gebaseerd is op de reële waarde minus vervreemdingskosten, de waarderingstechniek(en) die gebruikt is (zijn) om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen. Een entiteit is niet verplicht om de informatie te verstrekken die op grond van IFRS 13 vereist is. Als de reële waarde minus vervreemdingskosten niet wordt bepaald met behulp van een genoteerde prijs voor een identieke eenheid (groep van eenheden), moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(i) 

elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten heeft gebaseerd. Belangrijke veronderstellingen zijn die waarvoor de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) het meest gevoelig is;

▼M8

(ii) 

een beschrijving van de methode van het management om de aan elke belangrijke veronderstelling toegewezen waarde(n) te bepalen, of (een) dergelijke waarde(n) de ervaring uit het verleden weergeeft (weergeven) en of, in voorkomend geval, ze consistent zijn met externe informatiebronnen en zo niet, op welke wijze en waarom ze afwijken van ervaringen uit het verleden of van externe informatiebronnen;

▼M33

(iiA) 

het niveau van de reëlewaardehiërarchie (zie IFRS 13) waarin de waardering tegen reële waarde in haar geheel is ingedeeld (zonder rekening te houden met de waarneembaarheid van de „kosten van vervreemding”);

(iiB) 

als een waarderingstechniek is gewijzigd, de wijziging en de reden(en) daarvoor.

▼M33

Als de reële waarde minus vervreemdingskosten wordt bepaald met behulp van gedisconteerde kasstroomprognoses, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(iii) 

de periode waarover het management kasstromen heeft geraamd;

(iv) 

het groeipercentage dat is toegepast bij de extrapolatie van kasstroomprognoses;

(v) 

de op de kasstroomprognoses toegepaste disconteringsvoet(en).

▼B

(f) 

indien een redelijkerwijs mogelijke wijziging in een belangrijke veronderstelling waarop het management zijn bepaling van de realiseerbare waarde van de eenheid (groep eenheden) heeft gebaseerd ertoe zou leiden dat de boekwaarde van de eenheid (groep eenheden) groter zou zijn dan haar realiseerbare waarde:

(i) 

het bedrag waarmee de realiseerbare waarde van de eenheid (groep eenheden) haar boekwaarde overschrijdt;

(ii) 

de waarde die toegekend is aan de belangrijke veronderstelling;

(iii) 

het bedrag waarmee de waarde die aan de belangrijke veronderstelling is toegekend gewijzigd moet worden, na opname van eventuele resulterende gevolgen van die wijziging op de andere variabelen die gebruikt zijn om de realiseerbare waarde te bepalen, zodat de realiseerbare waarde van de eenheid (groep eenheden) gelijk is aan haar boekwaarde.

135 Als sommige of alle boekwaarden van goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur toegekend zijn aan verschillende kasstroomgenererende eenheden (groepen eenheden) en het bedrag dat op die wijze toegekend is aan elke eenheid (groep eenheden) niet significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur van de entiteit, moet dit feit worden vermeld, samen met de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur die aan die eenheden (groepen eenheden) is toegerekend. Als bovendien de realiseerbare waarde van een van deze eenheden (groepen eenheden) gebaseerd is op dezelfde belangrijke veronderstelling(en) en de aan haar toegekende totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur van de entiteit, moet de entiteit dit feit vermelden, alsook:

(a) 

de totale boekwaarde van de aan die eenheden (groepen eenheden) toegerekende goodwill;

(b) 

de totale boekwaarde van immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur toegerekend aan die eenheden (groepen eenheden);

(c) 

een beschrijving van de belangrijke veronderstelling(en);

(d) 

een beschrijving van de methode van het management om de aan de belangrijke veronderstelling(en) toegewezen waarde(n) te bepalen, of (een) dergelijke waarde(n) de ervaring uit het verleden weergeeft (weergeven) en of, in voorkomend geval, ze consistent zijn met externe informatiebronnen en zo niet, op welke wijze en waarom ze afwijken van ervaringen uit het verleden of van externe informatiebronnen;

(e) 

als een redelijkerwijs mogelijke wijziging in de belangrijke veronderstelling(en) ertoe zou leiden dat de totale boekwaarde van de eenheden (groepen eenheden) het totaal van hun realiseerbare waarde overschrijdt:

(i) 

het bedrag waarmee de totale realiseerbare waarde van de eenheden (groepen eenheden) hun totale boekwaarde overschrijdt;

(ii) 

de waarde(n) die toegekend is (zijn) aan de belangrijke veronderstelling(en);

(iii) 

het bedrag waarmee de waarde(n) toegekend aan de belangrijke veronderstelling(en) moeten wijzigen, na opname van enige voortvloeiende gevolgen van de wijziging op de andere variabelen die gebruikt zijn om de realiseerbare waarde te bepalen, zodat de totale realiseerbare waarde van de eenheden (groepen eenheden) gelijk is aan hun totale boekwaarde.

136 De recentste gedetailleerde berekening die in een voorgaande periode gemaakt is voor de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid (groep eenheden) mag, in overeenstemming met alinea 24 of 99, overgedragen en gebruikt worden om die eenheid (groep eenheden) in de lopende periode op belangrijke waardevermindering te onderzoeken, op voorwaarde dat aan specifieke criteria wordt voldaan. Als dit het geval is, heeft de informatie voor die eenheid (groep eenheden) die opgenomen is in de door alinea's 134 en 135 vereiste informatieverschaffing betrekking op de berekening van de over te dragen realiseerbare waarde.

137 Voorbeeld 9 illustreert de door alinea's 134 en 135 vereiste informatieverschaffing.

▼M39

Overgangsbepalingen en ingangsdatum

▼M12

139 Een entiteit moet deze standaard toepassen:

▼B

(a) 

op goodwill en immateriële activa verworven in bedrijfscombinaties waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt; en

(b) 

op alle andere activa in de toekomst met ingang van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt.

140 Entiteiten waarop alinea 139 van toepassing is, worden aangemoedigd om de vereisten van deze standaard toe te passen vóór de ingangsdata die in alinea 139 vermeld staan. Als een entiteit deze standaard echter vóór deze ingangsdata toepast, moet zij ook gelijktijdig IFRS 3 en IAS 38 (herziene versie van 2004) toepassen.

▼M5

140A IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werden de alinea's 61, 120, 126 en 129 door IAS 1 (herziene versie van 2007) gewijzigd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M12

140B IFRS 3 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea’s 65, 81, 85 en 139; verwijderde alinea’s 91 tot en met 95 en alinea 138, en voegde bijlage C toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) voor een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

▼M8

140C Alinea 134(e) is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M7

140D Bij Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening), uitgegeven in mei 2008, is alinea 12(h) toegevoegd. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit de gerelateerde wijzigingen in de alinea's 4 en 38A van IAS 27 op een eerdere periode toepast, moet zij tegelijkertijd de wijziging in alinea 12(h) toepassen.

▼M22

140E Alinea 80(b) is gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M32

140H Alinea 4, het kopje boven alinea 12(h) en alinea 12(h) zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

140I IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 5, 6, 12, 20, 78, 105, 111, 130 en 134, verwijderde de alinea's 25 tot en met 27 en voegde de alinea's 25A en 53A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M39

140J In mei 2013 zijn de alinea’s 130 en 134 en het kopje boven alinea 138 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze wijzigingen niet toepassen op perioden (met inbegrip van vergelijkende perioden) waarop zij niet ook IFRS 13 toepast.

▼M52

140L IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea 2 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 15 toepast.

▼M53

140M De alinea's 2, 4 en 5 zijn gewijzigd en de alinea's 140F, 140G en 140K zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M77

140N IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 2 gewijzigd. Wijzigingen aan IFRS 17, uitgegeven in juni 2020, hebben alinea 2 verder gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼B

Intrekking van IAS 36 (uitgegeven in 1998)

141 Deze standaard vervangt IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (uitgegeven in 1998).




Bijlage A

GEBRUIK VAN CONTANTEWAARDETECHNIEKEN OM DE BEDRIJFSWAARDE TE BEPALEN

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard. De bijlage verstrekt leidraden voor de wijze waarop contantewaardetechnieken toegepast moeten worden bij de bepaling van de bedrijfswaarde. Hoewel de leidraden het begrip „actief” gebruiken, zijn ze evenzeer van toepassing op een groep activa die een kasstroomgenererende eenheid vormen.

De componenten van een waardering van de contante waarde

A1 De volgende elementen samen komen overeen met de economische verschillen tussen activa:

(a) 

een schatting van de toekomstige kasstroom, of in meer ingewikkelde gevallen, toekomstige reeksen van kasstromen die de entiteit verwacht te verkrijgen uit het actief;

(b) 

verwachtingen met betrekking tot mogelijke wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van dergelijke kasstromen;

(c) 

de tijdwaarde van geld, voorgesteld door de actuele risicovrije marktrentevoet;

(d) 

de prijs voor de aan het actief inherente onzekerheid; en

(e) 

andere, soms niet identificeerbare factoren (zoals de afwezigheid van liquiditeit), die marktdeelnemers zouden opnemen in de waardering van toekomstige kasstromen die de entiteit uit het actief verwacht te verkrijgen.

A2 Deze bijlage stelt twee methoden voor de berekening van de contante waarde tegenover elkaar. Beide kunnen, afhankelijk van de omstandigheden, gebruikt worden voor de schatting van de bedrijfswaarde van een actief. Volgens de „traditionele methode” zijn de in alinea A1 vermelde aanpassingen voor factoren (b) tot en met (e) besloten in de disconteringsvoet. Volgens de „methode van verwachte kasstromen” leiden factoren (b), (d) en (e) tot aanpassingen bij het bepalen van verwachte kasstromen die voor risico zijn aangepast. Ongeacht de methode die de entiteit hanteert om verwachtingen aangaande eventuele wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van toekomstige kasstromen weer te geven, moet het resultaat de verwachte contante waarde van de toekomstige kasstromen weerspiegelen, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van alle mogelijke resultaten.

Algemene principes

A3 De technieken toegepast om toekomstige kasstromen en rentevoeten te schatten, zullen van de ene situatie tot de andere verschillen afhankelijk van de omstandigheden omtrent het betreffende actief. De volgende algemene principes zijn echter bepalend voor elke toepassing van contantewaardetechnieken bij de waardering van activa:

(a) 

rentevoeten die gebruikt worden om de kasstromen te disconteren, moeten veronderstellingen weergeven die consistent zijn met deze die eigen zijn aan de geschatte kasstromen. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend of niet meegerekend. Bijvoorbeeld een disconteringsvoet van 12 procent mag worden toegepast op contractuele kasstromen van een uitgegeven lening. Dat percentage weerspiegelt verwachtingen aangaande toekomstige gebreken bij leningen met bijzondere eigenschappen. Datzelfde percentage van 12 procent mag niet worden gebruikt om de verwachte kasstromen te disconteren, omdat deze kasstromen reeds rekening houden met de veronderstelling dat zich in toekomst gebreken kunnen voordoen;

(b) 

geschatte kasstromen en disconteringsvoeten moeten vrij zijn van vooringenomenheid en factoren die geen betrekking hebben op het actief in kwestie. Bijvoorbeeld het doelbewust onderwaarderen van de geschatte nettokasstromen om de klaarblijkelijke toekomstige winstgevendheid van een actief te verhogen, impliceert een vooringenomenheid bij de waardering;

(c) 

geschatte kasstromen of disconteringsvoeten moeten veeleer de verschillende mogelijke resultaten weergeven in plaats van een enkel, meest waarschijnlijk minimaal of maximaal bedrag.

Traditionele methode en methode van verwachte kasstromen voor contante waarde

De traditionele methode

A4 Verwerkingsmethoden voor contante waarde zijn gewoonlijk gebaseerd op een enkele reeks van geschatte kasstromen en op een enkele disconteringsvoet, vaak omschreven als „het aan risico evenredige percentage”. Eigenlijk veronderstelt de traditionele methode dat in een overeenkomst met een enkele disconteringsvoet alle verwachtingen aangaande toekomstige kasstromen en de geëigende risicopremie opgenomen kunnen zijn. Daarom wordt het accent bij de traditionele methode grotendeels op de keuze van de disconteringsvoet gelegd.

A5 In sommige omstandigheden, bijvoorbeeld indien op de markt vergelijkbare activa kunnen worden gevolgd, is de traditionele methode betrekkelijk gemakkelijk toepasbaar. Voor activa met contractuele kasstromen is deze methode consistent met de manier waarop marktdeelnemers activa omschrijven, zoals in „een obligatie van 12 procent”.

A6 Het is echter mogelijk dat de traditionele methode niet op gepaste wijze sommige ingewikkelde waarderingsproblemen behandelt, zoals de waardering van niet-financiële activa waarvoor geen markt of vergelijkbaar actief bestaat. Een goed onderzoek naar „het met risico evenredige percentage” vereist de analyse van ten minste twee activa: een actief dat reeds op de markt bestaat met een waargenomen rentevoet en het actief dat gewaardeerd wordt. De geëigende disconteringsvoet voor de kasstromen die gewaardeerd worden, moet worden afgeleid van de waarneembare rentevoet van dat andere actief. Om deze gevolgtrekking te kunnen maken, moeten de kenmerken van de kasstromen van het andere actief gelijksoortig zijn aan die van het actief dat gewaardeerd wordt. Derhalve moet degene die de waardering uitvoert het volgende doen:

(a) 

de reeks kasstromen bepalen die gedisconteerd zullen worden;

(b) 

een ander actief op de markt identificeren dat soortgelijke kasstroomeigenschappen blijkt te bezitten;

(c) 

de reeks kasstromen uit de twee activa vergelijken om er zeker van te zijn dat ze gelijksoortig zijn (bijvoorbeeld, zijn beide contractuele kasstromen, of is één contractueel en is de ander een geschatte kasstroom?);

(d) 

beoordelen of er in het ene actief een element is opgenomen dat ontbreekt in het andere actief (bijvoorbeeld, verschilt de liquiditeit van beide?); en

(e) 

beoordelen of beide reeksen kasstromen waarschijnlijk op soortgelijke wijze zullen evolueren (dat wil zeggen variëren) wanneer de economische omstandigheden veranderen.

Methode van verwachte kasstromen

A7 De methode van verwachte kasstromen is in sommige gevallen een doeltreffender waarderingsmiddel dan de traditionele methode. Bij het uitwerken van de waardering baseert de methode van verwachte kasstromen zich op alle verwachtingen aangaande mogelijke kasstromen en niet op slechts één kasstroom die het meest waarschijnlijk wordt geacht. Bijvoorbeeld een kasstroom kan VE 100, VE 200 of VE 300 bedragen en respectievelijk een waarschijnlijkheid van 10, 60 en 30 procent hebben. De verwachte kasstroom is VE 220. De methode van verwachte kasstromen verschilt dus van de traditionele methode doordat ze zich concentreert op de rechtstreekse analyse van de betreffende kasstromen en op een uitgebreidere uitleg van de in de waardering gebruikte veronderstellingen.

A8 De methode van verwachte kasstromen staat ook het gebruik van contantewaardetechnieken toe indien de tijdsbepaling waarop de kasstromen zich zullen voordoen onzeker is. Een kasstroom van VE 1 000 kan bijvoorbeeld worden ontvangen in één, twee of drie jaar en respectievelijk een waarschijnlijkheid hebben van 10, 60 en 30 procent. Het onderstaande voorbeeld toont de berekening van de verwachte contante waarde in die situatie.



Contante waarde van VE 1 000 in 1 jaar à 5 %

VE 952,38

 

 

Waarschijnlijkheid

10,00 %

 

VE 95,24

Contante waarde van VE 1 000 in 2 jaar à 5,25 %

VE 902,73

 

 

Waarschijnlijkheid

60,00 %

 

VE 541,64

Contante waarde van VE 1 000 in 3 jaar à 5,50 %

VE 851,61

 

 

Waarschijnlijkheid

30,00 %

 

VE 255,48

Verwachte contante waarde

 

 

VE 892,36

A9 De verwachte contante waarde van VE 892,36 verschilt van het traditionele begrip van de beste schatting, die op VE 902,73 uitkomt (met een waarschijnlijkheidspercentage van 60 %). De toepassing van een traditionele contantewaardeberekening op dit voorbeeld vereist dat een beslissing gemaakt wordt over welke van de mogelijke data waarop de kasstromen zich kunnen voordoen zal gebruikt worden en die bijgevolg niet de waarschijnlijkheid van andere data weerspiegelen. Dit komt omdat de disconteringsvoet in een traditionele contantewaardeberekening niet de onzekerheid van tijdsbepaling kan weerspiegelen.

A10 De toepassing van waarschijnlijkheden is een essentieel onderdeel van de methode van verwachte kasstromen. Sommigen vragen zich af of de toekenning van waarschijnlijkheden aan bijzonder subjectieve schattingen een grotere precisie veronderstelt dan feitelijk het geval is. De juiste toepassing echter van de traditionele methode (zoals beschreven in alinea A6) vereist dezelfde schattingen en subjectiviteit, zonder de transparante berekening te moeten verschaffen van de methode van de verwachte kasstromen.

A11 In vele in de praktijk gemaakte schattingen zijn reeds op informele wijze de elementen van verwachte kasstromen opgenomen. Bovendien worden accountants vaak geconfronteerd met de noodzaak een actief te waarderen op basis van beperkte informatie over de waarschijnlijkheid van mogelijke kasstromen. Zo kan een accountant bijvoorbeeld met de volgende situaties worden geconfronteerd:

(a) 

het geschatte bedrag komt ergens uit tussen VE 50 en VE 250, maar de waarschijnlijkheid van de bedragen in de reeks is gelijk voor elk bedrag. Op basis van die beperkte informatie is de schatting van de verwachte kasstroom VE 150 [(50 + 250)/2];

(b) 

het geschatte bedrag komt ergens uit tussen VE 50 en VE 250. Het bedrag met de hoogste waarschijnlijkheid is VE 100. De aan elk bedrag geassocieerde waarschijnlijkheid is echter onbekend. Op basis van die beperkte informatie is de schatting van de verwachte kasstroom VE 133,33 [(50 + 100+250)/3];

(c) 

het geschatte bedrag zal uitkomen op VE 50 (met een waarschijnlijkheid van 10 procent), VE 250 (met een waarschijnlijkheid van 30 procent) of VE 100 (met een waarschijnlijkheid van 60 procent). Op basis van die beperkte informatie is de schatting van de verwachte kasstroom VE 140 [(50 × 0,10 ) + (250 × 0,30 ) + (100 × 0,60 )].

In elk situatie geeft de geschatte verwachte kasstroom waarschijnlijk een betere raming van de bedrijfswaarde dan alleen het minimale of maximale bedrag met de hoogste waarschijnlijkheid.

A12 De toepassing van de methode van verwachte kasstromen is onderworpen aan een beperking van de kostenvermindering. Soms kan een entiteit toegang hebben tot uitgebreide informatie en kan zij in staat zijn vele kasstroomscenario’s uit te werken. In andere gevallen kan de entiteit slechts algemene verklaringen opstellen over de veranderlijkheid van de kasstromen zonder aanzienlijke kosten op te lopen. De entiteit moet de kosten om aanvullende informatie te verkrijgen afwegen tegen de extra betrouwbaarheid die die informatie zal brengen voor de waardering.

A13 Sommige beweren dat technieken voor verwachte kasstromen ongepast zijn voor de waardering van een enkel actief of een actief met een beperkt aantal mogelijke resultaten. Ze geven een voorbeeld van een actief met twee mogelijke resultaten: een waarschijnlijkheid van 90 procent dat de kasstroom uitkomt op VE 10 en een waarschijnlijkheid van 10 procent dat de kasstroom op 1 000 VE zal uitkomen. Ze hebben opgemerkt dat de verwachte kasstroom in dat voorbeeld 109 VE bedraagt, en bekritiseren dat resultaat omdat het geen enkel bedrag vertegenwoordigt dat uiteindelijk zal worden betaald.

A14 Dergelijke beweringen wijzen op een onderliggend meningsverschil over de doelstelling van de waardering. Indien het doel is om geaccumuleerde kosten op te nemen, geven verwachte kasstromen mogelijk geen getrouw beeld van de schatting van de verwachte kosten. Deze standaard behandelt echter de waardering van de realiseerbare waarde van een actief. De realiseerbare waarde van het actief in dit voorbeeld is waarschijnlijk niet VE 10, hoewel dit bedrag de meest waarschijnlijke kasstroom is. Dit komt omdat een waardering van VE 10 geen rekening houdt met de onzekerheid van de kasstroom bij de waardering van het actief. De niet met zekerheid vastgestelde kasstroom wordt gepresenteerd alsof het om een kasstroom gaat waarover totale zekerheid bestaat. Geen enkele rationele entiteit zou een actief met deze eigenschappen voor VE 10 willen verkopen.

Disconteringsvoet

A15 Rentevoeten die toegepast worden bij de discontering van kasstromen mogen geen rekening houden met risico's waarmee al rekening is gehouden bij de schattingen van toekomstige kasstromen, ongeacht de door de entiteit toegepaste methode om de bedrijfswaarde van een actief te bepalen. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend.

A16 Als de markt geen specifieke disconteringsvoet voor het actief kent, gebruikt de entiteit alternatieve methoden om de disconteringsvoet te schatten. Het doel is zo goed mogelijk een marktbeoordeling te bepalen van:

(a) 

de tijdwaarde van geld voor de perioden tot het einde van de gebruiksduur van het actief; en

(b) 

de in alinea A1 beschreven factoren (b), (d) en (e), in zoverre deze factoren geen aanleiding hebben gegeven tot aanpassingen bij het bepalen van geschatte kasstromen.

A17 Als uitgangspunt bij het maken van een dergelijke schatting mag de entiteit de volgende disconteringsvoeten hanteren:

(a) 

de gewogen gemiddelde vermogenskosten van de entiteit, bepaald aan de hand van technieken zoals het „capital asset pricing model”;

(b) 

de marginale rentevoet van de entiteit; en

(c) 

andere marktrentevoeten.

A18 Deze percentages moeten echter worden aangepast:

(a) 

om weer te geven hoe de markt de specifieke risico's zou beoordelen in verband met de verwachte kasstromen van het actief; en

(b) 

om risico's uit te sluiten die niet relevant zijn voor de verwachte kasstromen van het actief of waarvoor de verwachte kasstromen zijn gewijzigd.

Er moet rekening worden gehouden met risico's zoals risico's die verbonden zijn aan landen, valutarisico's en prijsrisico's.

A19 De disconteringsvoet is onafhankelijk van de vermogensstructuur van de entiteit en van de wijze waarop de entiteit de aankoop van het actief heeft gefinancierd, aangezien de toekomstige kasstromen die naar verwachting uit een actief zullen voortvloeien niet afhankelijk zijn van de manier waarop de entiteit de aankoop van het actief heeft gefinancierd.

A20 Alinea 55 vereist dat de toegepaste disconteringsvoet vóór belastingen moet worden gebruikt. Als de basis die gebruikt wordt voor de schatting van de disconteringsvoet een basis na belastingen is, wordt deze basis bijgevolg aangepast om een disconteringsvoet vóór belastingen weer te geven.

A21 Een entiteit gebruikt normaliter een enkele disconteringsvoet om de bedrijfswaarde van een actief te schatten. Indien de bedrijfswaarde echter gevoelig is voor verschillen in risico's voor verschillende perioden of voor de termijnstructuur van rentevoeten, hanteert de entiteit verschillende disconteringsvoeten voor verschillende toekomstige perioden.

▼M12




Bijlage C

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard.

Onderzoek op bijzondere waardevermindering van kasstroomgenererende eenheden met goodwill en minderheidsbelangen

C1 In overeenstemming met IFRS 3 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) waardeert en neemt de overnemende partij goodwill op de overnamedatum op als het bedrag waarmee (a) hieronder (b) overschrijdt:

a) 

het totaal van:

i) 

de overgedragen vergoeding gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 3, doorgaans tegen de reële waarde op de overnamedatum;

ii) 

het bedrag van enig minderheidsbelang in de overgenomen partij gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 3; en

iii) 

in een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, de reële waarde op de overnamedatum van het voorheen aangehouden aandelenbelang van de overnemende partij in de overgenomen partij;

b) 

het nettosaldo van de op de overnamedatum vastgestelde bedragen van de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen gewaardeerd in overeenstemming met IFRS 3.

Toerekening van goodwill

C2 Alinea 80 van deze standaard vereist dat in een bedrijfscombinatie verworven goodwill wordt toegerekend aan elk van de kasstroomgenererende eenheden, of groepen van kasstroomgenererende eenheden, van de overnemende partij die naar verwachting voordeel zullen halen uit de synergie van de bedrijfscombinatie, ongeacht of andere activa of verplichtingen van de overgenomen partij aan die eenheden, of groepen van eenheden, zijn toegewezen. Het is mogelijk dat enkele van de synergievoordelen die voortvloeien uit een bedrijfscombinatie zullen worden toegerekend aan een kasstroomgenererende eenheid waarin het minderheidsbelang geen belang heeft.

Onderzoek op bijzondere waardevermindering

C3 Een onderzoek op bijzondere waardevermindering houdt in dat de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid wordt vergeleken met haar boekwaarde.

C4 Als een entiteit minderheidsbelangen waardeert als haar proportioneel belang in de identificeerbare nettoactiva van een dochteronderneming op de overnamedatum, in plaats van tegen reële waarde, wordt goodwill die kan worden toegerekend aan minderheidsbelangen opgenomen in de realiseerbare waarde van de desbetreffende kasstroomgenererende eenheid, maar niet in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij. Bijgevolg moeten entiteiten de brutowaarde van de boekwaarde van aan de eenheid toegerekende goodwill berekenen om de aan het minderheidsbelang toerekenbare goodwill op te nemen. Deze aangepaste boekwaarde wordt daarna vergeleken met de realiseerbare waarde van de eenheid om te bepalen of de kasstroomgenererende eenheid een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

Toerekening van een bijzonder waardeverminderingsverlies

C5 Alinea 104 schrijft voor dat elk geïdentificeerd bijzonder waardeverminderingsverlies eerst moet worden toegerekend om de boekwaarde van aan de eenheid toegerekende goodwill te verlagen, en pas daarna mag worden toegerekend aan de andere activa van de eenheid, naar rato van de boekwaarde van elk actief in de eenheid.

C6 Als een dochteronderneming, of deel van een dochteronderneming, met een minderheidsbelang zelf een kasstroomgenererende eenheid is, wordt het bijzonder waardeverminderingsverlies verdeeld over de moedermaatschappij en het minderheidsbelang op dezelfde basis als die waarop winst of verlies wordt toegerekend.

C7 Als een dochteronderneming, of deel van een dochteronderneming, met een minderheidsbelang deel uitmaakt van een grotere kasstroomgenererende eenheid, worden bijzondere waardeverminderingsverliezen op goodwill toegerekend aan de delen van de kasstroomgenererende eenheid die een minderheidsbelang hebben en de delen die geen minderheidsbelang hebben. De bijzondere waardeverminderingsverliezen moeten aan de delen van de kasstroomgenererende eenheid worden toegerekend op basis van:

a) 

voor zover de bijzondere waardevermindering verband houdt met goodwill in de kasstroomgenererende eenheid, de relatieve boekwaarde van de goodwill van de delen vóór de bijzondere waardevermindering; en

b) 

voor zover de bijzondere waardevermindering verband houdt met identificeerbare activa in de kasstroomgenererende eenheid, de relatieve boekwaarde van de identificeerbare nettoactiva van de delen vóór de bijzondere waardevermindering. Elke dergelijke bijzondere waardevermindering wordt toegerekend aan de activa van de delen van elke eenheid naar rato van de boekwaarde van elk actief in het deel.

In die delen die een minderheidsbelang hebben, wordt het bijzonder waardeverminderingsverlies verdeeld over de moedermaatschappij en het minderheidsbelang op dezelfde basis als die waarop winst of verlies wordt toegerekend.

C8 Als een bijzonder waardeverminderingsverlies dat toerekenbaar is aan een minderheidsbelang verband houdt met goodwill die niet in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij is opgenomen (zie alinea C4), wordt die bijzondere waardevermindering niet opgenomen als een bijzonder waardeverminderingsverlies op goodwill. In dergelijke gevallen wordt alleen het bijzondere waardeverminderingsverlies dat verband houdt met de aan de moedermaatschappij toegerekende goodwill opgenomen als een bijzonder waardeverminderingsverlies op goodwill.

C9 Voorbeeld 7 illustreert hoe een kasstroomgenererende eenheid met goodwill die geen 100 %-dochteronderneming is onderzocht wordt op bijzondere waardevermindering.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 37

Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

DOEL

Het doel van deze standaard is te verzekeren dat er gepaste opnamecriteria en waarderingsgrondslagen worden toegepast op voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, en dat in de toelichting voldoende informatie wordt vermeld zodat gebruikers hun aard, tijdstip en omvang kunnen begrijpen.

TOEPASSINGSGEBIED

1 Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast bij de administratieve verwerking van voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, behalve:

(a) 

degene die voortvloeien uit nog uit te voeren contracten, behalve indien het contract verlieslatend is; en

(b) 

[verwijderd]

(c) 

degene die door een andere standaard worden gedekt.

▼M53

2 Deze standaard is niet van toepassing op financiële instrumenten (waaronder garanties) die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen.

▼B

3 Nog uit te voeren contracten zijn contracten waarbij geen van de partijen enige verplichting heeft uitgevoerd of waarbij beide partijen hun verplichtingen gedeeltelijk en in dezelfde mate hebben uitgevoerd. Deze standaard is niet van toepassing op nog uit te voeren contracten, tenzij ze verlieslatend zijn.

4 [Verwijderd]

▼M77

5 Indien een andere standaard een specifiek type van voorziening, voorwaardelijke verplichting of voorwaardelijk actief behandelt, moet een entiteit die andere standaard toepassen in plaats van de onderhavige standaard. Bepaalde typen voorzieningen worden behandeld in standaarden die handelen over:

▼M52

(a) 

[verwijderd]

▼B

(b) 

winstbelastingen (zie IAS 12 Winstbelastingen);

▼M54

(c) 

leaseovereenkomsten (zie IFRS 16 Leaseovereenkomsten). De onderhavige standaard is echter wel van toepassing op leaseovereenkomsten die verlieslatend zijn geworden vóór de aanvangsdatum van de leaseovereenkomst zoals gedefinieerd in IFRS 16. Deze standaard is ook van toepassing op leaseovereenkomsten van korte duur en op leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft, indien deze overeenkomstig alinea 6 van IFRS 16 administratief worden verwerkt en verlieslatend zijn geworden;

▼M43

(d) 

personeelsbeloningen (zie IAS 19 Personeelsbeloningen);

▼M77

(e) 

verzekeringscontracten en andere contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 Verzekeringscontracten vallen;

▼M52

(f) 

een voorwaardelijke vergoeding van een overnemende partij bij een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties). en

(g) 

opbrengsten uit hoofde van contracten met klanten (zie IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten). Aangezien IFRS 15 echter geen specifieke vereisten bevat voor de behandeling van contracten met klanten die verlieslatend zijn geworden, is deze standaard op die gevallen van toepassing.

▼M52 —————

▼B

7 Deze standaard definieert voorzieningen als verplichtingen van een onzekere omvang en met een onzeker tijdstip. In sommige landen wordt het begrip „voorziening” ook gebruikt in de context van afschrijvingen, bijzondere waardeverminderingen van activa en dubieuze vorderingen: dit zijn aanpassingen van de boekwaarde van activa, die niet in deze standaard worden behandeld.

8 Andere standaarden specificeren of uitgaven als activa of als lasten worden behandeld. Deze onderwerpen worden in deze standaard niet behandeld. Dienovereenkomstig wordt de activering van de kosten die bij het maken van een voorziening worden opgenomen, door deze standaard noch verboden, noch voorgeschreven.

9 Deze standaard is van toepassing op voorzieningen voor reorganisaties (met inbegrip van beëindigde bedrijfsactiviteiten). Indien een reorganisatie voldoet aan de definitie van een beëindigde bedrijfsactiviteit, kan op grond van IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten aanvullende informatie zijn vereist.

DEFINITIES

10 De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een voorziening is een verplichting van een onzekere omvang of met een onzeker tijdstip.
Een verplichting ( 20 ) is een bestaande verplichting van de entiteit die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de entiteit van middelen die economische voordelen in zich bergen.
Een tot verplichting leidende gebeurtenis is een gebeurtenis die een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting creëert die ertoe leidt dat een entiteit geen realistisch alternatief heeft dan die verplichting af te wikkelen.

Een in rechte afdwingbare verplichting is een verplichting die voortvloeit uit:

(a) 

een contract (via de impliciete of expliciete voorwaarden ervan);

(b) 

de wetgeving; dan wel

(c) 

andere wettelijke beschikkingen.

Een feitelijke verplichting is een verplichting die ontstaat uit de handelingen van een entiteit waarbij:

(a) 

de entiteit, door een patroon van bestendig gevolgde gedragslijnen in het verleden, gepubliceerde beleidsregels of een voldoende specifieke actuele verklaring, aan andere partijen te kennen heeft gegeven dat zij bepaalde verantwoordelijken accepteert; en

(b) 

de entiteit als gevolg daarvan bij die andere partijen een geldige verwachting heeft gewekt dat zij die verantwoordelijkheden zal opnemen.

Een voorwaardelijke verplichting is:

(a) 

een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van één of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft; dan wel

(b) 

een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet wordt opgenomen omdat:

(i) 

het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; dan wel

(ii) 

het bedrag van de verplichting niet betrouwbaar genoeg kan worden bepaald.

Een voorwaardelijk actief is een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van één of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft.

Een verlieslatend contract is een contract waarbij de onvermijdelijke kosten die nodig zijn om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract worden ontvangen.

Een reorganisatie is een programma dat door het management wordt gepland en waarover het management de zeggenschap heeft, en dat leidt tot materiële wijzigingen in:

(a) 

de omvang van een activiteit van een entiteit; dan wel

(b) 

de bedrijfsvoering van die activiteit.

Voorzieningen en andere verplichtingen

11 Voorzieningen kunnen worden onderscheiden van andere verplichtingen zoals handelsschulden en overlopende posten omdat er onzekerheid bestaat over de omvang van de toekomstige uitgaven die voor de afwikkeling zijn vereist, of over het moment waarop deze uitgaven moeten worden gedaan. Daarentegen:

(a) 

zijn handelsschulden verplichtingen om te betalen voor goederen of diensten die zijn ontvangen of geleverd en die zijn gefactureerd of formeel overeengekomen met de leverancier; en

(b) 

zijn overlopende posten verplichtingen om te betalen voor goederen of diensten die zijn ontvangen of geleverd, maar nog niet zijn betaald, gefactureerd of formeel met de leverancier overeengekomen, met inbegrip van bedragen die aan werknemers zijn verschuldigd (bijvoorbeeld bedragen voor opgebouwd verlof). Hoewel het soms nodig is om de omvang of het tijdstip van overlopende posten te schatten, is de onzekerheid doorgaans veel geringer dan voor voorzieningen.

Overlopende posten worden vaak gerapporteerd als onderdeel van handelsschulden en overige schulden, terwijl voorzieningen afzonderlijk worden gepresenteerd.

Verband tussen voorzieningen en voorwaardelijke verplichtingen

12 Algemeen gesproken zijn alle voorzieningen voorwaardelijk, omdat ze onzeker zijn qua omvang of tijdstip. Binnen deze standaard wordt het begrip „voorwaardelijk” echter gebruikt voor verplichtingen en activa die niet worden opgenomen omdat hun bestaan uitsluitend zal worden bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van één of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft. Daarenboven wordt het begrip „voorwaardelijke verplichting” gebruikt voor verplichtingen die de opnamecriteria niet vervullen.

13 In deze standaard wordt een onderscheid gemaakt tussen:

(a) 

voorzieningen — die als verplichtingen worden opgenomen (in de veronderstelling dat een betrouwbare schatting kan worden gemaakt) omdat ze bestaande verplichtingen vertegenwoordigen en het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichtingen af te wikkelen; en

(b) 

voorwaardelijke verplichtingen — die niet als verplichtingen worden opgenomen omdat:

(i) 

ze mogelijke verplichtingen zijn, aangezien nog moet worden bevestigd of de entiteit een bestaande verplichting heeft die kan leiden tot een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen; dan wel

(ii) 

ze bestaande verplichtingen zijn die niet voldoen aan de opnamecriteria in deze standaard (omdat het ofwel niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergt vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, of een voldoende betrouwbare schatting van het bedrag van de verplichting niet kan worden gemaakt).

OPNAME

Voorzieningen

14 Een voorziening moet worden opgenomen indien:

(a) 

een entiteit een bestaande (in rechte afdwingbare of feitelijke) verplichting heeft ten gevolge van een gebeurtenis in het verleden;

(b) 

het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; en

(c) 

het bedrag van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden geschat.

Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, mag er geen voorziening worden opgenomen.

Bestaande verplichting

15 In zeldzame gevallen is het niet duidelijk of er sprake is van een bestaande verplichting. In deze gevallen wordt verondersteld dat een gebeurtenis in het verleden aanleiding geeft tot een bestaande verplichting indien, rekening houdend met alle beschikbare bewijzen, het meer waarschijnlijk is dan niet dat op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ een bestaande verplichting bestaat.

16 Het zal bijna altijd duidelijk zijn of een gebeurtenis in het verleden aanleiding heeft gegeven tot een bestaande verplichting. In zeldzame gevallen, bijvoorbeeld een rechtszaak, kan worden betwist of bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden dan wel of die gebeurtenissen leiden tot een bestaande verplichting. In een dergelijk geval bepaalt een entiteit of een bestaande verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ bestaat door rekening te houden met alle beschikbare bewijzen, bijvoorbeeld de opinie van experts. Het in aanmerking genomen bewijs omvat alle aanvullende bewijzen die blijken uit gebeurtenissen na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ . Op basis van dergelijke bewijzen:

(a) 

neemt de entiteit een voorziening op als het meer waarschijnlijk is dan niet dat er op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ een bestaande verplichting bestaat (indien de opnamecriteria zijn vervuld); en

(b) 

indien het meer waarschijnlijk is dat er op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ geen bestaande verplichting bestaat, vermeldt de entiteit een voorwaardelijke verplichting, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, onwaarschijnlijk is (zie alinea 86).

Gebeurtenis in het verleden

17 Een gebeurtenis in het verleden die leidt tot een bestaande verplichting wordt een tot verplichting leidende gebeurtenis genoemd. Opdat een gebeurtenis een tot verplichting leidende gebeurtenis zou zijn, is het vereist dat de entiteit geen realistisch alternatief heeft dan de door de gebeurtenis gecreëerde verplichting af te wikkelen. Dit is alleen het geval:

(a) 

indien de afwikkeling van de verplichting door de wet kan worden opgelegd; dan wel

(b) 

in geval van een feitelijke verplichting, indien de gebeurtenis (mogelijk een handeling van de entiteit) geldige verwachtingen wekt bij andere partijen dat de entiteit de verplichting zal afwikkelen.

18 In de jaarrekening wordt de financiële positie van een entiteit aan het eind van haar verslagperiode in aanmerking genomen, en niet haar mogelijke positie in de toekomst. Daarom wordt er geen voorziening opgenomen voor kosten die moeten worden gemaakt voor activiteiten in de toekomst. De enige verplichtingen die in de balans van een entiteit worden opgenomen, zijn de verplichtingen die op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ bestaan.

19 Alleen die verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en die onafhankelijk zijn van de toekomstige handelingen van een entiteit (namelijk de toekomstige bedrijfsvoering) worden als voorzieningen opgenomen. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn boeten of herstelkosten voor onwettige milieuschade. Beide voorbeelden zouden bij de afwikkeling leiden tot een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, ongeacht de toekomstige acties van de entiteit. Evenzo neemt een entiteit een voorziening op voor de ontmantelingskosten van een olie-installatie of een kerncentrale, in zoverre de entiteit verplicht is de reeds aangerichte schade te herstellen. Daarentegen kan een entiteit, wegens commerciële druk of in rechte afdwingbare verplichtingen, voornemens zijn of de verplichting hebben om uitgaven te doen om in de toekomst op een bepaalde manier te handelen (bijvoorbeeld door in een bepaald type fabriek rookfilters te installeren). Omdat de entiteit de toekomstige uitgaven kan vermijden door haar toekomstige handelingen, bijvoorbeeld door haar werkwijze te veranderen, heeft ze geen bestaande verplichting voor die toekomstige uitgaven en wordt er geen voorziening opgenomen.

20 Bij een verplichting is steeds een andere partij betrokken aan wie de verplichting verschuldigd is. Het is echter niet nodig de identiteit te kennen van de partij aan wie de verplichting verschuldigd is; de verplichting kan immers aan de algemene bevolking zijn verschuldigd. Aangezien bij een verplichting altijd sprake is van een verbintenis jegens een andere partij, betekent dit dat een beslissing van het management of het bestuur geen aanleiding geeft tot een feitelijke verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ tenzij de beslissing vóór ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ op een voldoende specifieke wijze is meegedeeld aan de betrokken partijen zodat bij hen een geldige verwachting is gewekt dat de entiteit haar verantwoordelijkheden zal nakomen.

21 Een gebeurtenis die niet onmiddellijk aanleiding geeft tot een verplichting, doet dat mogelijk wel op een latere datum, wegens wijzigingen in de wetgeving of omdat een handeling (bijvoorbeeld een voldoende specifieke publieke verklaring) van de entiteit aanleiding geeft tot een feitelijke verplichting. Als een entiteit het milieu schade berokkent, is het bijvoorbeeld mogelijk dat er geen verplichting bestaat om de gevolgen te verhelpen. Het berokkenen van de schade wordt echter wel een tot verplichting leidende gebeurtenis indien een nieuwe wet vereist dat de bestaande schade wordt hersteld of wanneer de entiteit publiek de verantwoordelijkheid aanvaardt voor het herstel van de schade op een manier die een feitelijke verplichting creëert.

22 Ingeval de details van een wetsvoorstel nog moeten worden afgerond, ontstaat er uitsluitend een verplichting als het praktisch zeker is dat het wetsvoorstel als dusdanig tot wet zal worden verheven. In het kader van deze standaard wordt een dergelijke verplichting behandeld als een in rechte afdwingbare verplichting. Verschillen in omstandigheden waarmee de uitvaardiging van de wet is omgeven, maken het onmogelijk om een enkele gebeurtenis aan te duiden die de uitvaardiging van een wet vrijwel zeker zou maken. In vele gevallen zal het onmogelijk zijn om vrijwel zeker te zijn dat een wet zal worden uitgevaardigd tot dit effectief gebeurt.

Waarschijnlijke uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen

23 Opdat een verplichting in aanmerking zou komen voor opname, moet er niet alleen een bestaande verplichting bestaan, maar ook de waarschijnlijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen om die verplichting af te wikkelen. Binnen het kader van deze standaard ( 21 ) wordt een uitstroom van middelen of een andere gebeurtenis beschouwd als waarschijnlijk indien het meer waarschijnlijk is dan niet dat de gebeurtenis zal plaatsvinden. De waarschijnlijkheid dat de gebeurtenis zal plaatsvinden, is dus groter dan de waarschijnlijkheid dat dit niet het geval zal zijn. Indien het niet waarschijnlijk is dat een bestaande verplichting bestaat, vermeldt de entiteit een voorwaardelijke verplichting, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, zeer onwaarschijnlijk is (zie alinea 86).

24 Indien er sprake is van een aantal soortgelijke verplichtingen (bijvoorbeeld productgaranties of soortgelijke contracten), wordt de waarschijnlijkheid dat er voor de afwikkeling een uitstroom vereist zal zijn, bepaald door de categorie van de verplichtingen als geheel in aanmerking te nemen. Hoewel de waarschijnlijkheid van een uitstroom voor een bepaalde post klein kan zijn, kan het waarschijnlijk zijn dat er een zekere uitstroom van middelen vereist zal zijn om de categorie van verplichtingen als geheel af te wikkelen. Indien dit het geval is, wordt er een voorziening opgenomen (als de andere opnamecriteria zijn vervuld).

Betrouwbare schatting van de verplichting

25 Het gebruik van schattingen is een essentieel onderdeel van het opstellen van jaarrekeningen en ondergraaft hun betrouwbaarheid niet. Dit geldt in het bijzonder in het geval van voorzieningen, die door hun aard onzekerder zijn dan de meeste andere balansposten. Behalve in zeer zeldzame gevallen zal een entiteit in staat zijn een aantal verschillende resultaten te bepalen. Bijgevolg kan ze een schatting van de verplichting maken die voldoende betrouwbaar is om bij de opname van een voorziening te gebruiken.

26 In het extreem zeldzame geval waarin er geen betrouwbare schatting kan worden gemaakt, bestaat er een verplichting die niet kan worden opgenomen. Die verplichting wordt vermeld als een voorwaardelijke verplichting (zie alinea 86).

Voorwaardelijke verplichtingen

27 Een entiteit mag geen voorwaardelijke verplichting opnemen.

28 Een voorwaardelijke verplichting wordt vermeld, zoals vereist door alinea 86, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen zeer onwaarschijnlijk is.

29 Indien een entiteit gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk is voor een verplichting, wordt het deel van de verplichting dat naar verwachting door andere partijen zal worden afgewikkeld, behandeld als een voorwaardelijke verplichting. De entiteit neemt een voorziening op voor het deel van de verplichting waarvoor een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen waarschijnlijk is, behalve in de extreem zeldzame omstandigheden waarin geen betrouwbare schatting kan worden gemaakt.

30 Voorwaardelijke verplichtingen kunnen evolueren op een manier die aanvankelijk niet werd verwacht. Daarom worden ze voortdurend beoordeeld om te bepalen of een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen waarschijnlijk is geworden. Indien het waarschijnlijk wordt dat een uitstroom van toekomstige economische voordelen vereist zal zijn voor een post die voorheen werd behandeld als een voorwaardelijke verplichting, wordt een voorziening opgenomen in de jaarrekening van de verslagperiode waarin de wijziging in de waarschijnlijkheid zich voordoet (behalve in de extreem zeldzame omstandigheden waarin geen betrouwbare schatting kan worden gemaakt).

Voorwaardelijke activa

31 Een entiteit mag geen voorwaardelijk actief opnemen.

32 Voorwaardelijke activa ontstaan gewoonlijk uit niet-geplande of andere onverwachte gebeurtenissen die aanleiding geven tot de mogelijkheid van een instroom van economische voordelen naar de entiteit. Een voorbeeld is een claim die een entiteit via gerechtelijke weg tracht te vorderen en waarvan de uitkomst onzeker is.

33 Voorwaardelijke activa worden niet in de jaarrekening opgenomen aangezien dit kan resulteren in de opname van baten die mogelijk nooit worden gerealiseerd. Als het echter vrijwel zeker is dat er baten zullen worden gegenereerd, is het desbetreffende actief geen voorwaardelijk actief en is de opname ervan geëigend.

34 Een voorwaardelijk actief wordt vermeld, zoals vereist door alinea 89, indien een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is.

35 Voorwaardelijke activa worden voortdurend beoordeeld om te garanderen dat ontwikkelingen correct in de jaarrekening tot uitdrukking worden gebracht. Indien het vrijwel zeker is geworden dat er een instroom van economische voordelen zal ontstaan, worden het actief en de desbetreffende baten opgenomen in de jaarrekening van de verslagperiode waarin de wijziging zich voordoet. Indien een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is geworden, vermeldt de entiteit het voorwaardelijk actief (zie alinea 89).

WAARDERING

Beste schatting

36 Het bedrag dat als voorziening is opgenomen, moet de beste schatting zijn van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ af te wikkelen.

37 De beste schatting van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting af te wikkelen, is het bedrag dat een entiteit redelijkerwijs zou betalen om de verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ af te wikkelen of ze op dat moment aan een derde partij over te dragen. Vaak zal het onmogelijk of onbetaalbaar zijn om een verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ af te wikkelen of over te dragen. De schatting van het bedrag dat een entiteit redelijkerwijs zou betalen om de verplichting af te wikkelen of over te dragen, geeft echter de beste schatting weer van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ af te wikkelen.

38 De schattingen van resultaat en financieel effect worden bepaald door het oordeel van het management van de entiteit, aangevuld door ervaringen met soortgelijke transacties en, in sommige gevallen, verslagen van onafhankelijke experts. Het in aanmerking genomen bewijs omvat alle aanvullende bewijzen die blijken uit gebeurtenissen na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

39 Onzekerheden omtrent het bedrag dat als voorziening moet worden opgenomen, worden op verscheidene manieren behandeld, al naargelang de omstandigheden. Indien de te waarderen voorziening een groot aantal posten omvat, wordt de verplichting geschat door alle mogelijke resultaten af te wegen volgens de waarschijnlijkheid dat ze zich zullen voordoen. De naam voor deze statistische schattingsmethode is „verwachte waarde”. De voorziening zal dan ook verschillend zijn afhankelijk van het feit of de waarschijnlijkheid van een verlies van een gegeven bedrag bijvoorbeeld 60 of 90 procent bedraagt. Als er een continue reeks van mogelijke uitkomsten is en elke uitkomst even waarschijnlijk is, wordt de middelste uitkomst van de reeks gebruikt.

Voorbeeld

Een entiteit verkoopt goederen met een garantie die bepaalt dat cliënten gedekt zijn voor de reparatiekosten van fabricagefouten die binnen de eerste zes maanden na de aankoop duidelijk worden. Indien er in alle verkochte producten geringe defecten werden ontdekt, zouden daar reparatiekosten uit voortvloeien voor een bedrag van 1 miljoen. Indien er in alle verkochte producten grote defecten werden ontdekt, zouden daar reparatiekosten uit voortvloeien voor een bedrag van 4 miljoen. De ervaring van de entiteit uit het verleden en haar verwachtingen voor de toekomst geven aan dat voor het komende jaar 75 procent van de verkochte goederen geen defecten zal vertonen, 20 procent van de goederen geringe defecten zal hebben en 5 procent van de verkochte goederen grote defecten zal vertonen. In overeenstemming met alinea 24 beoordeelt een entiteit de waarschijnlijkheid van een uitstroom voor de garantieverplichtingen als geheel.

De verwachte waarde van de reparatiekosten is:

(75 % van nihil) + (20 % van 1 m) + (5 % van 4 m) = 400 000

40 Indien een enkele verplichting wordt gewaardeerd, kan het afzonderlijke meest waarschijnlijke resultaat de beste schatting van de verplichting zijn. Zelfs in een dergelijk geval neemt de entiteit echter andere mogelijke uitkomsten in aanmerking. Indien andere mogelijke uitkomsten hetzij voor het merendeel hoger ofwel voor het merendeel lager liggen dan de meest waarschijnlijke uitkomst, zal de beste schatting een hoger of lager bedrag zijn. Als een entiteit bijvoorbeeld een ernstige fout moet herstellen in een grote fabriek die zij voor een cliënt heeft gebouwd, kan de afzonderlijke meest waarschijnlijke uitkomst de geslaagde reparatie bij de eerste poging zijn, voor een kostprijs van 1 000 , maar er wordt een voorziening voor een groter bedrag opgenomen als er een aanzienlijke kans bestaat dat er meer pogingen nodig zullen zijn.

41 De voorziening wordt vóór belastingen gewaardeerd, aangezien de fiscale gevolgen van de voorziening en de wijzigingen daarin worden behandeld op grond van IAS 12.

Risico's en onzekerheden

42 Bij het komen tot de beste schatting van een voorziening moet rekening worden gehouden met de risico's en onzekerheden die onvermijdelijk samenhangen met talrijke gebeurtenissen en omstandigheden.

43 Risico verwijst naar het feit dat de uitkomst kan variëren. Een risicoaanpassing kan het bedrag waartegen een verplichting is gewaardeerd, verhogen. Er is voorzichtigheid geboden wanneer onder onzekere omstandigheden oordelen worden gevormd, zodat baten of activa niet te hoog worden opgenomen, en lasten of verplichtingen niet te laag worden opgenomen. Onzekerheid vormt echter geen rechtvaardiging voor het creëren van overmatige voorzieningen of voor het opzettelijk te hoog opnemen van verplichtingen. Als de geraamde kosten van een bijzonder nadelige uitkomst zeer voorzichtig worden geschat, moet die uitkomst niet opzettelijk als meer waarschijnlijk worden behandeld dan realistisch gezien het geval is. Men moet zeer zorgvuldig te werk gaan om dubbele aanpassingen voor risico en onzekerheid te vermijden door een voorziening consequent te hoog op te nemen.

44 De informatieverschaffing over onzekerheden die samenhangen met het bedrag van de uitgaven geschiedt in overeenstemming met alinea 85(b).

Contante waarde

45 Indien het effect van de tijdswaarde van geld materieel is, moet het bedrag van een voorziening de contante waarde zijn van de uitgaven die naar verwachting vereist zullen zijn om de verplichting af te wikkelen.

46 Wegens de tijdswaarde van geld zijn voorzieningen voor de uitstroom van kasmiddelen die snel na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ ontstaat, meer verlieslatend dan degene die op een later moment leiden tot de uitstroom van kasmiddelen van hetzelfde bedrag. Indien het effect materieel is, worden voorzieningen bijgevolg gedisconteerd.

47 De disconteringsvoet (of -voeten) moet(en) worden bepaald vóór belastingen en moet(en) rekening houden met de huidige marktbeoordelingen voor de tijdswaarde van geld en de risico's die inherent zijn aan de verplichting. De disconteringsvoet(en) mag (mogen) geen rekening houden met risico's waarmee al rekening is gehouden in schattingen van toekomstige kasstromen.

Toekomstige gebeurtenissen

48 Toekomstige gebeurtenissen die mogelijk invloed hebben op het bedrag dat vereist is om een verplichting af te wikkelen, moeten worden weerspiegeld in het bedrag van een voorziening indien er voldoende objectieve bewijzen zijn dat zij zullen plaatsvinden.

49 Verwachte toekomstige gebeurtenissen kunnen in het bijzonder belangrijk zijn voor de waardering van voorzieningen. Een entiteit kan bijvoorbeeld aannemen dat de kosten voor de schoonmaak van een terrein aan het eind van zijn levensduur zullen afnemen door toekomstige wijzigingen op technologisch vlak. Het opgenomen bedrag weerspiegelt een redelijke verwachting van technisch bekwame, objectieve waarnemers, die rekening houdt met alle beschikbare bewijzen in verband met de technologie die op het moment van de schoonmaak beschikbaar zal zijn. Bijgevolg is het geëigend om bijvoorbeeld de verwachte kostenverlagingen op te nemen die verband houden met de toegenomen ervaring in het toepassen van de bestaande technologie of de verwachte kosten van de toepassing van bestaande technologie op een grotere of complexere schoonmaakprocedure dan voorheen is uitgevoerd. Een entiteit mag echter niet anticiperen op de ontwikkeling van een volledig nieuwe schoonmaaktechnologie, tenzij dit door voldoende objectieve bewijzen wordt ondersteund.

50 Het effect van een mogelijke nieuwe wetgeving wordt bij de waardering van een bestaande verplichting in aanmerking genomen indien er voldoende objectieve bewijzen bestaan dat de nieuwe wetgeving vrijwel zeker zal worden uitgevaardigd. De verscheidenheid aan omstandigheden die zich in de praktijk voordoen, maakt het onmogelijk om een enkele gebeurtenis te specificeren die in elk geval voldoende objectieve bewijzen zal leveren. Er zijn bewijzen vereist zowel voor wat de wet zal eisen als voor het feit dat de wet vrijwel zeker zal worden uitgevaardigd en te gepasten tijde zal worden geïmplementeerd. Veelal zullen er niet voldoende objectieve bewijzen bestaan tot de nieuwe wet is uitgevaardigd.

Verwachte vervreemdingen van activa

51 Bij de waardering van een voorziening mag geen rekening worden gehouden met winsten uit de verwachte vervreemding van activa.

52 Winsten uit de verwachte vervreemding van activa worden bij de waardering van een voorziening niet in aanmerking genomen, zelfs niet indien de verwachte vervreemding nauw samenhangt met de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de voorziening. In plaats daarvan neemt een entiteit winst op verwachte vervreemdingen van activa op op het moment dat wordt bepaald door de standaard die de desbetreffende activa behandelt.

RESTITUTIES

53 Indien sommige of alle uitgaven die vereist zijn om een voorziening af te wikkelen naar verwachting door een andere partij zullen worden vergoed, moet de vergoeding worden opgenomen als en slechts als het vrijwel zeker is dat de vergoeding zal worden ontvangen indien de entiteit de verplichting afwikkelt. De vergoeding moet als een afzonderlijk actief worden behandeld. Het bedrag dat voor de vergoeding wordt opgenomen mag niet hoger liggen dan het bedrag van de voorziening.

54 In ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ mag de last die betrekking heeft op een voorziening worden gepresenteerd zonder het bedrag dat voor een vergoeding werd opgenomen.

55 Soms kan een entiteit verwachten dat een andere partij een deel van of alle vereiste uitgaven betaalt voor de afwikkeling van een voorziening (bijvoorbeeld via verzekeringscontracten, vrijwaringsclausules of garanties van leveranciers). De andere partij kan de door de entiteit betaalde bedragen vergoeden of de bedragen direct betalen.

56 In de meeste gevallen zal de entiteit aansprakelijk blijven voor het volledige bedrag in kwestie, zodat de entiteit het volledige bedrag zou moeten betalen indien de derde partij om een bepaalde reden in gebreke blijft. In deze situatie wordt een voorziening opgenomen voor het volledige bedrag van de verplichting, en wordt een afzonderlijk actief voor de verwachte vergoeding opgenomen indien het vrijwel zeker is dat de vergoeding zal worden ontvangen indien de entiteit de verplichting afwikkelt.

57 In sommige gevallen zal de entiteit niet aansprakelijk zijn voor de desbetreffende kosten als de derde partij niet betaalt. In een dergelijk geval heeft de entiteit geen verplichting voor deze kosten, en worden ze niet in de voorziening opgenomen.

58 Zoals uiteengezet in alinea 29, is een verplichting waarvoor een entiteit gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk is een voorwaardelijke verplichting in zoverre verwacht wordt dat de verplichting door de andere partijen wordt afgewikkeld.

WIJZIGINGEN IN VOORZIENINGEN

59 Voorzieningen moeten op ►M5  het einde van elke verslagperiode ◄ worden beoordeeld en aangepast om de huidige beste schatting weer te geven. Als het niet langer waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, moet de voorziening worden teruggenomen.

60 Indien de voorzieningen worden gedisconteerd, neemt de boekwaarde van een voorziening in elke verslagperiode toe om het verstrijken van de tijd weer te geven. Deze stijging wordt opgenomen als financieringskosten.

GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN

61 Een voorziening mag alleen worden gebruikt voor uitgaven waarvoor ze oorspronkelijk was opgenomen.

62 Alleen uitgaven die betrekking hebben op de oorspronkelijke voorziening kunnen ermee worden verrekend. De verrekening van uitgaven met een voorziening die oorspronkelijk voor een ander doel was opgenomen, zou de invloed van twee verschillende gebeurtenissen verhullen.

TOEPASSING VAN DE REGELS VOOR OPNAME EN WAARDERING

Toekomstige exploitatieverliezen

63 Voor toekomstige exploitatieverliezen mogen geen voorzieningen worden opgenomen.

64 Toekomstige exploitatieverliezen voldoen niet aan de definitie van een verplichting in alinea 10, noch aan de algemene opnamecriteria die in alinea 14 voor voorzieningen zijn uiteengezet.

65 Een verwachting van toekomstige exploitatieverliezen vormt een indicatie dat bepaalde activa van de activiteit mogelijk een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan. Een entiteit toetst deze activa op bijzondere waardeverminderingen overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

Verlieslatende contracten

66 Indien een entiteit een verlieslatend contract heeft, moet de bestaande verplichting uit hoofde van het contract als een voorziening worden opgenomen en gewaardeerd.

67 Talrijke contracten (bijvoorbeeld bepaalde routinebestellingen) kunnen worden geannuleerd zonder dat aan de andere partij een vergoeding wordt betaald. Bijgevolg is er geen sprake van een verplichting. Andere contracten kunnen dan weer voor elke contracterende partij tot rechten en verplichtingen leiden. Indien gebeurtenissen ervoor zorgen dat een dergelijk contract verlieslatend wordt, vallen de contracten binnen het toepassingsgebied van deze standaard en bestaat er een verplichting die wordt opgenomen. Nog uit te voeren contracten die niet verlieslatend zijn, vallen buiten het toepassingsgebied van deze standaard.

68 Deze standaard definieert een verlieslatend contract als een contract waarbij de onvermijdelijke kosten die nodig zijn om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract worden ontvangen. De onvermijdelijke kosten uit hoofde van een contract weerspiegelen de laagste nettokosten die nodig zijn om het contract te beëindigen, namelijk ofwel de kosten om het contract na te leven, of enige compensatie of boete die voortvloeit uit het niet-naleven van het contract, indien dit bedrag lager ligt.

▼M75

68A De kosten van het vervullen van een contract omvatten de kosten die direct betrekking hebben op het contract. Kosten die direct betrekking hebben op een contract omvatten zowel:

(a) 

de marginale kosten van het vervullen van dat contract — bijvoorbeeld directe arbeidskosten en materiaalkosten, als

(b) 

toewijzingen van andere kosten die direct op het vervullen van contracten betrekking hebben — bijvoorbeeld een toerekening van de afschrijvingskosten van een materieel vast actief dat onder meer bij het vervullen van dat contract wordt gebruikt.

▼M75

69 Voordat een aparte voorziening voor een verlieslatend contract wordt gevormd, neemt een entiteit enige bijzondere waardeverminderingsverliezen op die zich hebben voorgedaan ten aanzien van activa die voor het vervullen van het contract worden gebruikt (zie IAS 36).

▼B

Reorganisatie

70 Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van gebeurtenissen die onder de definitie van een reorganisatie kunnen vallen:

(a) 

verkoop of beëindiging van een bedrijfsactiviteit;

(b) 

de sluiting van bedrijfslocaties in een land of regio of de overplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar een ander land of een andere regio;

(c) 

wijzigingen in de managementstructuur, bijvoorbeeld het elimineren van een bepaald managementniveau; en

(d) 

fundamentele reorganisaties die een materieel effect hebben op de aard en focus van de activiteiten van de entiteit.

71 Een voorziening voor reorganisatiekosten wordt opgenomen als en slechts als de algemene opnamecriteria voor voorzieningen die in alinea 14 worden beschreven, zijn vervuld. In alinea's 72 tot en met 83 wordt beschreven hoe de algemene opnamecriteria van toepassing zijn op reorganisaties.

72 Er ontstaat een feitelijke verplichting om te reorganiseren als en alleen als een entiteit:

(a) 

over een gedetailleerd formeel plan voor de reorganisatie beschikt, waarin minstens het volgende wordt beschreven:

(i) 

de betreffende activiteit of het betreffende deel ervan;

(ii) 

de belangrijkste betrokken locaties;

(iii) 

de locatie, functie, en het geschatte aantal werknemers dat zal worden schadeloosgesteld voor de beëindiging van het dienstverband;

(iv) 

de uitgaven die hieraan zijn verbonden; en

(v) 

het tijdstip waarop het plan zal worden uitgevoerd; en

(b) 

bij de betrokkenen een geldige verwachting heeft gewekt dat zij de reorganisatie zal doorvoeren door het plan te beginnen uitvoeren of door de belangrijke kenmerken ervan mee te delen aan de betrokkenen.

73 Bewijzen dat een entiteit is begonnen met de tenuitvoerlegging van een reorganisatieplan, zouden bijvoorbeeld worden geleverd door een fabriek te ontmantelen, door activa te verkopen, of door de openbare aankondiging van de belangrijkste kenmerken van het plan. Een openbare aankondiging van een gedetailleerd reorganisatieplan schept alleen een feitelijke verplichting om te reorganiseren als dit op zo’n manier en met voldoende details (met name de uiteenzetting van de belangrijkste kenmerken van het plan) gebeurt dat bij andere partijen zoals cliënten, leveranciers en werknemers (of hun vertegenwoordigende instanties) een geldige verwachting wordt gewekt dat de entiteit de reorganisatie zal uitvoeren.

74 Opdat een plan voldoende is om aanleiding te geven tot een feitelijke verplichting wanneer het aan de betrokkenen wordt meegedeeld, moet de tenuitvoerlegging ervan worden gepland om zo snel mogelijk aan te vangen en te kunnen worden voltooid binnen een tijdsbestek zodat aanzienlijke wijzigingen aan het plan onwaarschijnlijk zijn. Indien verwacht wordt dat het geruime tijd zal duren vóór de reorganisatie begint of dat de reorganisatie zelf onredelijk lang zal duren, is het onwaarschijnlijk dat het plan bij derden een geldige verwachting wekt dat de entiteit zich momenteel heeft verbonden tot een reorganisatie, aangezien het tijdsbestek de entiteit de mogelijkheid biedt om haar plannen te wijzigen.

▼M69

75 Een vóór het einde van de verslagperiode door het management of het bestuur genomen beslissing om te reorganiseren, geeft geen aanleiding tot een feitelijke verplichting aan het einde van de verslagperiode, tenzij de entiteit vóór het einde van de verslagperiode:

(a) 

is begonnen met de tenuitvoerlegging van het reorganisatieplan, of

(b) 

de belangrijkste kenmerken van het reorganisatieplan op een voldoende specifieke wijze aan de betrokkenen heeft meegedeeld zodat zij bij hen een geldige verwachting heeft gewekt dat de entiteit de reorganisatie zal uitvoeren.

Indien een entiteit pas na het einde van de verslagperiode met de tenuitvoerlegging van een reorganisatieplan start of de belangrijkste kenmerken daarvan aan de betrokkenen bekendmaakt, is informatieverschaffing ingevolge IAS 10 Gebeurtenissen na de verslagperiode vereist indien de reorganisatie van materieel belang is en redelijkerwijze mag worden verwacht dat het niet-vermelden daarvan van invloed zal zijn op beslissingen die de primaire gebruikers van de jaarrekening voor algemeen gebruik nemen op basis van die jaarrekening, waarin financiële informatie over een specifieke verslaggevende entiteit wordt verstrekt.

▼B

76 Hoewel een feitelijke verplichting niet alleen wordt gecreëerd door een beslissing van het management, kan een verplichting voortvloeien uit andere gebeurtenissen die vroeger hebben plaatsgevonden, samen met een dergelijke beslissing. Onderhandelingen met vertegenwoordigende instanties van werknemers over ontslagvergoedingen of met kopers voor de verkoop van een bedrijfsactiviteit, kunnen bijvoorbeeld zijn afgerond, maar moeten alleen nog door de raad worden goedgekeurd. Eenmaal deze goedkeuring is verkregen en aan de andere partijen meegedeeld, heeft de entiteit een feitelijke verplichting om te reorganiseren indien de voorwaarden van alinea 72 zijn vervuld.

77 In sommige landen ligt de uiteindelijke beslissingsmacht bij een raad waarvan de leden vertegenwoordigers omvatten van andere belangen dan die van het management (bijvoorbeeld werknemers) of kan het noodzakelijk zijn dat dergelijke vertegenwoordigers op de hoogte worden gebracht vóór de beslissing van de raad wordt genomen. Aangezien een beslissing door een dergelijke raad inhoudt dat aan deze vertegenwoordigers een mededeling moet gebeuren, kan dit leiden tot een feitelijke verplichting om te reorganiseren.

78 Er ontstaat geen verplichting voor de verkoop van een bedrijfsactiviteit tot de entiteit zich tot de verkoop heeft verbonden en er dus een bindende verkoopovereenkomst bestaat.

79 Zelfs indien een entiteit een beslissing heeft genomen om een bedrijfsactiviteit te verkopen en die beslissing openbaar heeft aangekondigd, kan zij zich niet tot de verkoop hebben verbonden tot er een koper is geïdentificeerd en er een bindende verkoopovereenkomst bestaat. Tot er een bindende verkoopovereenkomst is, zal de entiteit van gedachten kunnen veranderen en inderdaad een andere weg moeten inslaan indien er geen koper kan worden gevonden onder aanvaardbare voorwaarden. Indien de verkoop van een bedrijfsactiviteit wordt beschouwd als een deel van een reorganisatie, worden de activa van de bedrijfsactiviteit beoordeeld op bijzondere waardevermindering in overeenstemming met IAS 36. Indien een verkoop slechts een onderdeel vormt van een reorganisatie, kan voor de andere onderdelen van de reorganisatie een feitelijke verplichting ontstaan vóór een bindende verkoopovereenkomst bestaat.

80 Een reorganisatievoorziening mag uitsluitend de directe uitgaven omvatten die uit de reorganisatie voortvloeien, namelijk uitgaven die:

(a) 

noodzakelijk zijn als gevolg van de reorganisatie; en

(b) 

geen verband houden met de voortgezette activiteiten van de entiteit.

81 Een reorganisatievoorziening omvat geen kosten zoals:

(a) 

de bijscholing of overplaatsing van blijvend personeel;

(b) 

marketing; dan wel

(c) 

investeringen in nieuwe systemen en distributienetwerken.

Deze uitgaven houden verband met de toekomstige bedrijfsvoering en zijn geen verplichtingen voor de reorganisatie op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ . Dergelijke uitgaven worden op dezelfde basis opgenomen alsof ze onafhankelijk van een reorganisatie plaatsvonden.

82 Identificeerbare toekomstige exploitatieverliezen tot de datum van een reorganisatie worden niet in een voorziening opgenomen, tenzij ze verband houden met een verlieslatend contract zoals gedefinieerd in alinea 10.

83 Zoals vereist door alinea 51 wordt bij de waardering van een reorganisatievoorziening geen rekening gehouden met winsten uit de verwachte vervreemding van activa, zelfs niet indien de verkoop van activa beoogd is als onderdeel van de reorganisatie.

INFORMATIEVERSCHAFFING

84 Voor elke categorie van voorzieningen, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

de boekwaarde aan het begin en einde van de periode;

(b) 

additionele voorzieningen die tijdens de periode worden gecreëerd, waaronder toenames van bestaande voorzieningen;

(c) 

gebruikte bedragen (dat wil zeggen, gemaakt en ten laste van de voorziening gebracht) tijdens de periode;

(d) 

niet-gebruikte bedragen die tijdens de periode worden teruggenomen; en

(e) 

de toename tijdens de periode van het gedisconteerde bedrag dat resulteert uit het verstrijken van tijd en het gevolg van enige wijziging in de disconteringsvoet.

Vergelijkende informatie is niet vereist.

85 Voor elke categorie van voorzieningen moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

een korte beschrijving van de aard van de verplichting en het verwachte tijdstip waarop enige resulterende uitstroom van economische voordelen zal plaatsvinden;

(b) 

een indicatie van de onzekerheden over het bedrag of tijdstip van dergelijke uitstromen. Indien dit nodig is om voldoende informatie te verschaffen, moet een entiteit de belangrijkste gedane veronderstellingen over toekomstige gebeurtenissen vermelden, zoals beschreven in alinea 48; en

(c) 

het bedrag van enige verwachte vergoedingen, met vermelding van het bedrag van enig actief dat voor die verwachte vergoeding is opgenomen.

86 Tenzij de mogelijkheid van enige uitstroom bij de afwikkeling zeer onwaarschijnlijk is, moet een entiteit voor elke categorie van voorwaardelijke verplichtingen op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ een korte beschrijving geven van de aard van de voorwaardelijke verplichting en, indien dit praktisch haalbaar is:

(a) 

een schatting van de financiële gevolgen, gewaardeerd in overeenstemming met alinea's 36 tot en met 52;

(b) 

een indicatie van de onzekerheden die betrekking hebben op het bedrag van of op het tijdstip waarop enige uitstroom zal plaatsvinden; en

(c) 

de mogelijkheid van eventuele vergoedingen.

87 Om te bepalen welke voorzieningen of voorwaardelijke verplichtingen in één categorie mogen worden samengevoegd, is het nodig na te gaan of de aard van de posten voldoende vergelijkbaar is opdat een enkele vermelding hierover de vereisten vervult van alinea's 85(a) en (b) en 86(a) en (b). Het kan dus geëigend zijn om bedragen met betrekking tot garanties van verschillende producten als één categorie van voorzieningen te behandelen, maar dit zou niet geëigend zijn voor bedragen met betrekking tot normale garanties of bedragen waarvoor een rechtszaak is aangespannen.

88 Indien een voorziening en een voorwaardelijke verplichting uit dezelfde omstandigheden ontstaan, vermeldt een entiteit de informatie die vereist is krachtens alinea's 84 tot en met 86 op een manier waardoor het verband tussen de voorziening en de voorwaardelijke verplichting wordt aangetoond.

89 Indien een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is, moet een entiteit een korte beschrijving geven van de aard van de voorwaardelijke activa op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ en, indien dit praktisch haalbaar is, een schatting van de financiële gevolgen, gewaardeerd volgens de grondslagen die voor voorzieningen zijn uiteengezet in alinea's 36 tot en met 52.

90 Het is belangrijk dat informatie over voorwaardelijke activa vermijdt dat er misleidende indicaties worden gegeven over de waarschijnlijkheid dat er baten zullen ontstaan.

91 Indien enige informatie die door alinea's 86 en 89 is vereist, niet wordt opgenomen omdat dit praktisch niet haalbaar is, moet dit feit worden vermeld.

92 In extreem zeldzame gevallen kan verwacht worden dat de vermelding van sommige of alle informatie die door alinea's 84 tot en met 89 wordt vereist de positie van de entiteit ernstig schaadt in een geschil met andere partijen over het onderwerp van de voorziening, de voorwaardelijke verplichting of het voorwaardelijk actief. In dergelijke gevallen hoeft een entiteit de informatie niet te vermelden. Wel vermeldt ze de algemene aard van het geschil, samen met het feit dat en de reden waarom de informatie niet is vermeld.

OVERGANGSBEPALINGEN

93 Het gevolg van de eerste toepassing van deze standaard op zijn ingangsdatum (of vroeger) moet worden gerapporteerd als een aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten voor de periode waarin de standaard voor het eerst wordt toegepast. Entiteiten worden aangemoedigd, doch niet verplicht, om het beginsaldo van de ingehouden winsten aan te passen voor de vroegste gepresenteerde periode en vergelijkende informatie aan te passen. Indien vergelijkende informatie niet wordt aangepast, moet dit feit worden vermeld.

94 [Verwijderd]

▼M75

94A Alinea 68A is toegevoegd en alinea 69 is gewijzigd door Verlieslatende contracten — Kosten van het vervullen van een contract, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op contracten waarvoor zij nog niet al haar verplichtingen heeft vervuld bij het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin zij deze wijzigingen voor het eerst toepast (de datum van eerste toepassing). De entiteit mag vergelijkende informatie niet aanpassen. In plaats daarvan moet de entiteit het cumulatieve effect van de eerste toepassing van deze standaard op de datum van eerste toepassing opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval.

▼B

INGANGSDATUM

95 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 juli 1999 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die vóór 1 juli 1999 aanvangen, moet zij dit feit vermelden.

96 [Verwijderd]

▼M43

99 Alinea 5 is gewijzigd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012 als gevolg van een wijziging die daardoor in IFRS 3 is aangebracht. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op bedrijfscombinaties waarop de wijziging in IFRS 3 van toepassing is.

▼M52

100 IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea 5 gewijzigd en alinea 6 verwijderd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M53

101 Alinea 2 is gewijzigd en de alinea's 97 en 98 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

102 Alinea 5 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

103 IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 5 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M69

104 Alinea 75 is gewijzigd door Definitie van materieel belang (wijzigingen in IAS 1 en IAS 8), uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij de wijzigingen in de definitie van materieel belang in alinea 7 van IAS 1 en in de alinea’s 5 en 6 van IAS 8 toepast.

▼M75

105 De alinea’s 68A en 94A zijn toegevoegd en alinea 69 is gewijzigd door Verlieslatende contracten — Kosten van het vervullen van een contract, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 38

Immateriële activa

DOEL

1 Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor immateriële activa die niet specifiek worden behandeld in een andere standaard. Deze standaard bepaalt dat een entiteit een immaterieel actief mag opnemen als en slechts als specifieke criteria vervuld zijn. De standaard specificeert ook hoe de boekwaarde van immateriële activa moet worden bepaald, en schrijft voor dat specifieke informatie over immateriële activa moet worden vermeld.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van immateriële activa, met uitzondering van:

(a) 

immateriële activa die binnen het toepassingsgebied van een andere standaard vallen;

(b) 

financiële activa, zoals gedefinieerd in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie;

(c) 

de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen); en

(d) 

uitgaven voor de ontwikkeling en ontginning van mineralen, olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen.

▼M77

3 Als een andere standaard de verwerkingswijze voor een specifiek type van immateriële activa voorschrijft, moet een entiteit die andere standaard in plaats van deze standaard toepassen. Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:

▼M52

(a) 

immateriële activa die door een entiteit worden aangehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering (zie IAS 2 Voorraden);

▼B

(b) 

uitgestelde belastingvorderingen (zie IAS 12 Winstbelastingen);

▼M54

(c) 

leaseovereenkomsten voor immateriële activa welke in overeenstemming met IFRS 16 Leaseovereenkomsten administratief worden verwerkt;

▼B

(d) 

activa die voortvloeien uit personeelsbeloningen (zie IAS 19 Personeelsbeloningen);

▼M32

(e) 

financiële activa zoals gedefinieerd in IAS 32. De opname en waardering van sommige financiële activa worden gedekt door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures;

▼B

(f) 

goodwill verworven in een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties);

▼M77

(g) 

contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 Verzekeringscontracten vallen en enigerlei activa voor met de acquisitie van verzekeringen verband houdende kasstromen als bepaald in IFRS 17;

▼B

(h) 

vaste immateriële activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

▼M52

(i) 

activa uit hoofde van contracten met klanten die worden opgenomen in overeenstemming met IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten;

▼B

4 Sommige immateriële activa kunnen vastliggen in of op een fysieke drager, zoals een cd-rom (in het geval van computersoftware), juridische documenten (in het geval van een licentie of octrooi) of film. Bij de bepaling in hoeverre een actief met zowel materiële als immateriële elementen moet worden behandeld overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa, dan wel als een immaterieel actief conform deze standaard, beoordeelt een entiteit welk element het belangrijkst is. Bijvoorbeeld software voor een computergestuurde machine die niet kan werken zonder deze specifieke software, maakt integraal deel uit van deze machine en moet worden verwerkt als een materieel vast actief. Hetzelfde geldt voor het besturingssysteem van een computer. Indien de software echter niet integraal deel uitmaakt van de betrokken hardware, wordt deze software verwerkt als een immaterieel actief.

5 Deze standaard is onder meer van toepassing op uitgaven voor reclame, opleidingen, opstartactiviteiten en onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van kennis. Bijgevolg is, ook al kunnen deze activiteiten resulteren in een actief met een fysieke vorm (bijvoorbeeld een prototype), het fysieke element van het actief ondergeschikt aan zijn immateriële component, namelijk de kennis die erin vervat is.

▼M54

6 Rechten in het bezit van een lessee uit hoofde van licentieovereenkomsten voor zaken als speelfilms, video-opnamen, toneelstukken, manuscripten, octrooien en auteursrechten vallen onder het toepassingsgebied van deze standaard en zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van IFRS 16.

▼B

7 Wanneer activiteiten of transacties zo gespecialiseerd zijn dat ze aanleiding geven tot verwerkingsvraagstukken die op een andere manier moeten worden behandeld, worden ze uitgesloten van het toepassingsgebied van een standaard. Dergelijke vraagstukken ontstaan bij de verwerking van uitgaven voor de exploratie, ontwikkeling en ontginning van aardolie, aardgas en minerale ertsen in winningsindustrieën en in het geval van verzekeringscontracten. Deze standaard is bijgevolg niet van toepassing op uitgaven voor dergelijke activiteiten en contracten. Deze standaard is echter wel van toepassing op andere immateriële activa (zoals computersoftware) en andere opgelopen uitgaven (zoals opstartkosten) in winningsindustrieën of door verzekeraars.

DEFINITIES

▼M33

8  De volgende termen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenissen:

[verwijderd]

(a) 

[verwijderd]

(b) 

[verwijderd]

(c) 

[verwijderd]

▼M12 —————

▼B

Afschrijving is de stelselmatige toerekening van het af te schrijven bedrag van een immaterieel actief over zijn gebruiksduur.

Een actief ( 22 ) is een middel:

(a) 

dat uit gebeurtenissen in het verleden is voortgekomen en waarover een entiteit de zeggenschap heeft; en

(b) 

waaruit naar verwachting toekomstige economische voordelen naar de entiteit zullen vloeien.

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief in de balans wordt opgenomen, na aftrek van eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald of de reële waarde van een andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd, of, indien van toepassing, het bedrag dat toegewezen werd aan dat actief toen het overeenkomstig de specifieke vereisten van andere IFRSs, bijvoorbeeld IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen, aanvankelijk werd opgenomen.

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief of een ander kostprijsvervangend bedrag verminderd met zijn restwaarde.

Ontwikkeling betreft de toepassing van kennis verkregen door onderzoek of op een andere wijze, leidend tot een plan of ontwerp voor de productie van nieuwe of aanzienlijk verbeterde materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten, voorafgaand aan het begin van commerciële productie of gebruik.

De entiteitsgebonden waarde is de contante waarde van de kasstromen die naar verwachting van een entiteit zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het eind van zijn gebruiksduur of waarvan een entiteit verwacht dat deze zal plaatsvinden bij de afwikkeling van een verplichting.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼B

Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief zijn realiseerbare waarde overschrijdt.

Een immaterieel actief is een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm.

Monetaire activa zijn aangehouden liquide middelen en activa die moeten worden ontvangen in vaste of bepaalbare bedragen.

Onderzoek betreft het vernieuwend en planmatig onderzoekswerk met het oog op het verwerven van nieuwe wetenschappelijke of technische kennis en inzichten.

De restwaarde van een immaterieel actief is het bedrag dat een entiteit naar verwachting momenteel voor het actief zou ontvangen bij vervreemding, na aftrek van de geschatte kosten van de vervreemding, indien het actief reeds de verwachte ouderdom zou hebben en in de staat zou verkeren die aan het eind van zijn gebruiksduur wordt verwacht.

De gebruiksduur is:

(a) 

de periode gedurende welke een actief naar verwachting voor een entiteit beschikbaar is voor gebruik; dan wel

(b) 

het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

Immateriële activa

9 Door entiteiten worden regelmatig middelen besteed of verplichtingen aangegaan ter verwerving, ontwikkeling, onderhoud of verbetering van immateriële middelen, zoals wetenschappelijke of technische kennis, ontwerp en implementatie van nieuwe processen of systemen, licenties, intellectuele eigendom, marktkennis en handelsmerken (inclusief merknamen en uitgaverechten). Gangbare voorbeelden van zaken die onder deze brede noemer vallen, zijn computersoftware, octrooien, auteursrechten, speelfilms, klantenbestanden, rechten van dienstverlening aan hypothecaire schuldenaren met betrekking tot (tijdige) voldoening van rente- en aflossingsverplichtingen aan financiers, visvergunningen, importquota, franchises, klanten- en leveranciersrelaties, klantenbinding, marktaandeel en marketingrechten.

10 Niet alle voorbeelden vermeld in alinea 9 voldoen aan de definitie van een immaterieel actief, wat wil zeggen dat ze identificeerbaar zijn, dat de betrokken entiteit er de zeggenschap over heeft en dat ze toekomstige economische voordelen opleveren. Als een actief dat onder het toepassingsgebied van deze standaard valt niet voldoet aan de definitie van een immaterieel actief, worden de uitgaven om dat actief te verwerven of intern te genereren opgenomen als last op het moment dat ze gedaan worden. Als het actief echter verworven wordt in een bedrijfscombinatie, maakt het deel uit van de goodwill die moet worden opgenomen op de overnamedatum (zie alinea 68).

Identificeerbaarheid

▼M12

11 De definitie van een immaterieel actief vereist dat een immaterieel actief identificeerbaar is om het te kunnen onderscheiden van goodwill. In een bedrijfscombinatie opgenomen goodwill is een actief dat de toekomstige economische voordelen vertegenwoordigt die voortvloeien uit andere in een bedrijfscombinatie verworven activa die niet individueel worden geïdentificeerd en afzonderlijk worden opgenomen. De toekomstige economische voordelen kunnen resulteren uit de synergie tussen de verworven identificeerbare activa of uit activa die individueel niet in aanmerking komen voor opname in de jaarrekening.

12 Een actief is identificeerbaar als het:

a) 

afscheidbaar is, dat wil zeggen als het kan worden afgescheiden of losgemaakt van de entiteit en kan worden verkocht, overgedragen, in licentie gegeven, gehuurd of geruild, hetzij individueel, hetzij samen met een gerelateerd contract, gerelateerd identificeerbaar actief of gerelateerde identificeerbare verplichting, ongeacht of de entiteit voornemens is dit te doen; of

b) 

voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, ongeacht of deze rechten overdraagbaar zijn aan of gescheiden kunnen worden van de entiteit of van andere rechten en verplichtingen.

▼B

Zeggenschap

13 Een entiteit heeft de zeggenschap over een actief als zij kan beschikken over de toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit het onderliggend middel, en als zij de toegang van derden tot deze voordelen kan beperken. Het vermogen van een entiteit om over de toekomstige economische voordelen van een immaterieel actief te beschikken vindt normaliter zijn oorsprong in rechten die juridisch afdwingbaar zijn. Als er geen juridisch afdwingbare rechten zijn, is het moeilijker om de zeggenschap aan te tonen. De juridische afdwingbaarheid van een recht is echter geen noodzakelijke voorwaarde voor zeggenschap aangezien een entiteit in staat kan zijn om op een andere wijze te beschikken over de toekomstige economische voordelen.

14 Marktkennis en technische kennis kunnen aanleiding geven tot toekomstige economische voordelen. Een entiteit beschikt over deze voordelen als bijvoorbeeld de kennis wordt beschermd door juridisch afdwingbare rechten, zoals auteursrechten, een handelsrestrictie (indien toegestaan) of een juridische geheimhoudingsplicht van werknemers.

15 Een entiteit kan een team van geschoold personeel hebben en in staat zijn om additionele vaardigheden van het personeel te identificeren die tot toekomstige economische voordelen leiden. De entiteit kan tevens verwachten dat het personeel zijn vaardigheden ter beschikking zal blijven stellen aan de entiteit. Een entiteit heeft normaliter echter onvoldoende zeggenschap over de verwachte toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit een team van geschoold personeel en van opleidingsactiviteiten om te kunnen stellen dat deze voldoen aan de definitie van een immaterieel actief. Om een soortgelijke reden is het onwaarschijnlijk dat specifieke management- of technische talenten vallen onder de definitie van een immaterieel actief, tenzij ze worden beschermd door juridisch afdwingbare rechten om ze te gebruiken en om de hieruit verwachte toekomstige economische voordelen te verkrijgen, en ze tevens voldoen aan de andere bepalingen van de definitie.

16 Een entiteit kan een klantenbestand of een marktaandeel bezitten en de verwachting hebben dat door de opbouw van klantenrelaties en klantentrouw, de cliënten met de entiteit zaken zullen blijven doen. Indien er echter geen juridisch afdwingbare rechten bestaan en er ook geen andere manieren zijn om de relaties met de cliënten en de klantentrouw aan de entiteit te beschermen, is de zeggenschap over de verwachte economische voordelen uit de klantenrelaties en klantentrouw meestal onvoldoende om te stellen dat dergelijke activa (bijvoorbeeld klantenbestand, marktaandelen, klantenrelaties en klantentrouw) voldoen aan de definitie van immateriële activa. Indien er geen juridisch afdwingbare rechten bestaan om de klantenrelaties te beschermen, zijn ruiltransacties met dezelfde of soortgelijke niet-contractuele klantenrelaties (die geen deel uitmaken van een bedrijfscombinatie) het bewijs dat de entiteit niettemin in staat is zeggenschap uit te oefenen over de verwachte toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit klantenrelaties. Omdat dergelijke ruiltransacties ook het bewijs leveren dat de klantenrelaties afscheidbaar zijn, beantwoorden zulke klantenrelaties aan de definitie van immateriële activa.

Toekomstige economische voordelen

17 De toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit een immaterieel actief kunnen de opbrengsten uit de verkoop van goederen of diensten omvatten, alsmede kostenbesparingen of andere voordelen die voortkomen uit het gebruik van het actief door de entiteit. Zo kan het gebruik van intellectuele eigendom in een productieproces toekomstige productiekosten beperken in plaats van toekomstige opbrengsten te verhogen.

OPNAME EN WAARDERING

18 Voor de opname van een actief als een immaterieel actief moet een entiteit aantonen dat het actief beantwoordt aan:

(a) 

de definitie van een immaterieel actief (zie alinea's 8 tot en met 17); en

(b) 

de opnamecriteria (zie alinea's 21 tot en met 23).

Deze vereiste is van toepassing op kosten die aanvankelijk gemaakt zijn voor het verwerven of intern genereren van een immaterieel actief en de kosten die later gemaakt zijn om nieuwe bestanddelen aan dit actief toe te voegen, deze gedeeltelijk te vervangen of te onderhouden.

19 Alinea's 25 tot en met 32 behandelen de opnamecriteria die van toepassing zijn op afzonderlijk verworven immateriële activa, terwijl alinea's 33 tot en met 43 de toepassing van de opnamecriteria op immateriële activa behandelen die verworven zijn in een bedrijfscombinatie. Alinea 44 behandelt de eerste waardering van immateriële activa die via een overheidssubsidie zijn verworven. Alinea's 45 tot en met 47 behandelen de inruil van immateriële activa, terwijl alinea's 48 tot en met 50 de intern gegenereerde goodwill behandelen. Alinea's 51 tot en met 67 behandelen de eerste opname en waardering van intern gegenereerde immateriële activa.

20 De immateriële activa zijn van dien aard dat in vele gevallen geen nieuwe bestanddelen aan een dergelijk actief worden toegevoegd of bestanddelen gedeeltelijk worden vervangen. Dienovereenkomstig zullen waarschijnlijk de meeste, later gedane uitgaven veeleer de verwachte toekomstige economische voordelen die een bestaand immaterieel actief in zich bergt in stand houden dan aan de definitie van een immaterieel actief en de opnamecriteria in deze standaard te beantwoorden. Voorts is het vaak moeilijk om dergelijke latere uitgaven rechtstreeks toe te rekenen aan een bepaald immaterieel actief in plaats van aan de bedrijfsactiviteit in haar geheel. Daarom zullen uitgaven na de eerste opname van een verworven immaterieel actief of na de voltooiing van een intern gegenereerd immaterieel actief slechts zelden in de boekwaarde van een actief worden opgenomen. In overeenstemming met alinea 63 worden latere uitgaven voor merken, uitgaverechten, klantenbestanden en in wezen vergelijkbare activa (zowel extern verworven als intern gegenereerd) altijd opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ op het moment waarop zij gedaan worden. De reden hiervoor is dat een dergelijke uitgave niet kan worden onderscheiden van uitgaven die voor de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteit in haar geheel gedaan zijn.

21 Een immaterieel actief moet worden opgenomen als en slechts als:

(a) 

het waarschijnlijk is dat de verwachte toekomstige economische voordelen die kunnen worden toegerekend aan het actief naar de entiteit zullen vloeien; en

(b) 

de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald.

22 Een entiteit moet de waarschijnlijkheid van verwachte toekomstige economische voordelen beoordelen op basis van redelijke en gefundeerde veronderstellingen die de beste inschatting door het management vertegenwoordigen van de economische omstandigheden die gedurende de gebruiksduur van het actief zullen bestaan.

23 Een entiteit moet naar beste vermogen beoordelen met welke mate van waarschijnlijkheid de toekomstige economische voordelen in verband met het gebruik van het actief naar de entiteit zullen vloeien, en dit op basis van de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van de eerste opname, waarbij een groter belang wordt toegekend aan externe gegevens.

24 Een immaterieel actief moet de eerste keer tegen kostprijs worden gewaardeerd.

Afzonderlijke verwerving

▼M12

25 De prijs die een entiteit betaalt voor een afzonderlijk verworven immaterieel actief weerspiegelt normaliter de waarschijnlijkheid waarmee de verwachte economische voordelen die het actief in zich bergt naar de entiteit zullen vloeien. Met andere woorden de entiteit verwacht een instroom van economische voordelen, zelfs als er onzekerheid bestaat over het tijdstip of het bedrag van die instroom. Daarom wordt het criterium van de waarschijnlijkheid van opname in alinea 21(a) altijd geacht te zijn vervuld voor afzonderlijk verworven immateriële activa.

▼B

26 Bovendien kan de kostprijs van een afzonderlijk verworven immaterieel actief gewoonlijk betrouwbaar worden gewaardeerd. Dit is met name het geval indien de koopsom de vorm aanneemt van geldmiddelen of andere monetaire activa.

27 De kostprijs van een afzonderlijk verworven immaterieel actief omvat:

(a) 

de aankoopprijs, met inbegrip van invoerrechten en niet-restitueerbare omzetbelasting, na aftrek van handels- en andere kortingen; en

(b) 

alle kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de voorbereiding van het actief voor zijn beoogde gebruik.

28 Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) 

kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19) die rechtstreeks voortkomen uit het gebruiksklaar maken van een actief;

(b) 

honoraria die rechtstreeks voortkomen uit het gebruiksklaar maken van een actief; en

(c) 

kosten om te testen of het actief op adequate wijze functioneert.

29 Voorbeelden van uitgaven die geen deel uitmaken van de kostprijs van een immaterieel actief zijn:

(a) 

kosten om een nieuw product of een nieuwe dienst te lanceren (met inbegrip van advertentie- en promotiekosten);

(b) 

kosten voor bedrijfsvoering op een nieuwe locatie of met een nieuwe cliëntencategorie (met inbegrip van opleidingskosten voor het personeel); en

(c) 

administratie- en andere algemene overheadkosten.

30 De opname van kosten in de boekwaarde van een immaterieel actief wordt beëindigd wanneer het actief in staat is te functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is. Derhalve worden kosten die gemaakt zijn voor het gebruik of een nieuwe opstelling van een immaterieel actief niet in de boekwaarde van dat actief opgenomen. De volgende kosten worden bijvoorbeeld niet in de boekwaarde van een immaterieel actief opgenomen:

(a) 

kosten die gemaakt zijn voor een actief dat nog gebruiksklaar moet worden gemaakt, ondanks dat het in staat is te functioneren op de door het management beoogde wijze; en

(b) 

initiële exploitatieverliezen, zoals de verliezen die optreden wanneer de vraag naar de producten die met het actief worden vervaardigd zich in een opbouwfase bevindt.

31 Sommige bedrijfsactiviteiten houden verband met de ontwikkeling van een immaterieel actief, maar zijn niet noodzakelijk om het actief gebruiksklaar te maken om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is. Deze incidentele bedrijfsactiviteiten kunnen vóór of gedurende de ontwikkeling plaatsvinden. Omdat incidentele bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk zijn om het actief bedrijfsklaar te maken om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is, worden de baten en gerelateerde lasten van incidentele bedrijfsactiviteiten onmiddellijk in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ verwerkt en opgenomen in de baten- en lastencategorieën waartoe zij behoren.

▼M1

32 Indien de betaling voor een immaterieel actief wordt uitgesteld tot na de gebruikelijke betalingstermijn, is de kostprijs het equivalent van de contante prijs. Het verschil tussen dit bedrag en het totaal van de betalingen wordt als rentelast opgenomen gedurende de periode van uitgestelde betaling, tenzij het wordt geactiveerd in overeenstemming met IAS 23 Financieringskosten.

▼B

Verwerving als onderdeel van een bedrijfscombinatie

▼M12

33 Als een immaterieel vast actief in een bedrijfscombinatie is verworven, is in overeenstemming met IFRS 3 Bedrijfscombinaties de kostprijs van dat immateriële vaste actief zijn reële waarde op de overnamedatum. De reële waarde van een immaterieel vast actief zal de verwachtingen weerspiegelen die marktdeelnemers op de overnamedatum hebben omtrent de waarschijnlijkheid dat de verwachte toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt naar de entiteit zullen vloeien. ◄ Met andere woorden de entiteit verwacht een instroom van economische voordelen, zelfs als er onzekerheid bestaat over het tijdstip of het bedrag van die instroom. Daarom wordt het criterium van de waarschijnlijkheid van opname in alinea 21(a) altijd geacht te zijn vervuld voor immateriële activa die in bedrijfscombinaties worden verworven. Als een in een bedrijfscombinatie verworven actief afscheidbaar is of voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, bestaat voldoende informatie om de reële waarde van het actief betrouwbaar te bepalen. Daarom wordt het criterium van de betrouwbare waardering in alinea 21(b) altijd geacht te zijn vervuld voor immateriële activa die in bedrijfscombinaties zijn verworven.

34 In overeenstemming met deze standaard en IFRS 3 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) neemt een overnemende partij op de overnamedatum een immaterieel actief van de overgenomen partij afzonderlijk op van goodwill, ongeacht of het actief door de overgenomen partij is opgenomen vóór de bedrijfscombinatie. Dit betekent dat de overnemende partij een lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject van de overgenomen partij als actief afzonderlijk van goodwill opneemt indien het project beantwoordt aan de definitie van een immaterieel actief. Een lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject van de overgenomen partij beantwoordt aan de definitie van een immaterieel actief indien het:

a) 

beantwoordt aan de definitie van een actief; en

b) 

identificeerbaar is, dat wil zeggen afscheidbaar of als het voortkomt uit contractuele of andere juridische rechten.

▼M33

In een bedrijfscombinatie verworven immaterieel vast actief

▼M12

35 Als een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief afscheidbaar is of voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, bestaat voldoende informatie om de reële waarde van het actief betrouwbaar te bepalen. Indien bij de ramingen die gebruikt worden om de reële waarde van een immaterieel actief te bepalen verschillende resultaten worden gegenereerd met een verschillende mate van waarschijnlijkheid, is de bepaling van de reële waarde twijfelachtig.

▼M22

36 Een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief kan afscheidbaar zijn, maar uitsluitend in combinatie met een aanverwant contract, identificeerbaar actief of verplichting. In dergelijke gevallen neemt de overnemende partij het immaterieel actief los van goodwill op, maar samen met de aanverwante post.

37 De overnemende partij mag een groep van elkaar aanvullende immateriële activa als één actief opnemen, op voorwaarde dat de individuele activa van de groep een soortgelijke gebruiksduur hebben. Zo worden de begrippen „merk” en „merknaam” vaak als synoniem gebruikt voor handelsmerken en andere merken. De eerste begrippen zijn echter algemene marketingbegrippen die gewoonlijk gebruikt worden om te verwijzen naar een groep van complementaire activa zoals een handelsmerk (of dienstverleningsmerk) en zijn aanverwante handelsnaam, formules, recepten en technologische deskundigheid.

▼M12 —————

▼M33 —————

▼B

Latere uitgaven voor een overgenomen, lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject

42 Onderzoeks- of ontwikkelingsuitgaven die:

(a) 

verband houden met een lopend onderzoeks- of ontwikkelingsproject dat afzonderlijk of in het kader van een bedrijfscombinatie is overgenomen en dat is opgenomen als immaterieel actief; en

(b) 

zijn opgelopen na de overname van dat project

moeten worden verwerkt in overeenstemming met alinea's 54 tot en met 62.

43 De toepassing van de vereisten in alinea's 54 tot en met 62 betekent dat een latere uitgave voor een lopend onderzoeks- of ontwikkelingsproject dat afzonderlijk of in het kader van een bedrijfscombinatie is overgenomen en dat opgenomen is als immaterieel actief:

(a) 

als last wordt opgenomen op het moment dat de uitgave wordt gedaan indien het een uitgave voor onderzoek betreft;

(b) 

als last wordt opgenomen op het moment dat de uitgave wordt gedaan indien het een uitgave voor ontwikkeling betreft die niet beantwoordt aan de criteria voor opname als een immaterieel actief in alinea 57; en

(c) 

opgeteld wordt bij de boekwaarde van het overgenomen lopende onderzoeks- of ontwikkelingsproject indien het een uitgave voor ontwikkeling betreft die beantwoordt aan de opnamecriteria in alinea 57.

Verwerving via een overheidssubsidie

44 In sommige gevallen kan een immaterieel actief gratis of tegen een nominale vergoeding worden verworven door middel van een overheidssubsidie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een overheidsinstantie immateriële activa zoals landingsrechten, radio- of tv-uitzendlicenties, invoerrechten of -quota of toegangsrechten tot andere beperkte middelen overdraagt of toewijst aan een entiteit. Overeenkomstig IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun mag een entiteit kiezen om zowel het immaterieel actief als de subsidie bij de eerste opname op te nemen tegen reële waarde. Als een entiteit ervoor kiest het actief bij de eerste opname niet op te nemen tegen de reële waarde, moet de entiteit het actief bij de eerste opname opnemen tegen een nominaal bedrag (de alternatieve verwerkingswijze die is toegestaan op grond van IAS 20), vermeerderd met de eventuele uitgaven die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het geschikt maken van het actief voor zijn beoogde gebruik.

Ruil van activa

45 Eén of meer immateriële activa kunnen worden verworven in ruil voor een niet-monetair actief of niet-monetaire activa, of een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing verwijst eenvoudigweg naar een ruil van een niet-monetair actief voor een ander niet-monetair actief, maar is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijk immaterieel actief wordt gewaardeerd tegen reële waarde tenzij a) de commerciële realiteit in de ruiltransactie ontbreekt of b) de reële waarde van het ontvangen en het afgestane actief niet betrouwbaar kan worden bepaald. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het afgestane actief niet onmiddellijk uit de balans kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, wordt zijn kostprijs gewaardeerd tegen de boekwaarde van het afgestane actief.

46 Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie op commerciële realiteit gebaseerd is door te beoordelen in welke mate zij verwacht dat toekomstige kasstromen zullen wijzigen als gevolg van de transactie. Een ruiltransactie heeft economische betekenis indien:

(a) 

de samenstelling (d.w.z. risico, tijdstip en bedrag) van de kasstromen van het ontvangen actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van het overgedragen actief; dan wel

(b) 

de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed, verandert als gevolg van de ruil; en

(c) 

het verschil onder (a) of (b) belangrijk is met betrekking tot de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of een ruiltransactie economische betekenis heeft, moet de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weergeven. Het resultaat van deze analysen kan duidelijk zijn zonder dat de entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

▼M33

47 Alinea 21(b) specificeert dat een voorwaarde voor de opname van een immaterieel vast actief is dat de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald. De reële waarde van een immaterieel vast actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde. Als een entiteit de reële waarde van het ontvangen of opgegeven actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt.

▼B

Intern gegenereerde goodwill

48 Intern gegenereerde goodwill mag niet als een actief worden opgenomen.

49 In sommige gevallen worden uitgaven gedaan om toekomstige economische voordelen te genereren, maar resulteren deze uitgaven echter niet in het ontstaan van een immaterieel actief dat beantwoordt aan de opnamecriteria in deze standaard. Dergelijke uitgaven worden vaak beschreven als een bijdrage tot de intern gegenereerde goodwill. Intern gegenereerde goodwill wordt niet opgenomen als een actief omdat het geen identificeerbaar middel is (dat wil zeggen dat het niet afscheidbaar is noch voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten) waarover de entiteit de zeggenschap heeft en dat betrouwbaar kan worden gewaardeerd tegen kostprijs.

▼M33

50 Verschillen tussen de reële waarde van een entiteit en de boekwaarde van haar identificeerbare nettoactiva op een gegeven moment kunnen gebaseerd zijn op een reeks factoren die de reële waarde van de entiteit beïnvloeden. Dergelijke verschillen vertegenwoordigen echter niet de kostprijs van immateriële vaste activa waarover de entiteit zeggenschap heeft.

▼B

Intern gegenereerde immateriële activa

51 Het is soms moeilijk om te beoordelen of een intern gegenereerd immaterieel actief voldoet aan de criteria voor opname vanwege problemen:

(a) 

om te identificeren of en wanneer er een identificeerbaar actief is dat verwachte toekomstige economische voordelen zal genereren; en

(b) 

om de kostprijs van het actief betrouwbaar te bepalen. In sommige gevallen kan de kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief niet worden onderscheiden van de kosten om de intern gegenereerde goodwill van de entiteit te handhaven of te verhogen of om de dagelijkse bedrijfsactiviteiten uit te voeren.

Naast het naleven van de algemene vereisten voor de opname en eerste waardering van een immaterieel actief, past een entiteit de vereisten en leidraden uit alinea's 52 tot en met 67 toe op alle intern gegenereerde immateriële activa.

52 Om te beoordelen of een intern gegenereerd immaterieel actief voldoet aan de criteria voor opname, classificeert een entiteit het genereren van het actief in:

(a) 

een onderzoeksfase; en

(b) 

een ontwikkelingsfase.

Hoewel de termen „onderzoek” en „ontwikkeling” een vaste definitie hebben, hebben de termen „onderzoeksfase” en „ontwikkelingsfase” een ruimere betekenis binnen het bestek van deze standaard.

53 Als een entiteit bij een intern project dat gericht is op het creëren van een immaterieel actief de onderzoeksfase niet kan onderscheiden van de ontwikkelingsfase, verwerkt zij de uitgaven voor dat project alsof deze alleen werden gedaan in de onderzoeksfase.

Onderzoeksfase

54 Er mogen geen immateriële activa worden opgenomen die ontstaan uit onderzoek (of uit de onderzoeksfase van een intern project). Uitgaven voor onderzoek (of voor de onderzoeksfase van een intern project) moeten als last worden opgenomen op het moment waarop ze worden gedaan.

55 In de onderzoeksfase van een intern project kan een entiteit niet aantonen dat een immaterieel actief bestaat dat waarschijnlijk toekomstige economische voordelen zal genereren. Deze uitgaven worden bijgevolg als last opgenomen op het moment waarop ze worden gedaan.

56 Voorbeelden van onderzoeksactiviteiten zijn:

(a) 

activiteiten gericht op de verwerving van nieuwe kennis;

(b) 

het zoeken naar en evalueren, definitief kiezen en toepassen van onderzoeksresultaten of andere kennis;

(c) 

het zoeken naar alternatieven voor materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten; en

(d) 

het formuleren, ontwerpen, evalueren en het maken van een definitieve keuze uit mogelijke alternatieven voor nieuwe of verbeterde materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten.

Ontwikkelingsfase

57 Een immaterieel actief dat voortvloeit uit de ontwikkeling (of uit de ontwikkelingsfase van een intern project) moet worden opgenomen als en slechts als een entiteit alle onderstaande punten kan aantonen:

(a) 

de technische uitvoerbaarheid om het immaterieel actief te voltooien, zodat het beschikbaar zal zijn voor gebruik of verkoop;

(b) 

haar intentie om het immaterieel actief te voltooien en te gebruiken of te verkopen;

(c) 

haar vermogen om het immaterieel actief te gebruiken of te verkopen;

(d) 

hoe het immaterieel actief waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren. Onder andere kan de entiteit aantonen dat er een markt bestaat voor de goederen of diensten die met het immaterieel actief worden voortgebracht dan wel voor het immaterieel actief zelf of, als het intern wordt gebruikt, de bruikbaarheid van het immaterieel actief;

(e) 

de beschikbaarheid van adequate technische, financiële en andere middelen om de ontwikkeling te voltooien en het immaterieel actief te gebruiken of te verkopen;

(f) 

het vermogen om de uitgaven die aan het immaterieel actief kunnen worden toegerekend tijdens zijn ontwikkeling betrouwbaar te waarderen.

58 In de ontwikkelingsfase van een intern project kan een entiteit in sommige gevallen een immaterieel actief identificeren en aantonen dat het actief waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren. Dit komt omdat de ontwikkelingsfase van een project een latere, verder gevorderde fase is dan de onderzoeksfase.

59 Voorbeelden van ontwikkelingsactiviteiten zijn:

(a) 

het ontwerpen, bouwen en testen van prototypen en modellen, voorafgaand aan de productie of het gebruik;

(b) 

het ontwerpen van gereedschap, mallen en matrijzen met betrekking tot nieuwe technologie;

(c) 

het ontwerpen, bouwen en in gebruik nemen van een proeffabriek die nog niet geschikt is voor commerciële productie; en

(d) 

het ontwerpen, bouwen en testen van een gekozen alternatief voor nieuwe of verbeterde materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten.

60 Om aan te tonen hoe een immaterieel actief in de toekomst waarschijnlijke economische voordelen zal voortbrengen, beoordeelt de entiteit de uit het actief te ontvangen toekomstige economische voordelen in overeenstemming met de grondslagen die zijn uiteengezet in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. Als het actief alleen in combinatie met andere activa economische voordelen zal voortbrengen, past de entiteit het concept van kasstroomgenererende eenheden toe zoals beschreven in IAS 36.

61 De beschikbaarheid van middelen om een immaterieel actief te voltooien, te gebruiken en de eraan verbonden voordelen te verkrijgen, kan bijvoorbeeld worden aangetoond in een ondernemingsplan waarin de benodigde technische, financiële en overige middelen alsmede het vermogen van de entiteit om deze middelen zeker te stellen, worden aangetoond. In sommige gevallen toont een entiteit de beschikbaarheid van externe financiering aan door het verkrijgen van een kennisgeving van een financier waarin deze aangeeft bereid te zijn het plan te financieren.

62 De kostprijs om een immaterieel actief intern te genereren, zoals salarissen en andere uitgaven die worden gedaan ten behoeve van auteursrechten of licenties of de ontwikkeling van software, kan vaak betrouwbaar worden gewaardeerd op basis van de kostenregistratiesystemen van een entiteit.

63 Intern gegenereerde merken, uitgaverechten, klantenbestanden en activa die in wezen gelijksoortig zijn, mogen niet als immateriële activa worden opgenomen.

64 Uitgaven voor intern gegenereerde merken, uitgaverechten, klantenbestanden en activa die in wezen gelijksoortig zijn, kunnen niet worden onderscheiden van kosten voor de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteit als geheel. Daarom worden dergelijke activa niet opgenomen als immateriële activa.

Kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief

65 De kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief binnen het bestek van alinea 24 is de som van de uitgaven die gedaan zijn vanaf de datum waarop het immaterieel actief voor het eerst voldoet aan de opnamecriteria in alinea's 21, 22 en 57. Alinea 71 verbiedt de heropname van uitgaven die voorheen als last waren opgenomen.

66 De kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief omvat alle kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het tot stand brengen, de productie en de voorbereiding van het actief zodat het kan functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is. Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) 

kosten die gebruikt of verbruikt zijn voor materialen en diensten bij het genereren van het immaterieel actief;

(b) 

kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19) die voortkomen uit het genereren van het immaterieel actief;

(c) 

honoraria om een juridisch afdwingbaar recht te registreren; en

(d) 

afschrijving van octrooien en licenties die gebruikt worden om het immaterieel actief te genereren.

IAS 23 vermeldt criteria voor de opname van rente als een kostprijselement van een intern gegenereerd immaterieel actief.

67 De volgende elementen zijn geen onderdeel van de kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief:

(a) 

verkoop- en administratiekosten en andere algemene overheadkosten, tenzij deze uitgaven direct kunnen worden toegerekend aan het gebruiksklaar maken van het actief;

(b) 

geïdentificeerde inefficiënties en initiële exploitatieverliezen die zich voordoen voordat een actief de beoogde prestatie heeft bereikt; en

(c) 

uitgaven voor de opleiding van het personeel dat het actief bedient.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 65

Een entiteit ontwikkelt een nieuw productieproces. In de loop van 20X5 werden uitgaven gedaan voor een bedrag van VE 1 000  ( 23 ), waarvan VE 900 voor 1 december 20X5 en VE 100 tussen 1 december 20X5 en 31 december 20X5. De entiteit kan aantonen dat het productieproces op 1 december 20X5 beantwoordde aan de criteria voor opname als een immaterieel actief. De realiseerbare waarde van de in het proces vervatte knowhow (inclusief toekomstige uitstromen van kasmiddelen om het proces te voltooien vóór het gebruiksklaar is) wordt geschat op VE 500.

Aan het eind van 20X5 wordt het productieproces opgenomen als een immaterieel actief tegen een kostprijs van VE 100 (uitgaven gedaan sinds de datum waarop de opnamecriteria werden vervuld, dat wil zeggen sinds 1 december 20X5). De uitgaven ten bedrage van VE 900 die gedaan werden vóór 1 december 20X5 worden als last opgenomen omdat de opnamecriteria pas vervuld waren op 1 december 20X5. Deze uitgaven zullen geen deel uitmaken van de kostprijs van het in de balans opgenomen productieproces.

In 20X6 werd voor een bedrag van VE 2 000 uitgaven gedaan. Aan het eind van 20X6 wordt de realiseerbare waarde van de in het proces vervatte knowhow (inclusief toekomstige uitstromen van kasmiddelen om het proces te voltooien vóór het gebruiksklaar is) geschat op VE 1 900 .

Aan het eind van 20X6 bedraagt de kostprijs van het productieproces VE 2 100 (uitgaven ten bedrage van VE 100 opgenomen aan het eind van 20X5 plus uitgaven ten bedrage van VE 2 000 opgenomen in 20X6). De entiteit neemt een bijzonder waardeverminderingsverlies van VE 200 op om de boekwaarde van het proces vóór het bijzonder waardeverminderingsverlies (VE 2 100 ) aan te passen aan de realiseerbare waarde (VE 1 900 ). Dit bijzonder waardeverminderingsverlies zal in een latere periode worden teruggenomen indien de in IAS 36 beschreven vereisten voor de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies zijn vervuld.

OPNAME VAN EEN LAST

▼M12

68 Uitgaven voor een immaterieel actief moeten als last worden opgenomen op het moment dat ze gedaan worden, tenzij:

a) 

ze een onderdeel vormen van de kostprijs van een immaterieel actief dat voldoet aan de opnamecriteria (zie alinea’s 18 tot en met 67); of

b) 

het actief is verworven in een bedrijfscombinatie en niet kan worden opgenomen als een immaterieel actief. Indien dit het geval is, vormen ze een onderdeel van het bedrag dat wordt opgenomen als goodwill op de overnamedatum (zie IFRS 3).

▼M8

69 In sommige gevallen worden uitgaven gedaan om toekomstige economische voordelen te behalen voor een entiteit, terwijl geen immaterieel actief of ander actief wordt verworven of gecreëerd dat kan worden opgenomen. Bij een levering van goederen neemt de entiteit dergelijke uitgaven op als last wanneer zij een recht van toegang tot de goederen heeft. Bij een levering van diensten neemt de entiteit de uitgaven op als last wanneer zij de diensten ontvangt. Uitgaven voor onderzoek worden bijvoorbeeld als last opgenomen op het moment dat ze gedaan worden (zie alinea 54), behalve wanneer ze deel uitmaken van een bedrijfscombinatie. Andere voorbeelden van uitgaven die worden opgenomen als last wanneer ze worden gedaan, zijn:

▼B

(a) 

uitgaven voor opstartactiviteiten (dat wil zeggen opstartkosten), tenzij deze uitgaven opgenomen zijn in de kostprijs van een materieel vast actief overeenkomstig IAS 16. Opstartkosten kunnen bestaan uit oprichtingskosten, zoals juridische en administratieve kosten die gemaakt zijn voor het oprichten van een rechtspersoon, uitgaven voor het openen van een nieuwe vestiging of een nieuw bedrijf (kosten vóór de opening) of uitgaven voor het starten van nieuwe bedrijfsactiviteiten of het lanceren van nieuwe producten of processen (kosten vóór de exploitatie);

(b) 

uitgaven voor opleidingsactiviteiten;

▼M8

(c) 

uitgaven voor reclame en promotie (inclusief postordercatalogi);

▼B

(d) 

uitgaven voor het verhuizen of reorganiseren van een deel van een entiteit of een gehele entiteit.

▼M8

69A Een entiteit heeft een recht van toegang tot goederen wanneer zij er eigenaar van is. Evenzo heeft zij een recht van toegang tot goederen wanneer deze zijn vervaardigd door een leverancier volgens de voorwaarden van een leveringsovereenkomst en de entiteit de levering ervan kan eisen tegen betaling. Diensten worden ontvangen wanneer zij worden verricht door een leverancier in overeenstemming met een overeenkomst voor de levering ervan aan de entiteit en niet wanneer de entiteit er gebruik van maakt voor de levering van een andere dienst, zoals het bezorgen van reclame aan klanten.

▼M8

70 Alinea 68 sluit niet uit dat een entiteit een vooruitbetaling als een actief opneemt indien de betaling voor de goederen is verricht voordat de entiteit een recht van toegang tot deze goederen heeft verkregen. Evenzo sluit alinea 68 niet uit dat een entiteit een vooruitbetaling als een actief opneemt indien de betaling voor de diensten is verricht voordat de entiteit deze diensten heeft ontvangen.

▼B

Lasten uit het verleden die niet mogen worden opgenomen als een actief

71 Uitgaven voor een immaterieel actief die bij de eerste opname als last waren opgenomen, mogen niet worden opgenomen als onderdeel van de kostprijs van een immaterieel actief op een latere datum.

WAARDERING NA OPNAME

72 Een entiteit moet als grondslag voor financiële verslaggeving ofwel het kostprijsmodel in alinea 74 ofwel het herwaarderingsmodel in alinea 75 kiezen. Als een immaterieel actief verwerkt wordt volgens het herwaarderingsmodel, moeten ook alle andere activa in dezelfde categorie worden verwerkt volgens hetzelfde model, tenzij er voor deze activa geen actieve markt bestaat.

73 Een categorie van immateriële activa is een groep activa van soortgelijke aard en met een gelijksoortig gebruik in de activiteiten van een entiteit. De activa binnen een categorie van immateriële activa worden gelijktijdig geherwaardeerd om te voorkomen dat activa selectief worden geherwaardeerd en dat de jaarrekening waarden weergeeft die een mengeling van kosten en waarden op verschillende data vertegenwoordigen.

Kostprijsmodel

74 Na de eerste opname moet een immaterieel actief worden geboekt tegen kostprijs verminderd met de eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Herwaarderingsmodel

75 Na de eerste opname moet een immaterieel actief worden geboekt tegen een geherwaardeerd bedrag, zijnde zijn reële waarde op de datum van de herwaardering verminderd met de eventuele latere geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen. ►M33  Bij herwaarderingen volgens deze standaard moet de reële waarde worden bepaald op basis van een actieve markt.  ◄ Herwaarderingen moeten met een zodanige regelmatigheid worden uitgevoerd dat de boekwaarde van het actief niet beduidend verschilt van de reële waarde op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ .

76 Het herwaarderingsmodel staat het volgende niet toe:

(a) 

de herwaardering van immateriële activa die voorheen niet waren opgenomen als activa; dan wel

(b) 

de eerste opname van immateriële activa tegen andere bedragen dan de kostprijs.

77 Het herwaarderingsmodel wordt toegepast nadat een actief bij de eerste opname is opgenomen tegen kostprijs. Als echter slechts een deel van de kostprijs van een immaterieel actief is opgenomen als een actief omdat het actief niet beantwoordde aan de criteria voor opname tot het proces reeds in zekere mate gevorderd was (zie alinea 65), mag het herwaarderingsmodel worden toegepast op het geheel van dat actief. Daarnaast mag het herwaarderingsmodel worden toegepast op een immaterieel actief dat is ontvangen door middel van een overheidssubsidie en opgenomen tegen een nominaal bedrag (zie alinea 44).

78 Het is ongebruikelijk dat er een actieve markt bestaat voor een immaterieel vast actief, hoewel dit niet uitgesloten is. ◄ In sommige rechtsgebieden bijvoorbeeld kan een actieve markt bestaan voor vrij overdraagbare taxivergunningen, visvergunningen of productiequota’s. Een actieve markt kan echter niet bestaan voor merken, muziek- en filmrechten, octrooien of handelsmerken, omdat elk dergelijk actief enig in zijn soort is. Hoewel immateriële activa worden gekocht en verkocht, worden de contracten onderhandeld tussen individuele kopers en verkopers en vinden transacties relatief weinig plaats. Om deze redenen vormt de prijs die betaald is voor een bepaald actief niet noodzakelijk een voldoende indicatie van de reële waarde van een ander actief. Bovendien zijn de prijzen vaak niet beschikbaar voor het publiek.

79 De frequentie van herwaarderingen hangt af van de volatiliteit van de reële waarde van de immateriële activa die worden geherwaardeerd. Indien de reële waarde van een geherwaardeerd actief beduidend verschilt van zijn boekwaarde, is een verdere herwaardering noodzakelijk. Sommige immateriële activa kunnen aanzienlijke en volatiele wijzigingen in reële waarde ondergaan, wat een jaarlijkse herwaardering vereist. Deze frequente herwaarderingen zijn echter niet nodig voor immateriële activa die slechts geringe wijzigingen in reële waarde ondergaan.

▼M43

80 Wanneer een immaterieel actief wordt geherwaardeerd, wordt de boekwaarde van dat actief aan de geherwaardeerde waarde aangepast. Op de datum van de herwaardering wordt het actief op een van de volgende wijzen verwerkt:

(a) 

de brutoboekwaarde wordt aangepast op een wijze die overeenstemt met de herwaardering van de boekwaarde van het actief. Zo kan de brutoboekwaarde op basis van waarneembare marktgegevens, dan wel evenredig aan de wijziging van de boekwaarde worden aangepast. De geaccumuleerde afschrijving op de datum van de herwaardering wordt zodanig aangepast dat zij gelijk is aan het verschil tussen de brutoboekwaarde en de boekwaarde van het actief na inaanmerkingneming van geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen; of

(b) 

de geaccumuleerde afschrijving wordt geëlimineerd tegen de brutoboekwaarde van het actief.

Het bedrag van de aanpassing van de geaccumuleerde afschrijving maakt deel uit van de verhoging of verlaging van de boekwaarde die administratief wordt verwerkt in overeenstemming met de alinea's 85 en 86.

▼B

81 Als een immaterieel actief in een categorie van geherwaardeerde immateriële activa niet kan worden geherwaardeerd omdat er voor dit actief geen actieve markt bestaat, moet het actief worden geboekt tegen kostprijs verminderd met eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen.

▼M33

82  Als de reële waarde van een geherwaardeerd immaterieel vast actief niet langer kan worden bepaald op basis van een actieve markt, is de boekwaarde van het actief zijn geherwaardeerde waarde op de datum van de laatste herwaardering op basis van de actieve markt, verminderd met eventuele latere cumulatieve afschrijvingen en cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen.

▼B

83 Het feit dat een actieve markt voor een geherwaardeerd immaterieel actief niet langer bestaat, kan erop wijzen dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan en dat het onderzocht moet worden overeenkomstig IAS 36.

▼M33

84 Als de reële waarde van het actief kan worden bepaald op basis van een actieve markt op een latere waarderingsdatum, wordt vanaf die datum het herwaarderingsmodel toegepast.

▼B

85 Als de boekwaarde van een immaterieel actief stijgt als gevolg van een herwaardering, moet de stijging in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen en in het eigen vermogen worden verwerkt als herwaarderingsreserve. De stijging moet ◄ echter in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen in zoverre zij een herwaarderingsafname van hetzelfde actief terugdraait die voorheen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ was opgenomen.

86 Indien de boekwaarde van een immaterieel actief daalt als gevolg van een herwaardering, moet de daling in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen. ►M5  De afname moet echter in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen in zoverre de herwaarderingsreserve die op dat actief betrekking heeft over een creditsaldo beschikt. De in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen afname reduceert het bedrag dat als herwaarderingsreserve in het eigen vermogen is opgenomen. ◄

87 De in het eigen vermogen verwerkte cumulatieve herwaarderingsreserve mag direct naar de ingehouden winsten worden overgeboekt wanneer de reserve wordt gerealiseerd. De volledige reserve mag bij de buitengebruikstelling of vervreemding van het actief worden gerealiseerd. Een gedeelte van de reserve mag echter worden gerealiseerd naarmate het actief door de entiteit wordt gebruikt. In dit geval is de waarde van de gerealiseerde reserve gelijk aan het verschil tussen de afschrijving op basis van de geherwaardeerde boekwaarde van het actief en de afschrijving die zou zijn opgenomen op basis van de historische kostprijs van het actief. De overboeking van herwaarderingsreserve naar ingehouden winsten verloopt niet ►M5  via winst en verlies ◄ .

GEBRUIKSDUUR

88 Een entiteit moet beoordelen of de gebruiksduur van een immaterieel actief beperkt of onbepaald is. Indien deze beperkt is, moet zij de gebruiksduur of het aantal productie-eenheden of gelijksoortige eenheden die de gebruiksduur vormen, bepalen. Een immaterieel actief moet door de entiteit worden beschouwd als een actief met een onbepaalde gebruiksduur indien op basis van een analyse van alle relevante factoren er geen voorspelbare beperking is voor de periode waarin verwacht wordt dat het actief een netto-instroom aan geldmiddelen zal genereren voor de entiteit.

89 De verwerking van een immaterieel actief is gebaseerd op zijn gebruiksduur. Een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven (zie alinea's 97 tot en met 106) terwijl dit niet het geval is voor een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur (zie alinea's 107 tot en met 110). De voorbeelden die in deze standaard zijn opgenomen, illustreren hoe de gebruiksduur voor verschillende immateriële activa bepaald wordt en de latere verwerking van deze activa op basis van de bepaling van hun gebruiksduur.

90 Vele factoren worden in overweging genomen bij het bepalen van de gebruiksduur van een immaterieel actief, zoals:

(a) 

het verwachte gebruik van het actief door de entiteit, en of het actief doelmatig beheerd zou kunnen worden door een ander managementteam;

(b) 

de typische levenscyclus van het actief en publieke informatie over schattingen van de gebruiksduur van soortgelijke activa die op vergelijkbare wijze worden gebruikt;

(c) 

technische, technologische of commerciële veroudering, of andere vormen van economische veroudering;

(d) 

de stabiliteit van de betreffende bedrijfstak en veranderingen in de marktvraag naar de met het actief vervaardigde producten of diensten;

(e) 

verwachte acties door concurrenten of potentiële concurrenten;

(f) 

het niveau van onderhoudsuitgaven die vereist zijn om de verwachte toekomstige economische voordelen van het actief te verkrijgen, en de mogelijkheid en intentie van de entiteit om een dergelijk niveau te bereiken;

(g) 

de duur van de periode waarin de entiteit de zeggenschap over het actief heeft en juridische of soortgelijke beperkingen met betrekking tot het gebruik van het actief, zoals de vervaldata van op het actief betrekking hebbende leaseovereenkomsten; en

(h) 

de vraag of de gebruiksduur van het actief afhangt van de gebruiksduur van andere activa van de entiteit.

91 De term „onbepaald” betekent niet „onbeperkt”. De gebruiksduur van een immaterieel actief weerspiegelt slechts de toekomstige uitgaven die nodig zijn om de prestatie van het actief te handhaven op het niveau dat bepaald werd op het moment waarop de gebruiksduur van het actief werd geraamd en de mogelijkheid en de intentie van een entiteit om een dergelijk niveau te bereiken. Een conclusie dat de gebruiksduur van een immaterieel actief onbepaald is, niet afhankelijk mogen zijn van geraamde toekomstige uitgaven boven die uitgaven die nodig zijn om het actief op dat prestatieniveau te houden.

▼M47

92 Wegens de snelle veranderingen in de technologie zijn computersoftware en vele andere immateriële activa onderhevig aan technologische veroudering. Daarom is de gebruiksduur van deze activa veelal kort. Verwachte toekomstige verminderingen van de verkoopprijs van een post die met een immaterieel actief is geproduceerd, kunnen wijzen op een verwachte technologische of economische veroudering van het actief, die op haar beurt mogelijkerwijs een vermindering kan weerspiegelen van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt.

▼B

93 De gebruiksduur van een immaterieel actief kan zeer lang of zelfs onbepaald zijn. Onzekerheid rechtvaardigt dat de gebruiksduur van een immaterieel actief op een voorzichtige basis wordt geschat, maar rechtvaardigt geen onrealistisch korte gebruiksduur.

▼M12

94 De gebruiksduur van een immaterieel actief dat voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten mag niet de periode van de contractuele of andere juridische rechten overschrijden, maar kan wel korter zijn afhankelijk van de periode waarin de entiteit het actief verwacht te gebruiken. Indien de contractuele of andere juridische rechten overgedragen worden voor een beperkte duur die verlengd kan worden, moet de gebruiksduur van het immaterieel actief de periode(n) van verlenging omvatten op voorwaarde dat er aanwijzingen bestaan voor een verlenging door de entiteit zonder aanzienlijke kosten. De gebruiksduur van een herworven recht dat als een immaterieel actief in een bedrijfscombinatie is opgenomen, is de resterende contractuele duur van het contract waarin het recht werd toegekend en omvat geen verlengingsperioden.

▼B

95 Soms kunnen zowel economische als juridische factoren de gebruiksduur van een immaterieel actief beïnvloeden. Economische factoren bepalen de periode waarin toekomstige economische voordelen door de entiteit zullen worden verkregen. Juridische factoren kunnen de periode beperken waarin de entiteit toegang heeft tot deze voordelen. De gebruiksduur is de kortste van de perioden die door deze factoren zijn bepaald.

96 Indien onder meer de volgende factoren aanwezig zijn, bestaat er een aanwijzing dat een entiteit in staat zal zijn om de contractuele of andere juridische rechten zonder aanzienlijke kosten te verlengen:

(a) 

er zijn aanwijzingen, mogelijk op basis van ervaring, dat de contractuele of andere juridische rechten zullen worden verlengd. Indien de verlenging afhangt van de goedkeuring door een derde, houdt dit in dat er aanwijzingen bestaan dat de derde zijn goedkeuring zal geven;

(b) 

er bestaan aanwijzingen dat alle vereiste voorwaarden om de goedkeuring te verkrijgen, zullen worden vervuld; en

(c) 

de kostprijs voor de entiteit van de verlenging is niet significant in vergelijking met de toekomstige economische voordelen die naar verwachting naar de entiteit zullen vloeien als gevolg van de verlenging.

Indien de kostprijs van de verlenging significant is in vergelijking met de toekomstige economische voordelen die naar verwachting naar de entiteit zullen vloeien als gevolg van de verlenging, vertegenwoordigt de kostprijs van de „verlenging” in wezen de kostprijs om een nieuw immaterieel actief te verwerven op de verlengingsdatum.

IMMATERIËLE ACTIVA MET EEN BEPERKTE GEBRUIKSDUUR

Afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode

97 Het af te schrijven bedrag van een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur moet stelselmatig worden toegerekend over zijn gebruiksduur. De afschrijving moet aanvangen wanneer het actief beschikbaar is voor gebruik, dat wil zeggen wanneer het actief op de vereiste locatie en in de noodzakelijke toestand is om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management is bedoeld. Afschrijvingen moeten worden beëindigd op de datum waarop het actief is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of waarop het is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5, of op de datum waarop het actief niet langer in de balans wordt opgenomen als deze datum voorafgaat aan de eerste. De gebruikte afschrijvingsmethode moet het patroon weergeven volgens hetwelk de toekomstige economische voordelen van het actief naar verwachting zullen worden verbruikt door de entiteit. Als dat patroon niet betrouwbaar kan worden bepaald, moet de lineaire methode worden toegepast. De afschrijvingskosten voor elke periode moeten in het ►M5  overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen, tenzij deze of een andere standaard toestaat of voorschrijft dat ze worden opgenomen in de boekwaarde van een ander actief.

▼M8

98 Er kunnen diverse afschrijvingsmethoden worden gehanteerd om het af te schrijven bedrag van een actief stelselmatig te spreiden over zijn gebruiksduur. Deze methoden omvatten de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve afschrijvingsmethode en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden. De toegepaste methode wordt gekozen op basis van het verwachte patroon volgens welk de verwachte toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt verbruikt zullen worden. Deze methode wordt in elke periode consistent toegepast, tenzij het verwachte verbruikspatroon van deze toekomstige economische voordelen verandert.

▼M47

98A Er is een weerlegbaar vermoeden dat een afschrijvingsmethode die is gebaseerd op de opbrengsten die worden gegenereerd door een activiteit die het gebruik van een immaterieel actief omvat, niet passend is. De opbrengsten die worden gegenereerd door een activiteit die het gebruik van een immaterieel actief omvat, weerspiegelen doorgaans immers factoren die niet direct verband houden met het verbruik van de economische voordelen die het immaterieel actief in zich bergt. Zo worden opbrengsten beïnvloed door andere inputs en processen, verkoopsactiviteiten en veranderingen in verkoopvolumes en prijzen. De prijscomponent van opbrengsten kan worden beïnvloed door inflatie, die geen invloed heeft op de wijze waarop een actief wordt verbruikt. Dit vermoeden kan alleen in de volgende beperkte omstandigheden worden weerlegd:

a) 

wanneer het immaterieel actief wordt uitgedrukt als een waardering van opbrengsten, zoals beschreven in alinea 98C; of

b) 

wanneer kan worden aangetoond dat de opbrengsten en het verbruik van de economische voordelen van het immaterieel actief sterk gecorreleerd zijn.

98B Bij de keuze van een passende afschrijvingsmethode in overeenstemming met alinea 98 kan een entiteit de voornaamste beperkende factor bepalen die inherent is aan het immaterieel actief. Zo kan in het contract waarin de rechten van een entiteit op haar gebruik van een immaterieel actief zijn opgenomen, het gebruik door de entiteit van het immaterieel actief mogelijkerwijs zijn omschreven als een vooraf bepaald aantal jaren (tijdsduur), als een aantal geproduceerde eenheden of als een vast totaalbedrag aan te genereren opbrengsten. De bepaling van een dergelijke voornaamste beperkende factor kan als uitgangspunt fungeren voor de bepaling van de passende afschrijvingsgrondslag, maar er kan ook een andere grondslag worden toegepast als deze beter aansluit bij het verwachte verbruikspatroon van de economische voordelen.

98C In de omstandigheid waarin de voornaamste beperkende factor die inherent is aan een immaterieel actief, de verwezenlijking van een opbrengstendrempel is, kunnen de te genereren opbrengsten een passende afschrijvingsgrondslag vormen. Een entiteit kan bijvoorbeeld een concessie verwerven voor de exploratie en winning van goud uit een goudmijn. Het verstrijken van het contract kan eventueel afhankelijk zijn gesteld van een vast totaalbedrag aan opbrengsten die door de winning worden gegenereerd (zo kan een contract toestaan dat goud uit de mijn wordt gewonnen totdat de totale cumulatieve opbrengsten van de goudverkoop VE 2 miljard bedragen), en niet van een bepaalde tijdsduur of van de hoeveelheid gewonnen goud. In een ander voorbeeld kan het recht om een tolweg te exploiteren afhankelijk zijn gesteld van een vast totaalbedrag aan opbrengsten die door de cumulatieve tolheffingen worden gegenereerd (zo kan een contract toestaan dat de tolweg wordt geëxploiteerd totdat het totale cumulatieve bedrag aan tolheffingen dat door de exploitatie van de tolweg wordt gegenereerd, VE 100 miljoen beloopt). Ingeval in het contract voor het gebruik van het immaterieel actief opbrengsten als voornaamste beperkende factor zijn aangemerkt, kunnen de te genereren opbrengsten mogelijkerwijs een passende grondslag voor de afschrijving van het immaterieel actief in kwestie vormen, op voorwaarde dat in het contract een vast totaalbedrag aan te genereren opbrengsten is vastgelegd op grond waarvan de afschrijving moet worden bepaald.

▼B

99 Afschrijvingen worden gewoonlijk opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ . Soms worden de toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt echter gebruikt bij de productie van andere activa. In dit geval vormen de afschrijvingskosten een gedeelte van de kostprijs van het andere actief en worden ze opgenomen in de boekwaarde van dat actief. Zo wordt de afschrijving van immateriële activa die worden gebruikt in een productieproces opgenomen in de boekwaarde van voorraden (zie IAS 2 Voorraden).

Restwaarde

▼M33

100  Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van een immaterieel vast actief met een beperkte gebruiksduur gelijk is aan nul, tenzij:

▼B

(a) 

een derde zich ertoe heeft verbonden om het actief aan te kopen aan het eind van zijn gebruiksduur; dan wel

(b) 

▼M33

er een actieve markt (zoals in IFRS 13 gedefinieerd) is voor het actief en:

▼B

(i) 

de restwaarde kan worden bepaald op basis van die markt; en

(ii) 

het waarschijnlijk is dat er nog een actieve markt voor het actief zal bestaan aan het eind van de gebruiksduur van het actief.

101 Het af te schrijven bedrag van een actief met een beperkte gebruiksduur wordt bepaald na aftrek van zijn restwaarde. Als de restwaarde niet gelijk is aan nul, houdt dit in dat de entiteit het immaterieel actief verwacht te vervreemden vóór het einde van zijn economische levensduur.

102 Een schatting van de restwaarde van een actief is gebaseerd op de realiseerbare waarde bij vervreemding, waarbij prijzen worden gebruikt die op de datum van de schatting golden voor de verkoop van een soortgelijk actief dat het einde van zijn gebruiksduur heeft bereikt en dat onder soortgelijke omstandigheden werd gebruikt als die waaronder het actief zal worden gebruikt. De restwaarde wordt ten minste aan het eind van elk boekjaar herzien. Een wijziging in de restwaarde van een actief wordt als een schattingswijziging verwerkt in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

103 De restwaarde van een immaterieel actief kan stijgen tot een bedrag dat gelijk is aan of hoger is dan de boekwaarde van het actief. Indien dit het geval is, zijn de afschrijvingskosten van het actief nihil, tenzij en totdat zijn restwaarde later daalt tot onder de boekwaarde van het actief.

Herziening van de afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode

104 De afschrijvingsperiode en de afschrijvingsmethode voor een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur moeten minstens aan het eind van elk boekjaar worden herzien. Als de verwachte gebruiksduur van het actief verschilt van voorgaande schattingen, moet de afschrijvingsperiode dienovereenkomstig worden gewijzigd. Als het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt, is gewijzigd, moet de afschrijvingsmethode worden gewijzigd om het gewijzigde patroon te weerspiegelen. Dergelijke wijzigingen moeten worden verwerkt als schattingswijzigingen in overeenstemming met IAS 8.

105 Tijdens de levensduur van een immaterieel actief kan blijken dat de schatting van zijn gebruiksduur niet correct is. Bijvoorbeeld de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies kan erop wijzen dat de afschrijvingsperiode moet worden gewijzigd.

106 Na verloop van tijd kan er zich een wijziging voordoen in het patroon van de toekomstige economische voordelen uit een immaterieel actief die naar verwachting naar een entiteit zullen vloeien. Zo kan het duidelijk worden dat een degressieve afschrijvingsmethode meer geëigend is dan een lineaire methode. Een ander voorbeeld is als het gebruik van de rechten die worden vertegenwoordigd door een licentie wordt uitgesteld in afwachting van acties rond andere onderdelen van het bedrijfsplan. In dit geval kan het gebeuren dat de economische voordelen die uit het actief vloeien pas in latere perioden zullen worden ontvangen.

IMMATERIËLE ACTIVA MET EEN ONBEPAALDE GEBRUIKSDUUR

107 Een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur mag niet worden afgeschreven.

108 Overeenkomstig IAS 36 is een entiteit verplicht te onderzoeken of een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, door zijn realiseerbare waarde met zijn boekwaarde te vergelijken

(a) 

jaarlijks; en

(b) 

wanneer er een aanwijzing bestaat dat het immaterieel actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

Herziening van de gebruiksduur

109 De gebruiksduur van een immaterieel actief dat niet afgeschreven wordt, moet elke verslagperiode worden herzien teneinde te bepalen of gebeurtenissen en omstandigheden nog steeds de beoordeling onderbouwen dat het actief een onbepaalde gebruiksduur heeft. Als dit niet het geval is, moet de wijziging in de beoordeling van de gebruiksduur van „onbepaald” naar „beperkt” worden verwerkt als een schattingswijziging in overeenstemming met IAS 8.

110 Overeenkomstig IAS 36 is de nieuwe beoordeling om de gebruiksduur van een immaterieel actief als beperkt in plaats van onbepaald aan te merken, een aanwijzing dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Dientengevolge onderzoekt de entiteit of het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan door zijn realiseerbare waarde, vastgesteld in overeenstemming met IAS 36, met zijn boekwaarde te vergelijken en het eventuele bedrag waarmee de boekwaarde de realiseerbare waarde overschrijdt op te nemen als een bijzonder waardeverminderingsverlies.

REALISEERBAARHEID VAN DE BOEKWAARDE — BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGSVERLIEZEN

111 Om te bepalen of een immaterieel actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, past een entiteit IAS 36 toe. In IAS 36 wordt verklaard wanneer en op welke wijze een entiteit de boekwaarde van haar activa herziet, hoe ze de realiseerbare waarde van een actief bepaalt en wanneer ze een bijzonder waardeverminderingsverlies opneemt of terugneemt.

BUITENGEBRUIKSTELLING EN VERVREEMDING

112 Een immaterieel actief mag niet langer in de balans worden opgenomen:

(a) 

na vervreemding; dan wel

(b) 

indien er geen toekomstige economische voordelen meer te verwachten zijn van het gebruik of de vervreemding van het actief.

▼M54

113   De winst die of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer in het overzicht van de financiële positie opnemen van een immaterieel actief moet worden bepaald als het verschil tussen de eventuele netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief. Het moet in winst of verlies worden opgenomen wanneer het actief niet langer in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen (tenzij IFRS 16 anderszins voorschrijft bij een „sale and leaseback”-transactie). Winsten mogen niet als opbrengsten worden ingedeeld.

114 De vervreemding van een immaterieel actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het aangaan van een financiële lease of via schenking). De datum van vervreemding van een immaterieel actief is de datum waarop de ontvanger zeggenschap over dat actief verkrijgt in overeenstemming met de in IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten vervatte vereisten voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld. IFRS 16 is van toepassing op vervreemding via een „sale and leaseback”-transactie.

▼B

115 Indien volgens het opnameprincipe in alinea 21 een entiteit de vervangingskosten voor een gedeelte van een immaterieel actief in de boekwaarde van het actief opneemt, dan neemt zij de boekwaarde van het vervangen gedeelte niet langer in de balans op. Indien het voor een entiteit praktisch niet haalbaar is om de boekwaarde van het vervangen gedeelte te bepalen, mag zij de vervangingskosten gebruiken als aanwijzing voor de kostprijs van het vervangen gedeelte op het moment dat het gekocht of intern gegenereerd werd.

▼M12

115A Als een in een bedrijfscombinatie herworven recht later wordt heruitgegeven (verkocht) aan een derde, moet de desbetreffende boekwaarde, zo deze er zou zijn, worden gebruikt bij het bepalen van de winst of het verlies bij heruitgifte.

▼M52

116 De vergoeding die in winst of verlies moet worden opgenomen uit hoofde van het niet langer opnemen van een immaterieel actief wordt bepaald in overeenstemming met de vereisten voor het bepalen van de transactieprijs in de alinea's 47 tot en met 72 van IFRS 15. Verdere wijzigingen van de geschatte vergoeding die is opgenomen in winst of verlies worden administratief verwerkt in overeenstemming met de vereisten voor wijzigingen van de transactieprijs in IFRS 15.

▼B

117 Afschrijvingen van een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur worden niet beëindigd wanneer het immaterieel actief niet langer wordt gebruikt, tenzij het actief volledig is afgeschreven of is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Algemeen

118 Een entiteit moet voor elke categorie van immateriële activa informatie vermelden over de volgende punten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen intern gegenereerde immateriële activa en andere immateriële activa:

(a) 

of de gebruiksduur onbepaald of beperkt is en, indien deze beperkt is, de gebruiksduur of de toegepaste afschrijvingspercentages;

(b) 

de toegepaste afschrijvingsmethoden voor immateriële activa met een beperkte gebruiksduur;

(c) 

de brutoboekwaarde en alle geaccumuleerde afschrijvingen (samengevoegd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode;

(d) 

de post(en) van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ waarin alle afschrijvingen van immateriële activa zijn opgenomen;

(e) 

een aansluiting van de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:

(i) 

toevoegingen, met afzonderlijke opgave van intern ontwikkelde, afzonderlijk verworven en via bedrijfscombinaties verworven toevoegingen;

(ii) 

activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5, en andere vervreemdingen;

(iii) 

enige stijgingen of dalingen tijdens de periode die voortvloeien uit herwaarderingen op grond van alinea's 75, 85 en 86 en uit bijzondere waardeverminderingsverliezen die ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen of teruggenomen overeenkomstig IAS 36;

(iv) 

enige bijzondere waardeverminderingsverliezen die gedurende de periode in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn opgenomen overeenkomstig IAS 36;

(v) 

enige bijzondere waardeverminderingsverliezen die gedurende de periode in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ zijn teruggenomen overeenkomstig IAS 36;

(vi) 

alle in de periode opgenomen afschrijvingen;

(vii) 

nettowisselkoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening in de presentatievaluta en uit de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de entiteit; en

(viii) 

andere wijzigingen in de boekwaarde tijdens de periode.

119 Een categorie van immateriële activa is een groep activa van soortgelijke aard en met een gelijksoortig gebruik in de activiteiten van een entiteit. Voorbeelden van afzonderlijke categorieën zijn:

(a) 

merknamen;

(b) 

uitgaverechten;

(c) 

computersoftware;

(d) 

licenties en franchises;

(e) 

auteursrechten, octrooien en andere industriële-eigendomsrechten, service- en exploitatierechten;

(f) 

recepten, formules, modellen, ontwerpen en prototypen; en

(g) 

immateriële activa in ontwikkeling.

De bovenvermelde categorieën moeten worden opgesplitst in (samengevoegd tot) kleinere (grotere) categorieën als dit resulteert in meer relevante informatie voor de gebruikers van de jaarrekening.

120 Naast de informatie die vereist is op grond van alinea 118(e)(iii) tot en met (v) presenteert een entiteit overeenkomstig IAS 36 informatie over immateriële activa die bijzondere waardeverminderingen hebben ondergaan.

121 IAS 8 vereist dat een entiteit de aard en het bedrag van een schattingswijziging vermeldt die een materieel effect heeft in de lopende periode of die naar verwachting een materieel effect zal hebben in toekomstige perioden. Deze vermelding kan het gevolg zijn van wijzigingen in:

(a) 

de beoordeling van de gebruiksduur van een immaterieel actief;

(b) 

de afschrijvingsmethode; dan wel

(c) 

restwaarden.

122 Een entiteit moet ook het volgende vermelden:

(a) 

voor een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur, de boekwaarde van dat actief en de redenen waarom de gebruiksduur van het actief werd aangemerkt als zijnde onbepaald. Bij de vermelding van deze redenen moet de entiteit de factor(en) beschrijven die een belangrijke rol heeft (hebben) gespeeld bij de bepaling dat het actief een onbepaalde gebruiksduur heeft;

(b) 

een beschrijving, de boekwaarde en de resterende afschrijvingsperiode van ieder individueel immaterieel actief dat van materieel belang is voor de jaarrekening van de entiteit;

(c) 

voor immateriële activa die zijn verworven door middel van een overheidssubsidie en die aanvankelijk zijn opgenomen tegen reële waarde (zie alinea 44):

(i) 

de reële waarde bij de eerste opname van deze activa;

(ii) 

hun boekwaarde; en

(iii) 

of ze na opname volgens het kostprijsmodel of het herwaarderingsmodel zijn gewaardeerd;

(d) 

het bestaan en de boekwaarde van immateriële activa met beperkte eigendomsrechten en de boekwaarde van immateriële activa die als zekerheid voor verplichtingen zijn verstrekt;

(e) 

het bedrag van de contractuele verbintenissen in verband met de verwerving van immateriële activa.

123 Als een entiteit de factor(en) beschrijft die een belangrijke rol heeft (hebben) gespeeld bij de bepaling dat de gebruiksduur van een immaterieel actief onbepaald is, neemt de entiteit de lijst met factoren in alinea 90 in aanmerking.

Immateriële activa gewaardeerd na opname volgens het herwaarderingsmodel

▼M33

124  Als immateriële vaste activa administratief worden verwerkt tegen geherwaardeerde bedragen, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

per categorie van immateriële vaste activa:

▼B

(i) 

de ingangsdatum van de herwaardering;

(ii) 

de boekwaarde van de geherwaardeerde immateriële activa; en

▼M33

(iii) 

de boekwaarde die zou zijn opgenomen als de geherwaardeerde categorie van immateriële activa na opname was gewaardeerd volgens het kostprijsmodel in alinea 74; en

(b) 

het aantal van de herwaarderingsreserve dat betrekking heeft op immateriële activa aan het begin en einde van de periode, met vermelding van de wijzigingen in de loop van de periode en eventuele beperkingen inzake de uitkering van het saldo aan de aandeelhouders.

(c) 

[verwijderd]

▼B

125 Het kan echter nodig zijn om de categorieën van geherwaardeerde activa samen te voegen tot grotere categorieën ten behoeve van de vermelding in de jaarrekening. Categorieën worden echter niet samengevoegd als dit zou leiden tot de combinatie van een categorie van immateriële activa die bedragen omvat die gewaardeerd zijn volgens zowel het kostprijs- als het herwaarderingsmodel.

Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling

126 Een entiteit moet informatie verschaffen over het totaalbedrag van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling die over de periode zijn opgenomen als last.

127 Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling omvatten alle uitgaven die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de onderzoeks- of ontwikkelingsactiviteiten (zie alinea's 66 en 67 voor leidraden met betrekking tot het type uitgaven dat moet worden opgenomen ten behoeve van de in alinea 126 vereiste informatie).

Overige informatie

128 Een entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de volgende informatie te verschaffen:

(a) 

een beschrijving van de eventuele volledig afgeschreven immateriële activa die nog in gebruik zijn; en

(b) 

een beknopte beschrijving van significante immateriële activa waarover de entiteit de zeggenschap heeft maar die niet zijn opgenomen als activa omdat ze niet voldeden aan de opnamecriteria in deze standaard of omdat ze werden verworven of gegenereerd voordat de in 1998 uitgegeven versie van IAS 38 Immateriële activa van kracht werd.

OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM

▼M12

130 Een entiteit moet deze standaard toepassen:

▼B

(a) 

voor de verwerking van in bedrijfscombinaties verworven immateriële activa waarvan de datum van de overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt; en

(b) 

voor de verwerking van alle andere immateriële activa in de toekomst met ingang van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt. De entiteit mag dus niet de boekwaarde van immateriële activa die op die datum zijn opgenomen, aanpassen. De entiteit moet echter op die datum deze standaard toepassen om de gebruiksduur van dergelijke immateriële activa opnieuw te beoordelen. Indien de entiteit als gevolg van deze nieuwe beoordeling een wijziging aanbrengt in de beoordeling van de gebruiksduur van een actief, moet die wijziging worden verwerkt als een schattingswijziging overeenkomstig IAS 8.

130A Entiteiten moeten de wijzigingen in alinea 2 toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Indien een entiteit IFRS 6 op een eerdere periode toepast, moeten deze wijzigingen voor die eerdere periode worden toegepast.

▼M5

130B IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts wijzigde IAS 1 (herziene versie van 2007) de alinea's 85, 86 en 118(e)(iii). Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M22

130C IFRS 3 (herziene versie van 2008) wijzigde alinea's 12, 33 tot en met 35, 68, 69, 94 en 130, verwijderde alinea's 38 en 129 en voegde alinea 115A toe. De alinea's 36 en 37 zijn gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Derhalve mogen bedragen die in voorgaande bedrijfscombinaties zijn opgenomen voor immateriële activa en goodwill, niet worden aangepast. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook de wijzigingen op die eerdere periode toepassen en dit feit vermelden.

▼M8

130D De alinea's 69, 70 en 98 zijn gewijzigd en alinea 69A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M33 —————

▼M32

130F Alinea 3(e) is gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

130G IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 8, 33, 47, 50, 75, 78, 82, 84, 100 en 124 en verwijderde de alinea's 39 tot en met 41 en 130E. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M43

130H Alinea 80 is gewijzigd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

130I Een entiteit moet de door de Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012 aangebrachte wijziging toepassen op alle herwaarderingen die zijn opgenomen in jaarperioden die op of na de datum van eerste toepassing van deze wijziging aanvangen en in de jaarperiode die daar onmiddellijk aan voorafgaat. Een entiteit mag ook aangepaste vergelijkende informatie voor eerdere perioden presenteren, maar is daartoe niet verplicht. Als een entiteit niet-aangepaste vergelijkende informatie voor eerdere perioden presenteert, moet zij duidelijk aangeven welke informatie niet is aangepast, vermelden dat deze op basis van een andere grondslag is gepresenteerd, en deze grondslag toelichten.

▼M47

130J Alinea 92 is gewijzigd en de alinea's 98A, 98B en 98C zijn toegevoegd bij Verduidelijking van aanvaardbare afschrijvingsmethoden (wijzigingen in IAS 16 en IAS 38), uitgegeven in mei 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M52

130K IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft de alinea's 3, 114 en 116 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M54

130L De alinea's 3, 6, 113 en 114 zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

130M IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 3 gewijzigd. Wijzigingen aan IFRS 17, uitgegeven in juni 2020, hebben alinea 3 verder gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼B

Ruil van soortgelijke activa

131 De vereiste in alinea's 129 en 130(b) om deze standaard in de toekomst toe te passen, houdt in dat indien een ruil van activa was gewaardeerd vóór de ingangsdatum van deze standaard op basis van de boekwaarde van het opgegeven actief, de entiteit de boekwaarde van het verworven actief niet aanpast om zijn reële waarde op de overnamedatum weer te geven.

Eerdere toepassing

132 Entiteiten waarop alinea 130 van toepassing is, worden aangemoedigd om de vereisten van deze standaard toe te passen vóór de ingangsdata die in alinea 130 vermeld staan. Als een entiteit deze standaard echter vóór deze ingangsdata toepast, moet zij ook gelijktijdig IFRS 3 en IAS 36 (herziene versie van 2004) toepassen.

INTREKKING VAN IAS 38 (UITGEGEVEN IN 1998)

133 Deze standaard vervangt IAS 38 Immateriële activa (uitgegeven in 1998).




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 39

Financiële instrumenten: opname en waardering

▼M53 —————

▼B

TOEPASSINGSGEBIED

▼M53

2   Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen, mits en voor zover:

(a) 

IFRS 9 toestaat dat de vereisten inzake hedge accounting van deze standaard worden toegepast; en

(b) 

het financiële instrument deel uitmaakt van een afdekkingsrelatie die in overeenstemming met deze standaard voor hedge accounting in aanmerking komt.

▼B

(i) 

door een lessor opgenomen leasevorderingen vallen onder de bepalingen inzake het niet langer opnemen in de balans en bijzondere waardevermindering van deze standaard (zie alinea's 15 tot en met 37, 58, 59, 63 tot en met 65 en bijlage A, alinea's TL36 tot en met TL52 en TL84 tot en met TL93);

(ii) 

door een lessee opgenomen schulden uit hoofde van financiële leases vallen onder de bepalingen van deze standaard inzake het niet langer opnemen in de balans (zie alinea's 39 tot en met 42 en bijlage A, alinea's TL57 tot en met TL63); en

(iii) 

derivaten die in leaseovereenkomsten zijn besloten, zijn onderworpen aan de bepalingen van deze standaard inzake in contracten besloten derivaten (zie alinea 10 tot en met 13 en bijlage A, alinea's TL27 tot en met TL33).

(c) 

rechten en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is;

▼M6

(d) 

door de entiteit uitgegeven financiële instrumenten die voldoen aan de in IAS 32 vermelde definitie van een eigen-vermogensinstrument (met inbegrip van opties en warrants) of die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D van IAS 32 als eigen-vermogensinstrumenten moeten worden geclassificeerd. De houder van dergelijke eigen-vermogensinstrumenten moet echter deze standaard op die instrumenten toepassen, tenzij deze op grond van (a) hierboven zijn uitgezonderd;

▼B

(e) 

rechten en verplichtingen die voortvloeien uit i) een verzekeringscontract zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten, met uitzondering van rechten en verplichtingen van een emittent uit hoofde van een verzekeringscontract dat voldoet aan de in alinea 9 vermelde definitie van een financiëlegarantiecontract, of ii) een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt omdat het een discretionairewinstdelingselement bevat. Deze standaard is echter wel van toepassing op een derivaat dat is besloten in een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt indien het derivaat zelf geen contract is dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt (zie alinea's 10 tot en met 13 en bijlage A, alinea's TL27 tot en met TL33 van deze standaard). Indien een emittent van een financiëlegarantiecontract bovendien eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij ervoor kiezen ofwel deze standaard, ofwel IFRS 4 op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen (zie alinea's TL4 en TL4A). De emittent mag deze keuze per contract maken, maar de voor elk contract gemaakte keuze is onherroepelijk;

▼M12 —————

▼M38

(g) 

alle termijncontracten tussen een overnemende partij en een verkopende aandeelhouder tot aankoop of verkoop van een overgenomen partij welke op een toekomstige overnamedatum zullen resulteren in een bedrijfscombinatie die binnen het toepassingsgebied van IFRS 3 Bedrijfscombinaties valt. De looptijd van het termijncontract mag niet langer zijn dan de redelijke termijn die normaliter noodzakelijk is om alle vereiste goedkeuringen te verkrijgen en de transactie te voltooien;

▼B

(h) 

andere verplichtingen uit hoofde van leningen dan die welke in alinea 4 zijn beschreven. Een emittent van een verplichting uit hoofde van een lening moet IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa toepassen op andere verplichtingen uit hoofde van leningen die niet binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen. Alle verplichtingen uit hoofde van leningen zijn echter wel onderworpen aan de bepalingen van deze standaard inzake het niet langer opnemen in de balans (zie alinea's 15 tot en met 42 en bijlage A, alinea's TL 36 tot en met TL63);

(i) 

financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, behoudens contracten die binnen het toepassingsgebied van alinea's 5 tot en met 7 van deze standaard vallen, waarop deze standaard van toepassing is;

(j) 

rechten van de entiteit op vergoedingen voor uitgaven die zij diende te maken om een verplichting af te wikkelen die zij opneemt als een voorziening in overeenstemming met IAS 37 of waarvoor zij in een vroegere periode een voorziening heeft opgenomen in overeenstemming met IAS 37;

▼M52

(k) 

binnen het toepassingsgebied van IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten vallende rechten en verplichtingen die financiële instrumenten zijn, behalve die waarvoor in IFRS 15 is bepaald dat zij administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 9.

2A   Met het oog op het opnemen van bijzondere waardeverminderingsverliezen worden de bepalingen van deze standaard inzake bijzondere waardevermindering toegepast op de rechten waarvoor in IFRS 15 is bepaald dat zij administratief worden verwerkt overeenkomstig deze standaard.

▼B

3 [Verwijderd]

▼M53

4 tot en met 7  [Verwijderd]

▼B

DEFINITIES

▼M53

8 De begrippen die in IFRS 13, IFRS 9 en IAS 32 worden gedefinieerd, worden in deze standaard gebruikt met de in bijlage A bij IFRS 13, bijlage A bij IFRS 9 en alinea 11 van IAS 32 vermelde betekenis. IFRS 13, IFRS 9 en IAS 32 bevatten een definitie van de volgende begrippen:

— 
geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting
— 
niet langer opnemen
— 
derivaat
— 
effectieverentemethode
— 
effectieve rentevoet
— 
eigenvermogensinstrument
— 
reële waarde
— 
financieel actief
— 
financieel instrument
— 
financiële verplichting

en verschaffen een leidraad voor de toepassing van die definities.

▼M43

9  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

▼M53 —————

▼B

Definities in verband met de administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting)

Een vaststaande toezegging is een bindende overeenkomst voor de ruil van een bepaalde hoeveelheid economische middelen tegen een bepaalde prijs op een bepaalde datum of op bepaalde data in de toekomst.

Een verwachte toekomstige transactie is een toekomstige transactie waarvoor nog geen verplichting is aangegaan maar die waarschijnlijk is.

Een afdekkingsinstrument is een aangemerkt derivaat of (uitsluitend voor afdekking van het risico van veranderingen in valutakoersen) een aangemerkt niet-afgeleid financieel actief of niet-afgeleide financiële verplichting waarvan de reële waarde of kasstromen naar verwachting veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit een aangemerkte afgedekte positie (in alinea's 72 tot en met 77 en bijlage A, alinea's TL94 tot en met TL97 wordt de definitie van een afdekkingsinstrument verder uitgewerkt) zullen compenseren.

Een afgedekte positie is een actief, verplichting, vaststaande toezegging, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of een netto-investering in een buitenlandse entiteit dat, respectievelijk die, a) de entiteit blootstelt aan het risico van veranderingen in de reële waarde of toekomstige kasstromen en b) wordt aangemerkt als zijnde afgedekt (in alinea's 78 tot en met 84 en bijlage A, alinea's TL98 tot en met TL101 wordt de definitie van afgedekte positie verder uitgewerkt).

Afdekkingseffectiviteit is de mate waarin veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit het afdekkingsinstrument compensatie bieden voor veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit de afgedekte positie die zijn toe te rekenen aan een afgedekt risico (zie bijlage A, alinea's TL105 tot en met TL 113).

▼M53 —————

▼B

AFDEKKING

▼M53

71   Indien een entiteit IFRS 9 toepast en er niet voor heeft gekozen om de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting als grondslag voor financiële verslaggeving te blijven toepassen (zie alinea 7.2.19 van IFRS 9), past zij de in hoofdstuk 6 van IFRS 9 vervatte vereisten inzake hedge accounting toe. Bij een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een deel van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen mag een entiteit in overeenstemming met alinea 6.1.3 van IFRS 9 echter de vereisten van deze standaard inzake hedge accounting in plaats van die van IFRS 9 toepassen. In dat geval moet de entiteit ook de specifieke vereisten inzake de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille toepassen (zie de alinea's 81A, 89A en TL114 tot en met TL132).

▼B

Afdekkingsinstrumenten

In aanmerking komende instrumenten

72 Deze standaard stelt geen beperkingen aan de omstandigheden waarin een derivaat als een afdekkingsinstrument kan worden aangemerkt, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in alinea 88, uitgezonderd bepaalde geschreven opties (zie bijlage A, alinea TL94). Een financieel actief of financiële verplichting, niet zijnde een derivaat, kan echter alleen als een afdekkingsinstrument worden aangemerkt voor de afdekking van een valutarisico.

▼M8

73 Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen instrumenten als afdekkingsinstrument worden aangemerkt waarbij een partij buiten de verslaggevende entiteit (dat wil zeggen buiten de groep of de individuele entiteit waarover wordt gerapporteerd) is betrokken. Hoewel individuele entiteiten binnen een geconsolideerde groep, of divisies binnen een entiteit, individueel afdekkingstransacties kunnen sluiten met andere entiteiten binnen de groep, of andere divisies binnen de entiteit, worden eventuele winsten en verliezen op dergelijke transacties binnen een groep bij consolidatie geëlimineerd. Dergelijke afdekkingstransacties komen derhalve niet in aanmerking voor hedge accounting in de geconsolideerde jaarrekening van de groep. Zij kunnen echter wel voor hedge accounting in aanmerking komen in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van individuele entiteiten binnen de groep, mits deze transacties partijen betreffen buiten de individuele entiteit waarover wordt gerapporteerd.

▼B

Aanwijzing van afdekkingsinstrumenten

74 Normaliter wordt de reële waarde van een afdekkingsinstrument in zijn geheel bepaald en zijn de factoren die de veranderingen in reële waarde veroorzaken onderling afhankelijk. Bijgevolg wordt door een entiteit een afdekkingsinstrument als geheel aangemerkt voor een afdekkingsrelatie. De enige toegestane uitzonderingen zijn:

(a) 

splitsing van de intrinsieke waarde en de tijdswaarde van een optiecontract, waarbij alleen de verandering in de intrinsieke waarde van een optie als afdekkingsinstrument wordt aangemerkt, en de verandering in de tijdswaarde wordt uitgesloten; en

(b) 

splitsing van het rentedeel en de contante prijs bij een termijncontract.

Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat de intrinsieke waarde van de optie en de premie op het termijncontract over het algemeen afzonderlijk te bepalen zijn. Een dynamische afdekkingsstrategie waarbij zowel de intrinsieke waarde als de tijdswaarde van een optiecontract worden beoordeeld, kan voldoen aan de voorwaarden voor hedge accounting.

75 Bij een afdekkingsrelatie kan een gedeelte van het gehele afdekkingsinstrument, zoals 50 % van het referentiebedrag, worden aangemerkt als het afdekkingsinstrument. Een afdekkingsrelatie mag echter niet worden aangemerkt voor slechts een deel van de tijd dat een afdekkingsinstrument uitstaat.

76 Een individueel afdekkingsinstrument kan worden aangemerkt als afdekking van meer dan één soort risico mits a) de afgedekte risico's duidelijk identificeerbaar zijn; b) de effectiviteit van de afdekkingtransactie aantoonbaar is; en c) gegarandeerd kan worden dat het afdekkingsinstrument en de verschillende risicoposities specifiek worden aangemerkt.

77 Twee of meer derivaten, of gedeelten daarvan (of, in geval van een afdekking van een valutarisico, twee of meer niet-derivaten of gedeelten daarvan, of een combinatie van derivaten en niet-derivaten of gedeelten daarvan), mogen in combinatie worden beschouwd en gezamenlijk als afdekkingsinstrument worden aangemerkt, ook wanneer het risico dat uit sommige derivaten voortvloeit, of de risico's die uit sommige derivaten voortvloeien, de risico's die uit andere derivaten voortvloeien, compenseert, respectievelijk compenseren. Een „interest rate collar” of ander afgeleid instrument waarin een geschreven optie en een gekochte optie worden gecombineerd, komt echter niet in aanmerking als afdekkingsinstrument, indien dit afgeleide instrument in feite een op nettobasis geschreven optie is (waarvoor een nettopremie wordt ontvangen). Evenzo kunnen twee of meer instrumenten (of gedeelten daarvan) alleen als afdekkingsinstrument worden aangemerkt indien geen van de instrumenten een (netto) geschreven optie is.

Afgedekte posities

In aanmerking komende posities

78 Een afgedekte positie kan zijn een actief of verplichting, een niet-opgenomen vaststaande toezegging, een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of een netto-investering in een buitenlandse entiteit. De afgedekte positie kan zijn a) één actief, verplichting, vaststaande toezegging, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of één netto-investering in een buitenlandse entiteit, b) een groep activa, verplichtingen, vaststaande toezeggingen, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transacties of netto-investeringen in een buitenlandse entiteit met een vergelijkbaar risico of c) uitsluitend in geval van een afdekking van het renterisico van een portefeuille, een gedeelte van de portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen die blootgesteld zijn aan hetzelfde, afgedekte risico.

▼M53 —————

▼B

80 Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen activa, verplichtingen, vaststaande toezeggingen en zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transacties als afgedekte positie worden aangewezen, indien daarbij een partij buiten de entiteit is betrokken. ◄ ►M38  Dit houdt in dat de toepassing van hedge accounting op transacties tussen entiteiten in dezelfde groep alleen is toegestaan in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van die entiteiten en niet in de geconsolideerde jaarrekening van de groep, behalve wat de geconsolideerde jaarrekening van een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10) betreft, waarin transacties tussen een beleggingsentiteit en haar dochterondernemingen die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, niet in de geconsolideerde jaarrekening worden geëlimineerd. ◄ Overeenkomstig IAS 21 worden valutakoerswinsten en -verliezen op monetaire intragroepsposten niet volledig geëlimineerd indien de monetaire intragroepspost een transactie betreft tussen twee groepsentiteiten met een verschillende functionele valuta. Daarnaast kan het valutarisico van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige intragroepstransactie in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking komen, mits de transactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de entiteit die de transactie sluit, en het valutarisico de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt.

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie

81 Is de afgedekte positie een financieel actief of een financiële verplichting, dan kan het zijn dat slechts de risico's die verbonden zijn aan een deel van de kasstromen of reële waarde (zoals één of meer bepaalde contractuele kasstromen of delen daarvan, of een percentage van de reële waarde) zijn afgedekt, mits de effectiviteit van de afdekking te bepalen valt. Een identificeerbaar en afzonderlijk te bepalen gedeelte van het renterisico van een rentedragend actief of rentedragende verplichting kan bijvoorbeeld als het afgedekte risico worden aangemerkt (zoals de component van de risicovrije rentevoet of referentierente in de totale renterisicopositie van een afgedekt financieel instrument).

81A Bij een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekking) mag het afgedekte gedeelte worden aangemerkt in de vorm van een bedrag in een bepaalde valuta (bijvoorbeeld een bedrag in dollar, euro, pond of rand) in plaats van als individuele activa (of verplichtingen). Hoewel de portefeuille, voor risicobeheerdoeleinden, activa en verplichtingen kan omvatten, is het aangemerkte bedrag een activabedrag of een verplichtingenbedrag. Aanwijzing van een nettobedrag bestaande uit activa en verplichtingen is niet toegestaan. De entiteit mag een gedeelte van het met dit aangemerkte bedrag verbonden renterisico afdekken. In geval van bijvoorbeeld een afdekking van een portefeuille die vervroegd aflosbare activa bevat, mag de entiteit de verandering in de reële waarde afdekken die is toe te schrijven aan een verandering in de afgedekte rentevoet op basis van de verwachte, in plaats van de contractuele, renteherzieningsdata. […].

Aanwijzing van niet-financiële posities als afgedekte positie

82 Is de afgedekte positie een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting, dan moet deze worden aangemerkt als afgedekte positie a) voor valutarisico's, of b) als geheel voor alle risico's omdat het moeilijk is het juiste deel van de kasstromen of wijzigingen in reële waarde die aan andere specifieke risico's dan valutarisico's zijn toe te rekenen, af te zonderen en te bepalen.

Aanwijzing van groepen van posities als afgedekte positie

83 Vergelijkbare activa en vergelijkbare verplichtingen moeten alleen samengevoegd en als groep afgedekt worden indien de afzonderlijke activa of verplichtingen in de groep het risico delen dat als afgedekt risico wordt aangemerkt. Verder wordt voor elke afzonderlijke positie in de groep de verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico geacht ongeveer evenredig te zijn aan de totale verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico van de groep van posities.

84 Aangezien een entiteit de afdekkingseffectiviteit beoordeelt door vergelijking van de verandering in de reële waarde van of de kasstroom uit een afdekkingsinstrument (of groep van vergelijkbare afdekkingsinstrumenten) met die van een afgedekte positie (of groep van vergelijkbare afgedekte posities) voldoet vergelijking van een afdekkingsinstrument met een totale nettopositie, in plaats van met een specifieke afgedekte positie, niet aan de voorwaarden voor hedge accounting (bijvoorbeeld het nettosaldo van alle vastrentende activa en vastrentende verplichtingen met een vergelijkbare looptijd).

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties

85 Bij hedge accounting wordt rekening gehouden met de tegengestelde effecten op de winst of het verlies van veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie.

86 Er zijn drie soorten afdekkingsrelaties:

(a) 

reëlewaardeafdekking: een afdekking van het risico van veranderingen in de reële waarde van een opgenomen actief of verplichting, of een niet-opgenomen vaststaande toezegging, of een vastgesteld deel van een dergelijk actief, een dergelijke verplichting, of vaststaande toezegging, die verband houden met een bepaald risico en invloed zouden kunnen hebben op de winst of het verlies;

(b) 

kasstroomafdekking: een afdekking van de mogelijke variabiliteit van kasstromen die i) is toe te rekenen aan een bepaald risico dat is verbonden met een opgenomen actief of verplichting (zoals een aantal of alle toekomstige rentebetalingen op een schuld met een variabele rente) of een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie en ii) invloed zou kunnen hebben op de winst of het verlies;

(c) 

afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit zoals gedefinieerd in IAS 21.

87 Een afdekking van het valutarisico van een vaststaande toezegging kan administratief worden verwerkt als een reëlewaardeafdekking of een kasstroomafdekking.

▼M53

88   Een afdekkingsrelatie komt voor hedge accounting overeenkomstig de alinea's 89 tot en met 102 in aanmerking als en alleen als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan.

▼B

(a) 

Bij het afsluiten van de afdekkingstransactie wordt de afdekkingsrelatie formeel aangemerkt en gedocumenteerd, evenals de doelstelling van de entiteit ten aanzien van risicobeheer en haar strategie bij het aangaan van de afdekkingstransactie. In die documentatie moet mede opgenomen worden een aanduiding van het afdekkingsinstrument, de afgedekte positie of transactie, de aard van het af te dekken risico en hoe de entiteit zal beoordelen in hoeverre het afdekkingsinstrument effectief is bij het compenseren van het risico van veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie of aan het afgedekte risico toe te rekenen kasstromen.

(b) 

De afdekking is naar verwachting zeer effectief (zie bijlage A, alinea's TL105 tot en met TL113) in het bereiken van compensatie van aan het afgedekte risico toe te rekenen veranderingen in reële waarde of kasstromen, en wel in overeenstemming met de oorspronkelijk gedocumenteerde strategie voor risicobeheer voor die bepaalde afdekkingsrelatie.

(c) 

Bij kasstroomafdekking moet de verwachte toekomstige transactie die het voorwerp van de afdekkingstransactie is, zeer waarschijnlijk zijn en een risicopositie opleveren wat betreft veranderingen in kasstromen die uiteindelijk van invloed kunnen zijn op de winst of het verlies.

▼M53

(d) 

De effectiviteit van de afdekking kan betrouwbaar worden bepaald, dat wil zeggen dat de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie die toerekenbaar is/zijn aan het afgedekte risico en de reële waarde van het afdekkingsinstrument betrouwbaar kunnen worden bepaald.

▼B

(e) 

De afdekking wordt voortdurend beoordeeld, waarbij wordt vastgesteld dat de afdekking gedurende de verslagperioden waarvoor de afdekking was bedoeld, feitelijk zeer effectief is geweest.

Reëlewaardeafdekking

▼M53

89   Indien een reëlewaardeafdekking gedurende de periode voldoet aan de voorwaarden in alinea 88, moet die administratief als volgt worden verwerkt:

▼B

(a) 

de winst of het verlies uit herwaardering van het afdekkingsinstrument op reële waarde (bij een afgeleid afdekkingsinstrument) of de vreemdevalutacomponent in de overeenkomstig IAS 21 bepaalde boekwaarde (bij een niet-afgeleid afdekkingsinstrument) moet onmiddellijk in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen; en

▼M53

(b) 

de winst of het verlies op de afgedekte positie die, respectievelijk dat, aan het afgedekte risico is toe te rekenen, moet leiden tot aanpassing van de boekwaarde van de afgedekte positie en moet in winst of verlies worden opgenomen. Dit geldt eveneens indien de afgedekte positie anders tegen kostprijs wordt gewaardeerd. De winst die of het verlies dat aan het afgedekte risico is toe te rekenen, wordt in winst of verlies opgenomen indien de afgedekte positie een financieel actief is dat overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat wordt gewaardeerd.

▼B

89A In geval van een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een gedeelte van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekkingstransactie) kan aan de vereiste in alinea 89(b) worden voldaan door de aan de afgedekte positie toe te schrijven winst of het aan de afgedekte positie toe te schrijven verlies te presenteren hetzij:

(a) 

als een afzonderlijke post onder de activa, gedurende renteherzieningsperioden waarin de afgedekte positie een actief is; dan wel

(b) 

als een afzonderlijke post onder de verplichtingen, gedurende de renteherzieningsperioden waarin de afgedekte positie een verplichting is.

De afzonderlijke post waarnaar bij (a) en (b) hierboven wordt verwezen, moet direct na de financiële activa of financiële verplichtingen worden gepresenteerd. In deze posten opgenomen bedragen moeten van de balans worden verwijderd wanneer de activa of verplichtingen waarop zij betrekking hebben, niet langer worden opgenomen op de balans.

▼M53

90 Indien er alleen bepaalde aan een afgedekte positie toe te rekenen risico's worden afgedekt, worden niet aan het afgedekte risico gerelateerde, opgenomen veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie opgenomen zoals uiteengezet in alinea 5.7.1 van IFRS 9.

▼M40

91   Een entiteit moet de in alinea 89 vermelde hedge accounting voor de toekomst staken indien:

(a) 

het afdekkingsinstrument afloopt of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend. Voor de toepassing van dit punt wordt vervanging of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument in een ander afdekkingsinstrument niet beschouwd als expiratie of beëindiging indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van de gedocumenteerde afdekkingsstrategie van de entiteit. Daarnaast is er voor de toepassing van dit punt geen sprake van expiratie of beëindiging van het afdekkingsinstrument indien:

(i) 

de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen als gevolg van wet- of regelgeving of de invoering van wet- of regelgeving overeenkomen dat een of meer clearingtegenpartijen in de plaats komen van hun oorspronkelijke tegenpartij en de nieuwe tegenpartij van elk van de partijen worden. Voor de toepassing van dit punt is een clearingtegenpartij een centrale tegenpartij (soms een „clearingorganisatie” of „clearinginstituut” genoemd), dan wel een entiteit of entiteiten, zoals een clearing member van een clearingorganisatie of een cliënt van een clearing member van een clearingorganisatie, die als tegenpartij optreden om tot clearing door een centrale tegenpartij over te gaan. Als de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen hun oorspronkelijke tegenpartijen echter door andere tegenpartijen vervangen, is deze alinea enkel van toepassing indien elk van deze partijen met dezelfde centrale tegenpartij tot clearing overgaan;

(ii) 

eventuele andere wijzigingen in het afdekkingsinstrument beperkt blijven tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om tot een dergelijke vervanging van de tegenpartij over te gaan. Deze wijzigingen blijven beperkt tot wijzigingen die in overeenstemming zijn met de te verwachten voorwaarden indien het afdekkingsinstrument oorspronkelijk met de clearingtegenpartij zou zijn gecleard. Deze wijzigingen omvatten wijzigingen in de zekerheidsvereisten, in de rechten om handelsvorderingen en -schulden te salderen, en in geheven lasten;

▼B

(b) 

de afdekking niet langer voldoet aan de criteria voor hedge accounting in alinea 88; dan wel

(c) 

de entiteit de aanwijzing intrekt.

92 Aanpassingen naar aanleiding van alinea 89(b) van de boekwaarde van een afgedekt financieel instrument waarvoor de effectieverentemethode wordt gehanteerd (of, in het geval van een afdekking van het renterisico van een portefeuille, van de afzonderlijke balanspost die in alinea 89A wordt beschreven) moeten ten laste of ten gunste van ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden geamortiseerd. De amortisatie kan beginnen zodra een aanpassing zich voordoet en moet uiterlijk aanvangen wanneer de afgedekte positie niet meer wordt aangepast voor veranderingen in de reële waarde die aan het af te dekken risico zijn toe te rekenen. De aanpassing wordt gebaseerd op een herberekende effectieve rentevoet op de datum waarop met amortisatie wordt begonnen. Indien echter, in geval van een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekking) amortisatie via een herberekende effectieve rentevoet niet uitvoerbaar is, moet de aanpassing volgens een lineaire methode worden geamortiseerd. De aanpassing moet aan het eind van de looptijd van het financiële instrument of, in het geval van een afdekking van het renterisico van een portefeuille, aan het eind van de relevante renteherzieningsperiode, volledig geamortiseerd zijn.

93 Bij aanwijzing van een niet-opgenomen vaststaande toezegging als afgedekte positie wordt de daarna optredende cumulatieve verandering in de reële waarde van de aan het af te dekken risico toe te rekenen vaststaande toezegging als een actief of een verplichting opgenomen, waarbij een overeenkomstige winst of overeenkomstig verlies in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt opgenomen (zie alinea 89(b)). De veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument worden ook in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen.

94 Wanneer een entiteit een vaststaande toezegging doet om een actief te verwerven of een verplichting aan te gaan dat, respectievelijk die, een afgedekte positie is in een reëlewaardeafdekking, wordt de eerste boekwaarde van het actief of de verplichting die voortvloeit uit het door de entiteit nakomen van de vaststaande toezegging, aangepast voor de cumulatieve verandering in de reële waarde van de vaststaande toezegging, die is toe te rekenen aan de afgedekte positie die in de balans is opgenomen.

Kasstroomafdekking

95 Indien een kasstroomafdekking gedurende de periode voldoet aan de voorwaarden in alinea 88, moet ze administratief als volgt worden verwerkt:

(a) 

het deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking is (zie alinea 88) moet ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen ◄ ; en

(b) 

het niet-effectieve deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument moet in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen.

▼M53

96 Meer specifiek wordt een kasstroomafdekking administratief als volgt verwerkt:

▼B

(a) 

de afzonderlijke, met de afgedekte positie samenhangende eigenvermogenscomponent wordt aangepast naar de laagste van de volgende waarden (in absolute bedragen):

(i) 

de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie; en

(ii) 

de cumulatieve verandering in de reële waarde (contante waarde) van de verwachte toekomstige kasstromen uit de afgedekte positie vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie;

(b) 

een eventueel resterende winst of resterend verlies op het afdekkingsinstrument of een aangemerkt deel daarvan (dat geen effectieve dekking vormt) wordt in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ verantwoord; en

▼M53

(c) 

indien volgens de gedocumenteerde risicobeheerstrategie van een entiteit ten aanzien van een bepaalde afdekkingsrelatie een bepaald onderdeel van de winst of het verlies of de daaraan gerelateerde kasstromen van het afdekkingsinstrument van beoordeling van de afdekkingseffectiviteit wordt uitgesloten (zie de alinea's 74, 75 en 88(a)), wordt dat uitgesloten onderdeel van de winst of het verlies opgenomen in overeenstemming met alinea 5.7.1 van IFRS 9.

▼M22

97   Leidt een afdekking van een verwachte toekomstige transactie tot de opname van een financieel actief of een financiële verplichting, dan moeten de daarmee verbonden winsten of verliezen die overeenkomstig alinea 95 in niet-gerealiseerde resultaten zijn opgenomen, van het eigen vermogen naar de winst of het verlies worden overgeboekt als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1 (herziene versie van 2007)) in dezelfde periode of perioden waarin de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen van invloed zijn op de winst of het verlies (zoals in de perioden waarin rentebaten en -lasten worden opgenomen). Verwacht een entiteit echter dat een (deel van een) verlies dat in niet-gerealiseerde resultaten is verwerkt in een of meer toekomstige perioden niet realiseerbaar zal zijn, dan moet zij het naar verwachting niet-realiseerbare bedrag overboeken naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing.

▼B

98 Indien de afdekking van een verwachte toekomstige transactie tot de opname van een niet-financieel actief of een niet-financiële verplichting leidt, of indien een verwachte toekomstige transactie betreffende een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting een vaststaande toezegging wordt waarvoor de administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties wordt toegepast, dan moet de entiteit op de bij (a) en (b) beschreven wijze handelen:

(a) 
►M5  

De entiteit boekt de hiermee samenhangende winsten en verliezen die overeenkomstig alinea 95 in niet-gerealiseerde resultaten zijn opgenomen over naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1 (herziene versie van 2007)) in dezelfde periode of perioden waarin het verworven actief of de aangegane verplichting de winst of het verlies beïnvloedt (zoals de perioden waarin afschrijvingskosten of de kostprijs van de omzet wordt opgenomen). Verwacht een entiteit echter dat een (deel van een) verlies dat in niet-gerealiseerde resultaten is verwerkt in een of meer toekomstige perioden niet recupereerbaar zal zijn, dan moet zij het naar verwachting niet-recupereerbare bedrag overboeken van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing.

(b) 

De entiteit boekt de hiermee samenhangende winsten en verliezen die in overeenstemming met alinea 95 in niet-gerealiseerde resultaten zijn verwerkt over ◄ om deze op te nemen in de eerste kostprijs of andere boekwaarde van het actief of de verplichting.

99 Een entiteit moet één van de twee mogelijkheden (a) en (b) in alinea 98 kiezen als grondslag voor financiële verslaggeving en deze consistent toepassen op alle afdekkingen waarop alinea 98 betrekking heeft.

▼M22

100   Voor andere kasstroomafdekkingen dan die welke in de alinea's 97 en 98 worden besproken, moeten bedragen die in niet-gerealiseerde resultaten waren opgenomen, overgeboekt worden van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1 (herziene versie van 2007)) in dezelfde periode(n) waarin de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen de winst of het verlies beïnvloedt (bijvoorbeeld wanneer een verwachte verkoop werkelijk plaatsvindt).

▼M40

101   In elk van de volgende omstandigheden moet een entiteit de in de alinea's 95 tot en met 100 uiteengezette hedge accounting voor de toekomst staken:

(a) 

het afdekkingsinstrument loopt af of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend. In dit geval moet de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, in de niet-gerealiseerde resultaten was verwerkt toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95, onder a)), afzonderlijk in het eigen vermogen opgenomen blijven tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing. Voor de toepassing van dit punt wordt vervanging of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument in een ander afdekkingsinstrument niet beschouwd als expiratie of beëindiging indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van de gedocumenteerde afdekkingsstrategie van de entiteit. Daarnaast is er voor de toepassing van dit punt geen sprake van expiratie of beëindiging van het afdekkingsinstrument indien:

(i) 

de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen als gevolg van wet- of regelgeving of de invoering van wet- of regelgeving overeenkomen dat een of meer clearingtegenpartijen in de plaats komen van hun oorspronkelijke tegenpartij en de nieuwe tegenpartij van elk van de partijen worden. Voor de toepassing van dit punt is een clearingtegenpartij een centrale tegenpartij (soms een „clearingorganisatie” of „clearinginstituut” genoemd), dan wel een entiteit of entiteiten, zoals een clearing member van een clearingorganisatie of een cliënt van een clearing member van een clearingorganisatie, die als tegenpartij optreden om tot clearing door een centrale tegenpartij over te gaan. Als de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen hun oorspronkelijke tegenpartijen echter door andere tegenpartijen vervangen, is deze alinea enkel van toepassing indien elk van deze partijen met dezelfde centrale tegenpartij tot clearing overgaan;

(ii) 

eventuele andere wijzigingen in het afdekkingsinstrument beperkt blijven tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om tot een dergelijke vervanging van de tegenpartij over te gaan. Deze wijzigingen blijven beperkt tot wijzigingen die in overeenstemming zijn met de te verwachten voorwaarden indien het afdekkingsinstrument oorspronkelijk met de clearingtegenpartij zou zijn gecleard. Deze wijzigingen omvatten wijzigingen in de zekerheidsvereisten, in de rechten om handelsvorderingen en -schulden te salderen, en in geheven lasten;

▼B

(b) 

De afdekking voldoet niet langer aan de criteria voor hedge accounting in alinea 88. In dit geval moet de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, eerst ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten werd verwerkt ◄ toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95(a)), ►M5  afzonderlijk in het eigen vermogen blijven ◄ tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing.

(c) 

De verwachte toekomstige transactie zal naar verwachting niet meer plaatsvinden, in welk geval een hiermee samenhangend(e) cumulatieve winst of cumulatief verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, vanaf de periode waarin de afdekking effectief was rechtstreeks in het eigen vermogen opgenomen blijft (zie alinea 95(a)), in de winst of het verlies moet worden opgenomen. Een verwachte toekomstige transactie die niet meer zeer waarschijnlijk zal plaatsvinden (zie alinea 88(c)), kan nog wel naar verwachting plaatsvinden.

(d) 

De entiteit trekt de aanwijzing in. Bij afdekkingen van een verwachte toekomstige transactie moet de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, eerst ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten werd verwerkt ◄ toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95(a)), ►M5  afzonderlijk in het eigen vermogen blijven ◄ tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt of naar verwachting niet meer zal plaatsvinden. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing. Indien de transactie naar verwachting niet meer zal plaatsvinden, moet de cumulatieve winst die, of het cumulatieve verlies dat, rechtstreeks ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten ◄ was opgenomen, ►M5  overgeboekt worden van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing ◄ .

Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit

102 Afdekkingen van een netto-investering in een buitenlandse entiteit, met inbegrip van een monetaire post die als deel van een netto-investering wordt verwerkt (zie IAS 21), moeten op vergelijkbare wijze worden verwerkt als een kasstroomafdekking:

▼M5

(a) 

het deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking is (zie alinea 88) moet in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen; en

(b) 

het niet-effectieve deel moet in winst of verlies worden opgenomen.

▼M11

De winst of het verlies op het afdekkingsinstrument met betrekking tot het effectieve deel van de afdekking dat in niet-gerealiseerde resultaten is opgenomen, moet bij afstoting of gedeeltelijke afstoting van de buitenlandse entiteit worden overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1 (herziene versie van 2007)) in overeenstemming met alinea's 48 en 49 van IAS 21.

▼M70

Tijdelijke uitzonderingen van de toepassing van specifieke vereisten inzake hedge accounting

102A Entiteiten moeten de alinea’s 102D tot en met 102N en alinea 108G toepassen op alle afdekkingsrelaties waarop de rentebenchmarkhervorming rechtstreeks van invloed is. Deze alinea’s zijn enkel op dergelijke afdekkingsrelaties van toepassing. De rentebenchmarkhervorming is enkel rechtstreeks op een afdekkingsrelatie van invloed als de hervorming aanleiding geeft tot onzekerheden in verband met:

(a) 

de (al dan niet contractueel gespecificeerde) rentebenchmark die als een afgedekt risico is aangemerkt; en/of

(b) 

het tijdstip of het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen die uit de afgedekte positie of het afdekkingsinstrument voortvloeien.

102B Voor de toepassing van de alinea’s 102D tot en met 102N verwijst de term „rentebenchmarkhervorming” naar de marktbrede hervorming van een rentebenchmark, met inbegrip van de vervanging van een rentebenchmark door een alternatieve referentierente, zoals die welke voortvloeit uit de aanbevelingen in het verslag van de Financial Stability Board van juli 2014 met als titel „Reforming Major Interest Rate Benchmarks” ( 24 ).

102C De alinea’s 102D tot en met 102N voorzien enkel in uitzonderingen op de in de genoemde alinea’s gespecificeerde vereisten. Een entiteit moet alle andere vereisten inzake hedge accounting blijven toepassen op afdekkingsrelaties waarop de rentebenchmarkhervorming rechtstreeks van invloed is.

Voor kasstroomafdekkingen geldend vereiste dat een verwachte toekomstige transactie zeer waarschijnlijk moet zijn

102D Voor de toepassing van het vereiste van alinea 88(c) dat een verwachte toekomstige transactie zeer waarschijnlijk moet zijn, moet een entiteit aannemen dat het rentebenchmark waarop de (al dan niet contractueel gespecificeerde) afgedekte kasstromen zijn gebaseerd, niet wordt gewijzigd als gevolg van de rentebenchmarkhervorming.

Herclassificatie van de cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies dat in de overige onderdelen van het totaalresultaat is opgenomen

102E Voor de toepassing van het vereiste van alinea 101(c) voor het bepalen of de verwachte toekomstige transactie naar verwachting niet meer zal plaatsvinden, moet een entiteit aannemen dat het rentebenchmark waarop de (al dan niet contractueel gespecificeerde) afgedekte kasstromen zijn gebaseerd, niet wordt gewijzigd als gevolg van de rentebenchmarkhervorming.

Beoordeling van de effectiviteit

102F Voor de toepassing van de vereisten van de alinea’s 88(b) en TL105(a) moet een entiteit aannemen dat het rentebenchmark waarop de (al dan niet contractueel gespecificeerde) afgedekte kasstromen en/of het (al dan niet contractueel gespecificeerde) afgedekte risico zijn gebaseerd, dan wel het rentebenchmark waarop de kasstromen uit het afdekkingsinstrument zijn gebaseerd, niet wordt gewijzigd als gevolg van de rentebenchmarkhervorming.

102G Voor de toepassing van het vereiste van alinea 88(e) is een entiteit niet verplicht een afdekkingsrelatie te beëindigen omdat de feitelijke resultaten van de afdekking niet aan de vereisten van alinea TL105(b) voldoen. Om alle twijfel weg te nemen, moet een entiteit de andere in alinea 88 gestelde voorwaarden, waaronder de in alinea 88(b) bedoelde prospectieve beoordeling, toepassen om te beoordelen of de afdekkingsrelatie moet worden beëindigd.

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie

102H Tenzij alinea 102I van toepassing is, moet een entiteit enkel bij de aanvang van de afdekkingsrelatie voor de afdekking van een niet contractueel gespecificeerde benchmarkgedeelte van een renterisico overgaan tot de toepassing van het vereiste van alinea 81 en alinea TL99F (dat het aangewezen gedeelte afzonderlijk identificeerbaar moet zijn).

102I Wanneer een entiteit in overeenstemming met haar documentatie van de afdekking een afdekkingsrelatie vaak opnieuw vaststelt (dat wil zeggen beëindigt en vernieuwt) omdat zowel het afdekkingsinstrument als de afgedekte positie vaak veranderen (de entiteit maakt met andere woorden gebruik van een dynamisch proces waarin zowel de afgedekte posities als de afdekkingsinstrumenten die worden gebruikt om die blootstelling te beheren, niet lang hetzelfde blijven), moet de entiteit pas tot de toepassing van het vereiste van alinea 81 en alinea TL99F (dat het aangewezen gedeelte afzonderlijk identificeerbaar moet zijn) overgaan wanneer zij voor het eerst een afgedekte positie in die afdekkingsrelatie aanwijst. Een afgedekte positie die is beoordeeld ten tijde van haar eerste aanwijzing in de afdekkingsrelatie, ongeacht of deze aanwijzing ten tijde van de aanvang van de afdekking of later heeft plaatsgevonden, wordt niet herbeoordeeld bij een eventuele latere heraanwijzing in dezelfde afdekkingsrelatie.

Einde van de toepassing

102J Een entiteit moet tot de prospectieve stopzetting van de toepassing van alinea 102D op een afgedekte positie overgaan op het vroegste van de volgende twee momenten:

(a) 

wanneer er geen uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid meer bestaat ten aanzien van het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen die uit de afgedekte positie voortvloeien, en

(b) 

wanneer de afdekkingsrelatie waarvan de afgedekte positie deel uitmaakt, wordt beëindigd.

102K Een entiteit moet tot de prospectieve stopzetting van de toepassing van alinea 102E overgaan op het vroegste van de volgende twee momenten:

(a) 

wanneer er geen uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid meer bestaat ten aanzien van het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde toekomstige kasstromen die uit de afgedekte positie voortvloeien, en

(b) 

wanneer de volledige cumulatieve winst die, of het volledige cumulatieve verlies dat, met betrekking tot die beëindigde afdekkingsrelatie in de overige onderdelen van het totaalresultaat is opgenomen, naar de winst of het verlies is geherclassificeerd.

102L Een entiteit moet overgaan tot de prospectieve stopzetting van de toepassing van alinea 102F:

(a) 

op een afgedekte positie, wanneer er geen uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid meer bestaat ten aanzien van het afgedekte risico of het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen die uit de afgedekte positie voortvloeien, en

(b) 

op een afdekkingsinstrument, wanneer er geen uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid meer bestaat ten aanzien van het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen die uit het afdekkingsinstrument voortvloeien.

Indien de afdekkingsrelatie waarvan de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument deel uitmaken, vóór de in alinea 102L(a) of de in alinea 102L(b) gespecificeerde datum wordt beëindigd, moet de entiteit op de datum waarop de afdekkingsrelatie werd beëindigd tot de prospectieve stopzetting van de toepassing van alinea 102F op die afdekkingsrelatie overgaan.

▼M74

102M Een entiteit moet de toepassing van alinea 102G op een afdekkingsrelatie prospectief beëindigen op het vroegste van de volgende twee momenten:

a) 

wanneer er geen onzekerheid ten gevolge van de rentebenchmarkhervorming meer bestaat ten aanzien van het afgedekte risico en het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen die uit de afgedekte positie en uit het afdekkingsinstrument voortvloeien, en

b) 

wanneer de afdekkingsrelatie waarop de uitzondering wordt toegepast, wordt beëindigd.

▼M70

102N Bij de aanwijzing van een groep van posities als de afgedekte positie of van een combinatie van financiële instrumenten als het afdekkingsinstrument, moet een entiteit in overeenstemming met de alinea’s 102J, 102K, 102L of 102M, al naargelang het geval, overgaan tot de prospectieve stopzetting van de toepassing van de alinea’s 102D tot en met 102G op een individuele positie of een individueel financieel instrument wanneer er geen uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid meer bestaat ten aanzien van het afgedekte risico en/of het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen die uit die positie of dat financiële instrument voortvloeien.

▼M74

102O Een entiteit moet de toepassing van de alinea’s 102H en 102I prospectief beëindigen op het vroegste van de volgende twee momenten:

a) 

wanneer er in het niet contractueel gespecificeerde risicogedeelte veranderingen worden aangebracht die vereist zijn door de rentebenchmarkhervorming, met toepassing van alinea 102P, of

b) 

wanneer de afdekkingsrelatie waarin het niet contractueel gespecificeerde risicogedeelte is aangewezen, wordt beëindigd.

Bijkomende tijdelijke uitzonderingen ten gevolge van de rentebenchmarkhervorming

Hedge accounting

102P Wanneer de vereisten in de alinea’s 102D tot en met 102I niet langer worden toegepast op een afdekkingsrelatie (zie alinea’s 102J tot en met 102O), moet een entiteit de formele aanwijzing van die afdekkingsrelatie zoals eerder gedocumenteerd wijzigen om rekening te houden met de veranderingen die vereist zijn ten gevolge van de rentebenchmarkhervorming, d.w.z. de veranderingen moeten consistent zijn met de vereisten in de alinea’s 5.4.6, 5.4.7 en 5.4.8 van IFRS 9. In dit verband moet de aanwijzing van de afdekking alleen worden gewijzigd om een of meer van deze veranderingen aan te brengen:

a) 

de (al dan niet contractueel gespecificeerde) alternatieve referentierente aanmerken als een afgedekt risico;

b) 

de beschrijving wijzigen van de afgedekte positie, waaronder de beschrijving van het aangewezen gedeelte van de af te dekken kasstromen of reële waarde;

c) 

de beschrijving van het afdekkingsinstrument wijzigen, of

d) 

de beschrijving wijzigen van de wijze waarop de entiteit de afdekkingseffectiviteit zal beoordelen.

102Q Een entiteit moet ook het vereiste in alinea 102P(c), toepassen indien aan deze drie voorwaarden is voldaan:

a) 

de entiteit zorgt voor een verandering die vereist is door de rentebenchmarkhervorming en maakt daarbij gebruik van een andere aanpak dan een verandering van de grondslag voor de vaststelling van de contractuele kasstromen van het afdekkingsinstrument (zoals beschreven in alinea 5.4.6 van IFRS 9);

b) 

het oorspronkelijke afdekkingsinstrument wordt niet uit de balans verwijderd, en

c) 

de gekozen aanpak is economisch gelijkwaardig met een verandering van de grondslag voor de vaststelling van de contractuele kasstromen van het oorspronkelijke afdekkingsinstrument (zoals beschreven in de alinea’s 5.4.7 en 5.4.8 van IFRS 9).

102R Het is mogelijk dat de vereisten van de alinea’s 102D tot en met 102I op een verschillend tijdstip niet langer van toepassing zijn. Bij toepassing van alinea 102P is het dus mogelijk dat een entiteit ertoe verplicht wordt de formele aanwijzing van haar afdekkingsrelaties op verschillende tijdstippen te wijzigen of dat zij de formele aanwijzing van een afdekkingsrelatie meer dan eens moet wijzigen. Alleen wanneer een dergelijke wijziging in de aanwijzing van de afdekking wordt aangebracht, moet een entiteit, voor zover van toepassing, de alinea’s 102V tot en met 102Z2 toepassen. Een entiteit moet ook alinea 89 (voor een reëlewaardeafdekking) of alinea 96 (voor een kasstroomafdekking) toepassen om rekening te houden met veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie of het afdekkingsinstrument.

102S Een entiteit moet een afdekkingsrelatie zoals vereist in alinea 102P wijzigen tegen het einde van de verslagperiode waarin een door de rentebenchmarkhervorming vereiste wijziging wordt aangebracht in het afgedekte risico, de afgedekte positie of het afdekkingsinstrument. Om twijfel te voorkomen betekent een dergelijke wijziging in de formele aanwijzing van een afdekkingsrelatie noch de beëindiging van de afdekkingsrelatie noch de aanwijzing van een nieuwe afdekkingsrelatie.

102T Indien naast de veranderingen die door de rentebenchmarkhervorming zijn vereist, veranderingen worden aangebracht aan het financieel actief of de financiële verplichting die in een afdekkingsrelatie (zoals beschreven in de alinea’s 5.4.6, 5.4.7 en 5.4.8 van IFRS 9) is aangewezen, of aan de aanwijzing van de afdekkingsrelatie (zoals vereist door alinea 102P), moet een entiteit eerst de toepasselijke vereisten van deze standaard toepassen om te bepalen of deze bijkomende veranderingen aanleiding geven tot de beëindiging van hedge accounting. Indien de bijkomende veranderingen geen aanleiding geven tot de beëindiging van hedge accounting, moet een entiteit de formele aanwijzing van de in alinea 102P omschreven afdekkingsrelatie wijzigen.

102U De alinea’s 102V tot en met 102Z3 voorzien alleen in uitzonderingen op de vereisten die in de genoemde alinea’s zijn beschreven. Een entiteit moet alle andere verplichtingen inzake hedge accounting in deze standaard, met inbegrip van de criteria in alinea 88 waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen, toepassen op de afdekkingsrelaties waarop de rentebenchmarkhervorming rechtstreeks van invloed is.

Administratieve verwerking van in aanmerking komende afdekkingsrelaties

Retroactieve beoordeling van de effectiviteit

102V Voor de beoordeling van de retroactieve effectiviteit van een afdekkingsrelatie op cumulatieve basis met toepassing van alinea 88(e) en alleen met dit doel kan een entiteit ervoor kiezen de cumulatieve veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument opnieuw op nul te stellen wanneer, zoals vereist bij alinea 102M, de toepassing van alinea 102G wordt beëindigd. Deze keuze wordt afzonderlijk verricht voor elke afdekkingsrelatie (d.w.z. op basis van een individuele afdekkingsrelatie).

Kasstroomafdekkingen

102W Voor de toepassing van alinea 97 wordt, op het tijdstip dat een entiteit de beschrijving van een afgedekte positie als vereist in alinea 102P(b) wijzigt, de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies in de overige onderdelen van het totaalresultaat is opgenomen, geacht te zijn gebaseerd op de alternatieve referentierente waarop de afgedekte toekomstige kasstromen worden bepaald.

102X Voor een beëindigde afdekkingsrelatie wordt, wanneer de rentebenchmark waarop de afgedekte toekomstige kasstromen waren gebaseerd, wordt veranderd zoals vereist door de rentebenchmarkhervorming, het in de overige onderdelen van het totaalresultaat geaccumuleerde bedrag voor die afdekkingsrelatie, voor de toepassing van alinea 101(c) voor het bepalen of de afgedekte toekomstige kasstromen naar verwachting zullen plaatsvinden, geacht te zijn gebaseerd op de alternatieve referentierente waarop de afgedekte toekomstige kasstromen zullen zijn gebaseerd.

Groepen posities

102Y Wanneer een entiteit alinea 102P toepast op groepen posities die als afgedekte posities in een reëlewaarde- of een kasstroomafdekking zijn aangewezen, moet zij de afgedekte posities toewijzen aan subgroepen gebaseerd op de af te dekken rentebenchmark en de rentebenchmark aanwijzen als het afgedekte risico voor elke subgroep. In een afdekkingsrelatie waarbij een groep posities wordt afgedekt voor veranderingen in een onder de rentebenchmarkhervorming vallende rentebenchmark, kunnen bijvoorbeeld de afgedekte kasstromen of reële waarde van bepaalde posities in de groep worden veranderd om te refereren aan een alternatieve referentierente voordat andere posities in de groep worden veranderd. In dit voorbeeld zou de entiteit bij de toepassing van alinea 102P de alternatieve referentierente aanwijzen als het afgedekte risico voor die relevante subgroep van afgedekte posities. De entiteit zou de bestaande rentebenchmark blijven aanwijzen als het afgedekte risico voor de andere subgroep van afgedekte posities totdat de afgedekte kasstromen of reële waarde van die posities worden veranderd om te refereren aan de alternatieve referentierente of vervallen de posities en worden zij vervangen door afgedekte posities die refereren aan de alternatieve referentierente.

102Z Een entiteit moet afzonderlijk onderzoeken of elke subgroep voldoet aan de vereisten in de alinea’s 78 en 83 om in aanmerking te komen als afgedekte positie. Indien een subgroep niet aan de vereisten van de alinea’s 78 en 83 voldoet, moet de entiteit hedge accounting prospectief beëindigen voor de afdekkingsrelatie in haar geheel. Een entiteit moet ook de vereisten in de alinea’s 89 en 96 toepassen om rekening te houden met de ineffectiviteit met betrekking tot de afdekkingsrelatie in haar geheel.

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie

102Z1 Een alternatieve referentierente aangewezen als een niet contractueel gespecificeerd risicogedeelte dat op de datum waarop zij wordt aangewezen niet afzonderlijk identificeerbaar is (zie alinea 81 en TL99F), wordt geacht op die datum aan dat vereiste te hebben voldaan indien de entiteit redelijkerwijs verwacht dat de alternatieve referentierente binnen 24 maanden afzonderlijk identificeerbaar zal zijn. De periode van 24 maanden geldt voor elke alternatieve referentierente afzonderlijk en gaat in op de datum waarop de entiteit de alternatieve referentierente voor de eerste maal aanwijst als een niet contractueel gespecificeerde risicocomponent (d.w.z. dat de periode van 24 maanden op elke rente afzonderlijk („rate-by-rate”) van toepassing is).

102Z2 Indien een entiteit vervolgens redelijkerwijs verwacht dat de alternatieve referentierente niet afzonderlijk identificeerbaar zal zijn binnen 24 maanden na de datum waarop zij deze als een niet contractueel gespecificeerd risicogedeelte heeft aangewezen, moet zij het vereiste in alinea 102Z1 niet langer op die alternatieve referentierente toepassen en vanaf de datum van die herbeoordeling hedge accounting prospectief beëindigen voor alle afdekkingsrelaties waarbij de alternatieve referentierente als een niet contractueel gespecificeerd risicogedeelte was aangewezen.

102Z3 Naast die in alinea 102P vermelde afdekkingsrelaties moet een entiteit de vereisten van de alinea’s 102Z1 en 102Z2 toepassen op nieuwe afdekkingsrelaties waarin een alternatieve referentierente als een niet-contractueel gespecificeerd risicogedeelte wordt aangewezen (zie alinea’s 81 en TL99F) wanneer dat risicogedeelte vanwege de rentebenchmarkhervorming niet afzonderlijk identificeerbaar is op de datum waarop dit wordt aangewezen.

▼B

INGANGSDATUM EN OVERGANG

103 Een entiteit moet deze standaard (met inbegrip van de wijzigingen die in maart 2004 zijn uitgegeven) toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze standaard (met inbegrip van de wijzigingen die in maart 2004 zijn uitgegeven) niet toepassen op jaarperioden die vóór 1 januari 2005 aanvangen, tenzij de entiteit tevens IAS 32 (uitgegeven in december 2003) toepast. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

103A Entiteiten moeten de wijziging in alinea 2(j) toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Als een entiteit de wijzigingen in IFRIC 5 Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen voor een eerdere periode toepast, moet ze ook deze wijzigingen voor die eerdere periode toepassen.

▼M53

103B [Verwijderd]

103C IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de terminologie die in de IFRSs wordt gebruikt. Voorts werden de alinea's 95(a), 97, 98, 100, 102, 108 en TL99B gewijzigd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

103D [Verwijderd]

▼M11

103E IAS 27 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) wijzigde alinea 102. Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen.

▼M53

103F [Verwijderd]

▼M14 —————

▼M15

103G Entiteiten moeten de alinea’s TL99BA, TL99E, TL99F, TL110A en TL110B retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen, in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit Gehedgede items die in aanmerking komen (wijziging in IAS 39) toepast op verslagperioden die vóór 1 juli 2009 aanvangen, moet zij dit feit vermelden.

▼M53

103H tot en met 103J [Verwijderd]

103K De alinea's 2(g), 97 en 100 zijn gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet de wijzigingen in deze alinea's prospectief op alle niet-afgelopen contracten toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

103L tot en met 103P [Verwijderd]

▼M33

103Q IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 9, 13, 28, 47, 88, TL46, TL52, TL64, TL76, TL76A, TL80, TL81 en TL96, voegde alinea 43A toe en verwijderde de alinea's 48 tot en met 49, TL69 tot en met TL75, TL77 tot en met TL79 en TL82. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M38

103R De alinea's 2 en 80 zijn gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M52

103T IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft de alinea's 2, 9, 43, 47, 55, TL2, TL4 en TL48 gewijzigd en de alinea's 2A, 44A, 55A en TL8A tot en met TL8C toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

▼M53

103U De alinea's 2, 8, 9, 71, 88, 89, 90, 96, TL95, TL114, TL118 en de kopjes boven TL133 zijn gewijzigd en de alinea's 1, 4 tot en met 7, 10 tot en met 70, 103B, 103D, 103F, 103H, 103I, 103J, 103L tot en met 103P, 103S, 105 tot en met 107A, 108E, 108F, TL1 tot en met TL93 en TL93 en TL 96 zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

103V De alinea's 2 en TL33 zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M53

104 Deze standaard moet retroactief worden toegepast, behoudens het bepaalde in alinea 108. Het beginsaldo van ingehouden winsten voor de eerst gepresenteerde periode en alle andere vergelijkende bedragen moeten worden aangepast alsof deze standaard altijd was gebruikt, tenzij aanpassing van de informatie praktisch onhaalbaar zou zijn. Indien aanpassing praktisch onhaalbaar is, moet de entiteit dit feit vermelden, alsmede de mate waarin de informatie is aangepast.

105 tot en met 107A [Verwijderd]

▼M5

108 Een entiteit mag de boekwaarde van niet-financiële activa en niet-financiële verplichtingen niet aanpassen om winsten en verliezen met betrekking tot kasstroomafdekkingen uit te sluiten die deel uitmaakten van de boekwaarde vóór het begin van het boekjaar waarin de standaard voor het eerst wordt toegepast. Aan het begin van de verslagperiode waarin deze standaard voor het eerst wordt toegepast, moet elk bedrag dat buiten de winst of het verlies is opgenomen (hetzij in niet-gerealiseerde resultaten, hetzij direct in het eigen vermogen) in verband met een afdekking van een vaststaande toezegging die op grond van deze standaard als een reële-waardeafdekking wordt verwerkt, als een actief of een verplichting worden geherclassificeerd, behalve een afdekking van een valutarisico die de entiteit als een kasstroomafdekking blijft behandelen.

▼B

108A Een entiteit moet de laatste zin van alinea 80 en de alinea's TL99A en TL99B toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Indien een entiteit een externe verwachte toekomstige transactie die

(a) 

luidt in de functionele valuta van de entiteit die de transactie sluit;

(b) 

resulteert in een risicopositie die de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt (dat wil zeggen een risicopositie die luidt in een valuta die verschilt van de presentatievaluta van de groep); en

(c) 

voor de toepassing van hedge accounting in aanmerking zou zijn gekomen indien de transactie niet in de functionele valuta had geluid van de entiteit waardoor deze is gesloten,

als afgedekte positie aanwijst, dan mag zij in de geconsolideerde jaarrekening hedge accounting toepassen in de periode(n) vóór de datum van toepassing van de laatste zin van alinea 80 en de alinea's TL99A en TL99B.

108B Een entiteit hoeft alinea TL99B niet toe te passen op vergelijkende informatie die betrekking heeft op perioden vóór de datum van toepassing van de laatste zin van alinea 80 en alinea TL99A.

▼M53

108C De alinea's 73 en TL8 zijn gewijzigd door Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Alinea 80 is gewijzigd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing van alle wijzigingen is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M40

108D De alinea's 91 en 101 zijn gewijzigd en alinea TL113A is toegevoegd door Novatie van derivaten en voortzetting van hedge accounting (wijzigingen in IAS 39), uitgegeven in juni 2013. Entiteiten moeten deze alinea's toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M53

108E en 108F [Verwijderd]

▼M70

108G De alinea’s 102A tot en met 102N zijn toegevoegd door Rentebenchmarkhervorming (wijzigingen in IFRS 9, IAS 39 en IFRS 7), uitgegeven in september 2019. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2020 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen op de afdekkingsrelaties die bestonden aan het begin van de verslagperiode waarin een entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast of die daarna zijn aangewezen, en op de in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen winst die, of het in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen verlies dat, bestond aan het begin van de verslagperiode waarin een entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast.

▼M74

108H De alinea’s 102O tot en met 102Z3 en de alinea’s 108I, 108J en 108K zijn toegevoegd en alinea 102M is gewijzigd door Rentebenchmarkhervorming — Fase 2 waarbij IFRS 9, IAS 39, IFRS 7, IFRS 4 en IFRS 16 zijn gewijzigd, uitgegeven in augustus 2020. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2021 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Entiteiten moeten deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8, tenzij anders vermeld in de alinea’s 108I, 108J en 108K.

108I Een entiteit moet een nieuwe afdekkingsrelatie (bijvoorbeeld zoals omschreven in alinea 102Z3) alleen prospectief toepassen (d.w.z. het is een entiteit verboden een nieuwe hedge-accountingrelatie aan te wijzen in voorgaande perioden). Een entiteit moet een beëindigde afdekkingsrelatie echter opnieuw invoeren indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de entiteit heeft die afdekkingsrelatie alleen beëindigd wegens de veranderingen die vereist waren door de rentebenchmarkhervorming en de entiteit zou niet verplicht zijn geweest die afdekkingsrelatie te beëindigen indien deze veranderingen op dat moment waren toegepast, en

b) 

bij de aanvang van de verslagperiode waarin een entiteit deze wijzigingen voor de eerste maal toepast (datum van eerste toepassing van deze wijzigingen), voldoet die beëindigde afdekkingsrelatie aan de criteria om voor hedge accounting in aanmerking te komen (rekening houdend met deze wijzigingen).

108J Indien een entiteit bij de toepassing van alinea 108I een beëindigde afdekkingsrelatie opnieuw invoert, moet zij alle verwijzingen in de alinea’s 102Z1 en 102Z2 naar de datum waarop de alternatieve referentierente voor de eerste maal als een niet-contractueel gespecificeerd risicogedeelte wordt aangewezen, lezen als verwijzingen naar de datum van eerste toepassing van deze wijzigingen (d.w.z. de periode van 24 maanden voor die alternatieve referentierente aangewezen als een niet-contractueel gespecificeerde risicogedeelte gaat in vanaf de datum van eerste toepassing van deze wijzigingen).

108K Een entiteit is niet verplicht voorgaande perioden aan te passen om rekening te houden met de toepassing van deze wijzigingen. De entiteit mag voorgaande perioden aanpassen als en alleen als zulks zonder gebruik van kennis achteraf mogelijk is. Indien een entiteit voorgaande perioden niet aanpast, moet zij een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de boekwaarde aan het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing van deze wijzigingen valt, opnemen in het beginsaldo van ingehouden winsten (of in een andere eigenvermogenscomponent, al naargelang van het geval) van de jaarlijkse verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing van deze wijzigingen valt.

▼B

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

109 Deze standaard vervangt IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, herzien in oktober 2000.

110 Deze standaard en de bijbehorende implementatieleidraad vervangen de implementatieleidraad die is uitgegeven door het „IAS 39 Implementation Guidance Committee”, dat werd opgericht door de voormalige IASC.




Bijlage A

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard.

▼M53 —————

▼B

AFDEKKING (Alinea's 71 tot en met 102)

Afdekkingsinstrumenten (alinea's 72 tot en met 77)

Instrumenten die in aanmerking komen (alinea 72 en 73)

TL94 Het mogelijke verlies op een door een entiteit geschreven optie kan aanzienlijk groter zijn dan de mogelijke waardestijging van een daarmee samenhangende afgedekte positie. Een geschreven optie is met andere woorden niet effectief om het winst- of verliesrisico van een afgedekte balanspositie te reduceren. Een geschreven optie komt derhalve niet als een afdekkingsinstrument in aanmerking, tenzij de optie wordt aangemerkt als afdekking van een gekochte optie, met inbegrip van een optie die in een ander financieel instrument is besloten (bijvoorbeeld een geschreven optie die als afdekking van opeisbare schulden wordt gebruikt). Daarentegen is de potentiële winst bij een gekochte optie gelijk aan of hoger dan het verlies; met een gekochte optie kan dus eventueel de winst of het verlies voortvloeiend uit veranderingen in de reële waarde of kasstromen worden gereduceerd. Een gekochte optie kan dan ook in aanmerking komen als afdekkingsinstrument.

▼M53

TL95 Een financieel actief dat tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, kan als afdekkingsinstrument worden aangewezen bij afdekking van een valutarisico.

▼M53 —————

▼B

TL97 Eigenvermogensinstrumenten van een entiteit zijn geen financiële activa of financiële verplichtingen van de entiteit en kunnen derhalve niet als afdekkingsinstrument worden aangemerkt.

Afgedekte posities (alinea's 78 tot en met 84)

In aanmerking komende posities (alinea's 78 tot en met 80)

TL98 Een vaststaande toezegging voor de overname van een bedrijf in een bedrijfscombinatie kan geen afgedekte positie zijn, behalve wat het valutarisico betreft, omdat de andere af te dekken risico's niet specifiek kunnen worden vastgesteld en gemeten. Deze andere risico's zijn algemene bedrijfsrisico's.

TL99 Een investering verwerkt volgens de „equity”-methode kan geen afgedekte positie zijn bij een reëlewaardeafdekking, omdat bij de „equity”-methode het aandeel van de belegger in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt opgenomen, en niet de veranderingen in de reële waarde van de investering. Om dezelfde reden kan een investering in een geconsolideerde dochteronderneming geen afgedekte positie zijn bij een reëlewaardeafdekking omdat bij consolidatie het aandeel van de moedermaatschappij in de winst of het verlies van de dochteronderneming in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt opgenomen, en niet de veranderingen in de reële waarde van de investering. Bij een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit ligt de situatie anders omdat deze een afdekking betreft van valutarisico, niet een reëlewaardeafdekking van de waardeverandering van de investering.

TL99A Alinea 80 bepaalt dat het valutarisico van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige intragroepstransactie in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking kan komen, mits de transactie in een valuta luidt die verschilt van de functionele valuta van de entiteit die de transactie sluit, en het valutarisico de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt. In dit verband kan een entiteit een moedermaatschappij, een dochteronderneming, een geassocieerde deelneming, een joint venture of een filiaal zijn. Indien het valutarisico van een verwachte toekomstige intragroepstransactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies niet beïnvloedt, kan de intragroepstransactie niet als afgedekte positie in aanmerking komen. Dit is gewoonlijk het geval voor royaltybetalingen, rentebetalingen en managementvergoedingen tussen leden van dezelfde groep, tenzij deze betalingen en vergoedingen met een externe transactie verband houden. Wanneer het valutarisico van een verwachte toekomstige intragroepstransactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies echter wel beïnvloedt, kan de intragroepstransactie als afgedekte positie in aanmerking komen. Een voorbeeld hiervan is een verwachte toekomstige inkoop of verkoop van voorraden tussen leden van dezelfde groep indien de voorraden worden doorverkocht aan een partij buiten de groep. Ook een verwachte intragroepsverkoop van fabrieksinstallaties door de groepsentiteit die deze heeft vervaardigd aan een groepsentiteit die de fabrieksinstallaties bij haar bedrijfsactiviteiten zal gebruiken, kan de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren omdat de fabrieksinstallaties door de aankopende entiteit zullen worden afgeschreven en het bedrag dat aanvankelijk voor de fabrieksinstallaties is opgenomen, kan veranderen indien de verwachte toekomstige intragroepstransactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de aankopende entiteit.

▼M5

TL99B Komt een afdekking van een verwachte toekomstige intragroepstransactie in aanmerking voor de toepassing van hedge accounting, dan moet de eventuele winst die of het eventuele verlies dat overeenkomstig alinea 95(a) in niet-gerealiseerde resultaten is opgenomen, van het eigen vermogen naar de winst of het verlies worden overgeboekt als een herclassificatieaanpassing in dezelfde periode of perioden waarin het wisselkoersrisico van de afgedekte transactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt.

▼M15

TL99BA Een entiteit kan alle veranderingen in de kasstromen of reële waarde van een gehedged item in een hedging relatie aanmerken. Een entiteit kan echter ook alleen veranderingen in de kasstromen of reële waarde van een gehedged item boven of onder een gespecificeerde prijs of andere variabele (een eenzijdig risico) aanmerken. De intrinsieke waarde van een hedging instrument in de vorm van een gekochte optie (uitgaande van de veronderstelling dat de belangrijkste voorwaarden ervan overeenstemmen met die van het aangewezen risico), maar niet zijn tijdswaarde, weerspiegelt een eenzijdig risico in een gehedged item. Een entiteit kan bijvoorbeeld de variabiliteit van toekomstige kasstroomresultaten die voortvloeien uit een prijsverhoging van een verwachte toekomstige commodityaankoop aanmerken. In dat geval worden alleen kasstroomverliezen die voortvloeien uit een verhoging van de prijs boven het gespecificeerde niveau aangemerkt. Het gehedgede risico omvat niet de tijdswaarde van een gekochte optie, omdat de tijdswaarde geen component is van de verwachte toekomstige transactie die de winst of het verlies beïnvloedt (alinea 86 b)).

▼B

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie (alinea's 81 en 81A)

TL99C […]De entiteit kan alle kasstromen van het gehele financieel actief of de gehele financiële verplichting aanwijzen als afgedekte positie, en deze uitsluitend tegen één bepaald risico afdekken (bijvoorbeeld uitsluitend in verband met veranderingen die zijn toe te schrijven aan wijzigingen in de LIBOR). Een entiteit kan bijvoorbeeld in het geval van een financiële verplichting waarvan de effectieve rente 100 basispunten onder de LIBOR ligt, de gehele verplichting (dat wil zeggen hoofdsom plus rente tegen de LIBOR minus 100 basispunten) aanwijzen als afgedekte positie en de verandering in de reële waarde of kasstromen van die gehele verplichting afdekken, die is toe te schrijven aan wijzigingen in de LIBOR. De entiteit kan om de effectiviteit van de afdekking te verbeteren ook kiezen voor een andere afdekkingsverhouding dan één op één, zoals beschreven in alinea TL100.

TL99D Bovendien geldt dat, indien een vastrentend financieel instrument enige tijd na creatie wordt afgedekt en de rente intussen is veranderd, de entiteit een deel kan aanwijzen gelijk aan een referentierente […]. Neem als voorbeeld een entiteit die een vastrentend financieel actief creëert van VE 100, met een effectieve rentevoet van zes procent terwijl de LIBOR 4 procent bedraagt. De entiteit begint dat actief enige tijd later af te dekken, op het moment dat de LIBOR tot 8 procent is gestegen en de reële waarde van het actief tot VE 90 is gedaald. De entiteit berekent dat indien zij het actief had gekocht op het moment van de eerste aanwijzing van het actief als afgedekte positie, voor de reële waarde van dat moment (VE 90), het effectieve rendement 9,5 procent zou zijn geweest. […].De entiteit kan een LIBOR-deel van 8 procent aanwijzen dat ten dele bestaat uit de contractuele rentekasstromen en ten dele uit het verschil tussen de actuele reële waarde (dat wil zeggen VE 90) en het aan het eind van de looptijd af te lossen bedrag (dat wil zeggen VE 100).

▼M15

TL99E Alinea 81 staat toe dat een entiteit iets anders dan de totale verandering in de reële waarde of variabiliteit van de kasstromen van een financieel instrument aanmerkt. Bijvoorbeeld:

a) 

alle kasstromen van een financieel instrument mogen worden aangemerkt voor veranderingen in de kasstromen of reële waarde die toerekenbaar zijn aan bepaalde (maar niet alle) risico’s; of

b) 

bepaalde (maar niet alle) kasstromen van een financieel instrument mogen worden aangemerkt voor veranderingen in de kasstromen of reële waarde die toerekenbaar zijn aan alle of slechts enkele risico’s (d.w.z. een „deel” van de kasstromen van het financieel instrument mag worden aangemerkt voor veranderingen die toerekenbaar zijn aan alle of slechts enkele risico’s).

TL99F Om in aanmerking te komen voor hedge accounting moeten de aangewezen risico’s en aangemerkte delen afzonderlijk identificeerbare componenten van het financieel instrument zijn, en moeten veranderingen in de kasstromen of reële waarde van het gehele financieel instrument die voortvloeien uit veranderingen in de aangewezen risico’s en aangemerkte delen betrouwbaar kunnen worden bepaald. Bijvoorbeeld:

a) 

voor een vastrentend financieel instrument afgedekt tegen veranderingen in de reële waarde die toerekenbaar zijn aan veranderingen in een risicovrije rentevoet of referentierente, wordt er normaliter van uitgegaan dat de risicovrije rentevoet of referentierente een afzonderlijk identificeerbare component van het financieel instrument is en betrouwbaar kan worden bepaald;

b) 

inflatie is niet afzonderlijk identificeerbaar, kan niet betrouwbaar worden bepaald en kan niet worden aangemerkt als een risico of een deel van een financieel instrument, tenzij aan de vereisten in c) is voldaan;

c) 

een contractueel gespecificeerd inflatiedeel van de kasstromen van een opgenomen aan de inflatie gekoppelde obligatie (in de veronderstelling dat er geen verplichting is om een in een contract besloten derivaat afzonderlijk te verwerken) is afzonderlijk identificeerbaar en kan betrouwbaar worden bepaald mits andere kasstromen van het instrument niet door het inflatiedeel worden beïnvloed.

▼B

Aanwijzing van niet-financiële posities als afgedekte positie (alinea 82)

TL100 Veranderingen in de prijs van een bestanddeel of component van een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting hebben over het algemeen geen voorspelbaar, afzonderlijk meetbaar effect op de prijs van de post dat vergelijkbaar is met het effect van bijvoorbeeld een verandering in de marktrente op de prijs van een obligatie. Een niet-financieel actief of een niet financiële verplichting vormt derhalve uitsluitend als geheel een afgedekte positie, of vormt een afgedekte positie in geval van een valutarisico. Indien er sprake is van een verschil tussen de voorwaarden van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie (zoals bij de afdekking van de verwachte aankoop van Braziliaanse koffie door middel van een termijncontract voor de aankoop van Colombiaanse koffie onder overigens vergelijkbare voorwaarden) kan de afdekkingsrelatie niettemin als een afdekkingsrelatie worden aangemerkt, mits aan alle voorwaarden in alinea 88 wordt voldaan, met inbegrip van de verwachting dat de afdekking zeer effectief zal zijn. In dit verband kan het bedrag van het afdekkingsinstrument hoger of lager zijn dan dat van de afgedekte positie, indien hierdoor de effectiviteit van de afdekkingsrelatie wordt bevorderd. Er zou bijvoorbeeld een regressieanalyse uitgevoerd kunnen worden om een statistische relatie vast te stellen tussen de afgedekte positie (bijvoorbeeld een transactie in Braziliaanse koffie) en het afdekkingsinstrument (bijvoorbeeld een transactie in Colombiaanse koffie). In geval van een gegronde statistische relatie tussen beide variabelen (dat wil zeggen de prijzen per eenheid Braziliaanse en Colombiaanse koffie) kan de helling van de regressielijn worden gebruikt om de afdekkingsverhouding vast te stellen waarmee de maximale verwachte effectiviteit wordt bewerkstelligd. Indien bijvoorbeeld de helling van de regressielijn 1,02 bedraagt, wordt met een afdekkingsverhouding op basis van factor 0,98 van de hoeveelheid van de afgedekte positie tegenover factor 1,00 van de hoeveelheid van het afdekkingsinstrument de maximale verwachte effectiviteit bereikt. De afdekkingsrelatie kan echter leiden tot ineffectiviteit die gedurende de looptijd van de afdekkingsrelatie in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt verwerkt.

Aanwijzing van groepen posities als afgedekte positie (alinea's 83 en 84)

TL101 Een afdekking van een netto totaalpositie (bijvoorbeeld het saldo van alle vastrentende activa en vastrentende verplichtingen met een vergelijkbare looptijd), in plaats van een specifieke afgedekte positie, voldoet niet aan de voorwaarden voor hedge accounting. Vrijwel hetzelfde effect dat hedge accounting bij dit type afdekkingsrelatie heeft op de winst of het verlies kan echter worden bereikt door een deel van de onderliggende posities aan te wijzen als de afgedekte positie. Bijvoorbeeld als een bank VE 100 aan activa en VE 90 aan verplichtingen heeft met een vergelijkbaar risico en vergelijkbare looptijd en de nettopositie van VE 10 afdekt, kan de bank VE 10 van de activa aanwijzen als afgedekte positie. Van deze aanwijzing kan worden gebruikgemaakt indien bedoelde activa en verplichtingen vastrentende instrumenten zijn. In dat geval is er sprake van een reëlewaardeafdekking; indien beide instrumenten variabel rentend zijn, is er sprake van een kasstroomafdekking. Zo kan een entiteit die een vaststaande toezegging heeft voor de aankoop in vreemde valuta van VE 100 en een vaststaande toezegging voor de verkoop in die vreemde valuta van VE 90, het saldo van VE 10 afdekken door een derivaat te kopen en dit aan te wijzen als afdekkingsinstrument dat is verbonden aan VE 10 van de vaststaande kooptoezegging van VE 100.

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting) (alinea's 85 tot en met 102)

TL102 Een voorbeeld van reëlewaardeafdekking is een afdekking van het risico dat de entiteit loopt ten aanzien van veranderingen in de reële waarde van een vastrentend schuldbewijs als gevolg van rentevoetwijzigingen. Een dergelijke afdekkingstransactie kan worden aangegaan door de emittent of door de houder van het schuldbewijs.

TL103 Een voorbeeld van een kasstroomafdekking is het gebruik van een swap om een variabel rentende schuld te wijzigen in een vastrentende schuld (dat wil zeggen een afdekking van een toekomstige transactie waarbij de toekomstige kasstromen die worden afgedekt de toekomstige rentebetalingen zijn).

TL104 Een afdekking van een vaststaande toezegging (bijvoorbeeld een afdekking van de verandering van de brandstofprijs in relatie tot een niet-opgenomen contractuele verplichting door een elektriciteitsbedrijf om brandstof tegen een vaste prijs te kopen) is een afdekking van het risico van een verandering in de reële waarde. Bijgevolg is een dergelijke afdekking een reëlewaardeafdekking. Volgens alinea 87 zou een afdekking van het valutarisico van een vaststaande toezegging als alternatief administratief als een kasstroomafdekking kunnen worden verwerkt.

Beoordeling van de afdekkingseffectiviteit

TL105 Een afdekking wordt uitsluitend als zeer effectief aangemerkt indien beide onderstaande voorwaarden zijn vervuld.

(a) 

Bij het aangaan van de afdekkingstransactie en in daaropvolgende perioden wordt verwacht dat de afdekking zeer effectief is wat betreft het compenseren van aan het afgedekte risico toe te schrijven veranderingen in de reële waarde of kasstromen gedurende de periode waarvoor de afdekking wordt aangemerkt. Een dergelijke verwachting kan op verschillende manieren worden aangetoond, onder meer door middel van een vergelijking van de aan het afgedekte risico toe te schrijven historische veranderingen in de reële waarde of kasstromen van de afgedekte positie met de historische veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van het afdekkingsinstrument, of door een hoge statistische correlatie aan te tonen tussen de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie en die van het afdekkingsinstrument. De entiteit kan, om de effectiviteit van de afdekking te verbeteren, kiezen voor een andere afdekkingsverhouding dan één op één, zoals beschreven in alinea TL100.

(b) 

De werkelijke effectiviteit van de afdekking valt binnen een bereik van 80-125 procent. Indien bijvoorbeeld de werkelijke uitkomsten zodanig zijn dat het verlies op het afdekkingsinstrument VE 120 bedraagt en de winst op het kasinstrument VE 100 bedraagt, kan de effectiviteit worden gemeten als 120/100, oftewel 120 procent, of als 100/120, oftewel 83 procent. In dit voorbeeld zou de entiteit concluderen dat de afdekking zeer effectief is geweest, ervan uitgaande dat de afdekking voldoet aan voorwaarde (a).

TL106 De effectiviteit wordt in ieder geval beoordeeld bij het opstellen van de jaarrekening en tussentijdse financiële verslagen van de entiteit.

TL107 Deze standaard schrijft niet één bepaalde methode voor om de afdekkingseffectiviteit te beoordelen. Welke methode een entiteit hanteert voor het beoordelen van de afdekkingseffectiviteit hangt af van de strategie met betrekking tot risicobeheer. Indien de strategie van de entiteit met betrekking tot risicobeheer bijvoorbeeld is om het bedrag van het afdekkingsinstrument periodiek aan te passen aan veranderingen in de afgedekte positie, dan moet de entiteit alleen aantonen dat de afdekking naar verwachting zeer effectief zal zijn voor de periode tot de eerstvolgende aanpassing van het bedrag van het afdekkingsinstrument. In sommige gevallen hanteert een entiteit verschillende methoden voor verschillende soorten afdekkingstransacties. In de documentatie van de afdekkingsstrategie van een entiteit zullen ook de procedures voor beoordeling van de effectiviteit worden opgenomen. Die procedures geven aan of de beoordeling betrekking heeft op de totale winst of het totale verlies op een afdekkingsinstrument, of dat met de tijdswaarde van het instrument geen rekening wordt gehouden.

L107A […].

TL108 Zijn de belangrijkste voorwaarden van het afdekkingsinstrument en van het afgedekte actief, de afgedekte verplichting, vaststaande toezegging of zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie hetzelfde, dan heffen de aan het afgedekte risico toe te rekenen veranderingen in de reële waarde en kasstromen elkaar waarschijnlijk volledig op, zowel bij het aangaan van de afdekkingstransactie als daarna. Een renteswap, bijvoorbeeld, zal als afdekkingstransactie waarschijnlijk effectief zijn indien het referentiebedrag en de hoofdsom, looptijd, renteherzieningsdata, data van ontvangst en betaling van rente en aflossingen, en de basis voor het bepalen van de rentevoet voor het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie gelijk zijn. Voorts is een afdekking van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie van een commodity door middel van een termijncontract waarschijnlijk zeer effectief indien:

(a) 

het termijncontract de aankoop betreft van dezelfde hoeveelheid van dezelfde commodity, op hetzelfde tijdstip en op dezelfde plaats als de afgedekte verwachte toekomstige aankoop;

(b) 

de reële waarde van het termijncontract bij afsluiting nihil is; en

(c) 

de verandering in het disagio of agio op het termijncontract niet wordt betrokken in de beoordeling van de effectiviteit en in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ wordt opgenomen, of indien de verandering in de verwachte kasstromen van de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie gebaseerd is op de termijnkoers van de commodity.

TL109 In sommige gevallen wordt met het afdekkingsinstrument slechts een deel van het afgedekte risico afgedekt. Een afdekkingstransactie zal bijvoorbeeld niet volledig effectief zijn als het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie in verschillende valuta's luiden die niet in hoge mate correleren. Ook afdekking van een renterisico door middel van een derivaat zal niet volledig effectief zijn, indien een deel van de verandering in de reële waarde van het derivaat is toe te rekenen aan het kredietrisico van de wederpartij.

TL110 Om voor hedge accounting in aanmerking te komen, moet de afdekking betrekking hebben op een specifiek aangegeven en aangemerkt risico, en niet louter op de algemene bedrijfsrisico's van de entiteit, en moet deze uiteindelijk van invloed zijn op het resultaat van de entiteit. Een afdekking van het risico van economische veroudering van een materieel actief of het risico van onteigening van vastgoed door de overheid komt niet in aanmerking voor hedge accounting; de effectiviteit valt immers niet te bepalen, aangezien die risico's niet betrouwbaar te bepalen zijn.

▼M15

TL110A Alinea 74 a) staat toe dat een entiteit de intrinsieke waarde en tijdswaarde van een optiecontract scheidt en dat ze alleen de verandering in de intrinsieke waarde van het optiecontract aanmerkt als het hedging instrument. Dergelijke aanmerking kan resulteren in een hedging relatie die volledig effectief is in het tot stand brengen van compenserende veranderingen in kasstromen die toerekenbaar zijn aan een gehedged eenzijdig risico van een verwachte toekomstige transactie, indien de belangrijkste voorwaarden van de verwachte toekomstige transactie overeenstemmen met die van het hedging instrument.

TL110B Als een entiteit een gekochte optie in haar geheel aanmerkt als het hedging instrument van een eenzijdig risico dat voortvloeit uit een verwachte toekomstige transactie, zal de hedging relatie niet volledig effectief zijn. Dit komt omdat de voor de optie betaalde premie tijdswaarde omvat en, zoals vermeld in alinea TL99BA, een aangemerkt eenzijdig risico niet de tijdswaarde van een optie omvat. Daarom zal er in dit geval geen sprake zijn van compensatie tussen de kasstromen die verband houden met de tijdswaarde van de betaalde optiepremie en het aangemerkte gehedgede risico.

▼B

TL111 In het geval van renterisico kan de afdekkingseffectiviteit worden beoordeeld door een looptijdenoverzicht voor financiële activa en financiële verplichtingen op te stellen waaruit de netto-renterisicopositie voor iedere periode blijkt. Voorwaarde hierbij is dat de nettopositie in verband kan worden gebracht met een specifiek actief of een specifieke verplichting (of een specifieke groep activa of verplichtingen, of een specifiek deel daarvan) waaruit dat nettorisico voortvloeit, en dat de afdekkingseffectiviteit wordt afgemeten aan dat actief of die verplichting.

TL112 Bij het beoordelen van de effectiviteit van een afdekkingstransactie neemt een entiteit over het algemeen de tijdswaarde van geld in aanmerking. De vaste rente op een afgedekte positie hoeft niet precies overeen te komen met de vaste rente op een swap die is aangemerkt als reëlewaardeafdekking. De variabele rente op een rentedragend actief of een rentedragende verplichting hoeft evenmin gelijk te zijn aan de variabele rente op een swap die is aangemerkt als een kasstroomafdekking. De reële waarde van een swap wordt bepaald door de nettoafwikkelingen. De vaste en variabele rentevoeten bij een swap kunnen worden gewijzigd zonder dat dit invloed heeft op de nettoafwikkeling, indien beide evenveel worden gewijzigd.

TL113 Indien een entiteit niet aan de criteria voor hedge accounting voldoet, beëindigt de entiteit de hedge accounting vanaf de laatste dag waarop de afdekkingseffectiviteit werd aangetoond. Indien de entiteit de gebeurtenis of verandering in omstandigheden waarneemt waardoor de afdekkingsrelatie niet aan de effectiviteitscriteria voldoet, en aantoont dat de afdekking effectief was voordat de gebeurtenis of verandering in omstandigheden plaatsvond, dan beëindigt de entiteit de hedge accounting vanaf de dag waarop de gebeurtenis of verandering in omstandigheden plaatsvond.

▼M40

AG113A Om twijfel te vermijden, moeten de gevolgen van de vervanging van de oorspronkelijke tegenpartij door een clearingtegenpartij en van het doorvoeren van de daarmee verband houdende wijzigingen zoals beschreven in de alinea's 91, onder a), ii) en 101, onder a), ii) worden weerspiegeld in de waardering van het afdekkingsinstrument en dus in de beoordeling van de afdekkingseffectiviteit en de waardering van de afdekkingeffectiviteit.

▼B

Administratieve verwerking van reëlewaardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille

▼M53

TL114 Voor een reëlewaardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen zou een entiteit aan de vereisten van deze standaard voldoen indien zij de onderstaande procedures in de punten (a) tot en met (i) en de alinea's TL115 tot en met TL132 naleeft.

(a) 

De entiteit onderkent als onderdeel van het risicobeheerproces een portefeuille van posten waarvan zij het renterisico wil afdekken. De portefeuille kan bestaan uit alleen activa, alleen verplichtingen of een combinatie van activa en verplichtingen. De entiteit mag twee of meer portefeuilles onderscheiden. In dat geval worden de onderstaande leidraden op elke portefeuille afzonderlijk toegepast.

▼B

(b) 

De entiteit brengt een verdeling aan in de portefeuille op basis van de renteherzieningsperioden, waarbij wordt uitgegaan van de verwachte in plaats van de contractuele renteherzieningsdata. Deze verdeling naar renteherzieningsperioden kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld door kasstromen in te delen op basis van de periode waarin deze naar verwachting zullen plaatsvinden, of door bij een renteswap onderliggende bedragen in te delen in alle perioden totdat de renteherziening naar verwachting zal plaatsvinden.

(c) 

Op basis van deze verdeling besluit de entiteit over het bedrag dat zij wil afdekken. De entiteit wijst als afgedekte positie een bedrag aan activa of verplichtingen (maar geen nettobedrag) uit de geïdentificeerde portefeuille aan, gelijk aan het bedrag dat zij als afgedekt wenst aan te wijzen. […].

(d) 

De entiteit wijst het renterisico aan dat zij aan het afdekken is. Dit risico zou een deel kunnen zijn van het renterisico in iedere post in de afgedekte positie, zoals een referentierente (bijvoorbeeld de LIBOR).

(e) 

De entiteit wijst voor iedere renteherzieningsperiode één of meer afdekkingsinstrumenten aan.

(f) 

Op basis van de aanwijzingen die op grond van (c) tot en met (e) zijn gedaan, beoordeelt de entiteit bij het aangaan van de afdekking en in daaropvolgende perioden of deze naar verwachting zeer effectief zal zijn gedurende de periode waarvoor de afdekking is aangemerkt.

(g) 

De entiteit bepaalt periodiek de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie (zoals aangemerkt bij (c)) die is toe te schrijven aan het afgedekte risico (zoals aangemerkt bij (d)), […]. De entiteit neemt de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie op als een baat of last in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ en in één of twee posten in de balans zoals beschreven in alinea 89A, mits met behulp van de door de entiteit gedocumenteerde methode voor bepaling van de effectiviteit wordt vastgesteld dat de afdekking daadwerkelijk zeer effectief is geweest. De verandering in de reële waarde hoeft niet aan individuele activa of verplichtingen te worden toegerekend.

(h) 

De entiteit bepaalt de verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument of de afdekkingsinstrumenten (zoals aangemerkt bij (e)) en neemt deze op als baat of last in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ . De reële waarde van het afdekkingsinstrument of de afdekkingsinstrumenten wordt als actief of verplichting in de balans opgenomen.

(i) 

De eventuele ineffectiviteit ( 25 ) wordt in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen als het verschil tussen de verandering in de reële waarde vermeld in (g) en die vermeld in (h).

TL115 Deze aanpak wordt hierna meer gedetailleerd beschreven. De aanpak moet alleen worden toegepast op een reëlewaardeafdekking van het renterisico betreffende een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen.

TL116 De portefeuille die op grond van TL114(a) wordt geïdentificeerd zou uit activa en verplichtingen kunnen bestaan. Een andere mogelijkheid is dat de portefeuille uitsluitend activa bevat, of alleen verplichtingen. De portefeuille wordt gebruikt om het bedrag van de activa of verplichtingen te bepalen dat de entiteit wenst af te dekken. De portefeuille wordt echter zelf niet als de afgedekte positie aangemerkt.

TL117 Bij de toepassing van alinea TL114(b) bepaalt de entiteit de verwachte renteherzieningsdatum van een post als de vroegste van de datum waarop de post naar verwachting afloopt en de datum waarop de renteherziening naar de marktrente naar verwachting zal plaatsvinden. De verwachte renteherzieningsdata worden geschat bij het aangaan van de afdekking en gedurende de looptijd van de afdekking, op basis van historische gegevens en andere beschikbare informatie, waaronder informatie en verwachtingen ten aanzien van het percentage vervroegde aflossingen, de rente en de wisselwerking hiertussen. Entiteiten die geen of onvoldoende eigen historie hebben, maken gebruik van gegevens van vergelijkbare entiteiten voor vergelijkbare financiële instrumenten. Deze schattingen worden periodiek beoordeeld en in het licht van de opgedane ervaring geactualiseerd. Indien een vastrentende post vervroegd aflosbaar is, is de verwachte renteherzieningsdatum gelijk aan de datum waarop de post naar verwachting vervroegd wordt afgelost, tenzij de renteherziening naar de marktrente eerder plaatsvindt. Bij een groep van vergelijkbare posten kan de uitsplitsing naar periode op basis van de verwachte renteherzieningsdata geschieden door een percentage van de groep aan iedere periode toe te wijzen, in plaats van de toewijzing van individuele posten. Een entiteit kan voor dergelijke toerekeningsdoeleinden andere methoden toepassen. De entiteit mag bijvoorbeeld een vermenigvuldigingsfactor inzake het percentage vervroegde aflossingen gebruiken voor de verdeling van aflossingsleningen over perioden op basis van de verwachte renteherzieningsdata. De methode voor een dergelijke verdeling moet echter in overeenstemming zijn met de procedures en doelstellingen van de entiteit inzake risicobeheer.

▼M53

TL118 Ter illustratie van de aanwijzing die in alinea TL114(c) uiteengezet wordt, wijst een entiteit die voor een bepaalde renteherzieningsperiode schat dat zij vastrentende activa heeft van VE 100 en vastrentende verplichtingen van VE 80, en besluit de totale nettopositie van VE 20 af te dekken, als afgedekte positie activa aan tot een bedrag van VE 20 (een gedeelte van de activa). De aanwijzing wordt uitgedrukt in een bedrag in een valuta (bijvoorbeeld een bedrag in dollar, euro, Britse pond of rand) in plaats van als individuele activa. Hieruit volgt dat alle activa (of verplichtingen) waaraan het afgedekte bedrag wordt ontleend — dat wil zeggen in het bovenvermelde voorbeeld alle tot de VE 100 behorende activa: — posten moeten zijn waarvan de reële waarde verandert als gevolg van veranderingen in de afgedekte rente[…].

▼B

TL119 De entiteit neemt tevens de in alinea 88(a) uiteengezette overige vereisten inzake aanwijzing en documentatie in acht. Bij de afdekking van het renterisico van een portefeuille moet uit deze aanwijzing en documentatie blijken wat het beleid van de entiteit is ten aanzien van alle variabelen die worden gebruikt om het afgedekte bedrag te bepalen en op welke wijze de effectiviteit wordt bepaald, waaronder:

(a) 

de activa en verplichtingen die in de portefeuilleafdekking opgenomen gaan worden en de te hanteren grondslag voor verwijdering van activa en verplichtingen uit de portefeuille;

(b) 

de wijze waarop de entiteit de renteherzieningsdata schat, met inbegrip van de veronderstellingen ten aanzien van de rente die ten grondslag liggen aan het percentage vervroegde aflossingen, en de grondslag voor wijziging van die schattingen. Dezelfde methode wordt gebruikt voor zowel de schattingen die worden gemaakt wanneer een actief of verplichting voor het eerst in de afgedekte portefeuille wordt opgenomen als voor latere herzieningen van deze schattingen;

(c) 

het aantal en de duur van de renteherzieningsperioden;

(d) 

de frequentie waarmee de entiteit de effectiviteit zal toetsen […];

(e) 

de methode die door de entiteit wordt gebruikt om het bedrag te bepalen van de activa of verplichtingen die als afgedekte positie worden aangemerkt […];

(f) 

[…]. of de entiteit de effectiviteit zal toetsen voor iedere individuele renteherzieningsperiode, voor alle perioden gezamenlijk of voor een of andere combinatie van beide.

De grondslagen die zijn bepaald bij het aanwijzen en documenteren van de afdekkingsrelatie moeten in overeenstemming zijn met de procedures en doelstellingen van de entiteit inzake risicobeheer. Grondslagwijzigingen mogen niet willekeurig worden doorgevoerd. Zij moeten gerechtvaardigd worden op basis van veranderingen in marktomstandigheden en andere factoren, en moeten onderbouwd zijn en in overeenstemming met de procedures en het beleid van de entiteit inzake risicobeheer.

TL120 Het afdekkingsinstrument waarnaar in alinea TL114(e) wordt verwezen, kan één derivaat zijn of een portefeuille van derivaten die allemaal blootstaan aan het afgedekte renterisico dat in alinea TL114(d) is aangemerkt (bijvoorbeeld een portefeuille van renteswaps die allemaal blootstaan aan de ontwikkeling van de LIBOR). Een dergelijke portefeuille van derivaten kan elkaar compenserende risicoposities bevatten. Een dergelijke portefeuille kan echter geen (op nettobasis) geschreven opties bevatten, omdat de standaard ( 26 ) niet toestaat dat dergelijke opties als afdekkingsinstrument worden aangemerkt (behalve wanneer een geschreven optie wordt aangemerkt ter compensatie van een gekochte optie). Indien met het afdekkingsinstrument het op grond van alinea TL114(c) aangemerkte bedrag voor meer dan één renteherzieningsperiode wordt afgedekt, dan wordt dit toegerekend aan alle afgedekte perioden. Het afdekkingsinstrument moet echter in zijn geheel aan die renteherzieningsperioden worden toegerekend omdat de standaard ( 27 ) niet toestaat dat een afdekkingsrelatie wordt aangemerkt voor slechts een deel van een periode waarin een afdekkingsinstrument blijft uitstaan.

TL121 Wanneer de entiteit de verandering in de reële waarde van een vervroegd aflosbare post in overeenstemming met alinea TL114(g) bepaalt, wordt de reële waarde van de vervroegd aflosbare post op twee manieren door een renteverandering beïnvloed: de renteverandering is van invloed op de reële waarde van de contractuele kasstromen en de reële waarde van de optie tot vervroegde aflossing die in de vervroegd aflosbare post is besloten. Een entiteit mag op grond van alinea 81 van de standaard een deel van een financieel actief of financiële verplichting, waarbij hetzelfde risico wordt gelopen, als de afgedekte positie aanwijzen, mits de effectiviteit kan worden bepaald. […].

TL122 In de standaard wordt niet bepaald welke technieken moeten worden gebruikt om het bedrag te bepalen dat in alinea TL114(g) wordt vermeld, namelijk de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie die is toe te schrijven aan het afgedekte risico. […]. Het is niet juist te veronderstellen dat veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie gelijk zijn aan veranderingen in de waarde van het afdekkingsinstrument.

TL123 Alinea 89A schrijft voor dat, indien de afgedekte positie voor een bepaalde renteherzieningsperiode een actief is, de verandering in de waarde daarvan wordt gepresenteerd als een aparte post binnen de activa. Indien de afgedekte positie voor een bepaalde renteherzieningsperiode een verplichting is, moet de verandering in de waarde daarvan worden gepresenteerd als een aparte post binnen de verplichtingen. Dit zijn de afzonderlijke posten waarnaar in alinea TL114(g) wordt verwezen. Specifieke toerekening aan individuele activa (of verplichtingen) is niet vereist.

TL124 In alinea TL114(i) wordt opgemerkt dat ineffectiviteit ontstaat voor zover de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie, die is toe te schrijven aan het afgedekte risico verschilt van de verandering in de reële waarde van het afdekkingsderivaat. Een dergelijk verschil kan een aantal oorzaken hebben, waaronder:

(a) 

[…];

(b) 

posten in de afgedekte portefeuille zijn onderhevig aan een bijzondere waardevermindering of worden niet langer in de balans opgenomen;

(c) 

de betaaldata van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie verschillen; en

(d) 

overige mutaties […].

De omvang van deze ineffectiviteit ( 28 ) moet worden bepaald en opgenomen in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ .

TL125 Over het algemeen zal de effectiviteit van de afdekkingstransactie verbeteren:

(a) 

indien de entiteit bij de indeling van posten met verschillende kenmerken wat betreft vervroegde aflossing rekening houdt met de verschillen in het gedrag inzake vervroegde aflossing;

(b) 

indien het aantal posten in de portefeuille groter is. Bij een relatief gering aantal posten in de portefeuille is het waarschijnlijk dat een relatief hoge mate van ineffectiviteit optreedt indien de vervroegde aflossing van een van de posten eerder of later dan verwacht plaatsvindt. Daarentegen kan bij een portefeuille met meer posten het gedrag inzake vervroegde aflossing nauwkeuriger worden voorspeld;

(c) 

indien de gehanteerde renteherzieningsperioden korter zijn (bijvoorbeeld renteherzieningsperioden van één maand in plaats van drie maanden). Kortere renteherzieningsperioden verminderen het effect van een mismatch tussen renteherzienings- en betaaldata (binnen de renteherzieningsperiode) van de afgedekte positie en die van het afdekkingsinstrument;

(d) 

naarmate de frequentie waarmee het bedrag van het afdekkingsinstrument wordt aangepast aan veranderingen in de afgedekte positie (bijvoorbeeld in verband met veranderingen in de verwachtingen ten aanzien van vervroegde aflossing), hoger ligt.

TL126 Een entiteit toetst de effectiviteit periodiek. […]

TL127 Bij het bepalen van de ineffectiviteit maakt de entiteit een onderscheid tussen herzieningen van de geschatte renteherzieningsdata van de bestaande activa (of verplichtingen) en de creatie van nieuwe activa (of verplichtingen), waarbij alleen de eerstgenoemde aanleiding geven tot ineffectiviteit. […]. Zodra de ineffectiviteit is opgenomen zoals hiervoor uiteengezet, stelt de entiteit een nieuwe schatting vast van de totale activa (of verplichtingen) in iedere renteherzieningsperiode, met inbegrip van de nieuwe activa (of verplichtingen) die zijn gecreëerd sinds de entiteit voor het laatst de effectiviteit toetste, en wijst zij een nieuw bedrag aan als afgedekte positie en een nieuw percentage als het afgedekte percentage. […]

TL128 Posten die oorspronkelijk werden ingedeeld in een renteherzieningsperiode kunnen worden verwijderd omdat er eerder dan verwacht sprake is van vervroegde aflossing of van afwaardering als gevolg van bijzondere waardevermindering of verkoop. Wanneer dit zich voordoet, wordt het bedrag van de verandering in de reële waarde dat is opgenomen in de afzonderlijke post waaraan in alinea TL114(g) wordt gerefereerd, dat betrekking heeft op de niet langer opgenomen post verwijderd van de balans, en opgenomen in het resultaat dat bij niet langer opnemen in de balans ontstaat. Hiertoe is het noodzakelijk om te weten in welke renteherzieningsperiode(n) de niet langer opgenomen post was ingedeeld, omdat dit bepalend is voor de renteherzieningsperiode(n) waaruit de post moet worden verwijderd, en derhalve voor het bedrag dat uit de afzonderlijke post moet worden verwijderd die in alinea TL114(g) wordt vermeld. Wanneer een post wordt verwijderd, en bepaald kan worden in welke periode deze was opgenomen, dan wordt de post uit deze periode verwijderd. Indien dit niet het geval is, wordt de post verwijderd uit de vroegste periode indien het niet langer opnemen van de post het gevolg was van meer dan verwachte vervroegde aflossingen, of op systematische en rationele basis toegerekend aan alle perioden waarin de niet langer opgenomen post was ingedeeld indien de post werd verkocht of een bijzondere waardemindering heeft ondergaan.

TL129 Bovendien wordt elk bedrag dat betrekking heeft op een bepaalde periode dat bij afloop van de periode niet is verwijderd, op dat moment in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen (zie alinea 89A). […]

TL130 […].

TL131 Indien het afgedekte bedrag voor een renteherzieningsperiode wordt verlaagd zonder verwijdering van de desbetreffende activa (of verplichtingen), wordt het bedrag dat is opgenomen in de in alinea TL114(g) vermelde afzonderlijke post, dat betrekking heeft op de verlaging afgeschreven in overeenstemming met alinea 92.

TL132 Een entiteit zou de in alinea’s TL114 tot en met TL131 uiteengezette aanpak kunnen toepassen op een portefeuilleafdekking die voorheen administratief was verwerkt als een kasstroomafdekking in overeenstemming met IAS 39. Een dergelijke entiteit zou de vorige aanwijzing als kasstroomafdekking in overeenstemming met alinea 101(d) intrekken, en de in die alinea vermelde vereisten toepassen. De entiteit zou tevens de afdekkingstransactie nu aanwijzen als een reëlewaardeafdekking en de aanpak in alinea's TL114 tot en met TL131 prospectief toepassen op toekomstige verslagperioden.

▼M53

OVERGANG (ALINEA'S 103 TOT EN MET 108C)

▼B

TL133 Een entiteit kan een verwachte toekomstige intragroepstransactie aan het begin van een jaarperiode die op of na 1 januari 2005 (of, met het oog op de aanpassing van vergelijkende informatie, het begin van een eerdere vergelijkende periode) aanvangt, als afgedekte positie hebben aangemerkt bij een afdekking die overeenkomstig deze standaard (als gewijzigd bij de laatste zin van alinea 80) voor de toepassing van hedge accounting in aanmerking zou komen. De entiteit kan deze aanwijzing aangrijpen om vanaf het begin van de jaarperiode die op of na 1 januari 2005 (of het begin van de eerdere vergelijkende periode) aanvangt, in de geconsolideerde jaarrekening hedge accounting toe te passen. De entiteit moet ook alinea's TL99A en TL99B toepassen vanaf het begin van de jaarperiode die op of na 1 januari 2005 aanvangt. In overeenstemming met alinea 108B hoeft zij alinea TL99B echter niet toe te passen op vergelijkende informatie voor eerdere perioden.

▼M54




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 40

Vastgoedbeleggingen

DOEL

1. Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor vastgoedbeleggingen en van de desbetreffende informatievereisten.

TOEPASSINGSGEBIED

2.   Deze standaard moet worden toegepast bij de opname en waardering van en informatieverschaffing over vastgoedbeleggingen.

3. [Verwijderd]

4. Deze standaard is niet van toepassing op:

a) 

biologische activa die met agrarische activiteiten verband houden (zie IAS 41 Landbouw en IAS 16 Materiële vaste activa); en

b) 

rechten om mineralen te winnen en minerale reserves zoals olie, aardgas en vergelijkbare uitputbare hulpbronnen.

DEFINITIES

5.   De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen.
De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald of de reële waarde van de andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd, of, indien van toepassing, het bedrag dat bij eerste opname wordt toegerekend aan dat actief in overeenstemming met de specifieke vereisten van andere IFRSs, bijvoorbeeld IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen.
Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum (zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde).
Een vastgoedbelegging is een onroerende zaak (grond of een gebouw — of deel van een gebouw — of beide) die (door de eigenaar of door de lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief) wordt aangehouden om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren, en niet voor:
a) 

gebruik in de productie of de levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden; dan wel

b) 

verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering.

Door de eigenaar gebruikt vastgoed is een onroerende zaak die (door de eigenaar of door de lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief) wordt aangehouden voor gebruik in de productie of de levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden.

CLASSIFICATIE VAN EEN ONROERENDE ZAAK ALS VASTGOEDBELEGGING OF ALS DOOR DE EIGENAAR GEBRUIKT VASTGOED

6.  [Verwijderd]

7. Een vastgoedbelegging wordt aangehouden om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren. Dit betekent dat een vastgoedbelegging kasstromen genereert die grotendeels onafhankelijk zijn van de andere activa van een entiteit. Dit onderscheidt een vastgoedbelegging van door de eigenaar gebruikt vastgoed. De productie of levering van goederen of diensten (of het gebruik van een onroerende zaak voor bestuurlijke doeleinden) genereert kasstromen die niet alleen aan de onroerende zaak kunnen worden toegerekend, maar ook aan andere activa die in de productie of levering van goederen of diensten worden gebruikt. IAS 16 is van toepassing op door de eigenaar gebruikt vastgoed in eigendom en IFRS 16 is van toepassing op door de eigenaar gebruikt vastgoed dat door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden.

8. Voorbeelden van vastgoedbeleggingen zijn:

a) 

terreinen die worden aangehouden met het oog op een waardestijging op lange termijn in plaats van de verkoop ervan op korte termijn in het kader van de normale bedrijfsvoering;

b) 

terreinen die worden aangehouden en waarvan het toekomstig gebruik nog niet is vastgesteld (indien een entiteit nog niet heeft besloten of ze de terreinen zal aanwenden als door de eigenaar gebruikt vastgoed dan wel voor verkoop op korte termijn in het kader van de normale bedrijfsvoering, wordt ervan uitgegaan dat de terreinen worden aangehouden met het oog op waardestijging);

c) 

een gebouw dat eigendom is van de entiteit (of een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief in verband met een gebouw dat door de entiteit wordt aangehouden) en dat in lease is gegeven op grond van één of meer operationele leases;

d) 

een leegstaand gebouw dat wordt aangehouden om in lease te worden gegeven op grond van één of meer operationele leases;

e) 

een onroerende zaak in aanbouw of ontwikkeling voor toekomstig gebruik als vastgoedbelegging.

9. De volgende lijst bevat voorbeelden van zaken die niet worden beschouwd als vastgoedbeleggingen en die derhalve buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen:

a) 

een onroerende zaak die bedoeld is voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering of die voor dat doel in aanbouw of ontwikkeling is (zie IAS 2 Voorraden), bijvoorbeeld een onroerende zaak die uitsluitend is verworven met het oog op vervreemding in de nabije toekomst of voor ontwikkeling en wederverkoop;

b) 

[verwijderd]

c) 

door de eigenaar gebruikt vastgoed (zie IAS 16 en IFRS 16), met inbegrip van (onder meer) een onroerende zaak die wordt aangehouden voor toekomstig gebruik als door de eigenaar gebruikt vastgoed, een onroerende zaak die wordt aangehouden voor toekomstige ontwikkeling en later gebruik als door de eigenaar gebruikt vastgoed, een onroerende zaak voor de huisvesting van werknemers (ongeacht of de werknemers marktconforme huur betalen of niet) en af te stoten door de eigenaar gebruikt vastgoed;

d) 

[verwijderd]

e) 

een onroerende zaak die in lease wordt gegeven aan een entiteit op grond van een financiële lease.

10. Van bepaalde onroerende zaken wordt een deel aangehouden met het oog op het realiseren van huuropbrengsten of waardestijgingen, terwijl een ander deel wordt aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden. Indien deze delen afzonderlijk verkoopbaar zijn (of afzonderlijk in lease kunnen worden gegeven op grond van een financiële lease), moet een entiteit deze delen afzonderlijk verwerken. Indien de delen niet afzonderlijk verkoopbaar zijn, wordt de onroerende zaak alleen beschouwd als een vastgoedbelegging indien een onbelangrijk deel wordt aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden.

11. In sommige gevallen verleent een entiteit aanvullende diensten aan de gebruikers van een onroerende zaak die door de entiteit wordt aangehouden. Een entiteit moet een dergelijke onroerende zaak als een vastgoedbelegging beschouwen indien deze diensten een onbelangrijke component vormen van de totale overeenkomst. Een voorbeeld hiervan is wanneer de eigenaar van een kantoorgebouw beveiligings- en onderhoudsdiensten verleent aan de lessees die in het gebouw zijn gehuisvest.

12. In andere gevallen vormen de verleende diensten een belangrijke component. Als een entiteit bijvoorbeeld zowel eigenaar als beheerder is van een hotel, vormen de diensten die worden verleend aan gasten een belangrijke component van de totale overeenkomst. Derhalve is een dergelijk hotel door de eigenaar gebruikt vastgoed en geen vastgoedbelegging.

13. Soms is het moeilijk om vast te stellen of aanvullende diensten dermate belangrijk zijn dat een specifieke onroerende zaak niet in aanmerking komt als een vastgoedbelegging. Bijvoorbeeld in het geval dat de eigenaar van een hotel sommige verantwoordelijkheden uitbesteedt aan derden op grond van een beheersovereenkomst. De voorwaarden van dergelijke overeenkomsten lopen sterk uiteen. In het ene uiterste geval treedt de eigenaar in hoofdzaak op als passieve investeerder. In het andere uiterste geval besteedt de eigenaar slechts enkele dagelijkse werkzaamheden uit, maar blijft hij in aanzienlijke mate blootgesteld aan schommelingen in de kasstromen die met de hotelactiviteiten worden gegenereerd.

14. Bij het bepalen of een onroerende zaak een vastgoedbelegging is, is oordeelsvorming vereist. Een entiteit stelt criteria op aan de hand waarvan op bestendige wijze kan worden beoordeeld of een onroerende zaak een vastgoedbelegging is, in overeenstemming met de definitie van een vastgoedbelegging en de desbetreffende leidraden in de alinea's 7 tot en met 13. Alinea 75(c) schrijft voor dat een entiteit deze criteria moet vermelden indien de classificatie moeilijk is.

14A Ook bij het bepalen of de verwerving van een vastgoedbelegging de verwerving is van een actief of een groep van activa, dan wel van een bedrijfscombinatie die binnen het toepassingsgebied van IFRS 3 Bedrijfscombinaties valt, is oordeelsvorming vereist. Om te bepalen of het een bedrijfscombinatie betreft, moet naar IFRS 3 worden verwezen. De beschouwing in de alinea's 7 tot en met 14 van deze standaard heeft betrekking op de vraag of een onroerende zaak al dan niet door de eigenaar gebruikt vastgoed dan wel een vastgoedbelegging is, en niet om te bepalen of de verwerving van een onroerende zaak al dan niet een bedrijfscombinatie zoals gedefinieerd in IFRS 3 is. Bij het bepalen of een specifieke transactie aan de definitie van een bedrijfscombinatie zoals gedefinieerd in IFRS 3 beantwoordt en een vastgoedbelegging zoals gedefinieerd in deze standaard omvat, moeten beide standaarden afzonderlijk worden toegepast.

15. In sommige gevallen heeft een entiteit een onroerende zaak in eigendom die in lease wordt gegeven aan en wordt gebruikt door haar moedermaatschappij of een andere dochteronderneming. De onroerende zaak komt niet in aanmerking voor classificatie als vastgoedbelegging in de geconsolideerde jaarrekening, omdat zij, vanuit het perspectief van de groep, door de eigenaar gebruikt vastgoed is. Vanuit het perspectief van de entiteit die eigenaar is van de onroerende zaak, is de onroerende zaak een vastgoedbelegging indien deze aan de definitie in alinea 5 voldoet. Derhalve verwerkt de lessor de onroerende zaak in zijn jaarrekening als een vastgoedbelegging.

OPNAME

16.   Een vastgoedbelegging in eigendom moet als een actief worden opgenomen als en alleen als:

a) 

het waarschijnlijk is dat de aan de vastgoedbelegging verbonden toekomstige economische voordelen naar de entiteit zullen vloeien; en

b) 

de kostprijs van de vastgoedbelegging betrouwbaar kan worden bepaald.

17. Een entiteit beoordeelt aan de hand van deze opnamecriteria alle kosten van haar vastgoedbelegging op het moment dat deze worden gemaakt. Deze kosten omvatten de eerste kosten die voor de verwerving van een vastgoedbelegging zijn gemaakt en de kosten die daarna zijn gemaakt om een onroerende zaak uit te breiden, delen ervan te vervangen of de onroerende zaak te onderhouden.

18. Op basis van de opnamecriteria in alinea 16 neemt een entiteit de dagelijkse onderhoudskosten van een dergelijke onroerende zaak niet op in de boekwaarde van een vastgoedbelegging. Deze kosten worden daarentegen in winst of verlies opgenomen wanneer zij worden gemaakt. De dagelijkse onderhoudskosten bestaan voornamelijk uit arbeidskosten en de kosten van hulpgoederen, waartoe ook de kosten van onderdelen met een geringe waarde mogen worden gerekend. Het doel van deze uitgaven wordt vaak omschreven als „de reparatie en het onderhoud” van de onroerende zaak.

19. Vastgoedbeleggingen kunnen gedeeltelijk zijn verworven door vervanging. Binnenmuren kunnen bijvoorbeeld oorspronkelijke muren vervangen. Op basis van het opnameprincipe neemt een entiteit in de boekwaarde van een vastgoedbelegging de kosten op van vervanging van een deel van een bestaande vastgoedbelegging op het moment dat deze worden gemaakt en indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De boekwaarde van deze vervangen delen wordt niet langer in het overzicht van de financiële positie opgenomen overeenkomstig de bepalingen hiervoor in deze standaard.

19A Een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, moet in overeenstemming met IFRS 16 worden opgenomen.

WAARDERING BIJ EERSTE OPNAME

20.   De eerste waardering van een vastgoedbelegging in eigendom moet geschieden tegen kostprijs. In de eerste waardering moeten transactiekosten mee worden opgenomen.

21. De kostprijs van een gekochte vastgoedbelegging omvat de aankoopprijs en eventuele rechtstreeks toe te rekenen uitgaven. De rechtstreeks toe te rekenen uitgaven omvatten onder meer juridische advieskosten, overdrachtsbelasting en andere transactiekosten.

22. [Verwijderd]

23. De kostprijs van een vastgoedbelegging wordt niet vermeerderd met:

a) 

opstartkosten (tenzij deze noodzakelijk zijn om de onroerende zaak in de vereiste staat te brengen om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is);

b) 

exploitatieverliezen die worden geleden voordat de vastgoedbelegging de geplande bezettingsgraad bereikt; of

c) 

abnormale bedragen in verband met verspilde grondstoffen, arbeid en andere middelen die voor de bouw of ontwikkeling van de onroerende zaak zijn aangewend.

24. Als de betaling voor een vastgoedbelegging wordt uitgesteld, is de kostprijs gelijk aan de contante waarde daarvan. Het verschil tussen dit bedrag en het totaal van de betalingen wordt gedurende de periode van uitgestelde betaling als rentelast opgenomen.

25. [Verwijderd]

26. [Verwijderd]

27. Eén of meer vastgoedbeleggingen kunnen worden verworven in ruil voor één of meer niet-monetaire activa, of voor een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing heeft betrekking op een ruil van een niet-monetair actief tegen een ander niet-monetair actief, maar is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijke vastgoedbelegging wordt gewaardeerd tegen reële waarde tenzij (a) de ruiltransactie geen economische betekenis heeft, of (b) de reële waarde van noch het ontvangen actief, noch het afgestane actief betrouwbaar kan worden bepaald. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het afgestane actief niet onmiddellijk uit het overzicht van de financiële positie kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, wordt de kostprijs ervan gewaardeerd tegen de boekwaarde van het afgestane actief.

28. Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie op commerciële realiteit gebaseerd is door te beoordelen in welke mate zij verwacht dat toekomstige kasstromen zullen wijzigen als gevolg van de transactie. Een ruiltransactie heeft economische betekenis indien:

a) 

de samenstelling (risico, tijdstip en bedrag) van de kasstromen van het ontvangen actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van het overgedragen actief; of

b) 

de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, verandert als gevolg van de ruil; en

c) 

het verschil onder (a) of (b) significant is ten opzichte van de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of een ruiltransactie economische betekenis heeft, moet de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weergeven. Het resultaat van deze analyses kan duidelijk zijn zonder dat een entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

29. De reële waarde van een actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is, of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en voor het bepalen van de reële waarde kan worden gebruikt. Als de entiteit de reële waarde van het ontvangen of afgestane actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het afgestane actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt.

29A De eerste waardering van een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, moet in overeenstemming met IFRS 16 tegen kostprijs geschieden.

WAARDERING NA EERSTE OPNAME

Grondslag voor financiële verslaggeving

30.   Behoudens de in alinea 32A vermelde uitzondering moet een entiteit als grondslag voor financiële verslaggeving kiezen voor het reëlewaardemodel (zie de alinea's 33 tot en met 55) of voor het kostprijsmodel (zie alinea 56). De gekozen grondslag moet dan op al haar vastgoedbeleggingen worden toegepast.

31. In IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten wordt vermeld dat een vrijwillige wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving alleen mag worden doorgevoerd indiende wijziging leidt tot een jaarrekening die betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie, financiële prestatie of kasstromen van de entiteit. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een overstap van het reëlewaardemodel naar het kostprijsmodel in een meer relevante presentatie zal resulteren.

32. Deze standaard schrijft voor dat alle entiteiten de reële waarde van een vastgoedbelegging moeten bepalen ten behoeve van de waardering (als de entiteit het reëlewaardemodel gebruikt) of de toelichting (als de entiteit het kostprijsmodel toepast). Een entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de reële waarde van een vastgoedbelegging te bepalen op basis van een waardering door een onafhankelijke taxateur die in het bezit is van een erkende en relevante beroepskwalificatie en die beschikt over recente ervaring met de locatie en categorie van de te waarderen vastgoedbelegging.

32A   Een entiteit mag:

a) 

kiezen voor ofwel het reëlewaardemodel, ofwel het kostprijsmodel voor elke vastgoedbelegging die dient ter dekking van verplichtingen met een rendement dat direct is gekoppeld aan de reële waarde van, of het rendement op, bepaalde activa waaronder de desbetreffende vastgoedbelegging; en

b) 

voor alle overige vastgoedbeleggingen hetzij het reëlewaardemodel, hetzij het kostprijsmodel kiezen, ongeacht de keuze die ingevolge (a) is gemaakt.

▼M77

32B Sommige entiteiten hebben intern of extern een beleggingsfonds dat beleggers voordelen biedt die worden bepaald door de rechten van deelneming in het fonds. Evenzo geven sommige entiteiten verzekeringscontracten met directe winstdelingselementen uit, waarvoor de onderliggende posten vastgoedbeleggingen omvatten. Alleen voor de toepassing van de alinea’s 32A tot en met 32B omvatten verzekeringscontracten beleggingscontracten met discretionaire winstdelingselementen. Entiteiten mogen op grond van alinea 32A het door het fonds gehouden vastgoed (of het vastgoed dat een onderliggende post is) niet gedeeltelijk waarderen tegen kostprijs en gedeeltelijk tegen reële waarde. (Zie IFRS 17 Verzekeringscontracten voor in deze alinea gebruikte termen die in die standaard zijn gedefinieerd.)

▼M54

32C Indien een entiteit voor de beide in alinea 32A beschreven categorieën voor een verschillend model kiest, dan moeten verkopen van vastgoedbeleggingen tussen pools van activa die volgens een verschillend model worden gewaardeerd, op basis van de reële waarde worden opgenomen, en moet de cumulatieve verandering in de reële waarde in winst of verlies worden verwerkt. Indien een vastgoedbelegging van een pool waarvoor het reëlewaardemodel wordt toegepast, wordt verkocht aan een pool waarvoor het kostprijsmodel wordt toegepast, dan wordt de reële waarde op de verkoopdatum bijgevolg de veronderstelde kostprijs van de vastgoedbelegging.

Reëlewaardemodel

33.   Na de eerste opname moet een entiteit die voor het reëlewaardemodel kiest, al haar vastgoedbeleggingen tegen reële waarde waarderen, behalve in de gevallen die in alinea 53 zijn beschreven.

34.  [Verwijderd]

35.   Winsten of verliezen die uit een wijziging in de reële waarde van een vastgoedbelegging voortvloeien, moeten in winst of verlies worden opgenomen over de periode waarin ze ontstaan.

36 — 39. [Verwijderd]

40. Bij het bepalen van de reële waarde van een vastgoedbelegging in overeenstemming met IFRS 13 moet een entiteit ervoor zorgen dat de reële waarde onder meer huurinkomsten uit huidige leaseovereenkomsten weerspiegelt, alsook andere veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij het waarderen van vastgoedbeleggingen in de heersende marktomstandigheden.

40A Wanneer een lessee het reëlewaardemodel gebruikt voor de waardering van een vastgoedbelegging die als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, moet hij het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief, en niet de onderliggende onroerende zaak, tegen reële waarde waarderen.

41. IFRS 16 specificeert de grondslag voor de eerste opname van de kostprijs van een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. Alinea 33 vereist dat een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordtaangehouden, indien nodig, opnieuw tegen reële waarde wordt gewaardeerd indien de entiteit voor het reëlewaardemodel kiest. Wanneer leasebetalingen marktconform zijn, moet de reële waarde van een vastgoedbelegging die bij de verwerving ervan door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, na aftrek van alle naar verwachting te verrichten leasebetalingen (met inbegrip van de betalingen die met opgenomen leaseverplichtingen verband houden), gelijk zijn aan nul. Dit betekent dat de overgang van een waardering van een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief tegen kostprijs (overeenkomstig IFRS 16) naar een waardering tegen reële waarde (overeenkomstig alinea 33) geen aanleiding mag geven tot het boeken van een winst of verlies, tenzij de reële waarde op verschillende tijdstippen wordt bepaald. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer de keuze voor toepassing van het reëlewaardemodel wordt gemaakt na de eerste opname.

42 — 47. [Verwijderd]

48. Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging van het gebruik), zijn er in uitzonderlijke gevallen duidelijke aanwijzingen dat de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde dermate groot zal zijn, en dat de waarschijnlijkheid van de verschillende resultaten zo moeilijk te beoordelen zal zijn, dat één enkele bepaling van de reële waarde geen nut heeft. Dit kan erop wijzen dat de reële waarde van de onroerende zaak nu en in de toekomst niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 53).

49. [Verwijderd]

50. Bij het bepalen van de boekwaarde van vastgoedbeleggingen volgens het reëlewaardemodel vermijdt een entiteit dubbeltellingen van activa of verplichtingen die als afzonderlijke activa of verplichtingen zijn opgenomen. Bijvoorbeeld:

a) 

installaties zoals liften of airconditioningsystemen maken vaak integraal deel uit van een gebouw en worden doorgaans in de reële waarde van de vastgoedbelegging opgenomen in plaats van afzonderlijk als een materieel vast actief te worden opgenomen;

b) 

indien een kantoor gemeubileerd wordt geleased, omvat de reële waarde van het kantoor doorgaans de reële waarde van het meubilair omdat de huurinkomsten betrekking hebben op het gemeubileerde kantoor. Indien meubilair in de reële waarde van een vastgoedbelegging is inbegrepen, neemt een entiteit dat meubilair niet als een afzonderlijk actief op;

c) 

de reële waarde van een vastgoedbelegging omvat geen vooruitbetaalde of nog te ontvangen baten ter zake van een operationele lease, omdat de entiteit deze als een afzonderlijke verplichting of een afzonderlijk actief opneemt;

d) 

de reële waarde van een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, geeft de verwachte kasstromen weer (inclusief variabele leasebetalingen die naar verwachting verschuldigd zullen zijn). Indien bij een voor een onroerende zaak verkregen waardering alle naar verwachting te verrichten betalingen in mindering zijn gebracht, is het derhalve noodzakelijk om deze waardering met een eventueel opgenomen leaseverplichting te verhogen om de boekwaarde van de vastgoedbelegging volgens het reëlewaardemodel te verkrijgen.

51. [Verwijderd]

52. In sommige gevallen verwacht een entiteit dat de contante waarde van haar betalingen gerelateerd aan een vastgoedbelegging (met uitzondering van betalingen die op opgenomen verplichtingen betrekking hebben) hoger zal zijn dan de contante waarde van de gerelateerde contante ontvangsten. Een entiteit past IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa toe om te bepalen of een verplichting moet worden opgenomen, en zo ja, op welke wijze deze verplichting moet worden gewaardeerd.

Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te bepalen

53.   Er is een weerlegbaar vermoeden dat een entiteit de reële waarde van een vastgoedbelegging nu en in de toekomst betrouwbaar kan bepalen. Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging van het gebruik) zijn er in uitzonderlijke gevallen echter duidelijke aanwijzingen dat de reële waarde van de vastgoedbelegging op dat moment en in de toekomst niet betrouwbaar kanworden bepaald. Dit is het geval als en alleen als de markt voor vergelijkbare onroerende zaken inactief is (er zijn bijvoorbeeld weinig recente transacties, prijsnoteringen zijn niet actueel of waargenomen transactieprijzen geven aan dat de verkoper gedwongen was om te verkopen) en er geen alternatieve betrouwbare waarderingen van de reële waarde (bijvoorbeeld op basis van gedisconteerde kasstroomprognoses) beschikbaar zijn. Als een entiteit besluit dat de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw niet betrouwbaar kan worden bepaald maar verwacht dat de reële waarde van de onroerende zaak betrouwbaar zal kunnen worden bepaald wanneer de bouw daarvan is voltooid, moet ze de vastgoedbelegging in aanbouw waarderen tegen kostprijs totdat de reële waarde ervan betrouwbaar kan worden bepaald of, indien dit vroeger is, totdat de bouw is voltooid. Als een entiteit besluit dat de reële waarde van een vastgoedbelegging (die geen vastgoedbelegging in aanbouw is) niet nu en in de toekomst betrouwbaar kan worden bepaald, moet ze die vastgoedbelegging waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 voor een vastgoedbelegging in eigendom, dan wel in IFRS 16 voor een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van de vastgoedbelegging gelijk is aan nul. De entiteit moet IAS 16 of IFRS 16 blijven toepassen totdat de vastgoedbelegging wordt vervreemd.

53A Zodra een entiteit in staat is de reële waarde van een voorheen tegen kostprijs gewaardeerde vastgoedbelegging in aanbouw op betrouwbare wijze te bepalen, moet zij die onroerende zaak tegen reële waarde waarderen. Als de bouw van die onroerende zaak is voltooid, wordt aangenomen dat het mogelijk is de reële waarde ervan betrouwbaar te bepalen. Indien dit niet het geval is, moet de onroerende zaak in overeenstemming met alinea 53 administratief worden verwerkt met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 voor activa in eigendom, dan wel in IFRS 16 voor een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden.

53B Het vermoeden dat de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw op betrouwbare wijze kan worden bepaald, kan alleen bij eerste opname worden weerlegd. Een entiteit die een vastgoedbelegging in aanbouw tegen reële waarde heeft gewaardeerd, mag niet concluderen dat het niet mogelijk is de reële waarde van de voltooide vastgoedbelegging betrouwbaar te bepalen.

54. In de uitzonderlijke gevallen waarin een entiteit, om de reden die in alinea 53 is vermeld, verplicht is om een vastgoedbelegging te waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 of in IFRS 16, waardeert de entiteit al haar andere vastgoedbeleggingen, inclusief vastgoedbeleggingen in aanbouw, tegen reële waarde. In deze gevallen moet de entiteit elk van de overige vastgoedbeleggingen administratief blijven verwerken met behulp van het reëlewaardemodel, ook al mag een entiteit voor één vastgoedbelegging het kostprijsmodel toepassen.

55.   Indien een entiteit een vastgoedbelegging voorheen tegen reële waarde heeft gewaardeerd, moet zij de onroerende zaak tegen reële waarde blijven waarderen tot deze wordt vervreemd (of tot het tijdstip waarop deze door de eigenaar gebruikt vastgoed wordt of de entiteit de onroerende zaak begint te ontwikkelen voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering), zelfs indien vergelijkbare markttransacties minder frequent gaan voorkomen of marktprijzen minder gemakkelijk beschikbaar komen.

Kostprijsmodel

56.   Na de eerste opname moet een entiteit die voor het kostprijsmodel heeft gekozen een vastgoedbelegging waarderen:

a) 

overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten indien deze voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd);

b) 

overeenkomstig IFRS 16 indien deze door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden en indien deze niet voor verkoop wordt aangehouden in overeenstemming met IFRS 5; en

c) 

overeenkomstig de vereisten in IAS 16 voor het kostprijsmodel in alle overige gevallen.

HERCLASSIFICATIE

57.   Herclassificatie van of naar een vastgoedbelegging moet plaatsvinden als en alleen als er sprake is van een wijziging van het gebruik die blijkt uit:

a) 

de aanvang van het eigen gebruik, in geval van een herclassificatie van vastgoedbelegging naar door de eigenaar gebruikt vastgoed;

b) 

de aanvang van ontwikkelingsactiviteiten met het oog op de verkoop, in geval van een herclassificatie van vastgoedbelegging naar voorraden;

c) 

de beëindiging van het eigen gebruik, in geval van een herclassificatie van door de eigenaar gebruikt vastgoed naar vastgoedbelegging; dan wel

d) 

de aanvang van een operationele lease met een andere partij, in geval van een herclassificatie van voorraden naar vastgoedbelegging.

e) 

[verwijderd]

58. Alinea 57(b) schrijft voor dat een entiteit een onroerende zaak moet herclassificeren van vastgoedbelegging naar voorraden als en alleen als er sprake is van een wijziging van het gebruik die blijkt uit de aanvang van ontwikkelingsactiviteiten met het oog op de latere verkoop. Indien een entiteit besluit een vastgoedbelegging zonder ontwikkeling te vervreemden, blijft zij de onroerende zaak als een vastgoedbelegging behandelen tot deze uit het overzicht van de financiële positie wordt verwijderd. Herclassificatie naar voorraden vindt derhalve niet plaats. Evenzo, indien een entiteit aanvangt met de herontwikkeling van een bestaande vastgoedbelegging voor voortgezet toekomstig gebruik als vastgoedbelegging, blijft de onroerende zaak een vastgoedbelegging en wordt deze tijdens de herontwikkeling niet geherclassificeerd als door de eigenaar gebruikt vastgoed.

59. De alinea's 60 tot en met 65 zijn van toepassing op vragen in verband met de opname en waardering die rijzen wanneer een entiteit het reëlewaardemodel gebruikt voor vastgoedbeleggingen. Wanneer een entiteit het kostprijsmodel gebruikt, leidt herclassificatie tussen vastgoedbelegging, door de eigenaar gebruikt vastgoed en voorraden niet tot een wijziging van de boekwaarde van de geherclassificeerde onroerende zaak of tot een wijziging van de kostprijs van die onroerende zaak voor waarderings- of informatiedoeleinden.

60.   In geval van een herclassificatie van een tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbelegging naar door de eigenaar gebruikt vastgoed of voorraden moet als veronderstelde kostprijs van de onroerende zaak ten behoeve van de latere verwerking in overeenstemming met IAS 16, IFRS 16 of IAS 2 de reële waarde van de onroerende zaak op het moment van de wijziging van het gebruik worden genomen.

61.   Indien door de eigenaar gebruikt vastgoed een vastgoedbelegging wordt die tegen reële waarde zal worden verwerkt, moet een entiteit voor een onroerende zaak in eigendom IAS 16 en voor een onroerende zaak die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden IFRS 16 toepassen tot het moment waarop het gebruik verandert. Indien er op dat moment een verschil is tussen de boekwaarde van de onroerende zaak overeenkomstig IAS 16 of IFRS 16 en de reële waarde ervan, moet de entiteit dit verschil op dezelfde wijze behandelen als een herwaardering overeenkomstig IAS 16.

62. Tot op het moment waarop door de eigenaar gebruikt vastgoed een tegen reële waarde verwerkte vastgoedbelegging wordt, schrijft een entiteit de onroerende zaak (of het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief) af en neemt zij enige ontstane bijzondere waardeverminderingsverliezen op. De entiteit behandelt een eventueel verschil op dat moment tussen de overeenkomstig IAS 16 of IFRS 16 bepaalde boekwaarde van de onroerende zaak en de reële waarde ervan op dezelfde wijze als een herwaardering zoals beschreven in IAS 16. Met andere woorden:

a) 

enige resulterende afname van de boekwaarde van de onroerende zaak wordt in winst of verlies opgenomen. Voor zover echter voor die onroerende zaak een herwaarderingsreserve is gevormd, wordt de afname in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen en op de herwaarderingsreserve in het eigen vermogen in mindering gebracht;

b) 

enige resulterende toename van de boekwaarde wordt als volgt behandeld:

i) 

voor zover de toename leidt tot de terugneming van een eerder opgenomen bijzonder waardeverminderingsverlies voor die onroerende zaak, wordt de toename in winst of verlies opgenomen. Het in winst of verlies opgenomen bedrag stijgt niet uit boven het bedrag dat nodig is om de boekwaarde terug te brengen op de boekwaarde (na afschrijvingen) die zou zijn bepaald indien geen bijzonder waardeverminderingsverlies was opgenomen;

ii) 

enig overblijvend deel van de toename wordt in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen en verhoogt de herwaarderingsreserve in het eigen vermogen. Indien de vastgoedbelegging later wordt vervreemd, kan de in het eigen vermogen opgenomen herwaarderingsreserve naar de ingehouden winsten worden overgeboekt. De overboeking van de herwaarderingsreserve naar de ingehouden winsten mag niet via winst of verlies lopen.

63.   In geval van een herclassificatie van voorraden naar vastgoedbeleggingen die tegen reële waarde zullen worden geboekt, moet enig verschil tussen de reële waarde van de onroerende zaak op dat moment en de vorige boekwaarde ervan in winst of verlies worden opgenomen.

64. De behandeling van overboekingen van voorraden naar vastgoedbeleggingen die tegen reële waarde zullen worden geboekt, is consistent met de behandeling van de verkoop van voorraden.

65.   Indien een entiteit de bouw of ontwikkeling voltooit van een zelfgebouwde vastgoedbelegging die tegen reële waarde zal worden geboekt, moet enig verschil tussen de reële waarde van de onroerende zaak op dat moment en de vorige boekwaarde ervan in winst of verlies worden opgenomen.

VERVREEMDING

66.   Een vastgoedbelegging mag niet langer in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen in geval van vervreemding of wanneer de vastgoedbelegging permanent buiten gebruik wordt gesteld en er geen toekomstige economische voordelen worden verwacht bij de vervreemding van de vastgoedbelegging.

67. De vervreemding van een vastgoedbelegging kan plaatsvinden door verkoop of door het aangaan van een financiële lease. De datum van vervreemding van een vastgoedbelegging die wordt verkocht, is de datum waarop de ontvanger zeggenschap over de vastgoedbelegging verkrijgt in overeenstemming met de in IFRS 15 vervatte vereisten voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld. IFRS 16 is van toepassing op een vervreemding als gevolg van het aangaan van een financiële lease, alsook op een „sale and leaseback”-transactie.

68. Indien een entiteit in overeenstemming met de opnamecriteria in alinea 16 de kosten van een vervanging van een gedeelte van een vastgoedbelegging in de boekwaarde van een actief opneemt, wordt de boekwaarde van het vervangen gedeelte niet langer opgenomen. Voor een vastgoedbelegging die administratief wordt verwerkt met behulp van het kostprijsmodel, is een vervangen gedeelte mogelijk geen deel dat afzonderlijk werd afgeschreven. Indien het voor een entiteit praktisch niet haalbaar is om de boekwaarde van het vervangen gedeelte te bepalen, mag zij de kosten van de vervanging gebruiken als indicatie van de kostprijs van het vervangen gedeelte op het moment dat het verworven of gebouwd werd. Bij toepassing van het reëlewaardemodel weerspiegelt de reële waarde van de vastgoedbelegging mogelijk reeds dat het te vervangen gedeelte zijn waarde heeft verloren. In andere gevallen kan het moeilijk op te maken zijn in welke mate de reële waarde van het gedeelte dat vervangen wordt, moet worden verminderd. Als het praktisch niet haalbaar is om de reële waarde van het vervangen gedeelte neerwaarts aan te passen, bestaat er een alternatief om de kosten van de vervanging in de boekwaarde van het actief op te nemen en de reële waarde vervolgens opnieuw te beoordelen, zoals dit vereist zou zijn voor toevoegingen waarbij er geen sprake is van vervanging.

69.   Winsten of verliezen die uit de buitengebruikstelling of vervreemding van een vastgoedbelegging voortvloeien, moeten worden bepaald als het verschil tussen de netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief, en moeten in winst of verlies worden opgenomen (tenzij IFRS 16 anderszins voorschrijft bij een „sale and leaseback”-transactie) over de periode waarin buitengebruikstelling of vervreemding plaatsvindt.

70. Het vergoedingsbedrag dat uit hoofde van het niet langer opnemen van een vastgoedbelegging in winst of verlies moet worden opgenomen, wordt bepaald in overeenstemming met de vereisten voor het bepalen van de transactieprijs in de alinea's 47 tot en met 72 van IFRS 15. Verdere wijzigingen van het geschatte vergoedingsbedrag dat in winst of verlies is opgenomen, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met de in IFRS 15 vervatte vereisten voor wijzigingen van de transactieprijs.

71. Een entiteit past IAS 37 of, indien geëigend, andere standaarden toe op enige verplichtingen die zij na vervreemding van een vastgoedbelegging behoudt.

72.   Een vergoeding van derden voor een vastgoedbelegging die een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, verloren is gegaan of is afgestaan, moet in winst of verlies worden opgenomen op het moment dat de vergoeding opeisbaar wordt.

73. Bijzondere waardeverminderingen of verliezen op vastgoedbeleggingen, daarmee samenhangende claims op, of betalingen van, vergoedingen door derden en enige latere aankoop of bouw van vervangende activa, zijn afzonderlijke economische gebeurtenissen en moeten als volgt afzonderlijk worden verwerkt:

a) 

bijzondere waardeverminderingen van vastgoedbeleggingen worden opgenomen overeenkomstig IAS 36;

b) 

buitengebruikstellingen of vervreemdingen van vastgoedbeleggingen worden opgenomen overeenkomstig de alinea's 66 tot en met 71 van deze standaard;

c) 

vergoedingen van derden voor een vastgoedbelegging die een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, verloren is gegaan of is afgestaan, worden in winst of verlies opgenomen op het moment dat deze opeisbaar worden; en

d) 

de kostprijs van activa die worden gerestaureerd, gekocht of gebouwd als vervangingen wordt bepaald overeenkomstig de alinea's 20 tot en met 29 van deze standaard.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Reëlewaardemodel en kostprijsmodel

74. De hierna beschreven informatie wordt verschaft naast die welke in overeenstemming met IFRS 16 wordt vermeld. Overeenkomstig IFRS 16 verstrekt de eigenaar van een vastgoedbelegging de door lessors te verschaffen informatie over de door hem aangegane leaseovereenkomsten. Een lessee die een vastgoedbelegging als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief aanhoudt, verstrekt de overeenkomstig IFRS 16 door lessees te verschaffen informatie en de overeenkomstig IFRS 16 door lessors te verschaffen informatie over alle door hem aangegane operationele leases.

75.   Een entiteit moet het volgende vermelden:

a) 

of zij het reëlewaardemodel of het kostprijsmodel toepast;

b) 

[verwijderd]

c) 

indien classificatie moeilijk is (zie alinea 14), de criteria die de entiteit gebruikt om vastgoedbeleggingen te onderscheiden van door de eigenaar gebruikt vastgoed en van vastgoed aangehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering;

d) 

[verwijderd]

e) 

de mate waarin de reële waarde van vastgoedbeleggingen (zoals gewaardeerd of vermeld in de jaarrekening) is gebaseerd op een waardering door een onafhankelijke taxateur die in het bezit is van een erkende en relevante beroepskwalificatie en beschikt over recente ervaring met de locatie en categorie van de te waarderen vastgoedbelegging. Indien de waardering niet op deze wijze tot stand is gekomen, moet dit feit worden vermeld;

f) 

de bedragen die in winst of verlies zijn opgenomen voor:

i) 

huurinkomsten uit vastgoedbeleggingen;

ii) 

directe exploitatielasten (inclusief reparatie en onderhoud) die voortvloeien uit vastgoedbeleggingen die tijdens de periode huurinkomsten hebben gegenereerd;

iii) 

directe exploitatielasten (inclusief reparatie en onderhoud) die voortvloeien uit vastgoedbeleggingen die tijdens de periode geen huurinkomsten hebben gegenereerd; en

iv) 

de cumulatieve verandering in reële waarde opgenomen in winst of verlies bij de verkoop van een vastgoedbelegging uit een pool van activa waarvoor het kostprijsmodel wordt toegepast aan een pool waarvoor het reëlewaardemodel wordt toegepast (zie alinea 32C);

g) 

het bestaan en de omvang van beperkingen met betrekking tot de realiseerbaarheid van vastgoedbeleggingen of de overmaking van inkomsten en opbrengsten bij vervreemding;

h) 

contractuele verplichtingen tot aankoop, bouw of ontwikkeling van vastgoedbeleggingen of met betrekking tot reparaties, onderhoud of verbeteringen.

Reëlewaardemodel

76.   Naast de informatie die op grond van alinea 75 moet worden verstrekt, moet een entiteit die het in de alinea's 33 tot en met 55 beschreven reëlewaardemodel toepast ook een aansluiting opnemen tussen de boekwaarde van vastgoedbeleggingen aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:

a) 

investeringen, waarbij investeringen die resulteren uit verwervingen en deze die resulteren uit latere uitgaven opgenomen in de boekwaarde van een actief, afzonderlijk moeten worden vermeld;

b) 

investeringen die resulteren uit verwervingen via bedrijfscombinaties;

c) 

activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5, en andere vervreemdingen;

d) 

nettowinsten of -verliezen als gevolg van aanpassingen van de reële waarde;

e) 

de nettowisselkoersverschillen die ontstaan bij de omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en bij de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

f) 

herclassificaties naar en van voorraden en door de eigenaar gebruikt vastgoed; en

g) 

overige veranderingen.

77.   Wanneer een verkregen waardering voor een vastgoedbelegging ten behoeve van de jaarrekening aanzienlijk wordt aangepast, bijvoorbeeld ter voorkoming van een dubbeltelling van activa en verplichtingen die als afzonderlijke activa en verplichtingen zijn opgenomen zoals beschreven in alinea 50, moet de entiteit een aansluiting opnemen tussen de verkregen waardering en de aangepaste waardering die in de jaarrekening is vervat, waarbij het totale bedrag van enige opgenomen, opnieuw toegevoegde leaseverplichtingen afzonderlijk van enige andere aanzienlijke aanpassingen moet worden vermeld.

78.   In de uitzonderlijke gevallen waarnaar in alinea 53 wordt verwezen, moeten, wanneer een entiteit een vastgoedbelegging met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 of in IFRS 16 waardeert, in de op grond van alinea 76 vereiste aansluiting de bedragen met betrekking tot die vastgoedbelegging afzonderlijk worden vermeld van de bedragen die op andere vastgoedbeleggingen betrekking hebben. Daarnaast moet een entiteit het volgende vermelden:

a) 

een beschrijving van de vastgoedbelegging;

b) 

een verklaring waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald;

c) 

indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde hoogstwaarschijnlijk ligt; en

d) 

bij vervreemding van vastgoedbeleggingen die niet tegen reële waarde zijn geboekt:

i) 

het feit dat de entiteit vastgoedbeleggingen heeft vervreemd die niet tegen reële waarde zijn geboekt;

ii) 

de boekwaarde van die vastgoedbeleggingen op het moment van verkoop; en

iii) 

het bedrag van de opgenomen winst of het opgenomen verlies.

Kostprijsmodel

79.   Naast de informatie die op grond van alinea 75 moet worden verstrekt, moet een entiteit die het in alinea 56 beschreven kostprijsmodel toepast het volgende vermelden:

a) 

de gebruikte afschrijvingsmethoden;

b) 

de gebruiksduur of toegepaste afschrijvingspercentages;

c) 

de brutoboekwaarde en de geaccumuleerde afschrijvingen (samengevoegd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode;

d) 

een aansluiting van de boekwaarde van de vastgoedbelegging aan het begin en einde van de periode, waarbij het volgende wordt vermeld:

i) 

investeringen, waarbij investeringen die resulteren uit verwervingen en deze die resulteren uit latere uitgaven opgenomen als een actief, afzonderlijk moeten worden vermeld;

ii) 

investeringen die resulteren uit verwervingen via bedrijfscombinaties;

iii) 

activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5, en andere vervreemdingen;

iv) 

afschrijvingen;

v) 

het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode zijn opgenomen en het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode zijn teruggenomen in overeenstemming met IAS 36;

vi) 

de nettowisselkoersverschillen die ontstaan bij de omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en bij de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

vii) 

herclassificaties naar en van voorraden en door de eigenaar gebruikt vastgoed; en

viii) 

overige veranderingen;

e) 

de reële waarde van vastgoedbeleggingen. Indien een entiteit in de uitzonderlijke gevallen die in alinea 53 zijn beschreven de reële waarde van de vastgoedbelegging niet betrouwbaar kan bepalen, moet ze het volgende vermelden:

i) 

een beschrijving van de vastgoedbelegging;

ii) 

een verklaring waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald; en

iii) 

indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde hoogstwaarschijnlijk ligt.

OVERGANGSBEPALINGEN

Reëlewaardemodel

80.   Een entiteit die voorheen IAS 40 (2000) toepaste en ervoor kiest om voor het eerst sommige of alle in aanmerking komende vastgoedbelangen die op grond van een operationele lease worden gehouden, als vastgoedbelegging te classificeren en administratief te verwerken, moet het effect van die keuze opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten in de periode waarin de keuze voor het eerst is gemaakt. Daarnaast geldt het volgende:

a) 

indien de entiteit de reële waarde van die vastgoedbelangen in voorgaande perioden (bepaald op een basis die in overeenstemming is met de definitie van reële waarde in IFRS 13) voorheen openbaar heeft gemaakt (in de jaarrekening of anderszins), wordt de entiteit aangemoedigd maar is ze niet verplicht:

i) 

om het beginsaldo van de ingehouden winsten aan te passen voor de vroegste gepresenteerde periode waarin die reële waarde openbaar werd gemaakt; en

ii) 

om de vergelijkende informatie voor deze perioden aan te passen; en

b) 

indien de entiteit de onder (a) vermelde informatie niet eerder openbaar heeft gemaakt, mag zij de vergelijkende informatie niet aanpassen en moet de entiteit dit feit vermelden.

81. Deze standaard schrijft een andere behandeling voor dan die welke door IAS 8 wordt voorgeschreven. IAS 8 vereist dat vergelijkende informatie wordt aangepast, tenzij een dergelijke aanpassing praktisch niet haalbaar is.

82. Wanneer een entiteit deze standaard voor het eerst toepast, houdt de aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten ook de herclassificatie in van enig bedrag in de herwaarderingsreserve voor vastgoedbeleggingen.

Kostprijsmodel

83. IAS 8 is van toepassing op elke wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving die wordt aangebracht wanneer een entiteit deze standaard voor het eerst toepast en opteert voor toepassing van het kostprijsmodel. Het effect van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving omvat de herclassificatie van enig bedrag in de herwaarderingsreserve voor vastgoedbeleggingen.

84.   De vereisten van de alinea's 27, 28 en 29 met betrekking tot de eerste waardering van een vastgoedbelegging die via een ruiltransactie van activa is verworven, moeten prospectief alleen op toekomstige transacties worden toegepast.

Bedrijfscombinaties

84A   Alinea 14A en een kopje vóór alinea 6 zijn toegevoegd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen cyclus 2011-2013. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op verwervingen van vastgoedbeleggingen vanaf het begin van de eerste periode waarop zij deze wijziging toepast. De administratieve verwerking van verwervingen van vastgoedbeleggingen in eerdere perioden mag bijgevolg niet worden aangepast. Een entiteit kan er evenwel voor kiezen de wijziging toe te passen op individuele verwervingen van vastgoedbeleggingen die plaatsvonden vóór het begin van de eerste jaarperiode waarin de ingangsdatum valt, dan wel de eerste jaarperiode na de ingangsdatum, als en slechts als de voor de toepassing van de wijziging op deze eerdere transacties vereiste informatie voor de entiteit beschikbaar is.

IFRS 16

84B   Een entiteit die IFRS 16 en de daarmee gerelateerde wijzigingen in deze standaard voor het eerst toepast, moet de overgangsbepalingen in bijlage C bij IFRS 16 toepassen op een vastgoedbelegging die als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden.

INGANGSDATUM

85. Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

85A IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werd alinea 62 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten deze wijzigingen ook op die periode worden toegepast.

85B De alinea's 8, 9, 48, 53, 54 en 57 zijn gewijzigd, alinea 22 is verwijderd en de alinea's 53A en 53B zijn toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Een entiteit mag de wijzigingen op vastgoedbeleggingen in aanbouw toepassen vanaf een willekeurige datum vóór 1 januari 2009, mits de reële waarden van vastgoedbeleggingen in aanbouw op die datum werden bepaald. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de wijzigingen in de alinea's 5 en 81E van IAS 16 Materiële vaste activa toepassen.

85C De definitie van reële waarde in alinea 5 is gewijzigd, de alinea's 26, 29, 32, 40, 48, 53, 53B, 78,79 en 80 en 85B zijn gewijzigd en de alinea's 36 tot en met 39, 42 tot en met 47, 49, 51 en 75(d) zijn verwijderd door IFRS 13, uitgegeven in mei 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 13 toepast.

85D Vóór alinea 6 en na alinea 84 zijn kopjes ingevoegd en de alinea's 14A en 84A zijn toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen cyclus 2011-2013, uitgegeven in december 2013. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

85E De alinea's 3(b), 9, 67 en 70 zijn gewijzigd door IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast.

85F IFRS 16, uitgegeven in januari 2016, heeft het toepassingsgebied van IAS 40 gewijzigd door een vastgoedbelegging op zodanige wijze te definiëren dat deze zowel een vastgoedbelegging in eigendom omvat als een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. De alinea's 5, 7, 8, 9, 16, 20, 30, 41, 50, 53, 53A, 54, 56, 60, 61, 62, 67, 69, 74, 75, 77 en 78 zijn gewijzigd, de alinea's 19A, 29A, 40A en 84B en het bijbehorende kopje zijn toegevoegd en de alinea's 3, 6, 25, 26 en 34 zijn verwijderd door IFRS 16. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

85H IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 32B gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M54

INTREKKING VAN IAS 40 (2000)

86. Deze standaard vervangt IAS 40 Vastgoedbeleggingen (uitgegeven in 2000).

▼B




INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 41

Landbouw

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze, de presentatie in de jaarrekening en de informatieverschaffing met betrekking tot agrarische activiteiten.

TOEPASSINGSGEBIED

▼M45

1   Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van de volgende posten indien zij betrekking hebben op agrarische activiteiten:

a) 

biologische activa, met uitzondering van vruchtdragende planten;

b) 

agrarische producten op het ogenblik van de oogst; en

c) 

overheidssubsidies die worden besproken in de alinea's 34 en 35.

▼M54

2 Deze standaard is niet van toepassing op:

▼M45

a) 

grond die met agrarische activiteiten verband houdt (zie IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 40 Vastgoedbeleggingen);

b) 

vruchtdragende planten die met agrarische activiteiten verband houden (zie IAS 16). Deze standaard is echter wel van toepassing op de producten die door die vruchtdragende planten worden voortgebracht;

c) 

overheidssubsidies die met vruchtdragende planten verband houden (zie IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun);

d) 

immateriële activa die met agrarische activiteiten verband houden (zie IAS 38 Immateriële activa);

▼M54

e) 

met een gebruiksrecht overeenstemmende activa uit hoofde van een leaseovereenkomst voor grond die met agrarische activiteiten verband houdt (zie IFRS 16 Leaseovereenkomsten).

▼M45

3 Deze standaard is op het ogenblik van de oogst van toepassing op agrarische producten die de geoogste producten zijn van de biologische activa van de entiteit. Daarna is IAS 2 Voorraden of een andere toepasselijke standaard van toepassing. Deze standaard behandelt bijgevolg niet de verwerking van agrarische producten na de oogst (bijvoorbeeld de verwerking van druiven tot wijn door een wijnboer die de druiven heeft geteeld). Hoewel deze verwerking een logisch en natuurlijk verlengstuk van agrarische activiteiten kan zijn en de gebeurtenissen die plaatsvinden enige overeenkomst kunnen vertonen met biologische transformatie, is deze verwerking niet opgenomen in de definitie van agrarische activiteiten in deze standaard.

4 De onderstaande tabel geeft voorbeelden van biologische activa, agrarische producten en producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst.



Biologische activa

Agrarische producten

Producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst

Schapen

Wol

Garen, tapijt

Bomen in een bosplantage

Boomstammen

Houtblokken, timmerhout

Melkvee

Melk

Kaas

Varkens

Karkas

Worst, gedroogde ham

Katoenplanten

Geoogst katoen

Draad, kleding

Suikerriet

Geoogst suikerriet

Suiker

Tabaksplanten

Geplukte bladeren

Gedroogde tabak

Theestruiken

Geplukte bladeren

Thee

Wijnstokken

Geplukte druiven

Wijn

Fruitbomen

Geplukt fruit

Verwerkt fruit

Oliepalmen

Geplukt fruit

Palmolie

Rubberbomen

Geoogste latex

Rubberproducten

Sommige planten, zoals theestruiken, wijnstokken, oliepalmen en rubberbomen, voldoen gewoonlijk aan de definitie van een vruchtdragende plant en vallen binnen het toepassingsgebied van IAS 16. De producten die door vruchtdragende planten worden voortgebracht, zoals theebladeren, druiven, oliepalmfruit en latex, vallen echter binnen het toepassingsgebied van IAS 41.

▼B

DEFINITIES

Definities in verband met landbouw

▼M45

5   De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

▼M8

Agrarische activiteit is het beheer door een entiteit van de biologische transformatie en oogst van biologische activa voor verkoop of voor conversie in agrarische producten of in additionele biologische activa.

▼M45

Agrarische producten zijn de geoogste producten van de biologische activa van de entiteit.

Een vruchtdragende plant is een levende plant:

a) 

die wordt gebruikt bij de productie of levering van agrarische producten;

b) 

waarvan wordt verwacht dat zij in meer dan één periode producten voortbrengt; en

c) 

waarvoor er een zeer kleine kans bestaat dat zij als agrarisch product wordt verkocht, met uitzondering van incidentele verkopen als afval.

Een biologisch actief is een levend dier of een levende plant.

▼B

Biologische transformatie omvat de processen van de groei, de degeneratie, de productie en de voortplanting die kwalitatieve of kwantitatieve wijzigingen in een biologisch actief veroorzaken.

Een groep biologische activa is een samenvoeging van soortgelijke levende dieren of planten.

Oogst is het losmaken van producten van een biologisch actief of het beëindigen van de levensprocessen van een biologisch actief.

▼M8

Verkoopkosten zijn de marginale kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de vervreemding van een actief, met uitzondering van financieringskosten en winstbelastingen.

▼M45

5A De volgende planten zijn geen vruchtdragende planten:

a) 

planten die worden geteeld om als agrarisch product te worden geoogst (bijvoorbeeld bomen die worden gekweekt om als timmerhout te worden gebruikt);

b) 

planten die worden geteeld om agrarische producten voort te brengen wanneer er meer dan een zeer kleine kans bestaat dat de entiteit ook de plant zal oogsten en verkopen als een agrarisch product en niet louter incidenteel als afval zal verkopen (bijvoorbeeld bomen die zowel voor hun fruit als voor hun timmerhout worden geteeld); en

c) 

eenjarige gewassen (bijvoorbeeld maïs en tarwe).

5B Wanneer vruchtdragende planten niet meer worden gebruikt om producten voort te brengen, kunnen zij eventueel worden geveld en als afval worden verkocht, bijvoorbeeld om als brandhout te worden gebruikt. Dergelijke incidentele verkopen als afval beletten niet dat de plant aan de definitie van een vruchtdragende plant voldoet.

5C Een product dat door vruchtdragende planten wordt voortgebracht, is een biologisch actief.

▼B

6 Agrarische activiteiten bestrijken een gevarieerde reeks van activiteiten, bijvoorbeeld veeteelt, bosbouw, jaarlijkse of herhalende oogsten, de cultuur van boomgaarden en plantages, bloementeelt en hydrocultuur (met inbegrip van viskweek). Binnen deze diversiteit bestaan bepaalde gemeenschappelijke kenmerken:

(a) 

vermogen om te veranderen. Levende dieren en planten zijn in staat tot biologische transformatie;

(b) 

beheer van veranderingen. Het beheer vergemakkelijkt de biologische transformatie door de voorwaarden die nodig zijn opdat het proces zou plaatsvinden te bevorderen of ten minste te stabiliseren (bijvoorbeeld niveaus van voedingsstoffen, vocht, temperatuur, vruchtbaarheid en licht). Dit beheer onderscheidt agrarische activiteiten van andere activiteiten. Het oogsten van niet-beheerde bronnen (zoals visvangst op de oceaan of ontbossing) is bijvoorbeeld geen agrarische activiteit; en

▼M8

(c) 

waardering van veranderingen. De wijziging in kwaliteit (bijvoorbeeld genetische verdienste, dichtheid, rijpheid, vetbedekking, proteïnegehalte en vezelsterkte) of in kwantiteit (bijvoorbeeld nageslacht, gewicht, kubieke meters, vezellengte of -diameter, en aantal kiemen) die uit de biologische transformatie of oogst resulteert, wordt als een courant onderdeel van het beheer gewaardeerd en opgevolgd.

▼B

7 Biologische transformatie leidt tot de volgende typen van resultaten:

(a) 

wijzigingen van het actief door i) groei (een toename van de kwantiteit of een verbetering van de kwaliteit van een dier of plant); ii) degeneratie (een afname van de kwantiteit of een verslechtering van de kwaliteit van een dier of plant); of iii) voortplanting (creatie van additionele dieren of planten); dan wel

(b) 

productie van agrarische producten zoals latex, theebladeren, wol en melk.

Algemene definities

▼M45

8   De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

▼M33

[verwijderd]

(a) 

[verwijderd]

(b) 

[verwijderd]

(c) 

[verwijderd]

▼B

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief in de balans wordt opgenomen.

▼M33

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

▼M45

Overheidssubsidies zoals gedefinieerd in IAS 20.

▼M33 —————

▼B

OPNAME EN WAARDERING

10 Een entiteit moet een biologisch actief of agrarische producten opnemen als en alleen als:

(a) 

de entiteit de zeggenschap heeft over het actief als gevolg van gebeurtenissen uit het verleden;

(b) 

het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen met betrekking tot het actief naar de entiteit zullen vloeien; en

(c) 

de reële waarde of kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald.

11 In agrarische activiteiten kan de zeggenschap blijken uit bijvoorbeeld juridische eigendom van vee en het brandmerken of anderszins merken van vee bij de verwerving, de geboorte of het spenen. De toekomstige voordelen worden doorgaans beoordeeld door de waardering van de belangrijke fysieke eigenschappen.

12 Een biologisch actief moet bij de eerste opname en op ►M5  het einde van elke verslagperiode ◄ worden gewaardeerd tegen zijn reële waarde minus de ►M8  verkoopkosten ◄ , behalve in het geval dat in alinea 30 is beschreven, waar de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

13 Agrarische producten die van de biologische activa van een entiteit worden geoogst, moeten worden gewaardeerd tegen hun reële waarde minus de ►M8  verkoopkosten ◄ op het moment van de oogst. Deze waardering is de kostprijs op die datum indien IAS 2 Voorraden of een andere toepasselijke standaard wordt toegepast.

▼M8 —————

▼B

15 De waardering van een biologisch actief of agrarisch product tegen reële waarde kan worden vergemakkelijkt door biologische activa of agrarische producten te groeperen volgens significante kenmerken; bijvoorbeeld volgens ouderdom of kwaliteit. ◄ Een entiteit kiest de eigenschappen die overeenkomen met de in de markt gebruikte eigenschappen als prijsgrondslag.

16 Entiteiten sluiten vaak contracten af om hun biologische activa of agrarische producten op een toekomstige datum te verkopen. Prijzen van contracten zijn niet noodzakelijk relevant bij het bepalen van de reële waarde, aangezien de reële waarde de huidige marktomstandigheden weerspiegelt waarin kopende en verkopende marktdeelnemers een transactie zouden aangaan. ◄ Bijgevolg wordt de reële waarde van een biologisch actief of agrarisch product niet aangepast vanwege het bestaan van een contract. In sommige gevallen kan een contract voor de verkoop van een biologisch actief of agrarisch product een verlieslatend contract zijn, zoals gedefinieerd in IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. IAS 37 is van toepassing op verlieslatende contracten.

▼M33 —————

▼M75

22 Een entiteit neemt geen kasstromen op voor de financiering van het actief of het herstel van biologische activa na de oogst (bijvoorbeeld de kostprijs van het heraanplanten van bomen in een bosaanplanting na de oogst).

▼M33 —————

▼M45

24 De kostprijs kan soms de reële waarde benaderen, in het bijzonder indien:

a) 

weinig biologische transformatie heeft plaatsgevonden sinds de aanvankelijke kosten werden gemaakt (bijvoorbeeld voor zaailingen van fruitbomen die onmiddellijk vóór het einde van een verslagperiode zijn geplant of recentelijk verworven vee); dan wel

b) 

de invloed van de biologische transformatie op de kostprijs naar verwachting niet materieel zal zijn (bijvoorbeeld voor de eerste groei in een dertigjarige productiecyclus van een dennenbos).

▼B

25 Biologische activa zijn vaak fysiek verbonden aan grond (bijvoorbeeld bomen in een bosaanplanting). Het is mogelijk dat er geen afzonderlijke markt bestaat voor biologische activa die verbonden zijn aan het land, maar dat een actieve markt bestaat voor de gecombineerde activa, dus voor de biologische activa, het land op zich, en landverbeteringen, als een pakket. ►M33  Een entiteit mag informatie met betrekking tot de gecombineerde activa gebruiken om de reële waarde van de biologische activa te bepalen. ◄ Zo kan de reële waarde van grond op zich en grondverbeteringen worden afgetrokken van de reële waarde van de gecombineerde activa om de reële waarde van biologische activa te bepalen.

Winsten en verliezen

26 Een winst of verlies ontstaan bij de eerste opname van een biologisch actief tegen reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ en ontstaan uit een wijziging in reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ van een biologisch actief, moet worden opgenomen in de winst of het verlies voor de periode waarin de winst of het verlies is ontstaan.

27 Een verlies kan ontstaan bij de eerste opname van een biologisch actief, omdat de ►M8  verkoopkosten ◄ worden afgetrokken bij de bepaling van de reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ van een biologisch actief. Een winst kan ontstaan bij de eerste opname van een biologisch actief, zoals wanneer een kalf wordt geboren.

28 Een winst of verlies ontstaan bij de eerste opname van agrarische producten tegen reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ , moet worden opgenomen in de winst of het verlies voor de periode waarin de winst of het verlies is ontstaan.

29 Een winst of een verlies kan ontstaan bij de eerste opname van agrarische producten als gevolg van de oogst.

Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te bepalen

30  Er is een vermoeden dat de reële waarde van een biologisch actief betrouwbaar kan worden bepaald. Dit vermoeden kan echter alleen bij de eerste opname worden weerlegd voor een biologisch actief waarvoor geen genoteerde marktprijzen beschikbaar zijn en waarvoor alternatieve waarderingen tegen reële waarde als duidelijk onbetrouwbaar worden beschouwd.  ◄ In een dergelijk geval moet dit biologisch actief worden gewaardeerd tegen zijn kostprijs minus de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. Zodra de reële waarde van een dergelijk biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd, moet een entiteit het waarderen tegen zijn reële waarde minus de ►M8  verkoopkosten ◄ . Wanneer een biologisch actief eenmaal voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wordt verondersteld dat de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald.

31 De veronderstelling in alinea 30 kan alleen bij de eerste opname worden weerlegd. Een entiteit die een biologisch actief oorspronkelijk heeft gewaardeerd tegen de reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ , blijft het biologisch actief tot de vervreemding waarderen tegen reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ .

32 In alle gevallen waardeert een entiteit agrarische producten op het ogenblik van de oogst tegen hun reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ . Deze standaard weerspiegelt de visie dat de reële waarde van agrarische producten op het ogenblik van de oogst altijd betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

33 Bij de bepaling van de kostprijs, de geaccumuleerde afschrijving en het geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverlies, neemt een entiteit IAS 2 Voorraden, IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa in overweging.

OVERHEIDSSUBSIDIES

▼M8

34 Een onvoorwaardelijke overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief gewaardeerd tegen zijn reële waarde minus verkoopkosten moet in winst of verlies worden opgenomen als en alleen als de overheidssubsidie opeisbaar wordt.

35 Indien een overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief gewaardeerd tegen zijn reële waarde minus verkoopkosten voorwaardelijk is, of indien een overheidssubsidie vereist dat een entiteit zich niet aan een bepaalde agrarische activiteit wijdt, moet een entiteit de overheidssubsidie in winst of verlies opnemen als en alleen als de aan de overheidssubsidie verbonden voorwaarden zijn vervuld.

36 De algemene bepalingen van overheidssubsidies variëren. Zo kan een subsidie vereisen dat een entiteit gedurende vijf jaar op een bepaalde locatie agrarische activiteiten uitoefent en dat de entiteit de subsidie volledig terugbetaalt indien zij gedurende een periode van minder dan vijf jaar agrarische activiteiten uitoefent. In dit geval wordt de subsidie niet in winst of verlies opgenomen tot de vijf jaar zijn verstreken. Indien de bepalingen van de subsidie echter toestaan dat een deel van de subsidie wordt behouden in verhouding tot de tijd die is verstreken, neemt de entiteit het desbetreffende deel op in winst of verlies telkens wanneer het behoud ervan wordt toegestaan.

▼B

37 Indien een overheidssubsidie betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 30), is IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun van toepassing.

38 Deze standaard vereist een andere behandeling dan IAS 20 indien een overheidssubsidie betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ of indien een overheidssubsidie vereist dat een entiteit zich niet aan een bepaalde agrarische activiteit wijdt. IAS 20 is alleen van toepassing op een overheidssubsidie die betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

39 [Verwijderd]

Algemeen

40 Een entiteit moet de integrale winsten of verliezen vermelden die ontstaan zijn tijdens de lopende periode bij de eerste opname van biologische activa en agrarische producten en uit de wijziging in reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ van biologische activa.

41 Een entiteit moet een beschrijving geven van elke groep biologische activa.

42 De op grond van alinea 41 vereiste informatie kan worden vermeld in de vorm van een verhalende of gekwantificeerde beschrijving.

43 Een entiteit wordt aangemoedigd om een gekwantificeerde beschrijving van elke groep biologische activa te vermelden, met een onderscheid tussen verbruikbare en vruchtdragende biologische activa of tussen rijpe en onrijpe biologische activa, al naargelang het geval. Zo kan een entiteit per groep de boekwaarde vermelden van verbruikbare biologische activa en vruchtdragende biologische activa. Een entiteit kan deze boekwaarden bovendien verdelen tussen rijpe en onrijpe activa. Dit onderscheid verschaft informatie die nuttig kan zijn bij de beoordeling van de tijdstippen van toekomstige kasstromen. Een entiteit vermeldt de grondslag die voor het maken van dit onderscheid wordt gehanteerd.

▼M45

44 Verbruikbare biologische activa zijn biologische activa die als agrarische producten moeten worden geoogst of als biologische activa moeten worden verkocht. Voorbeelden van verbruikbare biologische activa zijn slachtvee, vee dat voor verkoop wordt gehouden, vis in kwekerijen, oogsten zoals maïs en tarwe, producten die door een vruchtdragende plant worden voortgebracht, en bomen die voor timmerhout worden gekweekt. Vruchtdragende biologische activa zijn biologische activa die geen verbruikbare biologische activa zijn (bijvoorbeeld melkvee en fruitbomen waarvan fruit wordt geoogst). Vruchtdragende biologische activa zijn geen agrarische producten maar worden veeleer gehouden om producten voort te brengen.

▼B

45 Biologische activa kunnen worden ingedeeld in rijpe en onrijpe biologische activa. Rijpe biologische activa zijn die welke oogstbare specificaties hebben bereikt (in het geval van verbruikbare biologische activa) of in staat zijn om regelmatige oogsten voort te brengen (in het geval van vruchtdragende biologische activa).

46 Een entiteit moet de volgende informatie opnemen indien deze niet elders in de jaarrekening is vervat:

(a) 

de aard van haar activiteiten met betrekking tot elke groep biologische activa; en

(b) 

niet-financiële waarderingen of schattingen van de fysieke hoeveelheden van:

(i) 

elke groep van de biologische activa van de entiteit aan het eind van de periode; en

(ii) 

de productie van agrarische producten tijdens de periode.

▼M33 —————

▼B

49 Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

het bestaan en de boekwaarde van biologische activa waarvan het eigendomsrecht is beperkt, en de boekwaarde van biologische activa die als zekerheid voor verplichtingen zijn verstrekt;

(b) 

het bedrag van de verplichtingen voor de ontwikkeling of verwerving van biologische activa; en

(c) 

strategieën voor financieel risicobeheer in verband met agrarische activiteiten.

50 Een entiteit moet een aansluiting presenteren van wijzigingen in de boekwaarde van biologische activa tussen het begin en het einde van de verslagperiode. De aansluiting moet het volgende vermelden:

(a) 

de winst of het verlies uit wijzigingen in de reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ ;

(b) 

vermeerderingen als gevolg van aankopen;

(c) 

verminderingen die toerekenbaar zijn aan verkopen en biologische activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5;

(d) 

verminderingen als gevolg van oogst;

(e) 

vermeerderingen als gevolg van bedrijfscombinaties;

(f) 

nettowisselkoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en uit de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit; en

(g) 

overige veranderingen.

51 De reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ van een biologisch actief kan veranderen als gevolg van fysieke wijzigingen of prijswijzigingen op de markt. Een afzonderlijke vermelding van fysieke wijzigingen en prijswijzigingen is nuttig voor de beoordeling van financiële prestaties in de huidige periode en toekomstvooruitzichten, vooral indien de productiecyclus meer dan één jaar bedraagt. In dergelijke gevallen wordt een entiteit aangemoedigd om, per groep of anderszins, het bedrag te vermelden van de wijziging in reële waarde min de ►M8  verkoopkosten ◄ , dat is inbegrepen in de winst of het verlies als gevolg van fysieke wijzigingen en prijswijzigingen. Deze informatie is meestal minder nuttig indien de productiecyclus korter is dan één jaar (bijvoorbeeld in de kippenkweek of de verbouwing van graanoogsten).

52 Biologische transformatie resulteert in een aantal soorten van fysieke wijzigingen — groei, degeneratie, productie en voortplanting, die elk waarneembaar en waardeerbaar zijn. Elk van deze fysieke wijzigingen houdt rechtstreeks verband met toekomstige economische voordelen. Een wijziging in de reële waarde van een biologisch actief als gevolg van het oogsten is eveneens een fysieke wijziging.

53 Agrarische activiteiten zijn vaak blootgesteld aan het klimaat, aan ziekte en aan andere natuurlijke risico's. Indien zich een gebeurtenis voordoet die aanleiding geeft tot een materiële baat of last, worden de aard en het bedrag van die post overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vermeld. Voorbeelden van een dergelijke gebeurtenis zijn het uitbreken van een kwaadaardige ziekte, een overstroming, ernstige droogte of vorst, en een insectenplaag.

Aanvullende informatieverschaffing voor biologische activa waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald

54 Indien een entiteit biologische activa waardeert tegen hun kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 30) aan het eind van de periode, moet de entiteit voor deze biologische activa het volgende vermelden:

(a) 

een beschrijving van de biologische activa;

(b) 

een verklaring van de reden waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald;

(c) 

indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde zeer waarschijnlijk zal liggen;

(d) 

de gebruikte afschrijvingsmethode;

(e) 

de gebruiksduur of toegepaste afschrijvingspercentages; en

(f) 

de brutoboekwaarde en de geaccumuleerde afschrijving (samengevoegd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode.

55 Indien een entiteit tijdens de huidige periode biologische activa waardeert tegen hun kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 30), moet zij elke winst of elk verlies vermelden die/dat wordt opgenomen bij de vervreemding van dergelijke biologische activa, en moet de op grond van alinea 50 vereiste aansluiting de aan dergelijke biologische activa gerelateerde bedragen afzonderlijk vermelden. Daarnaast moet de aansluiting de volgende bedragen omvatten die in de winst of het verlies met betrekking tot deze biologische activa begrepen zijn:

(a) 

bijzondere waardeverminderingsverliezen;

(b) 

terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen; en

(c) 

afschrijving.

56 Indien de reële waarde van biologische activa die oorspronkelijk werden gewaardeerd tegen hun kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen gedurende de lopende periode betrouwbaar waardeerbaar wordt, moet een entiteit voor deze biologische activa het volgende vermelden:

(a) 

een beschrijving van de biologische activa;

(b) 

een verklaring van de reden waarom de reële waarde betrouwbaar waardeerbaar is geworden; en

(c) 

het gevolg van de wijziging.

Overheidssubsidies

57 Een entiteit moet het volgende vermelden in verband met de agrarische activiteiten waarop deze standaard van toepassing is:

(a) 

de aard en omvang van overheidssubsidies die in de jaarrekening zijn opgenomen;

(b) 

niet-vervulde voorwaarden en andere voorwaardelijke gebeurtenissen die verband houden met overheidssubsidies; en

(c) 

belangrijke verwachte verminderingen van het niveau van overheidssubsidies.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

58 Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 2003 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die vóór 1 januari 2003 aanvangen, moet zij dit feit vermelden.

59 Deze standaard bepaalt geen specifieke overgangsbepalingen. De toepassing van deze standaard wordt verwerkt in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

▼M8

60 De alinea's 5, 6, 17, 20 en 21 zijn gewijzigd en alinea 14 is verwijderd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M33

61 IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 8, 15, 16, 25 en 30 en verwijderde de alinea's 9, 17 tot en met 21, 23, 47 en 48. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M45

62 De alinea's 1 tot en met 5, 8, 24 en 44 zijn gewijzigd en de alinea's 5A, 5B, 5C en 63 zijn toegevoegd door Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41), uitgegeven in juni 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8.

63 Voor de verslagperiode waarin Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41) voor het eerst wordt toegepast, hoeft een entiteit de door alinea 28(f) van IAS 8 vereiste kwantitatieve informatie voor de lopende periode niet te verschaffen. Een entiteit moet de door alinea 28(f) van IAS 8 vereiste kwantitatieve informatie echter wel presenteren voor elke gepresenteerde voorgaande periode.

▼M54

64 Alinea 2 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M75

65 Alinea 22 is gewijzigd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet die wijziging toepassen op waarderingen tegen reële waarde bij of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2022 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M16




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 1

Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

DOEL

1 Het doel van deze IFRS is ervoor te zorgen dat de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit en haar tussentijdse financiële verslagen voor delen van de periode waarop die jaarrekening betrekking heeft, kwalitatief hoogwaardige informatie bevatten die:

(a) 

transparant is voor gebruikers en voor alle verslagperioden vergelijkbaar is;

(b) 

een geschikt uitgangspunt vormt voor verslaggeving overeenkomstig de International Financial Reporting Standards (IFRSs); en

(c) 

kan worden opgesteld tegen kosten die de voordelen niet overtreffen.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Een entiteit moet deze IFRS toepassen op:

(a) 

haar eerste IFRS-jaarrekening; en

(b) 

elk eventueel tussentijds financieel verslag dat overeenkomstig IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving wordt opgesteld voor een deel van de periode waarop haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft.

3 De eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit is de eerste jaarrekening waarin de entiteit de IFRSs toepast door er een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs in op te nemen. Een overeenkomstig de IFRSs opgestelde jaarrekening is de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit indien de entiteit bijvoorbeeld:

(a) 

haar recentste voorgaande jaarrekening presenteerde:

(i) 

overeenkomstig nationale vereisten die niet in alle opzichten consistent zijn met de IFRSs;

(ii) 

overeenkomstig de IFRSs, in alle opzichten, behalve dat de jaarrekening geen expliciete en onvoorwaardelijke verklaring bevatte dat deze overeenkomstig de IFRSs was opgesteld;

(iii) 

met daarin een expliciete verklaring van overeenstemming met sommige maar niet alle IFRSs;

(iv) 

overeenkomstig nationale vereisten die niet in overeenstemming zijn met de IFRSs, waarbij een aantal individuele IFRSs wordt gebruikt om posten te verwerken waarvoor geen nationale vereisten bestonden; of

(v) 

overeenkomstig nationale vereisten, met een aansluiting tussen een aantal bedragen en de bedragen bepaald overeenkomstig de IFRSs;

(b) 

uitsluitend voor intern gebruik een jaarrekening overeenkomstig de IFRSs heeft opgesteld, zonder deze beschikbaar te stellen aan de eigenaren van de entiteit of aan andere externe gebruikers;

(c) 

voor consolidatiedoeleinden een rapportageset overeenkomstig de IFRSs heeft opgesteld zonder een volledige jaarrekening, zoals gedefinieerd in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) op te stellen; of

(d) 

geen jaarrekening over vorige perioden heeft gepresenteerd.

4 Deze IFRS geldt wanneer een entiteit voor het eerst de IFRSs toepast. Deze IFRS geldt niet wanneer een entiteit bijvoorbeeld:

(a) 

de presentatie van de jaarrekening overeenkomstig nationale vereisten beëindigt, waarbij naast deze jaarrekening voorheen een andere jaarrekening werd gepresenteerd die een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs bevatte;

(b) 

in het voorgaande jaar een jaarrekening overeenkomstig nationale vereisten presenteerde en deze jaarrekening een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs bevatte; of

(c) 

in het voorgaande jaar een jaarrekening presenteerde die een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs bevatte, zelfs als de accountant bij deze jaarrekening een accountantsverklaring met beperking heeft afgegeven.

▼M36

4A Niettegenstaande de vereisten van de alinea's 2 en 3 moet een entiteit die tijdens een voorgaande verslagperiode de IFRSs heeft toegepast, maar waarvan de recentste voorgaande jaarrekening geen expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs bevatte, ofwel deze IFRS toepassen, ofwel de IFRSs retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten alsof de entiteit nooit had opgehouden de IFRSs toe te passen.

4B Wanneer een entiteit er overeenkomstig alinea 4A niet voor kiest deze IFRS toe te passen, moet zij niettemin, naast de vereisten inzake informatieverschaffing in IAS 8, ook de vereisten inzake informatieverschaffing in de alinea's 23A en 23B van IFRS 1 toepassen.

▼M16

5 Deze IFRS geldt niet voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving aangebracht door een entiteit die reeds de IFRSs toepast. Dergelijke wijzigingen worden behandeld in:

(a) 

vereisten met betrekking tot wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving in IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten; en

(b) 

specifieke overgangsvereisten in andere IFRSs.

OPNAME EN WAARDERING

IFRS-openingsbalans

6 Een entiteit moet een IFRS-openingsbalans opstellen en presenteren op de datum van overgang naar de IFRSs. Deze vormt het uitgangspunt voor haar verslaggeving in overeenstemming met de IFRSs.

Grondslagen voor financiële verslaggeving

7   Een entiteit moet in haar IFRS-openingsbalans en voor alle perioden waarover in haar eerste IFRS-jaarrekening wordt gerapporteerd dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving toepassen. Deze grondslagen voor financiële verslaggeving moeten in overeenstemming zijn met elke IFRS die aan het eind van haar eerste IFRS-verslagperiode van kracht is, behoudens de bepalingen in alinea's 13 tot en met 19 en in bijlagen B tot en met E.

8 Een entiteit mag geen verschillende versies van de IFRSs toepassen die op een eerder tijdstip van kracht waren. Een entiteit mag een nieuwe IFRS die nog niet verplicht is toepassen indien die IFRS eerdere toepassing toestaat.

Voorbeeld: Consistente toepassing van de recentste versie van de IFRSs

Achtergrond

Het einde van de eerste IFRS-verslagperiode van entiteit A is 31 december 20X5. Entiteit A besluit in deze jaarrekening voor slechts één jaar vergelijkende informatie te presenteren (zie alinea 21). De datum van de overgang naar de IFRSs komt derhalve overeen met de aanvang van de bedrijfsactiviteiten op 1 januari 20X4 (of het einde van de bedrijfsactiviteiten op 31 december 20X3). Entiteit A heeft elk jaar tot en met 31 december 20X4 een jaarrekening gepresenteerd overeenkomstig haar voorheen toegepaste GAAP.

Toepassing van vereisten

Entiteit A is verplicht om de IFRSs toe te passen die van kracht zijn voor perioden eindigend op 31 december 20X5 bij:

(a) 

het opstellen en presenteren van haar IFRS-openingsbalans op 1 januari 20X4; en

(b) 

het opstellen en presenteren van haar balans op 31 december 20X5 (met inbegrip van vergelijkende bedragen voor 20X4), overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten, mutatieoverzicht van het eigen vermogen en kasstroomoverzicht voor het jaar tot 31 december 20X5 (met inbegrip van vergelijkende bedragen voor 20X4) en toelichtingen (met inbegrip van vergelijkende informatie voor 20X4).

Indien een nieuwe IFRS nog niet verplicht is maar eerdere toepassing toestaat, mag entiteit A in haar eerste IFRS-jaarrekening die IFRS toepassen, zonder hiertoe verplicht te zijn.

9 De overgangsbepalingen in andere IFRSs gelden voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden aangebracht door een entiteit die reeds de IFRSs toepast; de overgangsbepalingen gelden niet voor de overgang naar de IFRSs door een eerste toepasser, behoudens de bepalingen in bijlagen B tot en met E.

10 Behoudens de bepalingen in alinea's 13 tot en met 19 en in bijlagen B tot en met E, moet een entiteit in haar IFRS-openingsbalans:

(a) 

alle activa en verplichtingen opnemen die op grond van de IFRSs moeten worden opgenomen;

(b) 

geen posten als activa of verplichtingen opnemen indien de IFRSs een dergelijke opname niet toestaan;

(c) 

posten herclassificeren die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP tot een bepaalde categorie van activa, verplichtingen of eigen-vermogenscomponenten behoorden, maar overeenkomstig de IFRSs tot een andere categorie van activa, verplichtingen of eigen-vermogenscomponenten behoren; en

(d) 

de IFRSs toepassen bij de waardering van alle opgenomen activa en verplichtingen.

11 De grondslagen voor financiële verslaggeving die een entiteit in haar IFRS-openingsbalans toepast, kunnen verschillen van de grondslagen die zij op dezelfde datum toepaste toen zij de voorheen toegepaste GAAP hanteerde. De resulterende aanpassingen vloeien voort uit gebeurtenissen en transacties vóór de datum van de overgang naar de IFRSs. Derhalve moet een entiteit deze aanpassingen direct in de ingehouden winsten (of, indien geëigend, een andere categorie van het eigen vermogen) verwerken op de datum van de overgang naar de IFRSs.

12 In deze IFRS worden twee categorieën uitzonderingen vastgelegd op het principe dat de IFRS-openingsbalans van een entiteit in overeenstemming moet zijn met iedere IFRS:

(a) 

op grond van bijlage B is retroactieve toepassing van enkele aspecten van andere IFRSs niet toegestaan.

(b) 

in bijlagen C tot en met E zijn vrijstellingen vermeld ten aanzien van een aantal in andere IFRSs opgenomen vereisten.

Uitzonderingen op de retroactieve toepassing van andere IFRSs

13 Op grond van deze IFRS is retroactieve toepassing van enkele aspecten van andere IFRSs niet toegestaan. Deze uitzonderingen zijn uiteengezet in alinea's 14 tot en met 17 en in bijlage B.

Schattingen

14   De schattingen die op de datum van de overgang naar de IFRSs overeenkomstig de IFRSs zijn gemaakt, moeten in overeenstemming zijn met de schattingen die op dezelfde datum zijn gemaakt overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP (waarbij rekening wordt gehouden met aanpassingen in verband met eventuele verschillen in de grondslagen voor financiële verslaggeving), tenzij er objectieve aanwijzingen zijn dat deze schattingen onjuist waren.

15 Een entiteit kan na de datum van de overgang naar de IFRSs informatie over schattingen ontvangen die zij overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP had gemaakt. Overeenkomstig alinea 14 moet een entiteit de ontvangst van deze informatie op dezelfde wijze behandelen als gebeurtenissen na de verslagperiode die niet leiden tot aanpassing van de jaarrekening overeenkomstig IAS 10 Gebeurtenissen na de verslagperiode. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit als datum van de overgang naar de IFRSs 1 januari 20X4 hanteert en naar aanleiding van nieuwe informatie op 15 juli 20X4 een schatting moet herzien die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP op 31 december 20X3 werd gemaakt. De entiteit mag deze nieuwe informatie niet in haar IFRS-openingsbalans verwerken (tenzij de schattingen moeten worden aangepast in verband met eventuele verschillen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, of tenzij er objectieve aanwijzingen zijn dat de schattingen onjuist waren). In plaats daarvan moet de entiteit die nieuwe informatie in de winst of het verlies verwerken (of, indien van toepassing, in de niet-gerealiseerde resultaten) voor het jaar dat op 31 december 20X4 eindigde.

16 Het kan noodzakelijk zijn dat een entiteit op de datum van de overgang naar de IFRSs schattingen overeenkomstig de IFRSs maakt die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP op die datum niet noodzakelijk waren. In overeenstemming met IAS 10 moeten deze schattingen overeenkomstig de IFRSs de situatie weerspiegelen die bestond op de datum van de overgang naar de IFRSs. Met name schattingen die op de datum van de overgang naar de IFRSs worden gemaakt ten aanzien van marktprijzen, rentevoeten of wisselkoersen moeten de marktomstandigheden op die datum weerspiegelen.

17 Alinea's 14 tot en met 16 zijn van toepassing op de IFRS-openingsbalans. Zij gelden tevens voor een vergelijkende periode die in de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit wordt gepresenteerd. In dit geval moeten de verwijzingen naar de datum van de overgang naar de IFRSs worden vervangen door verwijzingen naar het einde van die vergelijkende periode.

Vrijstellingen van andere IFRSs

18 Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de in bijlagen C tot en met E vermelde vrijstellingen. Een entiteit mag deze vrijstellingen niet naar analogie op andere posten toepassen.

▼M33 —————

▼M16

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

20 Deze IFRS bevat geen vrijstellingen voor de in andere IFRSs opgenomen vereisten inzake presentatie en informatieverschaffing.

Vergelijkende informatie

▼M36

21 De eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit moet ten minste drie overzichten van de financiële positie, twee overzichten van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten, twee afzonderlijke winst-en-verliesrekeningen (indien gepresenteerd), twee kasstroomoverzichten en twee mutatieoverzichten van het eigen vermogen en de bijbehorende toelichtingen, met inbegrip van vergelijkende informatie voor alle gepresenteerde overzichten, bevatten.

▼M16

Niet overeenkomstig de IFRS gepresenteerde vergelijkende informatie en historische overzichten

22 Sommige entiteiten presenteren historische overzichten van bepaalde gegevens met betrekking tot perioden die voorafgaan aan de eerste periode waarover volledige vergelijkende informatie overeenkomstig de IFRSs wordt gepresenteerd. Op grond van deze IFRS is het niet vereist dat zulke overzichten voldoen aan de vereisten van de IFRSs inzake opname en waardering. Bovendien presenteren sommige entiteiten zowel vergelijkende informatie overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP als de door IAS 1 voorgeschreven vergelijkende informatie. In een jaarrekening die historische overzichten of vergelijkende informatie bevat overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP moet een entiteit:

(a) 

op duidelijke wijze aangeven dat de informatie die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP is opgesteld niet in overeenstemming met de IFRSs is opgesteld; en

(b) 

informatie verschaffen over de aard van de belangrijkste aanpassingen om aan de IFRSs te voldoen. Een entiteit hoeft deze aanpassingen niet te kwantificeren.

Toelichting in verband met de overgang naar de IFRSs

23   Een entiteit moet toelichten hoe de overgang van de voorheen toegepaste GAAP naar de IFRSs van invloed is geweest op de gerapporteerde financiële positie, financiële prestaties en kasstromen.

▼M36

23A Een entiteit die de IFRSs tijdens een voorgaande verslagperiode heeft toegepast zoals beschreven in alinea 4A, moet het volgende vermelden:

(a) 

de reden waarom zij is opgehouden met het toepassen van de IFRSs; en

(b) 

de reden waarom zij wederom is begonnen met het toepassen van de IFRSs.

23B Wanneer een entiteit er overeenkomstig alinea 4A niet voor kiest IFRS 1 toe te passen, moet zij de redenen toelichten waarom zij ervoor kiest de IFRSs toe te passen alsof zij nooit was opgehouden met het toepassen van de IFRSs.

▼M16

Aansluitingen

24 Om aan alinea 23 te voldoen, moet de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit het volgende omvatten:

(a) 

aansluitingen tussen het gerapporteerde eigen vermogen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP en het eigen vermogen overeenkomstig de IFRSs, voor de volgende twee tijdstippen:

(i) 

de datum van de overgang naar de IFRSs; en

(ii) 

het einde van de laatste periode die in de recentste jaarrekening van de entiteit werd gepresenteerd overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

(b) 

een aansluiting met het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten overeenkomstig de IFRSs over de laatste periode in de recentste jaarrekening van de entiteit. Het uitgangspunt voor die aansluiting moet het totaal zijn van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP over dezelfde periode of, indien een entiteit dergelijk totaal niet rapporteerde, de winst of het verlies overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

(c) 

indien de entiteit bij de opstelling van haar IFRS-openingsbalans voor het eerst bijzondere waardeverminderingsverliezen heeft opgenomen of teruggenomen, de informatieverschaffing die IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa zou voorschrijven indien de entiteit deze (teruggenomen) bijzondere waardeverminderingsverliezen had opgenomen in de periode die op de datum van de overgang naar de IFRSs aanvangt.

25 De op grond van alinea's 24(a) en (b) vereiste aansluitingen moeten gebruikers voldoende inzicht verschaffen in de materiële aanpassingen in de balans en het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten. Als een entiteit een kasstroomoverzicht overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP presenteerde, moet ze ook de materiële aanpassingen in het kasstroomoverzicht toelichten.

26 Indien een entiteit bij de voorheen toegepaste GAAP fouten ontdekt, moet in de aansluitingen die op grond van alinea's 24(a) en (b) vereist zijn een onderscheid worden gemaakt tussen de correctie van deze fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

▼M29

27 IAS 8 is pas na de presentatie door een entiteit van haar eerste IFRS-jaarrekening van toepassing op de wijzigingen die de entiteit in de grondslagen voor financiële verslaggeving aanbrengt wanneer zij de IFRSs voor het eerst toepast of op wijzigingen in deze grondslagen. De vereisten van IAS 8 inzake wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving gelden derhalve niet voor de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit.

▼M29

27A Indien een entiteit gedurende de periode waarop haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, wijzigingen aanbrengt in haar grondslagen voor financiële verslaggeving of in haar beroep op de in deze IFRS vervatte vrijstellingen, moet zij deze wijzigingen tussen haar eerste tussentijdse financiële IFRS-verslag en haar eerste IFRS-jaarrekening toelichten in overeenstemming met alinea 23 en de op grond van de alinea's 24(a) en (b) vereiste aansluitingen actualiseren.

▼M16

28 Indien een entiteit over voorgaande perioden geen jaarrekening presenteerde, moet dit feit in de eerste IFRS-jaarrekening worden vermeld.

Aanmerking van financiële activa of financiële verplichtingen

▼M53

29 Een entiteit mag een voorheen opgenomen financieel actief in overeenstemming met alinea D19A aanwijzen als een financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. De entiteit moet melding maken van de reële waarde op de datum van aanwijzing van de aldus aangewezen financiële activa, alsmede van de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.

▼M53

29A Een entiteit mag een voorheen opgenomen financiële verplichting in overeenstemming met alinea D19 aanwijzen als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. De entiteit moet melding maken van de reële waarde op de datum van aanwijzing van de aldus aangewezen financiële verplichtingen, alsmede van de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.

▼M16

Gebruik van reële waarde als veronderstelde kostprijs

▼M54

30 Als een entiteit in haar IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie voor een materieel vast actief, een vastgoedbelegging, een immaterieel actief of een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief gebruikmaakt van de reële waarde als veronderstelde kostprijs (zie de alinea's D5 en D7), dan moet in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit voor iedere post in het IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie het volgende worden vermeld:

▼M16

(a) 

het totaal van deze reële waarden; en

(b) 

de totale aanpassing van de boekwaarden gerapporteerd overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

Gebruik van veronderstelde kostprijs voor investeringen in dochterondernemingen, ►M32  joint ventures ◄ en geassocieerde deelnemingen

31 Als een entiteit in haar IFRS-openingsbalans gebruikmaakt van een veronderstelde kostprijs voor een investering in een dochteronderneming, ►M32  joint venture ◄ of geassocieerde deelneming in haar enkelvoudige jaarrekening (zie alinea D15), moet in de eerste enkelvoudige IFRS-jaarrekening het volgende worden vermeld:

(a) 

de totale veronderstelde kostprijs van deze investeringen waarvoor de veronderstelde kostprijs de boekwaarde overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP is;

(b) 

de totale veronderstelde kostprijs van deze investeringen waarvoor de veronderstelde kostprijs de reële waarde is; en

(c) 

de totale aanpassing van de boekwaarden gerapporteerd overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

▼M24

Gebruik van de veronderstelde kostprijs voor olie- en gasactiva

31A Indien een entiteit een beroep doet op de in alinea D8A(b) opgenomen vrijstelling voor olie- en gasactiva, moet zij dit feit vermelden, alsmede de basis voor de toerekening van de boekwaarden die volgens de voorheen toegepaste GAAP zijn bepaald.

▼M29

Gebruik van de veronderstelde kostprijs voor aan tariefregulering onderworpen activiteiten

31B Indien een entiteit een beroep doet op de vrijstelling van alinea D8B voor activiteiten die aan tariefregulering onderworpen zijn, moet zij dit feit vermelden, alsook de grondslag waarop de boekwaarden overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werden bepaald.

▼M33

Gebruik van veronderstelde kostprijs na ernstige hyperinflatie

31C Indien een entiteit ervoor kiest activa en verplichtingen tegen reële waarde te waarderen en deze reële waarde in haar IFRS-openingsbalans als veronderstelde kostprijs te hanteren wegens ernstige hyperinflatie (zie de alinea's D26 tot en met D30), moet in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit worden toegelicht hoe en waarom de entiteit eerst een functionele valuta met beide volgende kenmerken had en dan niet meer:

(a) 

er is geen betrouwbare algemene prijsindex voorhanden voor alle entiteiten met transacties en saldi die in de valuta luiden;

(b) 

er is geen sprake van inwisselbaarheid tussen de valuta en een relatief stabiele vreemde valuta.

▼M16

Tussentijdse financiële verslagen

▼M29

32 Om te voldoen aan alinea 23 geldt dat, indien een entiteit die over een gedeelte van de periode waarop haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft een tussentijds financieel verslag overeenkomstig IAS 34 presenteert, de entiteit moet voldoen aan de volgende vereisten naast de vereisten van IAS 34:

(a) 

Als de entiteit een tussentijds financieel verslag over de vergelijkbare tussentijdse periode van het onmiddellijk daaraan voorafgaande boekjaar presenteerde, moet ieder dergelijk tussentijds financieel verslag een aansluiting bevatten:

(i) 

tussen haar eigen vermogen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP aan het einde van die vergelijkbare tussentijdse periode en haar eigen vermogen volgens de IFRSs op dezelfde datum; en

(ii) 

met haar gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten overeenkomstig de IFRSs voor die vergelijkbare tussentijdse periode (lopende periode en cumulatief voor het lopende boekjaar). Het uitgangspunt voor die aansluiting moet het totaal zijn van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP over die periode of, indien een entiteit dergelijk totaal niet rapporteerde, de winst of het verlies overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

(b) 

Naast de op grond van (a) voorgeschreven aansluitingen moet het eerste tussentijdse financieel verslag overeenkomstig IAS 34 over een gedeelte van de periode waarop de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, de in de alinea's 24(a) en (b) beschreven aansluitingen (aangevuld met de op grond van de alinea's 25 en 26 vereiste informatie) omvatten, of een verwijzing naar een ander gepubliceerd document waarin deze aansluitingen zijn opgenomen.

(c) 

Indien een entiteit wijzigingen in haar grondslagen voor financiële verslaggeving of in het beroep op de in deze IFRS vervatte vrijstellingen aanbrengt, moet zij deze wijzigingen in ieder dergelijk tussentijds financieel verslag in overeenstemming met alinea 23 toelichten en de krachtens (a) en (b) vereiste aansluitingen actualiseren.

▼M16

33 IAS 34 vereist minimale informatieverschaffing die is gebaseerd op de veronderstelling dat gebruikers van de tussentijdse financiële verslagen tevens toegang tot de recentste jaarrekening hebben. Volgens IAS 34 moet een entiteit echter ook melding maken van „gebeurtenissen of transacties die van wezenlijk belang zijn om inzicht te verkrijgen in de lopende tussentijdse periode”. Derhalve moet een eerste toepasser, indien hij in zijn recentste jaarrekening overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP geen informatie heeft verschaft die van materiële betekenis is om inzicht te verkrijgen in de lopende tussentijdse periode, in zijn tussentijds financieel verslag deze informatie verschaffen, of verwijzen naar een ander gepubliceerd document waarin deze informatie is opgenomen.

INGANGSDATUM

34 Een entiteit moet deze IFRS toepassen als haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft op een periode die op of na 1 juli 2009 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan.

35 Een entiteit moet de wijzigingen in alinea's D1(n) en D23 toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 23 Financieringskosten (herziene versie van 2007) op een eerder periode toepast, moet ze ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

36 IFRS 3 Bedrijfscombinaties (herziene versie van 2008) wijzigde alinea's 19, C1 en C4(f) en (g). Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

37 IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening (herziene versie van 2008) wijzigde alinea's 13 en B7. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

38  Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 en IAS 27), uitgegeven in mei 2008, voegde alinea's 31, D1(g), D14 en D15 toe. Entiteiten moeten deze alinea's toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze alinea's op een periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

39 Alinea B7 werd gewijzigd door de in mei 2008 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

▼M24

39A Bij Additionele vrijstellingen voor eerste toepassers (wijzigingen in IFRS 1), uitgegeven in juli 2009, zijn de alinea’s 31A, D8A, D9A en D21A toegevoegd en de alinea's D1(c), D1(d) en D1(l) gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M25

39C  Beperkte vrijstelling van eerste toepassers van de verplichting om door IFRS 7 vereiste vergelijkende informatie te verschaffen (wijziging in IFRS 1), uitgegeven in januari 2010, voegde alinea E3 toe. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M29

39E De alinea's 27A, 31B en D8B zijn toegevoegd en de alinea's 27, 32, D1(c) en D8 zijn gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Entiteiten die IFRSs in perioden vóór de ingangsdatum van IFRS 1 toepasten of die IFRS 1 in een eerdere periode toepasten, mogen de wijziging in alinea D8 retrospectief toepassen in de eerste jaarperiode nadat de wijziging van kracht is. Een entiteit die alinea D8 retrospectief toepast, moet dit feit vermelden.

▼M59

39F [Verwijderd]

▼M33

39H De alinea's B2, D1 en D20 zijn gewijzigd en de alinea's 31C en D26 tot en met D30 zijn toegevoegd door Ernstige hyperinflatie en verwijdering van vaste data voor eerste toepassers (wijzigingen in IFRS 1), uitgegeven in december 2010. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

▼M32

39I De alinea's 31, B7, C1, D1, D14 en D15 zijn gewijzigd en alinea D31 is toegevoegd door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

39J IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, verwijderde alinea 19, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A en wijzigde de alinea's D15 en D20. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

39K Alinea 21 is gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M59

39L Alinea D1 is gewijzigd en de alinea's D10 en D11 zijn verwijderd door IAS 19 Personeelsbeloningen (als gewijzigd in juni 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IAS 19 (als gewijzigd in juni 2011) toepast.

▼M33

39M IFRIC 20 Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn voegde alinea D32 toe en wijzigde alinea D1. Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRIC 20 toepassen.

▼M35

39N Bij Overheidsleningen (wijzigingen in IFRS 1), uitgegeven in maart 2012, zijn de alinea's B1(f) en B10, B11 en B12 toegevoegd. Entiteiten moeten deze alinea's toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

39O De alinea's B10 en B11 verwijzen naar IFRS 9. Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten de in de alinea's B10 en B11 voorkomende verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

▼M36

39P De alinea's 4A, 4B, 23A en 23B zijn toegevoegd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

39Q Alinea D23 is gewijzigd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

39R Alinea 21 is gewijzigd door de in mei 2012 uitgegeven Verbeteringen cyclus 2009-2011. Entiteiten moeten deze wijziging retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M37

39S Alinea D31 is gewijzigd door de in juni 2012 uitgegeven Geconsolideerde jaarrekening, gezamenlijke overeenkomsten en informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten: overgangsleidraden (Wijzigingen in IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12). Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 11 (herziene versie van juni 2012) toepast.

▼M59

39T De alinea's D16, D17 en bijlage C zijn gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M46

39W Alinea C5 werd gewijzigd door Administratieve verwerking van verwervingen van belangen in gezamenlijke bedrijfsactiviteiten (wijzigingen in IFRS 11), uitgegeven in mei 2014. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Als een entiteit gerelateerde wijzigingen in IFRS 11 van Administratieve verwerking van verwervingen van belangen in gezamenlijke bedrijfsactiviteiten (wijzigingen in IFRS 11) op een eerdere periode toepast, moet de wijziging in alinea C5 op die eerdere periode worden toegepast.

▼M52

39X IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea D24 en het desbetreffende kopje verwijderd en heeft de alinea's D34 tot en met D35 en het desbetreffende kopje toegevoegd. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 15 toepast.

▼M53

39Y De alinea's 29, B1 tot en met B6, D1, D14, D15, D19 en D20 zijn gewijzigd, de alinea's 39B, 39G en 39U zijn verwijderd en de alinea's 29A, B8 tot en met B8G, B9, D19A, D19B en D19C, D33, E1 en E2 zijn toegevoegd door IFRS 9 Financiële instrumenten, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M50

39Z Alinea D14 is gewijzigd en alinea D15A is toegevoegd door De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening (wijzigingen in IAS 27), uitgegeven in augustus 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M59

39AA [Verwijderd]

▼M54

39AB De alinea's 30, C4, D1, D7, D8B en D9 zijn gewijzigd, alinea D9A is verwijderd en de alinea's D9B tot en met D9E zijn toegevoegd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M63

39AC Alinea D36 is toegevoegd en alinea D1 is gewijzigd door IFRIC 22 Transacties in vreemde valuta en vooruitbetalingen. Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRIC 22 toepassen.

▼M59

39AD De alinea's 39L en 39T zijn gewijzigd en de alinea's 39D, 39F, 39AA en E3 tot en met E7 zijn verwijderd door jaarlijkse verbeteringen aan IFRS (cyclus 2014-2016), uitgegeven in december 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen.

▼M77

39AE IFRS 17 Verzekeringscontracten, uitgegeven in mei 2017, heeft de alinea’s B1 en D1 gewijzigd, het kopje vóór alinea D4 en alinea D4 verwijderd en na alinea B12 een kopje en alinea B13 toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M64

39AF Alinea E8 is toegevoegd door IFRIC 23 Onzekerheid over fiscale behandelingen van inkomsten. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer zij IFRIC 23 toepast.

▼M75

39AG Alinea D1(f) is gewijzigd en alinea D13A is toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2018-2020, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet die wijziging toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2022 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M79

39AH  Uitgestelde belasting in verband met activa en verplichtingen die voortvloeien uit één transactie, uitgegeven in mei 2021, wijzigde alinea B1 en voegde alinea B14 toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

▼M16

INTREKKING VAN IFRS 1 (UITGEGEVEN IN 2003)

40 Deze IFRS vervangt IFRS 1 (uitgegeven in 2003 en gewijzigd in mei 2008).




Anhangsel A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

datum van de overgang naar de IFRSs

Het begin van de vroegste periode waarover een entiteit in haar eerste IFRS-jaarrekening volledige vergelijkende informatie overeenkomstig de IFRSs presenteert.

veronderstelde kostprijs

Een bedrag dat wordt gebruikt als substituut voor de kostprijs of de kostprijs minus cumulatieve afschrijvingen op een bepaalde datum. Bij latere afschrijving wordt verondersteld dat de entiteit het actief of de verplichting voor het eerst op de gegeven datum had opgenomen en dat de kostprijs gelijk was aan de veronderstelde kostprijs.

▼M33

reële waarde

is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13.)

▼M16

eerste IFRS-jaarrekening

De eerste jaarrekening waarin een entiteit de International Financial Reporting Standards (IFRSs) toepast door middel van een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring van overeenstemming met de IFRSs.

eerste IFRS-verslagperiode

De laatste verslagperiode waarop de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit betrekking heeft.

eerste toepasser

Een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert.

International Financial Reporting Standards (IFRSs)

Standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

a) 

International Financial Reporting Standards;

b) 

International Accounting Standards; en

c) 

Interpretaties afkomstig van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of het voormalige Standing Interpretations Committee (SIC).

IFRS-openingsbalans

De balans van een entiteit op de datum van de overgang naar de IFRSs.

voorheen toegepaste GAAP

De grondslagen voor financiële verslaggeving die een eerste toepasser hanteerde onmiddellijk voorafgaand aan de toepassing van de IFRSs.




Bijlage B

Uitzonderingen op de retroactieve toepassing van andere IFRSs

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

▼M77

B1 Een entiteit moet de volgende uitzonderingen toepassen:

a) 

niet langer opnemen van financiële activa en financiële verplichtingen (alinea's B2 en B3);

b) 

hedge accounting (alinea's B4, B5 en B6);

c) 

belangen zonder overheersende zeggenschap (minderheidsbelangen) (alinea B7);

d) 

classificatie en waardering van financiële activa (alinea B8 tot en met B8C);

e) 

bijzondere waardevermindering van financiële activa (alinea's B8D tot en met B8G);

(f) 

in contracten besloten derivaten (alinea B9);

(g) 

overheidsleningen (alinea’s B10 tot en met B12);

(h) 

verzekeringscontracten (alinea B13), en

▼M79

(i) 

uitgestelde belasting in verband met leaseovereenkomsten en verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen (alinea B14).

▼M53

Niet langer opnemen van financiële activa en financiële verplichtingen

B2 Behoudens hetgeen volgens alinea B3 is toegestaan, moet een eerste toepasser de in IFRS 9 vervatte vereisten inzake het niet langer opnemen prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden. Als een eerste toepasser bijvoorbeeld niet-afgeleide financiële activa of niet-afgeleide financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in het overzicht van de financiële positie opnam als gevolg van een transactie die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvond, mag de entiteit overeenkomstig de IFRSs die activa en verplichtingen niet opnemen (tenzij zij als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen).

B3 Ondanks alinea B2 mag een entiteit de vereisten van IFRS 9 inzake het niet langer opnemen vanaf een door de entiteit te kiezen datum retroactief toepassen, op voorwaarde dat de informatie die nodig is om IFRS 9 toe te passen op financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van transacties in het verleden niet langer worden opgenomen, op het moment van de eerste administratieve verwerking van die transacties is verkregen.

Hedge accounting

B4 Zoals op grond van IFRS 9 vereist, moet een entiteit op de datum van de overgang naar de IFRSs:

a) 

alle derivaten tegen reële waarde waarderen; en

b) 

alle uitgestelde winsten en verliezen op derivaten die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werden gerapporteerd alsof ze activa of verplichtingen waren, elimineren.

B5 Een entiteit mag in haar IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie geen afdekkingsrelatie weergeven van een type dat overeenkomstig IFRS 9 niet voor hedge accounting in aanmerking komt (er bestaan bijvoorbeeld veel afdekkingsrelaties waarbij het afdekkingsinstrument een losstaande geschreven optie of een op nettobasis geschreven optie is; of waarbij de afgedekte positie een nettopositie is in een kasstroomafdekking voor een ander risico dan valutarisico). Als een entiteit een nettopositie overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP als afgedekte positie heeft aangewezen, mag ze echter een individuele positie binnen die nettopositie, of een nettopositie indien deze aan de vereisten in alinea 6.6.1 van IFRS 9 voldoet, als afgedekte positie overeenkomstig de IFRSs aanwijzen, mits zij dit niet later doet dan de datum van de overgang naar de IFRSs.

B6 Indien een entiteit vóór de datum van de overgang naar de IFRSs een transactie als een afdekkingstransactie had aangewezen maar de afdekkingstransactie niet voldoet aan de voorwaarden voor hedge accounting in IFRS 9, moet ze de alinea's 6.5.6 en 6.5.7 van IFRS 9 toepassen om hedge accounting te beëindigen. Transacties die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs zijn afgesloten, mogen niet retroactief als afdekkingstransacties worden aangewezen.

▼M16

Minderheidsbelangen

▼M32

B7 Een eerste toepasser moet de volgende vereisten van IFRS 10 prospectief toepassen vanaf de datum van de overgang naar de IFRSs:

(a) 

het vereiste in alinea B94 dat gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten aan de eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder overheersende zeggenschap worden toegerekend, zelfs als dat ertoe leidt dat de belangen zonder overheersende zeggenschap een negatief saldo hebben;

(b) 

de vereisten in de alinea's 23 en B93 voor de verwerking van wijzigingen in het eigendomsbelang van de moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet leiden tot een verlies van zeggenschap; en

(c) 

de vereisten in de alinea's B97, B98 en B99 voor de administratieve verwerking van een verlies van zeggenschap over een dochteronderneming, en de bijbehorende vereisten van alinea 8A van IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Indien een eerste toepasser er echter voor kiest om IFRS 3 retroactief toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties, moet hij ook IFRS 10 toepassen in overeenstemming met alinea C1 van deze IFRS.

▼M53

Classificatie en waardering van financiële instrumenten

B8 Een entiteit moet op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs beoordelen of een financieel actief aan de voorwaarden in alinea 4.1.2 of de voorwaarden in alinea 4.1.2A van IFRS 9 voldoet.

B8A Indien het praktisch onhaalbaar is om de herziene tijdswaarde van geld in overeenstemming met de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs te beoordelen, moet een entiteit de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs beoordelen zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 die met de herziening van de tijdswaarde van geld verband houden. (In dit geval moet de entiteit ook alinea 42R van IFRS 7 toepassen, maar moeten verwijzingen naar „alinea 7.2.4 van IFRS 9” als verwijzingen naar deze alinea worden gelezen, en moet „de eerste opname van het financiële actief” worden gelezen als „op de datum van de overgang naar de IFRSs”.)

B8B Indien het praktisch onhaalbaar is om overeenkomstig alinea B4.1.12(c) van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs te beoordelen of de reële waarde van een kenmerk van vervroegde aflossing insignificant is, moet een entiteit de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overgang naar de IFRSs beoordelen zonder met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde aflossing in alinea B4.1.12 van IFRS 9 rekening te houden. (In dit geval moet de entiteit ook alinea 42S van IFRS 7 toepassen, maar moeten verwijzingen naar „alinea 7.2.5 van IFRS 9” als verwijzingen naar deze alinea worden gelezen, en moet „de eerste opname van het financiële actief” worden gelezen als „op de datum van de overgang naar de IFRSs”.)

B8C Indien het voor een entiteit praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om de effectieverentemethode in IFRS 9 retroactief toe te passen, dan is de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting op de datum van de overgang naar de IFRSs de nieuwe brutoboekwaarde van dat financiële actief of de nieuwe geamortiseerde kostprijs van die financiële verplichting op de datum van de overgang naar de IFRSs.

Bijzondere waardevermindering van financiële activa

B8D Een entiteit moet de vereisten van afdeling 5.5 van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering retroactief toepassen, behoudens de alinea's 7.2.15 en 7.2.18, 7.2.19 en 7.2.20 van die IFRS.

B8E Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet een entiteit van redelijke, gefundeerde en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen beschikbare informatie gebruikmaken om het kredietrisico op de datum van eerste opname van een financieel instrument (of, wat leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten betreft, op de datum waarop de entiteit in overeenstemming met alinea 5.5.6 van IFRS partij werd bij de onherroepelijke toezegging) te bepalen en met het kredietrisico op de datum van de overgang naar de IFRSs te vergelijken (zie ook de alinea's B7.2.2 en B7.2.3 van IFRS 9).

B8F Bij het bepalen of het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, mag een entiteit het volgende toepassen:

a) 

de vereisten in de alinea's 5.5.10, B5.5.27, B5.5.28 en B5.5.29 van IFRS 9; en

b) 

het in alinea 5.5.11 van IFRS 9 beschreven weerlegbaar vermoeden voor contractuele betalingen die meer dan 30 dagen achterstallig zijn, indien een entiteit de vereisten inzake bijzondere waardevermindering toepast door significante toenamen van het aan die financiële instrumenten verbonden kredietrisico sinds de eerste opname ervan te identificeren op basis van achterstalligheidsinformatie.

B8G Indien het bepalen op de datum van de overgang naar de IFRSs of het kredietrisico sinds de eerste opname van een financieel instrument significant is toegenomen, ongerechtvaardigde kosten of inspanningen zou vereisen, dan moet een entiteit een voorziening voor verliezen ter grootte van een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen opnemen totdat het financiële instrument niet langer wordt opgenomen (tenzij aan dat financiële instrument op een verslagdatum een gering kredietrisico verbonden is, in welk geval alinea B8E(a) van toepassing is).

In contracten besloten derivaten

B9 Een eerste toepasser moet zich bij zijn beoordeling of een in een contract besloten derivaat van het basiscontract moet worden afgescheiden en administratief als een derivaat moet worden verwerkt, baseren op de omstandigheden die heersten op de datum waarop zij voor het eerst een contractpartij werd, dan wel op de datum waarop krachtens alinea B4.3.11 van IFRS 9 een herbeoordeling is vereist, al naargelang welke datum het laatst valt.

▼M35

Overheidsleningen

B10 Overeenkomstig IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie moet een eerste toepasser alle ontvangen overheidsleningen als een financiële verplichting of als een eigenvermogensinstrument classificeren. Behoudens hetgeen volgens alinea B11 wordt toegestaan, moet een eerste toepasser de vereisten van IFRS 9 Financiële instrumenten en van IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun prospectief toepassen op overheidsleningen die op de datum van de overgang naar de IFRSs bestonden, en mag hij het overeenkomstige voordeel van de tegen een lagere rentevoet dan de marktrente verstrekte overheidslening niet als een overheidssubsidie opnemen. Dit heeft tot gevolg dat als een eerste toepasser een tegen een lagere rentevoet dan de marktrente verstrekte overheidslening volgens de voorheen toegepaste GAAP niet opnam en waardeerde op een basis die consistent is met de vereisten van de IFRSs, hij op de datum van de overgang naar de IFRSs in het IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie de volgens de voorheen toegepaste GAAP bepaalde boekwaarde van de lening moet hanteren als de boekwaarde van de lening. Na de datum van de overgang naar de IFRSs moet een entiteit bij de waardering van dergelijke leningen IFRS 9 toepassen.

B11 Niettegenstaande alinea B10 mag een entiteit de vereisten van IFRS 9 en IAS 20 retroactief toepassen op elke overheidslening die teruggaat tot vóór de datum van de overgang naar de IFRSs, mits de daartoe benodigde informatie werd verkregen op het moment van de eerste administratieve verwerking van de betrokken lening.

B12 De vereisten en leidraden in de alinea's B10 en B11 sluiten niet uit dat een entiteit gebruikmaakt van de in de alinea's D19 tot en met D19D beschreven vrijstellingen betreffende de aanmerking van voorheen opgenomen financiële instrumenten als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

▼M77

Verzekeringscontracten

B13 Een entiteit moet de overgangsbepalingen in de alinea’s C1 tot en met C24 en C28 in bijlage C bij IFRS 17 toepassen op contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen. De verwijzingen in die alinea’s in IFRS 17 naar de overgangsdatum moeten worden gelezen als verwijzingen naar de datum van de overgang naar de IFRSs.

▼M79

Uitgestelde belasting in verband met leaseovereenkomsten en verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen

B14 De alinea’s 15 en 24 van IAS 12 Winstbelastingen stellen een entiteit in bijzondere omstandigheden vrij van de opname van een uitgestelde belastingvordering of -verplichting. Ondanks deze vrijstelling moet een eerste toepasser op de datum van overgang naar de IFRSs een uitgestelde belastingvordering opnemen — in zoverre het waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil kan worden verrekend — en een uitgestelde belastingverplichting opnemen voor alle verrekenbare en belastbare tijdelijke verschillen in verband met:

(a) 

met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en leaseverplichtingen, en

(b) 

verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen en de bijbehorende bedragen die zijn opgenomen als onderdeel van de kostprijs van het desbetreffende actief.

▼M16




Aanhangsel C

Vrijstellingen voor bedrijfscombinaties

▼M38

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS. Een entiteit moet de volgende vereisten toepassen op bedrijfscombinaties die ze vóór de datum van de overgang naar de IFRSs heeft verwerkt. Deze bijlage mag alleen worden toegepast op bedrijfscombinaties die binnen het toepassingsgebied van IFRS 3 Bedrijfscombinaties vallen.

▼M32

C1 Een eerste toepasser mag ervoor kiezen IFRS 3 niet retroactief toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties (bedrijfscombinaties die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvonden). Indien een eerste toepasser een bedrijfscombinatie echter aanpast om aan IFRS 3 te voldoen, moet hij alle latere bedrijfscombinaties aanpassen en moet hij ook IFRS 10 vanaf dezelfde datum toepassen. Als een eerste toepasser er bijvoorbeeld voor kiest om een bedrijfscombinatie die op 30 juni 20X6 tot stand kwam, aan te passen, moet hij alle bedrijfscombinaties aanpassen die tussen 30 juni 20X6 en de datum van de overgang naar de IFRSs tot stand kwamen en moet hij ook IFRS 10 vanaf 30 juni 20X6 toepassen.

▼M16

C2 Een entiteit hoeft IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen niet retroactief toe te passen op aanpassingen naar de reële waarde en goodwill die voortvloeien uit bedrijfscombinaties die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs tot stand zijn gekomen. Indien de entiteit IAS 21 niet retroactief toepast op deze aanpassingen naar reële waarde en goodwill, moet ze deze behandelen als activa en verplichtingen van de entiteit in plaats van als activa en verplichtingen van de overgenomen partij. Daarom worden goodwill en aanpassingen naar reële waarde ofwel reeds uitgedrukt in de functionele valuta van de entiteit, ofwel zijn zij niet-monetaire posten luidende in vreemde valuta die worden gerapporteerd op basis van de wisselkoers die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werd toegepast.

C3 Een entiteit mag IAS 21 retroactief toepassen op aanpassingen naar reële waarde en goodwill die voortvloeien uit:

(a) 

alle bedrijfscombinaties die tot stand zijn gekomen vóór de datum van de overgang naar de IFRSs; of

(b) 

alle bedrijfscombinaties die de entiteit besluit aan te passen om te voldoen aan IFRS 3, zoals toegestaan op grond van de bovenstaande alinea C1.

▼M54

C4 Indien een eerste toepasser IFRS 3 niet retroactief toepast op een vroegere bedrijfscombinatie, heeft dit voor deze bedrijfscombinatie de volgende gevolgen:

▼M16

(a) 

De eerste toepasser moet dezelfde classificatie (als een overname door de wettelijke overnemende partij, een omgekeerde overname door de wettelijke overgenomen partij of een samenvoeging van belangen) handhaven als in zijn jaarrekening overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

(b) 

De eerste toepasser moet op de datum van de overgang naar de IFRSs al zijn activa en verplichtingen opnemen die in een vroegere bedrijfscombinatie zijn verworven respectievelijk overgenomen, met uitzondering van:

(i) 

sommige financiële activa en financiële verplichtingen die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans werden opgenomen (zie alinea B2); en

(ii) 

activa, met inbegrip van goodwill, en verplichtingen die niet waren opgenomen in de geconsolideerde balans van de overnemende partij overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP en die overeenkomstig de IFRSs niet voor opname in de enkelvoudige balans van de overgenomen partij in aanmerking zouden komen (zie (f) tot en met (i) hieronder).

De eerste toepasser moet een eventuele hieruit voortvloeiende wijziging opnemen door de ingehouden winsten aan te passen (of, indien van toepassing, een andere eigen-vermogenscategorie), tenzij de wijziging voortvloeit uit de opname van een immaterieel actief dat voorheen in de goodwill was begrepen (zie (g)(i) hieronder).

(c) 

De eerste toepasser mag in zijn IFRS-openingsbalans geen posten opnemen die volgens de overeenkomstig toegepaste GAAP werden opgenomen indien deze posten overeenkomstig de IFRSs niet in aanmerking komen voor opname als een actief of verplichting. De eerste toepasser moet de resulterende wijziging als volgt verwerken:

(i) 

de eerste toepasser kan een vroegere bedrijfscombinatie als een overname hebben geclassificeerd en een post als een immaterieel actief hebben opgenomen die volgens IAS 38 Immateriële activa niet in aanmerking komt voor opname als actief. Hij moet deze post (en de eventueel hiermee verband houdende uitgestelde belasting en minderheidsbelangen) herclassificeren als deel van de goodwill (tenzij hij overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP goodwill rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen bracht, zie (g)(i) en (i) hieronder).

(ii) 

de eerste toepasser moet alle overige resulterende wijzigingen in de ingehouden winsten verwerken ( 29 ).

(d) 

De IFRSs schrijven met betrekking tot sommige activa en verplichtingen latere waardering voor op een andere basis dan de oorspronkelijke kostprijs, zoals de reële waarde. De eerste toepasser moet deze activa en verplichtingen in zijn IFRS-openingsbalans op deze basis waarderen, zelfs als ze in een vroegere bedrijfscombinatie werden verworven of overgenomen. Hij moet een eventuele resulterende wijziging in de boekwaarde opnemen door aanpassing van de ingehouden winsten (of, indien van toepassing, een andere eigen-vermogenscategorie), in plaats van de goodwill.

(e) 

Onmiddellijk na de bedrijfscombinatie moet de boekwaarde overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP van de verworven activa en overgenomen verplichtingen worden gelijkgesteld aan hun veronderstelde kostprijs overeenkomstig de IFRSs op die datum. Indien de IFRSs een op de kostprijs gebaseerde waardering van die activa en verplichtingen op een latere datum voorschrijven, vormt deze veronderstelde kostprijs de basis voor de op de kostprijs gebaseerde afschrijving vanaf de datum van de bedrijfscombinatie.

▼M54

(f) 

Als bij een vroegere bedrijfscombinatie een verworven actief of overgenomen verplichting overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet werd opgenomen, dan is de veronderstelde kostprijs van het actief of de verplichting in het IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie niet gelijk aan nul. In plaats daarvan moet de overnemende partij het actief of de verplichting in haar geconsolideerde overzicht van de financiële positie opnemen en waarderen op de basis die de IFRSs zouden voorschrijven in het overzicht van de financiële positie van de overgenomen partij. Ter illustratie: als de overnemende partij leaseovereenkomsten die bij een vroegere bedrijfscombinatie zijn verworven en waarbij de overgenomen partij eenlessee was, overeenkomstig haar voorheen toegepaste GAAP niet had geactiveerd, moet zij deze in haar geconsolideerde jaarrekening activeren, zoals de overgenomen partij op grond van IFRS 16 Leaseovereenkomsten zou moeten doen in haar IFRS-overzicht van de financiële positie. Zo ook moet de overnemende partij, indien zij overeenkomstig haar voorheen toegepaste GAAP geen voorwaardelijke verplichting had opgenomen die op de datum van de overgang naar de IFRSs nog altijd bestaat, die voorwaardelijke verplichting op die datum opnemen, tenzij IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa de opname ervan in de jaarrekening van de overgenomen partij zou verbieden. Als daarentegen een actief of een verplichting overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP in de goodwill was begrepen maar overeenkomstig IFRS 3 afzonderlijk zou zijn opgenomen, blijft dit actief of deze verplichting in de goodwill begrepen, tenzij de IFRSs zouden voorschrijven dat het actief of de verplichting in de jaarrekening van de overgenomen partij moet worden opgenomen.

▼M16

(g) 

De boekwaarde van de goodwill in de IFRS-openingsbalans komt overeen met de boekwaarde overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP op de datum van de overgang naar de IFRSs, na de volgende twee aanpassingen:

(i) 

Indien vereist op grond van (c)(i) hierboven moet de eerste toepasser de boekwaarde van de goodwill verhogen wanneer hij een post die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werd opgenomen als een immaterieel actief herclassificeert. Evenzo moet de eerste toepasser, indien hij op grond van (f) hierboven een immaterieel actief moet opnemen dat overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP in de opgenomen goodwill was begrepen, de boekwaarde van de goodwill dienovereenkomstig verlagen (en, indien van toepassing, de uitgestelde belasting en minderheidsbelangen aanpassen).

(ii) 

Ongeacht of er aanwijzingen zijn dat de goodwill mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet de eerste toepasser IAS 36 toepassen bij het toetsen van de goodwill op bijzondere waardevermindering op de datum van de overgang naar de IFRSs, en bij het opnemen van een eventueel resulterend bijzonder waardeverminderingsverlies in de ingehouden winsten (of, indien IAS 36 dit vereist, in de herwaarderingsreserve). Het onderzoek op bijzondere waardevermindering moet worden gebaseerd op de omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs.

(h) 

Er mogen geen andere aanpassingen worden aangebracht aan de boekwaarde van de goodwill op de datum van de overgang naar de IFRSs. De eerste toepasser mag de boekwaarde van de goodwill bijvoorbeeld niet aanpassen:

(i) 

om lopende onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die bij deze bedrijfscombinatie zijn overgenomen, buiten beschouwing te laten (tenzij het desbetreffende immateriële actief overeenkomstig IAS 38 in aanmerking zou komen voor opname in de balans van de overgenomen partij);

(ii) 

om een vroegere afschrijving van goodwill aan te passen;

(iii) 

om aanpassingen van de goodwill terug te nemen die IFRS 3 niet zou toestaan, maar die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werden aangebracht wegens aanpassingen van activa en verplichtingen tussen de datum van de bedrijfscombinatie en de datum van de overgang naar de IFRSs.

(i) 

Als de eerste toepasser overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP goodwill in mindering op het eigen vermogen bracht:

(i) 

mag hij deze goodwill niet in zijn IFRS-openingsbalans opnemen. Bovendien mag hij deze goodwill niet naar de winst of het verlies overboeken bij afstoting van de dochteronderneming of als de investering in de dochteronderneming een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

(ii) 

moeten aanpassingen die voortvloeien uit het niet langer bestaan van een voorwaardelijke gebeurtenis die van invloed is op de koopsom worden opgenomen in de ingehouden winsten.

(j) 

Het kan voorkomen dat de eerste toepasser overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP een bij een vroegere bedrijfscombinatie verworven dochteronderneming niet heeft geconsolideerd (omdat bijvoorbeeld de moedermaatschappij deze overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet als dochteronderneming beschouwde of geen geconsolideerde jaarrekening opstelde). De eerste toepasser moet de boekwaarde van de activa en verplichtingen van de dochteronderneming aanpassen aan de bedragen die de IFRSs zouden vereisen in de balans van de dochteronderneming. De veronderstelde kostprijs van de goodwill is gelijk aan het verschil op de datum van de overgang naar de IFRSs tussen:

(i) 

het belang van de moedermaatschappij in deze aangepaste boekwaarden; en

(ii) 

de in de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij opgenomen kostprijs van haar belang in de dochteronderneming.

(k) 

De waardering van minderheidsbelangen en uitgestelde belastingen volgt uit de waardering van andere activa en verplichtingen. De bovenvermelde aanpassingen aan opgenomen activa en verplichtingen zijn derhalve van invloed op minderheidsbelangen en uitgestelde belastingen.

▼M46

C5 De vrijstelling voor vroegere bedrijfscombinaties geldt ook voor vroeger verworven belangen in geassocieerde deelnemingen, in joint ventures en in gezamenlijke bedrijfsactiviteiten waarbij de activiteit van de gezamenlijke bedrijfsactiviteit een bedrijf zoals gedefinieerd in IFRS 3 vormt. Bovendien geldt de voor alinea C1 gekozen datum eveneens voor alle dergelijke overnames.

▼M16




Bijlage D

Vrijstellingen van andere IFRSs

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

▼M77

D1 Een entiteit mag een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

▼M63

(a) 

op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea's D2 en D3);

▼M77

(b) 

[verwijderd]

▼M29

(c) 

veronderstelde kostprijs (alinea's D5 tot en met D8B);

▼M54

(d) 

leaseovereenkomsten (alinea's D9 en D9B tot en met D9E);

▼M31 —————

▼M75

(f) 

cumulatieve omrekeningsverschillen (alinea’s D12-D13A);

▼M16

(g) 

investeringen in dochterondernemingen, ►M32  joint ventures ◄ en geassocieerde deelnemingen (alinea's D14 en D15);

(h) 

activa en verplichtingen van dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures (alinea's D16 and D17);

(i) 

samengestelde financiële instrumenten (alinea D18);

▼M53

(j) 

aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten (alinea's D19 tot en met D19C);

▼M16

(k) 

waardering tegen reële waarde van financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname (alinea D20);

▼M24

(l) 

ontmantelingsverplichtingen opgenomen in de kostprijs van materiële vaste activa (alinea’s D21 en D21A);

▼M33

(m) 

financiële activa of immateriële activa die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRIC 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten (alinea D22);

(n) 

financieringskosten (alinea D23);

(o) 

overdrachten van activa van klanten (alinea D24);

▼M32

(p) 

aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten (alinea D25);

(q) 

ernstige hyperinflatie (alinea's D26 tot en met D30);

▼M53

(r) 

gezamenlijke overeenkomsten (alinea D31);

(s) 

afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn (alinea D32); en

▼M63

(t) 

aanwijzing van contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed (alinea D33);

(u) 

opbrengsten (alinea's D34 en D35), en

(v) 

transacties in vreemde valuta en vooruitbetalingen (alinea D36).

▼M53

Een entiteit mag deze vrijstellingen niet naar analogie op andere posten toepassen.

▼M16

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties

D2 Een eerste toepasser wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen toe te passen op eigen-vermogensinstrumenten die op of vóór 7 november 2002 werden toegekend. Een eerste toepasser wordt tevens aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 toe te passen op eigen-vermogensinstrumenten die na 7 november 2002 werden toegekend en die onvoorwaardelijk werden a) vóór de datum van de overgang naar de IFRSs of, indien dit later in de tijd is, b) vóór 1 januari 2005. Indien een eerste toepasser er echter voor kiest om IFRS 2 op dergelijke eigen-vermogensinstrumenten toe te passen, dan is dit alleen toegestaan indien de entiteit de reële waarde van die eigen-vermogensinstrumenten per de waarderingdatum, overeenkomstig de definitie in IFRS 2, openbaar heeft gemaakt. Voor alle toekenningen van eigen-vermogeninstrumenten waarop IFRS 2 niet is toegepast (bijvoorbeeld eigen-vermogensinstrumenten die op of vóór 7 november 2002 werden toegekend) moet een eerste toepasser niettemin de informatie verstrekken die op grond van alinea's 44 en 45 van IFRS 2 vereist is. Indien een eerste toepasser de voorwaarden van een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten waarop IFRS 2 niet is toegepast, aanpast, dan is de entiteit niet verplicht om alinea's 26 tot en met 29 van IFRS 2 toe te passen indien de aanpassing plaatsvond vóór de datum van de overgang naar de IFRSs.

D3 Een eerste toepasser wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 toe te passen op verplichtingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs werden afgewikkeld. Een eerste toepasser wordt tevens aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 toe te passen op verplichtingen die vóór 1 januari 2005 werden afgewikkeld. Met betrekking tot verplichtingen waarop IFRS 2 wordt toegepast, is een eerste toepasser niet verplicht vergelijkende informatie aan te passen voor zover de informatie betrekking heeft op een periode of datum die vóór 7 november 2002 ligt.

▼M77 —————

▼M16

Reële waarde of herwaardering als veronderstelde kostprijs

D5 Een entiteit mag ervoor kiezen een materieel vast actief op de datum van de overgang naar de IFRSs tegen reële waarde te waarderen en deze reële waarde te hanteren als veronderstelde kostprijs op die datum.

D6 Een eerste toepasser mag ervoor kiezen om een geherwaardeerde waarde, overeenkomstig een voorheen toegepaste GAAP, van een materieel vast actief op of vóór de datum van de overgang naar de IFRSs te gebruiken als veronderstelde kostprijs op de herwaarderingsdatum, indien de geherwaardeerde waarde op de herwaarderingsdatum globaal vergelijkbaar was met:

(a) 

de reële waarde; of

(b) 

de kostprijs of kostprijs minus cumulatieve afschrijvingen overeenkomstig de IFRSs, aangepast in verband met bijvoorbeeld veranderingen in een algemene of specifieke prijsindex.

▼M54

D7 De in de alinea's D5 en D6 vermelde keuzemogelijkheden bestaan ook voor:

(a) 

vastgoedbeleggingen, indien een entiteit ervoor kiest het kostprijsmodel in IAS 40 Vastgoedbeleggingen te gebruiken;

(aa) 

met een gebruiksrecht overeenstemmende activa (IFRS 16 Leaseovereenkomsten); en

▼M16

(b) 

immateriële activa die voldoen aan:

(i) 

de opnamecriteria in IAS 38 (met inbegrip van de betrouwbare waardering van de oorspronkelijke kostprijs); en

(ii) 

de criteria in IAS 38 voor herwaardering (met inbegrip van het bestaan van een actieve markt).

Een entiteit mag deze keuzemogelijkheden niet voor andere activa of voor verplichtingen gebruiken.

▼M29

D8 Een eerste toepasser kan voor een deel van of al zijn activa en verplichtingen overeenkomstig een voorheen toegepaste GAAP een veronderstelde kostprijs hebben vastgesteld door ze op één bepaalde datum tegen reële waarde te waarderen vanwege een gebeurtenis zoals een privatisering of een beursintroductie.

(a) 

Indien de waarderingsdatum op of vóór de datum van overgang naar de IFRSs valt, mag de entiteit dergelijke gebeurtenisafhankelijke waarderingen tegen reële waarde hanteren als veronderstelde kostprijs overeenkomstig de IFRSs op de datum van die waardering.

(b) 

Indien de waarderingsdatum valt na de datum van overgang naar de IFRSs maar tijdens de periode waarop de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, mogen de gebeurtenisafhankelijke waarderingen tegen reële waarde als veronderstelde kostprijs worden gehanteerd wanneer de gebeurtenis plaatsvindt. Een entiteit moet de resulterende aanpassingen op de waarderingsdatum direct in de ingehouden winsten (of, indien geëigend, een andere categorie van het eigen vermogen) verwerken. Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet de entiteit ofwel de veronderstelde kostprijs vaststellen door de criteria in de alinea's D5, D6 en D7 toe te passen, ofwel de activa en verplichtingen in overeenstemming met de andere vereisten in deze IFRS waarderen.

▼M24

Veronderstelde kostprijs

D8A Volgens sommige nationale verwerkingsvereisten worden exploratie- en ontwikkelingskosten in verband met materiële vaste olie- en gasactiva in de ontwikkelings- of productiefase administratief verwerkt in kostencentra die alle materiële vaste activa in een groot geografisch gebied omvatten. Een eerste toepasser die in het kader van de voorheen toegepaste GAAP een dergelijke verwerkingswijze hanteerde, mag ervoor kiezen olie- en gasactiva op de datum van de overgang naar IFRSs als volgt te waarderen:

(a) 

exploratie- en evaluatieactiva tegen het bedrag bepaald volgens de voorheen door de entiteit toegepaste GAAP; en

(b) 

activa in de ontwikkelings- of productiefase tegen het bedrag dat volgens de voorheen door de entiteit toegepaste GAAP voor het kostencentrum is bepaald. De entiteit moet dit bedrag proportioneel aan de onderliggende activa van het kostencentrum toerekenen op basis van de omvang of de waarde van de reserves op die datum.

De entiteit moet de exploratie- en evaluatieactiva en de activa in de ontwikkelings- en productiefase op de datum van de overgang naar de IFRSs toetsen op een bijzondere waardevermindering overeenkomstig IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, respectievelijk IAS 36 en, indien nodig, het overeenkomstig (a) of (b) bepaalde bedrag verminderen. Voor de toepassing van deze alinea omvatten olie- en gasactiva uitsluitend de activa die worden gebruikt bij de exploratie, evaluatie, ontwikkeling of productie van olie en gas.

▼M54

D8B Sommige entiteiten bezitten materiële activa, met een gebruiksrecht overeenstemmende activa, of immateriële activa die worden of eerder werden gebruikt bij aan tariefregulering onderworpen activiteiten. De boekwaarde van dergelijke activa kan eventueel bedragen omvatten die volgens de voorheen toegepaste GAAP zijn bepaald, maar volgens de IFRSs niet voor activering in aanmerking komen. Indien dat het geval is, mag een eerste toepasser de volgens de voorheen toegepaste GAAP bepaalde boekwaarde van een dergelijk actief op de datum van de overgang naar de IFRSs als veronderstelde kostprijs hanteren. Indien een entiteit deze vrijstelling op een actief toepast, behoeft zij deze vrijstelling niet op alle activa toe te passen. Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet elk actief waarvoor een beroep op deze vrijstelling is gedaan, in overeenstemming met IAS 36 door de entiteit op bijzondere waardevermindering worden getoetst. Voor de toepassing van deze alinea zijn activiteiten aan tariefregulering onderworpen indien zij vallen onder een kader voor de vaststelling van de prijzen die voor goederen of diensten aan klanten in rekening mogen worden gebracht, en dat kader aan toezicht en/of goedkeuring door een tariefregulator (zoals gedefinieerd in IFRS 14 Uitgestelde rekeningen in verband met prijsregulering) is onderworpen.

▼M16

Leaseovereenkomsten

▼M54

D9 Een eerste toepasser mag beoordelen of een contract dat op de datum van de overgang naar de IFRSs bestaat, een leaseovereenkomst bevat door op dat contract de alinea's 9, 10 en 11 van IFRS 16 toe te passen op basis van feiten en omstandigheden die op die datum bestaan.

D9A [Verwijderd]

▼M54

D9B Wanneer een eerste toepasser die een lessee is, leaseverplichtingen en met een gebruiksrecht overeenstemmende activa opneemt, mag hij voor al zijn leaseovereenkomsten de volgende benadering volgen (behoudens de praktische oplossingen die in alinea D9D worden beschreven):

a) 

op de datum van de overgang naar de IFRSs een leaseverplichting waarderen. Een lessee die deze benadering volgt, moet deze leaseverplichting waarderen tegen de contante waarde van de resterende leasebetalingen (zie alinea D9E), gedisconteerd op basis van de marginale rentevoet van de lessee (zie alinea D9E) op de datum van de overgang naar de IFRSs;

b) 

op de datum van de overgang naar de IFRSs een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief waarderen. De lessee moet per leaseovereenkomst kiezen of hij dat met een gebruiksrecht overeenstemmende actief waardeert tegen:

i) 

ofwel de boekwaarde ervan alsof IFRS 16 reeds sinds de aanvangsdatum van de leaseovereenkomst werd toegepast (zie alinea D9E), maar gedisconteerd op basis van de marginale rentevoet van de lessee op de datum van de overgang naar de IFRSs;

ii) 

ofwel een bedrag dat gelijk is aan de leaseverplichting, aangepast voor het bedrag van alle vooruitbetaalde of te ontvangen leasebetalingen die met de leaseovereenkomst verband houden en die in het overzicht van de financiële positie van vlak vóór de datum van de overgang naar de IFRSs zijn opgenomen;

c) 

op de datum van de overgang naar de IFRSs IAS 36 toepassen op met een gebruiksrecht overeenstemmende activa.

D9C Niettegenstaande de vereisten van alinea D9B moet een eerste toepasser die een lessee is, het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief op de datum van de overgang naar de IFRSs tegen reële waarde waarderen wanneer het leaseovereenkomsten betreft die aan de definitie van een vastgoedbelegging in IAS 40 voldoen en die vanaf de datum van de overgang naar de IFRSs met behulp van het reëlewaardemodel in IAS 40 worden gewaardeerd.

D9D Een eerste toepasser die een lessee is, mag op de datum van de overgang naar de IFRSs één of meer van de volgende zaken doen per leaseovereenkomst:

a) 

één enkele disconteringsvoet toepassen op een portefeuille van leaseovereenkomsten met redelijk vergelijkbare kenmerken (bijvoorbeeld leaseovereenkomsten met een vergelijkbare resterende leaseperiode voor een vergelijkbare categorie van onderliggende activa in een vergelijkbare economische omgeving);

b) 

ervoor kiezen de vereisten in alinea D9B niet toe te passen op leaseovereenkomsten waarvan de leaseperiode (zie alinea D9E) uiterlijk twaalf maanden na de datum van de overgang naar de IFRSs afloopt. In plaats daarvan moet de entiteit deze leaseovereenkomsten administratief verwerken (inclusief informatie daarover verschaffen) alsof het leaseovereenkomsten van korte duur betreft die in overeenstemming met alinea 6 van IFRS 16 administratief worden verwerkt;

c) 

ervoor kiezen de vereisten in alinea D9B niet toe te passen op leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft (zoals beschreven in de alinea's B3 tot en met B8 van IFRS 16). In plaats daarvan moet de entiteit deze leaseovereenkomsten administratief verwerken (inclusief informatie daarover verschaffen) in overeenstemming met alinea 6 van IFRS 16;

d) 

op de datum van de overgang naar de IFRSs initiële directe kosten (zie alinea D9E) buiten beschouwing laten bij de waardering van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief;

e) 

kennis achteraf gebruiken, bijvoorbeeld bij het bepalen van de leaseperiode indien het contract opties tot verlenging of beëindiging van de leaseovereenkomst bevat.

D9E Leasebetalingen, lessee, marginale rentevoet van de lessee, aanvangsdatum van de leaseovereenkomst, initiële directe kosten en leaseperiode zijn in IFRS 16 gedefinieerde begrippen die met dezelfde betekenis in deze standaard worden gebruikt.

▼M31 —————

▼M16

Cumulatieve omrekeningsverschillen

D12 Op grond van IAS 21 moet een entiteit:

(a) 

sommige omrekeningsverschillen opnemen in niet-gerealiseerde resultaten en rubriceren als een afzonderlijke component van het eigen vermogen; en

(b) 

bij afstoting van een buitenlandse activiteit de cumulatieve omrekeningsverschillen voor die buitenlandse activiteit (indien van toepassing inclusief winsten en verliezen op hiermee samenhangende hedges) overboeken van het eigen vermogen naar de winst of het verlies als onderdeel van de winst of het verlies bij afstoting.

D13 Een eerste toepasser hoeft echter niet aan deze vereisten te voldoen voor cumulatieve omrekeningsverschillen die op de datum van de overgang naar de IFRSs bestonden. Indien een eerste toepasser gebruikmaakt van deze vrijstelling:

(a) 

worden de cumulatieve omrekeningsverschillen voor alle buitenlandse activiteiten geacht nihil te zijn op de datum van de overgang naar de IFRSs; en

(b) 

omvat de winst of het verlies bij latere afstoting van een buitenlandse activiteit geen omrekeningsverschillen die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs zijn ontstaan, maar wel de omrekeningsverschillen die na de overgangsdatum zijn ontstaan.

▼M75

D13A In plaats van alinea D12 of D13 toe te passen, mag een dochteronderneming die een beroep doet op de vrijstelling van alinea D16(a), ervoor kiezen om, in haar jaarrekening, de cumulatieve omrekeningsverschillen voor alle buitenlandse activiteiten te waarderen tegen de boekwaarden die op basis van de datum van de overgang naar de IFRSs van de moedermaatschappij in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij zouden worden opgenomen indien er geen aanpassingen werden aangebracht voor consolidatiedoeleinden en voor de gevolgen van de bedrijfscombinatie waarin de moedermaatschappij de dochteronderneming heeft overgenomen. Een soortgelijke keuze is mogelijk voor een geassocieerde deelneming of joint venture die een beroep doet op de vrijstelling in alinea D16(a).

▼M16

Investeringen in dochterondernemingen, ►M32  joint ventures ◄ en geassocieerde deelnemingen

▼M53

D14 Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij volgens IAS 27 haar investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:

a) 

tegen kostprijs, of

b) 

in overeenstemming met IFRS 9.

D15 Als een eerste toepasser een dergelijke investering in overeenstemming met IAS 27 waardeert tegen kostprijs, moet hij die investering in zijn afzonderlijk IFRS-overzicht van de financiële positie waarderen op een van de volgende bedragen:

a) 

de in overeenstemming met IAS 27 bepaalde kostprijs; of

b) 

de veronderstelde kostprijs. De veronderstelde kostprijs van een dergelijke investering is haar:

i) 

reële waarde op de datum van de overgang naar de IFRSs van de entiteit in haar enkelvoudige jaarrekening; of

ii) 

boekwaarde op die datum overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

Een eerste toepasser mag punt (i) of punt (ii) hierboven kiezen voor de waardering van zijn investering in elke dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die hij op basis van een veronderstelde kostprijs wenst te waarderen.

▼M50

D15A Als een eerste toepasser een dergelijke investering administratief verwerkt volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28:

a) 

past de eerste toepasser de vrijstelling voor vroegere bedrijfscombinaties (bijlage C) toe op de verwerving van de investering;

b) 

en als de eerste toepassing van de IFRSs door de entiteit op een vroegere datum plaatsvindt voor haar enkelvoudige jaarrekening dan voor haar geconsolideerde jaarrekening en

i) 

later dan bij haar moedermaatschappij, moet de entiteit alinea D16 op haar enkelvoudige jaarrekening toepassen;

ii) 

later dan bij haar dochteronderneming, moet de entiteit alinea D17 op haar enkelvoudige jaarrekening toepassen.

▼M16

Activa en verplichtingen van dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures

▼M38

D16 Als een dochteronderneming de IFRSs voor het eerst toepast op een latere datum dan de moedermaatschappij, moet de dochteronderneming in de jaarrekening haar activa en verplichtingen waarderen tegen:

(a) 

de boekwaarden die op basis van de datum van de overgang naar de IFRSs van de moedermaatschappij in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij zouden worden opgenomen indien er geen aanpassingen werden aangebracht voor consolidatiedoeleinden en voor de gevolgen van de bedrijfscombinatie waarin de moedermaatschappij de dochteronderneming heeft overgenomen (deze optie is niet beschikbaar voor een dochteronderneming van een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10), die moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening); of

▼M16

(b) 

de boekwaarden die door de overige bepalingen van deze IFRS worden voorgeschreven, op basis van de datum van de overgang naar de IFRSs van de dochteronderneming. Deze boekwaarden zouden kunnen afwijken van de bij (a) beschreven waarde:

(i) 

indien de vrijstellingen in deze IFRS leiden tot waarderingen die afhankelijk zijn van de datum van de overgang naar de IFRSs;

(ii) 

indien de door de dochteronderneming in de eigen jaarrekening gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving afwijken van de grondslagen die in de geconsolideerde jaarrekening worden toegepast. De dochteronderneming kan bijvoorbeeld als grondslag voor financiële verslaggeving het kostprijsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa hanteren, terwijl de groep het herwaarderingsmodel gebruikt.

Een soortgelijke keuze is mogelijk voor een geassocieerde deelneming of joint venture waarbij de eerste toepassing van de IFRSs later plaatsvindt dan bij een entiteit die invloed van betekenis daarin, respectievelijk gezamenlijke zeggenschap daarover, heeft.

►M38

 

D17 Indien de eerste toepassing van de IFRSs door een entiteit echter later plaatsvindt dan door haar dochteronderneming (of geassocieerde deelneming of joint venture), dan moet de entiteit in haar geconsolideerde jaarrekening de activa en verplichtingen van de dochteronderneming (of geassocieerde deelneming of joint venture) tegen dezelfde boekwaarde waarderen als in de jaarrekening van de dochteronderneming (of geassocieerde deelneming of joint venture), na verwerking van aanpassingen uit hoofde van de consolidatie, de toepassing van de vermogensmutatiemethode en de gevolgen van de bedrijfscombinatie waarin de entiteit de dochteronderneming heeft overgenomen. Niettegenstaande dit vereiste mag een moedermaatschappij die geen beleggingsentiteit is, niet overgaan tot de toepassing van de uitzondering op de consolidatie waarvan wordt gebruikgemaakt door eventuele dochterondernemingen die beleggingsentiteiten zijn. ◄ Evenzo geldt dat als de eerste toepassing van de IFRSs door een moedermaatschappij voor haar enkelvoudige jaarrekening eerder of later plaatsvindt dan voor de geconsolideerde jaarrekening, de moedermaatschappij de activa en verplichtingen in beide jaarrekeningen voor dezelfde bedragen moet opnemen, met uitzondering van consolidatieaanpassingen.

Samengestelde financiële instrumenten

D18 Op grond van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie moet een entiteit een samengesteld financieel instrument bij uitgifte splitsen in een afzonderlijke vreemd-vermogenscomponent en een eigen-vermogenscomponent. Als de vreemd-vermogenscomponent niet meer uitstaat, houdt retroactieve toepassing van IAS 32 in dat twee afzonderlijke posten in het eigen vermogen worden onderscheiden. De eerste post wordt opgenomen in ingehouden winsten en heeft betrekking op de cumulatieve opgelopen rente op de vreemd-vermogenscomponent. Het tweede deel betreft de oorspronkelijke eigen-vermogenscomponent. Overeenkomstig deze IFRS is een eerste toepasser echter niet verplicht deze beide delen te onderscheiden indien de vreemd-vermogenscomponent op de datum van de overgang naar de IFRSs niet meer uitstaat.

▼M53

Aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten

D19 Volgens IFRS 9 mag een financiële verplichting (mits deze aan bepaalde criteria voldoet) als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden aangewezen. Ondanks dit vereiste mag een entiteit elke financiële verplichting op de datum van de overgang naar de IFRSs als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen, mits de verplichting op die datum aan de criteria in alinea 4.2.2 van IFRS 9 voldoet.

▼M53

D19A Overeenkomstig alinea 4.1.5 van IFRS 9 mag een entiteit een financieel actief op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen.

D19B Overeenkomstig alinea 5.7.5 van IFRS 9 mag een entiteit een belegging in een eigenvermogensinstrument op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat aanwijzen.

D19C Voor een financiële verplichting die als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies is aangewezen, moet een entiteit bepalen of de administratieve verwerking volgens alinea 5.7.7 van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden op de datum van de overgang naar de IFRSs tot een accounting mismatch in winst of verlies zou leiden.

▼M16

Waardering tegen reële waarde van financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname

▼M53

D20 Ondanks de vereisten in de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in alinea B5.1.2A (b) van IFRS 9 prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden.

▼M16

Ontmantelingsverplichtingen opgenomen in de kostprijs van materiële vaste activa

D21 IFRIC 1 Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling herstel en soortgelijke verplichtingen vereist dat bepaalde wijzigingen in een bestaande verplichting voor ontmanteling, herstel of een soortgelijke verplichting worden toegevoegd of afgetrokken van de kostprijs van het actief waarop de wijziging betrekking heeft; het aangepaste af te schrijven bedrag van het actief wordt dan prospectief over zijn resterende gebruiksduur afgeschreven. Een eerste toepasser hoeft niet aan deze vereisten te voldoen voor wijzigingen in dergelijke verplichtingen die zich vóór de datum van de overgang naar de IFRSs hebben voorgedaan. Indien een eerste toepasser gebruikmaakt van deze vrijstelling, moet hij:

(a) 

de verplichting waarderen op de datum van de overgang naar de IFRSs, overeenkomstig IAS 37;

(b) 

het bedrag schatten dat zou zijn opgenomen in de kostprijs van het desbetreffende actief, op het tijdstip waarop de verplichting is ontstaan, door de verplichting te disconteren naar die datum gebruikmakend van zijn beste schatting van de historische, voor risico aangepaste disconteringsvoet(en) die tijdens de tussenperiode op die verplichting van toepassing zou(den) zijn geweest, voor zover de verplichting binnen het toepassingsgebied van IFRIC 1 valt; en

(c) 

de geaccumuleerde afschrijvingen op dat bedrag, per de datum van de overgang naar de IFRSs, berekenen op basis van de actuele schatting van de gebruiksduur van het actief, door de afschrijvingsmethode toe te passen waarvoor de entiteit in overeenstemming met de IFRSs heeft gekozen.

▼M24

D21A Een entiteit die een beroep doet op de in alinea D8A(b) opgenomen vrijstelling (voor olie- en gasactiva in de ontwikkelings- en productiefase welke volgens de voorheen toegepaste GAAP administratief werden verwerkt in kostencentra die alle materiële vaste activa in een groot geografisch gebied omvatten), moet in plaats van alinea D21 of IFRIC 1 toe te passen, het volgende doen:

(a) 

verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen vanaf de datum van de overgang naar IFRSs overeenkomstig IAS 37 waarderen; en

(b) 

elk verschil tussen deze waarde en de volgens de voorheen door de entiteit toegepaste GAAP bepaalde boekwaarde van deze verplichtingen op de datum van de overgang naar IFRSs direct in de ingehouden winsten verwerken.

▼M16

Financiële activa of immateriële activa die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRIC 12

D22 Eerste toepassers mogen de overgangsbepalingen in IFRIC 12 toepassen.

Financieringskosten

▼M36

D23 Een eerste toepasser kan ervoor kiezen de vereisten van IAS 23 toe te passen vanaf de datum van overgang of vanaf een vroegere datum zoals is toegestaan op grond van alinea 28 van IAS 23. Vanaf de datum waarop een entiteit die deze vrijstelling toepast, begint met het toepassen van IAS 23:

(a) 

mag zij de component van de financieringskosten die overeenkomstig haar voorheen toegepaste GAAP was geactiveerd en die op die datum in de boekwaarde van activa was opgenomen, niet aanpassen; en

(b) 

moet zij de op of na die datum gemaakte financieringskosten, met inbegrip van de financieringskosten die op of na die datum zijn gemaakt in verband met de in aanmerking komende activa waarvan de constructie reeds aan de gang is, administratief verwerken overeenkomstig IAS 23.

▼M18

Overdrachten van activa van klanten

D24 Een eerste toepasser mag de overgangsbepalingen die zijn beschreven in alinea 22 van IFRIC 18 Overdracht van activa van klanten toepassen. In die alinea moeten verwijzingen naar de ingangsdatum worden geïnterpreteerd als 1 juli 2009 of, indien deze later valt, de datum van de overgang naar de IFRSs. Daarnaast mag een eerste toepasser een willekeurige datum vóór de datum van de overgang naar de IFRSs aanwijzen en IFRIC 18 toepassen op alle overdrachten van activa die hij op of na die datum van klanten heeft ontvangen.

▼M28

Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten

D25 Eerste toepassers mogen de overgangsbepalingen in IFRIC 19 Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten toepassen.

▼M33

Ernstige hyperinflatie

D26 Indien een entiteit een functionele valuta heeft die de valuta van een economie met hyperinflatie was of is, moet zij bepalen of deze valuta vóór de datum van de overgang naar de IFRSs aan ernstige hyperinflatie onderhevig was. Dit geldt zowel voor entiteiten die de IFRSs voor het eerst toepassen, als voor entiteiten die de IFRSs voordien hebben toegepast.

D27 De valuta van een economie met hyperinflatie is aan ernstige hyperinflatie onderhevig als zij beide volgende kenmerken vertoont:

(a) 

er is geen betrouwbare algemene prijsindex voorhanden voor alle entiteiten met transacties en saldi die in de valuta luiden;

(b) 

er is geen sprake van inwisselbaarheid tussen de valuta en een relatief stabiele vreemde valuta.

D28 De functionele valuta van een entiteit is niet langer aan ernstige hyperinflatie onderhevig op de datum van normalisatie van de functionele valuta. Dat is de datum waarop de functionele valuta niet langer één van de kenmerken of beide kenmerken vermeld in alinea D27 vertoont, dan wel de datum waarop de functionele valuta van de entiteit wordt verruild voor een valuta die niet aan ernstige hyperinflatie onderhevig is.

D29 Wanneer de datum van de overgang van een entiteit naar de IFRSs op of na de datum van normalisatie van de functionele valuta valt, kan de entiteit ervoor kiezen alle vóór de datum van normalisatie van de functionele valuta aangehouden activa en verplichtingen op de datum van de overgang naar de IFRSs tegen reële waarde te waarderen. De entiteit kan deze reële waarde in de IFRS-openingsbalans als de veronderstelde kostprijs van die activa en verplichtingen hanteren.

D30 Wanneer de datum van normalisatie van de functionele valuta binnen een vergelijkende periode van 12 maanden valt, kan de vergelijkende periode korter zijn dan 12 maanden, op voorwaarde dat voor deze kortere periode een volledige jaarrekening (zoals vereist op grond van alinea 10 van IAS 1) wordt verstrekt.

▼M37

Gezamenlijke overeenkomsten

D31 Eerste toepassers mogen de overgangsbepalingen in IFRS 11 toepassen met de volgende uitzonderingen:

(a) 

Wanneer een eerste toepasser de overgangsbepalingen in IFRS 11 toepast, moet hij deze bepalingen op de datum van de overgang naar de IFRS toepassen.

(b) 

Wanneer een eerste toepasser overschakelt van proportionele consolidatie naar de equity-methode, moet hij de investering op bijzondere waardevermindering toetsen in overeenstemming met IAS 36 op de datum van de overgang naar de IFRS, ongeacht of er aanwijzingen zijn dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Enige daaruit voortvloeiende bijzondere waardevermindering moet worden opgenomen als een aanpassing van de ingehouden winst op de datum van de overgang naar de IFRS.

▼M33

Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn

D32 Een eerste toepasser mag de overgangsbepalingen van de alinea's A1 tot en met A4 van IFRIC 20 Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn toepassen. In die alinea's moeten verwijzingen naar de ingangsdatum worden geïnterpreteerd als 1 januari 2013 of, indien deze later valt, de begindatum van de eerste IFRS-verslagperiode.

▼M53

Aanwijzing van contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed

D33 Volgens IFRS 9 mogen bepaalde contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed bij afsluiting worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (zie alinea 2.5 van IFRS 9). Ondanks dit vereiste mag een entiteit op de datum van de overgang naar de IFRSs op die datum reeds bestaande contracten als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies aanwijzen, maar alleen als zij op die datum aan de vereisten in alinea 2.5 van IFRS 9 voldoen en de entiteit alle soortgelijke contracten als zodanig aanwijst.

▼M52

Opbrengsten

D34 Eerste toepassers mogen de overgangsbepalingen in alinea C5 van IFRS 15 toepassen. In die alinea's moet „datum van eerste toepassing” als het begin van de eerste IFRS-verslagperiode worden geïnterpreteerd. Als een eerste toepasser besluit die overgangsbepalingen toe te passen, past hij eveneens alinea C6 van IFRS 15 toe.

D35 Een eerste toepasser moet geen contracten aanpassen die vóór de vroegst gepresenteerde periode zijn uitgevoerd. Een uitgevoerd contract is een contract waarvoor de entiteit alle in overeenstemming met de voorheen toegepaste GAAP geïdentificeerde goederen of diensten heeft overgedragen.

▼M63

Transacties in vreemde valuta en vooruitbetalingen

D36 Een eerste toepasser hoeft IFRIC 22 Transacties in vreemde valuta en vooruitbetalingen niet toe te passen op binnen het toepassingsgebied van die interpretatie vallende activa, baten en lasten die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs voor het eerst zijn opgenomen.

▼M16




Aanhangsel E

Kortetermijnvrijstellingen van de IFRSs

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

[Bijlage voorbehouden voor toekomstige mogelijke kortetermijnvrijstellingen].

▼M53

Vrijstelling van het vereiste tot aanpassing van vergelijkende informatie voor IFRS 9

E1 Als de eerste IFRS-verslagperiode van een entiteit vóór 1 januari 2019 aanvangt en de entiteit de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) toepast, hoeft de vergelijkende informatie in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit niet aan IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing of de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) te voldoen, voor zover de op grond van IFRS 7 vereiste informatieverschaffing betrekking heeft op posten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen. Voor dergelijke entiteiten moet, alleen wat IFRS 7 en IFRS 9 (2014) betreft, „de datum van de overgang naar de IFRSs” worden gelezen als „het begin van de eerste IFRS-verslagperiode”.

E2 Een entiteit die ervoor kiest om in het eerste overgangsjaar vergelijkende informatie te presenteren die niet met IFRS 7 en met de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) in overeenstemming is, moet:

a) 

op vergelijkende informatie over posten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, de vereisten van de voorheen toegepaste GAAP toepassen in plaats van de vereisten van IFRS 9;

b) 

dit feit vermelden, samen met de grondslag op basis waarvan deze informatie is opgesteld;

c) 

elke aanpassing tussen het overzicht van de financiële positie op de verslagdatum van de vergelijkende periode (dat wil zeggen het overzicht van de financiële positie waarin de vergelijkende informatie volgens de voorheen toegepaste GAAP is opgenomen) en het overzicht van de financiële positie bij de aanvang van de eerste IFRS-verslagperiode (dat wil zeggen de eerste periode waarover informatie is opgenomen die met IFRS 7 en met de voltooide versie van IFRS 9 (uitgegeven in 2014) in overeenstemming is) behandelen als een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving en de op grond van alinea 28(a) tot en met (e) en (f)(i) van IAS 8 vereiste informatie verschaffen. Alinea 28(f)(i) geldt alleen voor bedragen die op de verslagdatum van de vergelijkende periode in het overzicht van de financiële positie zijn gepresenteerd;

d) 

alinea 17(c) van IAS 1 toepassen om extra informatie te verschaffen ingeval de inachtneming van de desbetreffende vereisten van de IFRSs niet volstaat om gebruikers een duidelijk inzicht te verlenen in de gevolgen die bepaalde transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden hebben voor de financiële positie en de financiële prestaties van de entiteit.

▼M59

E3 [verwijderd]

E4 [verwijderd]

E4A [verwijderd]

E5 [verwijderd]

E6 [verwijderd]

E7 [verwijderd]

▼M64

Onzekerheid over fiscale behandelingen van inkomsten

E8 Een eerste toepasser wiens datum van overgang naar de IFRSs vóór 1 juli 2017 valt, mag ervoor kiezen de toepassing van IFRIC 23 Onzekerheid over fiscale behandelingen van inkomsten niet weer te geven in de vergelijkende informatie in zijn eerste IFRS-jaarrekening. Een entiteit die deze keuze maakt, moet het cumulatieve effect van de toepassing van IFRIC 23 aan het begin van haar eerste IFRS-verslagperiode opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval).

▼B




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 2

Op aandelen gebaseerde betalingen

DOEL

1 Het doel van deze IFRS is aan te geven hoe de financiële verslaggeving moet plaatsvinden indien een entiteit een op aandelen gebaseerde betalingstransactie uitvoert. De standaard schrijft met name voor dat een entiteit de gevolgen van op aandelen gebaseerde betalingstransacties in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ weergeeft, met inbegrip van de lasten verbonden aan transacties waarbij aandelenopties aan werknemers worden toegekend.

TOEPASSINGSGEBIED

▼M23

2 Een entiteit moet deze IFRS toepassen bij de administratieve verwerking van alle op aandelen gebaseerde betalingstransacties, ongeacht of de entiteit sommige of alle ontvangen goederen of diensten al dan niet specifiek kan identificeren, waaronder:

a) 

in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties,

b) 

in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties, en

c) 

transacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt of verwerft en de bepalingen van de overeenkomst hetzij de entiteit, hetzij de leverancier van die goederen of diensten de keuze bieden om te bepalen of de entiteit de transactie afwikkelt in geldmiddelen (of andere activa), dan wel door eigenvermogensinstrumenten uit te geven,

behoudens het vermelde in de alinea’s 3A tot en met 6. Indien er geen specifiek identificeerbare goederen of diensten zijn, kunnen andere omstandigheden erop wijzen dat goederen of diensten zijn (of zullen worden) ontvangen, in welk geval deze IFRS van toepassing is.

▼M23 —————

▼M23

3A Een op aandelen gebaseerde betalingstransactie mag door een andere entiteit van de groep (of een aandeelhouder van een entiteit van de groep) worden afgewikkeld in naam van de entiteit die de goederen of diensten ontvangt of verwerft. Alinea 2 is ook van toepassing op een entiteit die

a) 

goederen of diensten ontvangt wanneer een andere entiteit van dezelfde groep (of een aandeelhouder van een entiteit van de groep) de verplichting heeft om de op aandelen gebaseerde betalingstransactie af te wikkelen, of

b) 

de verplichting heeft om een op aandelen gebaseerde betalingstransactie af te wikkelen wanneer een andere entiteit van dezelfde groep de goederen of diensten ontvangt,

tenzij de transactie klaarblijkelijk een ander doel dient dan de betaling van aan de ontvangende entiteit geleverde goederen of verleende diensten.

▼B

4 In het kader van deze IFRS is een transactie met een werknemer (of een andere partij) in zijn/haar hoedanigheid van houder van eigenvermogensinstrumenten van de entiteit geen op aandelen gebaseerde betalingstransactie. Indien een entiteit bijvoorbeeld alle houders van een bepaalde klasse van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit het recht geeft om extra eigenvermogensinstrumenten van de entiteit te verwerven tegen een prijs die lager is dan de reële waarde van die eigenvermogensinstrumenten, en een werknemer een dergelijk recht ontvangt omdat hij/zij houder is van eigenvermogensinstrumenten van die bepaalde klasse, dan valt het toekennen of uitoefenen van dat recht niet onder de voorschriften van deze IFRS.

5 Zoals opgemerkt in alinea 2 geldt deze IFRS voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij een entiteit goederen of diensten verwerft of ontvangt. Goederen omvatten voorraden, hulpstoffen, materiële vaste activa, immateriële activa en andere niet-financiële activa. ►M22  Een entiteit mag deze IFRS echter niet toepassen op transacties waarbij de entiteit goederen verwerft als onderdeel van de nettoactiva die zijn verworven in een bedrijfscombinatie zoals gedefinieerd in IFRS 3 Bedrijfscombinaties (herziene versie van 2008), in een combinatie van entiteiten of bedrijven waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend zoals beschreven in de alinea's B1 tot en met B4 van IFRS 3, of de bijdrage van een bedrijf aan de oprichting van een joint venture zoals gedefinieerd in ►M32  IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten  ◄ . Vandaar dat in een bedrijfscombinatie uitgegeven eigenvermogensinstrumenten ◄ in ruil voor de zeggenschap over de overgenomen partij niet binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen. Eigenvermogensinstrumenten die worden toegekend aan werknemers van de overgenomen partij, in hun hoedanigheid van werknemer (bijvoorbeeld in ruil voor de voortzetting van hun dienstverband), vallen echter wel binnen het toepassingsgebied van deze IFRS. ►M12  Evenzo moet de annulering, vervanging of andere aanpassing van op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten in verband met een bedrijfscombinatie, of een andere herstructurering van het eigen vermogen, administratief worden verwerkt in overeenstemming met deze IFRS. IFRS 3 verschaft leidraden om uit te maken of in een bedrijfscombinatie uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten deel uitmaken van de vergoeding die in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij is overgedragen (en derhalve binnen het toepassingsgebied van IFRS 3 vallen), dan wel of ze zijn uitgegeven in ruil voor de voortzetting van het dienstverband en moeten worden opgenomen in de periode na de bedrijfscombinatie (en derhalve binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen). ◄

▼M53

6 Deze IFRS geldt niet voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt of verwerft op grond van een contract dat valt binnen het toepassingsgebied van de alinea's 8, en 10 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie (herziene versie van 2003) of de alinea's 2.4 tot en met 2.7 van IFRS 9 Financiële instrumenten.

▼M33

6A Deze IFRS gebruikt de term „reële waarde” op een wijze die in sommige opzichten afwijkt van de definitie van reële waarde in IFRS 13 Waardering tegen reële waarde. Daarom moet een entiteit bij de toepassing van IFRS 2 de reële waarde bepalen in overeenstemming met deze IFRS, en niet IFRS 13.

▼B

OPNAME

7 Een entiteit moet de goederen of diensten die bij een op aandelen gebaseerde betalingstransactie zijn ontvangen of verworven, opnemen wanneer zij de goederen verkrijgt of naarmate de diensten worden verleend. De entiteit moet het eigen vermogen dienovereenkomstig opboeken indien de goederen of diensten zijn ontvangen in het kader van een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie, of een verplichting opnemen indien de goederen of diensten zijn verworven in een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie.

8 Wanneer de goederen of diensten die bij een op aandelen gebaseerde betalingstransactie zijn ontvangen of verworven niet voor opname als activa in aanmerking komen, dan moeten deze als last worden verwerkt.

9 Normaliter vloeit uit het verbruik van goederen of de afname van diensten een last voort. Diensten bijvoorbeeld worden gewoonlijk onmiddellijk afgenomen. In dat geval wordt een last opgenomen naarmate de tegenpartij de diensten verleent. Goederen worden misschien gedurende een bepaalde periode verbruikt of, in geval van voorraden, op een latere datum verkocht. In dat geval wordt een last opgenomen wanneer de goederen worden verbruikt of verkocht. In sommige gevallen is het echter noodzakelijk om een last op te nemen voordat de goederen of diensten worden verbruikt of verkocht, omdat deze niet voor opname als actief in aanmerking komen. Een entiteit zou bijvoorbeeld goederen kunnen verwerven als onderdeel van de onderzoeksfase van een ontwikkelingsproject van een nieuw product. Hoewel deze goederen niet zijn verbruikt, zouden deze volgens de toepasselijke IFRS mogelijk niet voor opname als actief in aanmerking komen.

IN EIGENVERMOGENSINSTRUMENTEN AFGEWIKKELDE, OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES

Samenvatting

10 Ten aanzien van in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties moet de entiteit de ontvangen goederen en diensten, en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen, op directe wijze bepalen op de reële waarde van de ontvangen goederen en diensten, tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden geschat. Indien de entiteit de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten niet betrouwbaar kan schatten, moet zij de waarde hiervan, en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen, indirect bepalen op basis van ( 30 ) de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten.

11 Voor de toepassing van de vereisten van alinea 10 op transacties met werknemers en anderen die soortgelijke diensten verlenen ( 31 ) moet de entiteit de reële waarde van de ontvangen diensten bepalen op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten, omdat het in veel gevallen niet mogelijk is de reële waarde van de ontvangen diensten betrouwbaar te schatten, zoals uiteengezet in alinea 12. De reële waarde van die eigenvermogensinstrumenten moet worden bepaald op de toekenningsdatum.

12 Aandelen, aandelenopties of andere eigenvermogensinstrumenten worden veelal aan werknemers toegekend als onderdeel van hun beloningspakket, naast salaris en andere arbeidsvoorwaarden. Het is meestal niet mogelijk om de waarde van diensten die worden ontvangen voor bepaalde componenten van het beloningspakket van de werknemer direct te bepalen. Het is soms ook niet mogelijk om de reële waarde van het totale beloningspakket onafhankelijk te bepalen, zonder de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten direct te bepalen. Bovendien worden aandelen en aandelenopties soms toegekend als onderdeel van een bonusregeling, in plaats van als onderdeel van de basisbeloning, bijvoorbeeld als een stimulans voor werknemers om in dienst van de entiteit te blijven of om hen te belonen voor hun inspanningen om de prestaties van de entiteit te verbeteren. De entiteit betaalt door toekenning van de aandelen of aandelenopties, in aanvulling op de overige beloningscomponenten, een extra beloning om extra voordelen te verkrijgen. Het schatten van de reële waarde van die extra voordelen is waarschijnlijk een moeilijke zaak. Wegens de problemen bij het op directe wijze bepalen van de reële waarde van de ontvangen diensten, moet de entiteit de reële waarde van de door de werknemer verleende diensten bepalen op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten.

13 Voor de toepassing van de vereisten van alinea 10 op transacties met andere partijen dan werknemers, wordt er uitgegaan van een weerlegbaar vermoeden dat de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten betrouwbaar kan worden geschat. Deze reële waarde moet worden bepaald op de datum waarop de entiteit de goederen ontvangt of de tegenpartij de diensten verleent. In het zeldzame geval dat de entiteit dit vermoeden weerlegt omdat zij de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten niet betrouwbaar kan schatten, moet de entiteit de waarde van de ontvangen goederen of diensten en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen indirect bepalen, op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten, bepaald op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent.

▼M23

13A Met name indien de eventueel door de entiteit ontvangen identificeerbare vergoeding geringer blijkt te zijn dan de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten of aangegane verplichting, dan wijst deze situatie er doorgaans op dat de entiteit een andere vergoeding (d.w.z. niet-identificeerbare goederen of diensten) heeft (of zal) ontvangen. De entiteit moet de waarde van de ontvangen identificeerbare goederen of diensten bepalen in overeenstemming met deze IFRS. De entiteit moet de waarde van de ontvangen (of te ontvangen) niet-identificeerbare goederen of diensten bepalen op het verschil tussen de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betaling en de reële waarde van eventueel ontvangen (of te ontvangen) identificeerbare goederen of diensten. De entiteit moet de waarde van de ontvangen niet-identificeerbare goederen of diensten bepalen op de toekenningsdatum. Bij in geldmiddelen afgewikkelde transacties moet de waarde van de verplichting evenwel aan het einde van elke verslagperiode opnieuw worden bepaald in overeenstemming met de alinea's 30 tot en met 33 totdat deze is afgewikkeld.

▼B

Transacties waarbij diensten worden ontvangen

14 Indien de toegekende eigenvermogensinstrumenten onmiddellijk onvoorwaardelijk worden is de tegenpartij niet verplicht om een bepaalde periode in dienst te zijn geweest voordat deze onvoorwaardelijk recht krijgt op die eigenvermogensinstrumenten. Indien er geen aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen, moet de entiteit aannemen dat de door de tegenpartij verleende diensten zijn ontvangen als vergoeding voor de eigenvermogensinstrumenten. In dit geval neemt de entiteit de ontvangen diensten volledig op op de toekenningsdatum, met een overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen.

▼M43

15 Indien de toegekende eigenvermogensinstrumenten pas onvoorwaardelijk worden nadat de tegenpartij een bepaalde periode in dienst is geweest, moet de entiteit ervan uitgaan dat de door de tegenpartij te verlenen diensten als vergoeding voor die eigenvermogensinstrumenten in de toekomst, gedurende de wachtperiode, zullen worden ontvangen. De entiteit moet deze diensten administratief verwerken naarmate ze door de tegenpartij gedurende de wachtperiode worden verleend, met een overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen. Bijvoorbeeld:

▼B

(a) 

Indien een werknemer aandelenopties krijgt toegekend op voorwaarde dat hij ten minste drie jaar in dienst blijft, dan gaat de entiteit ervan uit dat de door de werknemer te verlenen diensten als vergoeding voor de aandelenopties in de toekomst, gedurende deze wachtperiode van drie jaar zullen worden ontvangen.

(b) 
►M43  

Indien de toekenning van aandelenopties aan een werknemer gebonden is aan het voldoen aan een prestatiegerelateerde voorwaarde en afhankelijk is van de voortzetting van de dienstperiode totdat aan de prestatiegerelateerde voorwaarde is voldaan, en de duur van de wachtperiode schommelt, afhankelijk van wanneer aan deze prestatiegerelateerde voorwaarde wordt voldaan, dan moet de entiteit ervan uitgaan dat de door de werknemer te verlenen diensten als vergoeding van de aandelenopties in de toekomst zullen worden ontvangen, gedurende de verwachte wachtperiode. ◄ De entiteit moet de duur van de verwachte wachtperiode op de toekenningsdatum schatten, op basis van de meest waarschijnlijke uitkomst van de prestatiegerelateerde voorwaarde. Indien de prestatiegerelateerde voorwaarde een marktgerelateerde voorwaarde is, moet de schatting van de duur van de verwachte wachtperiode overeenkomen met de gehanteerde veronderstellingen bij het schatten van de reële waarde van de toegekende opties, en mag deze daarna niet worden aangepast. Indien de prestatiegerelateerde voorwaarde geen marktgerelateerde voorwaarde is, moet de entiteit de schatting van de duur van de wachtperiode indien noodzakelijk herzien indien op basis van informatie die daarna bekend wordt blijkt dat de duur van de wachtperiode afwijkt van vorige schattingen.

Transacties waarvan de waarde is gebaseerd op de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten

Bepaling van de reële waarde van toegekende eigenvermogensinstrumenten

16 Ten aanzien van transacties waarvan de waarde wordt bepaald op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten moet een entiteit de reële waarde van toegekende eigenvermogensinstrumenten op de waarderingsdatum bepalen op basis van de marktprijzen, indien deze beschikbaar zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de voorwaarden waaronder die eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend (met inachtneming van de vereisten in alinea's 19 tot en met 22).

17 Indien er geen marktprijzen beschikbaar zijn, moet de entiteit de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten schatten met behulp van een waarderingstechniek. Hiermee wordt geschat wat de prijs van die eigenvermogensinstrumenten op de waarderingsdatum zou zijn geweest in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn. De waarderingstechniek moet in overeenstemming zijn met algemeen aanvaarde waarderingsmethoden voor het waarderen van financiële instrumenten. De techniek moet rekening houden met alle factoren en veronderstellingen waarmee ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen rekening zouden houden bij het vaststellen van de prijs (met inachtneming van de vereisten in alinea's 19 tot en met 22).

18 Bijlage B bevat een nadere leidraad voor de bepaling van de reële waarde van aandelen en aandelenopties, waarbij aandacht wordt besteed aan de specifieke voorwaarden die veelal aan de toekenning van aandelen of aandelenopties aan werknemers zijn verbonden.

Behandeling van „vesting conditions”

▼M60

19 De toekenning van eigenvermogensinstrumenten kan gebonden zijn aan het voldoen aan specifieke „vesting conditions”. De toekenning van aandelen of aandelenopties aan een werknemer is bijvoorbeeld gewoonlijk gebonden aan een dienstverband met de entiteit dat een bepaald aantal jaren duurt. Er zouden prestatiegerelateerde voorwaarden kunnen bestaan waaraan moet worden voldaan, zoals de voorwaarde dat de entiteit een vastgelegde winstgroei moet realiseren of dat de aandelenprijs van de entiteit met een vastgelegd percentage moet stijgen. Met „vesting conditions”, niet zijnde marktgerelateerde voorwaarden, mag geen rekening worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van de aandelen of aandelenopties op de waarderingsdatum. In plaats daarvan moet met de „vesting conditions”, niet zijnde marktgerelateerde voorwaarden, rekening worden gehouden door het aantal eigenvermogensinstrumenten dat in de bepaling van het transactiebedrag wordt opgenomen, zodanig aan te passen dat het opgenomen bedrag in verband met de als vergoeding voor de toegekende eigenvermogensinstrumenten ontvangen goederen of diensten uiteindelijk wordt gebaseerd op het aantal eigenvermogensinstrumenten dat uiteindelijk onvoorwaardelijk wordt. Vandaar dat op cumulatieve basis geen bedrag voor ontvangen goederen of diensten wordt opgenomen indien de toekenning van eigenvermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk wordt omdat niet aan een „vesting condition”, niet zijnde een marktgerelateerde voorwaarde, wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat het dienstverband van de tegenpartij korter is dan vereist of omdat er niet aan een prestatiegerelateerde voorwaarde wordt voldaan, met inachtneming van de vereisten in alinea 21.

▼B

20 Voor de toepassing van de vereisten in alinea 19 moet de entiteit een bedrag opnemen voor de goederen of diensten die tijdens de wachtperiode worden ontvangen, gebaseerd op de best mogelijke schatting van het aantal eigenvermogensinstrumenten dat naar verwachting onvoorwaardelijk zal worden. De entiteit moet deze schatting, indien noodzakelijk, herzien indien uit latere informatie blijkt dat het aantal eigenvermogensinstrumenten dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt, afwijkt van vorige schattingen. Op de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, moet de entiteit de schatting gelijkstellen aan het aantal eigenvermogensinstrumenten dat uiteindelijk onvoorwaardelijk is geworden, met inachtneming van de vereisten in alinea 21.

21 Bij het schatten van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten moet rekening worden gehouden met marktgerelateerde voorwaarden, zoals een ten doel gestelde aandelenprijs waarvan het onvoorwaardelijk worden (of de uitoefenbaarheid) afhankelijk wordt gesteld. Met betrekking tot de toekenning van eigenvermogensinstrumenten met marktgerelateerde voorwaarden moet de entiteit de goederen en diensten opnemen die zij ontvangt van een tegenpartij die aan alle overige „vesting conditions” (bijvoorbeeld ontvangen diensten van een werknemer van wie het aantal dienstjaren voldoet aan de vastgestelde duur van het dienstverband) voldoet, ongeacht of aan die marktgerelateerde voorwaarde wordt voldaan.

▼M2

Behandeling van „non-vesting conditions”

21A Zo ook moet een entiteit bij het schatten van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten rekening houden met alle „non-vesting conditions”. Voor toekenningen van eigen-vermogensinstrumenten waaraan „non-vesting conditions” verbonden zijn, moet de entiteit de goederen of diensten opnemen die zij ontvangen heeft van een tegenpartij die voldoet aan alle niet-marktgerelateerde „vesting conditions” (bijvoorbeeld diensten ontvangen van een werknemer die gedurende de vastgestelde periode in dienst blijft), ongeacht of aan die „non-vesting conditions” is voldaan.

▼B

Behandeling van een „reload”-kenmerk

22 In geval van opties met een „reload”-kenmerk mag dit kenmerk niet worden betrokken in de schatting van de reële waarde van toegekende opties op de waarderingsdatum. In plaats daarvan moet een „reload”-optie administratief, bij eventuele toekenning daarna, worden verwerkt als een nieuwe optietoekenning.

Na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt

23 Na opname van de ontvangen goederen of diensten in overeenstemming met alinea's 10 tot en met 22 en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen mag de entiteit geen wijziging aanbrengen aan het totaal van het eigen vermogen na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt. De entiteit mag bijvoorbeeld niet het opgenomen bedrag van de van een werknemer ontvangen diensten terugnemen indien de onvoorwaardelijk geworden eigenvermogensinstrumenten worden opgegeven of, in het geval van aandelenopties, indien de opties niet worden uitgeoefend. Deze vereiste sluit echter niet uit dat de entiteit binnen het eigen vermogen bedragen overboekt van één component van het eigen vermogen naar een andere.

Indien de reële waarde van de eigenvermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden geschat

24 De vereisten in alinea's 16 tot en met 23 gelden wanneer de entiteit de waarde van een op aandelen gebaseerde betalingstransactie moet bepalen op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten. In uitzonderingsgevallen bestaat de mogelijkheid dat de entiteit niet in staat is de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten op de waarderingsdatum betrouwbaar te bepalen, in overeenstemming met de vereisten in alinea's 16 tot en met 22. Uitsluitend in deze gevallen moet de entiteit in plaats daarvan:

(a) 

de eigenvermogensinstrumenten tegen hun intrinsieke waarde waarderen, in eerste instantie op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent, en daarna op ►M5  het einde van iedere verslagperiode ◄ en op de dag van de definitieve afwikkeling, waarbij elke verandering in de intrinsieke waarde in de winst-en-verliesrekening wordt opgenomen. Bij een toekenning van aandelenopties wordt de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst definitief afgewikkeld wanneer de opties worden uitgeoefend, worden opgegeven (bijvoorbeeld bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst) of vervallen (bijvoorbeeld aan het eind van de looptijd van de optie);

(b) 

de ontvangen goederen of diensten opnemen gebaseerd op het aantal eigenvermogensinstrumenten waarvan de toekenning uiteindelijk onvoorwaardelijk wordt of (indien van toepassing) dat uiteindelijk wordt uitgeoefend. Voor de toepassing van deze vereiste op bijvoorbeeld aandelenopties moet de entiteit de goederen of diensten die tijdens de eventuele wachtperiode worden ontvangen, opnemen in overeenstemming met alinea's 14 en 15, behalve dat de vereisten in alinea 15(b) betreffende een marktgerelateerde voorwaarde niet van toepassing zijn. Het opgenomen bedrag in verband met goederen of diensten die tijdens de wachtperiode worden ontvangen, moet worden gebaseerd op het aantal aandelenopties dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt. De entiteit moet die schatting indien noodzakelijk aanpassen indien latere informatie aangeeft dat het aantal aandelenopties dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt, verschilt van vorige schattingen. Op de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, moet de entiteit de schatting herzien naar aanleiding van het aantal eigenvermogensinstrumenten dat uiteindelijk onvoorwaardelijk is geworden. Na het passeren van de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk is geworden, neemt de entiteit het opgenomen bedrag voor de ontvangen goederen of diensten terug indien de aandelenopties later worden opgegeven, of indien deze aan het eind van de looptijd van de optie vervallen.

25 Een entiteit die alinea 24 toepast, is niet verplicht om alinea's 26 tot en met 29 toe te passen, omdat met eventuele aanpassingen in de voorwaarden waarop de eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend, rekening zal worden gehouden bij het toepassen van de intrinsieke-waardemethode die in alinea 24 is uiteengezet. Indien een entiteit echter een toekenning van eigenvermogensinstrumenten afwikkelt waarop alinea 24 is toegepast:

(a) 

moet de entiteit, indien de afwikkeling tijdens de wachtperiode plaatsvindt, de afwikkeling administratief verwerken als een vervroeging van het onvoorwaardelijk worden van de toezegging, en moet zij derhalve onmiddellijk het bedrag opnemen dat anders gedurende het resterende deel van de wachtperiode voor de ontvangen diensten zou zijn opgenomen;

(b) 

moet elke betaling bij afwikkeling administratief worden verwerkt als de terugkoop van eigenvermogensinstrumenten, dat wil zeggen ten laste van het eigen vermogen, behalve voor zover de betaling de intrinsieke waarde van de eigenvermogensinstrumenten, bepaald op de terugkoopdatum, overschrijdt. Het eventuele surplus moet als last worden opgenomen.

Wijzigingen in de voorwaarden waaronder eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend, met inbegrip van annulering en afwikkeling

26 De mogelijkheid bestaat dat een entiteit de voorwaarden waaronder de eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend, wijzigt. De entiteit zou bijvoorbeeld de uitoefenprijs van aan werknemers toegekende opties kunnen verlagen, waardoor de reële waarde van die opties toeneemt. De vereisten in alinea's 27 tot en met 29 betreffende de administratieve verwerking van wijzigingen zijn geformuleerd in de context van op aandelen gebaseerde betalingstransacties met werknemers. De vereisten gelden echter tevens voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties met andere partijen dan werknemers, waarvan de waarde wordt bepaald op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten. In het laatstgenoemde geval hebben de verwijzingen naar de toekenningsdatum in alinea's 27 tot en met 29 betrekking op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent.

27 De entiteit moet ten minste de ontvangen diensten opnemen die worden gewaardeerd tegen de reële waarde, op de toekenningsdatum, van de toegekende eigenvermogensinstrumenten, tenzij die eigenvermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk worden omdat niet wordt voldaan aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging (niet zijnde een marktgerelateerde voorwaarde) die op de toekenningsdatum is vastgelegd. Dit geldt ongeacht eventuele wijzigingen van de voorwaarden waaronder de eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend, of annulering of afwikkeling van die toekenning van eigenvermogensinstrumenten. Bovendien moet de entiteit de effecten van wijzigingen opnemen die ervoor zorgen dat de totale reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst stijgt, of die op een andere manier voordelig zijn voor de werknemer. Bijlage B bevat een leidraad bij de toepassing van deze vereiste.

▼M2

28 Als een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten tijdens de wachtperiode wordt geannuleerd of afgewikkeld (niet zijnde een annulering omdat niet aan de „vesting conditions” is voldaan):

▼B

(a) 

moet de entiteit de annulering of afwikkeling administratief verwerken als een vervroeging van het onvoorwaardelijk worden van de toezegging, en moet zij derhalve onmiddellijk het bedrag opnemen dat anders zou zijn opgenomen in verband met gedurende het resterende deel van de wachtperiode ontvangen diensten;

▼M2

(b) 

moet elke betaling aan de werknemer bij annulering of afwikkeling van de toekenning administratief verwerkt worden als de terugkoop van een aandelenbelang, dat wil zeggen ten laste van het eigen vermogen worden gebracht, behalve voor zover de betaling de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten, bepaald op de terugkoopdatum, overschrijdt. Het eventuele surplus moet als last worden opgenomen. Als de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst echter vreemd-vermogenscomponenten omvatte, moet de entiteit de reële waarde van de verplichting opnieuw bepalen op de datum van de annulering of afwikkeling. Elke betaling die wordt uitgevoerd om de vreemd-vermogenscomponent af te wikkelen, moet administratief worden verwerkt als een delging van de verplichting.

▼B

(c) 

indien nieuwe eigenvermogensinstrumenten aan de werknemer worden toegekend en de entiteit op de toekenningsdatum van die nieuwe eigenvermogensinstrumenten de nieuwe eigenvermogensinstrumenten aanmerkt als vervanging van de geannuleerde eigenvermogensinstrumenten, moet de entiteit de toekenning van de vervangende eigenvermogensinstrumenten administratief op dezelfde wijze verwerken als een wijziging van de oorspronkelijke toekenning van eigenvermogensinstrumenten, in overeenstemming met alinea 27 en de leidraad in bijlage B. De toegekende incrementele reële waarde is het verschil tussen de reële waarde van de vervangende eigenvermogensinstrumenten en de netto reële waarde van de geannuleerde eigenvermogensinstrumenten op de toekenningsdatum van de vervangende eigenvermogensinstrumenten. De netto reële waarde van de geannuleerde eigenvermogensinstrumenten is gelijk aan hun reële waarde onmiddellijk voorafgaand aan de annulering, verminderd met de eventuele betaling bij annulering van de eigenvermogensinstrumenten aan de werknemer die overeenkomstig (b) hierboven ten laste van het eigen vermogen wordt gebracht. Indien de entiteit nieuw toegekende eigenvermogensinstrumenten niet aanmerkt als vervanging voor de geannuleerde eigenvermogensinstrumenten, moet de entiteit deze nieuwe eigenvermogensinstrumenten administratief verwerken als een nieuwe toekenning van eigenvermogensinstrumenten.

▼M2

28A Als een entiteit of tegenpartij kan kiezen of ze al dan niet aan „non-vesting conditions” voldoet, moet de entiteit het verzuim van die entiteit of tegenpartij om tijdens de wachtperiode aan die voorwaarde te voldoen als een annulering behandelen.

▼B

29 Indien een entiteit eigenvermogensinstrumenten die onvoorwaardelijk zijn geworden, terugkoopt, moet de betaling aan de werknemer in mindering worden gebracht op het eigen vermogen, behalve voor zover de betaling de reële waarde van de teruggekochte eigenvermogensinstrumenten op de terugkoopdatum overschrijdt. Het eventuele surplus moet als last worden opgenomen.

IN GELDMIDDELEN AFGEWIKKELDE, OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES

▼M60

30   In geval van op aandelen gebaseerde betalingstransacties die in geldmiddelen worden afgewikkeld, moet de entiteit de verworven goederen of diensten en de aangegane verplichting waarderen tegen de reële waarde van de verplichting, met inachtneming van de vereisten in de alinea's 31 tot en met 33D. De entiteit moet tot het moment van afwikkeling van de verplichting op het einde van iedere verslagperiode en op de afwikkelingsdatum opnieuw de reële waarde van de verplichting bepalen. Eventuele veranderingen in de reële waarde worden in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten over de periode opgenomen.

31 Een entiteit kan bijvoorbeeld als onderdeel van het beloningspakket van werknemers zogenaamde „share appreciation rights” toekennen, op grond waarvan de werknemers recht hebben op een toekomstige contante betaling (in plaats van eigenvermogensinstrumenten), gebaseerd op de stijging van de aandelenprijs van de entiteit ten opzichte van een bepaald niveau in een bepaalde periode, of een entiteit zou haar werknemers een recht kunnen toekennen op een toekomstige contante betaling door hen een recht op aflosbare aandelen (waaronder bij uitoefening van aandelenopties uit te geven aandelen) toe te kennen, hetzij verplicht aflosbaar (bijvoorbeeld bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst), hetzij ter keuze van de werknemer. Deze overeenkomsten zijn voorbeelden van in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties. „Share appreciation rights” worden gebruikt om bepaalde van de vereisten in de alinea's 32 tot en met 33D te illustreren; de vereisten in die alinea's gelden echter voor alle in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties.

▼B

32 De entiteit moet de ontvangen diensten opnemen, alsook een verplichting tot betaling voor die diensten, naarmate de werknemer deze verleent. Sommige „share appreciation rights” zijn bijvoorbeeld onmiddellijk onvoorwaardelijk. De werknemers zijn derhalve niet verplicht een bepaald aantal dienstjaren uit te dienen om recht te krijgen op de contante betaling. Indien er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, moet de entiteit aannemen dat diensten die door de werknemers in ruil voor de „share appreciation rights” zijn verleend, zijn ontvangen. De entiteit moet derhalve de ontvangen diensten en de verplichting tot betaling hiervoor onmiddellijk opnemen. Indien de „share appreciation rights” pas onvoorwaardelijk worden wanneer de werknemers een bepaald aantal dienstjaren in dienst zijn geweest, moet de entiteit de ontvangen diensten opnemen, alsook de verplichting tot betaling hiervoor, naarmate de werknemers de diensten in deze periode verlenen.

▼M60

33 De verplichting moet bij eerste opname en daarna op het einde van iedere verslagperiode tot afwikkeling worden gewaardeerd tegen de reële waarde van de „share appreciation rights”. Hiervoor wordt een optiewaarderingsmodel gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden waaronder de „share appreciation rights” zijn toegekend, en de mate waarin de werknemers tot het desbetreffende moment diensten hebben verleend — met inachtneming van de vereisten in de alinea's 33A tot en met 33D. De mogelijkheid bestaat dat een entiteit de voorwaarden waarop een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betaling wordt toegekend, wijzigt. Een toepassingsleidraad voor een wijziging van een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarvan de classificatie verandert van in geldmiddelen afgewikkeld in in eigenvermogensinstrumenten afgewikkeld, wordt gegeven in de alinea's B44A tot en met B44C in bijlage B.

▼M60

BEHANDELING VAN „VESTING” EN „NON-VESTING” CONDITIONS

33A Een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie kan gebonden zijn aan het voldoen aan specifieke „vesting conditions”. Er zouden prestatiegerelateerde voorwaarden kunnen bestaan waaraan moet worden voldaan, zoals de voorwaarde dat de entiteit een vastgelegde winstgroei moet realiseren, of dat de aandelenprijs van de entiteit met een vastgelegd percentage moet stijgen. Met „vesting conditions”, niet zijnde marktgerelateerde voorwaarden, mag geen rekening worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van de in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betaling op de waarderingsdatum. In plaats daarvan moet met „vesting conditions”, niet zijnde marktgerelateerde voorwaarden, rekening worden gehouden door het aanpassen van het aantal beloningen dat is opgenomen bij de waardering van de verplichting uit hoofde van de transactie.

33B Voor de toepassing van de vereisten in alinea 33A moet de entiteit een bedrag opnemen voor de goederen of diensten die tijdens de wachtperiode worden ontvangen. Dat bedrag moet gebaseerd zijn op de best mogelijke schatting van het aantal beloningen dat naar verwachting onvoorwaardelijk zal worden. De entiteit moet die schatting indien noodzakelijk aanpassen indien latere informatie aangeeft dat het aantal beloningen dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt, verschilt van vorige schattingen. Op de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, moet de entiteit de schatting herzien naar aanleiding van het aantal beloningen dat uiteindelijk onvoorwaardelijk is geworden.

33C Met marktgerelateerde voorwaarden, zoals een ten doel gestelde aandelenprijs waaraan het onvoorwaardelijk worden (of de uitoefenbaarheid) verbonden is, alsook met „non-vesting conditions” moet rekening worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van de toegekende in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betaling en bij het herbepalen van de reële waarde op het einde van elke verslagperiode en op de datum van afwikkeling.

33D Als gevolg van de toepassing van de alinea's 30 tot en met 33C is het cumulatieve bedrag dat uiteindelijk wordt opgenomen voor de goederen of diensten die zijn ontvangen als tegenprestatie voor de in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betaling, gelijk aan de geldmiddelen die worden betaald.

OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES MET EEN NETTOAFWIKKELINGSKENMERK VOOR BRONBELASTINGVERPLICHTINGEN

33E De fiscale wet- of regelgeving kan een entiteit verplichten een bedrag in te houden voor een fiscale verplichting van een werknemer in verband met een op aandelen gebaseerde betaling en dat bedrag, gewoonlijk in geldmiddelen, namens de werknemer aan de belastingdienst over te maken. Om aan deze verplichting te voldoen, kunnen de voorwaarden van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst de entiteit toestaan of verplichten het aantal eigenvermogensinstrumenten gelijk aan de monetaire waarde van de fiscale verplichting van de werknemer in te houden op het totale aantal eigenvermogensinstrumenten dat anders voor de werknemer zou zijn uitgegeven bij de uitoefening (of het onvoorwaardelijk worden) van de op aandelen gebaseerde betaling (d.w.z. de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst heeft een „nettoafwikkelingskenmerk”).

33F Als uitzondering op de vereisten in alinea 34 wordt de transactie beschreven in alinea 33E in haar geheel als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie geclassificeerd indien zij zo zou zijn geclassificeerd zonder het „nettoafwikkelingskenmerk”.

33G De entiteit past alinea 29 van deze standaard toe voor het verwerken van de inhouding van aandelen ter financiering van de betaling aan de belastingdienst ten aanzien van de fiscale verplichting van de werknemer in verband met de op aandelen gebaseerde betaling. Bijgevolg moet de gedane betaling ten laste van het eigen vermogen worden gebracht voor de ingehouden aandelen, behalve voor zover de betaling op de datum van nettoafwikkeling van de ingehouden eigenvermogensinstrumenten de reële waarde overschrijdt.

33H De uitzondering in alinea 33F geldt niet voor:

a) 

een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst met een nettoafwikkelingskenmerk waarvoor de entiteit op grond van de belastingwetgeving of -regelgeving geen bedrag dient in te houden voor een fiscale verplichting van een werknemer in verband met die op aandelen gebaseerde betaling, of

b) 

alle eigenvermogensinstrumenten die de entiteit boven op de fiscale verplichting van de werknemer met betrekking tot de op aandelen gebaseerde betaling inhoudt (d.w.z. de entiteit heeft een hoeveelheid aandelen ingehouden die de monetaire waarde van de fiscale verplichting van de werknemer overschrijdt). Dergelijke te veel ingehouden aandelen worden als een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betaling verwerkt wanneer dit bedrag in geldmiddelen (of andere activa) aan de werknemer wordt betaald.

▼B

OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES MET ALTERNATIEVEN VOOR AFWIKKELING IN GELDMIDDELEN

34 In geval van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst hetzij de entiteit, hetzij de tegenpartij de keuze geven om te bepalen of de entiteit de transactie afwikkelt in geldmiddelen (of andere activa) of door eigenvermogensinstrumenten uit te geven, moet de entiteit deze transactie, of de componenten van de transactie, verwerken als een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie indien en voor zover de entiteit een verplichting is aangegaan tot afwikkeling in geldmiddelen of andere activa, of als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie indien en voor zover een dergelijke verplichting niet is aangegaan.

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst de tegenpartij in staat stellen de wijze van afwikkeling te kiezen

35 Indien een entiteit de tegenpartij het recht heeft toegekend om te bepalen of een op aandelen gebaseerde betalingstransactie wordt afgewikkeld in geldmiddelen ( 32 ) of door eigenvermogensinstrumenten uit te geven, dan heeft de entiteit een samengesteld financieel instrument toegekend dat bestaat uit een vreemdvermogenscomponent (dat wil zeggen het recht van de tegenpartij om betaling in de vorm van geldmiddelen te vorderen) en een eigenvermogensinstrument (dat wil zeggen het recht van de tegenpartij om afwikkeling in de vorm van eigenvermogensinstrumenten in plaats van geldmiddelen te vorderen). Met betrekking tot transacties met andere partijen dan werknemers waarbij de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten direct wordt bepaald, waardeert de entiteit de eigenvermogenscomponent van het samengestelde financiële instrument als zijnde het verschil tussen de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten en de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent op de datum waarop de goederen of diensten worden ontvangen.

36 Met betrekking tot andere transacties, waaronder transacties met werknemers, moet de entiteit de reële waarde van het samengestelde financiële instrument op de waarderingsdatum bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden waaronder de rechten op geldmiddelen of eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend.

37 Voor de toepassing van alinea 36 moet de entiteit eerst de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent bepalen, en vervolgens de reële waarde van de eigenvermogenscomponent, rekening houdend met het feit dat de tegenpartij om het eigenvermogensinstrument te ontvangen, afstand moet doen van het recht op de ontvangst van geldmiddelen. De reële waarde van het samengestelde financiële instrument is de som van de reële waarde van de twee componenten. Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de tegenpartij de wijze van afwikkeling kan bepalen, zijn vaak echter zo gestructureerd dat de reële waarde van het ene afwikkelingsalternatief gelijk is aan die van het andere alternatief. De tegenpartij zou bijvoorbeeld de keuze kunnen hebben om aandelenopties of in geldmiddelen afgewikkelde „share appreciation rights” te ontvangen. In dergelijke gevallen is de reële waarde van de eigenvermogenscomponent nihil, en bijgevolg is de reële waarde van het samengestelde financiële instrument gelijk aan de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent. Als de reële waarde van het ene afwikkelingsalternatief verschilt van die van het andere alternatief, zal daarentegen de reële waarde van de eigenvermogenscomponent gewoonlijk meer dan nul bedragen. In dat geval is de reële waarde van het samengestelde financiële instrument hoger dan de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent.

38 De entiteit moet ontvangen of verworven goederen of diensten met betrekking tot iedere component van het samengestelde financiële instrument administratief afzonderlijk verwerken. Ten aanzien van de schuldcomponent moet de entiteit de verworven goederen of diensten, en een verplichting tot betaling voor die goederen of diensten, opnemen wanneer de tegenpartij goederen levert of diensten verleent, in overeenstemming met de vereisten die gelden voor in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea's 30 tot en met 33). Ten aanzien van de eventueel aanwezige eigenvermogenscomponent moet de entiteit de ontvangen goederen of diensten opnemen, en het eigen vermogen opboeken, wanneer de tegenpartij goederen levert of diensten verleent, in overeenstemming met de vereisten voor in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea's 10 tot en met 29).

39 De entiteit moet op de afwikkelingsdatum de verplichting herwaarderen tegen haar reële waarde. Indien de entiteit in eigenvermogensinstrumenten in plaats van geldmiddelen afwikkelt, moet de verplichting direct naar het eigen vermogen worden overgeboekt, als de vergoeding voor de uitgegeven eigenvermogensinstrumenten.

40 Indien de entiteit in geldmiddelen in plaats van eigenvermogensinstrumenten afwikkelt, moet de betaling van geldmiddelen ter volledige voldoening van de verplichting worden behandeld. Een eerder opgenomen eigenvermogenscomponent blijft in het eigen vermogen opgenomen. De tegenpartij heeft via de keuze voor de ontvangst van geldmiddelen bij afwikkeling afstand gedaan van het recht op de ontvangst van eigenvermogensinstrumenten. Deze vereiste sluit echter niet uit dat de entiteit binnen het eigen vermogen bedragen overboekt van één component van het eigen vermogen naar een andere.

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst de entiteit in staat stellen de wijze van afwikkeling te kiezen

41 In geval van een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarbij een entiteit op grond van de bepalingen van de overeenkomst de keuze heeft om in geldmiddelen af te wikkelen of af te wikkelen door eigenvermogensinstrumenten uit te geven, moet de entiteit bepalen of zij een bestaande verplichting heeft om in geldmiddelen af te wikkelen en om de op aandelen gebaseerde betalingstransactie administratief dienovereenkomstig te verwerken. De entiteit heeft een bestaande verplichting om in geldmiddelen af te wikkelen indien de keuze voor afwikkeling in eigenvermogensinstrumenten geen commerciële betekenis heeft (bijvoorbeeld omdat de entiteit juridisch gezien geen aandelen mag uitgeven), of de entiteit een gangbare praktijk of vastgelegd beleid heeft om in geldmiddelen af te wikkelen, of over het algemeen in geldmiddelen afwikkelt wanneer de tegenpartij verzoekt om afwikkeling in geldmiddelen.

42 Indien de entiteit een bestaande verplichting heeft om in geldmiddelen af te wikkelen, moet zij de transactie administratief verwerken in overeenstemming met de vereisten in alinea's 30 tot en met 33 met betrekking tot in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties.

43 Indien een dergelijke verplichting niet bestaat, moet de entiteit de transactie verwerken in overeenstemming met de vereisten in alinea's 10 tot en met 29 voor in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties. Bij afwikkeling:

(a) 

moet de contante betaling, indien de entiteit kiest voor afwikkeling in geldmiddelen, administratief verwerkt worden als de terugkoop van een aandelenbelang, dat wil zeggen ten laste van het eigen vermogen, behoudens het vermelde in (c) hieronder;

(b) 

blijft de administratieve verwerking, indien de entiteit kiest voor uitgifte van eigenvermogensinstrumenten, beperkt tot een eventuele overboeking binnen het eigen vermogen, behoudens het vermelde in (c) hieronder;

(c) 

moet de entiteit, indien zij kiest voor het afwikkelingsalternatief met de hoogste reële waarde, op de afwikkelingsdatum een extra last opnemen voor het toegekende surplus, dat wil zeggen het verschil tussen het betaalde geldbedrag en de reële waarde van de eigenvermogensinstrumenten die anders zouden zijn uitgegeven, of, indien van toepassing, het verschil tussen de reële waarde van de uitgegeven eigenvermogensinstrumenten en het geldbedrag dat anders zou zijn betaald.

▼M23

OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES TUSSEN GROEPSENTITEITEN (WIJZIGINGEN VAN 2009)

43A In het geval van op aandelen gebaseerde betalingstransacties tussen groepsentiteiten moet de entiteit die de goederen of diensten ontvangt, de ontvangen goederen of diensten in haar individuele of enkelvoudige jaarrekening waarderen als ofwel een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie, ofwel een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie door het volgende te beoordelen:

a) 

de aard van de toegekende beloningen, en

b) 

haar eigen rechten en verplichtingen.

Het bedrag dat wordt opgenomen door de entiteit die de goederen of diensten ontvangt, kan verschillen van het bedrag dat wordt opgenomen door de geconsolideerde groep of door een andere entiteit van de groep die de op aandelen gebaseerde betalingstransactie afwikkelt.

43B De entiteit die de goederen of diensten ontvangt, moet de ontvangen goederen of diensten als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarderen wanneer:

a) 

de toegekende beloningen haar eigen eigenvermogensinstrumenten zijn, of

b) 

de entiteit geen verplichting heeft om de op aandelen gebaseerde betalingstransactie af te wikkelen.

De entiteit moet een dergelijke in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie vervolgens alleen herwaarderen voor veranderingen in „vesting conditions” die geen marktgerelateerde voorwaarden zijn in overeenstemming met de alinea's 19, 20 en 21. In alle andere omstandigheden moet de entiteit die de goederen of diensten ontvangt, de ontvangen goederen of diensten waarderen als een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie.

43C De entiteit die een op aandelen gebaseerde betalingstransactie afwikkelt wanneer een andere entiteit van de groep de goederen of diensten ontvangt, moet de transactie alleen als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie opnemen als de transactie in de eigen eigenvermogensinstrumenten van de entiteit wordt afgewikkeld. Anders moet de transactie als een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie worden opgenomen.

43D Sommige groepstransacties hebben betrekking op terugbetalingsovereenkomsten op grond waarvan een entiteit van de groep een andere entiteit van de groep moet betalen voor het verrichten van de op aandelen gebaseerde betalingen aan de leveranciers van goederen of diensten. In dergelijke gevallen moet de entiteit die de goederen of diensten ontvangt, de op aandelen gebaseerde betalingstransactie administratief verwerken in overeenstemming met alinea 43B, ongeacht eventuele binnen de groep bestaande terugbetalingsovereenkomsten.

▼B

INFORMATIEVERSCHAFFING

44 Een entiteit moet informatie verstrekken die de gebruikers van de jaarrekening inzicht verschaft in de aard en omvang van op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die in de periode bestonden.

45 Om te voldoen aan het principe in alinea 44, moet de entiteit ten minste de volgende informatie verstrekken:

(a) 

een beschrijving van ieder type op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst die op enig moment in de periode bestond, met inbegrip van de voorwaarden van iedere overeenkomst, zoals de „vesting conditions”, de maximale looptijd van toegekende opties, en de afwikkelingsmethode (bijvoorbeeld in geldmiddelen of eigenvermogensinstrumenten). Een entiteit met nagenoeg vergelijkbare soorten op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten mag deze informatie geaggregeerd vermelden, tenzij afzonderlijke vermelding van elke overeenkomst vereist is om te voldoen aan het principe in alinea 44;

(b) 

het aantal en de gewogen gemiddelde uitoefenprijs van de aandelenopties voor ieder van de volgende groepen opties:

(i) 

uitstaand aan het begin van de periode;

(ii) 

toegekend gedurende de periode;

(iii) 

opgegeven gedurende de periode;

(iv) 

uitgeoefend gedurende de periode;

(v) 

vervallen gedurende de periode;

(vi) 

uitstaand aan het eind van de periode; en

(vii) 

uitoefenbaar aan het eind van de periode.

(c) 

met betrekking tot aandelenopties die tijdens de periode worden uitgeoefend, de gewogen gemiddelde aandelenprijs op de uitoefendatum. Indien opties gelijkmatig over de gehele periode zijn uitgeoefend, mag de entiteit als alternatief de gewogen gemiddelde aandelenprijs gedurende de periode vermelden;

(d) 

met betrekking tot aandelen die aan het eind van de periode uitstaan, de bandbreedte van uitoefenprijzen en de gewogen gemiddelde resterende looptijd. Indien er sprake is van een ruime bandbreedte, worden de uitstaande opties opgesplitst in bandbreedtes die nuttig zijn om te beoordelen hoeveel additionele aandelen er kunnen worden uitgegeven en op welk tijdstip deze zullen worden uitgegeven, en hoeveel geldmiddelen bij uitoefening van die opties kunnen worden ontvangen.

46 Een entiteit moet informatie verstrekken om gebruikers van de jaarrekening inzicht te verschaffen in de wijze waarop de reële waarde van de in de periode ontvangen goederen en diensten, of de reële waarde van de in de periode toegekende eigenvermogensinstrumenten, is bepaald.

47 Indien de entiteit de reële waarde van de als vergoeding voor de eigenvermogensinstrumenten ontvangen goederen of diensten op indirecte wijze heeft bepaald, op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten, moet de entiteit, om te voldoen aan het principe in alinea 46, ten minste de onderstaande informatie vermelden:

(a) 

met betrekking tot in de periode toegekende aandelenopties, de gewogen gemiddelde reële waarde van die opties op de waarderingsdatum en informatie over hoe de reële waarde is bepaald, met inbegrip van:

(i) 

het gebruikte optiewaarderingsmodel en de hierbij gebruikte gegevens, waaronder de gewogen gemiddelde aandelenprijs, uitoefenprijs, verwachte volatiliteit, looptijd van de optie, het verwachte dividend, de risicovrije rentevoet en eventuele andere in het model gebruikte gegevens, inclusief de gehanteerde methode en de gemaakte veronderstellingen om de effecten van de verwachte vervroegde uitoefening te verwerken;

(ii) 

de wijze waarop de verwachte volatiliteit is bepaald, met inbegrip van een verklaring van de mate waarin de verwachte volatiliteit is gebaseerd op de historische volatiliteit; en

(iii) 

of en hoe eventuele kenmerken van de optietoekenning, zoals een marktgerelateerde voorwaarde, zijn verwerkt in de bepaling van de reële waarde;

(b) 

met betrekking tot andere eigenvermogensinstrumenten (dat wil zeggen andere dan aandelenopties) die in de periode zijn toegekend, het aantal en de gewogen gemiddelde reële waarde van die eigenvermogensinstrumenten op de waarderingsdatum en informatie over de wijze waarop de reële waarde is bepaald, met inbegrip van:

(i) 

indien de reële waarde niet op basis van een waarneembare marktprijs is bepaald, hoe deze is bepaald;

(ii) 

of en hoe bij de bepaling van de reële waarde rekening is gehouden met verwachte dividenden; en

(iii) 

of en hoe eventuele andere kenmerken van de toegekende eigenvermogensinstrumenten in de bepaling van de reële waarde zijn verwerkt;

(c) 

met betrekking tot op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die gedurende de periode zijn aangepast:

(i) 

een verklaring van deze aanpassingen;

(ii) 

de toegekende incrementele reële waarde (als gevolg van die aanpassingen); en

(iii) 

informatie over de wijze waarop de toegekende incrementele reële waarde is bepaald, voor zover relevant in overeenstemming met de vereisten in (a) en (b) hierboven.

48 Indien de entiteit de reële waarde van gedurende de periode ontvangen goederen of diensten op directe wijze heeft bepaald, moet zij in de toelichting vermelden hoe die reële waarde is bepaald, bijvoorbeeld of de reële waarde van die goederen of diensten tegen marktprijs is bepaald.

49 Indien de entiteit de veronderstelling in alinea 13 heeft weerlegd, moet zij dit feit vermelden en toelichten waarom de veronderstelling is weerlegd.

50 Een entiteit moet in de toelichting informatie opnemen die gebruikers van de jaarrekening inzicht geeft in de gevolgen van op aandelen gebaseerde betalingstransacties voor ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ over de periode en voor de financiële positie van de entiteit.

51 Om te voldoen aan het principe in alinea 50, moet de entiteit ten minste de volgende informatie verstrekken:

(a) 

de totale lasten die in de periode zijn verwerkt voortvloeiend uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de ontvangen goederen of diensten niet voor opname als activa in aanmerking kwamen en derhalve onmiddellijk als last zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding van dat deel van de totale lasten dat voortvloeit uit transacties die administratief zijn verwerkt als in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties;

(b) 

met betrekking tot verplichtingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties:

(i) 

de totale boekwaarde aan het eind van de periode; en

(ii) 

de totale intrinsieke waarde aan het eind van de periode van de verplichtingen in verband met het recht van de tegenpartij op geldmiddelen of andere activa dat vóór het einde van de periode onvoorwaardelijk is geworden (bijvoorbeeld onvoorwaardelijk geworden „share appreciation rights”).

▼M60

52 Indien de informatie die op grond van deze IFRS moet worden vermeld, niet in overeenstemming is met de principes in alinea's 44, 46 en 50, moet de entiteit zodanige aanvullende informatie verstrekken dat aan deze principes wordt voldaan. Indien een entiteit bijvoorbeeld alle op aandelen gebaseerde betalingstransacties als in eigenvermogensinstrumenten afgewikkeld heeft geclassificeerd overeenkomstig alinea 33F, moet de entiteit een schatting vermelden van het bedrag dat zij verwacht aan de belastingdienst over te maken voor het afwikkelen van de fiscale verplichting van de werknemer wanneer het noodzakelijk is gebruikers te informeren over de toekomstige kasstroomeffecten in verband met de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst.

▼B

OVERGANGSBEPALINGEN

53 Voor in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties moet de entiteit deze IFRS toepassen op de toekenning van aandelen, aandelenopties of andere eigenvermogensinstrumenten die na 7 november 2002 zijn toegekend en die op de ingangsdatum van deze IFRS nog niet onvoorwaardelijk waren geworden.

54 De entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om deze IFRS op andere toekenningen van eigenvermogensinstrumenten toe te passen indien de entiteit de reële waarde van die instrumenten, bepaald op de waarderingsdatum, openbaar heeft gemaakt.

55 Ten aanzien van alle toekenningen van eigenvermogensinstrumenten waarop deze IFRS wordt toegepast, moet de entiteit de vergelijkende informatie aanpassen en, voor zover van toepassing, het beginsaldo van de ingehouden winsten aanpassen voor de vroegste gepresenteerde periode.

56 Voor alle toekenningen van eigenvermogensinstrumenten waarop deze IFRS niet is toegepast (bijvoorbeeld eigenvermogensinstrumenten die op of vóór 7 november 2002 zijn toegekend) moet de entiteit niettemin de informatie verstrekken die op grond van alinea's 44 en 45 is voorgeschreven.

57 Ook als een entiteit na de ingangsdatum van de IFRS de contractuele bepalingen van een toekenning van eigenvermogensinstrumenten waarop deze IFRS niet is toegepast, aanpast, moet de entiteit de alinea's 26 tot en met 29 voor de administratieve verwerking van dergelijke aanpassingen toepassen.

58 Ten aanzien van verplichtingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties die op de ingangsdatum van deze IFRS bestaan, moet de entiteit de IFRS retroactief toepassen. Met betrekking tot deze verplichtingen moet de entiteit de vergelijkende informatie aanpassen, met inbegrip van aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten van de vroegst gepresenteerde periode waarover de vergelijkende informatie is aangepast. De entiteit is echter niet verplicht vergelijkende informatie aan te passen voor zover de informatie betrekking heeft op een periode die of een tijdstip dat vóór 7 november 2002 ligt.

59 De entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de IFRS retroactief toe te passen op andere verplichtingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties, zoals verplichtingen die zijn afgewikkeld gedurende een periode waarover vergelijkende informatie wordt gepresenteerd.

▼M60

59A Een entiteit moet de wijzigingen in de alinea's 30 tot en met 31, 33 tot en met 33H en B44A tot en met B44C toepassen zoals hieronder uiteengezet. Eerdere perioden mogen niet worden aangepast.

a) 

De wijzigingen in de alinea's B44A tot en met B44C zijn alleen van toepassing op wijzigingen die zich voordoen op of na de datum waarop een entiteit voor het eerst de wijzigingen toepast.

b) 

De wijzigingen in de alinea's 30 tot en met 31 en 33 tot en met 33D zijn van toepassing op op aandelen gebaseerde betalingstransacties die niet onvoorwaardelijk zijn geworden op de datum waarop een entiteit de wijzigingen voor het eerst toepast, en op op aandelen gebaseerde betalingstransacties met een toekenningsdatum op of na de datum waarop een entiteit de wijzigingen voor het eerst toepast. Voor niet onvoorwaardelijk geworden, op aandelen gebaseerde betalingstransacties die zijn toegekend vóór de datum waarop een entiteit de wijzigingen voor het eerst toepast, moet een entiteit op die datum de verplichting herwaarderen en het effect van de herwaardering opnemen in het beginsaldo van de ingehouden winsten (of een andere eigenvermogenscomponent, al naar het geval) van de verslagperiode waarin de wijzigingen voor het eerst worden toegepast.

c) 

De wijzigingen in de alinea's 33E tot en met 33H en de wijziging in alinea 52 zijn van toepassing op op aandelen gebaseerde betalingstransacties die niet onvoorwaardelijk zijn geworden (of onvoorwaardelijk zijn geworden maar niet zijn uitgeoefend) op de datum waarop een entiteit de wijzigingen voor het eerst toepast, en op op aandelen gebaseerde betalingstransacties met een toekenningsdatum op of na de datum waarop een entiteit de wijzigingen voor het eerst toepast. Voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties (of onderdelen daarvan) die niet onvoorwaardelijk zijn geworden (of onvoorwaardelijk zijn geworden maar niet zijn uitgeoefend), die voorheen als in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingen werden geclassificeerd maar nu in overeenstemming met de wijzigingen als in eigenvermogensinstrumenten afgewikkeld worden geclassificeerd, moet een entiteit de boekwaarde van de op aandelen gebaseerde betalingsverplichting als eigen vermogen herclassificeren op de datum dat zij de wijzigingen voor het eerst toepast.

59B Niettegenstaande de vereisten in alinea 59A mag een entiteit, met inachtneming van de overgangsbepalingen in de alinea's 53 tot en met 59 van deze standaard, in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten de wijzigingen in alinea 63D retroactief toepassen als en alleen als dit mogelijk is zonder kennis achteraf. Indien een entiteit kiest voor retroactieve toepassing, dan moet zij dit doen voor alle wijzigingen aangebracht door Classificatie en waardering van op aandelen gebaseerde betalingstransacties (wijzigingen in IFRS 2).

▼B

INGANGSDATUM

60 Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze IFRS toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M22

61 Alinea 5 is gewijzigd door IFRS 3 (herziene versie van 2008) en de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

▼M2

62 Entiteiten moeten de volgende wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen:

(a) 

de vereisten in alinea 21A met betrekking tot de behandeling van „non-vesting conditions”;

(b) 

de herziene definities van „onvoorwaardelijk worden” en „vesting conditions” in Bijlage A;

(c) 

de wijzigingen in alinea's 28 en 28A met betrekking tot annuleringen.

Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M60

63 Een entiteit moet de volgende wijzigingen die door In geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties van groepen, uitgegeven in juni 2009, zijn aangebracht, retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen, met inachtneming van de overgangsbepalingen in de alinea's 53 tot en met 59 en overeenkomstig IAS 8:

a) 

de wijziging in alinea 2, de verwijdering van alinea 3 en de toevoeging van de alinea's 3A en 43A tot en met 43D en van de alinea's B45, B47, B50, B54, B56, B57, B58 en B60 in bijlage B met betrekking tot de administratieve verwerking van transacties tussen groepsentiteiten;

b) 

de herziene definities in bijlage A van de volgende begrippen:

— 
in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie,
— 
in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie,
— 
op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst, en
— 
op aandelen gebaseerde betalingstransactie.

Indien de voor retroactieve toepassing benodigde informatie niet beschikbaar is, moet een entiteit de eerder in de geconsolideerde jaarrekening van de groep opgenomen bedragen in haar individuele of enkelvoudige jaarrekening weergeven. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit de wijzigingen toepast op een periode die aanvangt vóór 1 januari 2010, moet zij dit feit vermelden.

▼M32

63A Alinea 5 en bijlage A zijn gewijzigd door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M43

63B De alinea's 15 en 19 zijn gewijzigd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012. In bijlage A zijn de definities van „vesting condition” en „marktgerelateerde voorwaarde” gewijzigd en zijn de definities van „prestatiegerelateerde voorwaarde” en „voorwaarde gerelateerd aan de dienstperiode” toegevoegd. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarvan de toekenningsdatum op of na 1 juli 2014 valt. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M53

63C Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M60

63D  Classificatie en waardering van op aandelen gebaseerde betalingstransacties (wijzigingen in IFRS 2), uitgegeven in juni 2016, heeft de alinea's 19, 30 tot en met 31, 33, 52 en 63 gewijzigd en de alinea's 33A tot en met 33H, 59A tot en met 59B, 63D en B44A tot en met B44C, en de bijbehorende kopjes toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

▼M23

INTREKKING VAN INTERPRETATIES

64  In geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties van groepen, uitgegeven in juni 2009, vervangt IFRIC 8 Toepassingsgebied van IFRS 2 en IFRIC 11 IFRS 2Transacties in groepsaandelen en ingekochte eigen aandelen. In de door eerstgenoemd document aangebrachte wijzigingen zijn immers de voordien in IFRIC 8 en IFRIC 11 uiteengezette vereisten opgenomen door middel van:

a) 

de wijziging van alinea 2 en de toevoeging van alinea 13A met betrekking tot de administratieve verwerking van transacties waarbij de entiteit sommige of alle ontvangen goederen of diensten niet specifiek kan identificeren. Deze vereisten zijn van kracht voor jaarperioden die op of na 1 mei 2006 aanvangen;

b) 

de toevoeging van de alinea's B46, B48, B49, B51, B52, B53, B55, B59 en B61 in bijlage B met betrekking tot de administratieve verwerking van transacties tussen groepsentiteiten. Deze vereisten zijn van kracht voor jaarperioden die op of na 1 maart 2007 aanvangen.

Deze vereisten zijn retroactief toegepast overeenkomstig de vereisten van IAS 8 en met inachtneming van de overgangsbepalingen van IFRS 2.

▼B




Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.



aandelenoptie

Een overeenkomst die de houder ervan het recht, maar niet de plicht, geeft om gedurende een bepaalde periode tegen een vaste of bepaalbare prijs in te schrijven op de aandelen van de entiteit.

eigenvermogensinstrument

Een overeenkomst die het overblijvend recht omvat op een belang in de activa van een entiteit, na aftrek van alle verplichtingen (1).

▼M23

in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie

Een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarbij de entiteit

a)  goederen of diensten ontvangt als vergoeding voor haar eigen eigenvermogensinstrumenten (met inbegrip van aandelen of aandelenopties), of

b)  goederen of diensten ontvangt maar geen verplichting heeft om de transactie met de leverancier af te wikkelen.

in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie

Een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarbij de entiteit goederen of diensten verwerft door een verplichting aan te gaan tot overdracht van geldmiddelen of andere activa aan de leverancier van die goederen of diensten voor een bedrag dat is gebaseerd op de prijs (of waarde) van de eigenvermogensinstrumenten (met inbegrip van aandelen of aandelenopties) van de entiteit of een andere entiteit van de groep.

▼B

intrinsieke waarde

Het verschil tussen de reële waarde van de aandelen waarop de tegenpartij (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk) gerechtigd is in te schrijven of die de entiteit gerechtigd is te ontvangen, en de eventuele prijs die de tegenpartij voor die aandelen moet of zal moeten betalen. Bijvoorbeeld een aandelenoptie met een uitoefenprijs van VE 15 (2) op een aandeel met een reële waarde van VE 20 heeft een intrinsieke waarde van VE 5.

▼M43

marktgerelateerde voorwaarde

Een prestatiegerelateerde voorwaarde waarvan de uitoefenprijs, het onvoorwaardelijk worden of de uitoefenbaarheid van een eigenvermogensinstrument afhankelijk is en die is gerelateerd aan de marktprijs (of waarde) van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit (of de eigenvermogensinstrumenten van een andere entiteit van dezelfde groep), zoals:

(a)  het bereiken van een bepaalde aandelenprijs of een bepaalde intrinsieke waarde van een aandelenoptie; of

(b)  het bereiken van een bepaald doel dat is gebaseerd op de marktprijs (of waarde) van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit (of de eigenvermogensinstrumenten van een andere entiteit van dezelfde groep) ten opzichte van een index van marktprijzen van eigenvermogensinstrumenten van andere entiteiten.

Een marktvoorwaarde vereist dat de tegenpartij een bepaalde dienstperiode uitdoet (d.w.z. een voorwaarde gerelateerd aan de dienstperiode); dit vereiste kan expliciet of impliciet zijn.

▼M2

onvoorwaardelijk worden

Een recht worden. Bij een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst wordt het recht van een tegenpartij om geldmiddelen, andere activa of eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te ontvangen onvoorwaardelijk wanneer dat recht niet langer afhankelijk is van het feit of aan eventuele „vesting conditions” is voldaan.

▼M23

op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst

Een overeenkomst tussen de entiteit (of een andere entiteit van de groep (), dan wel een aandeelhouder van een entiteit van de groep) en een andere partij (met inbegrip van een werknemer) op grond waarvan de andere partij recht heeft op

a)  geldmiddelen of andere activa van de entiteit voor een bedrag dat is gebaseerd op de prijs (of waarde) van de eigenvermogensinstrumenten (met inbegrip van aandelen of aandelenopties) van de entiteit of een andere entiteit van de groep, of

b)  eigenvermogensinstrumenten (met inbegrip van aandelen of aandelenopties) van de entiteit of een andere entiteit van de groep,

mits aan de eventuele „vesting conditions” wordt voldaan.

op aandelen gebaseerde betalingstransactie

Een transactie waarbij de entiteit

a)  goederen of diensten ontvangt van de leverancier van die goederen of diensten (met inbegrip van een werknemer) in het kader van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst, of

b)  een verplichting aangaat om de transactie met de leverancier af te wikkelen in het kader van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst wanneer een andere entiteit van de groep die goederen of diensten ontvangt.

▼M43

prestatiegerelateerde voorwaarde

Een „vesting condition” die vereist dat:

(a)  de tegenpartij een bepaalde dienstperiode uitdoet (d.w.z. een voorwaarde gerelateerd aan de dienstperiode); dit vereiste kan expliciet of impliciet zijn; en

(b)  (een) bepaalde prestatiedoelstelling(en) wordt (worden) gehaald terwijl de tegenpartij de op grond van punt (a) vereiste dienstperiode uitdoet.

De periode waarin de prestatiedoelstelling(en) moet(en) worden gehaald:

(a)  mag het einde van de dienstperiode niet overschrijden; en

(b)  mag vóór de aanvang van de dienstperiode beginnen op voorwaarde dat de aanvangsdatum van de prestatiedoelstelling niet geruime tijd vóór de aanvangsdatum van de dienstperiode valt.

Een prestatiedoelstelling wordt gedefinieerd onder verwijzing naar:

(a)  de eigen activiteiten van de entiteit of de activiteiten van een andere entiteit van dezelfde groep (d.w.z. een niet-marktgerelateerde voorwaarde); of

(b)  de prijs (of waarde) van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit of van een andere entiteit van dezelfde groep (met inbegrip van aandelen en aandelenopties) (d.w.z. een marktgerelateerde voorwaarde).

Een prestatiedoelstelling kan eventueel betrekking hebben ofwel op de prestatie van de entiteit als geheel, ofwel op een bepaald deel van de entiteit (of deel van de groep), zoals een divisie of een individuele werknemer.

▼B

reële waarde

Het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld, een verplichting kan worden afgewikkeld, of een toegekend eigenvermogensinstrument zou kunnen worden geruild in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

„reload”-kenmerk

Een kenmerk dat voorziet in de automatische toekenning van extra aandelenopties wanneer de optiehouder voorheen toegekende opties uitoefent en, ter voldoening van de uitoefenprijs, aandelen van de entiteit gebruikt in plaats van geldmiddelen.

„reload”-optie

Een nieuwe aandelenoptie die wordt toegekend wanneer een aandeel wordt gebruikt om de uitoefenprijs van een voorheen toegekende aandelenoptie te voldoen.

toegekend eigenvermogensinstrument

Het door de entiteit aan een andere partij verleende (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) recht op een eigenvermogensinstrument van de entiteit, ingevolge een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst.

toekenningsdatum

De datum waarop de entiteit en een andere partij (met inbegrip van een werknemer) een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst overeenkomen, zijnde het moment waarop de entiteit en de tegenpartij beiden de voorwaarden van de overeenkomst accepteren. De entiteit verleent op de toekenningsdatum aan de tegenpartij het recht op geldmiddelen, andere activa, of eigenvermogensinstrumenten van de entiteit, mits aan de „vesting conditions”, als die er zouden zijn, is voldaan. Indien die overeenkomst onderworpen is aan een goedkeuringsproces (door bijvoorbeeld aandeelhouders), dan is de toekenningsdatum de datum waarop de goedkeuring wordt verkregen.

▼M43

„vesting condition”

Een voorwaarde die bepaalt of de entiteit de diensten ontvangt die de tegenpartij op grond van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst recht geven op de ontvangst van geldmiddelen, andere activa of eigenvermogensinstrumenten van de entiteit. Een „vesting condition” is ofwel een voorwaarde gerelateerd aan de dienstperiode, ofwel een prestatiegerelateerde voorwaarde.

▼M43

voorwaarde gerelateerd aan de dienstperiode

Een „vesting condition” die vereist dat de tegenpartij een bepaalde dienstperiode uitdoet terwijl diensten voor de entiteit worden verleend. Als de tegenpartij om gelijk welke reden tijdens de wachtperiode geen diensten meer verleent, heeft hij niet aan de voorwaarde voldaan. Bij een voorwaarde gerelateerd aan een dienstperiode behoeft geen prestatiedoelstelling te worden gehaald.

▼B

waarderingsdatum

De datum waarop de reële waarde van toegekende eigenvermogensinstrumenten in het kader van IFRS 2 wordt bepaald. In geval van transacties met werknemers en anderen die soortgelijke diensten verlenen, is de waarderingsdatum gelijk aan de toekenningsdatum. In geval van transacties met andere partijen dan werknemers (en personen die soortgelijke diensten verlenen) is de waarderingsdatum gelijk aan de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de diensten verleent.

wachtperiode

De periode gedurende welke alle bepaalde „vesting conditions” van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst moeten worden vervuld.

werknemers en anderen die soortgelijke diensten verlenen

Natuurlijke personen die persoonsgebonden diensten aan de entiteit verlenen en hetzij a) natuurlijke personen zijn die in juridische zin of voor belastingdoeleinden als werknemer worden beschouwd, of b) natuurlijke personen zijn die voor de entiteit werken, onder leiding van de entiteit, op dezelfde wijze als personen die in juridische zin of voor belastingdoeleinden als werknemer worden beschouwd, dan wel c) de door hen verleende diensten vergelijkbaar zijn met door werknemers verleende diensten. Het begrip omvat bijvoorbeeld alle managers, dat wil zeggen die personen die bevoegd zijn en verantwoordelijkheid dragen ten aanzien van de planning van, het richting geven aan en het uitoefenen van zeggenschap over de activiteiten van de entiteit, waaronder commissarissen („non-executive directors”).

(1)   

In het Raamwerk wordt een verplichting gedefinieerd als een bestaande verplichting van de entiteit die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de entiteit van middelen die economische voordelen in zich bergen (dat wil zeggen een uitstroom van geldmiddelen of andere activa van de entiteit).

(2)   

In deze bijlage luiden geldbedragen in valuta-eenheden (VE).

(3)    ►M32  

In bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening wordt een "groep" uit het oogpunt van de hoofdmoedermaatschappij van de verslaggevende entiteit gedefinieerd als "een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen".

 ◄




Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

Bepaling van de reële waarde van toegekende eigenvermogensinstrumenten

B1 In alinea's B2 tot en met B41 wordt ingegaan op de bepaling van de reële waarde van toegekende aandelen en aandelenopties, waarbij aandacht wordt besteed aan de specifieke voorwaarden die veelal gelden bij de toekenning van aandelen of aandelenopties aan werknemers. De bijlage Bevat derhalve geen uitputtende beschrijving. Omdat de hieronder beschreven waarderingskwesties zich richten op aandelen en aandelenopties die aan werknemers worden toegekend, wordt bovendien aangenomen dat de reële waarde van de aandelen of aandelenopties op de toekenningsdatum wordt bepaald. Veel van de hieronder beschreven waarderingskwesties (bijvoorbeeld het bepalen van de verwachte volatiliteit) zijn eveneens van toepassing in het kader van het schatten van de reële waarde, op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de diensten verleent, van aandelen of aandelenopties die aan andere partijen dan werknemers worden toegekend.

Aandelen

B2 Voor aan werknemers toegekende aandelen moet de reële waarde van de aandelen worden bepaald tegen de marktprijs van de aandelen van de entiteit (of een geschatte marktprijs, indien de aandelen van de entiteit niet openbaar worden verhandeld), aangepast in verband met de voorwaarden waaronder de aandelen zijn toegekend (behoudens „vesting conditions” waarmee overeenkomstig alinea's 19 tot en met 21 geen rekening wordt gehouden bij de bepaling van de reële waarde).

B3 Als de werknemer bijvoorbeeld gedurende de wachtperiode geen recht op dividend heeft, moet met deze factor rekening worden gehouden bij de bepaling van de reële waarde van de toegekende aandelen. Evenzo geldt dat, indien er ten aanzien van de aandelen overdrachtsbeperkingen gelden na het onvoorwaardelijk worden van de aandelen, er met die factor rekening moet worden gehouden, maar alleen voor zover de overdrachtsbeperkingen na het onvoorwaardelijk worden van de toezegging van invloed zijn op de prijs die een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer voor dat aandeel zou betalen. Indien de aandelen bijvoorbeeld actief worden verhandeld op een diepe en liquide markt, dan hebben overdrachtsbeperkingen na onvoorwaardelijk worden van de toezegging mogelijk weinig of geen effect op de prijs die een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer voor die aandelen zou betalen. Met overdrachtsbeperkingen of andere restricties die gedurende de wachtperiode gelden, mag geen rekening worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van de toegekende aandelen op de toekenningsdatum, omdat die restricties voortkomen uit het bestaan van „vesting conditions”, die overeenkomstig alinea's 19 tot en met 21 worden verwerkt.

Aandelenopties

B4 In vele gevallen zijn er bij toekenning van aandelenopties aan werknemers geen marktprijzen beschikbaar, omdat voor de toegekende opties voorwaarden gelden die niet van toepassing zijn op verhandelde opties. Indien er geen verhandelde opties met vergelijkbare voorwaarden bestaan, moet de reële waarde van de toegekende opties worden geschat met behulp van een optiewaarderingsmodel.

B5 De entiteit moet rekening houden met factoren waarmee goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemers rekening zouden houden bij de keuze van het te hanteren optiewaarderingsmodel. Vele opties voor werknemers hebben bijvoorbeeld een lange looptijd, zijn gewoonlijk uitoefenbaar tussen de datum waarop ze onvoorwaardelijk worden en het einde van looptijd van de opties, en zijn vaak vervroegd uitoefenbaar. Bij het schatten van de reële waarde van de opties op de toekenningsdatum moet met deze factoren rekening worden gehouden. Voor veel entiteiten zou dit het gebruik van de Black-Scholes-Merton-formule kunnen uitsluiten, omdat hierin geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van uitoefening vóór het einde van de looptijd van de optie, waardoor de gevolgen van een verwachte vervroegde uitoefening mogelijk onvoldoende tot uitdrukking worden gebracht. Tevens houdt deze formule geen rekening met de mogelijkheid dat de verwachte volatiliteit en andere bij het model gebruikte gegevens gedurende de looptijd van de optie kunnen schommelen. De bovenstaande factoren hoeven echter niet te gelden voor aandelenopties met een relatief korte contractuele looptijd, of voor opties die moeten worden uitgeoefend binnen een korte termijn na de datum waarop ze onvoorwaardelijk worden. In die gevallen kan de Black-Scholes-Merton-formule een waarde opleveren die nagenoeg hetzelfde is als bij een flexibeler optiewaarderingsmodel.

B6 Elk gehanteerd optiewaarderingsmodel moet ten minste met de volgende factoren rekening houden:

(a) 

de uitoefenprijs van de optie;

(b) 

de looptijd van de optie;

(c) 

de actuele prijs van de onderliggende aandelen;

(d) 

de verwachte volatiliteit van de aandelenprijs;

(e) 

in voorkomende gevallen, het verwachte dividend op de aandelen; en

(f) 

de risicovrije rentevoet voor de looptijd van de optie.

B7 Er moet ook rekening worden gehouden met andere factoren waarmee goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemers rekening zouden houden bij het vaststellen van de prijs (behoudens „vesting conditions” en „reload”-kenmerken die in overeenstemming met alinea's 19 tot en met 22 niet worden betrokken in de bepaling van de reële waarde).

B8 Een voorbeeld hiervan betreft een aan een werknemer toegekende aandelenoptie; deze kan gewoonlijk gedurende bepaalde perioden niet worden uitgeoefend (bijvoorbeeld tijdens de wachtperiode en tijdens perioden die door regelgevende instanties voor effecten zijn vastgesteld). Met deze factor moet rekening worden gehouden indien het toegepaste optiewaarderingsmodel anders van de veronderstelling uitgaat dat de optie op elk moment tijdens de looptijd kan worden uitgeoefend. Indien een entiteit echter een optiewaarderingsmodel hanteert dat de waarde oplevert van een optie die alleen aan het eind van de looptijd van de optie kan worden uitgeoefend, dan is er geen aanpassing vereist voor het ontbreken van de mogelijkheid om deze tijdens de wachtperiode (of andere perioden tijdens de looptijd van de optie) uit te oefenen, omdat het model ervan uitgaat dat de optie tijdens deze perioden niet kan worden uitgeoefend.

B9 Een andere veel voorkomende factor bij aandelenopties voor werknemers is de mogelijkheid tot vervroegde uitoefening van de optie, omdat de optie bijvoorbeeld niet vrij overdraagbaar is, of omdat de werknemer alle onvoorwaardelijk geworden opties bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet uitoefenen. Met de gevolgen van vervroegde uitoefening moet rekening worden gehouden, zoals besproken in alinea's B16 tot en met B21.

B10 Met de factoren waarmee een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer geen rekening zou houden bij het vaststellen van de prijs van een aandelenoptie (of een ander eigenvermogensinstrument) mag geen rekening worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van toegekende aandelenopties (of andere eigenvermogensinstrumenten). In geval van aan werknemers toegekende aandelenopties bijvoorbeeld zijn de factoren die de waarde van de optie alleen vanuit het perspectief van de werknemer beïnvloeden, niet relevant bij het schatten van de prijs die door een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer zou worden vastgesteld.

Gebruikte gegevens bij optiewaarderingsmodellen

B11 Het doel bij het schatten van de verwachte volatiliteit van de onderliggende aandelen en het dividend daarop is om de verwachtingen te benaderen die tot uitdrukking zouden komen in een actuele marktprijs of actuele onderhandelde prijs voor de optie. Evenzo geldt dat bij het schatten van de gevolgen van vervroegde uitoefening van aandelenopties voor werknemers het doel is om de verwachtingen te benaderen die een derde met toegang tot gedetailleerde informatie over het gedrag van werknemers ten aanzien van uitoefening, zou ontwikkelen op basis van informatie die op de toekenningsdatum beschikbaar is.

B12 In vele gevallen zal er sprake zijn van een reeks van redelijke verwachtingen wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de volatiliteit, dividenden en het gedrag ten aanzien van uitoefening. Indien dit het geval is, moet de verwachte waarde worden berekend door ieder bedrag in de reeks te wegen met de waarschijnlijkheid dat deze waarde zal optreden.

B13 Toekomstverwachtingen zijn over het algemeen gebaseerd op ervaring, aangepast indien redelijkerwijs wordt verwacht dat de toekomst zal afwijken van het verleden. In sommige omstandigheden kan uit identificeerbare factoren blijken dat niet-aangepaste ervaringscijfers een betrekkelijk slechte voorspellende waarde hebben voor toekomstige uitkomsten. Indien een entiteit met bijvoorbeeld twee duidelijk verschillende bedrijfsactiviteiten de ene, aanzienlijk minder risicovolle activiteit afstoot, vormt de historische volatiliteit waarschijnlijk niet de beste informatie om redelijke verwachtingen voor de toekomst op te baseren.

B14 In andere gevallen is historische informatie misschien niet beschikbaar. Een pas ter beurze genoteerde entiteit bijvoorbeeld zal over weinig of geen historische gegevens beschikken om de volatiliteit van zijn aandelenkoers op te baseren. Niet-genoteerde en recentelijk genoteerde entiteiten worden hierna besproken.

B15 Samengevat moet een entiteit schattingen van de volatiliteit, het gedrag ten aanzien van uitoefening en dividenden niet alleen maar baseren op historische informatie zonder rekening te houden met de mate waarin de ervaringen uit het verleden naar verwachting een redelijke voorspellende waarde hebben.

Verwachte vervroegde uitoefening

B16 Werknemers oefenen opties vaak vervroegd uit om uiteenlopende redenen. Een van de redenen is dat aandelenopties voor werknemers gewoonlijk niet overdraagbaar zijn. Daarom oefenen werknemers hun aandelenopties vaak vervroegd uit, omdat dit de enige manier is om hun positie te gelde te maken. Bovendien zijn werknemers die uit dienst treden gewoonlijk verplicht om eventuele onvoorwaardelijk geworden opties op korte termijn uit te oefenen, anders komen de aandelenopties te vervallen. Ook deze factor zorgt ervoor dat aandelenopties voor werknemers vervroegd worden uitgeoefend. Andere factoren die ervoor zorgen dat vervroegd wordt uitgeoefend, zijn risicomijdend gedrag en een gebrek aan vermogensspreiding.

B17 De wijze waarop met de effecten van verwachte vervroegde uitoefening rekening wordt gehouden, is afhankelijk van het toegepaste type optiewaarderingsmodel. Met verwachte vervroegde uitoefening zou bijvoorbeeld rekening kunnen worden gehouden door in een optiewaarderingsmodel (bijvoorbeeld de Black-Scholes-Merton-formule) een schatting te verwerken van de verwachte looptijd van de optie (die voor een aandelenoptie voor werknemers gelijk is aan de periode vanaf de toekenningsdatum tot de datum waarop de optie naar verwachting wordt uitgeoefend). Als alternatief zou met de verwachte vervroegde uitoefening rekening kunnen worden gehouden in een binomiaal of soortgelijk optiewaarderingsmodel waarbij de contractuele looptijd als invoergegeven wordt gebruikt.

B18 Bij het schatten van de vervroegde uitoefening moet onder andere met de volgende factoren rekening worden gehouden:

(a) 

de duur van de wachtperiode, omdat de aandelenoptie gewoonlijk niet kan worden uitgeoefend tot het einde van de wachtperiode. Vandaar dat bij het bepalen van de gevolgen van verwachte vervroegde uitoefening voor de waardering wordt verondersteld dat de opties onvoorwaardelijk zullen worden. De gevolgen van „vesting conditions” worden behandeld in alinea's 19 tot en met 21;

(b) 

de gemiddelde duur van de periode gedurende welke vergelijkbare opties in het verleden hebben uitgestaan;

(c) 

de prijs van de onderliggende aandelen. De ervaring kan uitwijzen dat de werknemers de neiging hebben om opties uit te oefenen wanneer de aandelenprijs een bepaald niveau boven de uitoefenprijs bereikt;

(d) 

het niveau van de werknemer in de organisatie. De ervaring zou er bijvoorbeeld op kunnen duiden dat werknemers op een hoger niveau opties later uitoefenen dan werknemers op een lager niveau (nader besproken in alinea B21);

(e) 

de verwachte volatiliteit van de onderliggende aandelen. Werknemers zijn gemiddeld genomen geneigd opties op uiterst volatiele aandelen eerder uit te oefenen dan opties op aandelen met een geringe volatiliteit.

B19 Zoals opgemerkt in alinea B17 zou met de effecten van vervroegde uitoefening rekening kunnen worden gehouden door gebruik te maken van een schatting van de verwachte looptijd van de optie als een gegeven dat in een optiewaarderingsmodel wordt gebruikt. Bij het schatten van de verwachte looptijd van aandelenopties die aan een groep van werknemers zijn toegekend, zou de entiteit die schatting kunnen baseren op een geschikte gewogen gemiddelde verwachte looptijd voor de gehele groep werknemers of op geschikte gewogen gemiddelde looptijden voor subgroepen van werknemers binnen de groep, op basis van meer gedetailleerde gegevens over het werknemersgedrag ten aanzien van uitoefening (zie hieronder).

B20 Het is waarschijnlijk belangrijk om een optietoekenning te splitsen in groepen van werknemers met een relatief homogeen gedrag ten aanzien van uitoefening. De optiewaarde is geen lineaire functie van de looptijd van de optie; de waarde stijgt met een dalend tempo naarmate de looptijd langer is. Bij gelijkblijvende overige veronderstellingen is bijvoorbeeld een tweejaarsoptie meer waard dan een eenjaarsoptie, maar de tweejaarsoptie is niet twee maal zoveel waard. Dat betekent dat er bij de berekening van de geschatte optiewaarde op basis van één gewogen gemiddelde looptijd die het gemiddelde is van sterk uiteenlopende individuele looptijden, sprake is van overwaardering van de totale reële waarde van de toegekende aandelenopties. Dankzij de splitsing van de toegekende opties in verschillende groepen, waarbij de gewogen gemiddelde looptijd van iedere groep het gemiddelde is van een relatief niet ver uiteenlopende reeks van looptijden, wordt deze overwaardering verminderd.

B21 Bij toepassing van een binomiaal of vergelijkbaar model gelden soortgelijke overwegingen. De ervaring van een entiteit die aan grofweg alle niveaus van werknemers opties toekent, kan bijvoorbeeld zijn dat topmanagers hun opties langer aanhouden dat managers op een lager niveau, en dat werknemers op een laag niveau geneigd zijn hun opties eerder uit te oefenen dan iedere andere groep. Bovendien zouden werknemers die worden aangemoedigd of verplicht om een minimumbedrag aan eigenvermogensinstrumenten, inclusief opties, van hun werkgever te houden, gemiddeld genomen opties later uitoefenen dan werknemers voor wie dit niet geldt. In die gevallen zal het splitsen van opties op basis van groepen van ontvangers met relatief homogeen gedrag ten aanzien van uitoefening resulteren in een nauwkeurigere schatting van de totale reële waarde van de toegekende opties.

Verwachte volatiliteit

B22 De verwachte volatiliteit is een maatstaf voor het bedrag waarmee een prijs gedurende een periode naar verwachting zal schommelen. De maatstaf van volatiliteit die wordt gebruikt in het kader van optiewaarderingsmodellen is de standaarddeviatie op jaarbasis van het continu samengestelde rendement op het aandeel gedurende een bepaalde periode. De volatiliteit wordt ten behoeve van vergelijkbaarheid veelal uitgedrukt op jaarbasis ongeacht of de berekening is gebaseerd op bijvoorbeeld prijswaarnemingen op een dag, gedurende een week of een maand.

B23 Het rendement (dat zowel positief als negatief kan zijn) op een aandeel over een periode geeft aan hoeveel een aandeelhouder heeft geprofiteerd van dividenden en de stijging (of daling) van de aandelenprijs.

B24 De verwachte volatiliteit op jaarbasis van een aandeel is de bandbreedte waarbinnen het continu samengestelde rendement op jaarbasis gedurende twee derde van de tijd naar verwachting zal vallen. De bewering dat een aandeel met een verwacht continu samengesteld rendement van 12 procent een volatiliteit van 30 procent heeft betekent dat de kans dat het rendement op het aandeel gedurende één jaar tussen - 18 procent (12 % - 30 %) en 42 procent (12 % + 30 %) zal bedragen, circa twee derde is. Indien de aandelenprijs aan het begin van het jaar VE 100 bedraagt en er geen dividend wordt uitgekeerd, zou de aandelenprijs aan het eind van het jaar gedurende twee derde van de tijd naar verwachting tussen VE 83,53 (VE 100 × e–0,18 ) en VE 152,20 (VE 100 × e0,42 ) bedragen.

B25 Bij het schatten van de verwachte volatiliteit moet onder andere met de volgende factoren rekening worden gehouden:

(a) 

de impliciete volatiliteit van verhandelde aandelenopties op de aandelen van de entiteit, of eventuele andere verhandelde instrumenten van de entiteit met optiekenmerken (zoals converteerbare schuld);

(b) 

de historische volatiliteit van de aandelenprijs tijdens de recentste periode die in het algemeen samenvalt met de verwachte looptijd van de optie (waarbij rekening wordt gehouden met de resterende contractuele looptijd van de optie en de effecten van verwachte vervroegde uitoefening);

(c) 

de duur van de periode gedurende welke de aandelen van een entiteit openbaar worden verhandeld. Een pas genoteerde entiteit zou een hogere historische volatiliteit kunnen hebben dan vergelijkbare entiteiten die langer genoteerd zijn. Onderstaand zijn nadere richtlijnen vermeld voor recentelijk genoteerde entiteiten;

(d) 

de neiging van volatiliteit om zich naar het langetermijn-gemiddelde te bewegen, en andere factoren die aangeven dat de verwachte toekomstige volatiliteit zou kunnen verschillen van de historische volatiliteit. Indien bijvoorbeeld de aandelenprijs van een entiteit gedurende een identificeerbare periode buitengewoon volatiel was als gevolg van een mislukte overname of belangrijke reorganisatie, dan zou die periode bij het berekenen van de historische gemiddelde volatiliteit op jaarbasis buiten beschouwing kunnen worden gelaten;

(e) 

gepaste en regelmatige perioden voor prijswaarnemingen. De prijswaarnemingen moeten van periode tot periode consistent zijn. Een entiteit zou bijvoorbeeld voor iedere week de slotkoers kunnen gebruiken of de hoogste prijs in de week, maar niet de slotkoers voor een paar weken en de hoogste koers voor andere weken. Bovendien moeten de prijswaarnemingen in dezelfde valuta luiden als de uitoefenprijs.

Recentelijk genoteerde entiteiten

B26 Zoals opgemerkt in alinea B25 moet een entiteit de historische volatiliteit van de aandelenprijs in aanmerking nemen over de recentste periode die in het algemeen gelijk is aan de verwachte looptijd van de optie. Indien een recentelijk genoteerde entiteit onvoldoende informatie heeft over de historische volatiliteit moet zij niettemin de historische volatiliteit berekenen voor de langste periode waarover handelsactiviteiten hebben plaatsgevonden. De entiteit zou tevens de historische volatiliteit van soortgelijke entiteiten na een vergelijkbare periode in hun bestaan kunnen meewegen. Een voorbeeld: een entiteit die één jaar is genoteerd en opties toekent met een gemiddelde verwachte looptijd van vijf jaar zou het patroon en het niveau van de historische volatiliteit van entiteiten in dezelfde sector kunnen meewegen in de eerste zes jaar waarin de aandelen van die entiteiten openbaar zijn verhandeld.

Niet-genoteerde entiteiten

B27 Een niet-genoteerde entiteit zal niet beschikken over historische informatie waarvan gebruikgemaakt kan worden bij het schatten van de verwachte volatiliteit. Hieronder volgt een aantal factoren waarmee in plaats daarvan rekening moet worden gehouden.

B28 In een aantal gevallen bestaat de mogelijkheid dat een niet-genoteerde entiteit die regelmatig opties of aandelen aan werknemers (of andere partijen) uitgeeft, een interne markt voor haar aandelen heeft opgezet. Bij het schatten van de verwachte volatiliteit kan de entiteit gebruikmaken van de volatiliteit van die aandelen.

B29 Anderzijds zou de entiteit bij het schatten van de verwachte volatiliteit gebruik kunnen maken van de historische of impliciete volatiliteit van soortgelijke genoteerde entiteiten, waarvan informatie over koersen van aandelen en opties wel beschikbaar is. Dit zou aan de orde zijn indien de entiteit de waarde van de aandelen heeft gebaseerd op de aandelenprijzen van soortgelijke genoteerde entiteiten.

B30 Indien de entiteit de schatting van de waarde van de aandelen niet gebaseerd heeft op de aandelenprijzen van soortgelijke genoteerde entiteiten, en in plaats daarvan een andere waarderingsmethode heeft gebruikt om haar aandelen te waarderen, zou de entiteit een schatting van de verwachte volatiliteit in overeenstemming met die waarderingsmethode kunnen afleiden. De entiteit zou bijvoorbeeld haar aandelen kunnen waarderen op basis van de nettovermogenswaarde of de winst, en de verwachte volatiliteit van die nettovermogenswaarde of winst kunnen meewegen.

Verwachte dividenden

B31 Of met de verwachte dividenden rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de reële waarde van de toegekende aandelen of opties, is afhankelijk van de vraag of de tegenpartij recht heeft op het dividend of de dividendequivalenten.

B32 Indien werknemers bijvoorbeeld opties toegekend hebben gekregen en recht hebben op dividend op de onderliggende aandelen of op dividendequivalenten (in de vorm van geldmiddelen of een verlaging van de uitoefenprijs) tussen de toekenningsdatum en de uitoefendatum, dan moeten de toegekende opties gewaardeerd worden alsof er geen dividend op de onderliggende aandelen zal worden betaald, dat wil zeggen de invoerwaarde voor het verwachte dividend moet nihil zijn.

B33 Evenzo is er, wanneer de reële waarde, op de toekenningsdatum, van aan werknemers toegekende aandelen wordt geschat geen aanpassing vereist in verband met verwachte dividenden indien de werknemer recht heeft op tijdens de wachtperiode betaalde dividenden.

B34 Indien de werknemers daarentegen geen recht hebben op dividenden of dividendequivalenten tijdens de wachtperiode (of, in geval van een optie, vóór uitoefening), dan moet er bij de waardering van het recht op aandelen of opties op de toekenningsdatum wel rekening worden gehouden met de verwachte dividenden. Dat wil zeggen dat bij de schatting van de reële waarde van een toegekende optie in het gehanteerde optiewaarderingsmodel rekening moet worden gehouden met het verwachte dividend. Wanneer de reële waarde van een toegekend aandeel wordt geschat, moet de resulterende waarde worden verminderd met de contante waarde van de naar verwachting tijdens de wachtperiode te betalen dividenden.

B35 In optiewaarderingsmodellen wordt veelal gewerkt met een verwacht dividendrendement. De modellen kunnen echter zodanig worden aangepast dat met een verwacht dividendbedrag wordt gewerkt in plaats van met een rendementspercentage. Een entiteit kan gebruikmaken van hetzij het verwachte rendement of de verwachte betalingen. Indien de entiteit gebruikmaakt van het laatstgenoemde gegeven, moet zij rekening houden met het historische patroon in de toename van het dividend. Indien een entiteit bijvoorbeeld een beleid heeft op grond waarvan het dividend jaarlijks met drie procent wordt verhoogd, dan mag de entiteit bij het bepalen van de geschatte optiewaarde niet uitgaan van een vast dividendbedrag tijdens de looptijd van de optie, tenzij er aanwijzingen zijn die deze veronderstelling ondersteunen.

B36 De veronderstelling ten aanzien van het verwachte dividend moet over het algemeen worden gebaseerd op openbaar beschikbare informatie. Een entiteit die geen dividend betaalt en geen plannen heeft om dit te doen, moet uitgaan van een verwacht dividendrendement van nul. Een opkomende entiteit die in het verleden geen dividend heeft uitgekeerd, zou echter kunnen verwachten dat zij gedurende de verwachte looptijd van de personeelsopties begint met het uitkeren van dividend. Die entiteiten zouden een gemiddelde kunnen gebruiken van hun dividendrendement (nul) in het verleden en het gemiddelde dividendrendement van een geschikte vergelijkbare groep bedrijven.

Risicovrije rentevoet

B37 De risicovrije rentevoet is normaliter het actuele impliciete rendement op nulcoupon-staatsleningen uitgegeven door het land waarvan de valuta wordt gebruikt om de uitoefenprijs in uit te drukken, met een resterende looptijd die gelijk is aan de verwachte looptijd van de te waarderen optie (gebaseerd op de resterende contractuele looptijd van de optie, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte vervroegde uitoefening). Tevens kan het noodzakelijk zijn om een geschikte vervanger te gebruiken, indien dergelijke staatsleningen niet bestaan of indien er aanwijzingen zijn dat het impliciete rendement op nulcoupon-staatsleningen niet representatief is voor de risicovrije rentevoet (bijvoorbeeld in economieën met een hoge inflatie). Er moet ook van een geschikte vervanger worden gebruikgemaakt indien marktdeelnemers, bij het schatten van de reële waarde van een optie met een looptijd die gelijk is aan de verwachte looptijd van de optie die wordt gewaardeerd, de risicovrije rentevoet gewoonlijk aan de hand van die vervanger bepalen, en niet aan de hand van het impliciete rendement op nulcoupon-staatsleningen.

Gevolgen voor de vermogensstructuur

B38 Derden, niet zijnde de entiteit, schrijven gewoonlijk verhandelde aandelenopties. Wanneer deze aandelenopties worden uitgeoefend, levert de schrijver de aandelen aan de optiehouder. Die aandelen worden verworven van bestaande aandeelhouders. Vandaar dat de uitoefening van verhandelde aandelenopties geen verwaterend effect heeft.

B39 Indien de aandelenopties echter door de entiteit worden geschreven, worden bij uitoefening van die aandelenopties nieuwe aandelen uitgegeven (hetzij feitelijk uitgegeven of in wezen uitgegeven, indien eerder ingekochte eigen aandelen worden gebruikt). Aangezien de aandelen tegen de uitoefenprijs worden uitgegeven en niet tegen de actuele marktprijs op de uitoefendatum, kan deze feitelijke of mogelijke verwatering leiden tot een daling van de aandelenprijs. Hierdoor is de winst van de optiehouder naar aanleiding van de uitoefening geringer dan bij uitoefening van een in alle overige opzichten soortgelijke verhandelde optie die niet leidt tot verwatering van de aandelenprijs.

B40 Of dit een belangrijk effect op de waarde van de toegekende aandelenopties heeft, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het aantal nieuwe aandelen dat bij uitoefening van de opties wordt uitgegeven vergeleken met het aantal reeds uitgegeven aandelen. Bovendien is het zo dat, indien de markt reeds verwacht dat de optietoekenning zal plaatsvinden, de markt de potentiële verwatering reeds in de aandelenprijs op de toekenningsdatum heeft meegerekend.

B41 De entiteit moet echter beoordelen of het mogelijke verwaterend effect van de toekomstige uitoefening van de toegekende aandelenopties gevolgen zou kunnen hebben voor de geschatte reële waarde van de opties op de toekenningsdatum. Optiewaarderingsmodellen bieden de mogelijkheid om rekening te houden met dit potentiële verwaterend effect.

Wijzigingen in in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten

B42 Alinea 27 schrijft voor dat, ongeacht eventuele wijzigingen in de voorwaarden waaronder de eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend, of een annulering of afwikkeling van die toekenning van eigenvermogensinstrumenten, de entiteit ten minste de ontvangen diensten moet opnemen, gewaardeerd tegen de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten op de toekenningsdatum, tenzij die eigenvermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk worden omdat niet aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging (niet zijnde een marktgerelateerde voorwaarde) wordt voldaan die op de toekenningsdatum is bepaald. Bovendien moet de entiteit de effecten opnemen van wijzigingen die ervoor zorgen dat de totale reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst stijgt, of die op een andere manier voordelig zijn voor de werknemer.

B43 In verband met de toepassing van het vereiste in alinea 27 geldt dat:

(a) 

indien als gevolg van de wijziging de reële waarde, bepaald onmiddellijk vóór en na de wijziging, van de toegekende eigenvermogensinstrumenten (bijvoorbeeld door verlaging van de uitoefenprijs) toeneemt, dan moet de entiteit de toegekende incrementele reële waarde verwerken in de bepaling van het bedrag dat wordt opgenomen voor ontvangen diensten als vergoeding voor de toegekende eigenvermogensinstrumenten. De toegekende incrementele reële waarde is het verschil tussen de reële waarde van het gewijzigde eigenvermogensinstrument en die van het oorspronkelijke eigenvermogensinstrument, beide geschat per de wijzigingsdatum. Indien de wijziging tijdens de wachtperiode optreedt, wordt de toegekende incrementele reële waarde verwerkt in de bepaling van het opgenomen bedrag voor diensten die zijn ontvangen tijdens de periode vanaf de wijzigingsdatum tot de datum waarop het gewijzigde eigenvermogensinstrument onvoorwaardelijk wordt. Dit is in aanvulling op het bedrag dat is gebaseerd op de reële waarde, op de toekenningsdatum, van de oorspronkelijke eigenvermogensinstrumenten, die wordt opgenomen gedurende het overblijvende deel van de oorspronkelijke wachtperiode. Indien de wijziging geschiedt na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, wordt de toegekende incrementele reële waarde onmiddellijk opgenomen, of gedurende de wachtperiode, indien de werknemer een aanvullend aantal dienstjaren in dienst moet blijven voordat hij onvoorwaardelijk recht krijgt op die gewijzigde eigenvermogensinstrumenten;

(b) 

evenzo moet de entiteit, indien als gevolg van de wijziging het aantal toegekende eigenvermogensinstrumenten toeneemt, de reële waarde van de toegekende extra eigenvermogensinstrumenten, bepaald op de wijzigingsdatum, verwerken in de bepaling van het bedrag dat is opgenomen voor ontvangen diensten als vergoeding voor de toegekende eigenvermogensinstrumenten, in overeenstemming met de vereisten in (a) hierboven. Indien de wijziging bijvoorbeeld tijdens de wachtperiode plaatsvindt, dan wordt de reële waarde van de toegekende extra eigenvermogensinstrumenten verwerkt in de bepaling van het opgenomen bedrag voor diensten die zijn ontvangen gedurende de periode vanaf de wijzigingsdatum tot de datum waarop de extra eigenvermogensinstrumenten onvoorwaardelijk worden. Dit is in aanvulling op het bedrag op basis van de reële waarde van de oorspronkelijk toegekende eigenvermogensinstrumenten, dat gedurende het overblijvende deel van de oorspronkelijke wachtperiode wordt opgenomen;

(c) 

indien de entiteit de „vesting conditions” aanpast op een wijze die voordelig is voor de werknemer, bijvoorbeeld door de wachtperiode te verminderen of door een prestatiegerelateerde voorwaarde (niet zijnde een marktgerelateerde voorwaarde; wijzigingen hierin worden verwerkt in overeenstemming met het bovenstaande punt (a) te wijzigen of te laten vervallen, dan moet de entiteit bij de toepassing van de vereisten in alinea's 19 tot en met 21 rekening houden met de gewijzigde „vesting conditions”.

B44 Voorts moet de entiteit, indien zij de voorwaarden van de toegekende eigenvermogensinstrumenten wijzigt op een wijze waardoor de totale reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst daalt, of die anderszins niet voordelig is voor de werknemer, niettemin de ontvangen diensten als vergoeding voor de toegekende eigenvermogensinstrumenten administratief blijven verwerken alsof die wijziging niet heeft plaatsgevonden (niet zijnde een annulering van (een deel van) de toegekende eigenvermogensinstrumenten, die administratief overeenkomstig alinea 28 moet worden verwerkt). Bijvoorbeeld:

(a) 

indien als gevolg van de wijziging de reële waarde, bepaald onmiddellijk vóór en na de wijziging, van de toegekende eigenvermogensinstrumenten daalt, mag de entiteit met die daling van de reële waarde geen rekening houden, en moet zij het opgenomen bedrag voor de ontvangen diensten als vergoeding voor de eigenvermogensinstrumenten op basis van de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten op de toekenningsdatum blijven bepalen;

(b) 

indien als gevolg van de wijziging het aantal aan een werknemer toegekende eigenvermogensinstrumenten daalt, moet die daling in overeenstemming met alinea 28 verantwoord worden als een annulering van dat deel van de toekenning;

(c) 

indien de entiteit de „vesting conditions” aanpast op een wijze die niet voordelig is voor de werknemer, bijvoorbeeld door de wachtperiode te verlengen of door een prestatiegerelateerde voorwaarde (niet zijnde een marktgerelateerde voorwaarde; wijzigingen hierin worden verwerkt in overeenstemming met het bovenstaande punt a) te wijzigen of toe te voegen, dan mag de entiteit bij de toepassing van de vereisten in alinea 19 tot en met 21 geen rekening houden met de gewijzigde „vesting conditions”.

▼M60

Verwerking van een wijziging van een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarvan de classificatie verandert van in geldmiddelen afgewikkeld in in eigenvermogensinstrumenten afgewikkeld

B44A Indien de voorwaarden van een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie worden gewijzigd zodat zij een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie wordt, wordt de transactie als zodanig verwerkt vanaf de datum van de wijziging. Meer bepaald

a) 

wordt de in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie gewaardeerd op basis van de reële waarde van de eigenvermogensinstrumenten die op de wijzigingsdatum is toegekend. De in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie wordt op de wijzigingsdatum in het eigen vermogen opgenomen in de mate waarin goederen of diensten zijn ontvangen;

b) 

wordt de verplichting voor de in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie op de wijzigingsdatum niet langer opgenomen op die datum;

c) 

wordt elk verschil tussen de boekwaarde van de niet langer opgenomen verplichting en het op de wijzigingsdatum opgenomen eigenvermogensbedrag onmiddellijk in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten opgenomen.

B44B Indien, als gevolg van de wijziging, de wachtperiode wordt verlengd of verkort, geeft de toepassing van de vereisten in alinea B44A de gewijzigde wachtperiode weer. De vereisten in alinea B44A zijn zelfs van toepassing indien de wijziging geschiedt na de wachtperiode.

B44C Een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie kan worden geannuleerd of afgewikkeld (niet zijnde een annulering omdat niet aan de „vesting conditions” is voldaan). Indien eigenvermogensinstrumenten zijn toegekend en de entiteit deze als een vervanging voor de geannuleerde in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betaling aanmerkt, moet de entiteit de alinea's B44A en B44B toepassen.

▼M23

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties tussen groepsentiteiten (wijzigingen van 2009)

B45 In de alinea's 43A, 43B en 43C wordt ingegaan op de wijze waarop op aandelen gebaseerde betalingstransacties tussen groepsentiteiten administratief moeten worden verwerkt in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van elke entiteit. In de alinea's B46 tot en met B61 wordt besproken hoe de vereisten van de alinea's 43A, 43B en 43C moeten worden toegepast. Zoals in alinea 43D is opgemerkt, kunnen op aandelen gebaseerde betalingstransacties tussen groepsentiteiten om uiteenlopende redenen plaatsvinden, afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Deze bespreking is derhalve niet uitputtend en gaat tevens uit van de veronderstelling dat wanneer de entiteit die de goederen of diensten ontvangt geen verplichting heeft om de transactie af te wikkelen, de transactie een kapitaalstorting van de moedermaatschappij aan de dochteronderneming is, ongeacht eventuele binnen de groep bestaande terugbetalingsovereenkomsten.

B46 Hoewel in onderstaande bespreking transacties met werknemers centraal staan, is zij ook van toepassing op soortgelijke op aandelen gebaseerde betalingstransacties met andere leveranciers van goederen of diensten dan werknemers. Een overeenkomst tussen een moedermaatschappij en haar dochteronderneming kan vereisen dat de dochteronderneming de moedermaatschappij betaalt voor het verschaffen van de eigenvermogensinstrumenten aan de werknemers. In onderstaande bespreking wordt niet ingegaan op de wijze waarop een dergelijke binnen de groep bestaande betalingsovereenkomst administratief moet worden verwerkt.

B47 Bij op aandelen gebaseerde betalingstransacties tussen groepsentiteiten doen zich gewoonlijk vier problemen voor. Gemakshalve worden deze problemen in de onderstaande voorbeelden uit het oogpunt van een moedermaatschappij en haar dochteronderneming behandeld.

Op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die op eigen eigenvermogensinstrumenten van een entiteit betrekking hebben

B48 Het eerste probleem is of de volgende transacties die op eigen eigenvermogensinstrumenten van een entiteit betrekking hebben, administratief als in eigenvermogensinstrumenten dan wel als in geldmiddelen afgewikkelde transacties moeten worden verwerkt overeenkomstig de vereisten van deze IFRS:

a) 

een entiteit kent haar werknemers rechten op eigenvermogensinstrumenten van de entiteit toe (bv. aandelenopties) en kiest ervoor of is verplicht van een andere partij eigenvermogensinstrumenten te kopen (d.w.z. ingekochte eigen aandelen) om haar verplichtingen jegens haar werknemers na te komen; en

b) 

aan de werknemers van een entiteit worden ofwel door de entiteit zelf, ofwel door haar aandeelhouders rechten op eigenvermogensinstrumenten van de entiteit toegekend (bv. aandelenopties) en de aandeelhouders van de entiteit verschaffen de nodige eigenvermogensinstrumenten.

B49 De entiteit moet op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij zij als vergoeding voor haar eigen eigenvermogensinstrumenten diensten ontvangt, administratief verwerken als in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde betalingstransacties. Dit geldt ongeacht of de entiteit ervoor kiest dan wel verplicht is deze eigenvermogensinstrumenten van een andere partij te kopen om de verplichtingen na te komen die zij uit hoofde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst jegens haar werknemers is aangegaan. Dit geldt ook ongeacht:

a) 

of de rechten van de werknemer op de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit door de entiteit zelf of door haar aandeelhouder(s) zijn toegekend; dan wel

b) 

of de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst door de entiteit zelf of door haar aandeelhouder(s) is afgewikkeld.

B50 Indien de aandeelhouder de verplichting heeft om de transactie met de werknemers van zijn deelneming af te wikkelen, verschaft hij eigenvermogensinstrumenten van zijn deelneming in plaats van eigen eigenvermogensinstrumenten. Indien de aandeelhouder en zijn deelneming tot dezelfde groep behoren, moet de aandeelhouder overeenkomstig alinea 43C derhalve de waarde van zijn verplichting als volgt bepalen: in zijn enkelvoudige jaarrekening in overeenstemming met de vereisten die gelden voor in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties en in zijn geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met de vereisten die gelden voor in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties.

Op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die op eigenvermogensinstrumenten van de moedermaatschappij betrekking hebben

B51 Het tweede probleem betreft op aandelen gebaseerde betalingstransacties tussen twee of meer entiteiten van dezelfde groep die op een eigenvermogensinstrument van een andere entiteit van de groep betrekking hebben. Aan werknemers van een dochteronderneming worden bijvoorbeeld rechten op eigenvermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij toegekend als vergoeding voor de diensten die zij aan de dochteronderneming hebben verleend.

B52 Het tweede probleem heeft derhalve op de volgende op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten betrekking:

a) 

een moedermaatschappij kent direct aan de werknemers van haar dochteronderneming rechten op haar eigenvermogensinstrumenten toe: de moedermaatschappij (niet de dochteronderneming) is verplicht de werknemers van de dochteronderneming de eigenvermogensinstrumenten te verschaffen; en

b) 

een dochteronderneming kent haar werknemers rechten op eigenvermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij toe: de dochteronderneming is verplicht haar werknemers de eigenvermogensinstrumenten te verschaffen.

Een moedermaatschappij kent rechten op haar eigenvermogensinstrumenten toe aan de werknemers van haar dochteronderneming (alinea B52(a))

B53 De dochteronderneming is niet verplicht om eigenvermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij aan de werknemers van de dochteronderneming te verschaffen. Overeenkomstig alinea 43B moet de dochteronderneming de waarde van de diensten die zij van haar werknemers heeft ontvangen derhalve bepalen in overeenstemming met de vereisten die gelden voor in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties, onder overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen uit hoofde van een kapitaalstorting van de moedermaatschappij.

B54 De moedermaatschappij is verplicht om de transactie met de werknemers van de dochteronderneming af te wikkelen door eigenvermogensinstrumenten van de moedermaatschappij te verschaffen. Overeenkomstig alinea 43C moet de moedermaatschappij de waarde van haar verplichting derhalve bepalen in overeenstemming met de vereisten die gelden voor in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties.

Een dochteronderneming kent haar werknemers rechten op eigenvermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij toe (alinea B52(b))

B55 Aangezien de dochteronderneming aan geen van beide voorwaarden van alinea 43B voldoet, moet zij de transactie met haar werknemers administratief verwerken als een in geldmiddelen afgewikkelde transactie. Dit vereiste geldt ongeacht de wijze waarop de dochteronderneming de eigenvermogensinstrumenten verkrijgt die zij nodig heeft om haar verplichtingen jegens haar werknemers na te komen.

Op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die betrekking hebben op in geldmiddelen afgewikkelde betalingen aan werknemers

B56 Het derde probleem is hoe een entiteit die goederen of diensten van haar leveranciers (met inbegrip van werknemers) ontvangt, in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde overeenkomsten administratief moet verwerken wanneer de entiteit zelf geen enkele verplichting heeft om de vereiste betalingen aan haar leveranciers te doen. Neem bijvoorbeeld de volgende overeenkomsten op grond waarvan de moedermaatschappij (niet de entiteit zelf) verplicht is de vereiste geldbetalingen aan de werknemers van de entiteit te doen:

a) 

de werknemers van de entiteit zullen geldbetalingen ontvangen die gekoppeld zijn aan de prijs van de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit;

b) 

de werknemers van de entiteit zullen geldbetalingen ontvangen die gekoppeld zijn aan de prijs van de eigenvermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij.

B57 De dochteronderneming is niet verplicht om de transactie met haar werknemers af te wikkelen. De dochteronderneming moet de transactie met haar werknemers bijgevolg administratief verwerken als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde transactie, onder overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen uit hoofde van een kapitaalstorting van haar moedermaatschappij. De dochteronderneming moet de kostprijs van de transactie vervolgens herwaarderen voor veranderingen die voortvloeien uit het feit dat overeenkomstig de alinea's 19, 20 en 21 niet is voldaan aan „vesting conditions” die geen marktgerelateerde voorwaarden zijn. Deze behandeling verschilt van de waardering van de transactie als een in geldmiddelen afgewikkelde transactie in de geconsolideerde jaarrekening van de groep.

B58 Aangezien de moedermaatschappij de verplichting heeft om de transactie met de werknemers af te wikkelen en de vergoeding uit geldmiddelen bestaat, moet de moedermaatschappij (en de geconsolideerde groep) de waarde van haar verplichting bepalen in overeenstemming met de vereisten van alinea 43C die gelden voor in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties.

Overplaatsing van werknemers tussen groepsentiteiten

B59 Het vierde probleem betreft op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten van de groep waarbij werknemers van meer dan één groepsentiteit betrokken zijn. Een moedermaatschappij kan bijvoorbeeld rechten op haar eigenvermogensinstrumenten toekennen aan de werknemers van haar dochterondernemingen en deze rechten afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de betrokken werknemers gedurende een bepaalde periode ononderbroken bij de groep in dienst blijven. Een werknemer van een dochteronderneming kan tijdens de gespecificeerde wachtperiode voor een andere dochteronderneming gaan werken zonder dat dit zijn rechten op eigenvermogensinstrumenten van de moedermaatschappij uit hoofde van de oorspronkelijke op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst beïnvloedt. Indien de dochterondernemingen niet verplicht zijn de op aandelen gebaseerde betalingstransactie met hun werknemers af te wikkelen, verwerken zij deze transactie administratief als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde transactie. Elke dochteronderneming moet de waarde van de van de werknemer ontvangen diensten bepalen op basis van de reële waarde van de eigenvermogensinstrumenten op de datum waarop de rechten op deze eigenvermogensinstrumenten oorspronkelijk door de moedermaatschappij werden toegekend, als bedoeld in bijlage A, en naar rato van het deel van de wachttermijn dat de werknemer bij elke dochteronderneming in dienst is geweest.

B60 Indien de dochteronderneming een verplichting heeft om de transactie met haar werknemers in eigenvermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij af te wikkelen, verwerkt zij de transactie administratief als een in geldmiddelen afgewikkelde transactie. Elke dochteronderneming moet de waarde van de ontvangen diensten bepalen op basis van de reële waarde van de eigenvermogensinstrumenten op de toekenningsdatum, naar rato van het deel van de wachttermijn dat de werknemer bij elke dochteronderneming in dienst is geweest. Voorts moet elke dochteronderneming elke verandering in de reële waarde van de eigenvermogensinstrumenten opnemen die zich tijdens de dienstperiode van de werknemer bij elke dochteronderneming voordoet.

B61 Het kan gebeuren dat een dergelijke werknemer, na tussen entiteiten van de groep te zijn overgestapt, niet langer voldoet aan een „vesting condition” die geen marktgerelateerde voorwaarde als bedoeld in bijlage A is, bijvoorbeeld wanneer de werknemer de groep verlaat voordat de dienstperiode is verstreken. Aangezien hierbij de „vesting condition” bestaat uit het verrichten van diensten ten behoeve van de groep, moet elke dochteronderneming het eerder opgenomen bedrag in verband met de van de werknemer ontvangen diensten aanpassen in overeenstemming met de beginselen van alinea 19. Indien de door de moedermaatschappij toegekende rechten op eigenvermogensinstrumenten derhalve niet onvoorwaardelijk worden omdat een werknemer niet voldoet aan een „vesting condition” die geen marktgerelateerde voorwaarde is, wordt in geen enkele jaarrekening van een groepsentiteit op cumulatieve basis een bedrag voor de van de betrokken werknemer ontvangen diensten opgenomen.

▼M12




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 3

Bedrijfscombinaties

DOEL

1. Deze IFRS heeft tot doel de relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid te verbeteren van de informatie die een verslaggevende entiteit in haar jaarrekening verstrekt over een bedrijfscombinatie en de gevolgen ervan. Om dat doel te verwezenlijken, legt deze IFRS principes en vereisten vast voor hoe de overnemende partij:

a) 

de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij in haar jaarrekening moet opnemen en waarderen;

b) 

de in de bedrijfscombinatie verworven goodwill of een winst uit een voordelige koop moet opnemen en waarderen; en

c) 

bepaalt welke informatie ze in de toelichting moet opnemen teneinde de gebruikers van haar jaarrekening in staat te stellen de aard en financiële gevolgen van de bedrijfscombinatie te beoordelen.

▼M42

TOEPASSINGSGEBIED

2. Deze IFRS is van toepassing op een transactie of andere gebeurtenis die beantwoordt aan de definitie van een bedrijfscombinatie. Deze IFRS is niet van toepassing op:

a) 

de administratieve verwerking van de oprichting van een gezamenlijke overeenkomst in de jaarrekening van de gezamenlijke overeenkomst zelf;

▼M12

b) 

de verwerving van een actief dat of een groep activa die geen bedrijf vormt. In dergelijke gevallen moet de overnemende partij de individuele verworven identificeerbare activa (met inbegrip van de activa die voldoen aan de definitie van, en opnamecriteria voor, immateriële activa in IAS 38 Immateriële activa) en overgenomen verplichtingen identificeren en opnemen. De kostprijs van de groep moet aan de individuele identificeerbare activa en verplichtingen worden toegerekend op basis van hun relatieve reële waarde op de overnamedatum. Een dergelijke transactie of gebeurtenis geeft geen aanleiding tot goodwill;

c) 

een combinatie van entiteiten of bedrijven waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend (alinea’s B1 tot en met B4 bevatten daarmee verband houdende toepassingsleidraden).

▼M38

2A. De vereisten van deze standaard zijn niet van toepassing op de overname door een beleggingsentiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening) van een belegging in een dochteronderneming die moet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

▼M71

IDENTIFICATIE VAN EEN BEDRIJFSCOMBINATIE

3.  Een entiteit moet bepalen of een transactie of andere gebeurtenis een bedrijfscombinatie is door toepassing van de definitie in deze IFRS, die vereist dat de verworven activa en overgenomen verplichtingen een bedrijf vormen. Als de verworven activa geen bedrijf vormen, moet de verslaggevende entiteit de transactie of andere gebeurtenis administratief verwerken als een verwerving van activa. De alinea’s B5 tot en met B12D verschaffen leidraden voor de identificatie van een bedrijfscombinatie en de definitie van een bedrijf.

▼M12

DE OVERNAMEMETHODE

4.  Een entiteit moet elke bedrijfscombinatie administratief verwerken volgens de overnamemethode.

5. De toepassing van de overnamemethode vereist het volgende:

a) 

identificatie van de overnemende partij;

b) 

bepaling van de overnamedatum;

c) 

opname en waardering van de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij; en

d) 

opname en waardering van goodwill of een winst uit een voordelige koop.

Identificatie van de overnemende partij

6.  Voor elke bedrijfscombinatie moet een van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten worden geïdentificeerd als de overnemende partij.

▼M32

7. De leidraden in IFRS 10 moeten worden toegepast om de overnemende partij te identificeren ◄ – de entiteit die zeggenschap verkrijgt over een andere entiteit, d.w.z. de overgenomen partij – te identificeren. Als een bedrijfscombinatie heeft plaatsgevonden maar uit de toepassing van de leidraden in IFRS 10 niet duidelijk blijkt welke van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten de overnemende partij is, moet er bij die bepaling met de factoren in de alinea's B14 tot en met B18 rekening worden gehouden.

▼M12

Bepaling van de overnamedatum

8.   De overnemende partij moet de overnamedatum bepalen, zijnde de datum waarop zij zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij.

9. De datum waarop de overnemende partij zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij is doorgaans de datum waarop de overnemende partij de vergoeding wettelijk overdraagt, de activa van de overgenomen partij verwerft en de verplichtingen van de overgenomen partij overneemt - dit noemen we de afsluitdatum. Het is echter mogelijk dat de overnemende partij reeds vóór of pas na de afsluitdatum zeggenschap verkrijgt. De overnamedatum valt bijvoorbeeld vóór de afsluitdatum als een schriftelijke overeenkomst bepaalt dat de overnemende partij op een eerdere datum dan de afsluitdatum zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij. Een overnemende partij moet bij het bepalen van de overnamedatum rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden.

Opname en waardering van de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij

Opnameprincipe

10.   Vanaf de overnamedatum moet de overnemende partij de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij afzonderlijk van goodwill opnemen. De opname van verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen is onderworpen aan de voorwaarden die in alinea’s 11 en 12 zijn vermeld.

Voorwaarden voor opname

▼M75

11. Om in aanmerking te komen voor opname in het kader van de toepassing van de overnamemethode, moeten de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen op de overnamedatum voldoen aan de definities van activa en verplichtingen in het Conceptual Framework for Financial Reporting. Kosten die de overnemende partij verwacht maar niet verplicht is in de toekomst te maken om haar plan voor de afstoting van een activiteit van een overgenomen partij, voor het beëindigen van het dienstverband van werknemers van een overgenomen partij of voor het overplaatsen van werknemers van een overgenomen partij uit te voeren, zijn bijvoorbeeld geen verplichtingen op de overnamedatum. Derhalve neemt de overnemende partij deze kosten niet op in het kader van de toepassing van de overnamemethode. In plaats daarvan neemt de overnemende partij deze kosten op in haar jaarrekening na de bedrijfscombinatie in overeenstemming met andere IFRSs.

▼M12

12. Daarnaast moeten de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen, om in aanmerking te komen voor opname in het kader van de toepassing van de overnamemethode, deel uitmaken van wat de overnemende partij en de overgenomen partij (of haar voormalige eigenaars) in de bedrijfscombinatie hebben geruild in plaats van het resultaat van afzonderlijke transacties. De overnemende partij moet de leidraden in alinea’s 51 tot en met 53 toepassen om te bepalen welke verworven activa of overgenomen verplichtingen deel uitmaken van de ruil voor de overgenomen partij en welke, in voorkomend geval, het resultaat zijn van afzonderlijke transacties die administratief moeten worden verwerkt in overeenstemming met hun aard en de toepasselijke IFRSs.

13. De toepassing van het opnameprincipe en de voorwaarden voor opname door de overnemende partij kan leiden tot de opname van bepaalde activa en verplichtingen die de overgenomen partij voorheen niet als activa en verplichtingen in haar jaarrekening had opgenomen. De overnemende partij neemt bijvoorbeeld de verworven identificeerbare immateriële activa, zoals een merknaam, een octrooi of een klantenrelatie, op die de overgenomen partij niet als activa in haar jaarrekening opnam omdat ze die activa intern ontwikkelde en de gerelateerde kosten als lasten opnam.

▼M75

14. De alinea’s B31 tot en met B40 verschaffen leidraden voor de opname van immateriële activa. De alinea’s 21A tot en met 28B specificeren de soorten identificeerbare activa en verplichtingen die posten bevatten waarvoor deze IFRS beperkte uitzonderingen op het opnameprincipe en de voorwaarden voor opname toestaat.

▼M12

Classificatie of aanwijzing van in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen

15.   Op de overnamedatum moet de overnemende partij de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen classificeren of aanwijzen zoals vereist voor de latere toepassing van andere IFRSs. De overnemende partij moet deze classificaties of aanwijzingen uitvoeren op basis van de contractuele bepalingen, economische omstandigheden, haar operationele beleid of haar grondslagen voor financiële verslaggeving en andere relevante omstandigheden die op de overnamedatum bestaan.

▼M53

16. In sommige situaties voorzien de IFRSs in een andere administratieve verwerking afhankelijk van de wijze waarop een entiteit een bepaald actief of een bepaalde verplichting classificeert of aanwijst. Voorbeelden van classificaties of aanwijzingen die de overnemende partij moet uitvoeren op basis van de relevante omstandigheden op de overnamedatum, zijn onder meer:

a) 

classificatie van bepaalde financiële activa en verplichtingen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies of tegen geamortiseerde kostprijs, of als een financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten;

b) 

aanwijzing van een afgeleid instrument als afdekkingsinstrument („hedging instrument”) in overeenstemming met IFRS 9; en

c) 

beoordeling van het feit of een in een contract besloten derivaat overeenkomstig IFRS 9 moet worden afgescheiden van een basiscontract (wat een kwestie van „classificatie” is zoals die term in deze IFRS wordt gebruikt).

▼M77

17. Deze IFRS voorziet in een uitzondering op het in alinea 15 beschreven principe:

(a) 

classificatie van een leaseovereenkomst waarbij de overgenomen partij de lessor is als ofwel een operationele lease, ofwel een financiële lease in overeenstemming met IFRS 16 Leaseovereenkomsten.

(b) 

[verwijderd]

De overnemende partij moet deze contracten classificeren op basis van de contractuele bepalingen en andere factoren bij de sluiting van het contract (of, als de contractuele bepalingen dusdanig zijn gewijzigd dat de classificatie van het contract verandert, op de datum van die wijziging, wat de overnamedatum kan zijn).

▼M12

Waarderingsprincipe

18.   De overnemende partij moet de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen waarderen tegen hun reële waarde op de overnamedatum.

▼M29

19. Voor elke bedrijfscombinatie moet de overnemende partij componenten van belangen zonder zeggenschap in de overgenomen partij die actuele eigendomsbelangen zijn en de houders ervan bij liquidatie het recht op een evenredig deel van de nettoactiva van de entiteit verschaffen, op de overnamedatum waarderen tegen:

(a) 

ofwel de reële waarde;

(b) 

ofwel het evenredige deel van de actuele eigendomsinstrumenten in de opgenomen bedragen van de identificeerbare nettoactiva van de overgenomen partij.

Alle overige componenten van belangen zonder zeggenschap moeten worden gewaardeerd tegen de reële waarde op de overnamedatum ervan, tenzij op grond van de IFRSs een andere waarderingsgrondslag moet worden gehanteerd.

▼M77

20. De alinea’s 24 tot en met 31A specificeren de soorten identificeerbare activa en verplichtingen die items bevatten waarvoor deze IFRS beperkte uitzonderingen op het waarderingsprincipe toestaat.

▼M12

Uitzonderingen op de opname- of waarderingsprincipes

▼M77

21. Deze IFRS voorziet in beperkte uitzonderingen op zijn opname- en waarderingsprincipes. De alinea’s 22 tot en met 31A specificeren zowel de specifieke items waarvoor in uitzonderingen is voorzien als de aard van die uitzonderingen. De overnemende partij moet die items administratief verwerken door de vereisten in de alinea’s 22 tot en met 31A toe te passen, wat ertoe zal leiden dat sommige items:

(a) 

opgenomen door toepassing van de voorwaarden voor opname naast die welke in de alinea’s 11 en 12 zijn beschreven, of door toepassing van de vereisten van andere IFRSs, waarbij de resultaten verschillen van de toepassing van het opnameprincipe en de voorwaarden voor opname;

(b) 

gewaardeerd tegen een ander bedrag dan hun reële waarde op de overnamedatum.

▼M75

Uitzonderingen op het opnameprincipe

Verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen binnen het toepassingsgebied van IAS 37 of IFRIC 21

21A. Alinea 21B is van toepassing op verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa of IFRIC 21 Heffingen zouden vallen indien zij afzonderlijk waren aangegaan en niet in een bedrijfscombinatie waren overgenomen.

21B. Het Conceptual Framework for Financial Reporting definieert een verplichting als „een bestaande verplichting van de entiteit om een economisch middel over te dragen als gevolg van gebeurtenissen in het verleden”. Voor een voorziening of voorwaardelijke verplichting die binnen het toepassingsgebied van IAS 37 zou vallen, moet de overnemende partij de alinea’s 15 tot en met 22 van IAS 37 toepassen om na te gaan of op de overnamedatum sprake is van een bestaande verplichting als gevolg van gebeurtenissen in het verleden. Voor een heffing die binnen het toepassingsgebied van IFRIC 21 zou vallen, moet de overnemende partij IFRIC 21 toepassen om na te gaan of de tot verplichting leidende gebeurtenis die tot een verplichting tot betaling van een heffing aanleiding geeft, zich tegen overnamedatum heeft voorgedaan.

21C. Een in overeenstemming met alinea 21B geïdentificeerde bestaande verplichting kan voldoen aan de in alinea 22(b) gegeven definitie van een voorwaardelijke verplichting. Zo ja, dan is alinea 23 op die voorwaardelijke verplichting van toepassing.

▼M12

Uitzondering op het opnameprincipe

▼M75

Voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

22. IAS 37 definieert een „voorwaardelijke verplichting” als:

(a) 

een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft, of

(b) 

een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet wordt opgenomen omdat:

(i) 

het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, of

(ii) 

het bedrag van de verplichting niet betrouwbaar genoeg kan worden bepaald.

23. De overnemende partij moet op de overnamedatum een in een bedrijfscombinatie overgenomen voorwaardelijke verplichting opnemen als het gaat om een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald. Derhalve, en in tegenstelling tot alinea 14(b) en de alinea’s 23, 27, 29 en 30 van IAS 37, neemt de overnemende partij op de overnamedatum een in een bedrijfscombinatie overgenomen voorwaardelijke verplichting op, zelfs als het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen. Alinea 56 van deze IFRS verschaft een leidraad voor de administratieve verwerking van voorwaardelijke verplichtingen na eerste opname.

23A. IAS 37 definieert een voorwaardelijk actief als „een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft”. De overnemende partij mag een voorwaardelijk actief niet op de overnamedatum opnemen.

▼M12

Uitzonderingen op zowel het opname- als waarderingsprincipe

Winstbelastingen

24. De overnemende partij moet een uitgestelde belastingvordering of -verplichting die voortvloeit uit de in een bedrijfscombinatie verworven activa en overgenomen verplichtingen opnemen en waarderen in overeenstemming met IAS 12 Winstbelastingen.

25. De overnemende partij moet de potentiële fiscale gevolgen van tijdelijke verschillen en overgedragen posten van een overgenomen partij die op de overnamedatum bestaan of die als gevolg van de overname ontstaan, administratief verwerken in overeenstemming met IAS 12.

Personeelsbeloningen

26. De overnemende partij moet een verplichting (of actief, in voorkomend geval) met betrekking tot beloningsregelingen voor het personeel van de overgenomen partij opnemen en waarderen in overeenstemming met IAS 19 Personeelsbeloningen.

Vrijwaringsactiva

27. De verkoper in een bedrijfscombinatie kan de overnemende partij contractueel vrijwaren tegen de uitkomst van een voorwaardelijke gebeurtenis of tegen onzekerheid in verband met het geheel of een deel van een specifiek actief of een specifieke verplichting. De verkoper kan de overnemende partij bijvoorbeeld vrijwaren tegen verliezen boven een vooraf bepaald bedrag op een verplichting die voortvloeit uit een bepaalde voorwaardelijke gebeurtenis; met andere woorden, de verkoper garandeert dat de verplichting van de overnemende partij niet groter zal zijn dan een vooraf bepaald bedrag. Bijgevolg verkrijgt de overnemende partij een vrijwaringsactief. De overnemende partij moet een vrijwaringsactief opnemen op hetzelfde moment dat ze het gevrijwaarde item opneemt en moet dat vrijwaringsactief waarderen op dezelfde basis als het gevrijwaarde item, tenzij een voorziening voor oninbare bedragen nodig is. Als de vrijwaring verband houdt met een actief dat of een verplichting die wordt opgenomen op de overnamedatum en wordt gewaardeerd tegen de reële waarde ervan op de overnamedatum, moet de overnemende partij het vrijwaringsactief derhalve opnemen op de overnamedatum, gewaardeerd tegen zijn reële waarde op de overnamedatum. Voor een tegen reële waarde gewaardeerd vrijwaringsactief worden de gevolgen van onzekerheid over toekomstige kasstromen vanwege inbaarheidsoverwegingen opgenomen in de bepaling van de reële waarde en is geen afzonderlijke voorziening voor lagere waardering nodig (alinea B41 bevat hiermee verband houdende toepassingsleidraden).

28. In bepaalde omstandigheden kan de vrijwaring betrekking hebben op een actief dat of een verplichting die een uitzondering vormt op de opname- of waarderingsprincipes. Een vrijwaring kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een voorwaardelijke verplichting die niet wordt opgenomen op de overnamedatum omdat de reële waarde ervan niet betrouwbaar kan worden bepaald op die datum. Zo ook kan een vrijwaring verband houden met een actief of een verplichting, bijvoorbeeld een actief dat of een verplichting die voortvloeit uit een personeelsbeloning, dat/die wordt gewaardeerd op een andere basis dan de reële waarde op de overnamedatum. In deze omstandigheden moet het vrijwaringsactief worden opgenomen en gewaardeerd op basis van veronderstellingen die consistent zijn met die welke worden gehanteerd om het gevrijwaarde item te waarderen, behoudens de beoordeling door het management van de inbaarheid van het vrijwaringsactief en eventuele contractuele beperkingen op het gevrijwaarde bedrag. Alinea 57 verschaft leidraden voor de administratieve verwerking van een vrijwaringsactief na eerste opname.

▼M54

Leaseovereenkomsten waarbij de overgenomen partij de lessee is

28A. De overnemende partij moet met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en leaseverplichtingen opnemen voor in overeenstemming met IFRS 16 geïdentificeerde leaseovereenkomsten waarbij de overgenomen partij de lessee is. De overnemende partij is niet verplicht met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en leaseverplichtingen op te nemen voor:

a) 

leaseovereenkomsten waarvan de leaseperiode (zoals gedefinieerd in IFRS 16) uiterlijk twaalf maanden na de overnamedatum afloopt; of

b) 

leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft (zoals beschreven in de alinea's B3 tot en met B8 van IFRS 16).

28B. De overnemende partij moet de leaseverplichting tegen de contante waarde van de resterende leasebetalingen (zoals gedefinieerd in IFRS 16) waarderen alsof de verworven leaseovereenkomst op de overnamedatum een nieuwe leaseovereenkomst was. De overnemende partij moet het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief waarderen tegen hetzelfde bedrag als de leaseverplichting, aangepast voor de gunstige of ongunstige voorwaarden van de leaseovereenkomst in vergelijking met de marktvoorwaarden.

▼M12

Uitzonderingen op het waarderingsprincipe

Herworven rechten

▼M33

29. De overnemende partij moet een als immaterieel vast actief opgenomen herworven recht waarderen op basis van de resterende contractuele looptijd van het desbetreffende contract, ongeacht of marktdeelnemers bij het bepalen van de reële waarde van dat recht rekening zouden houden met potentiële contractverlengingen. De alinea's B35 en B36 verschaffen hiermee verband houdende toepassingsleidraden.

▼M29

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties

30. De overnemende partij moet een verplichting of een eigenvermogensinstrument dat verband houdt met op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overgenomen partij of de vervanging van op aandelen gebaseerde betalingstransacties van een overgenomen partij door op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overnemende partij op de overnamedatum waarderen in overeenstemming met de methode die in IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betaling is beschreven. (Deze IFRS verwijst naar het resultaat van die methode als de „op de marktwaarde gebaseerde waardering” van de op aandelen gebaseerde betalingstransactie.)

▼M12

Voor verkoop aangehouden activa

31. De overnemende partij moet een verworven vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat op de overnamedatum in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, waarderen tegen reële waarde minus verkoopkosten in overeenstemming met alinea’s 15 tot en met 18 van die IFRS.

▼M77

Verzekeringscontracten

31A. De overnemende partij moet een groep contracten binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 Verzekeringscontracten die in een bedrijfscombinatie zijn verworven, en enigerlei activa voor met de acquisitie van verzekeringen verband houdende kasstromen als bepaald in IFRS 17, waarderen als een verplichting of een actief in overeenstemming met de alinea’s 39 en B93 tot en met B95F van IFRS 17, op de overnamedatum.

▼M12

Opname en waardering van goodwill of een winst uit een voordelige koop

32.   De overnemende partij moet goodwill opnemen vanaf de overnamedatum voor het bedrag waarmee (a) hieronder (b) overschrijdt:

a) 

het totaal van:

i) 

de overgedragen vergoeding gewaardeerd in overeenstemming met deze IFRS, die doorgaans de reële waarde op de overnamedatum vereist (zie alinea 37);

ii) 

het bedrag van enig minderheidsbelang in de overgenomen partij gewaardeerd in overeenstemming met deze IFRS; en

iii) 

in een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd (zie alinea’s 41 en 42), de reële waarde op de overnamedatum van het voorheen aangehouden aandelenbelang van de overnemende partij in de overgenomen partij;

b) 

het nettosaldo van de op de overnamedatum vastgestelde bedragen van de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen gewaardeerd in overeenstemming met deze IFRS.

33. In een bedrijfscombinatie waarin de overnemende partij en de overgenomen partij (of haar voormalige eigenaars) alleen aandelenbelangen uitwisselen, is het mogelijk dat de reële waarde van de aandelenbelangen van de overgenomen partij op de overnamedatum betrouwbaarder kan worden bepaald dan de reële waarde van de aandelenbelangen van de overnemende partij op de overnamedatum. Als dit het geval is, moet de overnemende partij het bedrag van de goodwill bepalen op basis van de reële waarde van de aandelenbelangen van de overgenomen partij op de overnamedatum in plaats van de reële waarde van de overgedragen aandelenbelangen op de overnamedatum. ►M33  Om het bedrag te bepalen van de goodwill in een bedrijfscombinatie waarin geen vergoeding wordt overgedragen, moet de overnemende partij de reële waarde op de overnamedatum van haar belang in de overgenomen partij gebruiken in plaats van de reële waarde van de overgedragen vergoeding op de overnamedatum (alinea 32(a)(i)). ◄ Alinea’s B46 tot en met B49 verschaffen hiermee verband houdende toepassingsleidraden.

Voordelige kopen

34. Occasioneel zal een overnemende partij een voordelige koop doen, zijnde een bedrijfscombinatie waarin het bedrag in alinea 32(b) groter is dan het totaal van de in alinea 32(a) gespecificeerde bedragen. Als dat positieve verschil nog steeds bestaat na toepassing van de vereisten in alinea 36, moet de overnemende partij op de overnamedatum de daaruit voortvloeiende winst in de winst-en-verliesrekening opnemen. De winst moet worden toegerekend aan de overnemende partij.

▼M77

35. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een voordelige koop bij een bedrijfscombinatie die een gedwongen verkoop is waarin de verkoper onder dwang handelt. De uitzonderingen op de opname- en waarderingsprincipes voor bepaalde items die in de alinea’s 22 tot en met 31A worden besproken, kunnen ook leiden tot de opname van een winst (of kunnen het bedrag van een opgenomen winst wijzigen) op een voordelige koop.

▼M12

36. Alvorens een winst op te nemen op een voordelige koop, moet de overnemende partij herbeoordelen of zij alle verworven activa en alle overgenomen verplichtingen juist heeft geïdentificeerd en moet zij alle aanvullende activa of verplichtingen die in die beoordeling worden geïdentificeerd opnemen. Vervolgens moet de overnemende partij de procedures die worden gevolgd voor de waardering van de bedragen die op grond van deze IFRS op de overnamedatum moeten worden opgenomen, beoordelen op elk van de volgende punten:

a) 

de verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen;

b) 

het eventuele minderheidsbelang in de overgenomen partij;

c) 

voor een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, het voorheen aangehouden aandelenbelang van de overnemende partij in de overgenomen partij; en

d) 

de overgedragen vergoeding.

De beoordeling is bedoeld om te verzekeren dat de waarderingen alle op de overnamedatum beschikbare informatie juist weerspiegelen.

Overgedragen vergoeding

37. De in een bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding moet worden gewaardeerd tegen reële waarde, die moet worden berekend als de som van de reële waarden van de door de overnemende partij overgedragen activa op de overnamedatum, de door de overnemende partij aangegane verplichtingen jegens voormalige eigenaars van de overgenomen partij en de door de overnemende partij uitgegeven aandelenbelangen. (Elk deel van de beloningen in de vorm van op aandelen van de overnemende partij gebaseerde betalingen die worden geruild voor beloningen aangehouden door werknemers van de overgenomen partij dat wordt opgenomen in de vergoeding die in de bedrijfscombinatie wordt overgedragen, moet echter worden gewaardeerd in overeenstemming met alinea 30 in plaats van tegen reële waarde.) Mogelijke vormen van vergoeding zijn bijvoorbeeld geldmiddelen, andere activa, een bedrijf of een dochteronderneming van de overnemende partij, een voorwaardelijke vergoeding, gewone of preferente eigen-vermogensinstrumenten, opties, warrants en ledenbelangen van onderlinge entiteiten.

38. De overgedragen vergoeding kan onder meer bestaan uit activa of verplichtingen van de overnemende partij waarvan de boekwaarde verschilt van hun reële waarde op de overnamedatum (bijvoorbeeld niet-monetaire activa of een bedrijf van de overnemende partij). Als dit het geval is, moet de overnemende partij de overgedragen activa of verplichtingen herwaarderen tegen hun reële waarde op de overnamedatum, en moet zij de daaruit voortvloeiende winsten of verliezen, zo deze er zouden zijn, in de winst-en-verliesrekening opnemen. Soms blijven de overgedragen activa of verplichtingen echter binnen de samenvoegde entiteit na de bedrijfscombinatie (bijvoorbeeld omdat de activa of verplichtingen werden overgedragen aan de overgenomen partij in plaats van aan haar voormalige eigenaars), en behoudt de overnemende partij er dus de zeggenschap over. In dat geval moet de overnemende partij die activa en verplichtingen waarderen tegen hun boekwaarde vlak vóór de overnamedatum, en mag ze een winst of verlies op activa of verplichtingen waarover zij zowel vóór als na de bedrijfscombinatie de zeggenschap heeft niet in de winst-en-verliesrekening opnemen.

Voorwaardelijke vergoeding

39. De vergoeding die de overnemende partij in ruil voor de overgenomen partij overdraagt, omvat alle activa of verplichtingen die voortvloeien uit een voorwaardelijke-vergoedingsregeling (zie alinea 37). De overnemende partij moet de reële waarde van de voorwaardelijke vergoeding op de overnamedatum opnemen als deel van de vergoeding die in ruil voor de overgenomen partij werd overgedragen.

▼M43

40. De overnemende partij moet een verplichting tot betaling van een voorwaardelijke vergoeding die aan de definitie van een financieel instrument beantwoordt, classificeren als een financiële verplichting of als eigen vermogen op basis van de definities van een eigenvermogensinstrument en een financiële verplichting in alinea 11 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie. De overnemende partij moet een recht op teruggave van de voorheen overgedragen vergoeding als een actief classificeren indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Alinea 58 verschaft een leidraad voor de administratieve verwerking van een voorwaardelijke vergoeding na eerste opname.

▼M12

Aanvullende leidraden voor de toepassing van de overnamemethode op bepaalde soorten bedrijfscombinaties

Een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd

41. Een overnemende partij verkrijgt soms zeggenschap over een overgenomen partij waarin zij vlak vóór de overnamedatum een aandelenbelang had. Bijvoorbeeld op 31 december 20X1 heeft Entiteit A een minderheidsbelang van 35 procent in Entiteit B. Op die datum koopt Entiteit A een extra belang van 40 procent in Entiteit B, waardoor ze zeggenschap krijgt over Entiteit B. Deze IFRS verwijst naar een dergelijke transactie als een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, soms ook wel een stapsgewijze overname genoemd.

▼M53

42. In een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, moet de overnemende partij haar voorheen aangehouden aandelenbelang in de overgenomen partij herwaarderen op de reële waarde ervan op de overnamedatum, en moet zij de eventuele winst die of het eventuele verlies dat daaruit voortvloeit naar gelang van het geval in winst of verlies of in de overige onderdelen van het totaalresultaat opnemen. Mogelijk heeft de overnemende partij in voorgaande verslagperioden waardeveranderingen van haar aandelenbelang in de overgenomen partij in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen. Als dit het geval is, moet het in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen bedrag worden opgenomen op dezelfde basis als vereist zou zijn indien de overnemende partij het voorheen aangehouden aandelenbelang direct had vervreemd.

▼M67

42A. Wanneer een partij bij een gezamenlijke overeenkomst (zoals gedefinieerd in IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten) zeggenschap verkrijgt over een bedrijf dat een gezamenlijke bedrijfsactiviteit (zoals gedefinieerd in IFRS 11) is, en onmiddellijk vóór de overnamedatum rechten had op de activa en aansprakelijk was voor de verplichtingen die met deze gezamenlijke bedrijfsactiviteit verband houden, is de transactie een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd. De overnemende partij moet bijgevolg de vereisten toepassen voor een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, wat onder meer ook inhoudt dat zij haar voorheen aangehouden belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit op de in alinea 42 beschreven wijze moet herwaarderen. De overnemende partij moet daarbij haar gehele voorheen aangehouden belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit herwaarderen.

▼M12

Een bedrijfscombinatie die zonder overdracht van een vergoeding wordt gerealiseerd

43. Een overnemende partij verkrijgt soms zeggenschap over een overgenomen partij zonder hiervoor een vergoeding over te dragen. Op deze combinaties is de overnamemethode voor de administratieve verwerking van bedrijfscombinaties van toepassing. Voorbeelden van omstandigheden waarin dit zich kan voordoen, zijn:

a) 

De overgenomen partij koopt genoeg van haar eigen aandelen terug zodat een bestaande investeerder (de overnemende partij) zeggenschap kan verkrijgen.

b) 

Vetorechten van minderheden vervallen die voordien verhinderden dat de overnemende partij zeggenschap verkreeg over een overgenomen partij waarin de overnemende partij de meerderheid van de stemrechten bezat.

c) 

De overnemende partij en overgenomen partij stemmen ermee in om hun bedrijven enkel op basis van een contract samen te voegen. De overnemende partij draagt geen vergoeding over in ruil voor zeggenschap over een overgenomen partij en heeft geen aandelenbelangen in de overgenomen partij, noch op de overnamedatum, noch daarvoor. Voorbeelden van bedrijfscombinaties die enkel op basis van een contract worden gerealiseerd, zijn het samenbrengen van twee bedrijven in een „staplingovereenkomst” of het vormen een dubbelgenoteerde vennootschap.

44. In een bedrijfscombinatie die enkel op basis van een contract wordt gerealiseerd, moet de overnemende partij het in overeenstemming met deze IFRS opgenomen bedrag van de nettoactiva van de overgenomen partij toerekenen aan de eigenaars van de overgenomen partij. Met andere woorden, de aandelenbelangen in de overgenomen partij die in handen zijn van andere partijen dan de overnemende partij vormen een minderheidsbelang in de jaarrekening van de overnemende partij na de bedrijfscombinatie, ook al is het resultaat dat alle aandelenbelangen in de overgenomen partij aan het minderheidsbelang worden toegerekend.

Waarderingsperiode

45.   Als de eerste administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie niet voltooid is vóór het einde van de verslagperiode waarin de combinatie plaatsvindt, moet de overnemende partij in haar jaarrekening voorlopige bedragen rapporteren voor de posten die nog niet volledig zijn verwerkt. Tijdens de waarderingsperiode moet de overnemende partij de op de overnamedatum opgenomen voorlopige bedragen retroactief aanpassen om nieuwe informatie te weerspiegelen die verkregen is over feiten en omstandigheden die op de overnamedatum bestonden en die, indien bekend, de waardering van de per die datum opgenomen bedragen hadden beïnvloed. Tijdens de waarderingsperiode moet de overnemende partij ook aanvullende activa of verplichtingen opnemen als nieuwe informatie is verkregen over feiten en omstandigheden die op de overnamedatum bestonden en die, indien bekend, hadden geleid tot de opname van die activa en verplichtingen op de overnamedatum. De waarderingsperiode eindigt zodra de overnemende partij de informatie ontvangt die zij zocht over feiten en omstandigheden die op de overnamedatum bestonden of zodra de overnemende partij te weten komt dat meer informatie niet verkrijgbaar is. De waarderingsperiode mag echter niet langer duren dan één jaar vanaf de overnamedatum.

46. De waarderingsperiode is de periode na de overnamedatum gedurende welke de overnemende partij de voorlopige bedragen die voor een bedrijfscombinatie zijn opgenomen, kan aanpassen. De waarderingsperiode biedt de overnemende partij een redelijke termijn om de informatie te verkrijgen die nodig is voor de identificatie en waardering van de volgende items op de overnamedatum in overeenstemming met de vereisten van deze IFRS:

a) 

de verworven identificeerbare activa, de overgenomen verplichtingen en enig minderheidsbelang in de overgenomen partij;

b) 

de voor de overgenomen partij overgedragen vergoeding (of het andere bedrag dat bij het waarderen van de goodwill werd gebruikt);

c) 

in een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd, het voorheen door de overnemende partij aangehouden aandelenbelang in de overgenomen partij; en

d) 

de resulterende goodwill of winst op een voordelige koop.

47. De overnemende partij moet rekening houden met alle relevante factoren bij het bepalen of informatie verkregen na de overnamedatum zou moeten leiden tot een aanpassing van de opgenomen voorlopige bedragen, dan wel of die informatie voortvloeit uit gebeurtenissen na de overnamedatum. Relevante factoren zijn onder meer de datum waarop aanvullende informatie wordt verkregen en of de overnemende partij een wijziging van voorlopige bedragen kan motiveren. Bij informatie die kort na de overnamedatum wordt verkregen is de kans groter dat deze een afspiegeling vormt van omstandigheden die bestonden op de overnamedatum dan bij informatie die verscheidene maanden later wordt verkregen. ►M33  Tenzij bijvoorbeeld een tussenliggende gebeurtenis kan worden geïdentificeerd die de reële waarde van een actief wijzigde, is het waarschijnlijk dat de verkoop van dat actief aan een derde kort na de overnamedatum voor een bedrag dat aanzienlijk verschilt van zijn op die datum bepaalde voorlopige reële waarde wijst op een fout in het voorlopige bedrag. ◄

48. De overnemende partij neemt een verhoging (verlaging) van het voorlopige bedrag dat is opgenomen voor een identificeerbaar actief (identificeerbare verplichting) op door middel van een verlaging (verhoging) van de goodwill. Soms kan nieuwe informatie die tijdens de waarderingsperiode is verkregen echter leiden tot een aanpassing van het voorlopige bedrag van meer dan één actief of verplichting. De overnemende partij heeft bijvoorbeeld een verplichting overgenomen om een schadevergoeding te betalen in verband met een ongeval in een van de vestigingen van de overgenomen partij, waarvan enkele of die alle gedekt zijn door de aansprakelijkheidsverzekering van de overgenomen partij. Als de overnemende partij tijdens de waarderingsperiode nieuwe informatie verkrijgt over de reële waarde van die verplichting op de overnamedatum, wordt de aanpassing van de goodwill die voortvloeit uit een wijziging van het voorlopige bedrag dat voor de verplichting is opgenomen (geheel of gedeeltelijk) gesaldeerd door een overeenkomstige aanpassing van de goodwill die voortvloeit uit een wijziging van het voorlopige bedrag dat voor de verzekeringsclaim is opgenomen.

49. Tijdens de waarderingsperiode moet de overnemende partij aanpassingen aan de voorlopige bedragen opnemen alsof de administratieve verwerking van de bedrijfscombinatie op de overnamedatum was voltooid. Derhalve moet de overnemende partij vergelijkende informatie voor voorgaande perioden die in de jaarrekening zijn gepresenteerd indien nodig herzien, met inbegrip van het aanbrengen van eventuele wijzigingen aan afschrijvingen of andere winsteffecten die bij het voltooien van de eerste administratieve verwerking werden opgenomen.

50. Na afloop van de waarderingsperiode moet de overnemende partij de administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie alleen herzien om een fout te corrigeren in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

Bepaling van wat deel uitmaakt van de bedrijfscombinatie

51.   Mogelijk hadden de overnemende partij en de overgenomen partij een bestaande relatie of andere overeenkomst voordat de onderhandelingen over de bedrijfscombinatie begonnen, of mogelijk sluiten ze tijdens de onderhandelingen een overeenkomst af die losstaat van de bedrijfscombinatie. In beide gevallen moet de overnemende partij alle bedragen identificeren die niet behoren tot wat de overnemende partij en de overgenomen partij (of haar voormalige eigenaars) in de bedrijfscombinatie hebben geruild, d.w.z. bedragen die geen deel uitmaken van de ruil voor de overgenomen partij. De overnemende partij moet in het kader van de toepassing van de overnamemethode alleen de voor de overgenomen partij overgedragen vergoeding en de in de ruil voor de overgenomen partij verworven activa en overgenomen verplichtingen opnemen. Afzonderlijke transacties moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met de desbetreffende IFRSs.

52. Een transactie afgesloten door of namens de overnemende partij of voornamelijk ten behoeve van de overnemende partij of de samengevoegde entiteit, in plaats van voornamelijk ten behoeve van de overgenomen partij (of haar voormalige eigenaars) vóór de combinatie, is waarschijnlijk een afzonderlijke transactie. Voorbeelden van afzonderlijke transacties die niet mogen worden opgenomen bij de toepassing van de overnamemethode zijn:

a) 

een transactie die in feite bestaande relaties tussen de overnemende partij en overgenomen partij afwikkelt;

b) 

een transactie die werknemers of voormalige eigenaars van de overgenomen partij vergoedt voor toekomstige diensten; en

c) 

een transactie die de overgenomen partij of haar voormalige eigenaars vergoedt voor het betalen van de aan de overname gerelateerde kosten van de overnemende partij.

Alinea’s B50 tot en met B62 verschaffen hiermee verband houdende toepassingsleidraden.

Aan de overname gerelateerde kosten

▼M53

53. Aan de overname gerelateerde kosten zijn kosten die de overnemende partij maakt om een bedrijfscombinatie tot stand te brengen. Deze kosten omvatten honoraria voor het aanbrengen van de overgenomen partij; honoraria van adviseurs, juristen, accountants, taxateurs en andere experts of consultants; algemene administratiekosten, met inbegrip van de kosten van een interne afdeling die met overnames belast is; en kosten die verband houden met de registratie en uitgifte van obligaties en aandelen en vergelijkbare effecten. De overnemende partij moet aan de overname gerelateerde kosten administratief verwerken als lasten in de perioden waarin de kosten worden gemaakt en de diensten worden ontvangen, met één uitzondering. De kosten voor de uitgifte van obligaties of aandelen en vergelijkbare effecten moeten worden opgenomen in overeenstemming met IAS 32 en IFRS 9.

▼M12

WAARDERING EN ADMINISTRATIEVE VERWERKING NA EERSTE OPNAME

54.   Over het algemeen moet een overnemende partij in een bedrijfscombinatie verworven activa, overgenomen of aangegane verplichtingen en uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten na de eerste opname waarderen en administratief verwerken in overeenstemming met andere van toepassing zijnde IFRSs voor die items, afhankelijk van hun aard. Deze IFRS verschaft echter een leidraad voor de waardering en administratieve verwerking van de volgende in een bedrijfscombinatie verworven activa, overgenomen of aangegane verplichtingen en uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten na hun eerste opname:

a) 

herworven rechten;

b) 

op de overnamedatum opgenomen voorwaardelijke verplichtingen;

c) 

vrijwaringsactiva; en

d) 

voorwaardelijke vergoeding.

Alinea B63 verschaft hiermee verband houdende toepassingsleidraden.

Herworven rechten

55. Een herworven recht dat als een immaterieel actief is opgenomen, moet worden afgeschreven over de resterende contractuele looptijd van het contract waarin het recht werd toegekend. Een overnemende partij die een herworven recht na de eerste opname verkoopt aan een derde, moet de boekwaarde van het immaterieel actief opnemen bij het bepalen van de winst of het verlies op de verkoop.

Voorwaardelijke verplichtingen

▼M53

56. Na eerste opname en tot de verplichting wordt afgewikkeld, wordt geannuleerd of afloopt, moet de overnemende partij een in een bedrijfscombinatie opgenomen voorwaardelijke verplichting waarderen tegen het hoogste van de volgende bedragen:

a) 

het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 zou worden opgenomen; en

b) 

het oorspronkelijk opgenomen bedrag, verminderd met, in voorkomend geval, het cumulatieve bedrag van de baten dat is opgenomen in overeenstemming met de beginselen van IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten.

Dit vereiste is niet van toepassing op contracten die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 9.

▼M12

Vrijwaringsactiva

57. Aan het eind van elke verslagperiode na eerste opname moet de overnemende partij een op de overnamedatum opgenomen vrijwaringsactief waarderen op dezelfde basis als de gevrijwaarde verplichting of het gevrijwaarde actief, behoudens eventuele contractuele beperkingen op het bedrag ervan en, voor een vrijwaringsactief dat na eerste opname niet tegen zijn reële waarde wordt gewaardeerd, behoudens de beoordeling door het management van de inbaarheid van het vrijwaringsactief. De overnemende partij mag het vrijwaringsactief pas uit de balans verwijderen wanneer ze het actief int, verkoopt of er anderszins het recht op verliest.

Voorwaardelijke vergoeding

▼M53

58. Bepaalde veranderingen in de reële waarde van een voorwaardelijke vergoeding die de overnemende partij na de overnamedatum opneemt, kunnen voortvloeien uit aanvullende informatie die de overnemende partij na die datum heeft verkregen over de feiten en omstandigheden op de overnamedatum. Dergelijke veranderingen zijn aanpassingen tijdens de waarderingsperiode in overeenstemming met de alinea's 45 tot en met 49. Veranderingen die echter voortvloeien uit gebeurtenissen na de overnamedatum, zoals het halen van een winstdoelstelling, het bereiken van een vooraf bepaalde aandelenkoers of het bereiken van een mijlpaal in een onderzoeks- en ontwikkelingsproject, zijn geen aanpassingen tijdens de waarderingsperiode. De overnemende partij moet veranderingen in de reële waarde van een voorwaardelijke vergoeding die geen aanpassingen tijdens de waarderingsperiode zijn, als volgt verwerken:

a) 

Een als eigen vermogen geclassificeerde voorwaardelijke vergoeding mag niet worden geherwaardeerd en de afwikkeling ervan na eerste opname moet administratief worden verwerkt binnen het eigen vermogen.

b) 

Een andere voorwaardelijke vergoeding die:

i) 

binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 valt, moet op elke verslagdatum tegen reële waarde worden gewaardeerd en veranderingen in de reële waarde moeten in overeenstemming met IFRS 9 in winst of verlies worden opgenomen;

ii) 

niet binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 valt, moet op elke verslagdatum tegen reële waarde worden gewaardeerd en veranderingen in de reële waarde moeten in winst of verlies worden opgenomen.

▼M12

INFORMATIEVERSCHAFFING

59.   Een overnemende partij moet informatie verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de aard en financiële gevolgen te beoordelen van een bedrijfscombinaties die heeft plaatsgevonden:

a) 

tijdens de actuele verslagperiode; of

b) 

na het einde van de verslagperiode maar vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie.

60. Teneinde de doelstelling in alinea 59 te verwezenlijken, moet de overnemende partij de in alinea’s B64 tot en met B66 voorgeschreven informatie verstrekken.

61.   De overnemende partij moet informatie verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de financiële gevolgen te beoordelen van in de actuele verslagperiode opgenomen aanpassingen die verband houden met bedrijfscombinaties die in de verslagperiode of in voorgaande verslagperioden hebben plaatsgevonden.

62. Teneinde de doelstelling in alinea 61 te verwezenlijken, moet de overnemende partij de in alinea B67 voorgeschreven informatie verstrekken.

63. Als de specifieke informatieverschaffing die op grond van deze en andere IFRSs vereist is niet voldoet aan de doelstellingen die in alinea’s 59 en 61 zijn vermeld, moet de overnemende partij in de toelichting alle aanvullende informatie opnemen die nodig is om aan deze doelstellingen te voldoen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Ingangsdatum

64. Deze IFRS moet prospectief worden toegepast op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 juli 2009 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan. Deze IFRS mag echter alleen aan het begin van een jaarlijkse verslagperiode die op of na 30 juni 2007 aanvangt, worden toegepast. Als een entiteit deze IFRS vóór 1 juli 2009 toepast, moet zij dit feit vermelden en moet zij tezelfdertijd IAS 27 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) toepassen.

▼M29

64B. De alinea's 19, 30 en B56 zijn gewijzigd en de alinea's B62A en B62B zijn toegevoegd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. De wijzigingen moeten prospectief worden toegepast vanaf de datum waarop de entiteit deze IFRS voor het eerst heeft toegepast.

64C. De alinea's 65A tot en met 65E zijn toegevoegd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. De wijzigingen moeten worden toegepast op saldi van voorwaardelijke vergoedingen die voortvloeien uit bedrijfscombinaties met een overnamedatum die valt vóór de toepassing van deze IFRS (uitgegeven versie van 2008).

▼M32

64E. De alinea's 7, B13 en B63(e) en bijlage A zijn gewijzigd door IFRS 10 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 toepast.

▼M33

64F. IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 20, 29, 33, 47, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A en wijzigde de alinea's B22, B40, B43 tot en met B46, B49 en B64. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M38

64G. Alinea 7 is gewijzigd en alinea 2A is toegevoegd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M43

64I. De alinea's 40 en 58 zijn gewijzigd en alinea 67A en het bijbehorende kopje zijn toegevoegd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op bedrijfscombinaties waarvan de overnamedatum op of na 1 juli 2014 valt. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag de wijziging eerder toepassen, mits IFRS 9 en IAS 37 (beide zoals gewijzigd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2010–2012) ook zijn toegepast Als een entiteit deze wijziging eerder toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M42

64J. Alinea 2(a) is gewijzigd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen cyclus 2011–2013. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M52

64K. IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft alinea 56 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 15 toepast.

▼M53

64L. De alinea's 16, 42, 53, 56, 58 en B41 zijn gewijzigd en de alinea's 64A, 64D en 64H zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

64M. De alinea's 14, 17, B32 en B42 zijn gewijzigd, de alinea's B28, B29, B30 en het bijbehorende kopje zijn verwijderd en de alinea's 28A, 28B en het bijbehorende kopje zijn toegevoegd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

64N. IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft de alinea’s 17, 20, 21, 35 en B63 gewijzigd en na alinea 31 een kopje en alinea 31A toegevoegd. Wijzigingen aan IFRS 17, uitgegeven in juni 2020, hebben alinea 31A gewijzigd. Een entiteit moet de wijzigingen aan alinea 17 toepassen op bedrijfscombinaties met een overnamedatum die later ligt dan de datum van eerste toepassing van IFRS 17. Een entiteit moet de andere wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M67

64O. Alinea 42A is toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen in IFRS-standaarden cyclus 2015-2017, uitgegeven in december 2017. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2019 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen eerder toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M71

64P. De alinea’s B7A, B7B, B7C, B8A en B12A tot en met B12D zijn toegevoegd, de definitie van het begrip „bedrijf” in bijlage A is gewijzigd, de alinea’s 3, B7, B8, B9, B11 en B12 zijn gewijzigd en alinea B10 is verwijderd door Definitie van een bedrijf, uitgegeven in oktober 2018. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2020 aanvangt, alsmede op verwervingen van activa die bij of na het begin van die periode plaatsvinden. Eerdere toepassing van deze wijzigingen is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M75

64Q. De alinea’s 11, 14, 21, 22 en 23 zijn gewijzigd en de alinea’s 21A, 21B, 21C en 23A zijn toegevoegd door Reference to the Conceptual Framework, uitgegeven in mei 2020. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 januari 2022 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan als een entiteit tegelijkertijd ook alle andere wijzigingen toepast die zijn aangebracht door Amendments to References to the Conceptual Framework in IFRS Standards, uitgegeven in maart 2018.

▼M12

Overgang

65. Activa en verplichtingen die voortvloeiden uit bedrijfscombinaties waarvan de overnamedatums voorafgingen aan de toepassing van deze IFRS, mogen bij toepassing van deze IFRS niet worden aangepast.

▼M29

65A. Saldi van voorwaardelijke vergoedingen die voortvloeien uit bedrijfscombinaties waarvan de overnamedata voorafgingen aan de datum waarop een entiteit deze IFRS (uitgegeven versie van 2008) voor het eerst toepast, mogen niet worden aangepast bij de eerste toepassing van deze IFRS. Bij de latere verwerking van deze saldi moeten de alinea's 65B tot en met 65E worden toegepast. De alinea's 65B tot en met 65E mogen niet worden toegepast op de verwerking van saldi van voorwaardelijke vergoedingen die voortvloeien uit bedrijfscombinaties met een overnamedatum die valt op of na de datum waarop de entiteit deze IFRS (uitgegeven versie van 2008) voor het eerst toepaste. In de alinea's 65B tot en met 65E wordt met de term „bedrijfscombinatie” uitsluitend verwezen naar bedrijfscombinaties waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van deze IFRS (uitgegeven versie van 2008).

65B. Indien een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie voorziet in een aanpassing van de kostprijs van de bedrijfscombinatie afhankelijk van toekomstige gebeurtenissen, moet de overnemende partij het bedrag van die aanpassing op de overnamedatum opnemen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie als de aanpassing waarschijnlijk is en betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

65C. Een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie kan aanpassingen van de kostprijs van de bedrijfscombinatie toestaan die afhankelijk zijn van een of meer toekomstige gebeurtenissen. De aanpassingen kunnen bijvoorbeeld afhankelijk zijn van een bepaald winstniveau dat in toekomstige perioden wordt gehandhaafd of bereikt, of van de handhaving van de marktprijs van de instrumenten die worden uitgegeven. Het is gewoonlijk mogelijk om ondanks enige onzekerheid het bedrag van een dergelijke aanpassing te schatten op het moment waarop de bedrijfscombinatie voor het eerst verwerkt wordt, zonder afbreuk te doen aan de betrouwbaarheid van de informatie. Indien de toekomstige gebeurtenissen niet plaatsvinden of de schatting moet worden herzien, moet de kostprijs van de bedrijfscombinatie dienovereenkomstig worden aangepast.

65D. Indien een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie voorziet in een dergelijke aanpassing, wordt die aanpassing echter niet opgenomen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie op het tijdstip waarop de bedrijfscombinatie voor het eerst wordt verwerkt als de aanpassing noch waarschijnlijk is, noch betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Indien die aanpassing later waarschijnlijk wordt en betrouwbaar kan worden gewaardeerd, moet de aanvullende vergoeding worden behandeld als een aanpassing van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

65E. In sommige omstandigheden kan de overnemende partij verplicht zijn een nabetaling aan de verkoper te verrichten als vergoeding voor een waardeverlaging van de afgestane activa, uitgegeven eigenvermogensinstrumenten of door de overnemende partij aangegane of overgenomen verplichtingen in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij. Dit is bijvoorbeeld het geval als de overnemende partij de marktprijs van eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen uitgegeven als deel van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, heeft gegarandeerd en verplicht is extra eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen uit te geven om de oorspronkelijk bepaalde kostprijs te herkrijgen. In dergelijke gevallen wordt geen verhoging van de kostprijs van de bedrijfscombinatie opgenomen. In geval van eigenvermogensinstrumenten wordt de reële waarde van de aanvullende betaling gesaldeerd door een gelijkwaardige verlaging in de waarde die aan de oorspronkelijk uitgegeven instrumenten werd toegerekend. In het geval van schuldbewijzen wordt de aanvullende betaling beschouwd als een verlaging van het agio of een verhoging van het disagio op de eerste uitgifte.

▼M12

66. Een entiteit, zoals een onderlinge entiteit, die IFRS 3 nog niet heeft toegepast en die een of meer bedrijfscombinaties had die administratief werden verwerkt volgens de overnamemethode, moet de overgangsbepalingen in alinea’s B68 en B69 toepassen.

Winstbelastingen

67. Voor bedrijfscombinaties waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van deze IFRS, moet de overnemende partij de vereisten van alinea 68 van IAS 12, zoals door deze IFRS gewijzigd, prospectief toepassen. Met andere woorden, de overnemende partij mag de administratieve verwerking van voorgaande bedrijfscombinaties niet aanpassen voor voorheen opgenomen veranderingen in opgenomen uitgestelde belastingvorderingen. Vanaf de datum waarop deze IFRS wordt toegepast, moet de overnemende partij veranderingen in opgenomen uitgestelde belastingvorderingen echter opnemen als een aanpassing van de winst of het verlies (of, indien IAS 12 dit vereist, buiten de winst-en-verliesrekening verwerken).

▼M43

VERWIJZING NAAR IFRS 9

67A. Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39.

▼M12

INTREKKING VAN IFRS 3 (2004)

68. Deze IFRS vervangt IFRS 3 Bedrijfscombinaties (uitgegeven versie van 2004).




Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

overgenomen partij

Het bedrijf of de bedrijven waarover de overnemende partij zeggenschap verkrijgt in een bedrijfscombinatie.

overnemende partij

De entiteit die zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij.

overnamedatum

De datum waarop de overnemende partij zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij.

▼M71

bedrijf

Een geïntegreerde reeks activiteiten en activa die kunnen worden uitgevoerd en beheerd teneinde goederen of diensten aan klanten te leveren, beleggingsinkomsten (zoals dividenden of rente) te genereren, dan wel andere inkomsten uit de normale bedrijfsvoering te genereren.

▼M12

bedrijfscombinatie

Een transactie of andere gebeurtenis waarin een overnemende partij zeggenschap verkrijgt over een of meer bedrijven. Transacties die ook wel „echte fusies” of „fusies van gelijken” worden genoemd, zijn ook bedrijfscombinaties zoals die term in deze IFRS wordt gebruikt.

voorwaardelijke vergoeding

Gewoonlijk een verplichting van de overnemende partij om aanvullende activa of aandelenbelangen aan de voormalige eigenaars van een overgenomen partij over te dragen als deel van de ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij indien specifieke toekomstige gebeurtenissen plaatsvinden of indien aan specifieke voorwaarden is voldaan. Een voorwaardelijke vergoeding kan de overnemende partij echter ook recht geven op teruggave van een voorheen overgedragen vergoeding indien aan specifieke voorwaarden is voldaan.

▼M32 —————

▼M12

aandelenbelangen

Binnen het bestek van deze IFRS wordt de term aandelenbelangen ruim geïnterpreteerd om te verwijzen naar eigendomsbelangen van entiteiten die eigendom zijn van investeerders en belangen van eigenaars, leden of deelnemers van onderlinge entiteiten.

▼M33

reële waarde

is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13.)

▼M12

goodwill

Een actief dat de toekomstige economische voordelen vertegenwoordigt die voortvloeien uit andere in een bedrijfscombinatie verworven activa die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd en afzonderlijk kunnen worden opgenomen.

identificeerbaar

Een actief is identificeerbaar als het:

a) 

afscheidbaar is, dat wil zeggen als het kan worden afgescheiden of losgemaakt van de entiteit en kan worden verkocht, overgedragen, in licentie gegeven, gehuurd of geruild, hetzij individueel, hetzij samen met een gerelateerd contract, gerelateerd identificeerbaar actief of gerelateerde identificeerbare verplichting, ongeacht of de entiteit voornemens is dit te doen; of

b) 

voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, ongeacht of deze rechten overdraagbaar zijn aan of gescheiden kunnen worden van de entiteit of van andere rechten en verplichtingen.

immaterieel actief

Een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm.

onderlinge entiteit

Een entiteit die geen eigendom is van investeerders en die rechtstreeks aan haar eigenaars, leden of deelnemers dividenden, lagere kosten of andere economische voordelen verschaft. Bijvoorbeeld een onderlinge verzekeringsmaatschappij, een kredietvereniging en een coöperatieve entiteit zijn alle onderlinge entiteiten.

minderheidsbelang

Het eigen vermogen in een dochteronderneming dat niet rechtstreeks of onrechtstreeks aan een moedermaatschappij kan worden toegerekend.

eigenaars

Binnen het bestek van deze IFRS wordt de term eigenaars ruim geïnterpreteerd om te verwijzen naar houders van aandelenbelangen van entiteiten die eigendom zijn van investeerders en eigenaars of leden van, of deelnemers aan, onderlinge entiteiten.




Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

BEDRIJFSCOMBINATIES VAN ENTITEITEN WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND (TOEPASSING VAN ALINEA 2(C))

B1 Deze IFRS is niet van toepassing op een bedrijfscombinatie van entiteiten of bedrijven waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Een bedrijfscombinatie waarbij entiteiten of bedrijven waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend betrokken zijn, is een bedrijfscombinatie waarin de uiteindelijke zeggenschap over alle bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten of bedrijven door dezelfde partij of partijen wordt uitgeoefend, zowel voor als na de bedrijfscombinatie, en die zeggenschap niet tijdelijk is.

B2 Een groep personen moet worden geacht zeggenschap uit te oefenen over een entiteit indien die personen als gevolg van contractuele overeenkomsten gezamenlijk de macht hebben om het financiële en operationele beleid van die entiteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten. Om die reden valt een bedrijfscombinatie niet onder het toepassingsgebied van deze IFRS wanneer dezelfde groep personen als gevolg van contractuele overeenkomsten gezamenlijk de uiteindelijke macht heeft om het financiële en operationele beleid van elk van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit hun activiteiten, en die uiteindelijke gezamenlijke macht niet tijdelijk is.

B3 Een persoon of een groep personen die in het kader van een contractuele overeenkomst samen optreden kan zeggenschap uitoefenen over een entiteit en die persoon of groep personen is mogelijk niet onderworpen aan de vereisten van de IFRSs inzake financiële verslaggeving. Om die reden hoeven bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten niet te worden opgenomen in dezelfde geconsolideerde jaarrekening opdat een bedrijfscombinatie zou kunnen worden beschouwd als een bedrijfscombinatie waarin entiteiten betrokken zijn waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

B4 De mate waarin vóór en na de totstandkoming van een bedrijfscombinatie minderheidsbelangen worden aangehouden in elk van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten is niet relevant bij de bepaling of bij de bedrijfscombinatie entiteiten betrokken zijn waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Zo ook is het feit dat één van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten een dochteronderneming is die niet in de geconsolideerde jaarrekening is opgenomen, evenmin relevant bij de bepaling of bij een bedrijfscombinatie entiteiten betrokken zijn waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

IDENTIFICATIE VAN EEN BEDRIJFSCOMBINATIE (TOEPASSING VAN ALINEA 3)

B5 Deze IFRS definieert een bedrijfscombinatie als een transactie of andere gebeurtenis waarin een overnemende partij zeggenschap verkrijgt over een of meer bedrijven. Een overnemende partij kan op verschillende manieren zeggenschap verkrijgen over een overgenomen partij, bijvoorbeeld:

a) 

door geldmiddelen, kasequivalenten of andere activa (met inbegrip van nettoactiva die een bedrijf vormen) over te dragen;

b) 

door verplichtingen aan te gaan;

c) 

door aandelenbelangen uit te geven;

d) 

door meer dan een type vergoeding te verschaffen; of

e) 

zonder een vergoeding over te dragen, inclusief op basis van een contract alleen (zie alinea 43).

B6 Een bedrijfscombinatie kan op verschillende manieren worden gestructureerd om juridische, fiscale of andere redenen, zoals:

a) 

een of meer bedrijven worden dochterondernemingen van een overnemende partij of de nettoactiva van een of meer bedrijven worden juridisch samengevoegd in de overnemende partij;

b) 

een bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit draagt haar nettoactiva over, of haar eigenaars dragen hun aandelenbelangen over, aan een andere bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit of haar eigenaars;

c) 

alle bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten dragen hun nettoactiva over, of de eigenaars van die entiteiten dragen hun aandelenbelangen over, aan een nieuw opgerichte entiteit (ook wel een „roll-up”-transactie of een „put-together”-transactie genoemd); of

d) 

een groep voormalige eigenaars van een van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten verkrijgt de zeggenschap over de samengevoegde entiteit.

▼M71

DEFINITIE VAN EEN BEDRIJF (TOEPASSING VAN ALINEA 3)

B7 Een bedrijf bestaat uit middelen en op die middelen toegepaste processen waarmee tot de totstandkoming van een productie kan worden bijgedragen. De drie elementen van een bedrijf worden als volgt gedefinieerd (zie de alinea’s B8 tot en met B12D voor leidraden voor de elementen van een bedrijf):

a) 

Middelen: Alle economische middelen waarmee een productie tot stand komt of waarmee tot de totstandkoming van een productie kan worden bijgedragen wanneer er een of meer processen op worden toegepast. Voorbeelden zijn vaste activa (met inbegrip van immateriële activa of rechten om vaste activa te gebruiken), intellectuele eigendom, de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de nodige materialen of rechten en werknemers.

b) 

Proces: Alle systemen, standaarden, protocollen, afspraken of regels waarmee, wanneer ze op een of meer middelen worden toegepast, een productie tot stand komt of tot de totstandkoming van een productie kan worden bijgedragen. Voorbeelden zijn strategische beheerprocessen, operationele processen en resourcemanagementprocessen. Deze processen zijn gewoonlijk gedocumenteerd, maar het denkvermogen van een georganiseerd personeelsbestand dat de nodige vaardigheden en ervaring heeft en dat regels en afspraken volgt, kan de nodige processen verschaffen die op middelen kunnen worden toegepast om een productie tot stand te brengen. (Boekhoud-, facturerings-, loonlijst- en andere administratieve systemen zijn doorgaans geen processen die worden gebruikt om een productie tot stand te brengen.)

c) 

Productie: Het resultaat van middelen en op die middelen toegepaste processen die goederen of diensten voor klanten opleveren, beleggingsinkomsten (zoals dividenden of rente) genereren, dan wel andere inkomsten uit de normale bedrijfsvoering genereren.

▼M71

Facultatieve test om concentratie van reële waarde te onderkennen

B7A In alinea B7B wordt een facultatieve test (de concentratietest) beschreven waarmee aan de hand van een vereenvoudigde beoordeling kan worden uitgemaakt of een overgenomen reeks activiteiten en activa geen bedrijf is. Het staat een entiteit vrij de test al dan niet uit te voeren. Een entiteit kan deze keuze afzonderlijk maken voor elke transactie of andere gebeurtenis. De concentratietest heeft de volgende gevolgen:

a) 

indien aan de concentratietest is voldaan, is vastgesteld dat de reeks activiteiten en activa geen bedrijf is en hoeft er geen verdere beoordeling meer plaats te vinden;

b) 

indien niet aan de concentratietest is voldaan of indien de entiteit ervoor kiest de test niet uit te voeren, dan moet zij overgaan tot de beoordeling die in de alinea’s B8 tot en met B12D is beschreven.

B7B Aan de concentratietest is voldaan indien vrijwel de gehele reële waarde van de verworven brutoactiva geconcentreerd is in één enkel identificeerbaar actief of in één enkele groep soortgelijke identificeerbare activa. Voor de doeleinden van de concentratietest:

a) 

mogen verworven brutoactiva geen geldmiddelen en kasequivalenten, uitgestelde belastingvorderingen en uit de effecten van uitgestelde belastingverplichtingen voortvloeiende goodwill omvatten;

b) 

moet de reële waarde van de verworven brutoactiva enigerlei overgedragen vergoeding (vermeerderd met de reële waarde van enigerlei belang zonder zeggenschap en de reële waarde van enigerlei voorheen aangehouden belang) boven de reële waarde van de verworven identificeerbare nettoactiva omvatten. De reële waarde van de verworven brutoactiva kan in de regel worden vastgesteld als het totaal dat wordt verkregen door de som te maken van de reële waarde van de overgedragen vergoeding (vermeerderd met de reële waarde van enigerlei belang zonder zeggenschap en de reële waarde van enigerlei voorheen aangehouden belang) en de reële waarde van de overgenomen verplichtingen (met uitzondering van uitgestelde belastingverplichtingen), en daarvan vervolgens de in subalinea a) vermelde posten af te trekken. Indien de reële waarde van de verworven brutoactiva echter groter is dan dat totaal, kan soms een nauwkeuriger berekening noodzakelijk zijn;

c) 

één enkel identificeerbaar actief moet een actief of groep activa zijn die in een bedrijfscombinatie als één enkel identificeerbaar actief zou worden opgenomen en gewaardeerd;

d) 

indien een materieel actief verbonden is met en fysiek niet kan worden verwijderd en los kan worden gebruikt van een ander materieel actief (of van een onderliggend actief dat het voorwerp uitmaakt van een leaseovereenkomst, zoals gedefinieerd in IFRS 16 Leaseovereenkomsten), zonder significante kosten te maken of zonder dat het nut of de reële waarde van een van beide activa (bijvoorbeeld terreinen en gebouwen) aanzienlijk vermindert, dan moeten die activa als één enkel identificeerbaar actief worden beschouwd;

e) 

bij de beoordeling of er van soortgelijke activa sprake is, moet een entiteit rekening houden met de aard van elk afzonderlijk identificeerbaar actief en met de risico’s die verbonden zijn aan het beheer en de totstandbrenging van een productie met behulp van de activa (dat wil zeggen de risicokenmerken);

f) 

de volgende activa mogen niet als soortgelijke activa worden beschouwd:

i) 

een materieel actief en een immaterieel actief;

ii) 

materiële activa die tot verschillende categorieën behoren (bijvoorbeeld voorraden, fabrieksinstallaties en auto’s), tenzij zij op grond van het criterium van subalinea d) als één enkel identificeerbaar actief worden beschouwd;

iii) 

identificeerbare immateriële activa die tot verschillende categorieën behoren (bijvoorbeeld merknamen, licenties en immateriële activa in ontwikkeling);

iv) 

een financieel actief en een niet-financieel actief;

v) 

financiële activa die tot verschillende categorieën behoren (bijvoorbeeld handelsvorderingen en beleggingen in eigenvermogensinstrumenten), en

vi) 

identificeerbare activa die tot dezelfde categorie van activa behoren maar die sterk verschillende risicokenmerken vertonen.

B7C De vereisten in alinea B7B brengen geen wijzigingen met zich mee in de in IAS 38 Immateriële activa vervatte leidraden voor soortgelijke activa; evenmin wijzigen zij de betekenis van de term „categorie” in IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 en IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing.

Elementen van een bedrijf

▼M71

B8 Hoewel bedrijven gewoonlijk een productie hebben, is dit geen vereiste opdat een geïntegreerde reeks activiteiten en activa in aanmerking komt als een bedrijf. Opdat een geïntegreerde reeks activiteiten en activa voor de in de definitie van een bedrijf vastgestelde doeleinden kan worden uitgevoerd en beheerd, zijn twee essentiële elementen nodig, namelijk middelen en op die middelen toegepaste processen. Een bedrijf hoeft niet alle middelen of processen te omvatten die de verkoper bij de exploitatie van dat bedrijf gebruikte. Om echter als een bedrijf te worden beschouwd, moet een geïntegreerde reeks activiteiten en activa ten minste een middel en een substantieel proces omvatten die samen een significante bijdrage leveren tot het vermogen om een productie tot stand te brengen. In de alinea’s B12 tot en met B12D wordt gepreciseerd hoe moet worden beoordeeld of een proces substantieel is.

▼M71

B8A Indien een overgenomen reeks activiteiten en activa een productie heeft, vormt een voortzetting van de opbrengsten op zich geen indicatie dat zowel een middel als een substantieel proces is verkregen.

▼M71

B9 De aard van de elementen van een bedrijf verschilt naargelang van de sector en de structuur van de activiteiten van een entiteit, met inbegrip van het stadium van ontwikkeling van de entiteit. Gevestigde bedrijven hebben vaak verschillende soorten middelen, processen en producties, terwijl nieuwe bedrijven vaak weinig middelen en processen hebben en soms slechts één product produceren. Bijna alle bedrijven hebben ook verplichtingen, maar een bedrijf hoeft geen verplichtingen te hebben. Daarnaast kan een overgenomen reeks activiteiten en activa die geen bedrijf is, eventueel wel verplichtingen hebben.

B10 [verwijderd]

B11 De bepaling of een specifieke reeks activiteiten en activa een bedrijf is, moet worden gebaseerd op de vraag of de geïntegreerde reeks door een marktdeelnemer kan worden uitgevoerd en beheerd als een bedrijf. Bij de beoordeling of een bepaalde reeks een bedrijf is, is het dus niet relevant of een verkoper de reeks als een bedrijf exploiteerde en evenmin of de overnemende partij voornemens is de reeks als een bedrijf te exploiteren.

▼M71

Beoordeling of een overgenomen proces substantieel is

▼M71

B12 In de alinea’s B12A tot en met B12D wordt uitgelegd hoe kan worden beoordeeld of een overgenomen proces substantieel is als de overgenomen reeks activiteiten en activa geen productie heeft (alinea B12B) en als zij wel een productie heeft (alinea B12C).

▼M71

B12A Een voorbeeld van een overgenomen reeks activiteiten en activa die op de overnamedatum geen productie heeft, is een startende entiteit die nog geen opbrengsten is beginnen te genereren. Daarnaast wordt aangenomen dat indien een overgenomen reeks activiteiten en activa op de overnamedatum opbrengsten genereerde, zij op die datum een productie had, ook al zal zij daarna geen opbrengsten van externe klanten meer genereren, bijvoorbeeld omdat zij door de overnemer zal worden geïntegreerd.

B12B Indien een reeks activiteiten en activa op de overnamedatum geen productie heeft, wordt een overgenomen proces (of groep processen) enkel substantieel geacht als:

a) 

het proces (of de groep processen) van cruciaal belang is voor het vermogen om een verworven middel of verworven middelen tot een productie te ontwikkelen of in een productie om te zetten, en

b) 

de verworven middelen zowel een georganiseerd personeelsbestand met de nodige vaardigheden, kennis of ervaring voor de uitvoering van dat proces (of deze groep processen) omvatten, als andere middelen die het georganiseerde personeelsbestand tot een productie kan ontwikkelen of in een productie kan omzetten. Deze andere middelen kunnen onder meer het volgende omvatten:

i) 

intellectuele eigendom die kan worden gebruikt om een goed of dienst te ontwikkelen;

ii) 

andere economische middelen die kunnen worden ontwikkeld om een productie tot stand te brengen, of

iii) 

rechten om toegang te krijgen tot de nodige materialen of rechten waarmee een toekomstige productie tot stand kan worden gebracht.

Voorbeelden van de in de subalinea b), punten i), ii) en iii), genoemde middelen zijn onder meer technologie, lopende onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, vastgoed en mijnbelangen.

B12C Indien een reeks activiteiten en activa op de overnamedatum een productie heeft, wordt een overgenomen proces (of groep processen) substantieel geacht als het proces (of de groep processen) dat (die) op een verworven middel of verworven middelen wordt toegepast:

a) 

van cruciaal belang is voor het vermogen om producten te blijven produceren en de verworven middelen een georganiseerd personeelsbestand met de nodige vaardigheden, kennis of ervaring voor de uitvoering van dat proces (of deze groep processen) omvatten, of

b) 

een significante bijdrage levert tot het vermogen om producten te blijven produceren en:

i) 

als uniek of schaars wordt aangemerkt, of

ii) 

niet kan worden vervangen zonder dat dit aanzienlijke kosten, inspanningen of vertragingen in het vermogen om producten te blijven produceren met zich meebrengt.

B12D De volgende aanvullende opmerkingen onderbouwen zowel alinea B12B als alinea B12C:

a) 

een overgenomen contract is een middel en geen substantieel proces. Dat neemt evenwel niet weg dat een overgenomen contract (bijvoorbeeld een contract voor de uitbesteding van vastgoedbeheer of van vermogensbeheer) toegang kan bieden tot een georganiseerd personeelsbestand. Een entiteit moet beoordelen of een georganiseerd personeelsbestand waartoe via een dergelijk contract toegang wordt verkregen, een substantieel proces uitvoert waarover de entiteit zeggenschap heeft en dat zij dus heeft overgenomen. Factoren waarmee bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden, zijn onder meer de duur van het contract en de voorwaarden voor de verlenging ervan;

b) 

moeilijkheden bij de vervanging van een overgenomen georganiseerd personeelsbestand kunnen erop wijzen dat het overgenomen georganiseerd personeelsbestand een proces uitvoert dat van cruciaal belang is voor het vermogen om een productie tot stand te brengen;

c) 

een proces (of groep processen) is niet van cruciaal belang als het proces (of de groep processen) bijvoorbeeld van ondergeschikt of gering belang is in de context van alle processen die vereist zijn om een productie tot stand te brengen.

▼M12

IDENTIFICATIE VAN DE OVERNEMENDE PARTIJ (TOEPASSING VAN ALINEA’S 6 EN 7)

▼M32

B13 De leidraden in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening moeten worden toegepast om de overnemende partij – de entiteit die zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij – te identificeren. Als een bedrijfscombinatie heeft plaatsgevonden maar uit de toepassing van de leidraden in IFRS 10 niet duidelijk blijkt welke van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten de overnemende partij is, moet er bij die bepaling met de factoren in de alinea's B14 tot en met B18 rekening worden gehouden.

▼M12

B14 In een bedrijfscombinatie die voornamelijk tot stand komt door het overdragen van geldmiddelen of andere activa of door het aangaan van verplichtingen, is de overnemende partij gewoonlijk de entiteit die de geldmiddelen of andere activa overdraagt of die de verplichtingen aangaat.

B15 In een bedrijfscombinatie die voornamelijk tot stand komt door het ruilen van aandelenbelangen, is de overnemende partij gewoonlijk de entiteit die haar aandelenbelangen uitgeeft. In bepaalde bedrijfscombinaties, veelal „omgekeerde overnames” genoemd, is de uitgevende entiteit de overgenomen partij. Alinea’s B19 tot en met B27 verschaffen leidraden voor de administratieve verwerking van omgekeerde overnames. Bij het identificeren van de overnemende partij in een bedrijfscombinatie die tot stand komt door het ruilen van aandelenbelangen moeten ook andere relevante feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen, zoals:

a) 

de relatieve stemrechten in de samengevoegde entiteit na de bedrijfscombinatie - De overnemende partij is gewoonlijk de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit waarvan de eigenaars als een groep het grootste deel van de stemrechten in de samengevoegde entiteit behouden of ontvangen. Bij het bepalen welke groep eigenaars het grootste deel van de stemrechten behoudt of ontvangt, moet een entiteit rekening houden met het bestaan van eventuele ongebruikelijke of bijzondere stemprocedures en opties, warrants of converteerbare effecten;

b) 

het bestaan van een grote stemgerechtigde minderheid in de samengevoegde entiteit als geen andere eigenaar of georganiseerde groep eigenaars een belangrijk stemgerechtigd belang heeft - De overnemende partij is gewoonlijk de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit waarvan de enige eigenaar of georganiseerde groep eigenaars de grootste stemgerechtigde minderheid in de samengevoegde entiteit is;

c) 

de samenstelling van het bestuursorgaan van de samengevoegde entiteit - De overnemende partij is doorgaans de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit waarvan de eigenaars een meerderheid van de leden van het bestuursorgaan van de samengevoegde entiteit kunnen kiezen, benoemen of afzetten;

d) 

de samenstelling van het senior management van de samengevoegde entiteit - De overnemende partij is gewoonlijk de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit waarvan het (voormalige) management een dominante invloed uitoefent op het management van de samengevoegde entiteit;

e) 

de voorwaarden van de ruil van aandelenbelangen - De overnemende partij is gewoonlijk de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit die een hogere prijs betaalt dan de reële waarde van de aandelenbelangen van de andere bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit(en) vóór de bedrijfscombinatie.

B16 De overnemende partij is gewoonlijk de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteit waarvan de relatieve grootte (gemeten in bijvoorbeeld activa, opbrengsten of winst) aanzienlijk groter is dan die van de andere entiteit (entiteiten) die bij de bedrijfscombinatie betrokken is (zijn).

B17 In een bedrijfscombinatie waarbij meer dan twee entiteiten betrokken zijn, moet bij het bepalen van de overnemende partij onder meer rekening worden gehouden met welke van die entiteiten het initiatief heeft genomen voor de combinatie, alsook met de relatieve grootte van de entiteiten die bij de bedrijfscombinatie betrokken zijn.

B18 Een nieuwe entiteit die wordt opgericht om een bedrijfscombinatie tot stand te brengen, is niet noodzakelijk de overnemende partij. Als een nieuwe entiteit wordt opgericht om aandelenbelangen uit te geven teneinde een bedrijfscombinatie tot stand te brengen, moet één van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten die vóór de bedrijfscombinatie bestonden worden aangemerkt als de overnemende partij door toepassing van de leidraden in alinea’s B13 tot en met B17. Daarentegen kan een nieuwe entiteit die bij wijze van vergoeding geldmiddelen of andere activa overdraagt of verplichtingen aangaat, wel de overnemende partij zijn.

OMGEKEERDE OVERNAMES

B19 Een omgekeerde overname doet zich voor wanneer de entiteit die effecten uitgeeft (de overnemende partij in juridische zin) wordt geïdentificeerd als de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden op basis van de leidraden in alinea’s B13 tot en met B18. Een transactie kan pas als een omgekeerde overname worden beschouwd als de entiteit waarvan de aandelenbelangen worden verworven (de overgenomen partij in juridische zin) de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden is. Omgekeerde overnames doen zich bijvoorbeeld soms voor wanneer een niet-beursgenoteerde bedrijfsentiteit een beursgenoteerde entiteit wil worden maar haar aandelen niet wil registreren. Om dat te verwezenlijken, zal de niet-beursgenoteerde entiteit ervoor zorgen dat een beursgenoteerde entiteit haar aandelenbelangen verwerft in ruil voor de aandelenbelangen van de beursgenoteerde entiteit. In dit voorbeeld is de beursgenoteerde entiteit de overnemende partij in juridische zin omdat ze haar aandelenbelangen heeft uitgegeven, en is de niet-beursgenoteerde entiteit de overgenomen partij in juridische zin omdat haar aandelenbelangen werden verworven. De toepassing van de leidraden in alinea’s B13 tot en met B18 leidt er echter toe dat:

a) 

de beursgenoteerde entiteit wordt geïdentificeerd als de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden; en

b) 

de niet-beursgenoteerde entiteit wordt geïdentificeerd als de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden.

De transactie mag pas administratief worden verwerkt als een omgekeerde overname als de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden voldoet aan de definitie van een bedrijf, en alle opname- en waarderingsprincipes in deze IFRS, met inbegrip van de vereiste om goodwill op te nemen, zijn van toepassing.

Waardering van de overgedragen vergoeding

B20 In een omgekeerde overname geeft de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden gewoonlijk geen vergoeding uit voor de overgenomen partij. In plaats daarvan geeft de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden gewoonlijk haar aandelen uit aan de eigenaars van de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden. Bijgevolg is de reële waarde op de overnamedatum van de vergoeding die door de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden is overgedragen voor haar belang in de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden, gebaseerd op het aantal aandelenbelangen dat de juridische dochteronderneming had moeten uitgeven om de eigenaars van de juridische moedermaatschappij hetzelfde percentage aandelenbelangen in de samengevoegde entiteit te geven dat resulteert uit de omgekeerde overname. De reële waarde van het op die manier berekende aantal aandelenbelangen kan worden gebruikt als de reële waarde van de vergoeding die in ruil voor de overgenomen partij is overgedragen.

Opstelling en presentatie van de geconsolideerde jaarrekening

B21 Geconsolideerde jaarrekeningen die na een omgekeerde overname worden opgesteld, worden uitgegeven onder de naam van de juridische moedermaatschappij (overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) maar worden in de toelichting beschreven als een voortzetting van de jaarrekening van de juridische dochteronderneming (overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden), met één aanpassing, namelijk de retroactieve aanpassing van het wettelijk kapitaal van de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden om rekening te houden met het wettelijk kapitaal van de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden. Die aanpassing is vereist om het kapitaal van de juridische moedermaatschappij (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) te weerspiegelen. De vergelijkende informatie die in deze geconsolideerde jaarrekeningen wordt gepresenteerd, wordt ook retroactief aangepast om het wettelijk kapitaal van de juridische moedermaatschappij (overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) te weerspiegelen.

▼M33

B22 Omdat de geconsolideerde jaarrekening de voortzetting van de jaarrekening van de juridische dochteronderneming vertegenwoordigt, afgezien van haar kapitaalstructuur, weerspiegelt de geconsolideerde jaarrekening:

▼M12

a) 

de activa en verplichtingen van de juridische dochteronderneming (de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) opgenomen en gewaardeerd tegen hun boekwaarde vóór de bedrijfscombinatie;

b) 

de activa en verplichtingen van de juridische moedermaatschappij (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) opgenomen en gewaardeerd in overeenstemming met deze IFRS;

c) 

de ingehouden winsten en andere saldi van het eigen vermogen van de juridische dochteronderneming (overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) vóór de bedrijfscombinatie;

►M33

 

d) 

het in de geconsolideerde jaarrekening als uitgegeven aandelenbelangen opgenomen bedrag bepaald door het uitgegeven aandelenbelang van de juridische dochteronderneming (de overnemende partij voor administratieveverwerkingsdoeleinden) dat vlak vóór de bedrijfscombinatie uitstond op te tellen bij de reële waarde van de juridische moedermaatschappij (overgenomen partij voor administratieveverwerkingsdoeleinden). ◄ De structuur van het eigen vermogen (dat wil zeggen het aantal en het soort uitgegeven aandelenbelangen) weerspiegelt de structuur van het eigen vermogen van de juridische moedermaatschappij (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden), met inbegrip van de aandelenbelangen die de juridische moedermaatschappij heeft uitgegeven teneinde de bedrijfscombinatie tot stand te brengen. Bijgevolg wordt de structuur van het eigen vermogen van de juridische dochteronderneming (de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) aangepast aan de hand van de in de overnameovereenkomst vastgestelde ruilverhouding teneinde het aantal in de omgekeerde overname uitgegeven aandelen van de juridische moedermaatschappij (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) te weerspiegelen;

e) 

het evenredige deel van het minderheidsbelang in de boekwaarde van ingehouden winsten en andere aandelenbelangen van de juridische dochteronderneming (overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) vóór de bedrijfscombinatie zoals uiteengezet in alinea’s B23 en B24.

Minderheidsbelang

B23 Bij een omgekeerde overname is het mogelijk dat een aantal van de eigenaars van de overgenomen partij in juridische zin (de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) hun aandelenbelangen niet ruilen voor aandelenbelangen van de juridische moedermaatschappij (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden). Deze eigenaars worden behandeld als een minderheidsbelang in de geconsolideerde jaarrekening na de omgekeerde overname. De reden hiervoor is dat de eigenaars van de overgenomen partij in juridische zin die hun aandelenbelangen niet ruilen voor aandelenbelangen van de overnemende partij in juridische zin alleen een belang hebben in de resultaten en nettoactiva van de overgenomen partij in juridische zin en niet in de resultaten en nettoactiva van de samengevoegde entiteit. Omgekeerd hebben de eigenaars van de overnemende partij in juridische zin, ondanks het feit dat de overnemende partij in juridische zin de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden is, een belang in de resultaten en nettoactiva van de samengevoegde entiteit.

B24 De activa en verplichtingen van de overgenomen partij in juridische zin worden in de geconsolideerde jaarrekening gewaardeerd en opgenomen tegen hun boekwaarde vóór de bedrijfscombinatie (zie alinea B22(a)). Derhalve weerspiegelt het minderheidsbelang in een omgekeerde overname het proportionele belang van de aandeelhouders met minderheidsbelang in de boekwaarde van de nettoactiva van de overgenomen partij in juridische zin vóór de bedrijfscombinatie, zelfs als de minderheidsbelangen in andere overnames worden gewaardeerd tegen hun reële waarde op de overnamedatum.

Winst per aandeel

B25 Zoals vermeld in alinea B22(d) moet de structuur van het eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening die na een omgekeerde overname wordt opgesteld, een weerspiegeling zijn van de structuur van het eigen vermogen van de overnemende partij in juridische zin (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden), met inbegrip van de aandelenbelangen die door de overnemende partij in juridische zin zijn uitgegeven om de bedrijfscombinatie tot stand te brengen.

B26 Bij de berekening van het gewogen gemiddelde aantal uitstaande gewone aandelen (de noemer in de berekening van de winst per aandeel) tijdens de periode waarin de omgekeerde overname plaatsvindt:

a) 

moet het aantal uitstaande gewone aandelen van het begin van die periode tot de overnamedatum worden berekend op basis van het gewogen gemiddelde aantal gewone aandelen van de overgenomen partij in juridische zin (overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) die tijdens de periode uitstonden vermenigvuldigd met de in de fusieovereenkomst vastgestelde ruilverhouding; en

b) 

wordt het aantal uitstaande gewone aandelen vanaf de overnamedatum tot het einde van die periode verondersteld het eigenlijke aantal in die periode uitstaande gewone aandelen van de overnemende partij in juridische zin (de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) te zijn.

B27 De gewone winst per aandeel voor elke vergelijkende periode vóór de overnamedatum die in de geconsolideerde jaarrekening wordt gepresenteerd na een omgekeerde overname, moet worden berekend door:

a) 

de winst of het verlies van de overgenomen partij in juridische zin die/dat toerekenbaar is aan gewone aandeelhouders in elk van deze perioden te delen door

b) 

het historische gewogen gemiddelde aantal uitstaande gewone aandelen van de overgenomen partij in juridische zin vermenigvuldigd met de in de overnameovereenkomst vastgestelde ruilverhouding.

OPNAME VAN BEPAALDE VERWORVEN ACTIVA EN OVERGENOMEN VERPLICHTINGEN (TOEPASSING VAN ALINEA’S 10 TOT EN MET 13)

▼M54 —————

▼M54

B28 [Verwijderd]

B29 [Verwijderd]

B30 [Verwijderd]

▼M12

Immateriële activa

B31 De overnemende partij moet de in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare immateriële activa opnemen afzonderlijk van goodwill. Een immaterieel actief is identificeerbaar als het voldoet aan het afscheidbaarheidscriterium of aan het contractuele-juridische criterium.

▼M54

B32 Een immaterieel actief dat voldoet aan het contractuele-juridische criterium is identificeerbaar, zelfs als het actief niet overdraagbaar is of niet van de overgenomen partij of van andere rechten en verplichtingen kan worden afgescheiden. Bijvoorbeeld:

a) 

[verwijderd]

▼M12

b) 

een overgenomen partij bezit en exploiteert een kerncentrale. De vergunning om die centrale te exploiteren, is een immaterieel actief dat voldoet aan het contractuele-juridische criterium om afzonderlijk van goodwill te worden opgenomen, zelfs als de overnemende partij het niet los van de verworven centrale kan verkopen of overdragen. Een overnemende partij mag de reële waarde van de exploitatievergunning en de reële waarde van de centrale als één actief opnemen voor financiële-verslaggevingsdoeleinden als die activa een vergelijkbare gebruiksduur hebben;

c) 

een overgenomen partij bezit een technologiepatent. Ze heeft dat patent in licentie gegeven aan derden voor exclusief gebruik buiten de binnenlandse markt, en ontvangt in ruil daarvoor een vastgesteld percentage van de toekomstige opbrengsten uit het buitenland. Zowel het technologiepatent als de bijbehorende licentieovereenkomst voldoen aan het contractuele-juridische criterium om afzonderlijk van goodwill te worden opgenomen, zelfs als het onuitvoerbaar zou zijn om het patent en de bijbehorende licentieovereenkomst los van elkaar te verkopen of te ruilen.

B33 Het afscheidbaarheidscriterium betekent dat een verworven immaterieel actief kan worden afgescheiden of losgemaakt van de overgenomen partij en kan worden verkocht, overgedragen, in licentie gegeven, gehuurd of geruild, hetzij individueel, hetzij samen met een gerelateerd contract, gerelateerd identificeerbaar actief of gerelateerde identificeerbare verplichting. Een immaterieel actief dat de overnemende partij zou kunnen verkopen, in licentie zou kunnen geven of anderszins zou kunnen ruilen voor iets anders van waarde voldoet aan het afscheidbaarheidscriterium, zelfs als de overnemende partij niet voornemens is om het te verkopen, in licentie te geven of anderszins te ruilen. Een verworven immaterieel actief voldoet aan het afscheidbaarheidscriterium als er voor dat type actief of een actief van een soortgelijk type aanwijzingen voor ruiltransacties zijn, zelfs als die transacties niet frequent voorkomen en ongeacht of de overnemende partij erbij betrokken is. Bijvoorbeeld klantenbestanden en abonneelijsten worden vaak in licentie gegeven en voldoen dus aan het afscheidbaarheidscriterium. Zelfs als een overgenomen partij van mening is dat haar klantenbestanden kenmerken hebben die verschillen van andere klantenbestanden, betekent het feit dat klantenbestanden vaak in licentie worden gegeven over het algemeen dat het verworven klantenbestand voldoet aan het afscheidbaarheidscriterium. Een in een bedrijfscombinatie verworven klantenbestand zou echter niet aan het afscheidbaarheidscriterium voldoen als de geheimhoudingsvoorwaarden of andere overeenkomsten een entiteit verbieden om informatie over haar klanten te verkopen, te verhuren of anderszins te ruilen.

B34 Een immaterieel actief dat niet individueel afscheidbaar is van de overgenomen of samengevoegde entiteit voldoet aan het afscheidbaarheidscriterium als het afscheidbaar is in combinatie met een gerelateerd contract, gerelateerd identificeerbaar actief of gerelateerde identificeerbare verplichting. Bijvoorbeeld:

a) 

marktdeelnemers ruilen depositoverplichtingen en daarmee verband houdende immateriële activa uit hoofde van de hoedanigheid van bewaargever in waarneembare ruiltransacties. Derhalve moet de overnemende partij het immateriële actief uit hoofde van de hoedanigheid van bewaargever afzonderlijk van goodwill opnemen;

b) 

een overgenomen partij bezit een geregistreerd handelsmerk en gedocumenteerde maar niet-gepatenteerde technische expertise die wordt gebruikt om het onder een handelsmerk verhandelde product te vervaardigen. Om de eigendom van een handelsmerk over te dragen, is de eigenaar ook verplicht al de rest over te dragen wat de nieuwe eigenaar nodig heeft om een product te produceren dat of een dienst te leveren die niet te onderscheiden is van het product dat of de dienst die door de voormalige eigenaar werd geproduceerd/geleverd. Aangezien de niet-gepatenteerde technische expertise moet worden afgescheiden van de overgenomen of samengevoegde entiteit en moet worden verkocht als het bijbehorende handelsmerk wordt verkocht, voldoet het aan het afscheidbaarheidscriterium.

Herworven rechten

B35 In het kader van een bedrijfscombinatie kan een overnemende partij een recht herwerven dat ze voordien aan de overgenomen partij had toegekend om een of meer van de opgenomen of niet-opgenomen activa van de overnemende partij te gebruiken. Voorbeelden van dergelijke rechten zijn een recht om de handelsnaam van de overnemende partij te gebruiken in het kader van een franchiseovereenkomst, of een recht om technologie van de overnemende partij te gebruiken in het kader van een technologielicenctieovereenkomst. Een herworven recht is een identificeerbaar immaterieel actief dat de overnemende partij afzonderlijk van goodwill opneemt. Alinea 29 verschaft een leidraad voor de waardering van een herworven recht, en alinea 55 verschaft een leidraad voor de administratieve verwerking van een herworven recht na eerste opname.

B36 Als de voorwaarden van het contract dat aanleiding geeft tot een herworven recht gunstig of ongunstig zijn in vergelijking met de voorwaarden van actuele markttransacties voor dezelfde of soortgelijke items, moet de overnemende partij een winst respectievelijk verlies uit afwikkeling opnemen. Alinea B52 verschaft leidraden voor de waardering van winsten of verliezen uit afwikkeling.

Personeelsbestand en andere zaken die niet identificeerbaar zijn

B37 De overnemende partij neemt de waarde van een verworven immaterieel actief dat op de overnamedatum niet identificeerbaar is op in de goodwill. Een overnemende partij kan bijvoorbeeld waarde toerekenen aan het bestaan van een personeelsbestand, zijnde een bestaande groep werknemers die de overnemende partij toelaat om een overgenomen bedrijf na de overnamedatum verder te exploiteren. Een personeelsbestand vertegenwoordigt niet het intellectueel kapitaal van het geschoolde personeel - de (vaak gespecialiseerde) kennis en ervaring die werknemers van een overgenomen partij inbrengen. Aangezien het personeelsbestand geen identificeerbaar actief is dat afzonderlijk van goodwill moet worden opgenomen, wordt elke waarde die eraan wordt toegerekend opgenomen in de goodwill.

B38 De overnemende partij neemt in de goodwill ook elke waarde op die wordt toegerekend aan items die op de overnamedatum niet in aanmerking komen als activa. De overnemende partij kan bijvoorbeeld waarde toerekenen aan potentiële contracten waarover de overgenomen partij op de overnamedatum met potentiële nieuwe klanten onderhandelt. Omdat deze potentiële contracten zelf geen activa zijn op de overnamedatum, neemt de overnemende partij ze niet afzonderlijk van goodwill op. De overnemende partij mag de waarde van deze contracten niet na de eerste opname vanuit de goodwill herclassificeren voor gebeurtenissen die zich na de overnamedatum voordoen. De overnemende partij moet echter de feiten en omstandigheden beoordelen die een rol spelen bij gebeurtenissen die kort na de overname plaatsvinden om te bepalen of op de overnamedatum een afzonderlijk opneembaar immaterieel actief bestond.

B39 Na de eerste opname verwerkt een overnemende partij in een bedrijfscombinatie verworven immateriële activa in overeenstemming met de bepalingen van IAS 38 Immateriële activa. Zoals beschreven in alinea 3 van IAS 38 wordt de administratieve verwerking van bepaalde verworven immateriële activa na de eerste opname voorgeschreven door andere IFRSs.

B40 De criteria van identificeerbaarheid bepalen of een immaterieel vast actief afzonderlijk van goodwill wordt opgenomen. De criteria verschaffen echter geen leidraden voor het bepalen van de reële waarde van een immaterieel vast actief, en beperken evenmin de veronderstellingen waarvan bij het bepalen van de reële waarde van een immaterieel vast actief wordt uitgegaan. De overnemende partij zou bijvoorbeeld bij het bepalen van de reële waarde rekening houden met de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers bij het waarderen van het immaterieel vast actief zouden uitgaan, zoals verwachtingen omtrent toekomstige contractverlengingen. ◄ Het is niet nodig dat de contractverlengingen zelf aan de criteria van identificeerbaarheid voldoen. (Zie echter alinea 29, waarin een uitzondering is vastgelegd op het principe van waardering tegen reële waarde voor in een bedrijfscombinatie opgenomen herworven rechten.) Alinea’s 36 en 37 van IAS 38 verschaffen leidraden voor het bepalen of immateriële activa in één eenheid met andere immateriële of materiële activa moeten worden samengevoegd.

BEPALING VAN DE REËLE WAARDE VAN BEPAALDE IDENTIFICEERBARE ACTIVA EN EEN MINDERHEIDSBELANG IN EEN OVERGENOMEN PARTIJ (TOEPASSING VAN ALINEA’S 18 EN 19)

Activa met onzekere kasstromen (voorzieningen voor lagere waardering)

▼M53

B41 De overnemende partij mag geen afzonderlijke voorziening voor lagere waardering op de overnamedatum opnemen voor in een bedrijfscombinatie verworven activa die tegen hun reële waarde op de overnamedatum worden gewaardeerd, omdat de gevolgen van onzekerheid over toekomstige kasstromen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de reële waarde. Bijvoorbeeld aangezien deze IFRS vereist dat de overnemende partij verworven vorderingen, met inbegrip van leningen, bij administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie waardeert tegen hun reële waarde op de overnamedatum, neemt de overnemende partij noch een afzonderlijke voorziening voor lagere waardering voor de contractuele kasstromen die op die datum als oninbaar worden beschouwd, noch een voorziening voor verliezen voor te verwachten kredietverliezen op.

▼M12

Operationeel geleasede activa waarbij de overgenomen partij de lessor is

▼M54

B42 Bij het bepalen van de reële waarde op de overnamedatum van een actief zoals een gebouw of octrooi dat het voorwerp uitmaakt van een operationele lease waarbij de overgenomen partij de lessor is, moet de overnemende partij rekening houden met de voorwaarden van de leaseovereenkomst. De overnemende partij neemt geen afzonderlijk actief of afzonderlijke verplichting op als de voorwaarden van een operationele lease gunstig of ongunstig zijn in vergelijking met de marktvoorwaarden.

▼M12

Activa die de overnemende partij voornemens is niet te gebruiken of te gebruiken op een andere wijze dan de wijze waarop andere marktdeelnemers deze zouden gebruiken

▼M33

B43 Om haar concurrentiepositie te beschermen, of om andere redenen, kan de overnemende partij voornemens zijn om een verworven niet-financieel actief niet te gebruiken, of heeft ze mogelijk niet de intentie om het actief maximaal en optimaal te gebruiken. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn voor een verworven immaterieel vast actief uit hoofde van onderzoek en ontwikkeling dat de overnemende partij van plan is defensief te gebruiken door te voorkomen dat anderen het gebruiken. Niettemin moet de overnemende partij de reële waarde van het niet-financiële actief bepalen uitgaande van het maximale en optimale gebruik van het actief door marktdeelnemers in overeenstemming met de desbetreffende waarderingspremisse, zowel bij eerste opname als bij het bepalen van de reële waarde minus vervreemdingskosten bij een latere toetsing op bijzondere waardevermindering.

▼M12

Minderheidsbelang in een overgenomen partij

▼M33

B44 Deze IFRS staat de overnemende partij toe een belang zonder overheersende zeggenschap in de overgenomen partij te waarderen tegen zijn reële waarde op de overnamedatum. In sommige gevallen zal een overnemende partij de reële waarde op de overnamedatum van een belang zonder overheersende zeggenschap kunnen bepalen op basis van een op een actieve markt genoteerde prijs voor de aandelen die niet in handen zijn van de overnemende partij. In andere gevallen is er voor de aandelen echter geen op een actieve markt genoteerde prijs beschikbaar. In die gevallen moet de overnemende partij de reële waarde van het belang zonder overheersende zeggenschap bepalen met behulp van andere waarderingstechnieken.

B45 De reële waarde per aandeel van het belang van de overnemende partij in de overgenomen partij kan verschillen van de reële waarde per aandeel van het belang zonder overheersende zeggenschap. Het belangrijkste verschil is meestal de opname van een zeggenschapspremie in de reële waarde per aandeel van het belang van de overnemende partij in de overgenomen partij of, omgekeerd, de opname van een korting – op basis van het ontbreken van overheersende zeggenschap in een belang – op de reële waarde per aandeel van het belang zonder overheersende zeggenschap als marktdeelnemers bij het waarderen van het belang zonder overheersende zeggenschap rekening zouden houden met die premie of korting.

▼M12

WAARDERING VAN GOODWILL OF EEN WINST UIT EEN VOORDELIGE KOOP

Bepaling van de reële waarde op de overnamedatum van het belang van de overnemende partij in de overgenomen partij aan de hand van waarderingstechnieken (toepassing van alinea 33)

▼M33

B46 In een bedrijfscombinatie die zonder de overdracht van een vergoeding wordt gerealiseerd, moet de overnemende partij de reële waarde op de overnamedatum van haar belang in de overgenomen partij vervangen door de reële waarde op de overnamedatum van de overgedragen vergoeding om goodwill of een winst uit een voordelige overname te waarderen (zie de alinea's 32 tot en met 34).

▼M12

Bijzondere overwegingen bij de toepassing van de overnamemethode op combinaties van onderlinge entiteiten (toepassing van alinea 33)

B47 Als twee onderlinge entiteiten worden gecombineerd, kan de reële waarde van de aandelen- of ledenbelangen in de overgenomen partij (of de reële waarde van de overgenomen partij) betrouwbaarder te bepalen zijn dan de reële waarde van de ledenbelangen die door de overnemende partij zijn overgedragen. In dat geval vereist alinea 33 dat de overnemende partij het bedrag van de goodwill bepaalt op basis van de reële waarde op de overnamedatum van de aandelenbelangen van de overgenomen partij in plaats van de reële waarde op de overnamedatum van de als vergoeding overgedragen aandelenbelangen van de overnemende partij. Daarnaast moet de overnemende partij in een combinatie van onderlinge entiteiten de nettoactiva van de overgenomen partij in haar balans opnemen als een directe verhoging van het kapitaal of eigen vermogen, en niet als een verhoging van de ingehouden winsten, wat in overeenstemming is met de wijze waarop andere soorten entiteiten de overnamemethode toepassen.

B48 Hoewel ze in menig opzicht gelijkenissen vertonen met andere bedrijven, hebben onderlinge entiteiten typische kenmerken die voornamelijk voortkomen uit het feit dat hun leden zowel klanten als eigenaars zijn. Leden van onderlinge entiteiten verwachten doorgaans voordelen te ontvangen voor hun lidmaatschap, vaak in de vorm van verlaagde kosten voor goederen en diensten of klandiziedividenden. Het deel van de klandiziedividenden dat aan elk lid wordt toegekend, is vaak gebaseerd op de omzet van het lid met de onderlinge entiteit tijdens het jaar.

▼M33

B49 Bij de waardering van een onderlinge entiteit tegen reële waarde moet rekening worden gehouden met de veronderstellingen over toekomstige voordelen voor leden waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan en met andere relevante veronderstellingen over de onderlinge entiteit waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan. Er kan bijvoorbeeld een contantewaardetechniek worden gebruikt om de reële waarde van een onderlinge entiteit te bepalen. De kasstromen die als inputs voor het model worden gebruikt, moeten gebaseerd zijn op de verwachte kasstromen van de onderlinge entiteit, die meestal verlagingen voor ledenvoordelen weerspiegelen, zoals verlaagde kosten voor goederen en diensten.

▼M12

BEPALING VAN WAT DEEL UITMAAKT VAN DE BEDRIJFSCOMBINATIE (TOEPASSING VAN ALINEA’S 51 EN 52)

B50 De overnemende partij moet rekening houden met de volgende factoren, die elkaar niet uitsluiten noch individueel doorslaggevend zijn, om vast te stellen of een transactie deel uitmaakt van de ruil voor de overgenomen partij dan wel of de transactie losstaat van de bedrijfscombinatie:

a) 

wat zijn de redenen voor de transactie - Als men weet waarom de bij de combinatie betrokken partijen (de overnemende partij en de overgenomen partij en hun eigenaars, bestuurders en managers - en hun agenten) een bepaalde transactie of overeenkomst hebben afgesloten, kan dit inzicht verschaffen in de vraag of die transactie of overeenkomst deel uitmaakt van de overgedragen vergoeding en de verworven activa of overgenomen verplichtingen. Als bijvoorbeeld een transactie in de eerste plaats ten behoeve van de overnemende partij of de samengevoegde entiteit wordt afgesloten en niet in de eerste plaats ten behoeve van de overgenomen partij of haar voormalige eigenaars vóór de combinatie, is het minder waarschijnlijk dat dat deel van de betaalde transactieprijs (en de daarmee verband houdende activa of verplichtingen) deel uitmaakt van de ruil voor de overgenomen partij. Bijgevolg moet de overnemende partij dat deel los van de bedrijfscombinatie verwerken;

b) 

wie heeft het initiatief genomen voor de transactie - Als men weet wie het initiatief heeft genomen voor de transactie, kan dit ook inzicht verschaffen in de vraag of de transactie deel uitmaakt van de ruil voor de overgenomen partij. Een transactie of andere gebeurtenis die uitgaat van de overnemende partij kan bijvoorbeeld worden afgesloten met het oog op het verschaffen van toekomstige economische voordelen aan de overnemende partij of samengevoegde entiteit, met weinig of geen voordeel voor de overgenomen partij of haar voormalige eigenaars vóór de combinatie. Anderzijds is het minder waarschijnlijk dat een transactie of overeenkomst die uitgaat van de overgenomen partij of haar voormalige eigenaars ten behoeve van de overnemende partij of de samengevoegde entiteit is, en is het meer waarschijnlijk dat die transactie of overeenkomst deel uitmaakt van de bedrijfscombinatie;

c) 

wanneer werd de transactie afgesloten - Het tijdstip van de transactie kan ook inzicht verschaffen in de vraag of de transactie deel uitmaakt van de ruil voor de overgenomen partij. Bijvoorbeeld een transactie tussen de overnemende partij en de overgenomen partij die plaatsvindt tijdens de onderhandelingen over de voorwaarden van een bedrijfscombinatie kan met het oog op de bedrijfscombinatie afgesloten zijn om aan de overnemende partij of de samengevoegde entiteit toekomstige economische voordelen te verschaffen. In dat geval is het waarschijnlijk dat de overgenomen partij of haar voormalige eigenaars vóór de bedrijfscombinatie weinig of geen voordeel ontvangen uit de transactie, afgezien van de voordelen die ze als deel van de samengevoegde entiteit ontvangen.

Effectieve afwikkeling van een bestaande relatie tussen de overnemende partij en overgenomen partij in een bedrijfscombinatie (toepassing van alinea 52(a))

B51 Mogelijk hebben de overnemende partij en de overgenomen partij een relatie die reeds bestond voordat ze een bedrijfscombinatie overwogen, hierna een „bestaande relatie” genoemd. Een bestaande relatie tussen de overnemende en overgenomen partij kan contractueel (bijvoorbeeld verkoper en klant of licentiegever en licentienemer) of niet-contractueel (bijvoorbeeld eiser en gedaagde) zijn.

B52 Als de bedrijfscombinatie in feite een bestaande relatie afwikkelt, neemt de overnemende partij een winst of verlies op, waarvan de waarde als volgt wordt bepaald:

a) 

voor een bestaande niet-contractuele relatie (zoals een rechtszaak), de reële waarde.

b) 

voor een bestaande contractuele relatie, het laagste van de onder (i) en (ii) beschreven bedragen:

i) 

het bedrag waarmee het contract vanuit het oogpunt van de overnemende partij gunstig of ongunstig is in vergelijking met de voorwaarden voor actuele markttransacties voor dezelfde of soortgelijke items; (Een ongunstig contract is een contract dat ongunstig is in vergelijking met de actuele marktvoorwaarden. Het is niet noodzakelijk een verlieslatend contract waarbij de onvermijdelijke kosten om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract zullen worden ontvangen.)

ii) 

het bedrag van in het contract vermelde voorzieningen voor afwikkeling die beschikbaar zijn voor de tegenpartij voor wie het contract ongunstig is.

Als (ii) kleiner is dan (i), wordt het verschil opgenomen als deel van de administratieve verwerking van de bedrijfscombinatie.

Het bedrag van de opgenomen winst of het opgenomen verlies kan ten dele afhangen van de vraag of de overnemende partij voorheen een gerelateerd actief of een gerelateerde verplichting had opgenomen, en bijgevolg kan de gerapporteerde winst of het gerapporteerde verlies verschillen van het bedrag dat door toepassing van de bovenvermelde vereisten is berekend.

B53 Een bestaande relatie kan een contract zijn dat de overnemende partij als een herworven recht opneemt. Als het contract voorwaarden bevat die gunstig of ongunstig zijn in vergelijking met de prijzen voor actuele markttransacties voor dezelfde of soortgelijke items, neemt de overnemende partij afzonderlijk van de bedrijfscombinatie een winst of verlies voor de effectieve afwikkeling van het contract op, gewaardeerd in overeenstemming met alinea B52.

Regelingen voor voorwaardelijke betalingen aan werknemers of verkopende aandeelhouders (toepassing van alinea 52(b))

B54 Of regelingen voor voorwaardelijke betalingen aan werknemers of verkopende aandeelhouders een voorwaardelijke vergoeding in de bedrijfscombinatie of afzonderlijke transacties zijn, is afhankelijk van de aard van de regelingen. Als men weet waarom de overnameovereenkomst een clausule voor voorwaardelijke betalingen bevat, van wie de regeling uitging en wanneer de partijen de regeling hebben afgesloten, kan dit nuttig zijn om de aard van de regeling te beoordelen.

B55 Als het niet duidelijk is of een regeling voor betalingen aan werknemers of verkopende aandeelhouders deel uitmaakt van de ruil voor de overgenomen partij dan wel een transactie is die losstaat van de bedrijfscombinatie, moet de overnemende partij rekening houden met de volgende aanwijzingen:

a) 

Verdere tewerkstelling - De voorwaarden voor verdere tewerkstelling door de verkopende aandeelhouders die werknemers op sleutelposities worden, kan een aanwijzing zijn voor de economische realiteit van een voorwaardelijke-vergoedingsregeling. De desbetreffende voorwaarden voor verdere tewerkstelling kunnen opgenomen zijn in een arbeidsovereenkomst, overnameovereenkomst of een ander document. Een voorwaardelijke-vergoedingsregeling waarin het recht op de betalingen automatisch vervalt als het dienstverband eindigt, is een beloning voor na de bedrijfscombinatie geleverde diensten. Regelingen waarin de voorwaardelijke betalingen niet door de beëindiging van het dienstverband worden beïnvloed, kunnen erop wijzen dat de voorwaardelijke betalingen een aanvullende vergoeding in plaats van een beloning zijn.

b) 

Duur van de verdere tewerkstelling - Als de periode van het vereiste dienstverband samenvalt met of langer is dan de periode van de voorwaardelijke betalingen, kan dat feit erop wijzen dat de voorwaardelijke betalingen in wezen een beloning zijn.

c) 

Beloningsniveau - Situaties waarin een andere werknemersbeloning dan de voorwaardelijke betalingen op een redelijk niveau staat in vergelijking met dat van andere werknemers op sleutelposities in de samengevoegde entiteit, kunnen erop wijzen dat de voorwaardelijke betalingen een aanvullende vergoeding zijn in plaats van een beloning.

d) 

Bijkomende betalingen aan werknemers - Als verkopende aandeelhouders die geen werknemers worden lagere voorwaardelijke betalingen per aandeel ontvangen dan de verkopende aandeelhouders die werknemers van de samengevoegde entiteit worden, kan dat feit erop wijzen dat het bijkomende bedrag van voorwaardelijke betalingen aan de verkopende aandeelhouders die werknemers worden een beloning is.

e) 

Aantal aandelen in bezit - Het relatieve aantal aandelen dat in bezit is van de verkopende aandeelhouders die doorgaan als werknemers op sleutelposities, kan een aanwijzing zijn voor de economische realiteit van de voorwaardelijke-vergoedingsregeling. Als bijvoorbeeld de verkopende aandeelhouders die nagenoeg alle aandelen in de overgenomen partij bezaten doorgaan als werknemers op sleutelposities, kan dat erop wijzen dat de regeling in wezen een winstdelingsregeling is die bedoeld is om een beloning te verschaffen voor na de bedrijfscombinatie geleverde diensten. Als daarentegen verkopende aandeelhouders die doorgaan als werknemers op sleutelposities slechts een klein aantal aandelen van de overgenomen partij bezaten en alle verkopende aandeelhouders dezelfde voorwaardelijke vergoeding per aandeel ontvangen, kan dat erop wijzen dat de voorwaardelijke betalingen een aanvullende vergoeding zijn. De eigendomsbelangen vóór overname die in handen waren van partijen die banden hadden met verkopende aandeelhouders die doorgaan als werknemers op sleutelposities, zoals gezinsleden, moeten ook in aanmerking worden genomen.

f) 

Verband met de waardering - Als de op de overnamedatum overgedragen initiële vergoeding gebaseerd is op de laagste waarden van een bereik dat bij de waardering van de overgenomen partij is vastgesteld en de voorwaardelijke-betalingsformule betrekking heeft op die waardebenadering, kan dat erop wijzen dat de voorwaardelijke betalingen een aanvullende vergoeding zijn. Als daarentegen de voorwaardelijke-betalingsformule consistent is met voorgaande winstdelingsregelingen, kan dat erop wijzen dat de economische realiteit van de regeling erin bestaat beloningen te verschaffen.

g) 

Formule voor het bepalen van de vergoeding - De formule gebruikt voor het bepalen van de voorwaardelijke betaling kan nuttig zijn bij het beoordelen van de economische realiteit van de regeling. Als bijvoorbeeld een voorwaardelijke betaling wordt bepaald op basis van een winstverhouding, zou dat erop kunnen wijzen dat de verplichting een voorwaardelijke vergoeding in de bedrijfscombinatie is en dat de formule bedoeld is om de reële waarde van de overgenomen partij vast te stellen of te verifiëren. Daarentegen zou een voorwaardelijke betaling die een vastgesteld percentage van de winst is erop kunnen wijzen dat de verplichting jegens werknemers een winstdelingsregeling is om werknemers te belonen voor verleende diensten.

h) 

Andere overeenkomsten en kwesties - De voorwaarden van andere regelingen met verkopende aandeelhouders (zoals overeenkomsten om niet met elkaar te concurreren, nog uit te voeren contracten, consultingcontracten en overeenkomsten voor het verhuren van eigendom) en de fiscale behandeling van voorwaardelijke betalingen kunnen erop wijzen dat voorwaardelijke betalingen toerekenbaar zijn aan iets anders dan de vergoeding voor de overgenomen partij. In verband met de overname zou de overnemende partij bijvoorbeeld een overeenkomst voor het verhuren van eigendom kunnen afsluiten met een belangrijke verkopende aandeelhouder. Als de in de leaseovereenkomst gespecificeerde leasebetalingen aanzienlijk lager zijn dan wat op de markt gebruikelijk is, zouden sommige of alle voorwaardelijke betalingen aan de lessor (de verkopende aandeelhouder) die vereist zijn op grond van een afzonderlijke regeling voor voorwaardelijke betalingen in wezen betalingen kunnen zijn voor het gebruik van het gehuurde eigendom die de overnemende partij afzonderlijk moet opnemen in haar jaarrekening na de bedrijfscombinatie. Als daarentegen de in de leaseovereenkomst gespecificeerde leasebetalingen consistent zijn met de marktvoorwaarden voor het gehuurde eigendom, kan de regeling voor voorwaardelijke betalingen aan de verkopende aandeelhouder een voorwaardelijke vergoeding in de bedrijfscombinatie zijn.

Ruil van beloningen in de vorm van op aandelen van de overnemende partij gebaseerde betalingen voor beloningen in handen van werknemers van de overgenomen partij (toepassing van alinea 52(b))

▼M29

B56 Een overnemende partij kan haar beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen ( 33 ) (vervangingsbeloningen) ruilen voor beloningen die in handen zijn van werknemers van de overgenomen partij. Een ruil van aandelenopties of andere beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen in samenhang met een bedrijfscombinatie wordt administratief verwerkt als een wijziging van beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen in overeenstemming met IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen. Als de overnemende partij de beloningen van de overgenomen partij vervangt, moeten de op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van de vervangingsbeloningen van de overnemende partij alle of gedeeltelijk worden opgenomen in de waardering van de in de bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding. De alinea's B57 tot en met B62 voorzien in leidraden voor de wijze waarop de op marktwaarde gebaseerde waarderingen moeten worden toegerekend.

In situaties waarin beloningen van de overgenomen partij zouden vervallen als gevolg van een bedrijfscombinatie en als de overnemende partij deze beloningen vervangt wanneer zij daar niet toe verplicht is, moeten in overeenstemming met IFRS 2 alle op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van de vervangingsbeloningen echter worden opgenomen als beloningskosten in de jaarrekening na de bedrijfscombinatie. Met andere woorden, geen van de op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van deze beloningen mag worden opgenomen in de waardering van de in de bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding. De overnemende partij is verplicht om de beloningen van de overgenomen partij te vervangen als de overgenomen partij of haar werknemers de vervanging kunnen afdwingen. In het kader van de toepassing van deze leidraad is de overnemende partij bijvoorbeeld verplicht om de beloningen van de overgenomen partij te vervangen indien dit vereist is op grond van:

(a) 

de voorwaarden van de overnameovereenkomst;

(b) 

de voorwaarden van de beloningen van de overgenomen partij; of

(c) 

de toepasselijke wet- of regelgeving.

▼M12

B57 Om te bepalen welk deel van een vervangingsbeloning deel uitmaakt van de voor de overgenomen partij overgedragen vergoeding en welk deel een beloning voor na de bedrijfscombinatie geleverde diensten is, moet de overnemende partij zowel de door haar toegekende vervangingsbeloningen als de beloningen van de overgenomen partij per de overnamedatum waarderen in overeenstemming met IFRS 2. Het deel van de op de marktwaarde gebaseerde waardering van de vervangingsbeloning dat deel uitmaakt van de vergoeding die in ruil voor de overgenomen partij is overgedragen, is gelijk aan het deel van de beloning van de overgenomen partij dat kan worden toegerekend aan diensten die vóór de bedrijfscombinatie werden geleverd.

B58 Het deel van de vervangingsbeloning dat kan worden toegerekend aan diensten die vóór de bedrijfscombinatie werden geleverd, is de op de marktwaarde gebaseerde waardering van de beloning van de overgenomen partij vermenigvuldigd met de verhouding tussen enerzijds het deel van de verstreken wachtperiode en anderzijds de totale wachtperiode of, indien langer, de oorspronkelijke wachtperiode van de beloning van de overgenomen partij. De wachtperiode is de periode gedurende welke alle gespecificeerde voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging moeten worden vervuld. De voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging worden gedefinieerd in IFRS 2.

B59 Het deel van een niet onvoorwaardelijk toegezegde vervangingsbeloning dat toerekenbaar is aan na de bedrijfscombinatie geleverde diensten, en dat dus in de jaarrekening na de bedrijfscombinatie wordt opgenomen als beloningskosten, is gelijk aan de totale op de marktwaarde gebaseerde waardering van de vervangingsbeloning min het bedrag toegerekend aan de diensten die vóór de bedrijfscombinatie werden geleverd. Derhalve rekent de overnemende partij het bedrag waarmee de op de marktwaarde gebaseerde waardering van de vervangingsbeloning de op de marktwaarde gebaseerde waardering van de beloning van de overgenomen partij overschrijdt, toe aan na de bedrijfscombinatie geleverde diensten, en neemt ze dat bedrag als beloningskosten op in de jaarrekening na de bedrijfscombinatie. De overnemende partij moet een deel van een vervangingsbeloning toerekenen aan na de bedrijfscombinatie geleverde diensten als ze die diensten nodig heeft, ongeacht of werknemers alle diensten hebben geleverd die vereist waren voor de onvoorwaardelijke toezegging van hun beloningen van de overgenomen partij vóór de overnamedatum.

B60 Het deel van een niet onvoorwaardelijk toegezegde vervangingsbeloning dat toerekenbaar is aan vóór de bedrijfscombinatie geleverde diensten, alsook het deel dat toerekenbaar is aan na de bedrijfscombinatie geleverde diensten, moet de best mogelijke schatting weerspiegelen van het aantal vervangingsbeloningen dat naar verwachting onvoorwaardelijk zal worden. Als bijvoorbeeld de op de marktwaarde gebaseerde waardering van het deel van een vervangingsbeloning dat is toegerekend aan vóór de bedrijfscombinatie geleverde diensten 100 munteenheden bedraagt en de overnemende partij verwacht dat slechts 95 procent van de beloning onvoorwaardelijk zal worden, is het bedrag dat wordt opgenomen in de vergoeding die in de bedrijfscombinatie werd overgedragen 95 munteenheden. Wijzigingen in het geschatte aantal vervangingsbeloningen dat naar verwachting onvoorwaardelijk zal worden, worden weerspiegeld in de beloningskosten voor de perioden waarin de wijzigingen zich voordoen of de beloningen vervallen - niet als aanpassingen aan de in de bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding. Zo ook worden de gevolgen van andere gebeurtenissen, zoals wijzigingen of het uiteindelijke resultaat van beloningen met prestatiegerelateerde voorwaarden, die zich na de overnamedatum voordoen, administratief verwerkt in overeenstemming met IFRS 2 bij het bepalen van de beloningskosten voor de periode waarin een gebeurtenis plaatsvindt.

B61 Dezelfde vereisten voor het bepalen van de delen van een vervangingsbeloning die toerekenbaar zijn aan vóór en na de bedrijfscombinatie geleverde diensten gelden ongeacht of een vervangingsbeloning als een verplichting dan wel als een eigen-vermogensinstrument wordt geclassificeerd in overeenstemming met de bepalingen van IFRS 2. Alle wijzigingen in de op de marktwaarde gebaseerde waardering van als verplichtingen geclassificeerde beloningen na de overnamedatum en de daarmee verband houdende fiscale gevolgen worden in de jaarrekening van de overnemende partij na de bedrijfscombinatie opgenomen in de periode(n) waarin de wijzigingen zich voordoen.

B62 De fiscale gevolgen van vervangingsbeloningen van op aandelen gebaseerde betalingen moeten worden opgenomen in overeenstemming met de bepalingen van IAS 12 Winstbelastingen.

▼M29

In eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overgenomen partij

B62A De overgenomen partij kan op aandelen gebaseerde betalingstransacties hebben uitstaan die de overnemende partij niet voor haar op aandelen gebaseerde betalingstransacties ruilt. Indien deze op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overgenomen partij onvoorwaardelijk zijn geworden, maken zij deel uit van het belang zonder zeggenschap in de overgenomen partij en worden zij op basis van hun marktwaarde gewaardeerd. Indien zij niet onvoorwaardelijk zijn geworden, worden zij in overeenstemming met de alinea's 19 en 30 op basis van hun marktwaarde gewaardeerd alsof de overnamedatum de toekenningsdatum was.

B62B De op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van niet onvoorwaardelijk geworden, op aandelen gebaseerde betalingstransacties worden aan het belang zonder zeggenschap toegerekend op grond van de verhouding van het verstreken deel van de wachtperiode tot de totale wachtperiode of de oorspronkelijke wachtperiode die geldt voor de op aandelen gebaseerde betalingstransactie, afhankelijk van welke periode het langst is. Het saldo wordt toegerekend aan de diensttijd na de bedrijfscombinatie.

▼M12

ANDERE IFRSS DIE LEIDRADEN VERSCHAFFEN VOOR WAARDERING EN ADMINISTRATIEVE VERWERKING NA EERSTE OPNAME (TOEPASSING VAN ALINEA 54)

▼M77

B63 Leidraden voor hoe in een bedrijfscombinatie verworven activa en overgenomen of aangegane verplichtingen moeten worden gewaardeerd en verwerkt, zijn bijvoorbeeld ook te vinden in de volgende IFRSs:

a) 

IAS 38 schrijft voor hoe in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare immateriële activa administratief moeten worden verwerkt. De overnemende partij waardeert goodwill tegen het op de overnamedatum opgenomen bedrag min eventuele geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa schrijft voor hoe bijzondere waardeverminderingsverliezen administratief moeten worden verwerkt.

(b) 

[verwijderd]

▼M12

c) 

IAS 12 schrijft voor hoe in een bedrijfscombinatie verworven uitgestelde belastingvorderingen (met inbegrip van niet-opgenomen uitgestelde belastingvorderingen) en overgenomen uitgestelde belastingverplichtingen na eerste opname moeten worden verwerkt.

d) 

IFRS 2 verschaft leidraden voor de waardering en administratieve verwerking na eerste opname van het deel van door een overnemende partij uitgegeven vervangingsbeloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen dat kan worden toegerekend aan toekomstige diensten van werknemers.

▼M32

e) 

IFRS 10 verschaft leidraden voor de administratieve verwerking van wijzigingen in het eigendomsbelang van een moedermaatschappij in een dochteronderneming nadat zeggenschap is verkregen.

▼M12

INFORMATIEVERSCHAFFING (TOEPASSING VAN ALINEA’S 59 EN 61)

▼M33

B64 Om de doelstelling in alinea 59 te realiseren, moet de overnemende partij de volgende informatie verstrekken voor elke bedrijfscombinatie die tijdens de verslagperiode plaatsvindt.

▼M12

a) 

de naam en een beschrijving van de overgenomen partij;

b) 

de overnamedatum;

c) 

het percentage van de verworven stemgerechtigde aandelenbelangen;

d) 

de voornaamste redenen voor de bedrijfscombinatie en een beschrijving van hoe de overnemende partij zeggenschap heeft verkregen over de overgenomen partij;

e) 

een kwalitatieve beschrijving van de factoren waaruit de opgenomen goodwill bestaat, zoals verwachte synergievoordelen uit de samenvoeging van bedrijfsactiviteiten van de overgenomen en overnemende partij, immateriële activa die niet in aanmerking komen voor afzonderlijke opname of andere factoren;

▼M33

f) 

de reële waarde op de overnamedatum van de totale overgedragen vergoeding en de reële waarde op de overnamedatum van elke belangrijke categorie van vergoedingen, zoals:

▼M12

i) 

geldmiddelen;

ii) 

andere materiële of immateriële activa, met inbegrip van een bedrijf of dochteronderneming van de overnemende partij;

iii) 

aangegane verplichtingen, bijvoorbeeld een verplichting voor een voorwaardelijke vergoeding; en

▼M33

iv) 

eigenvermogensbelangen van de overnemende partij, met inbegrip van het aantal uitgegeven of uitgeefbare instrumenten of belangen, en de methode voor het bepalen van de reële waarde van die instrumenten of belangen;

▼M12

g) 

voor voorwaardelijke-vergoedingsregelingen en vrijwaringsactiva:

i) 

het op de overnamedatum opgenomen bedrag;

ii) 

een beschrijving van de regeling en de basis voor de bepaling van het bedrag van de betaling; en

iii) 

een schatting van het bereik van de uitkomsten (niet-gedisconteerd) of, als een schatting van het bereik niet mogelijk is, dat feit en de redenen waarom die schatting niet mogelijk is. Als het maximumbedrag van de betaling onbeperkt is, moet de overnemende partij dat vermelden;

h) 

voor overgenomen vorderingen:

i) 

de reële waarde van de vorderingen;

ii) 

de bruto contractuele vorderingen; en

iii) 

de beste schatting op de overnamedatum van de contractuele kasstromen die naar verwachting niet zullen worden geïnd.

De informatie moet worden verstrekt per belangrijke categorie van vorderingen, zoals leningen, directe financiële leases en elke andere categorie van vorderingen;

i) 

de op de overnamedatum opgenomen bedragen voor elke belangrijke categorie van verworven activa en overgenomen verplichtingen;

j) 

voor elke voorwaardelijke verplichting opgenomen in overeenstemming met alinea 23, de informatie die in alinea 85 van IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa wordt gevraagd. Als een voorwaardelijke verplichting niet wordt opgenomen omdat de reële waarde ervan niet betrouwbaar kan worden bepaald, moet de overnemende partij de volgende informatie verstrekken:

i) 

de informatie die op grond van alinea 86 van IAS 37 moet worden verstrekt; en

ii) 

de redenen waarom de verplichting niet betrouwbaar kan worden bepaald;

k) 

het totale bedrag van goodwill dat naar verwachting fiscaal aftrekbaar zal zijn;

l) 

voor transacties die los van de verwerving van activa en overname van verplichtingen in de bedrijfscombinatie worden opgenomen in overeenstemming met alinea 51:

i) 

een beschrijving van elke transactie;

ii) 

hoe de overnemende partij elke transactie administratief heeft verwerkt;

iii) 

de voor elke transactie opgenomen bedragen en de post in de jaarrekening waarin elk bedrag is opgenomen; en

iv) 

als de transactie de effectieve afwikkeling van een bestaande relatie betreft, de methode die werd gebruikt voor de bepaling van het afwikkelingsbedrag;

m) 

de in (l) voorgeschreven vermelding van afzonderlijk opgenomen transacties moet het bedrag omvatten van aan de overname gerelateerde kosten en, afzonderlijk, het als last opgenomen bedrag van die kosten en de post of posten in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten waarin deze lasten zijn opgenomen. Het bedrag van niet als last opgenomen emissiekosten en hoe deze werden opgenomen moet ook in de toelichting worden vermeld;

n) 

bij een voordelige koop (zie alinea’s 34 tot en met 36):

i) 

het bedrag van elke in overeenstemming met alinea 34 opgenomen winst en de post in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten waarin de winst is opgenomen; en

ii) 

een beschrijving van de redenen waarom de transactie tot een winst heeft geleid;

▼M33

o) 

voor elke bedrijfscombinatie waarin de overnemende partij minder dan 100 procent van de eigenvermogensbelangen in de overgenomen partij bezit op de overnamedatum:

▼M12

i) 

het op de overnamedatum opgenomen bedrag van het minderheidsbelang in de overgenomen partij en de waarderingsgrondslag voor dat bedrag; en

▼M33

ii) 

voor elk tegen reële waarde gewaardeerd belang zonder overheersende zeggenschap in een overgenomen partij, de waarderingstechniek(en) en significante inputs die zijn gebruikt om die waarde te bepalen;

▼M12

p) 

bij een bedrijfscombinatie die in verschillende fasen wordt gerealiseerd:

i) 

de reële waarde op de overnamedatum van het aandelenbelang in de overgenomen partij dat vlak vóór de overnamedatum in handen was van de overnemende partij; en

ii) 

het bedrag van een eventuele winst die of een eventueel verlies dat werd opgenomen als gevolg van de herwaardering tegen reële waarde van het aandelenbelang in de overgenomen partij dat vóór de bedrijfscombinatie in handen was van de overnemende partij (zie alinea 42), en de post in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten waarin die winst of dat verlies is opgenomen;

q) 

de volgende informatie:

i) 

de bedragen van opbrengsten en winst of verlies van de overgenomen partij sinds de overnamedatum die zijn opgenomen in het geconsolideerde overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten voor de verslagperiode; en

ii) 

de opbrengst en de winst of het verlies van de samengevoegde entiteit over de actuele verslagperiode alsof de overnamedatum voor alle bedrijfscombinaties die tijdens het jaar plaatsvonden het begin van de jaarlijkse verslagperiode was.

Indien het onuitvoerbaar is om informatie die op grond van deze subalinea vereist is te vermelden, moet de overnemende partij dat feit in de toelichting vermelden en moet zij verklaren waarom die vermelding onuitvoerbaar is. In deze IFRS heeft de term „onuitvoerbaar” dezelfde betekenis als in IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

B65 Voor bedrijfscombinaties die tijdens de verslagperiode plaatsvinden en die afzonderlijk niet maar gezamenlijk wel van materieel belang zijn, moet de overnemende partij de totalen vermelden van de informatie die op grond van alinea B64(e) tot en met (q) moet worden verstrekt.

B66 Als de overnamedatum van een bedrijfscombinatie na het einde van de verslagperiode ligt maar vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie, moet de overnemende partij de door alinea B64 vereiste informatie verstrekken, tenzij de eerste administratieve verwerking van de bedrijfscombinatie nog niet voltooid is op het moment dat de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie. In dat geval moet de overnemende partij beschrijven welke informatie niet kon worden verstrekt en de redenen waarom dat niet mogelijk was.

B67 Om de doelstelling in alinea 61 te realiseren, moet de overnemende partij de volgende informatie verstrekken voor elke materiële bedrijfscombinatie of in het totaal voor bedrijfscombinaties die afzonderlijk niet maar gezamenlijk wel van materieel belang zijn:

a) 

als de eerste administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie niet voltooid is (zie alinea 45) voor bepaalde activa, verplichtingen, minderheidsbelangen of vergoedingen en de in de jaarrekening opgenomen bedragen voor de bedrijfscombinatie bijgevolg slechts voorlopig zijn bepaald:

i) 

de redenen waarom de eerste administratieve verwerking van de bedrijfscombinatie niet voltooid is;

ii) 

de activa, verplichtingen, aandelenbelangen of vergoedingen waarvoor de eerste administratieve verwerking niet voltooid is; en

iii) 

de aard en het bedrag van eventuele aanpassingen in de waarderingsperiode die tijdens de verslagperiode werden opgenomen in overeenstemming met alinea 49;

b) 

voor elke verslagperiode na de overnamedatum tot de entiteit het recht op een actief uit hoofde van een voorwaardelijke vergoeding ontvangt, verkoopt of anderszins verliest, of tot de entiteit een verplichting uit hoofde van een voorwaardelijke vergoeding afwikkelt of de verplichting wordt geannuleerd of vervalt:

i) 

eventuele wijzigingen in de opgenomen bedragen, met inbegrip van eventuele verschillen die bij afwikkeling ontstaan;

ii) 

eventuele wijzigingen in het bereik van de uitkomsten (niet-gedisconteerd) en de redenen voor die wijzigingen; en

iii) 

de waarderingstechnieken en belangrijkste gegevens die in het model zijn gebruikt om de voorwaardelijke vergoeding te waarderen;

c) 

voor voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in een bedrijfscombinatie, moet de overnemende partij voor elke categorie van voorzieningen de informatie verstrekken die op grond van alinea’s 84 en 85 van IAS 37 vereist is;

d) 

een aansluiting tussen de boekwaarde van de goodwill aan het begin en aan het eind van de verslagperiode, met afzonderlijke vermelding van:

i) 

het brutobedrag en de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen aan het begin van de verslagperiode;

ii) 

aanvullende goodwill die tijdens de verslagperiode is opgenomen, met uitzondering van goodwill die is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die bij overname voldoet aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

iii) 

aanpassingen die voortvloeien uit de latere opname van uitgestelde belastingvorderingen tijdens de verslagperiode in overeenstemming met alinea 67;

iv) 

goodwill die is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd in overeenstemming met IFRS 5, en goodwill die tijdens de verslagperiode niet langer in de balans wordt opgenomen zonder voorheen te zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd;

v) 

bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de verslagperiode zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 36; (IAS 36 vereist dat naast deze vereiste informatie wordt verstrekt over de realiseerbare waarde en bijzondere waardevermindering van goodwill.)

vi) 

nettowisselkoersverschillen die tijdens de verslagperiode zijn ontstaan in overeenstemming met IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen;

vii) 

alle andere wijzigingen in de boekwaarde tijdens de verslagperiode;

viii) 

het brutobedrag en de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen aan het eind van de verslagperiode;

e) 

het bedrag en een verklaring van enige winst of enig verlies opgenomen in de actuele verslagperiode die/dat zowel:

i) 

betrekking heeft op de verworven identificeerbare activa of overgenomen verplichtingen in een bedrijfscombinatie die in de actuele of voorgaande verslagperiode tot stand kwam; en

ii) 

van dusdanige omvang, aard of frequentie is dat de vermelding ervan relevant is om de jaarrekening van de samengevoegde entiteit te begrijpen.

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BEDRIJFSCOMBINATIES WAARBIJ ALLEEN ONDERLINGE ENTITEITEN BETROKKEN ZIJN OF DIE ENKEL OP BASIS VAN EEN CONTRACT TOT STAND KOMEN (TOEPASSING VAN ALINEA 66)

B68 Alinea 64 bepaalt dat deze IFRS prospectief van toepassing is op bedrijfscombinaties waarvoor de overnamedatum valt op of na het begin van de eerste jaarlijkse verslagperiode die op of na 1 juli 2009 aanvangt. Eerdere toepassing is toegestaan. Entiteiten moeten deze IFRS echter alleen toepassen aan het begin van een jaarlijkse verslagperiode die op of na 30 juni 2007 aanvangt. Als een entiteit deze IFRS vóór zijn ingangsdatum toepast, moet zij dit feit vermelden en moet zij tezelfdertijd IAS 27 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) toepassen.

B69 De vereiste om deze IFRS prospectief toe te passen, heeft het volgende gevolg voor een bedrijfscombinatie waarbij alleen onderlinge entiteiten betrokken zijn of die enkel op basis van een contract tot stand komt als de overnamedatum voor die bedrijfscombinatie vóór de toepassing van deze IFRS ligt:

a) 

Classificatie - Een entiteit moet de voorgaande bedrijfscombinatie blijven classificeren in overeenstemming met de vorige grondslagen voor financiële verslaggeving die de entiteit voor dergelijke combinaties hanteerde.

b) 

Voorheen opgenomen goodwill - Aan het begin van de eerste jaarperiode waarin deze IFRS wordt toegepast, moet de boekwaarde van goodwill die voortvloeit uit de voorgaande bedrijfscombinatie gelijk zijn aan de boekwaarde van die goodwill op die datum in overeenstemming met de vorige grondslagen voor financiële verslaggeving die door de entiteit werden gehanteerd. Bij het bepalen van dat bedrag moet de entiteit de boekwaarde van geaccumuleerde afschrijvingen van die goodwill en de overeenkomstige afname van goodwill elimineren. Er mogen geen andere aanpassingen worden aangebracht aan de boekwaarde van goodwill.

c) 

Goodwill die voorheen ten laste van het eigen vermogen werd gebracht - Het is mogelijk dat de vorige grondslagen voor financiële verslaggeving die door de entiteit werden gehanteerd ertoe hebben geleid dat goodwill die voortvloeit uit de voorgaande bedrijfscombinatie ten laste van het eigen vermogen wordt gebracht. In dat geval mag de entiteit die goodwill niet als een actief opnemen aan het begin van de eerste jaarperiode waarin deze IFRS wordt toegepast. Bovendien mag de entiteit geen enkel deel van die goodwill in de winst-en-verliesrekening opnemen wanneer ze het bedrijf waarmee die goodwill verband houdt geheel of gedeeltelijk afstoot of wanneer een kasstroomgenererende eenheid waarmee die goodwill verband houdt een bijzondere waardevermindering ondergaat.

d) 

Administratieve verwerking van goodwill na eerste opname - Vanaf het begin van de eerste jaarperiode waarin deze IFRS wordt toegepast, moet een entiteit de afschrijving van goodwill die voortvloeit uit de voorgaande bedrijfscombinatie stopzetten en moet ze onderzoeken of de goodwill een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan in overeenstemming met IAS 36.

e) 

Voorheen opgenomen negatieve goodwill - Een entiteit die de voorgaande bedrijfscombinatie administratief heeft verwerkt volgens de overnamemethode, heeft mogelijk een uitgestelde opbrengst opgenomen voor het bedrag waarmee haar belang in de netto reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de overgenomen partij de kostprijs van dat belang overschrijdt (soms negatieve goodwill genoemd). Als dat het geval is, mag de entiteit de boekwaarde van die uitgestelde opbrengst niet langer in de balans opnemen aan het begin van de eerste jaarperiode waarin deze IFRS wordt toegepast, en moet zij het beginsaldo van ingehouden winsten op die datum overeenkomstig aanpassen.

▼B




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 4

Verzekeringscontracten

DOEL

1 Het doel van deze IFRS is voorschriften te verstrekken ten aanzien van de financiële verslaggeving van verzekeringscontracten door een entiteit die dergelijke contracten uitgeeft (in deze IFRS aangeduid als de verzekeraar), totdat de Board de tweede fase van zijn project inzake verzekeringscontracten afrondt. IFRS 4 bevat met name voorschriften betreffende:

(a) 

beperkte verbeteringen wat betreft de administratieve verwerking door verzekeraars van verzekeringscontracten;

(b) 

informatieverschaffing over de bedragen in de jaarrekening van een verzekeraar die uit verzekeringscontracten voortvloeien, waarmee gebruikers van die jaarrekening inzicht wordt verschaft in de omvang, tijdstippen en onzekerheid van toekomstige kasstromen uit hoofde van verzekeringscontracten.

TOEPASSINGSGEBIED

2 Entiteiten moeten deze IFRS toepassen op:

(a) 

door hen uitgegeven verzekeringscontracten (met inbegrip van herverzekeringscontracten) en door hen gehouden herverzekeringscontracten.

(b) 

door hen uitgegeven financiële instrumenten met een discretionairewinstdelingselement (zie alinea 35). IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing schrijft voor welke informatie over financiële instrumenten moet worden verstrekt, met inbegrip van financiële instrumenten met dergelijke elementen.

▼M56

3 In deze IFRS wordt niet ingegaan op andere aspecten van de verslaggeving door verzekeraars, zoals de administratieve verwerking van door verzekeraars aangehouden financiële activa en door verzekeraars uitgegeven financiële verplichtingen (zie IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie, IFRS 7 en IFRS 9 Financiële instrumenten), behalve in:

a) 

alinea 20A, die verzekeraars die aan welbepaalde criteria voldoen, een tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toestaat;

b) 

alinea 35B, die verzekeraars toestaat op aangewezen financiële activa de overlappingsbenadering toe te passen; en

c) 

alinea 45, die verzekeraars toestaat in welbepaalde omstandigheden sommige van of al hun financiële activa zodanig te herclassificeren dat zij worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

▼M54

4 Entiteiten mogen deze IFRS niet toepassen op:

▼B

(a) 

rechtstreeks door een fabrikant, handelaar of detaillist uitgegeven productgaranties (zie IAS 18 Opbrengsten en IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa);

(b) 

de activa en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel (zie IAS 19 Personeelsbeloningen en IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen) en door werknemerspensioenfondsen gerapporteerde pensioenverplichtingen op grond van toegezegdpensioenregelingen (zie IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door pensioenregelingen);

▼M54

(c) 

contractuele rechten of contractuele verplichtingen die afhankelijk zijn van het toekomstige gebruik, of het gebruiksrecht, van een niet-financiële post (bijvoorbeeld sommige licentievergoedingen, royalty's, variabele leasebetalingen en soortgelijke posten), alsook de restwaardegarantie van een lessee bij een leaseovereenkomst (zie IFRS 16 Leaseovereenkomsten, IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten en IAS 38 Immateriële activa);

▼M53

(d) 

financiëlegarantiecontracten, tenzij de emittent eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, in welk geval hij ervoor mag kiezen ofwel IAS 32, IFRS 7 en IFRS 9, ofwel deze IFRS op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen. De emittent mag deze keuze per contract maken, maar de voor elk contract gemaakte keuze is onherroepelijk;

▼B

(e) 

voorwaardelijke, te betalen of ontvangen vergoedingen bij een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties);

(f) 

directe verzekeringscontracten die de entiteit houdt (dat wil zeggen directe verzekeringscontracten waarbij de entiteit de polishouder is). Een cedent moet deze IFRS echter toepassen op herverzekeringscontracten die hij houdt.

▼M56

5 Gemakshalve wordt in deze IFRS elke entiteit die een verzekeringscontract uitgeeft, als verzekeraar aangeduid, ongeacht of de emittent in juridische zin of voor toezichtsdoeleinden als verzekeraar wordt aangemerkt. Alle in de alinea's 3(a), 3(b), 20A tot en met 20Q, 35B tot en met 35N, 39B tot en met 39M en 46 tot en met 49 voorkomende verwijzingen naar een verzekeraar moeten ook worden gelezen als verwijzingen naar een emittent van een financieel instrument dat een discretionairewinstdelingselement bevat.

▼B

6 Een herverzekeringscontract is een type verzekeringscontract. Alle verwijzingen in deze IFRS naar verzekeringscontracten gelden derhalve tevens voor herverzekeringscontracten.

In contracten besloten derivaten

▼M53

7 Op grond van IFRS 9 zijn entiteiten verplicht sommige in contracten besloten derivaten van het basiscontract af te scheiden, deze derivaten tegen reële waarde te waarderen en veranderingen in de reële waarde in winst of verlies te verantwoorden. IFRS 9 geldt voor in een verzekeringscontract besloten derivaten, tenzij het in een contract besloten derivaat zelf een verzekeringscontract is.

8 Als uitzondering op de vereisten van IFRS 9 hoeft een verzekeraar de optie die een polishouder heeft om een verzekeringscontract voor een vast bedrag (of voor een bedrag gebaseerd op een vast bedrag en een rentevoet) af te kopen, niet af te scheiden, en tegen reële waarde te waarderen, zelfs indien de uitoefenprijs afwijkt van de boekwaarde van de verzekeringsverplichting die de basis vormt. De vereisten van IFRS 9 gelden echter wel voor een in een verzekeringscontract besloten putoptie of afkoopoptie in geldmiddelen indien de afkoopwaarde schommelt afhankelijk van de verandering in een financiële variabele (zoals een aandelen- of commodityprijs of -index), of in een niet-financiële variabele die niet specifiek voor een contractpartij is. Bovendien gelden die vereisten eveneens indien een verandering in een dergelijke variabele leidt tot uitoefening door de houder van een putoptie of afkoopoptie in geldmiddelen (bijvoorbeeld een putoptie die kan worden uitgeoefend indien een aandelenmarktindex een bepaald niveau bereikt).

▼B

9 Alinea 8 geldt in gelijke mate voor opties om een financieel instrument met discretionaire winstdeling af te kopen.

Ontbundeling van depositocomponenten

10 Sommige verzekeringscontracten bevatten zowel een verzekerings- als een depositocomponent. Een verzekeraar moet of mag in sommige gevallen deze componenten ontbundelen:

(a) 

ontbundeling is vereist indien aan beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(i) 

de verzekeraar kan de waarde van de depositocomponent (met inbegrip van eventuele in het contract besloten afkoopopties) afzonderlijk bepalen (dat wil zeggen zonder rekening te houden met de verzekeringscomponent);

(ii) 

op grond van zijn grondslagen voor financiële verslaggeving is de verzekeraar niet verplicht alle verplichtingen en rechten uit hoofde van de depositocomponent op te nemen;

(b) 

ontbundeling is toegestaan, maar niet verplicht, indien de verzekeraar de waarde van de depositocomponent afzonderlijk kan bepalen zoals vermeld bij (a)(i), maar de verzekeraar op grond van zijn grondslagen voor financiële verslaggeving verplicht is alle verplichtingen en rechten op te nemen die uit de depositocomponent voortvloeien, ongeacht de grondslag die wordt gehanteerd om die rechten en verplichtingen te waarderen;

(c) 

ontbundeling is niet toegestaan indien een verzekeraar de waarde van de depositocomponent niet afzonderlijk kan bepalen zoals vermeld bij (a)(i).

11 Een voorbeeld van een geval waarin de grondslagen voor financiële verslaggeving van een verzekeraar hem niet verplichten alle verplichtingen die uit een depositocomponent voortvloeien, op te nemen, wordt hierna beschreven. Een cedent ontvangt van een herverzekeraar een vergoeding in verband met geleden schade, maar het contract verplicht de cedent om de vergoeding in toekomstige jaren terug te betalen. Deze verplichting vloeit voort uit een depositocomponent. Ontbundeling is vereist indien de grondslagen voor financiële verslaggeving van de cedent in andere gevallen de cedent zouden toestaan om de vergoeding als baat op te nemen zonder de resulterende verplichting op te nemen.

▼M53

12 Om een contract te ontbundelen, moet een verzekeraar:

a) 

deze IFRS toepassen op de verzekeringscomponent.

b) 

IFRS 9 toepassen op de depositocomponent.

▼B

OPNAME EN WAARDERING

Tijdelijke vrijstelling van sommige andere IFRSs

13 In alinea's 10 tot en met 12 van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten zijn criteria vermeld voor gebruik door een entiteit bij de ontwikkeling van een grondslag voor financiële verslaggeving indien er geen IFRS is die specifiek op een post betrekking heeft. Op grond van deze IFRS hoeft een verzekeraar die criteria echter niet toe te passen voor zijn grondslagen voor financiële verslaggeving betreffende:

(a) 

verzekeringscontracten die hij uitgeeft (met inbegrip van hiermee verband houdende acquisitiekosten en immateriële activa, zoals deze beschreven in alinea's 31 en 32); en

(b) 

herverzekeringscontracten die hij houdt.

14 Op grond van deze IFRS is een verzekeraar niettemin niet vrijgesteld van sommige gevolgen van de criteria in alinea's 10 tot en met 12 van IAS 8. Een verzekeraar:

(a) 

mag geen voorzieningen voor mogelijke toekomstige claims opnemen als een verplichting indien die claims voortvloeien uit verzekeringscontracten die op de rapportagedatum niet bestonden (zoals catastrofe- en egalisatievoorzieningen);

(b) 

moet de in alinea's 15 tot en met 19 beschreven toereikendheidstoets van de verplichtingen uitvoeren;

(c) 

uitsluitend een verzekeringsverplichting (of een deel van een dergelijke verplichting) niet langer opnemen in de balans als en alleen als de in het contract vermelde verplichting tenietgaat, dat wil zeggen wanneer de in het contract vastgelegde verplichting nagekomen of ontbonden wordt, dan wel afloopt;

(d) 

de volgende posten niet salderen:

(i) 

herverzekeringsactiva en hiermee verband houdende verzekeringsverplichtingen; dan wel

(ii) 

baten of lasten uit hoofde van herverzekeringscontracten en lasten of baten uit hoofde van de hiermee verband houdende verzekeringscontracten;

(e) 

nagaan of de herverzekeringsactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan (zie alinea 20).

Toereikendheidstoets van de verplichtingen

15 Een verzekeraar moet op iedere rapportagedatum bepalen of de opgenomen verzekeringsverplichtingen toereikend zijn, waarbij gebruik wordt gemaakt van actuele schattingen van toekomstige kasstromen uit hoofde van zijn verzekeringscontracten. Indien uit deze toets blijkt dat de boekwaarde van de verzekeringsverplichtingen (verminderd met de hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten en immateriële activa, zoals de activa besproken in alinea's 31 en 32) ontoereikend is in het licht van de geschatte toekomstige kasstromen, dan moet het gehele tekort in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden opgenomen.

16 Indien een verzekeraar een toereikendheidstoets van de verplichtingen toepast die aan bepaalde minimumeisen voldoet, legt deze IFRS geen nadere vereisten op. De minimumeisen zijn de volgende:

(a) 

in de toets wordt rekening gehouden met actuele schattingen van alle contractuele kasstromen, en met de hiermee verband houdende kasstromen zoals de claimbehandelingskosten, alsook de kasstromen uit in contracten besloten opties en garanties;

(b) 

indien uit de toets naar voren komt dat de verplichting ontoereikend is, wordt het tekort in zijn geheel in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen.

17 Indien de grondslagen voor financiële verslaggeving van een verzekeraar geen toereikendheidstoets van de verplichtingen voorschrijven die aan de minimumeisen in alinea 16 voldoet, moet de verzekeraar:

(a) 

de boekwaarde van de desbetreffende verzekeringsverplichtingen ( 34 ) bepalen verminderd met de boekwaarde van:

(i) 

eventuele hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten; en

(ii) 

eventuele hiermee verband houdende immateriële activa, zoals activa die zijn verworven in een bedrijfscombinatie of portefeuille-overdracht (zie alinea's 31 en 32). Hiermee verband houdende herverzekeringsactiva worden echter niet in aanmerking genomen omdat een verzekeraar deze administratief afzonderlijk verwerkt (zie alinea 20);

(b) 

bepalen of het bij (a) beschreven bedrag lager is dan de boekwaarde die vereist zou zijn indien de desbetreffende verzekeringsverplichtingen binnen het toepassingsgebied van IAS 37 zouden vallen. Indien dit bedrag lager is, moet de verzekeraar het verschil in zijn geheel in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ verwerken, en moet hij de boekwaarde van de hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten of immateriële activa verlagen, of de boekwaarde van de desbetreffende verzekeringsverplichtingen verhogen.

18 Indien de toereikendheidstoets van de verplichtingen van een verzekeraar aan de minimumeisen in alinea 16 voldoet, wordt de toets toegepast op het samenvoegingsniveau dat in die toets wordt aangegeven. Indien de toereikendheidstoets van de verplichtingen niet aan de minimumeisen voldoet, moet de in alinea 17 vermelde vergelijking worden uitgevoerd op het niveau van een portefeuille van contracten die globaal blootstaan aan soortgelijke risico's en die gezamenlijk als één portefeuille worden beheerd.

19 Het in alinea 17(b) beschreven bedrag (dat wil zeggen de uitkomst van de toepassing van IAS 37) moet een afspiegeling zijn van de toekomstige beleggingsmarges (zie alinea's 27 tot en met 29) als en alleen als het in alinea 17(a) beschreven bedrag tevens deze marges weerspiegelt.

Bijzondere waardevermindering van herverzekeringsactiva

20 Indien een herverzekeringsactief van een cedent een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet de cedent de boekwaarde daarvan dienovereenkomstig verminderen en neemt hij dat bijzondere waardeverminderingsverlies in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ op. Een herverzekeringsactief heeft een bijzondere waardevermindering ondergaan als en alleen als:

(a) 

er objectieve aanwijzingen zijn dat de cedent, als gevolg van een gebeurtenis na de eerste opname van het herverzekeringsactief, mogelijk niet alle bedragen zal ontvangen die op grond van de voorwaarden van het contract aan de cedent zijn verschuldigd; en

(b) 

die gebeurtenis betrouwbaar te bepalen gevolgen heeft voor de bedragen die de cedent van de herverzekeraar zal ontvangen.

▼M56

Tijdelijke vrijstelling van IFRS 9

▼M73

20A IFRS 9 heeft betrekking op de administratieve verwerking van financiële instrumenten en is van kracht voor jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Voor een verzekeraar die aan de criteria van alinea 20B voldoet, voorziet deze IFRS echter in een tijdelijke uitzondering op grond waarvan de verzekeraar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering in plaats van IFRS 9 mag toepassen voor jaarperioden die vóór 1 januari 2023 aanvangen, maar hij is daartoe niet verplicht. Een verzekeraar die de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast, moet:

▼M56

a) 

gebruikmaken van de vereisten in IFRS 9 die noodzakelijk zijn om de op grond van de alinea's 39B tot en met 39J van deze IFRS vereiste informatie te verschaffen; en

b) 

alle andere toepasselijke IFRS op zijn financiële instrumenten toepassen, behoudens het bepaalde in de alinea's 20A tot en met 20Q, 39B tot en met 39J en 46 en 47 van deze IFRS.

20B   Een verzekeraar mag de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepassen als en alleen als:

a) 

hij voordien geen enkele versie van IFRS 9 ( 35 )heeft toegepast, met uitzondering van alleen de in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.14 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 vervatte vereisten voor de presentatie van winsten en verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies; en

b) 

zijn activiteiten op zijn jaarlijkse verslagdatum die onmiddellijk aan 1 april 2016 voorafgaat, dan wel op een latere jaarlijkse verslagdatum zoals gespecificeerd in alinea 20G, overwegend met verzekering verband houden, zoals beschreven in alinea 20D.

20C Een verzekeraar die de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast, mag ervoor kiezen alleen de in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.14 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 vervatte vereisten toe te passen voor de presentatie van winsten en verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Indien een verzekeraar ervoor kiest deze vereisten toe te passen, dan moet hij de desbetreffende overgangsbepalingen in IFRS 9 toepassen, het feit vermelden dat hij deze vereisten heeft toegepast, en op permanente basis de daarmee samenhangende informatie verschaffen die in de alinea's 10 en 11 van IFRS 7 (zoals gewijzigd door IFRS 9 (2010)) is beschreven.

20D De activiteiten van een verzekeraar houden overwegend met verzekering verband als en alleen als:

a) 

de boekwaarde van zijn verplichtingen die voortvloeien uit contracten die vallen binnen het toepassingsgebied van deze IFRS, dat ook betrekking heeft op depositocomponenten of in contracten besloten derivaten die in overeenstemming met de alinea's 7 tot en met 12 van deze IFRS van verzekeringscontracten zijn ontbundeld, significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van al zijn verplichtingen; en

b) 

de totale boekwaarde van zijn met verzekering verband houdende verplichtingen (zie alinea 20E) als percentage van de totale boekwaarde van al zijn verplichtingen:

i) 

groter is dan 90 procent; of

ii) 

lager is dan of gelijk aan 90 procent maar groter dan 80 procent, en de verzekeraar geen belangrijke activiteit uitoefent die niet met verzekering verband houdt (zie alinea 20F).

20E Voor de toepassing van alinea 20D(b) omvatten met verzekering verband houdende verplichtingen:

a) 

verplichtingen die voortvloeien uit contracten die vallen binnen het toepassingsgebied van deze IFRS, zoals beschreven in alinea 20D(a);

b) 

verplichtingen uit hoofde van niet-afgeleide beleggingscontracten, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in overeenstemming met IAS 39 (met inbegrip van die welke zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies en waarop de verzekeraar de vereisten in IFRS 9 voor de presentatie van winsten en verliezen heeft toegepast (zie de alinea's 20B(a) en 20C)); en

c) 

verplichtingen die ontstaan omdat de verzekeraar de in de punten (a) en (b) bedoelde contracten uitgeeft of de verplichtingen nakomt die daaruit voortvloeien. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn onder meer derivaten die worden gebruikt om de risico's te beperken die uit deze contracten voortvloeien en uit de activa die deze contracten dekken, relevante belastingverplichtingen zoals de uitgestelde belastingverplichtingen voor belastbare tijdelijke verschillen uit hoofde van verplichtingen die uit deze contracten voortvloeien, en uitgegeven schuldbewijzen die in het toetsingsvermogen van de verzekeraar zijn opgenomen.

20F Voor de toepassing van alinea 20D(b)(ii) moet een verzekeraar bij het beoordelen of hij een belangrijke activiteit uitoefent die niet met verzekering verband houdt, rekening houden met:

a) 

alleen de activiteiten waarvoor hij baten kan ontvangen en lasten kan aangaan; en

b) 

kwantitatieve of kwalitatieve factoren (of beide), met inbegrip van openbaar beschikbare informatie, zoals de bedrijfstakkenclassificatie die gebruikers van jaarrekeningen op de verzekeraar toepassen.

20G Overeenkomstig alinea 20B(b) moet een entiteit nagaan of zij op haar jaarlijkse verslagdatum die onmiddellijk aan 1 april 2016 voorafgaat, voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt. Na die datum:

a) 

moet een entiteit die voordien voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking kwam, op een latere jaarlijkse verslagdatum opnieuw nagaan of haar activiteiten overwegend met verzekering verband houden, als en alleen als er zich tijdens de op die datum eindigende jaarperiode een verandering in de activiteiten van de entiteit heeft voorgedaan, zoals beschreven in de alinea's 20H en 20I;

b) 

mag een entiteit die voordien niet voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking kwam, op een latere jaarlijkse verslagdatum vóór 31 december 2018 opnieuw nagaan of haar activiteiten overwegend met verzekering verband houden, als en alleen als er zich tijdens de op die datum eindigende jaarperiode een verandering in de activiteiten van de entiteit heeft voorgedaan, zoals beschreven in de alinea's 20H en 20I.

20H Voor de toepassing van alinea 20G is een verandering in de activiteiten van een entiteit een verandering die:

a) 

door het hoger management van de entiteit is bepaald als gevolg van externe of interne veranderingen;

b) 

van belang is voor de bedrijfsactiviteiten van de entiteit; en

c) 

aan externe partijen kan worden aangetoond.

Een dergelijke verandering doet zich derhalve alleen voor wanneer de entiteit een activiteit aanvat of staakt die belangrijk is voor haar bedrijfsactiviteiten of die tot aanzienlijke veranderingen in de omvang van één van haar activiteiten leidt, bijvoorbeeld wanneer de entiteit een bedrijfsonderdeel heeft verworven, afgestoten of beëindigd.

20I Verwacht wordt dat een verandering in de activiteiten van een entiteit, zoals beschreven in alinea 20H, zeer zelden zal plaatsvinden. De volgende gebeurtenissen zijn geen veranderingen in de activiteiten van een entiteit voor de toepassing van alinea 20G:

a) 

een verandering in de financieringsstructuur van de entiteit, die op zichzelf niet van invloed is op de activiteiten waarvoor de entiteit baten ontvangt en lasten aangaat;

b) 

het voornemen van de entiteit om een bedrijfsonderdeel te verkopen, ook al zijn de activa en verplichtingen overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten als aangehouden voor verkoop geclassificeerd. Een voornemen om een bedrijfsonderdeel te verkopen, kan eventueel in de toekomst de activiteiten van de entiteit veranderen en tot een herbeoordeling aanleiding geven, maar heeft de in haar overzicht van de financiële positie opgenomen verplichtingen vooralsnog niet beïnvloed.

▼M73

20J Indien een entiteit als gevolg van een herbeoordeling (zie alinea 20G(a)) niet meer voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt, dan mag de entiteit de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 slechts blijven toepassen tot het einde van de jaarperiode die onmiddellijk na die herbeoordeling een aanvang nam. De entiteit moet IFRS 9 hoe dan ook toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Indien een entiteit bijvoorbeeld overeenkomstig alinea 20G(a) op 31 december 2018 (het einde van haar jaarperiode) bepaalt dat zij niet meer voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt, dan mag de entiteit de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 slechts tot en met 31 december 2019 blijven toepassen.

▼M56

20K Een verzekeraar die er voordien voor heeft gekozen de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toe te passen, mag er aan het begin van elke latere jaarperiode onherroepelijk voor kiezen IFRS 9 toe te passen.

Eerste toepasser

20L Een eerste toepasser, zoals gedefinieerd in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards, mag de in alinea 20A beschreven tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 slechts toepassen als en alleen als hij aan de criteria van alinea 20B voldoet. Bij de toepassing van alinea 20B(b) moet de eerste toepasser de boekwaarden hanteren die op de in die alinea gespecificeerde datum overeenkomstig de IFRS zijn bepaald.

20M IFRS 1 bevat voor een eerste toepasser geldende vereisten en vrijstellingen. Deze vereisten en vrijstellingen (bijvoorbeeld de alinea's D16 en D17 van IFRS 1) heffen de vereisten in de alinea's 20A tot en met 20Q en 39B tot en met 39J van deze IFRS niet op. Zo heffen de vereisten en vrijstellingen in IFRS 1 het vereiste niet op dat een eerste toepasser aan de criteria van alinea 20L moet voldoen om de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 te mogen toepassen.

20N Een eerste toepasser die de op grond van de alinea's 39B tot en met 39J vereiste informatie verschaft, moet de vereisten en vrijstellingen in IFRS 1 toepassen die relevant zijn voor het uitvoeren van de beoordelingen die voor deze informatieverschaffing zijn vereist.

Tijdelijke vrijstelling van specifieke vereisten in IAS 28

▼M73

20O Overeenkomstig de alinea’s 35 en 36 van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures moet een entiteit uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving toepassen wanneer zij de vermogensmutatiemethode gebruikt. Voor jaarperioden die vóór 1 januari 2023 aanvangen, mag een entiteit evenwel de desbetreffende grondslagen voor financiële verslaggeving die door de geassocieerde deelneming of joint venture worden toegepast, als volgt handhaven, maar zij is daartoe niet verplicht:

▼M56

a) 

de entiteit past IFRS 9 toe maar de geassocieerde deelneming of joint venture past de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toe; of

b) 

de entiteit past de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toe, maar de geassocieerde deelneming of joint venture past IFRS 9 toe.

20P Wanneer een entiteit voor haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture de vermogensmutatiemethode gebruikt en:

a) 

indien IFRS 9 voordien werd toegepast in de jaarrekening die voor de toepassing van de vermogensmutatiemethode op die geassocieerde deelneming of joint venture werd gebruikt (na het weergeven van eventuele door de entiteit aangebrachte aanpassingen), dan moet IFRS 9 verder worden toegepast;

b) 

indien de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 voordien werd toegepast in de jaarrekening die voor de toepassing van de vermogensmutatiemethode op die geassocieerde deelneming of joint venture werd gebruikt (na het weergeven van eventuele door de entiteit aangebrachte aanpassingen), dan mag in het vervolg IFRS 9 worden toegepast.

20Q Een entiteit mag de alinea's 20O en 20P(b) afzonderlijk toepassen voor elke geassocieerde deelneming of joint venture.

▼M74

Veranderingen in de grondslag voor de vaststelling van de contractuele kasstromen ten gevolge van de rentebenchmarkhervorming

20R Een verzekeraar die de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast, moet de vereisten van de alinea’s 5.4.6 tot en met 5.4.9 van IFRS 9 alleen op financiële activa of financiële verplichtingen toepassen als de grondslag voor de vaststelling van de contractuele kasstromen van die financiële activa of financiële verplichtingen verandert ten gevolge van de rentebenchmarkhervorming. Voor de toepassing daarvan verwijst de term „rentebenchmarkhervorming” naar de marktbrede hervorming van een rentebenchmark zoals omschreven in alinea 102B van IAS 39.

20S Voor de toepassing van de alinea’s 5.4.6 tot en met 5.4.9 van de wijzigingen in IFRS 9 moeten de verwijzingen naar alinea B5.4.5 van IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar alinea TL7 van IAS 39. Verwijzingen naar de alinea’s 5.4.3 en B5.4.6 van IFRS 9 moeten worden gelezen als verwijzingen naar alinea TL8 van IAS 39.

▼B

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

21 De alinea's 22 tot en met 30 gelden zowel voor wijzigingen door een verzekeraar die reeds de IFRSs toepast als voor wijzigingen door een verzekeraar die de IFRSs voor het eerst toepast.

22 Een verzekeraar kan zijn grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot verzekeringscontracten wijzigen als en alleen als de jaarrekening door de wijziging relevanter wordt voor gebruikers bij het nemen van economische beslissingen, en niet minder betrouwbaar, of betrouwbaarder, en niet minder relevant wordt voor gebruikers. Een verzekeraar moet de relevantie en betrouwbaarheid beoordelen op basis van de criteria in IAS 8.

23 Om de wijziging van de grondslagen voor de financiële verslaggeving met betrekking tot verzekeringscontracten te rechtvaardigen, moet een verzekeraar aantonen dat de jaarrekening dankzij de wijziging beter voldoet aan de criteria in IAS 8. De wijziging hoeft echter niet te leiden tot volledige overeenstemming met die criteria. De volgende specifieke kwesties worden hieronder besproken:

(a) 

actuele rente (alinea 24);

(b) 

voortzetting van bestaande praktijken (alinea 25);

(c) 

voorzichtigheid (alinea 26);

(d) 

toekomstige beleggingsmarges (alinea's 27 tot en met 29); en

(e) 

„shadow accounting” (alinea 30).

Actuele rente

24 Een verzekeraar mag (maar is niet verplicht om) zijn grondslagen voor financiële verslaggeving dusdanig (te) wijzigen dat hij aangemerkte verzekeringsverplichtingen ( 36 ) herwaardeert om de actuele marktrente te weerspiegelen en dat hij wijzigingen in deze verplichtingen opneemt in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ . De verzekeraar mag op dat moment ook grondslagen voor financiële verslaggeving invoeren waardoor andere actuele schattingen en veronderstellingen noodzakelijk zijn voor de aangemerkte verplichtingen. De keuze in deze alinea laat een verzekeraar toe om zijn grondslagen voor financiële verslaggeving in verband met aangemerkte verplichtingen te wijzigen, zonder die grondslagen consistent toe te passen op alle soortgelijke verplichtingen, zoals IAS 8 in andere gevallen zou voorschrijven. Indien een verzekeraar verplichtingen aanmerkt voor deze keuze, moet hij voor alle perioden de actuele marktrente (en, indien van toepassing, de andere actuele schattingen en veronderstellingen) consistent toepassen op al deze verplichtingen, totdat deze tenietgaan.

Voortzetting van bestaande praktijken

25 Verzekeraars mogen de onderstaande praktijken blijven voortzetten, maar met de invoering van één daarvan wordt niet voldaan aan alinea 22:

(a) 

waardering van verzekeringsverplichtingen op niet-gedisconteerde basis;

(b) 

waardering van contractuele rechten op toekomstige vermogensbeheervergoedingen op een bedrag dat hoger is dan de reële waarde zoals vastgesteld door een vergelijking met actuele vergoedingen die door andere marktdeelnemers voor soortgelijke diensten worden berekend. Het is waarschijnlijk dat de reële waarde bij het ontstaan van die contractuele rechten gelijk is aan de betaalde uitgiftekosten, tenzij de toekomstige vermogensbeheervergoeding en de hiermee verband houdende kosten afwijken van hetgeen in de markt gebruikelijk is;

(c) 

gebruikmaking van niet-uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten (en eventuele hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten en immateriële activa) van dochterondernemingen, behoudens zoals toegestaan op grond van alinea 24. Indien die grondslagen voor financiële verslaggeving niet uniform zijn, mag een verzekeraar deze wijzigen indien de grondslagen voor financiële verslaggeving als gevolg van de wijziging niet verder uiteen gaan lopen, en tevens de wijziging aan de andere vereisten in deze IFRS voldoet.

Voorzichtigheid

26 Verzekeraars hoeven hun grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten niet te wijzigen om overdreven voorzichtigheid te elimineren. Indien een verzekeraar zijn verzekeringscontracten echter reeds voldoende voorzichtig waardeert, moet hij bij de waardering niet nog eens extra voorzichtig zijn.

Toekomstige beleggingsmarges

27 Verzekeraars hoeven hun grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten niet te wijzigen om toekomstige beleggingsmarges te elimineren. Er is echter sprake van een weerlegbaar vermoeden dat de jaarrekening van een verzekeraar minder relevant en betrouwbaar wordt indien deze een grondslag voor financiële verslaggeving introduceert waarmee bij de waardering van verzekeringscontracten rekening wordt gehouden met toekomstige beleggingsmarges, tenzij deze marges van invloed zijn op de contractuele betalingen. Twee voorbeelden van grondslagen voor financiële verslaggeving waarbij rekening wordt gehouden met die marges, zijn:

(a) 

toepassing van een disconteringsvoet die een afspiegeling is van het geschatte rendement op de activa van de verzekeraar; dan wel

(b) 

raming van het rendement op die activa op basis van een geschat rendement, discontering van dat geraamde rendement tegen een afwijkende voet en opname van het resultaat in de waardering van de verplichting.

28 Verzekeraars kunnen het weerlegbare vermoeden dat in alinea 27 wordt beschreven weerleggen als en alleen als de toename van de relevantie en betrouwbaarheid van de jaarrekening als gevolg van de overige componenten van een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving opweegt tegen de afname van de relevantie en betrouwbaarheid als gevolg van de opname van toekomstige beleggingsmarges. Stel bijvoorbeeld dat in het kader van de bestaande grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten wordt uitgegaan van overdreven voorzichtige, bij aanvang vastgestelde veronderstellingen en een door een regelgevende instantie voorgeschreven disconteringsvoet die geen directe relatie met de marktomstandigheden heeft, en waarbij geen rekening wordt gehouden met een aantal in het contract besloten derivaten en garanties. De verzekeraar kan zijn jaarrekening relevanter maken, zonder dat dit ten koste gaat van de betrouwbaarheid, door over te schakelen op een veelomvattende op de belegger gerichte grondslag voor verslaggeving die in brede kring wordt gehanteerd en die de volgende elementen omvat:

(a) 

actuele schattingen en veronderstellingen;

(b) 

een redelijke (maar niet overdreven voorzichtige) aanpassing om risico en onzekerheid tot uitdrukking te brengen;

(c) 

waarderingen waarin zowel de intrinsieke waarde als de tijdswaarde van in een contract besloten opties en garanties worden verwerkt; en

(d) 

een actuele disconteringsvoet die gebaseerd is op de marktrente, zelfs als deze disconteringsvoet een afspiegeling is van het verwachte rendement op de activa van de verzekeraar.

29 Bij sommige waarderingsbenaderingen wordt de disconteringsvoet gebruikt om de contante waarde van een toekomstige winstmarge te bepalen. Die winstmarge wordt vervolgens via een formule aan verschillende perioden toegerekend. Bij deze benaderingen beïnvloedt de disconteringsvoet de waardering van de verplichting alleen op indirecte wijze. Met name het gebruik van een minder geschikte disconteringsvoet heeft beperkte of geen gevolgen voor de waardering van de verplichting bij het ontstaan ervan. Bij andere benaderingen bepaalt de disconteringsvoet echter de waardering van de verplichting op directe wijze. In het laatstgenoemde geval is het, omdat de invoering van een activagerelateerde disconteringsvoet een groter effect heeft, zeer onwaarschijnlijk dat een verzekeraar het weerlegbare vermoeden beschreven in alinea 27, zou kunnen weerleggen.

„Shadow accounting”

30 In sommige modellen voor administratieve verwerking hebben gerealiseerde winsten en verliezen op de activa van een verzekeraar directe gevolgen voor de waardering van (een deel van) de a) verzekeringsverplichtingen, b) daaraan gerelateerde acquisitiekosten en c) daaraan gerelateerde immateriële activa, zoals de activa beschreven in alinea 31 en 32. Verzekeraars mogen (maar zijn niet verplicht om) de grondslagen voor financiële verslaggeving zodanig (te) wijzigen dat de invloed van een opgenomen maar ongerealiseerd resultaat op een actief dezelfde is als die van een gerealiseerde winst of een gerealiseerd verlies. ►M5  De hiermee verband houdende aanpassing van de verzekeringsverplichting (of geactiveerde acquisitiekosten of immateriële activa) moet in niet-gerealiseerde resultaten worden opgenomen als en alleen als de ongerealiseerde winsten of verliezen in niet-gerealiseerde resultaten worden verwerkt. ◄ Deze handelwijze wordt soms aangeduid als „shadow accounting”.

Verzekeringscontracten verworven in een bedrijfscombinatie of portefeuilleoverdracht

31 Om te voldoen aan IFRS 3 waarderen verzekeraars de bij een bedrijfscombinatie aangegane verzekeringsverplichtingen en verworven verzekeringsactiva op de overnamedatum tegen reële waarde te waarderen. Een verzekeraar mag echter (maar is niet verplicht) de presentatie van overgenomen verzekeringscontracten uitbreiden door de reële waarde van deze contracten te splitsen in twee componenten:

(a) 

een verplichting gewaardeerd in overeenstemming met de grondslagen voor financiële verslaggeving van de verzekeraar inzake door hem uitgegeven verzekeringscontracten; en

(b) 

een immaterieel actief dat het verschil voorstelt tussen i) de reële waarde van de verworven contractuele verzekeringsrechten en aangegane verzekeringsverplichtingen en ii) het bij (a) beschreven bedrag. De waardering van dit actief na eerste opname moet in overeenstemming zijn met de waardering van de hiermee verband houdende verzekeringsverplichting.

32 Een verzekeraar die een portefeuille van verzekeringscontracten overneemt, mag de uitgebreidere presentatie toepassen die in alinea 31 is beschreven.

33 De immateriële activa die in alinea's 31 en 32 zijn beschreven, vallen buiten het toepassingsgebied van IAS 36 en IAS 38. IAS 36 en IAS 38 gelden echter wel voor klantenbestanden en klantenrelaties die een afspiegeling zijn van de verwachtingen omtrent toekomstige contracten die geen deel uitmaken van de contractuele verzekeringsrechten en verzekeringsverplichtingen die bestonden op de datum van een bedrijfscombinatie of portefeuilleoverdracht.

Discretionaire winstdeling

Verzekeringscontracten met discretionaire winstdeling

▼M53

34 Sommige verzekeringscontracten bevatten een discretionairewinstdelingselement en een gegarandeerd element. De emittent van een dergelijk contract:

▼B

(a) 

mag het discretionairewinstdelingselement en het gegarandeerde element afzonderlijk opnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Indien de emittent deze niet afzonderlijk opneemt, rubriceert hij het gehele contract als een verplichting. Indien de emittent deze afzonderlijk rubriceert, classificeert hij het gegarandeerde element als een verplichting;

(b) 

classificeert dat recht hetzij als een verplichting, hetzij als een afzonderlijke component van het eigen vermogen indien hij het discretionairewinstdelingselement afzonderlijk van het gegarandeerde element opneemt. In deze IFRS wordt niet gespecificeerd hoe de emittent bepaalt of dat recht een verplichting is of tot het eigen vermogen behoort. De emittent mag dat recht splitsen in een vreemdvermogens- en een eigenvermogenscomponent, waarbij ten aanzien van de splitsing een consistente grondslag voor financiële verslaggeving wordt gehanteerd. De emittent mag dat recht niet als een tussencategorie, tussen het vreemde vermogen en het eigen vermogen, classificeren;

(c) 

mag alle ontvangen premies als opbrengst opnemen zonder een gedeelte af te splitsen dat op de eigenvermogenscomponent betrekking heeft. De resulterende veranderingen in het gegarandeerde element en in het gedeelte van het discretionairewinstdelingselement dat als een verplichting wordt geclassificeerd, worden in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen. Indien (een deel van) het discretionairewinstdelingselement als eigen vermogen wordt geclassificeerd, kan een gedeelte van de winst of het verlies aan dat recht toe te rekenen zijn (op dezelfde wijze waarop een gedeelte aan minderheidsbelangen wordt toegerekend). De emittent neemt het gedeelte van de winst die, of het verlies dat, aan een eventuele eigenvermogenscomponent van een discretionairewinstdelingselement is toe te rekenen, op als een verdeling van de winst of het verlies, niet als een baat of last (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening);

▼M53

(d) 

moet, indien er in het contract een derivaat besloten is dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 valt, IFRS 9 op dat in het contract besloten derivaat toepassen;

▼B

(e) 

zet in alle opzichten die niet in alinea's 14 tot en met 20 en alinea 34(a) tot en met (d) worden beschreven, de bestaande grondslagen voor financiële verslaggeving van dergelijke contracten voort, tenzij de emittent die grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt op een wijze die in overeenstemming is met de alinea's 21 tot en met 30.

Financiële instrumenten met discretionaire winstdeling

▼M53

35 De vereisten in alinea 34 gelden ook voor financiële instrumenten met een discretionairewinstdelingselement. Daarnaast:

(a) 

moet de emittent de toereikendheidstoets van de verplichtingen in de alinea's 15 tot en met 19 op het gehele contract toepassen (dat wil zeggen het gegarandeerde element en het discretionairewinstdelingselement) indien de emittent het discretionairewinstdelingselement als een verplichting classificeert. De emittent hoeft niet het bedrag te bepalen dat zou gelden als IFRS 9 op het gegarandeerde element zou worden toegepast;

(b) 

mag de verplichting die voor het gehele contract wordt opgenomen niet lager zijn dan het bedrag dat zou worden verkregen als IFRS 9 op het gegarandeerde element zou worden toegepast, indien de emittent (een deel van) het discretionairewinstdelingselement als een afzonderlijke component van het eigen vermogen classificeert. Dat bedrag moet de intrinsieke waarde van een optie om het contract af te kopen, omvatten, maar hoeft niet de tijdswaarde van de optie te omvatten indien de optie op grond van alinea 9 is vrijgesteld van waardering tegen reële waarde. De emittent hoeft niet het bedrag te vermelden dat zou gelden als IFRS 9 op het gegarandeerde element zou worden toegepast; het bedrag hoeft ook niet afzonderlijk te worden gepresenteerd. Bovendien hoeft de emittent dat bedrag niet te bepalen indien de totale verplichting die wordt opgenomen, duidelijk hoger is;

▼B

(c) 

mag de emittent, hoewel deze contracten financiële instrumenten zijn, de premies voor deze contracten als opbrengst blijven opnemen en de resulterende toename van de boekwaarde van de verplichting als last verwerken;

(d) 

hoewel deze contracten financiële instrumenten zijn, moet een emittent die alinea 20(b) van IFRS 7 toepast op contracten met een discretionairewinstdelingselement de totale rentelasten vermelden die in de winst-en-verliesrekening zijn opgenomen, maar hoeft hij dergelijke rentelasten niet te berekenen met behulp van de effectieverentemethode.

▼M56

35A De tijdelijke vrijstellingen in de alinea's 20A, 20L en 20O en de overlappingsbenadering in alinea 35B zijn ook beschikbaar voor een emittent van een financieel instrument met een discretionairewinstdelingselement. Bijgevolg moeten alle in de alinea's 3(a), 3(b), 20A tot en met 20Q, 35B tot en met 35N, 39B tot en met 39M en 46 tot en met 49 voorkomende verwijzingen naar een verzekeraar ook worden gelezen als verwijzingen naar een emittent van een financieel instrument dat een discretionairewinstdelingselement bevat.

PRESENTATIE

De overlappingsbenadering

35B   Een verzekeraar mag op aangewezen financiële activa de overlappingsbenadering toepassen, maar is daartoe niet verplicht. Een verzekeraar die de overlappingsbenadering toepast, moet:

a) 

een bedrag tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat overboeken waardoor de winst of het verlies voor de aangewezen financiële activa aan het einde van de verslagperiode even groot is als had de verzekeraar IAS 39 op de aangewezen financiële activa toegepast. Het overgeboekte bedrag is derhalve gelijk aan het verschil tussen:

i) 

het overeenkomstig IFRS 9 voor de aangewezen financiële activa in de winst of het verlies gerapporteerde bedrag; en

ii) 

het bedrag dat voor de aangewezen financiële activa in de winst of het verlies zou zijn gerapporteerd indien de verzekeraar IAS 39 had toegepast;

b) 

alle andere toepasselijke IFRS op zijn financiële instrumenten toepassen, behoudens het bepaalde in de alinea's 35B tot en met 35N, 39K tot en met 39M en 48 en 49 van deze IFRS.

35C   Een verzekeraar mag er alleen voor kiezen de in alinea 35B beschreven overlappingsbenadering toe te passen wanneer hij voor het eerst IFRS 9 toepast, ook wanneer hij voor het eerst IFRS 9 toepast nadat hij voordien:

a) 

de in alinea 20A beschreven tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 had toegepast; of

b) 

alleen de in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.14 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 vervatte vereisten voor de presentatie van winsten en verliezen had toegepast op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

35D Conform de overlappingsbenadering moet een verzekeraar het bedrag dat tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat is overgeboekt:

a) 

als een afzonderlijke post in de winst of het verlies presenteren; en

b) 

als een afzonderlijk onderdeel van het totaalresultaat van de overige onderdelen van het totaalresultaat presenteren.

35E Een financieel actief komt voor aanwijzing voor de overlappingsbenadering in aanmerking als en alleen als aan de volgende criteria is voldaan:

a) 

het wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in overeenstemming met IFRS 9, maar overeenkomstig IAS 39 zou het niet in zijn geheel tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies zijn gewaardeerd; en

b) 

het wordt niet aangehouden uit hoofde van een activiteit die geen verband houdt met contracten die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen. Voorbeelden van financiële activa die niet voor de overlappingsbenadering in aanmerking komen, zijn activa die uit hoofde van bankactiviteiten worden aangehouden of financiële activa die worden aangehouden in fondsen die verband houden met beleggingscontracten die buiten het toepassingsgebied van deze IFRS vallen.

35F Een verzekeraar mag een in aanmerking komend financieel actief voor de overlappingsbenadering aanwijzen wanneer hij ervoor kiest de overlappingsbenadering toe te passen (zie alinea 35C). Daarna mag hij een in aanmerking komend financieel actief slechts voor de overlappingsbenadering aanwijzen als en alleen als:

a) 

dat actief voor het eerst wordt opgenomen; of

b) 

dat actief nu voor het eerst aan het criterium van alinea 35E(b) voldoet en daar voordien niet aan voldeed.

35G Een verzekeraar mag in aanmerking komende financiële activa slechts per instrument voor de overlappingsbenadering aanwijzen in overeenstemming met alinea 35F.

35H In voorkomend geval, moet, voor de toepassing van de overlappingsbenadering op een financieel actief dat nu voor het eerst is aangewezen in overeenstemming met alinea 35F(b):

a) 

de reële waarde ervan op de datum van aanwijzing de nieuwe boekwaarde tegen geamortiseerde kostprijs van het financiële actief zijn; en

b) 

de effectieve rentevoet worden bepaald op basis van de reële waarde van het financiële actief op de datum van aanwijzing.

35I Een entiteit moet de overlappingsbenadering op een aangewezen financieel actief blijven toepassen totdat dat financiële actief niet langer wordt opgenomen. Dat neemt echter niet weg dat een entiteit:

a) 

de aanwijzing van een financieel actief ongedaan moet maken wanneer het financiële actief in kwestie niet meer aan de criteria van alinea 35E(b) voldoet. Zo zal een financieel actief niet meer aan dat criterium voldoen wanneer een entiteit dat actief overboekt zodat het uit hoofde van haar bankactiviteiten wordt aangehouden, of wanneer een entiteit geen verzekeraar meer is;

b) 

aan het begin van een jaarperiode mag stoppen met het toepassen van de overlappingsbenadering op alle aangewezen financiële activa. Een entiteit die ervoor kiest met het toepassen van de overlappingsbenadering te stoppen, moet de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving administratief verwerken in overeenstemming met IAS 8.

35J Wanneer een entiteit de aanwijzing van een financieel actief in overeenstemming met alinea 35I(a) ongedaan maakt, moet zij elk met dat financiële actief verband houdende saldo als een herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) van de cumulatieve overige onderdelen van het totaalresultaat naar de winst of het verlies overboeken.

35K Indien een entiteit stopt met het toepassen van de overlappingsbenadering omdat zij van de in alinea 35l(b) geboden keuzemogelijkheid gebruikmaakt of omdat zij geen verzekeraar meer is, mag zij de overlappingsbenadering daarna niet meer toepassen. Een verzekeraar die ervoor heeft gekozen de overlappingsbenadering toe te passen (zie alinea 35C) maar die geen in aanmerking komende financiële activa bezit (zie alinea 35E), mag later de overlappingsbenadering toepassen wanneer hij wel in aanmerking komende financiële activa bezit.

Wisselwerking met andere vereisten

35L Alinea 30 van deze IFRS staat een handelwijze toe die soms als „shadow accounting” wordt aangeduid. Indien een verzekeraar de overlappingsbenadering toepast, kan „shadow accounting” toepasbaar zijn.

35M De overboeking van een bedrag tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met alinea 35B kan gevolgen hebben voor de opname van andere bedragen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, zoals winstbelastingen. Een verzekeraar moet de relevante IFRS, zoals IAS 12 Winstbelastingen, toepassen om deze gevolgen te bepalen.

Eerste toepasser

35N Indien een eerste toepasser ervoor kiest de overlappingsbenadering toe te passen, dan moet hij vergelijkende informatie aanpassen om de overlappingsbenadering weer te geven als en slechts als hij vergelijkende informatie aanpast om aan IFRS 9 te voldoen (zie de alinea's E1 en E2 van IFRS 1).

▼B

INFORMATIEVERSCHAFFING

Toelichting op opgenomen bedragen

36 Een verzekeraar moet in de toelichting de in de jaarrekening opgenomen bedragen vermelden die voortvloeien uit verzekeringscontracten, alsook een toelichting op deze bedragen.

37 Om te voldoen aan alinea 36, moet de verzekeraar de volgende informatie verstrekken:

(a) 

de grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten en de hiermee verband houdende activa, verplichtingen, baten en lasten;

(b) 

de opgenomen activa, verplichtingen, baten en lasten (en, indien het kasstroomoverzicht volgens de directe methode wordt gepresenteerd, de kasstromen) die uit dergelijke verzekeringscontracten voortvloeien. Bovendien moet de verzekeraar, indien hij cedent is, de volgende informatie verstrekken:

(i) 

de in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ opgenomen winsten en verliezen op afgesloten herverzekeringscontracten; en

(ii) 

indien de cedent winsten en verliezen op afgesloten herverzekeringscontracten als overlopende post opneemt en amortiseert, het amortisatiebedrag over de periode en de nog niet afgeschreven bedragen aan het begin en einde van de periode;

(c) 

het proces voor de totstandkoming van de veronderstellingen die het grootste effect hebben op de waardering van de bij (b) beschreven bedragen. Indien praktisch haalbaar moet een verzekeraar tevens deze veronderstellingen kwantificeren;

(d) 

het effect van wijzigingen in de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de waardering van de verzekeringsactiva en -verplichtingen, waarbij het effect van iedere wijziging met een materieel effect op de jaarrekening afzonderlijk wordt getoond;

(e) 

mutatieoverzichten van verzekeringsverplichtingen, herverzekeringsactiva en, in voorkomende gevallen, hiermee verband houdende acquisitiekosten.

Aard en omvang van risico's voortvloeiend uit verzekeringscontracten

38 Een verzekeraar moet informatie verstrekken die gebruikers van de jaarrekening de mogelijkheid geeft de aard en omvang van risico's die voortvloeien uit verzekeringscontracten te beoordelen.

39 Om te voldoen aan alinea 38, moet de verzekeraar de volgende informatie verstrekken:

(a) 

de doelstellingen, het beleid en de processen met betrekking tot het beheer van risico's die voortvloeien uit verzekeringscontracten en de gehanteerde methoden om die risico's te beheersen;

(b) 

[verwijderd]

(c) 

informatie over het verzekeringsrisico (zowel vóór als na de risicovermindering door herverzekering), waaronder:

(i) 

gevoeligheid voor verzekeringsrisico's (zie alinea 39A);

(ii) 

concentraties van verzekeringsrisico, met inbegrip van een beschrijving hoe het management concentraties vaststelt en een beschrijving van het gemeenschappelijke kenmerk waardoor iedere concentratie zich onderscheidt (bijvoorbeeld het type verzekerde gebeurtenis, het geografische gebied of de valuta);

(iii) 

werkelijke claims vergeleken met voorgaande schattingen (dat wil zeggen de ontwikkeling van de claims). De informatieverschaffing over de claimontwikkeling moet teruggaan tot en met de periode waarin de eerste materiële claim naar voren kwam met betrekking tot welke nog steeds onduidelijkheid bestaat over de omvang en tijdstippen van de claimbetalingen, maar de informatie hoeft niet verder terug te gaan dan tien jaar. Een verzekeraar hoeft deze informatie niet te verstrekken met betrekking tot claims waarover gewoonlijk binnen één jaar geen onzekerheid meer bestaat over de omvang en de tijdstippen van claimbetalingen;

(d) 

▼M19

de informatie over het kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico die op grond van alinea's 31 tot en met 42 van IFRS 7 vereist zou zijn indien de verzekeringscontracten binnen het toepassingsgebied van IFRS 7 vielen. Echter:

(i) 

een verzekeraar hoeft de looptijdanalyses die op grond van alinea's 39(a) en (b) van IFRS 7 vereist zijn niet te presenteren als hij in plaats daarvan informatie verstrekt over de geschatte tijdstippen van de netto-uitstroom van kasmiddelen voortvloeiend uit opgenomen verzekeringsverplichtingen. Dit kan de vorm aannemen van een uitsplitsing, naar geschatte tijdstippen, van de in de balans opgenomen bedragen.

▼B

(ii) 

indien een verzekeraar een andere methode gebruikt om de gevoeligheid voor marktomstandigheden te beheren, zoals een analyse van de ingekuilde winst („embedded value”), zou hij die gevoeligheidsanalyse kunnen gebruiken om aan de eis in alinea 40(a) van IFRS 7 te voldoen. Een dergelijke verzekeraar moet eveneens de informatie verstrekken als vereist op grond van alinea 41 van IFRS 7;

(e) 

informatie over de blootstelling aan marktrisico voortvloeiend uit in een basiscontract besloten derivaten indien de verzekeraar de in het contract besloten derivaten niet tegen reële waarde hoeft te waarderen, en dit ook niet doet.

39A Om te voldoen aan alinea 39(c)(i) moet een verzekeraar (a) dan wel (b) als volgt vermelden:

(a) 
►M5  

een gevoeligheidsanalyse die laat zien hoe de winst of het verlies en het eigen vermogen zouden zijn beïnvloed indien veranderingen in de desbetreffende risicovariabele die redelijkerwijs mogelijk waren aan het eind van de verslagperiode waren opgetreden; de methoden en veronderstellingen die gebruikt zijn bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse; en eventuele wijzigingen in de gehanteerde methoden en veronderstellingen ten opzichte van de voorgaande periode. ◄ Indien een verzekeraar echter een andere methode hanteert om de gevoeligheid voor marktomstandigheden te beheren, zoals een analyse van de „embedded value”, kan hij aan deze eis voldoen door die alternatieve gevoeligheidsanalyse te vermelden en de informatie die vereist is op grond van alinea 41 van IFRS 7;

(b) 

kwalitatieve informatie over gevoeligheid, en informatie over de bepalingen en voorwaarden van verzekeringscontracten die een materieel effect hebben op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van de toekomstige kasstromen van de verzekeraar.

▼M56

Informatieverschaffing over de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9

39B   Een verzekeraar die ervoor kiest de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toe te passen, moet informatie verschaffen om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen:

a) 

te begrijpen hoe de verzekeraar voor de tijdelijke vrijstelling in aanmerking komt; en

b) 

verzekeraars die de tijdelijke vrijstelling toepassen, te vergelijken met entiteiten die IFRS 9 toepassen.

39C Om aan alinea 39B(a) te voldoen, moet een verzekeraar het feit vermelden dat hij de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast en tevens aangeven hoe de verzekeraar op de in alinea 20B(b) gespecificeerde datum tot de conclusie is gekomen dat hij voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt, met vermelding van het volgende:

a) 

indien de boekwaarde van zijn verplichtingen die voortvloeien uit contracten die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen (d.w.z. de in alinea 20E(a) beschreven verplichtingen), kleiner was dan of gelijk aan 90 procent van de totale boekwaarde van al zijn verplichtingen, de aard en de boekwaarde van de met verzekering verband houdende verplichtingen die geen verplichtingen zijn die voortvloeien uit contracten die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen (d.w.z. de in de alinea's 20E(b) en 20E(c) beschreven verplichtingen);

b) 

indien de totale boekwaarde van zijn met verzekering verband houdende verplichtingen als percentage van de totale boekwaarde van al zijn verplichtingen kleiner was dan of gelijk aan 90 procent maar groter dan 80 procent, hoe de verzekeraar heeft bepaald dat hij geen belangrijke activiteit uitoefent die niet met verzekering verband houdt, met inbegrip van de informatie waarop hij zich heeft gebaseerd; en

c) 

indien de verzekeraar op grond van een herbeoordeling in overeenstemming met alinea 20G(b) voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking kwam:

i) 

de reden voor de herbeoordeling;

ii) 

de datum waarop de verandering in kwestie zich in zijn activiteiten heeft voorgedaan; en

iii) 

een gedetailleerde verklaring van de verandering in zijn activiteiten en een kwalitatieve beschrijving van het effect van die verandering op de jaarrekening van de verzekeraar.

39D Indien een entiteit in overeenstemming met artikel 20G(a) concludeert dat haar activiteiten niet langer overwegend met verzekering verband houden, moet zij in elke verslagperiode voordat zij IFRS 9 begint toe te passen, de volgende informatie verschaffen:

a) 

het feit dat zij niet meer voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt;

b) 

de datum waarop de verandering in kwestie zich in haar activiteiten heeft voorgedaan; en

c) 

een gedetailleerde verklaring van de verandering in haar activiteiten en een kwalitatieve beschrijving van het effect van die verandering op de jaarrekening van de entiteit.

39E Om aan alinea 39B(b) te voldoen, moet een verzekeraar de reële waarde aan het einde van de verslagperiode en het bedrag van de verandering in de reële waarde tijdens die periode afzonderlijk vermelden voor de volgende twee groepen financiële activa:

a) 

financiële activa met contractvoorwaarden die op bepaalde data aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen (d.w.z. financiële activa die aan de voorwaarde in de alinea's 4.1.2(b) en 4.1.2A(b) van IFRS 9 voldoen), met uitzondering van financiële activa die aan de in IFRS 9 vervatte definitie van het begrip „voor handelsdoeleinden aangehouden” voldoen, of die worden beheerd en waarvan de prestaties worden beoordeeld op basis van de reële waarde (zie alinea B4.1.6 van, IFRS 9);

b) 

alle andere financiële activa dan die welke in alinea 39E(a) worden beschreven, dat wil zeggen alle financiële activa:

i) 

met contractvoorwaarden die niet op bepaalde data aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen;

ii) 

die aan de in IFRS 9 vervatte definitie van het begrip „voor handelsdoeleinden aangehouden” voldoen; of

iii) 

die worden beheerd en waarvan de prestaties worden beoordeeld op basis van de reële waarde.

39F Bij het verschaffen van de in alinea 39E bedoelde informatie:

a) 

mag de verzekeraar aannemen dat de boekwaarde van een overeenkomstig IAS 39 gewaardeerd financieel actief een redelijke benadering van de reële waarde ervan vormt indien de verzekeraar overeenkomstig alinea 29(a) van IFRS 7 niet verplicht is informatie over de reële waarde ervan te verschaffen (bv. kortlopende handelsvorderingen); en

b) 

moet de verzekeraar voldoende in detail treden om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen inzicht te verwerven in de kenmerken van de financiële activa.

39G Om aan alinea 39B(b) te voldoen, moet een verzekeraar informatie verschaffen over de blootstelling aan het kredietrisico (met inbegrip van significante kredietrisicoconcentraties) inherent aan de in alinea 39E(a) beschreven financiële activa. Een verzekeraar moet aan het einde van de verslagperiode ten minste de volgende informatie over die financiële activa verschaffen:

a) 

per kredietrisicoratingklasse zoals gedefinieerd in IFRS 7, de overeenkomstig IAS 39 bepaalde boekwaarden (indien het tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerde financiële activa betreft, vóór aanpassing voor voorzieningen voor bijzondere waardevermindering);

b) 

voor de in alinea 39E(a) beschreven financiële activa die aan het einde van de verslagperiode geen laag kredietrisico hebben, de reële waarde en de boekwaarde in overeenstemming met IAS 39 (indien het tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerde financiële activa betreft, vóór aanpassing voor voorzieningen voor bijzondere waardevermindering). Voor de toepassing van dit informatievereiste zijn de dienstige bepalingen om te beoordelen of het aan een financieel instrument verbonden kredietrisico als laag wordt aangemerkt, in alinea B5.5.22 van IFRS 9 vastgelegd.

39H Om aan alinea 39B(b) te voldoen, moet een verzekeraar informatie verschaffen over de plaats waar een gebruiker van jaarrekeningen openbaar beschikbare IFRS 9-informatie kan verkrijgen die op een entiteit binnen de groep betrekking heeft en die niet in de geconsolideerde jaarrekening van de groep voor de desbetreffende verslagperiode is verstrekt. Dergelijke IFRS 9-informatie kan bijvoorbeeld mogelijk worden aangetroffen in de openbaar beschikbare individuele of enkelvoudige jaarrekening van een entiteit binnen de groep die IFRS 9 heeft toegepast.

39I Indien een entiteit ervoor heeft gekozen de in alinea 20O vervatte vrijstelling van specifieke vereisten van IAS 28 toe te passen, dan moet zij dit feit vermelden.

39J Indien een entiteit bij de administratieve verwerking van haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture met behulp van de vermogensmutatiemethode de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast (zie bijvoorbeeld alinea 20O(a))), dan moet de entiteit, naast de informatie die op grond van IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten is vereist, het volgende vermelden:

a) 

de in de alinea's 39B tot en met 39H beschreven informatie voor elke geassocieerde deelneming of joint venture die van materieel belang is voor de entiteit. De vermelde bedragen moeten de bedragen zijn die in de IFRS-jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture zijn vermeld na het weergeven van eventuele door de entiteit aangebrachte aanpassingen wanneer zij de vermogensmutatiemethode toepast (zie alinea B14(a) van IFRS 12) in plaats van het aandeel van de entiteit in die bedragen;

b) 

de in de alinea's 39B tot en met 39H beschreven geaggregeerde kwantitatieve informatie voor alle geassocieerde deelnemingen of joint ventures die afzonderlijk niet van materieel belang zijn. De geaggregeerde bedragen:

i) 

die zijn vermeld, moeten het aandeel van de entiteit in die bedragen vertegenwoordigen; en

ii) 

voor geassocieerde deelnemingen moeten afzonderlijk worden vermeld van de geaggregeerde bedragen die voor joint ventures worden vermeld.

Informatieverschaffing over de overlappingsbenadering

39K   Een verzekeraar die de overlappingsbenadering toepast, moet informatie verschaffen om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen inzicht te verwerven in:

a) 

de wijze waarop het totale bedrag dat tijdens de verslagperiode tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat is overgeboekt, is berekend; en

b) 

het effect van die overboeking op de jaarrekening.

39L Om aan alinea 39K te voldoen, moet een verzekeraar de volgende informatie te verschaffen:

a) 

het feit dat hij de overlappingsbenadering toepast;

b) 

de boekwaarde aan het einde van de verslagperiode van de financiële activa waarop de verzekeraar de overlappingsbenadering toepast, per categorie financiële activa;

c) 

de basis voor het aanwijzen van financiële activa voor de overlappingsbenadering, met inbegrip van een verklaring voor alle aangewezen financiële activa die worden aangehouden buiten de rechtspersoon die contracten uitgeeft die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen;

d) 

een verklaring voor het totale bedrag dat tijdens de verslagperiode tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat is overgeboekt, waarbij de verklaring op zodanige wijze is opgesteld dat gebruikers van jaarrekeningen in staat zijn inzicht te verwerven in de wijze waarop dat bedrag is verkregen, met vermelding van:

i) 

het overeenkomstig IFRS 9 voor de aangewezen financiële activa in de winst of het verlies gerapporteerde bedrag; en

ii) 

het bedrag dat voor de aangewezen financiële activa in de winst of het verlies zou zijn gerapporteerd indien de verzekeraar IAS 39 had toegepast;

e) 

het effect van de in de alinea's 35B en 35M beschreven overboeking op elke beïnvloede post van de winst of het verlies; en

f) 

indien de verzekeraar tijdens de verslagperiode de aanwijzing van financiële activa heeft gewijzigd:

i) 

het bedrag dat tijdens de verslagperiode tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat is overgeboekt, en dat betrekking heeft op nu voor het eerst aangewezen financiële activa in overeenstemming met de overlappingsbenadering (zie alinea 35F(b));

ii) 

het bedrag dat tijdens de verslagperiode tussen de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat zou zijn overgeboekt indien de aanwijzing van de financiële activa niet ongedaan zou zijn gemaakt (zie alinea 35I(a)); en

iii) 

het bedrag dat tijdens de verslagperiode van de cumulatieve overige onderdelen van het totaalresultaat naar de winst of het verlies is overgeboekt voor financiële activa waarvan de aanwijzing ongedaan is gemaakt (zie alinea 35J).

39M Indien een entiteit bij de administratieve verwerking van haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture met behulp van de vermogensmutatiemethode de overlappingsbenadering toepast, dan moet de entiteit, naast de informatie die op grond van IFRS 12 is vereist, het volgende vermelden:

a) 

de in de alinea's 39K en 39L beschreven informatie voor elke geassocieerde deelneming of joint venture die van materieel belang is voor de entiteit. De vermelde bedragen moeten de bedragen zijn die in de IFRS-jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture zijn vermeld na het weergeven van eventuele door de entiteit aangebrachte aanpassingen wanneer zij de vermogensmutatiemethode toepast (zie alinea B14(a) van IFRS 12) in plaats van het aandeel van de entiteit in die bedragen;

b) 

de in de alinea's 39K tot en met 39L(d) en 39(f) beschreven kwantitatieve informatie en het effect van de in de alinea 35B beschreven overboeking op de winst of het verlies en de overige onderdelen van het totaalresultaat samen voor alle geassocieerde deelnemingen of joint ventures die afzonderlijk niet van materieel belang zijn. De geaggregeerde bedragen:

i) 

die zijn vermeld, moeten het aandeel van de entiteit in die bedragen vertegenwoordigen; en

ii) 

voor geassocieerde deelnemingen moeten afzonderlijk worden vermeld van de geaggregeerde bedragen die voor joint ventures worden vermeld.

▼B

INGANGSDATUM EN OVERGANG

40 De overgangsbepalingen in alinea's 41 tot en met 45 gelden voor zowel entiteiten die bij de eerste toepassing van deze IFRS reeds de IFRSs toepassen als voor entiteiten die de IFRSs voor het eerst toepassen (eerste toepassers).

41 Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze IFRS toepast op een eerdere periode, moet zij dit feit vermelden.

41A  Financiëlegarantiecontracten (wijzigingen in IAS 39 en IFRS 4), uitgegeven in augustus 2005, wijzigde alinea's 4(d), B18(g) en B19(f). Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en gelijktijdig de daarmee samenhangende wijzigingen in IAS 39 en IAS 32 ( 37 ) toepassen.

▼M5

41B IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werd alinea 30 door IAS 1 (herziene versie van 2007) gewijzigd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M33

41E IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M52

41G IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014, heeft de alinea's 4, 114 and 116 gewijzigd. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 15 toepast.

▼M53

41H De alinea's 3, 4, 7, 8, 12, 34, 35, 45, bijlage A en de alinea's B18, B19 en B20 zijn gewijzigd en de alinea's 41C, 41D en 41F zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M54

41I Alinea 4 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼B

Informatieverschaffing

42 Entiteiten hoeven de vereisten in deze IFRS met betrekking tot te verstrekken informatie niet toe te passen op vergelijkende informatie die betrekking heeft op jaarperioden die vóór 1 januari 2005 aanvangen, behoudens de informatie die op grond van alinea 37(a) en (b) is vereist over grondslagen voor financiële verslaggeving, en opgenomen activa, verplichtingen, baten en lasten (en kasstromen indien de directe methode wordt toegepast).

43 Indien het praktisch niet haalbaar is om een bepaald vereiste in alinea's 10 tot en met 35 toe te passen op vergelijkende informatie die betrekking heeft op jaarperioden die vóór 1 januari 2005 aanvangen, dan moet een entiteit dat feit vermelden. Toepassing van de toereikendheidstoets van de verplichtingen (alinea's 15 tot en met 19) op dergelijke vergelijkende informatie kan in sommige gevallen praktisch niet haalbaar zijn, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat de andere vereisten in alinea's 10 tot en met 35 niet op dergelijke vergelijkende informatie zouden kunnen worden toegepast. In IAS 8 wordt het begrip „praktisch niet haalbaar” toegelicht.

44 Ter toepassing van alinea 39(c)(iii) hoeft een entiteit geen informatie te verstrekken over de claimontwikkeling in de periode voorafgaand aan de periode van vijf jaar vóór het einde van het eerste boekjaar waarin de entiteit deze IFRS toepast. Indien de entiteit voor het eerst deze IFRS toepast en indien het praktisch niet haalbaar is om informatie op te stellen over de claimontwikkeling vóór het begin van de vroegste periode waarover een entiteit volledige vergelijkende informatie in overeenstemming met deze IFRS presenteert, wordt dat feit door de entiteit vermeld.

Herclassificatie van financiële activa

▼M53

45 Niettegenstaande alinea 4.4.1 van IFRS 9 geldt dat, wanneer een verzekeraar zijn grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringsverplichtingen wijzigt, het is toegestaan, maar niet verplicht, om (een deel van) zijn financiële activa te herclassificeren zodat zij worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Deze herclassificatie is toegestaan indien een verzekeraar zijn grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt wanneer hij deze IFRS voor het eerst toepast en indien hij daarna een grondslagwijziging doorvoert die op grond van alinea 22 is toegestaan. De herclassificatie is een wijziging in de grondslag voor financiële verslaggeving en hierop is IAS 8 van toepassing.

▼M56

Toepassing van IFRS 4 in combinatie met IFRS 9

Tijdelijke vrijstelling van IFRS 9

46 De alinea's 3 en 5 zijn gewijzigd en de alinea's 20A tot en met 20Q, 35A en 39B tot en met 39J en de kopjes na de alinea's 20, 20K, 20N en 39A zijn toegevoegd door de in september 2016 uitgegeven Toepassing van IFRS 9 Financiële instrumenten in combinatie met IFRS 4 Verzekeringscontracten (Wijzigingen in IFRS 4). Deze wijzigingen, die aan welbepaalde criteria voldoende verzekeraars toestaan een tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toe te passen, moeten door een entiteit worden toegepast voor jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen.

47 Een entiteit die de op grond van de alinea's 39B tot en met 39J vereiste informatie verschaft, moet de overgangsbepalingen in IFRS 9 toepassen die relevant zijn voor het uitvoeren van de beoordelingen die voor deze informatieverschaffing zijn vereist. In dat verband wordt de datum van eerste toepassing geacht het begin te zijn van de eerste jaarperiode die op of na 1 januari 2018 aanvangt.

De overlappingsbenadering

48 De alinea's 3 en 5 zijn gewijzigd en de alinea's 35A tot en met 35N en 39K tot en met 39M en de kopjes na de alinea's 35A, 35K, 35M en 39J zijn toegevoegd door de in september 2016 uitgegeven Toepassing van IFRS 9 Financiële instrumenten in combinatie met IFRS 4 Verzekeringscontracten (Wijzigingen in IFRS 4). Deze wijzigingen, die verzekeraars toestaan op aangewezen financiële activa de overlappingsbenadering toe te passen, moeten door een entiteit worden toegepast wanneer zij voor het eerst IFRS 9 toepast (zie alinea 35C).

49 Een entiteit die ervoor kiest de overlappingsbenadering toe te passen, moet:

a) 

deze benadering retroactief op aangewezen financiële activa toepassen bij de overgang naar IFRS 9. De entiteit moet derhalve bijvoorbeeld een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen de overeenkomstig IFRS 9 bepaalde reële waarde van de aangewezen financiële activa en de overeenkomstig IAS 39 bepaalde boekwaarde ervan, opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van de cumulatieve overige onderdelen van het totaalresultaat;

b) 

de vergelijkende informatie aanpassen om de overlappingsbenadering weer te geven als en alleen als de entiteit vergelijkende informatie aanpast in overeenstemming met IFRS 9.

▼M74

50 De alinea’s 20R en 20S en alinea 51 zijn toegevoegd door Rentebenchmarkhervorming — Fase 2 waarbij IFRS 9, IAS 39, IFRS 7, IFRS 4 en IFRS 16 zijn gewijzigd, uitgegeven in augustus 2020. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2021 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Entiteiten moeten deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8, tenzij anders vermeld in alinea 51.

51 Een entiteit is niet verplicht voorgaande perioden aan te passen om rekening te houden met de toepassing van deze wijzigingen. De entiteit mag voorgaande perioden aanpassen als en alleen als zulks zonder gebruik van kennis achteraf mogelijk is. Indien een entiteit voorgaande perioden niet aanpast, moet zij een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de boekwaarde aan het begin van de jaarlijkse verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing van deze wijzigingen valt, opnemen in het beginsaldo van ingehouden winsten (of in een andere eigenvermogenscomponent, al naargelang van het geval) van de jaarlijkse verslagperiode waarin de datum van eerste toepassing van deze wijzigingen valt.

▼B




Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.



cedent

De polishouder van een herverzekeringscontract.

▼M53

depositocomponent

Een contractuele component die overeenkomstig IFRS 9 administratief niet als een derivaat wordt verwerkt en die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 zou vallen als deze component een afzonderlijk instrument zou zijn.

▼B

direct verzekeringscontract

Een verzekeringscontract dat geen herverzekeringscontract is.

discretionairewinstdelingselement

Een contractueel recht om, in aanvulling op gegarandeerde voordelen, aanvullende voordelen te ontvangen:

(a)  die waarschijnlijk een belangrijk gedeelte van de totale contractuele voordelen uitmaken;

(b)  waarvan de hoogte of het tijdstip contractueel door de emittent wordt bepaald; en

(c)  die contractueel gebaseerd zijn op:

(i)  de prestaties van een bepaalde pool van contracten of een bepaald type contract;

(ii)  gerealiseerde en/of ongerealiseerde beleggingsresultaten van een bepaalde pool van door de emittent gehouden activa; dan wel

(iii)  de winst of het verlies van de vennootschap, het fonds of een andere entiteit die het contract uitgeeft.

financieel risico

Het risico van een mogelijke toekomstige verandering in één of meer van de volgende variabelen: een bepaalde rentevoet, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, valutakoers, index van prijzen of rentevoeten, kredietwaardigheid of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is.

financiëlegarantiecontract

Een contract op grond waarvan de emittent verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de houder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt.

gegarandeerd element

Een verplichting tot betaling van gegarandeerde voordelen opgenomen in een contract dat een discretionairewinstdelingselement bevat.

gegarandeerde voordelen

Betalingen of andere voordelen waarop een bepaalde polishouder of belegger een onvoorwaardelijk recht heeft dat niet onderhevig is aan de contractuele discretionaire bevoegdheid van de emittent.

herverzekeraar

De partij die op grond van een herverzekeringscontract een verplichting heeft om uit te keren aan een cedent indien een verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

herverzekeringsactiva

De netto contractuele rechten van een cedent op grond van een herverzekeringscontract.

herverzekeringscontract

Een verzekeringscontract uitgegeven door één verzekeraar (de herverzekeraar) om een andere verzekeraar (de cedent) te compenseren in verband met verliezen op één of meer van de door de cedent uitgegeven contracten.

ontbundelen

Administratief verwerken van de componenten van een contract alsof zij afzonderlijke contracten zijn.

polishouder

Een partij die op grond van een verzekeringscontract recht heeft op een vergoeding indien een verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

▼M33

reële waarde

is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13.)

▼B

toereikendheidstoets van de verplichtingen

Een beoordeling of de boekwaarde van een verzekeringsverplichting moet worden verhoogd (of de boekwaarde van hiermee verband houdende acquisitiekosten of immateriële activa moet worden verlaagd), op basis van een beoordeling van toekomstige kasstromen.

verzekeraar

De partij die op grond van een verzekeringscontract een verplichting heeft om uit te keren aan een polishouder indien een verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

verzekerde gebeurtenis

Een onzekere toekomstige gebeurtenis die wordt gedekt door een verzekeringscontract en waardoor verzekeringsrisico ontstaat.

verzekeringsactief

De netto contractuele rechten van een verzekeraar op grond van een verzekeringscontract.

verzekeringscontract

Een contract op grond waarvan één partij (de verzekeraar) een aanzienlijk verzekeringsrisico accepteert van een andere partij (de polishouder) door overeen te komen de polishouder te compenseren indien een bepaalde onzekere toekomstige gebeurtenis (de verzekerde gebeurtenis) nadelige gevolgen heeft voor de polishouder. (Zie bijlage B voor een leidraad bij deze definitie.)

verzekeringsrisico

Het risico, niet zijnde financieel risico, dat door de houder van een contract wordt overgedragen aan de emittent.

Verzekeringsverplichting

De netto contractuele verplichtingen van een verzekeraar op grond van een verzekeringscontract.




Bijlage B

Definitie van een verzekeringscontract

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

B1 Deze bijlage Bevat een leidraad inzake de definitie van een verzekeringscontract in bijlage A. In de bijlage worden de volgende onderwerpen behandeld:

(a) 

het begrip „onzekere toekomstige gebeurtenis” (alinea's B2 tot en met B4);

(b) 

uitkering in natura (alinea's B5 tot en met B7);

(c) 

onderscheid tussen verzekeringsrisico en andere risico's (alinea's B8 tot en met B17);

(d) 

voorbeelden van verzekeringscontracten (alinea's B18 tot en met B21);

(e) 

aanzienlijk verzekeringsrisico (alinea's B22 tot en met B28); en

(f) 

veranderingen in het niveau van verzekeringsrisico (alinea's B29 en B30).

Onzekere toekomstige gebeurtenis

B2 Onzekerheid (of risico) vormt de kern van een verzekeringscontract. Derhalve moet bij het afsluiten van een verzekeringscontract onzekerheid bestaan over ten minste een van de volgende zaken:

(a) 

of een verzekerde gebeurtenis zich zal voordoen;

(b) 

wanneer deze zich zal voordoen; dan wel

(c) 

hoeveel de verzekeraar zal moeten uitkeren indien de gebeurtenis zich voordoet.

B3 In sommige verzekeringscontracten is de verzekerde gebeurtenis de ontdekking van een schade of verlies gedurende de looptijd van het contract, zelfs indien de schade of het verlies voortvloeit uit een gebeurtenis die zich vóór het afsluiten van het contract afspeelde. In andere verzekeringscontracten is de verzekerde gebeurtenis een gebeurtenis die zich afspeelt gedurende de looptijd van het contract, zelfs indien de resulterende schade of het resulterende verlies wordt ontdekt na het einde van de looptijd van het contract.

B4 Sommige verzekeringscontracten hebben betrekking op gebeurtenissen die zich reeds hebben voorgedaan, maar waarvan de financiële gevolgen nog onzeker zijn. Een voorbeeld hiervan is een herverzekeringscontract dat de directe verzekeraar beschermt tegen de ongunstige ontwikkeling van claims die reeds door polishouders zijn ingediend. In dergelijke contracten is de verzekerde gebeurtenis de ontdekking van de uiteindelijke kosten van die claims.

Uitkering in natura

B5 Sommige verzekeringscontracten schrijven voor of staan toe dat uitkeringen in natura worden gedaan. Een voorbeeld hiervan betreft de verzekeraar die een gestolen artikel zelf vervangt, in plaats van het bedrag aan de polishouder uit te keren. Een ander voorbeeld is een verzekeraar die gebruikmaakt van eigen ziekenhuizen en medisch personeel om de medische diensten te verlenen die door de contracten worden gedekt.

B6 Sommige servicecontracten tegen een vaste vergoeding waarbij het serviceniveau afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract in deze IFRS, maar vallen in sommige landen niet onder de regelgeving inzake verzekeringscontracten. Een voorbeeld hiervan is een onderhoudscontract waarin de dienstverlener overeenkomt om bepaalde bedrijfsinstallaties te repareren na een storing. De vaste servicevergoeding is gebaseerd op het verwachte aantal storingen, maar het is onzeker of een bepaalde bedrijfsinstallatie zal vastlopen. De storing van de bedrijfsinstallatie heeft negatieve gevolgen voor de eigenaar en op grond van het contract ontvangt de eigenaar een uitkering (in natura, in plaats van in geldmiddelen). Een ander voorbeeld is een contract inzake reparatiediensten bij autopech waarin de dienstverlener overeenkomt om tegen een vaste jaarlijkse vergoeding assistentie langs de weg te verlenen of de auto naar een nabijgelegen garage te slepen. Laatstgenoemd contract zou kunnen voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract, zelfs indien de dienstverlener niet overeenkomt om reparaties uit te voeren of onderdelen te vervangen.

▼M52

B7 Toepassing van IFRS 4 op de in alinea B6 beschreven contracten is waarschijnlijk niet méér belastend dan toepassing van de IFRSs die zouden gelden indien dergelijke contracten buiten het toepassingsgebied van deze IFRS zouden vallen:

▼B

(a) 

het is onwaarschijnlijk dat er materiële verplichtingen zijn voor defecten en storingen die zich reeds hebben voorgedaan;

▼M52

(b) 

Als IFRS 15 van toepassing was, zou de dienstverlener opbrengsten opnemen wanneer (of naarmate) hij diensten aan de klant overdraagt (behoudens andere bepaalde criteria). Deze IFRS staat toe dat de dienstverlener i) zijn bestaande grondslagen voor financiële verslaggeving van deze contracten handhaaft, tenzij hiermee in strijd wordt gehandeld met alinea 14 en ii) zijn grondslagen voor financiële verslaggeving verbetert, indien dit op grond van alinea's 22 tot en met 30 is toegestaan;

▼B

(c) 

de dienstverlener gaat na of de kosten van het nakomen van de contractuele verplichting tot verlening van diensten hoger zijn dat de vooruitontvangen opbrengsten. Hiervoor hanteert de dienstverlener de toereikendheidstoets van de verplichtingen die in alinea's 15 tot en met 19 van deze IFRS wordt beschreven. Indien deze IFRS niet voor deze contracten zou gelden, dan zou de dienstverlener IAS 37 toepassen om te bepalen of de contracten verlieslatend zijn;

(d) 

het is onwaarschijnlijk dat de vereisten in deze IFRS ten aanzien van de informatieverschaffing voor deze contracten aanzienlijk uitgebreider zijn dan de informatieverschaffing die op grond van andere IFRSs is voorgeschreven.

Onderscheid tussen verzekeringsrisico en andere risico's

B8 De definitie van verzekeringscontract verwijst naar verzekeringsrisico, dat in deze IFRS wordt gedefinieerd als het risico, niet zijnde financieel risico, dat door de houder van een contract wordt overgedragen aan de emittent. Een contract waarmee de emittent wordt blootgesteld aan een financieel risico zonder een belangrijk verzekeringsrisico is geen verzekeringscontract.

B9 De definitie van financieel risico in bijlage A omvat een opsomming van financiële en niet-financiële variabelen. De opsomming bevat niet-financiële variabelen die niet specifiek voor een contractpartij zijn, zoals een index van aardbevingsverliezen in een bepaalde regio of de temperatuurindex van een bepaalde stad. De opsomming bevat geen niet-financiële variabelen die specifiek voor een contractpartij zijn, zoals het zich al dan niet voordoen van een brand die een actief van die partij beschadigt of vernietigt. Bovendien is het risico van veranderingen in de reële waarde van een niet-financieel actief geen financieel risico indien de reële waarde niet alleen een afspiegeling is van de veranderingen in de marktprijs van dergelijke activa (een financiële variabele), maar ook de voorwaarde van een specifiek niet-financieel actief van een contractpartij (een niet-financiële variabele). Indien bijvoorbeeld een partij die de restwaarde van een specifieke auto garandeert, door de garantie is blootgesteld aan veranderingen in de staat van de auto, dan is dat risico een verzekeringsrisico, geen financieel risico.

B10 Sommige contracten leiden ertoe dat de emittent, naast aanzienlijke verzekeringsrisico's, wordt blootgesteld aan financiële risico's. Veel levensverzekeringscontracten bijvoorbeeld garanderen een minimumrendement aan de polishouders (waarmee een financieel risico wordt gecreëerd), en beloven overlijdensuitkeringen die soms aanzienlijk hoger zijn dan het rekeningsaldo van de polishouder (waarmee een verzekeringsrisico in de vorm van een sterfterisico wordt gecreëerd). Dergelijke contracten zijn verzekeringscontracten.

B11 Bij sommige contracten geeft een verzekerde gebeurtenis aanleiding tot uitkering van een bedrag dat aan een prijsindex is gekoppeld. Dergelijke contracten zijn verzekeringscontracten, mits de uitkering die afhankelijk is van de verzekerde gebeurtenis, aanzienlijk kan zijn. Bijvoorbeeld met een lijfrente op het leven die is gekoppeld aan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt verzekeringsrisico overgedragen omdat de uitkering plaatsvindt naar aanleiding van een onzekere gebeurtenis — het overleven van de lijfrentetrekker. De koppeling met de prijsindex is een in het contract besloten derivaat, maar hiermee wordt tevens verzekeringsrisico overgedragen. Indien de resulterende overdracht van verzekeringsrisico aanzienlijk is, dan voldoet het in het contract besloten derivaat aan de definitie van een verzekeringscontract. In dat geval hoeft het niet gesplitst en tegen reële waarde gewaardeerd te worden (zie alinea 7 van deze IFRS).

B12 De definitie van verzekeringsrisico verwijst naar risico's die de verzekeraar accepteert van de polishouder. Verzekeringsrisico is met andere woorden een reeds bestaand risico dat door de polishouder aan de verzekeraar wordt overgedragen. Een door het contract nieuw gecreëerd risico is derhalve geen verzekeringsrisico.

B13 De definitie van een verzekeringscontract verwijst naar nadelige gevolgen voor de polishouder. De definitie beperkt de uitkering door de verzekeraar niet tot een bedrag gelijk aan de financiële gevolgen van de nadelige gebeurtenis. De definitie sluit bijvoorbeeld een „nieuw-voor-oud”-dekking niet uit op grond waarvan de polishouder voldoende wordt uitgekeerd om vervanging van een beschadigd oud actief door een nieuw actief mogelijk te maken. Evenzo legt de definitie geen beperkingen op wat betreft de uitkering op grond van een levensverzekeringscontract met vaste looptijd vanwege de door de personen ten laste van de overledene geleden financiële schade, noch sluit deze definitie uitkering uit van vooraf bepaalde bedragen om de schade als gevolg van overlijden of een ongeluk te weerspiegelen.

B14 Bij sommige contracten is een uitkering vereist indien een bepaalde onzekere gebeurtenis zich voordoet, maar wordt niet als voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van nadelige gevolgen voor de polishouder. Een dergelijk contract is geen verzekeringscontract, zelfs indien de houder het contract gebruikt om een onderliggende blootstelling aan risico te mitigeren. Indien bijvoorbeeld de houder een derivaat gebruikt om een onderliggende niet-financiële variabele af te dekken die in verband staat met de kasstromen uit een actief van de entiteit, dan is het derivaat geen verzekeringscontract omdat de uitkering niet afhankelijk is van het feit of de houder nadelige gevolgen ondervindt als gevolg van een afname van de kasstromen uit het actief. Daar staat tegenover dat de definitie van een verzekeringscontract verwijst naar een onzekere gebeurtenis waarbij een nadelig gevolg voor de polishouder een contractuele voorwaarde is voor uitkering. De verzekeraar is op grond van deze contractuele voorwaarde niet verplicht om te onderzoeken of de gebeurtenis daadwerkelijk nadelige gevolgen heeft gehad, maar de verzekeraar mag uitkering weigeren indien hij er niet van overtuigd is dat de gebeurtenis nadelige gevolgen heeft gehad.

B15 Het risico van beëindiging of voortzetting (dat wil zeggen het risico dat de tegenpartij het contract eerder of later zal annuleren dan de emittent had verwacht bij de prijscalculatie voor het contract) is geen verzekeringsrisico omdat de uitkering aan de tegenpartij niet afhankelijk is van een onzekere toekomstige gebeurtenis die nadelige gevolgen heeft voor de tegenpartij. Evenzo is het kostenrisico (dat wil zeggen het risico van een onverwachte toename van de administratiekosten in verband met het uitvoeren van een contract, en niet van de kosten in verband met verzekerde gebeurtenissen) geen verzekeringsrisico omdat een onverwachte toename van de kosten geen nadelige gevolgen heeft voor de tegenpartij.

B16 Derhalve is een contract waarmee de emittent wordt blootgesteld aan het risico van beëindiging of voortzetting, of het kostenrisico geen verzekeringscontract, tenzij de emittent als gevolg van het contract ook wordt blootgesteld aan verzekeringsrisico. Indien de emittent van dat contract echter dat risico mitigeert door gebruikmaking van een tweede contract waarmee een deel van dat risico aan een andere partij wordt overgedragen, dan wordt die andere partij door het tweede contract aan verzekeringsrisico blootgesteld.

B17 Een verzekeraar kan alleen een aanzienlijk verzekeringsrisico van de polishouder accepteren indien de verzekeraar een entiteit is die losstaat van de polishouder. In geval van een onderlinge verzekeraar aanvaardt de verzekeraar het risico van iedere polishouder en wordt dat risico ondergebracht in een pool. Hoewel de polishouders in hun hoedanigheid van eigenaar dat gepoolde risico collectief dragen, heeft de onderlinge verzekeraar nog steeds het risico aanvaard dat de kern vormt van een verzekeringscontract.

Voorbeelden van verzekeringscontracten

▼M53

B18 De onderstaande opsomming bevat voorbeelden van contracten die een verzekeringscontract zijn, indien er sprake is van een aanzienlijke overdracht van verzekeringsrisico:

▼B

(a) 

verzekering tegen diefstal of materiële schade;

(b) 

verzekering tegen productaansprakelijkheid, beroepsaansprakelijkheid, civielrechtelijke aansprakelijkheid of juridische kosten;

(c) 

levensverzekering en vooruitbetaalde begrafenisregelingen (hoewel overlijden zeker is, is het tijdstip van het overlijden onzeker dan wel, bij sommige soorten levensverzekering, is onzeker of het overlijden zal plaatsvinden binnen de door de verzekering gedekte periode);

(d) 

lijfrenten op het leven en pensioenen (dat wil zeggen contracten die een uitkering bieden bij de onzekere toekomstige gebeurtenis — het overleven van de lijfrentetrekker of gepensioneerde — die de lijfrentetrekker of gepensioneerde moeten ondersteunen bij het handhaven van een bepaalde levensstandaard, die door zijn of haar overleven anders nadelig zou worden beïnvloed);

(e) 

dekking bij arbeidsongeschiktheid en van medische zorg;

(f) 

akten van borgtocht, fraudeverzekeringen („fidelity bonds”), uitvoeringsgaranties en inschrijvingsgaranties (dat wil zeggen contracten die dekking bieden indien een andere partij een contractuele verplichting niet nakomt, bijvoorbeeld een verplichting om een gebouw te bouwen);

▼M53

(g) 

kredietverzekering die voorziet in bepaalde betalingen om de verzekerde te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Deze contracten kunnen verschillende juridische vormen hebben, zoals die van een garantie, bepaalde categorieën van kredietbrieven, een kredietderivaat („credit derivative default contract”) of een verzekeringscontract. Het feit dat deze contracten aan de definitie van een verzekeringscontract voldoen, neemt echter niet weg dat zij ook aan de in IFRS 9 vermelde definitie van een financiëlegarantiecontract voldoen en derhalve binnen het toepassingsgebied van IAS 32 en IFRS 9 en buiten het toepassingsgebied van deze IFRS vallen (zie alinea 4(d)). Indien een emittent van een financiëlegarantiecontract eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij er niettemin voor kiezen ofwel IAS 32 en IFRS 9, ofwel deze IFRS op dergelijke financiëlegarantiecontracten toe te passen;

▼B

(h) 

productgaranties. Productgaranties die door een andere partij zijn uitgegeven voor goederen die door de fabrikant, handelaar of detaillist zijn verkocht, vallen binnen het toepassingsgebied van deze IFRS. Productgaranties die rechtstreeks door de fabrikant, handelaar of detaillist zijn uitgegeven, vallen buiten het toepassingsgebied, omdat deze binnen het toepassingsgebied van IAS 18 Opbrengsten en IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa vallen;

(i) 

verzekering met betrekking tot de eigendomstitel (dat wil zeggen verzekering tegen de ontdekking van gebreken in de eigendomstitel van grond, die niet duidelijk waren toen het verzekeringscontract werd opgesteld). In dat geval is de ontdekking van een gebrek in de eigendomstitel de verzekerde gebeurtenis, niet het gebrek zelf;

(j) 

reishulp (dat wil zeggen de uitkering in geldmiddelen of in natura aan polishouders in verband met tijdens het reizen geleden schade). In alinea's B6 en B7 worden sommige van dit soort contracten besproken;

(k) 

zogenaamde „catastrophe bonds” die voorzien in lagere betalingen van aflossing of rente, of beide, indien een bepaalde gebeurtenis nadelige gevolgen heeft voor de emittent van de obligatie (tenzij er door de bepaalde gebeurtenis geen aanzienlijk verzekeringsrisico ontstaat, bijvoorbeeld indien de gebeurtenis een verandering is van een rentevoet of valutakoers);

(l) 

verzekeringsswaps en andere contracten waarbij wordt uitgekeerd op basis van veranderingen in klimatologische, geologische of ander natuurlijke variabelen die specifiek voor een contractpartij zijn;

(m) 

herverzekeringscontracten.

▼M53

B19 Hierna volgen voorbeelden van zaken die geen verzekeringscontract zijn:

▼B

(a) 

beleggingscontracten met de juridische vorm van een verzekeringscontract, maar waarmee de verzekeraar niet wordt blootgesteld aan een aanzienlijk verzekeringsrisico, bijvoorbeeld levensverzekeringscontracten waarbij de verzekeraar geen aanzienlijk sterfterisico draagt (dergelijke contracten zijn financiële instrumenten of servicecontracten zonder verzekeringskenmerk, zie alinea's B20 en B21);

(b) 

contracten waarvan de juridische vorm een verzekeringscontract is, maar waarbij alle belangrijke verzekeringsrisico's aan de polishouder worden teruggegeven via niet-opzegbare en afdwingbare mechanismen die ervoor zorgen dat toekomstige betalingen door de polishouder worden aangepast als direct gevolg van verzekerde schade. Voorbeelden hiervan zijn sommige financiële herverzekeringscontracten of sommige groepscontracten (dergelijke contracten zijn normaliter financiële instrumenten of servicecontracten zonder verzekeringskenmerk, zie alinea's B20 en B21);

(c) 

eigen risico, met andere woorden een risico behouden dat door een verzekering zou kunnen worden gedekt (er is geen verzekeringscontract omdat er geen overeenkomst is met een andere partij);

(d) 

contracten (zoals gokcontracten) op grond waarvan tot uitkering wordt overgegaan indien zich een bepaalde onzekere toekomstige gebeurtenis voordoet, maar waarbij de uitkering niet afhankelijk is van de contractuele voorwaarde dat de gebeurtenis nadelig moet zijn voor de polishouder. Dit sluit echter niet uit dat vooraf een uitkering wordt bepaald die de schade weergeeft die door een bepaalde gebeurtenis, zoals een overlijden of een ongeluk, wordt veroorzaakt (zie tevens alinea B13);

▼M53

(e) 

derivaten die ervoor zorgen dat één partij aan financieel risico, maar geen verzekeringsrisico, wordt blootgesteld omdat die partij op grond van het derivaat uitsluitend verplicht is tot betaling op basis van veranderingen in één of meer van de volgende variabelen: een bepaalde rente, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, wisselkoers, index van prijzen of rentevoeten, creditrating of kredietwaardigheidsindex, of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is (zie IFRS 9);

(f) 

een met krediet verband houdende garantie (of een kredietbrief, kredietderivaat („credit derivative default contract”) of kredietverzekeringscontract) die uitkering voorschrijft zelfs indien de houder geen verlies heeft geleden in verband met het niet nakomen door de debiteur van zijn betalingsverplichting (zie IFRS 9);

▼B

(g) 

contracten waarbij de uitkering is gebaseerd op een klimatologische, geologische of een andere natuurlijke variabele die niet specifiek voor een contractpartij is (gewoonlijk omschreven als weerderivaten);

(h) 

zogenaamde „catastrophe bonds” die voorzien in gereduceerde betalingen van aflossing of rente, of beide, gebaseerd op een klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabele die niet specifiek voor een contractpartij is.

▼M53

B20 Indien via de in alinea B19 beschreven contracten financiële activa of financiële verplichtingen worden gecreëerd, dan vallen deze binnen het toepassingsgebied van IFRS 9. Dit betekent onder meer dat de contractpartijen gebruikmaken van wat soms wordt aangeduid als „deposit accounting”, dat het volgende inhoudt:

▼B

(a) 

één partij neemt de ontvangen vergoeding op als een financiële verplichting in plaats van als opbrengst;

(b) 

de andere partij neemt de betaalde vergoeding op als een financieel actief, in plaats van als last.

▼M52

B21 Indien via de in alinea B19 beschreven contracten geen financiële activa of financiële verplichtingen worden gecreëerd, geldt IFRS 15. Volgens IFRS 15 worden opbrengsten opgenomen wanneer (of naarmate) een entiteit een prestatieverplichting vervult door een beloofd goed of een beloofde dienst aan een klant over te dragen voor een bedrag waarin de vergoeding tot uitdrukking komt waarop de entiteit verwacht recht te zullen hebben.

▼B

Aanzienlijk verzekeringsrisico

B22 Een contract is alleen een verzekeringscontract indien daarmee een aanzienlijk verzekeringsrisico wordt overgedragen. In alinea's B8 tot en met B21 wordt het verzekeringsrisico besproken. In de volgende alinea's wordt ingegaan op de beoordeling of verzekeringsrisico al dan niet aanzienlijk is.

B23 Er is uitsluitend sprake van aanzienlijk verzekeringsrisico indien een verzekeraar als gevolg van een verzekerde gebeurtenis in elk scenario aanzienlijke aanvullende voordelen moet uitkeren, exclusief scenario’s zonder economische betekenis (dat wil zeggen zonder waarneembaar effect op de economische betekenis van de transactie). Indien er in scenario’s met economische betekenis aanzienlijke extra voordelen zouden moeten worden uitgekeerd, dan kan aan de voorwaarde in de vorige zin worden voldaan indien de verzekerde gebeurtenis uiterst onwaarschijnlijk is of zelfs indien de verwachte (dat wil zeggen risicogewogen) contante waarde van de voorwaardelijke kasstromen gering is ten opzichte van de verwachte contante waarde van alle resterende contractuele kasstromen.

B24 De additionele voordelen die in alinea B23 worden beschreven, hebben betrekking op bedragen die hoger zijn dan de bedragen die betaald zouden moeten worden indien er geen verzekerde gebeurtenis zou plaatsvinden (exclusief scenario’s zonder economische betekenis). Deze aanvullende bedragen omvatten de kosten van claimbehandeling en claimbeoordeling, maar omvatten niet:

(a) 

het verliezen van de mogelijkheid de polishouder toekomstige diensten in rekening te brengen. Het overlijden van de polishouder betekent bijvoorbeeld bij een levensverzekeringscontract met een beleggingscomponent dat de verzekeraar niet langer vermogensbeheerdiensten kan verrichten en hiervoor een vergoeding kan innen. Dit economische verlies voor de verzekeraar vloeit echter niet voort uit een verzekeringsrisico, evenmin als een beheerder van een gemeenschappelijk beleggingsfonds verzekeringsrisico draagt met betrekking tot het mogelijke overlijden van de cliënt. Het mogelijke verlies van de toekomstige vermogensbeheervergoeding is derhalve niet relevant bij de beoordeling van hoeveel verzekeringsrisico door middel van een contract wordt overgedragen;

(b) 

kwijtschelding van kosten bij overlijden die bij annulering of afkoop zouden worden gemaakt. Omdat deze kosten door het contract in het leven zijn geroepen, ontvangt de polishouder door kwijtschelding van deze kosten geen vergoeding voor een reeds bestaand risico. Daarom zijn deze niet relevant voor de inschatting van de mate waarin verzekeringsrisico via het contract wordt overdragen;

(c) 

een betaling die afhankelijk is van een gebeurtenis die voor de contracthouder niet tot aanzienlijke schade leidt. Een voorbeeld hiervan is een contract op grond waarvan de emittent verplicht is één miljoen valuta-eenheden te betalen indien een actief fysiek beschadigd raakt met als gevolg een onaanzienlijk economisch verlies van één valuta-eenheid voor de houder. De polishouder draagt in dit contract aan de verzekeraar het onaanzienlijke risico over van het verlies van één valuta-eenheid. Tegelijkertijd wordt met het contract een niet-verzekeringsrisico gecreëerd dat inhoudt dat de emittent VE 999 999 moet betalen indien de bepaalde gebeurtenis plaatsvindt. Omdat de emittent geen aanzienlijk verzekeringsrisico van de houder accepteert, is dit contract geen verzekeringscontract;

(d) 

mogelijke compensatie door herverzekering. Deze wordt door de verzekeraar administratief afzonderlijk verwerkt.

B25 Verzekeraars moeten de omvang van het verzekeringsrisico van contract tot contract bepalen, en niet op basis van de materialiteit die voor de jaarrekening geldt ( 38 ). Een verzekeringsrisico kan dus aanzienlijk zijn, zelfs als er een minimale kans is op materiële verliezen op een hele portefeuille van contracten. Dankzij deze beoordeling per contract is het gemakkelijker om een contract als verzekeringscontract te classificeren. Indien echter vaststaat dat een relatief homogene portefeuille van kleine contracten bestaat uit contracten die allemaal verzekeringsrisico overdragen, hoeft een verzekeraar niet ieder contract binnen die portefeuille te onderzoeken om een paar niet-derivaatcontracten op te sporen waarbij geen sprake is van de overdracht van een onaanzienlijk verzekeringsrisico.

B26 Uit de alinea's B23 tot en B25 blijkt dat een contract op grond waarvan de uitkering bij overlijden hoger is dan het verschuldigde bedrag bij overleven, een verzekeringscontract is tenzij de aanvullende uitkering bij overlijden onaanzienlijk is (beoordeeld in relatie tot het contract en niet de gehele portefeuille van contracten). Zoals opgemerkt in alinea B24(b) wordt de kwijtschelding van annulerings- of afkoopkosten bij overlijden niet in deze beoordeling meegenomen indien de polishouder via deze kwijtschelding niet wordt gecompenseerd voor een reeds bestaand risico. Evenzo is een lijfrentecontract op grond waarvan periodieke betalingen worden gedaan gedurende het leven van de polishouder, een verzekeringscontract, tenzij het totaal van de levenafhankelijke uitkeringen onaanzienlijk is.

B27 In alinea B23 wordt gerefereerd aan aanvullende voordelen. Deze aanvullende voordelen zouden de verplichting kunnen omvatten om voordelen eerder uit te keren indien de verzekerde gebeurtenis eerder plaatsvindt en de uitkering niet wordt aangepast in verband met de tijdswaarde van geld. Een voorbeeld is levensverzekering met een spaarelement („whole life insurance”) met een vaste uitkering (met andere woorden een verzekering op grond waarvan een vaste uitkering plaatsvindt bij overlijden van de polishouder, ongeacht wanneer het overlijden plaatsheeft, zonder een expiratiedatum voor de dekking). Het is zeker dat de polishouder zal overlijden, maar de overlijdensdatum is onzeker. De verzekeraar zal een verlies lijden op die individuele contracten waarbij polishouders vroegtijdig overlijden, zelfs indien er op het niveau van de gehele contractenportefeuille geen sprake is van verlies.

B28 Indien een verzekeringscontract wordt ontbundeld in een depositocomponent en een verzekeringscomponent, dan wordt de mate van overdracht van verzekeringsrisico beoordeeld op basis van de verzekeringscomponent. De mate van overdracht van verzekeringsrisico door een in een contract besloten derivaat wordt beoordeeld op basis van het in het contract besloten derivaat.

Veranderingen in het niveau van verzekeringsrisico

B29 Bij sommige contracten is er bij afsluiting geen sprake van enige overdracht van verzekeringsrisico aan de emittent, hoewel er op een later tijdstip wel overdracht van verzekeringsrisico plaatsvindt. Een voorbeeld hiervan is een contract dat voorziet in een bepaald beleggingsrendement en dat een optie voor de polishouder bevat om op de vervaldatum met de beleggingsopbrengst een lijfrente op het leven te kopen tegen de actuele lijfrentetarieven die de verzekeraar in rekening brengt aan andere nieuwe lijfrentetrekkers, wanneer de polishouder de optie uitoefent. Via het contract wordt geen verzekeringsrisico overgedragen aan de emittent totdat de optie wordt uitgeoefend, omdat de verzekeraar vrij blijft om bij het bepalen van de prijs van de lijfrente rekening te houden met het verzekeringsrisico dat op dat moment aan de verzekeraar wordt overgedragen. Indien in het contract echter de lijfrentetarieven (of een grondslag voor het bepalen van de lijfrentetarieven) worden gespecificeerd, dan houdt het contract een overdracht in van verzekeringsrisico aan de emittent bij afsluiting van het contract.

B30 Een contract dat voldoet aan de voorwaarden van een verzekeringscontract blijft een verzekeringscontract totdat alle rechten en verplichtingen tenietgaan of aflopen.




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 5

Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

DOEL

1 Het doel van deze IFRS is het voorschrijven van de administratieve verwerking van activa die voor verkoop worden aangehouden, en de presentatie van en informatieverschaffing over beëindigde bedrijfsactiviteiten. Deze IFRS vereist met name dat:

(a) 

activa die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, worden gewaardeerd tegen de laagste waarde van de boekwaarde en de reële waarde minus verkoopkosten en dat op dergelijke activa niet meer wordt afgeschreven; en

(b) 

activa die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop afzonderlijk in de balans worden gepresenteerd en dat de resultaten van beëindigde bedrijfsactiviteiten afzonderlijk in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden gepresenteerd.

TOEPASSINGSGEBIED

2 De in deze IFRS beschreven vereisten inzake classificatie en presentatie zijn van toepassing op alle opgenomen vaste activa ( 39 ) en op alle groepen activa die worden afgestoten van een entiteit. De in deze IFRS beschreven waarderingsvereisten zijn van toepassing op alle opgenomen vaste activa en groepen activa die worden afgestoten (zoals uiteengezet in alinea 4), met uitzondering van die activa die in alinea 5 zijn opgesomd, die gewaardeerd moeten blijven volgens de aangegeven standaard.

3 Activa die volgens IAS 1 Presentatie van de jaarrekening ►M5  ————— ◄ als vaste activa zijn geclassificeerd, mogen pas als vlottende activa worden geherclassificeerd wanneer ze voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, overeenkomstig IFRS 5. Activa die een entiteit normaliter zou beschouwen als vaste activa die uitsluitend zijn verworven om te worden doorverkocht, mogen niet als vlottende activa worden geclassificeerd tenzij ze overeenkomstig IFRS 5 voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop.

4 Soms stoot een entiteit een groep activa, mogelijk met bepaalde, direct daaraan gerelateerde verplichtingen, samen in één transactie af. Een dergelijke groep activa die wordt afgestoten kan een groep van kasstroomgenererende eenheden, een enkele kasstroomgenererende eenheid of een gedeelte van een kasstroomgenererende eenheid betreffen ( 40 ). De groep kan alle mogelijke activa en verplichtingen van de entiteit omvatten, met inbegrip van vlottende activa, kortlopende verplichtingen en activa die door alinea 5 uitgesloten zijn van de in IFRS 5 beschreven waarderingsvereisten. Indien een vast actief dat binnen het toepassingsgebied van de in IFRS 5 beschreven waarderingsvereisten valt, deel uitmaakt van een groep activa die wordt afgestoten, worden de waarderingsvereisten van IFRS 5 op de gehele groep toegepast, zodat de groep gewaardeerd wordt tegen de laagste waarde van haar boekwaarde en de reële waarde minus verkoopkosten. De vereisten voor de waardering van individuele activa en verplichtingen in de groep activa die wordt afgestoten, zijn uiteengezet in alinea's 18, 19 en 23.

▼M77

5 De waarderingsvereisten van deze IFRS [voetnoot weggelaten] zijn niet van toepassing op de volgende activa, die in de vermelde IFRSs worden behandeld hetzij als individuele activa, hetzij als onderdeel van een groep van activa die wordt afgestoten:

▼B

(a) 

uitgestelde belastingvorderingen (IAS 12 Winstbelastingen);

(b) 

activa die voortvloeien uit personeelsbeloningen (IAS 19 Personeelsbeloningen);

▼M53

(c) 

financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 Financiële instrumenten vallen;

▼B

(d) 

vaste activa die volgens het reëlewaardemodel in IAS 40 Vastgoedbeleggingen worden verwerkt;

▼M8

(e) 

vaste activa die gewaardeerd worden tegen reële waarde minus verkoopkosten overeenkomstig IAS 41 Landbouw;

▼M77

(f) 

groepen contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 Verzekeringscontracten vallen;

▼M17

5A De in deze IFRS vermelde classificatie-, presentatie- en waarderingsvereisten die van toepassing zijn op een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, zijn ook van toepassing op een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat is geclassificeerd als aangehouden voor uitkering aan eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars (aangehouden voor uitkering aan eigenaars).

▼M22

5B Deze IFRS specificeert welke informatie moet worden verstrekt met betrekking tot als aangehouden voor verkoop geclassificeerde vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) of beëindigde bedrijfsactiviteiten. De informatievereisten in andere IFRSs zijn niet op dergelijke activa (of groepen activa die worden afgestoten) van toepassing, tenzij deze IFRSs het volgende vereisen:

a) 

specifieke informatie met betrekking tot als aangehouden voor verkoop geclassificeerde vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) of beëindigde bedrijfsactiviteiten; of

b) 

informatie met betrekking tot de waardering van niet binnen het toepassingsgebied van de waarderingsvereisten van IFRS 5 vallende activa en verplichtingen binnen een groep activa die wordt afgestoten, mits deze informatie nog niet elders in de toelichting bij de jaarrekening is verstrekt.

Het kan noodzakelijk zijn aanvullende informatie met betrekking tot als aangehouden voor verkoop geclassificeerde vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) of beëindigde bedrijfsactiviteiten te verstrekken om te voldoen aan de algemene eisen van IAS 1, en met name de alinea's 15 en 125 van die standaard.

▼M17

CLASSIFICATIE VAN VASTE ACTIVA (OF GROEPEN ACTIVA DIE WORDEN AFGESTOTEN) ALS AANGEHOUDEN VOOR VERKOOP OF ALS AANGEHOUDEN VOOR UITKERING AAN EIGENAARS

▼B

6 Een entiteit moet een vast actief (of een groep activa die wordt afgestoten) classificeren als aangehouden voor verkoop indien de boekwaarde ervan hoofdzakelijk zal worden gerealiseerd in een verkooptransactie en niet door het voortgezette gebruik ervan.

7 Wil hiervan sprake zijn, moet het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) in zijn huidige staat onmiddellijk beschikbaar zijn voor verkoop en alleen onderworpen zijn aan bepalingen die gebruikelijk zijn voor de verkoop van dergelijke activa (of groepen activa die worden afgestoten). Bovendien moet de verkoop zeer waarschijnlijk zijn.

▼M17

8 Er kan pas sprake zijn van een zeer waarschijnlijke verkoop als het bevoegde managementniveau zich heeft verbonden tot een plan voor de verkoop van het actief (of groep activa die wordt afgestoten) en als een operationeel plan om een koper te vinden en het plan te voltooien, opgestart is. Bovendien moet het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) op actieve wijze voor verkoop op de markt gebracht worden tegen een prijs die redelijk is ten opzichte van zijn actuele reële waarde. Bovendien moet de verkoop naar verwachting in aanmerking komen voor opname als een voltooide verkoop binnen één jaar na de datum van de classificatie, behoudens zoals toegestaan door alinea 9, en moet uit handelingen die nodig zijn om het plan te voltooien blijken dat het onwaarschijnlijk is dat aan het plan belangrijke wijzigingen zullen worden aangebracht of dat het plan zal worden ingetrokken. Bij de beoordeling van het feit of de verkoop zeer waarschijnlijk is, moet de waarschijnlijkheid dat de aandeelhouders hun goedkeuring geven (indien die goedkeuring in het betrokken rechtsgebied vereist is) in aanmerking worden genomen.

▼M8

8A Een entiteit die zich heeft verbonden tot een plan tot verkoop van een dochteronderneming waarbij sprake zal zijn van verlies van zeggenschap, moet alle activa en verplichtingen van de betrokken dochteronderneming classificeren als aangehouden voor verkoop wanneer aan de in de alinea's 6, 7 en 8 vermelde criteria wordt voldaan, ook als de entiteit na de verkoop een minderheidsbelang in haar voormalige dochteronderneming behoudt.

▼B

9 Gebeurtenissen of omstandigheden kunnen de periode om de verkoop te voltooien tot meer dan één jaar verlengen. Een verlenging van de periode die nodig is om een verkoop te voltooien sluit niet uit dat een actief (of groep activa die wordt afgestoten) wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop indien het uitstel wordt veroorzaakt door gebeurtenissen of omstandigheden waarover de entiteit geen controle heeft en indien er voldoende aanwijzingen zijn dat de entiteit vasthoudt aan haar plan om het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) te verkopen. Hiervan zal sprake zijn wanneer aan de criteria in bijlage B voldaan wordt.

10 Verkooptransacties omvatten de ruil van vaste activa tegen andere vaste activa wanneer de ruil een commerciële realiteit vormt overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa.

11 Wanneer een entiteit een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) verwerft uitsluitend met de bedoeling om het later te vervreemden, mag zij het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) op de overnamedatum alleen classificeren als aangehouden voor verkoop wanneer aan het criterium van één jaar in alinea 8 is voldaan (behoudens zoals toegestaan door alinea 9) en het zeer waarschijnlijk is dat aan andere, in alinea's 7 en 8 vermelde criteria, waaraan op die datum niet wordt voldaan, binnen een korte periode na de overname zal worden voldaan (meestal binnen drie maanden).

12 Indien aan de in alinea's 7 en 8 vermelde criteria wordt voldaan na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ , mag een entiteit een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) niet classificeren als aangehouden voor verkoop in de jaarrekening bij publicatie. Indien echter aan deze criteria wordt voldaan na ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ maar voordat de jaarrekening voor publicatie is goedgekeurd, moet de entiteit de in alinea's 41(a), (b) en (d) gespecificeerde informatie in de toelichting vermelden.

▼M17

12A Een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) moet worden geclassificeerd als aangehouden voor uitkering aan eigenaars wanneer de entiteit zich ertoe verbonden heeft om het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) aan de eigenaars uit te keren. Wil hiervan sprake zijn, dan moeten de activa beschikbaar zijn voor onmiddellijke uitkering in hun huidige staat en moet de uitkering zeer waarschijnlijk zijn. De uitkering is zeer waarschijnlijk indien handelingen zijn gestart om de uitkering te voltooien en die handelingen naar verwachting binnen één jaar vanaf de datum van classificatie voltooid zullen zijn. Uit handelingen die nodig zijn om de uitkering te voltooien moet blijken dat het onwaarschijnlijk is dat aan de uitkering belangrijke wijzigingen zullen worden aangebracht of dat de uitkering zal worden ingetrokken. Bij de beoordeling van het feit of de uitkering zeer waarschijnlijk is, moet de waarschijnlijkheid dat de aandeelhouders hun goedkeuring geven (indien die goedkeuring in het betrokken rechtsgebied vereist is) in aanmerking worden genomen.

▼B

Vaste activa waarvan afstand zal worden gedaan

13 Een entiteit mag een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) waarvan afstand zal worden gedaan, niet classificeren als aangehouden voor verkoop. De reden hiervoor is dat zijn boekwaarde hoofdzakelijk gerealiseerd zal worden door het voortgezette gebruik. Indien de groep activa waarvan afstand zal worden gedaan echter aan de in alinea's 32(a) tot en met (c) vermelde criteria voldoet, moet de entiteit overeenkomstig alinea's 33 en 34 de resultaten en de kasstromen van de groep activa die wordt afgestoten als beëindigde bedrijfsactiviteiten presenteren vanaf de datum waarop de groep niet langer wordt gebruikt. Vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) waarvan afstand moet worden gedaan, omvatten vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die tot het einde van hun economische levensduur worden gebruikt en vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die stopgezet worden en niet verkocht worden.

14 Een entiteit mag een vast actief dat tijdelijk op non-actief is gesteld niet verwerken als een actief waarvan afstand is gedaan.

WAARDERING VAN VASTE ACTIVA (OF GROEPEN ACTIVA DIE WORDEN AFGESTOTEN) DIE ZIJN GECLASSIFICEERD ALS AANGEHOUDEN VOOR VERKOOP

Waardering van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten)

15 Een entiteit moet een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) geclassificeerd als aangehouden voor verkoop waarderen tegen de laagste waarde van zijn boekwaarde en zijn reële waarde minus de verkoopkosten.

▼M17

15A Een entiteit moet een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat is geclassificeerd als aangehouden voor uitkering aan eigenaars waarderen tegen de laagste waarde van zijn boekwaarde en zijn reële waarde minus de verkoopkosten ( 41 ).

▼B

16 Indien een recentelijk verworven actief (of groep activa die wordt afgestoten) voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11), zal de toepassing van alinea 15 tot gevolg hebben dat het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) bij eerste opname wordt gewaardeerd tegen de laagste waarde van zijn boekwaarde indien het niet zodanig was geclassificeerd (bijvoorbeeld tegen kostprijs), en de reële waarde minus de verkoopkosten. Indien het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) wordt verworven als onderdeel van een bedrijfscombinatie, moet het derhalve worden gewaardeerd tegen reële waarde minus verkoopkosten.

17 Indien de verkoop naar verwachting na meer dan één jaar zal plaatsvinden, moet de entiteit de verkoopkosten waarderen tegen hun contante waarde. Elke toename van de contante waarde van de verkoopkosten die voortvloeit uit het verstrijken van de tijd, moet in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ worden gepresenteerd als financieringskosten.

18 Vlak vóór de initiële classificatie van het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) als aangehouden voor verkoop, moet de boekwaarde van het actief (of van alle activa en verplichtingen in de groep) worden gewaardeerd overeenkomstig de van toepassing zijnde IFRSs.

19 Bij een latere herwaardering van een groep activa die wordt afgestoten, moeten de boekwaarden van alle activa en verplichtingen die niet binnen het toepassingsgebied van de waarderingsvereisten van IFRS 5 vallen maar die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop, geherwaardeerd worden overeenkomstig de van toepassing zijnde IFRSs, voordat de reële waarde minus de verkoopkosten van de groep activa die wordt afgestoten, geherwaardeerd wordt.

Opname van bijzondere waardeverminderingsverliezen en terugnemingen

20 Een entiteit moet een bijzonder waardeverminderingsverlies opnemen voor elke eerste of latere afschrijving van een actief (of groep activa die wordt afgestoten) tot de reële waarde minus verkoopkosten, voor zover het niet volgens alinea 19 is opgenomen.

21 Een entiteit moet een winst voor elke latere verhoging van de reële waarde minus verkoopkosten van een actief opnemen, maar niet meer dan het geaccumuleerd bijzonder waardeverminderingsverlies dat ofwel volgens IFRS 5, ofwel voorheen volgens IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa is opgenomen.

22 Een entiteit moet een winst opnemen voor elke latere verhoging van de reële waarde minus verkoopkosten van een groep activa die wordt afgestoten:

(a) 

voor zover deze niet is opgenomen overeenkomstig alinea 19; maar

(b) 

niet meer dan het geaccumuleerd bijzonder waardeverminderingsverlies dat ofwel volgens IFRS 5, ofwel voorheen volgens IAS 36 is opgenomen voor vaste activa die binnen het toepassingsgebied van de waarderingsvereisten van IFRS 5 vallen.

23 Het bijzonder waardeverminderingsverlies (of elke latere winst) dat voor een groep activa die wordt afgestoten wordt opgenomen, vermindert (of verhoogt) de boekwaarde van de vaste activa in de groep die binnen het toepassingsgebied van de waarderingsvereisten van IFRS 5 vallen, in de volgorde van toerekening zoals uiteengezet in alinea's 104(a) en (b) en alinea 122 van IAS 36 (herziene versie van 2004).

24 Een winst die of een verlies dat voorheen niet is opgenomen vóór de verkoopdatum van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten), moet worden opgenomen op de datum waarop het actief niet langer in de balans opgenomen wordt. De vereisten met betrekking tot het niet langer in de balans opnemen, zijn uiteengezet in:

(a) 

de alinea's 67 tot en met 72 van IAS 16 (herziene versie van 2003) voor materiële vaste activa; en

(b) 

de alinea's 112 tot en met 117 van IAS 38 Immateriële activa (herziene versie van 2004), voor immateriële activa.

25 Een entiteit mag een vast actief niet afschrijven terwijl het geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop of terwijl het deel uitmaakt van een groep activa die wordt afgestoten en die geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop. Rente en andere lasten die toerekenbaar zijn aan de verplichtingen van een groep activa die wordt afgestoten en die geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop, moeten opgenomen blijven.

▼M48

Wijzigingen in een plan tot verkoop of in een plan tot uitkering aan eigenaars

26 Indien een entiteit een actief (of groep activa die wordt afgestoten) geclassificeerd heeft als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars, maar niet langer aan de in de alinea's 7 tot en met 9 vermelde criteria (voor aangehouden voor verkoop) of aan de in alinea 12A vermelde criteria (voor aangehouden voor uitkering aan eigenaars) wordt voldaan, mag de entiteit het actief (of groep activa die wordt afgestoten) niet langer classificeren als (respectievelijk) aangehouden voor verkoop of aangehouden voor uitkering aan eigenaars. In dergelijke gevallen moet een entiteit bij de administratieve verwerking van deze wijziging de leidraden in de alinea's 27, 28 en 29 toepassen, behalve wanneer alinea 26A van toepassing is.

26A Indien een entiteit een actief (of groep activa die wordt afgestoten) rechtstreeks herclassificeert van aangehouden voor verkoop naar aangehouden voor uitkering aan eigenaars, dan wel rechtstreeks herclassificeert van aangehouden voor uitkering aan eigenaars naar aangehouden voor verkoop, dan wordt de wijziging in de classificatie als een voortzetting van het oorspronkelijke plan tot afstoting aangemerkt. De entiteit:

a) 

mag de leidraden in de alinea's 27, 28 en 29 niet toepassen bij de administratieve verwerking van deze wijziging. De entiteit moet de in deze IFRS vervatte vereisten inzake classificatie, presentatie en waardering toepassen welke op de nieuwe afstotingsmethode toepasselijk zijn;

b) 

moet het vaste actief (of groep activa die wordt afgestoten) waarderen met inachtneming van de vereisten van alinea 15 (bij herclassificatie als aangehouden voor verkoop) of alinea 15A (bij herclassificatie als aangehouden voor uitkering aan eigenaars) en elke vermindering of vermeerdering van de reële waarde minus verkoopkosten/uitkeringskosten van het vaste actief (of groep activa die wordt afgestoten) opnemen met inachtneming van de vereisten van de alinea's 20 tot en met 25;

c) 

mag de datum van classificatie niet wijzigen in overeenstemming met de alinea's 8 en 12A. Dit sluit echter niet uit dat de periode wordt verlengd die nodig is om een verkoop of een uitkering aan eigenaars te voltooien, mits aan de voorwaarden van alinea 9 is voldaan.

27 De entiteit moet een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat (die) niet langer wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars (of niet langer wordt opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars) waarderen tegen de laagste waarde van:

a) 

zijn boekwaarde voordat het actief (of groep activa die wordt afgestoten) werd geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars, aangepast voor eventuele afschrijvingen of herwaarderingen die zouden zijn opgenomen indien het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) niet geclassificeerd was als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars;

b) 

zijn realiseerbare waarde op de datum waarop later wordt beslist niet tot verkoop of uitkering over te gaan. [voetnoot weggelaten]

28 De entiteit moet een vereiste aanpassing aan de boekwaarde van een vast actief dat niet langer wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars opnemen in de winst of het verlies [voetnoot weggelaten] uit voortgezette bedrijfsactiviteiten in de periode waarin niet langer aan respectievelijk de in alinea's 7 tot en met 9 vermelde criteria of aan de in alinea 12A vermelde criteria is voldaan. Jaarrekeningen voor de perioden sinds de classificatie als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd als de groep activa die wordt afgestoten of het vaste actief dat niet langer als aangehouden voor verkoop of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars wordt geclassificeerd, een dochteronderneming, gezamenlijke bedrijfsactiviteit, joint venture, geassocieerde deelneming, of een deel van een belang in een joint venture of een geassocieerde deelneming is. De entiteit moet die aanpassing presenteren onder dezelfde rubriek in het overzicht van het totaalresultaat die wordt gebruikt voor de presentatie van een eventuele winst die, of een eventueel verlies dat, werd opgenomen in overeenstemming met alinea 37.

29 Wanneer een entiteit een individueel actief of een individuele verplichting verwijdert uit een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, mogen de resterende activa en verplichtingen van de groep activa die wordt afgestoten alleen als groep gewaardeerd blijven indien de groep voldoet aan de criteria van de alinea's 7 tot en met 9. Wanneer een entiteit een individueel actief of een individuele verplichting verwijdert uit een groep activa die wordt afgestoten en die is geclassificeerd als aangehouden voor uitkering aan eigenaars, mogen de resterende activa en verplichtingen van de uit te keren groep activa die wordt afgestoten alleen als groep gewaardeerd blijven indien de groep voldoet aan de criteria van alinea 12. Zo niet dan moeten de resterende vaste activa van de groep die individueel voldoen aan de criteria om geclassificeerd te worden als aangehouden voor verkoop (of als aangehouden voor uitkering aan eigenaars) individueel worden gewaardeerd tegen de laagste waarde van hun boekwaarde en hun reële waarde minus verkoopkosten (of uitkeringskosten) op die datum. Alle vaste activa die niet voldoen aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd, mogen niet langer geclassificeerd worden als aangehouden voor verkoop overeenkomstig alinea 26. Alle vaste activa die niet voldoen aan de criteria om als aangehouden voor uitkering aan eigenaars te worden geclassificeerd, mogen niet langer geclassificeerd worden als aangehouden voor uitkering aan eigenaars overeenkomstig alinea 26.

▼B

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

30 Een entiteit moet informatie presenteren en vermelden die gebruikers van jaarrekeningen in staat stelt om de financiële gevolgen van beëindigde bedrijfsactiviteiten en afstoting van vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) te evalueren.

Presentatie van beëindigde bedrijfsactiviteiten

31 Een component van een entiteit omvat bedrijfsactiviteiten en kasstromen die operationeel en voor financiëleverslaggevingsdoeleinden duidelijk kunnen worden onderscheiden van de rest van de entiteit. Met andere woorden, een component van een entiteit zal een kasstroomgenererende eenheid of een groep van kasstroomgenererende eenheden geweest zijn terwijl deze werd aangehouden voor gebruik.

32 Een beëindigde bedrijfsactiviteit is een component van een entiteit die ofwel is afgestoten, ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, en

(a) 

een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied vertegenwoordigt;

(b) 

deel uitmaakt van een enkel gecoördineerd plan om een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied af te stoten; of

(c) 

een dochteronderneming is die uitsluitend is overgenomen met de bedoeling te worden doorverkocht.

33 Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a) 

één bedrag in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ dat het totaal omvat van:

(i) 

de winst of het verlies na belastingen van beëindigde bedrijfsactiviteiten en

(ii) 

de winst na belastingen die of het verlies na belastingen dat is opgenomen bij de waardering tegen reële waarde minus verkoopkosten of bij de afstoting van de activa of groep(en) activa die worden afgestoten die de beëindigde bedrijfsactiviteiten vormen;

(b) 

een uitsplitsing van het enkelvoudig bedrag in (a) in:

(i) 

de opbrengsten, de lasten en de winst of het verlies vóór belastingen van beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(ii) 

de gerelateerde last uit hoofde van winstbelastingen zoals vereist in alinea 81(h) van IAS 12;

(iii) 

de winst die of het verlies dat is opgenomen bij de waardering tegen reële waarde minus verkoopkosten of bij afstoting van de activa of groep(en) activa die worden afgestoten die de beëindigde bedrijfsactiviteiten vormen; en

(iv) 

de daarmee verband houdende lasten uit hoofde van winstbelastingen zoals vereist in alinea 81(h) van IAS 12.

Deze uitsplitsing kan gepresenteerd worden in de toelichting of in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ . Indien de presentatie plaatsvindt in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ moet de uitsplitsing worden gepresenteerd in een rubriek aangemerkt als betrekking hebbend op beëindigde bedrijfsactiviteiten, dat wil zeggen gescheiden van voortgezette bedrijfsactiviteiten. De uitsplitsing is niet vereist voor groepen activa die worden afgestoten en die onlangs overgenomen dochterondernemingen betreffen die aan de criteria voldoen om bij overname te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11);

(c) 

de nettokasstromen die kunnen worden toegerekend aan de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten van beëindigde bedrijfsactiviteiten. Deze informatie kan worden gepresenteerd in de toelichting of in de jaarrekening. Deze informatie is niet vereist voor groepen activa die worden afgestoten en die onlangs overgenomen dochterondernemingen betreffen die aan de criteria voldoen om bij overname te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11);

▼M11

(d) 

het bedrag van baten uit voortgezette bedrijfsactiviteiten en uit beëindigde bedrijfsactiviteiten dat aan eigenaars van de moedermaatschappij kan worden toegerekend. Deze informatie mag in de toelichting of in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten worden gepresenteerd.

▼M31

33A Als een entiteit de posten van winst of verlies in een afzonderlijk overzicht presenteert zoals beschreven in alinea 10A van IAS 1 (herziene versie van 2011), dan moet in dat overzicht een rubriek betreffende beëindigde bedrijfsactiviteiten worden opgenomen.

▼B

34 Een entiteit moet de overeenkomstig alinea 33 te vermelden informatie opnieuw presenteren voor voorgaande perioden die in de jaarrekening worden gepresenteerd, zodat de te vermelden informatie betrekking heeft op alle bedrijfsactiviteiten die op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ van de recentste gepresenteerde periode beëindigd zijn.

35 Aanpassingen in de lopende periode aan bedragen die voorheen zijn gepresenteerd in beëindigde bedrijfsactiviteiten die rechtstreeks betrekking hebben op de afstoting van een beëindigde bedrijfsactiviteit in een voorgaande periode, moeten afzonderlijk worden geclassificeerd in beëindigde bedrijfsactiviteiten. De aard en het bedrag van dergelijke aanpassingen moeten worden vermeld. Voorbeelden van omstandigheden waarin deze aanpassingen zich kunnen voordoen, zijn:

(a) 

de oplossing van onzekerheden die voortvloeien uit de voorwaarden van de afstotingstransactie, zoals de oplossing van aankoopprijsaanpassingen en schadevergoedingskwesties met de koper;

(b) 

de oplossing van onzekerheden die voortvloeien uit en rechtstreeks gerelateerd zijn aan de activiteiten van de component vóór zijn afstoting, zoals de door de verkoper behouden verplichtingen inzake milieu en productgaranties;

(c) 

de afwikkeling van verplichtingen uit hoofde van een beloningsregeling voor het personeel, op voorwaarde dat de afwikkeling rechtstreeks betrekking heeft op de afstotingstransactie.

36 Indien een entiteit niet langer een component van een entiteit classificeert als aangehouden voor verkoop, moeten de resultaten van bedrijfsactiviteiten van de component die voorheen overeenkomstig alinea's 33 tot en met 35 in beëindigde bedrijfsactiviteiten werden gepresenteerd, voor alle gepresenteerde perioden opnieuw worden ingedeeld en worden opgenomen als baten uit voortgezette bedrijfsactiviteiten. De bedragen voor voorgaande perioden moeten worden omschreven als bedragen die opnieuw zijn gepresenteerd.

▼M8

36A Een entiteit die zich heeft verbonden tot een plan tot verkoop van een dochteronderneming waarbij sprake zal zijn van verlies van zeggenschap, moet de overeenkomstig de alinea's 33 tot en met 36 te verschaffen informatie vermelden wanneer de dochteronderneming voldoet aan de definitie van een groep activa die wordt afgestoten en die voldoet aan de in alinea 32 vervatte definitie van een beëindigde bedrijfsactiviteit.

▼B

Winsten of verliezen met betrekking tot voortgezette bedrijfsactiviteiten

37 Elke winst of elk verlies bij de herwaardering van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en dat niet beantwoordt aan de definitie van een beëindigde bedrijfsactiviteit, moet worden opgenomen in de winst of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten.

Presentatie van een vast actief dat of een groep activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop

38 Een entiteit moet een vast actief dat geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop en de activa van een groep activa die worden afgestoten en die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop afzonderlijk van andere activa in de balans presenteren. De verplichtingen van een groep activa die worden afgestoten en die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop moeten afzonderlijk van andere verplichtingen in de balans worden gepresenteerd. Deze activa en verplichtingen mogen niet worden gesaldeerd en gepresenteerd als een enkelvoudig bedrag. De belangrijkste categorieën activa en verplichtingen die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop moeten afzonderlijk worden vermeld; ofwel in de toelichting ofwel in de balans, behoudens het vermelde in alinea 39. Een entiteit moet alle geaccumuleerde baten en lasten, die ►M5  in niet-gerealiseerde resultaten zijn verwerkt ◄ , afzonderlijk presenteren, wanneer zij betrekking hebben op een vast actief dat (of een groep activa die wordt afgestoten) is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop.

39 Indien de groep activa die wordt afgestoten een recentelijk verworven dochteronderneming is die voldoet aan de criteria om bij overname te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11), is informatie over de belangrijkste categorieën activa en verplichtingen niet vereist.

40 Een entiteit mag bedragen die gepresenteerd zijn in de balans van voorgaande perioden van vaste activa of activa en verplichtingen van groepen activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, niet opnieuw indelen of opnieuw presenteren teneinde de classificatie in de balans voor de recentste gepresenteerde periode te weerspiegelen.

Additionele informatieverschaffing

41 Een entiteit moet de volgende informatie vermelden in de toelichting van de periode waarin een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, ofwel verkocht is:

(a) 

een beschrijving van het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten);

(b) 

een beschrijving van de feiten en omstandigheden van de verkoop, of die zullen leiden tot de verwachte afstoting, en de wijze en het tijdstip waarop die afstoting naar verwachting zal plaatsvinden;

(c) 

de winst die of het verlies dat overeenkomstig alinea's 20 tot en met 22 is opgenomen en, indien niet afzonderlijk gepresenteerd in ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ , de rubriek waarin die winst of dat verlies is opgenomen;

(d) 

in voorkomend geval, het te rapporteren segment waarin het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) gepresenteerd is overeenkomstig IFRS 8 Operationele segmenten.

42 Indien ofwel alinea 26 ofwel alinea 29 van toepassing is, moet een entiteit, in de periode waarin wordt beslist om het plan tot verkoop van het vast actief (of de groep activa die wordt afgestoten) te wijzigen, een beschrijving vermelden van de feiten en omstandigheden die tot de beslissing hebben geleid en de gevolgen van de beslissing voor de resultaten van de activiteiten voor de periode en voor alle eerder gepresenteerde perioden.

OVERGANGSBEPALINGEN

43 De IFRS moet prospectief worden toegepast op vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die voldoen aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd en bedrijfsactiviteiten die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als beëindigde bedrijfsactiviteiten na de ingangsdatum van de IFRS. Een entiteit kan de vereisten van de IFRS toepassen op alle vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en op bedrijfsactiviteiten die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als beëindigde bedrijfsactiviteiten, na elke datum vóór de ingangsdatum van de IFRS, op voorwaarde dat de waarderingen en andere informatie die nodig is om de IFRS toe te passen beschikbaar waren op het tijdstip waarop voor het eerst aan die criteria werd voldaan.

INGANGSDATUM

44 Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze IFRS toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

▼M5

44A IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts wijzigde IAS 1 (herziene versie van 2007) de alinea's 3 en 38, en voegde alinea 33A toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M11

44B IAS 27 (door de International Accounting Standards Board herziene versie van 2008) voegde alinea 33(d) toe. Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging moet retroactief worden toegepast.

▼M8

44C De alinea's 8A en 36A zijn toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag de wijzigingen echter niet toepassen op jaarperioden die vóór 1 juli 2009 aanvangen, tenzij zij ook IAS 27 (herziene versie van mei 2008) toepast. Als een entiteit de wijzigingen vóór 1 juli 2009 toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet de wijzigingen prospectief toepassen vanaf de datum waarop zij voor het eerst IFRS 5 toepaste, met inachtneming van de overgangsbepalingen van alinea 45 van IAS 27 (herziene versie van mei 2008).

▼M17

44D Alinea's 5A, 12A en 15A werden toegevoegd en alinea 8 werd gewijzigd door IFRIC 17 Uitkeringen van activa in natura aan eigenaars in november 2008. Deze wijzigingen moeten prospectief worden toegepast op vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die zijn geclassificeerd als aangehouden voor uitkering aan eigenaars in jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Retroactieve toepassing is niet toegestaan. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen toepast op een periode die vóór 1 juli 2009 aanvangt, moet ze dat feit vermelden en moet ze eveneens IFRS 3 Bedrijfscombinaties (herziene versie van 2008), IAS 27 (herziene versie van mei 2008) en IFRIC 17 toepassen.

▼M22

44E Alinea 5B is toegevoegd door de in april 2009 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet die wijziging prospectief toepassen op jaarterioden die op of na 1 januari 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M32

44G IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 28. Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 11 toepassen.

▼M33

44H IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

44I Alinea 33A is gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M53

44K Alinea 5 is gewijzigd en de alinea's 44F en 44J zijn verwijderd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast.

▼M48

44L De alinea's 26 tot en met 29 zijn gewijzigd en alinea 26A is toegevoegd door de in september 2014 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2012-2014. Entiteiten moeten deze wijzigingen prospectief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op wijzigingen in een afstotingsmethode welke plaatsvinden in jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M77

44M IFRS 17, uitgegeven in mei 2017, heeft alinea 5 gewijzigd. Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼B

INTREKKING VAN IAS 35

45 Deze IFRS vervangt IAS 35 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten.




Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.



bedrijfswaarde

De contante waarde van geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het eind van zijn gebruiksduur.

beëindigde bedrijfsactiviteit

Een component van een entiteit die ofwel is afgestoten ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en:

(a)  een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied vertegenwoordigt;

(b)  deel uitmaakt van een enkel gecoördineerd plan om een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied af te stoten; of

(c)  een dochteronderneming is die uitsluitend is overgenomen met de bedoeling te worden doorverkocht.

component van een entiteit

Bedrijfsactiviteiten en kasstromen die operationeel en voor financiëleverslaggevingsdoeleinden duidelijk kunnen worden onderscheiden van de rest van de entiteit.

een vaststaande kooptoezegging

Een overeenkomst met een niet-verbonden partij, die bindend is voor beide partijen en gewoonlijk een in rechte afdwingbaar recht is, die a) alle belangrijke voorwaarden specificeert, met inbegrip van de prijs en het tijdstip waarop de transacties zullen plaatsvinden en b) een belemmering omvat voor niet-prestatie die voldoende groot is om de prestatie hoogst waarschijnlijk te maken.

groep activa die wordt afgestoten

Een groep activa die in groepsverband in een enkele transactie afgestoten worden, door verkoop of anderszins, en de in de transactie over te dragen verplichtingen, die rechtstreeks aan deze activa verbonden zijn. De groep omvat goodwill verworven in een bedrijfscombinatie indien de groep een kasstroomgenererende eenheid is waaraan goodwill is toegerekend overeenkomstig de vereisten van alinea's 80 tot en met 87 van IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (herziene versie van 2004), of indien het een bedrijfsactiviteit betreft binnen een dergelijke kasstroomgenererende eenheid.

hoogst waarschijnlijk

De kans is aanmerkelijk groter dan waarschijnlijk.

kasstroomgenererende eenheid

De kleinste identificeerbare groep activa die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen uit andere activa of groepen van activa.

realiseerbare waarde

De hoogste waarde van de reële waarde van een actief minus verkoopkosten en zijn bedrijfswaarde.

▼M33

reële waarde

is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13.)

▼B

vast actief

Een actief dat niet beantwoordt aan de definitie van een vlottend actief.

verkoopkosten

De marginale kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de vervreemding van een actief (of groep activa die wordt afgestoten), met uitzondering van financieringskosten en lasten uit hoofde van winstbelastingen.

vlottend actief

►M5  
Een entiteit moet een actief als vlottend classificeren als:
(a)  ze verwacht dat het actief zal worden gerealiseerd, of als ze voornemens is het actief te verkopen of te verbruiken, in de normale exploitatiecyclus van de entiteit;
(b)  ze het actief voornamelijk aanhoudt met de bedoeling het te verhandelen;
(c)  ze verwacht dat het actief binnen twaalf maanden na de verslagperiode zal worden gerealiseerd; of
(d)  het actief een geldmiddel of kasequivalent (zoals gedefinieerd in IAS 7) betreft, tenzij het gebruik van het actief voor ruil of voor afwikkeling van een verplichting beperkt is gedurende ten minste twaalf maanden na de verslagperiode.  ◄

waarschijnlijk

Meer waarschijnlijk dan niet.




Bijlage B

Toepassingssupplement

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

VERLENGING VAN DE PERIODE DIE VEREIST IS OM EEN VERKOOP TE VOLTOOIEN

B1 Zoals vermeld in alinea 9 sluit een verlenging van de periode die nodig is om een verkoop te voltooien niet uit dat een actief (of groep activa die wordt afgestoten) geclassificeerd moet worden als aangehouden voor verkoop indien het uitstel wordt veroorzaakt door gebeurtenissen of omstandigheden waarover de entiteit geen controle heeft en indien er voldoende aanwijzingen zijn dat de entiteit vasthoudt aan haar plan om het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) te verkopen. Daarom moet een uitzondering op de vereiste van één jaar in alinea 8 worden toegepast in de volgende situaties waarin dergelijke gebeurtenissen of omstandigheden zich voordoen:

(a) 

op de datum waarop een entiteit zich verbindt tot een plan voor de verkoop van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) verwacht ze in redelijkheid dat derden (niet een koper) voorwaarden zullen opleggen aan de overdracht van het actief (of groep activa die wordt afgestoten) die de vereiste periode om de verkoop te voltooien zullen verlengen, en:

(i) 

handelingen die nodig zijn om aan deze voorwaarden te voldoen kunnen niet worden gestart tot een vaststaande kooptoezegging is ontvangen; en

(ii) 

een vaststaande kooptoezegging is zeer waarschijnlijk binnen één jaar.

(b) 

een entiteit ontvangt een vaststaande kooptoezegging en als gevolg daarvan stelt een koper of stellen derden onverwachts voorwaarden aan de overdracht van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat voorheen was geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, waardoor de periode die vereist is om de verkoop te voltooien, verlengd wordt, en:

(i) 

de nodige handelingen tijdig zijn uitgevoerd om aan de voorwaarden te beantwoorden; en

(ii) 

een gunstige oplossing wordt verwacht van de oorzaken die voor vertraging zorgen.

(c) 

in de eerste periode van één jaar doen zich omstandigheden voor die voorheen als onwaarschijnlijk werden beschouwd en als gevolg daarvan wordt een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat voorheen was geclassificeerd als aangehouden voor verkoop niet verkocht tegen het einde van die periode, en:

(i) 

gedurende de eerste periode van één jaar heeft de entiteit de nodige actie ondernomen om te reageren op de gewijzigde omstandigheden;

(ii) 

het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) wordt op actieve wijze op de markt gebracht tegen een redelijke prijs, gegeven de gewijzigde omstandigheden; en

(iii) 

de criteria in alinea's 7 en 8 zijn vervuld.




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 6

Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen

DOEL

1 Het doel van deze IFRS is voorschriften te verstrekken voor de financiële verslaggeving van de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

2 Deze IFRS vereist met name dat:

(a) 

beperkte verbeteringen worden aangebracht in bestaande praktijken voor de administratieve verwerking van uitgaven voor exploratie en evaluatie;

(b) 

entiteiten die exploratie- en evaluatieactiva opnemen, overeenkomstig deze IFRS beoordelen of dergelijke activa een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan en een eventuele bijzondere waardevermindering bepalen overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa;

(c) 

in de toelichting de in de jaarrekening van de entiteit opgenomen bedragen worden vermeld die voortvloeien uit de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, alsook een toelichting op deze bedragen, en dat informatie wordt verstrekt die gebruikers van die jaarrekening inzicht verschaft in de omvang en de mate van zekerheid van toekomstige kasstromen uit opgenomen exploratie- en evaluatieactiva, alsook in het tijdstip van die kasstromen.

TOEPASSINGSGEBIED

3 Een entiteit moet IFRS 6 toepassen op haar uitgaven voor exploratie en evaluatie.

4 IFRS 6 behandelt geen andere aspecten van de administratieve verwerking door entiteiten die actief zijn op het gebied van de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

5 Een entiteit mag IFRS 6 niet toepassen op uitgaven die zijn gedaan:

(a) 

vóór de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, zoals uitgaven die zijn gedaan voordat de entiteit de wettelijke rechten heeft verworven om een bepaald gebied te exploreren;

(b) 

nadat de technische uitvoerbaarheid en economische levensvatbaarheid van de winning van een minerale hulpbron kan worden aangetoond.

OPNAME VAN EXPLORATIE- EN EVALUATIEACTIVA

Tijdelijke vrijstelling van alinea's 11 en 12 van IAS 8

6 Bij de ontwikkeling van haar grondslagen voor financiële verslaggeving moet een entiteit die exploratie- en evaluatieactiva opneemt alinea 10 van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten toepassen.

7 De alinea's 11 en 12 van IAS 8 vermelden bronnen van gezaghebbende vereisten en leidraden die het management bij de ontwikkeling van een grondslag voor financiële verslaggeving met betrekking tot een post in aanmerking moet nemen indien er geen IFRS is die specifiek op die post van toepassing is. Behoudens de alinea's 9 en 10 hierna is een entiteit op grond van deze IFRS vrijgesteld van toepassing van alinea's 11 en 12 van IAS 8 voor haar grondslagen voor financiële verslaggeving inzake de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva.

WAARDERING VAN EXPLORATIE- EN EVALUATIEACTIVA

Waardering bij eerste opname

8 Exploratie- en evaluatieactiva moeten tegen kostprijs worden gewaardeerd.

Elementen van de kostprijs van exploratie- en evaluatieactiva

9 Een entiteit moet een grondslag voor financiële verslaggeving vaststellen die aangeeft welke uitgaven als exploratie- en evaluatieactiva worden opgenomen, en moet deze grondslag consistent toepassen. Bij het uitwerken van dit beleid moet een entiteit rekening houden met de mate waarin de uitgave in verband kan worden gebracht met het zoeken naar specifieke minerale hulpbronnen. Hieronder volgen enkele voorbeelden van uitgaven die bij de eerste waardering van exploratie- en evaluatieactiva zouden kunnen worden opgenomen (de lijst is niet limitatief):

(a) 

verwerving van exploratierechten;

(b) 

topografische, geologische, geochemische en geofysische studies;

(c) 

exploratieboringen;

(d) 

onderzoek door middel van aarddoorsnedes („trenching”);

(e) 

monstername; en

(f) 

activiteiten in verband met de beoordeling van de technische uitvoerbaarheid en economische levensvatbaarheid van de winning van een minerale hulpbron.

10 Uitgaven in verband met de ontwikkeling van minerale hulpbronnen mogen niet als exploratie- en evaluatieactiva worden opgenomen. Het Raamwerk en IAS 38 Immateriële activa verschaffen leidraden voor de opname van activa die ontstaan uit ontwikkelingsactiviteiten.

11 Overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa moet een entiteit de eventuele opruimings- en herstelverplichtingen opnemen die tijdens een bepaalde periode ontstaan als gevolg van de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

Waardering na opname

12 Na de opname van exploratie- en evaluatieactiva moet een entiteit ofwel het kostprijsmodel, ofwel het herwaarderingsmodel op die activa toepassen. Indien het herwaarderingsmodel wordt toegepast (ofwel het model in IAS 16 Materiële vaste activa, ofwel het model in IAS 38), moet het consistent zijn met de classificatie van de activa (zie alinea 15).

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

13 Een entiteit mag de grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot uitgaven voor exploratie en evaluatie wijzigen als de jaarrekening hierdoor relevanter wordt voor gebruikers die op basis van die jaarrekening economische beslissingen nemen en dit niet ten koste gaat van de betrouwbaarheid, of indien de jaarrekening hierdoor betrouwbaarder wordt en niet minder relevant voor die gebruikers. Een entiteit moet de relevantie en betrouwbaarheid beoordelen op basis van de criteria in IAS 8.

14 Om de wijziging van haar grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot uitgaven voor exploratie en evaluatie te rechtvaardigen, moet een entiteit aantonen dat de jaarrekening dankzij de wijziging beter voldoet aan de criteria in IAS 8. De wijziging hoeft echter niet te leiden tot volledige overeenstemming met die criteria.

PRESENTATIE

Classificatie van exploratie- en evaluatieactiva

15 Een entiteit moet exploratie- en evaluatieactiva classificeren als materiële of immateriële activa op basis van de aard van de verworven activa, waarbij die classificatie consistent moet worden toegepast.

16 Sommige exploratie- en evaluatieactiva worden als immateriële activa (bijvoorbeeld boorrechten) aangemerkt, terwijl andere als materiële activa (bijvoorbeeld voertuigen en boorplatforms) worden beschouwd. Voor zover een materieel actief bij de ontwikkeling van een immaterieel actief wordt verbruikt, maakt het bedrag dat dit verbruik weerspiegelt deel uit van de kostprijs van het immaterieel actief. Het gebruik van een materieel actief om een immaterieel actief te ontwikkelen verandert een materieel actief echter niet in een immaterieel actief.

Herclassificatie van exploratie- en evaluatieactiva

17 Een exploratie- en evaluatieactief mag niet langer als zodanig worden geclassificeerd wanneer de technische uitvoerbaarheid en economische levensvatbaarheid van de winning van een minerale hulpbron kan worden aangetoond. Voordat exploratie- en evaluatieactiva worden geherclassificeerd, moet worden beoordeeld of ze een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan en moet een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies worden opgenomen.

BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING

Opname en waardering

18 Er moet worden beoordeeld of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan wanneer feiten en omstandigheden aangeven dat de boekwaarde van een exploratie- en evaluatieactief mogelijk hoger is dan de realiseerbare waarde. Wanneer feiten en omstandigheden suggereren dat de boekwaarde hoger is dan de realiseerbare waarde, moet een entiteit een eventueel resulterend bijzonder waardeverminderingsverlies bepalen, presenteren en toelichten overeenkomstig IAS 36, behoudens de bepalingen in alinea 21 hierna.

19 Uitsluitend in het kader van exploratie- en evaluatieactiva moet bij het bepalen of een dergelijk actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan alinea 20 van deze IFRS worden toegepast, in plaats van alinea's 8 tot en met 17 van IAS 36. In alinea 20 wordt het begrip „activa” gehanteerd, maar deze alinea is van toepassing op zowel afzonderlijke exploratie- en evaluatieactiva als een kasstroomgenererende eenheid.

20 Een of meer van de volgende feiten en omstandigheden wijzen erop dat een entiteit moet toetsen of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan (de lijst is niet limitatief):

(a) 

de periode gedurende welke de entiteit het recht heeft om in het specifieke gebied exploratieactiviteiten te verrichten is tijdens de verslagperiode verstreken, of zal in de nabije toekomst verstrijken, en zal naar verwachting niet worden verlengd;

(b) 

er zijn geen substantiële uitgaven voor verdere exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen in het specifieke gebied gebudgetteerd of gepland;

(c) 

de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen in het desbetreffende gebied hebben niet geleid tot de ontdekking van economisch winbare hoeveelheden minerale hulpbronnen en de entiteit heeft besloten om dergelijke activiteiten in het desbetreffende gebied te beëindigen;

(d) 

er bestaan voldoende aanwijzingen dat, hoewel een ontwikkeling in het desbetreffende gebied waarschijnlijk zal doorgaan, de boekwaarde van het exploratie- en evaluatieactief waarschijnlijk niet volledig zal worden gerealiseerd via de succesvolle ontwikkeling of verkoop van het desbetreffende actief.

In dergelijke of soortgelijke gevallen moet de entiteit het actief toetsen op bijzondere waardevermindering overeenkomstig IAS 36. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies moet als last worden opgenomen in overeenstemming met IAS 36.

Vaststelling van het niveau waarop wordt beoordeeld of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan

21 Ten behoeve van de beoordeling of dergelijke activa een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, moet een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving vaststellen met betrekking tot de toerekening van exploratie- en evaluatieactiva aan kasstroomgenererende eenheden of groepen van kasstroomgenererende eenheden. Voor iedere kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan een exploratie- en evaluatieactief wordt toegerekend, geldt dat deze niet groter mag zijn dan een operationeel segment bepaald in overeenstemming met IFRS 8 Operationele segmenten.

22 Het niveau waarop de entiteit onderzoekt of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, mag één of meer kasstroomgenererende eenheden bevatten.

INFORMATIEVERSCHAFFING

23 Een entiteit moet de in haar jaarrekening opgenomen bedragen die voortvloeien uit de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, alsook een toelichting op deze bedragen, in de toelichting vermelden.

24 Om te voldoen aan alinea 23 moet een entiteit de volgende informatie verstrekken:

(a) 

de grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot uitgaven voor exploratie en evaluatie, met inbegrip van de opname van exploratie- en evaluatieactiva;

(b) 

de omvang van de activa, verplichtingen, baten en lasten en kasstromen uit bedrijfs- en investeringsactiviteiten die voortvloeien uit de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

25 Een entiteit moet exploratie- en evaluatieactiva behandelen als een afzonderlijke activacategorie en moet de informatie verstrekken die vereist is op grond van IAS 16 of IAS 38, afhankelijk van de classificatie van de activa.

INGANGSDATUM

26 Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze IFRS toepast op een periode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, moet zij dit feit vermelden.

OVERGANGSBEPALINGEN

27 Indien het praktisch niet haalbaar is om een bepaalde vereiste in alinea 18 toe te passen voor vergelijkende informatie die betrekking heeft op jaarperioden die vóór 1 januari 2006 aanvangen, moet een entiteit dit feit vermelden. In IAS 8 wordt het begrip „praktisch niet haalbaar” toegelicht.




Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.



exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen

Het opsporen van minerale hulpbronnen, inclusief mineralen, olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen, nadat de entiteit wettelijke rechten heeft verkregen om in een bepaald gebied exploratieactiviteiten te verrichten, evenals het bepalen van de technische uitvoerbaarheid en economische levensvatbaarheid van de winning van de minerale hulpbron.

exploratie- en evaluatieactiva

De uitgaven voor exploratie en evaluatie die overeenkomstig de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit worden geactiveerd.

uitgaven voor exploratie en evaluatie

De uitgaven van een entiteit in verband met de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen voordat de technische uitvoerbaarheid en economische levensvatbaarheid van de winning van een minerale hulpbron kan worden aangetoond.




INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 7

Financiële instrumenten: informatieverschaffing

DOEL

1 Deze IFRS heeft ten doel entiteiten in hun jaarrekeningen te verplichten informatie te verstrekken die gebruikers ervan in staat stellen het volgende te beoordelen:

(a) 

het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestaties van de entiteit; en

(b) 

de aard en omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende risico's waaraan de entiteit tijdens de verslagperiode en op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ wordt blootgesteld, en de wijze waarop de entiteit deze risico's beheert.

▼M53

2 De beginselen in deze IFRS complementeren de beginselen voor het opnemen, waarderen en presenteren van financiële activa en financiële verplichtingen welke zijn vervat in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en IFRS 9 Financiële instrumenten.

▼B

TOEPASSINGSGEBIED

▼M77

3 Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

▼M53

(a) 

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen wordt door IFRS 10, IAS 27 of IAS 28 echter voorgeschreven of toegestaan dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in deze gevallen moeten entiteiten aan de vereisten van deze IFRS voldoen. Entiteiten moeten deze IFRS eveneens toepassen op alle derivaten gekoppeld aan belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures, tenzij de derivaten aan de in IAS 32 opgenomen definitie van een eigenvermogensinstrument voldoen;

▼B

(b) 

rechten en verplichtingen van werkgevers die ontstaan uit beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is;

▼M12 —————

▼M77

(d) 

verzekeringscontracten als bedoeld in IFRS 17 Verzekeringscontracten of beleggingscontracten met discretionaire winstdelingselementen binnen het toepassingsgebied van IFRS 17. Deze IFRS is echter wel van toepassing op:

(i) 

derivaten die zijn besloten in contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen, als IFRS 9 voorschrijft dat de entiteit deze afzonderlijk administratief verwerkt;

(ii) 

beleggingscomponenten die zijn afgesplitst van contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 17 vallen, als IFRS 17 een dergelijke afsplitsing voorschrijft, tenzij de afgesplitste component een beleggingscontract met discretionaire winstdelingselementen is;

(iii) 

rechten en verplichtingen van een emittent uit hoofde van verzekeringscontracten die voldoen aan de definitie van een financiëlegarantiecontract, als de emittent IFRS 9 toepast bij het opnemen en waarderen van de contracten. De emittent moet echter IFRS 17 toepassen als hij ervoor kiest overeenkomstig alinea 7(e) van IFRS 17, IFRS 17 toe te passen bij het opnemen en waarderen van de contracten;

(iv) 

rechten en verplichtingen van een entiteit die financieringsinstrumenten zijn en voortvloeien uit door een entiteit uitgegeven kredietkaartcontracten of soortgelijke contracten waarmee krediet- of betalingsregelingen worden aangeboden die voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract als de entiteit IFRS 9 toepast op deze rechten en verplichtingen overeenkomstig alinea 7(h) van IFRS 17 en alinea 2.1(e)(iv) van IFRS 9;

(v) 

rechten en verplichtingen van een entiteit die financieringsinstrumenten zijn en voortvloeien uit door een entiteit uitgegeven verzekeringscontracten die de vergoeding van verzekerde gebeurtenissen beperken tot het bedrag dat anders vereist zou zijn om de door het contract ontstane verplichting van de polishouder af te wikkelen, als de entiteit ervoor kiest overeenkomstig alinea 8A van IFRS17, op dergelijke contracten IFRS 9 in plaats van IFRS 17 toe te passen;

▼M53

(e) 

financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, met uitzondering van contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, waarop deze IFRS van toepassing is;

▼M6

(f) 

instrumenten die overeenkomstig de alinea's 16A en 16B of de alinea's 16C en 16D van IAS 32 als eigen-vermogensinstrumenten moeten worden geclassificeerd.

▼M53

4 Deze IFRS geldt voor zowel opgenomen als niet-opgenomen financiële instrumenten. Opgenomen financiële instrumenten omvatten financiële activa en financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen. Niet-opgenomen financiële instrumenten omvatten sommige financiële instrumenten die, hoewel zij buiten het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen, binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen.

5 Deze IFRS is van toepassing op contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed die binnen het toepassingsgebied van IFRS 9 vallen.

▼M53

5A De vereisten in de alinea's 35A tot en met 35N inzake informatieverschaffing over het kredietrisico gelden voor de rechten waarvoor in IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten is bepaald dat zij met het oog op het opnemen van bijzonderewaardeverminderingswinsten of -verliezen administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 9. Alle verwijzingen naar financiële activa of financiële instrumenten in deze alinea's omvatten die rechten, tenzij anders is aangegeven.

▼B

CATEGORIEËN FINANCIËLE INSTRUMENTEN EN DE MATE VAN INFORMATIEVERSCHAFFING

6 Wanneer deze IFRS informatieverschaffing per categorie financiële instrumenten eist, moet een entiteit haar financiële instrument groeperen in categorieën die geëigend zijn voor de aard van de verschafte informatie en rekening houden met de kenmerken van de financiële instrumenten. Een entiteit moet voldoende informatie verschaffen om een aansluiting mogelijk te maken met relevante posten in de balans.

BELANG VAN FINANCIËLE INSTRUMENTEN VOOR DE FINANCIËLE POSITIE EN PRESTATIES

7 Een entiteit moet informatie verstrekken die de gebruikers van de jaarrekening de mogelijkheid biedt om het belang van financiële instrumenten voor haar financiële positie en prestaties te beoordelen.

Balans

Categorieën financiële activa en financiële verplichtingen

▼M77

8 De boekwaarde van elk van de volgende categorieën, zoals bepaald in IFRS 9, moet ofwel in het overzicht van de financiële positie, ofwel in de toelichting op het overzicht van de financiële positie worden vermeld:

a) 

financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, waarbij afzonderlijk wordt getoond (i) welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname, ofwel daarna overeenkomstig alinea 6.7.1 van IFRS 9; (ii) welke als zodanig zijn gewaardeerd in overeenstemming met de keuze in alinea 3.3.5 van IFRS 9; (iii) welke als zodanig zijn gewaardeerd in overeenstemming met de keuze in alinea 33A van IAS 32, en (iv) welke verplicht worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in overeenstemming met IFRS 9;

▼M53

b), c) en d) 

[verwijderd]

e) 

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) die welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname of die welke daarna zijn aangewezen in overeenstemming met alinea 6.7.1 van IFRS 9, en (ii) die welke voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden in IFRS 9;

f) 

financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

g) 

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

h) 

financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, waarbij afzonderlijk worden getoond (i) financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 zijn gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, en (ii) beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die bij eerste opname als zodanig zijn aangewezen in overeenstemming met alinea 5.7.5 van IFRS 9.

Financiële activa of financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

9 Indien de entiteit een financieel actief (of groep van financiële activa) dat (die) anders tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat of tegen geamortiseerde kostprijs zou worden gewaardeerd, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft aangewezen, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

de maximale blootstelling aan kredietrisico (zie alinea 36(a)) van het financiële actief (of de groep van financiële activa) aan het einde van de verslagperiode;

b) 

het bedrag waarmee eventuele gerelateerde kredietderivaten of soortgelijke instrumenten deze maximale kredietrisicoblootstelling beperken (zie alinea 36(b));

c) 

het bedrag van de verandering, tijdens de periode en cumulatief, in de reële waarde van het financiële actief (of de groep van financiële activa) die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan het financiële actief verbonden kredietrisico, bepaald:

▼B

(i) 

op het bedrag van de verandering in de reële waarde die niet toe te rekenen is aan wijzigingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico; dan wel

(ii) 

met behulp van een alternatieve methode die volgens de entiteit een meer getrouw beeld geeft van het bedrag van de verandering in haar reële waarde die toe te rekenen is aan veranderingen in het kredietrisico van het actief.

Tot de veranderingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico behoren veranderingen in een waargenomen (referentie-) rentepercentage, commodityprijs, valutakoers of index van prijzen of rentevoeten;

▼M53

d) 

het bedrag van de verandering in de reële waarde van gerelateerde kredietderivaten of soortgelijke instrumenten die tijdens de periode en cumulatief is opgetreden sinds het financiële actief werd aangewezen.

10 Indien de entiteit een financiële verplichting overeenkomstig alinea 4.2.2 van IFRS 9 heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies en verplicht is de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren (zie alinea 5.7.7 van IFRS 9), moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

het cumulatieve bedrag van de verandering in de reële waarde van de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico (zie de alinea's B5.7.13 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 voor leidraden over de bepaling van de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico);

b) 

het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit contractueel verplicht is aan de houder van de verplichting te betalen op de vervaldatum;

c) 

alle overboekingen van de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies binnen het eigen vermogen tijdens de periode, met inbegrip van de reden voor dergelijke overboekingen;

d) 

als een verplichting tijdens de periode niet langer is opgenomen, het in de overige onderdelen van het totaalresultaat gepresenteerde (eventuele) bedrag dat bij de verwijdering is gerealiseerd.

▼M53

10A Indien een entiteit een financiële verplichting overeenkomstig alinea 4.2.2 van IFRS 9 als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft aangewezen en verplicht is alle veranderingen in de reële waarde van die verplichting (met inbegrip van de gevolgen van veranderingen in het aan de verplichting verbonden kredietrisico) in winst of verlies te presenteren (zie de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 van IFRS 9), moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

het bedrag van de verandering, tijdens de periode en cumulatief, in de reële waarde van de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in het aan die verplichting verbonden kredietrisico (zie de alinea's B5.7.13 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 voor een leidraad voor de bepaling van de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico); en

b) 

het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit contractueel verplicht is aan de houder van de verplichting te betalen op de vervaldatum;

▼M53

11 De entiteit moet tevens de volgende informatie verschaffen:

a) 

een gedetailleerde beschrijving van de gehanteerde methoden om te voldoen aan de vereisten in de alinea's 9(c), 10(a) en 10A(a) en alinea 5.7.7(a) van IFRS 9, met inbegrip van een verklaring van de reden waarom de methode geschikt is;

b) 

indien de entiteit van mening is dat de informatie die zij in het overzicht van de financiële positie of in de toelichting heeft verschaft om aan de vereisten in alinea 9(c), 10(a) of 10A(a) of alinea 5.7.7(a) van IFRS 9 te voldoen, geen getrouw beeld geeft van de verandering in de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in het kredietrisico, de redenen waarom zij tot deze conclusie komt en de factoren die volgens haar relevant zijn;

c) 

een gedetailleerde beschrijving van de methode of methoden die worden gebruikt om te bepalen of de presentatie van de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico in de overige onderdelen van het totaalresultaat zou leiden tot het ontstaan of de vergroting van een accounting mismatch in winst of verlies (zie de alinea's 5.7.7 en 5.7.8 van IFRS 9). Indien een entiteit verplicht is de gevolgen van veranderingen in het aan een verplichting verbonden kredietrisico in winst of verlies te presenteren (zie alinea 5.7.8 van IFRS 9), moet er ook een uitvoerige beschrijving van de in alinea B5.7.6 van IFRS 9 beschreven economische relatie worden gegeven.

▼M53

Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat

11A Indien een entiteit beleggingen in eigenvermogensinstrumenten heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, zoals toegestaan op grond van alinea 5.7.5 van IFRS 9, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

welke beleggingen in eigenvermogensinstrumenten als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn aangewezen;

b) 

de redenen waarom van dit presentatiealternatief is gebruikgemaakt;

c) 

de reële waarde van elk van deze beleggingen aan het einde van de verslagperiode;

d) 

de dividenden die tijdens de periode zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding van die welke op tijdens de verslagperiode niet langer opgenomen beleggingen betrekking hebben en die welke op aan het einde van de verslagperiode aangehouden beleggingen betrekking hebben;

e) 

alle overboekingen van de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies binnen het eigen vermogen tijdens de periode, met inbegrip van de reden voor dergelijke overboekingen.

11B Indien een entiteit tijdens de verslagperiode beleggingen in eigenvermogensinstrumenten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat niet langer heeft opgenomen, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

de redenen voor de vervreemding van de beleggingen;

b) 

de reële waarde van de beleggingen op de verwijderingsdatum;

c) 

de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies bij vervreemding.

▼B

Herclassificatie

▼M53

12 en 12A [Verwijderd]

▼M53

12B Een entiteit moet vermelden of zij in de lopende of in voorgaande verslagperioden financiële activa overeenkomstig alinea 4.4.1 van IFRS 9 heeft geherclassificeerd. Voor elke dergelijke gebeurtenis moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

a) 

de datum van herclassificatie;

b) 

een gedetailleerde verklaring van de wijziging in het bedrijfsmodel en een kwalitatieve beschrijving van het effect ervan op de jaarrekening van de entiteit;

c) 

het bedrag dat naar en uit elke categorie is geherclassificeerd.

12C Voor elke verslagperiode na de herclassificatie tot het niet langer opnemen moet een entiteit voor activa die uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies zijn geherclassificeerd zodat zij overeenkomstig alinea 4.4.1 van IFRS 9 tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, de volgende informatie verschaffen:

a) 

de effectieve rentevoet bepaald op de datum van herclassificatie; en

b) 

de opgenomen renteopbrengsten.

12D Indien een entiteit sinds de laatste jaarlijkse verslagdatum financiële activa uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat heeft geherclassificeerd zodat zij tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, of uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft geherclassificeerd zodat zij tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

de reële waarde van de financiële activa aan het einde van de verslagperiode; en

b) 

de reëlewaardewinsten of -verliezen die tijdens de verslagperiode in winst of verlies of de overige onderdelen van het totaalresultaat zouden zijn opgenomen indien de financiële activa niet waren geherclassificeerd.

▼M34 —————

▼M34

Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen

13A De informatievereisten van de alinea's 13B tot en met 13E vormen een aanvulling op de overige informatievereisten van deze IFRS en gelden voor alle opgenomen financiële instrumenten die in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 worden gesaldeerd. Deze informatievereisten zijn ook van toepassing op opgenomen financiële instrumenten die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen, ongeacht of zij in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 worden gesaldeerd.

13B Een entiteit moet informatie verstrekken om gebruikers van haar jaarrekening in staat te stellen de gevolgen of potentiële gevolgen van "netting"-overeenkomsten voor de financiële positie van de entiteit te evalueren. Dit omvat ook de gevolgen of potentiële gevolgen van rechten tot saldering die verband houden met de door de entiteit opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen.

13C Om de doelstelling van alinea 13B te realiseren, moet een entiteit aan het einde van de verslagperiode de volgende kwantitatieve informatie afzonderlijk vermelden voor opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen:

(a) 

de brutobedragen van deze opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen;

(b) 

de bedragen die in overeenstemming met de criteria van alinea 42 van IAS 32 zijn gesaldeerd bij de bepaling van de nettobedragen die in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen;

(c) 

de nettobedragen die in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen;

(d) 

de bedragen die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen en die niet anderszins door alinea 13C(b) worden bestreken, met inbegrip van:

(i) 

bedragen die verband houden met opgenomen financiële instrumenten die niet aan sommige of alle salderingscriteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen; en

(ii) 

bedragen die met financiële zekerheden (met inbegrip van zekerheden in de vorm van contanten) verband houden; en

(e) 

het nettobedrag na aftrek van de onder (d) bedoelde bedragen van de onder (c) bedoelde bedragen.

De op grond van deze alinea te verstrekken informatie wordt afzonderlijk vermeld voor financiële activa en financiële verplichtingen en wordt in tabelvorm gepresenteerd, tenzij een andere vorm passender is.

13D Het in overeenstemming met alinea 13C(d) vermelde totaalbedrag voor een instrument is begrensd tot het in alinea 13C(c) bedoelde bedrag voor dat instrument.

13E Een entiteit moet in de toelichting een beschrijving opnemen van de rechten tot saldering die verband houden met de door de entiteit opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die vallen onder afdwingbare "master netting"-overeenkomsten en vergelijkbare overeenkomsten die in overeenstemming met alinea 13C(d) worden vermeld, met inbegrip van de aard van deze rechten.

13F Indien de op grond van de alinea's 13B tot en met 13E te verschaffen informatie in meer dan één toelichting bij de jaarrekening wordt vermeld, moet een entiteit in elke toelichting in kwestie een verwijzing naar de andere toelichting(en) opnemen.

▼B

Zekerheid

▼M53

14 Een entiteit moet het volgende vermelden:

a) 

de boekwaarde van de financiële activa die als zekerheid zijn verstrekt voor verplichtingen of voor voorwaardelijke verplichtingen, met inbegrip van bedragen die geherclassificeerd zijn in overeenstemming met alinea 3.2.23(a) van IFRS 9; en

b) 

de contractuele bepalingen met betrekking tot haar zekerheid.

▼B

15 Indien een entiteit een zekerheid (in de vorm van financiële of niet-financiële activa) bezit en zij vrij is die te verkopen of tot zekerheid aan derden te verstrekken als de rechthebbende of eigenaar niet in gebreke is, moet zij het volgende vermelden:

(a) 

de reële waarde van de tot zekerheid verkregen activa;

(b) 

de reële waarde van dergelijke zekerheden die zijn verkocht of tot zekerheid aan derden zijn verstrekt, en of de entiteit een verplichting heeft deze te retourneren; en

(c) 

de contractuele bepalingen die gekoppeld zijn aan het gebruik van deze tot zekerheid verkregen activa.

Voorziening voor kredietverliezen

▼M53

16 [Verwijderd]

▼M53

16A De boekwaarde van financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, wordt niet verminderd door een voorziening voor verliezen, en een entiteit mag de voorziening voor verliezen niet afzonderlijk in het overzicht van de financiële positie presenteren als een vermindering van de boekwaarde van het financiële actief. Een entiteit moet echter de voorziening voor verliezen in de toelichting bij de jaarrekening vermelden.

▼B

Samengestelde financiële instrumenten met meerdere in het contract besloten derivaten

17 Indien een entiteit een instrument heeft uitgegeven dat zowel een vreemd- als een eigenvermogenscomponent bevat (zie alinea 28 van IAS 32) en het instrument wordt gekenmerkt door meerdere in het contract besloten derivaten waarvan de waarden onderling afhankelijk zijn (zoals een opeisbaar converteerbaar schuldbewijs), moet zij het bestaan van deze kenmerken vermelden.

Wanbetaling en schending

18 Voor aangegane leningen die op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ zijn opgenomen, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

gegevens over het gedurende de periode niet nakomen van bepalingen aangaande de hoofdsom, rente, het „sinking fund” of aflossingsbepalingen met betrekking tot deze aangegane leningen;

(b) 

de boekwaarde van de aangegane leningen met betrekking tot welke de entiteit op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ in gebreke is gebleven; en

(c) 

of het in gebreke zijn is opgeheven, dan wel de voorwaarden van de aangegane leningen na heronderhandeling zijn aangepast vóór de datum waarop de jaarrekening voor publicatie werd goedgekeurd.

19 Indien zich tijdens de periode andere schendingen van bepalingen van de leningovereenkomst hebben voorgedaan dan die welke in alinea 18 zijn vermeld, moet de entiteit dezelfde informatie verschaffen als vereist op grond van alinea 18, indien deze schendingen de financier in staat stellen versnelde aflossing te eisen (tenzij op of vóór ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ de schendingen zijn opgeheven of de leningvoorwaarden zijn heronderhandeld).

▼M5

Overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten

▼B

Baten, lasten, winsten en verliezen

▼M53

20 Een entiteit moet de volgende baten, lasten, winsten of verliezen ofwel in het overzicht van het totaalresultaat, ofwel in de toelichting vermelden:

a) 

nettowinsten of nettoverliezen op:

i) 

financiële activa of financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, waarbij afzonderlijk getoond worden: de nettowinsten of de nettoverliezen op financiële activa of financiële verplichtingen die overeenkomstig alinea 6.7.1 van IFRS 9 bij eerste opname of daarna als zodanig zijn aangewezen, en de nettowinsten of de nettoverliezen op financiële activa of financiële verplichtingen die overeenkomstig IFRS 9 verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies moeten worden gewaardeerd (bv. financiële verplichtingen die aan de in IFRS 9 vervatte definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden voldoen). Voor financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, moet een entiteit afzonderlijk het bedrag van in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen en het bedrag van in winst of verlies opgenomen winsten of verliezen tonen;

(ii), (iii) en (iv) 

[verwijderd]

v) 

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

vi) 

financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

vii) 

beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die overeenkomstig alinea 5.7.5 van IFRS 9 als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn aangewezen;

viii) 

financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd, met afzonderlijke vermelding van het bedrag van de winsten of de verliezen die tijdens de periode in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn opgenomen en het bedrag dat bij het niet langer opnemen uit de cumulatieve overige onderdelen van het totaalresultaat naar de winst of het verlies voor de periode is overgeboekt;

b) 

de totale rentebaten en totale rentelasten (berekend volgens de effectieverentemethode) voor financiële activa die overeenkomstig alinea 4.1.2A van IFRS 9 tegen geamortiseerde kostprijs of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd (onder afzonderlijke vermelding van deze bedragen); of financiële verplichtingen die niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden gewaardeerd;

c) 

baten uit en lasten van honoraria (anders dan bedragen die zijn opgenomen bij het bepalen van de effectieve rentevoet) die ontstaan zijn uit:

i) 

financiële activa en financiële verplichtingen die niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden gewaardeerd; en

ii) 

trust- en andere fiduciaire activiteiten die resulteren in het houden of beleggen van activa namens personen, trusts, pensioenregelingen en andere instellingen.

d) 

[verwijderd]

e) 

[verwijderd]

▼M53

20A Een entiteit moet een analyse vermelden van de winst die of het verlies dat in het overzicht van het totaalresultaat is opgenomen als gevolg van het niet langer opnemen van financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met afzonderlijke vermelding van winsten en verliezen die uit het niet langer opnemen van die financiële activa voortvloeien. Hierbij moet worden aangegeven om welke redenen die financiële activa niet langer worden opgenomen.

▼B

Overige informatieverschaffing

Grondslagen voor de financiële verslaggeving

▼M78

21 In overeenstemming met alinea 117 van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) moet een entiteit melding maken van van materieel belang zijnde informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving. Voor de opstelling van de jaarrekening gebruikte informatie over de waarderingsgrondslag(en) van financiële instrumenten wordt geacht waarschijnlijk van materieel belang zijnde informatie over de grondslagen voor financiële verslaggeving te vormen.

▼B

Hedge accounting

▼M53

21A Een entiteit moet de vereisten in de alinea's 21B tot en met 24F inzake informatieverschaffing toepassen op de risicoblootstellingen die een entiteit afdekt en waarvoor zij ervoor kiest hedge accounting toe te passen. Over hedge accounting moet de volgende informatie worden verschaft:

a) 

de risicobeheerstrategie van een entiteit en de wijze waarop deze wordt toegepast om risico te beheren;

b) 

de wijze waarop de afdekkingsactiviteiten van de entiteit van invloed kunnen zijn op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van haar toekomstige kasstromen; en

c) 

het effect dat hedge accounting heeft gehad op het overzicht van de financiële positie, het overzicht van het totaalresultaat en het mutatieoverzicht van het eigen vermogen van de entiteit.

21B Een entiteit moet de vereiste informatie in een enkele toelichting of in een afzonderlijk deel in haar jaarrekening presenteren. Een entiteit hoeft echter geen informatie te herhalen die reeds elders is gepresenteerd, mits de informatie wordt opgenomen via verwijzingen in de jaarrekening naar een ander verslag, zoals een managementcommentaar of een risicoverslag, dat onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde tijdstip als de jaarrekening voor gebruikers van de jaarrekening beschikbaar is. Zonder de informatie die door middel van verwijzingen is opgenomen, is de jaarrekening onvolledig.

21C Wanneer de entiteit op grond van de alinea's 22A tot en met 24F verplicht is de verschafte informatie naar risicocategorie uit te splitsen, moet de entiteit elke risicocategorie bepalen op basis van de risicoblootstellingen die een entiteit besluit af te dekken en waarvoor hedge accounting wordt toegepast. Een entiteit moet de risicocategorieën consequent bepalen voor alle informatieverschaffing over hedge accounting.

21D Om aan de doelstellingen in alinea 21A te voldoen, moet een entiteit (tenzij hierna anders is aangegeven) bepalen hoe gedetailleerd de verschafte informatie moet zijn, hoeveel nadruk moet worden gelegd op de verschillende aspecten van de vereisten inzake informatieverschaffing, welk niveau van aggregatie of desaggregatie passend is, en of gebruikers van jaarrekeningen extra toelichting nodig hebben om de verschafte kwantitatieve informatie te evalueren. Een entiteit moet echter van hetzelfde niveau van aggregatie of desaggregatie gebruikmaken als het niveau dat zij gebruikt om zich te voegen naar de in deze IFRS en IFRS 13 Waardering tegen reële waarde vervatte vereisten inzake de verschaffing van gerelateerde informatie.

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties

▼M53

22 [Verwijderd]

▼M53

22A Een entiteit moet haar risicobeheerstrategie toelichten voor elke risicocategorie van risicoblootstellingen die zij besluit af te dekken en waarvoor hedge accounting wordt toegepast. Deze toelichting moet gebruikers van jaarrekeningen in staat stellen (bijvoorbeeld) het volgende te beoordelen:

a) 

de wijze waarop elk risico ontstaat;

b) 

de wijze waarop de entiteit elk risico beheert, met name of the entiteit een post in zijn geheel voor alle risico's afdekt, dan wel een risicocomponent (of risicocomponenten) van een post afdekt, en waarom;

c) 

de omvang van de risicoblootstellingen die de entiteit beheert.

22B Om aan de vereisten in alinea 22A te voldoen, moet de informatie ten minste een beschrijving omvatten van:

a) 

de afdekkingsinstrumenten die worden gebruikt (en de wijze waarop zij worden gebruikt) om risicoblootstellingen af te dekken;

b) 

de wijze waarop de entiteit ten behoeve van de beoordeling van de afdekkingseffectiviteit de economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument bepaalt; en

c) 

de wijze waarop de entiteit de afdekkingsverhouding vaststelt en wat de bronnen van afdekkingsineffectiviteit zijn.

22C Wanneer een entiteit een specifieke risicocomponent als afgedekte positie aanwijst (zie alinea 6.3.7 van IFRS 9), moet zij naast de door de alinea's 22A en 22B vereiste informatie ook kwalitatieve of kwantitatieve informatie verstrekken over:

a) 

de wijze waarop de entiteit de risicocomponent heeft bepaald die als afgedekte positie is aangewezen (met inbegrip van een beschrijving van de aard van de relatie tussen de risicocomponent en de post als geheel); en

b) 

de wijze waarop de risicocomponent gerelateerd is aan de positie in haar geheel (bijvoorbeeld, de aangewezen risicocomponent was in het verleden gemiddeld voor 80 procent verantwoordelijk voor de veranderingen in de reële waarde van de positie als geheel).

Bedrag, tijdstip en onzekerheid van toekomstige kasstromen

▼M53

23 [Verwijderd]

▼M53

23A Tenzij een entiteit door alinea 23C is vrijgesteld, moet zij per risicocategorie kwantitatieve informatie vermelden om gebruikers van haar jaarrekening in staat te stellen de voorwaarden van afdekkingsinstrumenten te beoordelen, alsook de wijze waarop zij invloed hebben op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van de toekomstige kasstromen van de entiteit.

23B Om aan het vereiste in alinea 23A te voldoen, moet een entiteit een uitsplitsing verstrekken die informatie verschaft over:

a) 

een profiel van de timing van het nominale bedrag van het afdekkingsinstrument; en

b) 

in voorkomend geval, de gemiddelde prijs of rente (bijvoorbeeld uitoefen- of termijnprijs enz.) van het afdekkingsinstrument.

23C In situaties waarin een entiteit afdekkingsrelaties vaak opnieuw vaststelt (dat wil zeggen beëindigt en vernieuwt) omdat zowel het afdekkingsinstrument als de afgedekte positie vaak veranderen (de entiteit maakt met andere woorden gebruik van een dynamisch proces waarin zowel de blootstelling als de afdekkingsinstrumenten die worden gebruikt om die blootstelling te beheren, niet lang hetzelfde blijven — zoals in het voorbeeld in alinea B6.5.24(b) van IFRS 9):

a) 

is de entiteit vrijgesteld van het verschaffen van de door de alinea's 23A en 23B vereiste informatie;

b) 

verschaft de entiteit:

i) 

informatie over de uiteindelijke risicobeheerstrategie met betrekking tot deze afdekkingsrelaties;

ii) 

een beschrijving van de wijze waarop zij haar risicobeheerstrategie tot uitdrukking brengt door van hedge accounting gebruik te maken en die specifieke afdekkingsrelaties aan te wijzen; en

iii) 

een indicatie van de frequentie waarmee afdekkingsrelaties worden beëindigd en vernieuwd als onderdeel van het proces van de entiteit met betrekking tot die afdekkingsrelaties.

23D Een entiteit verstrekt per risicocategorie een beschrijving van de bronnen van afdekkingsineffectiviteit die tijdens de looptijd van de afdekkingsrelatie naar verwachting op die relatie van invloed zullen zijn.

23E Indien in een afdekkingsrelatie andere bronnen van afdekkingsineffectiviteit ontstaan, vermeldt een entiteit die bronnen per risicocategorie en licht zij de daaruit voortvloeiende afdekkingsineffectiviteit toe.

23F Voor kasstroomafdekkingen moet een entiteit een beschrijving geven van elke verwachte toekomstige transactie waarvoor in de voorgaande periode hedge accounting was gebruikt, maar die zich naar verwachting niet langer zich zal voordoen.

De effecten van hedge accounting op de financiële positie en prestaties

▼M53

24 [Verwijderd]

▼M53

24A Een entiteit moet, in tabelvorm en afzonderlijk per risicocategorie voor iedere soort afdekking (reëlewaardeafdekking, kasstroomafdekking of afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit), de volgende bedragen vermelden met betrekking tot posten die als afdekkingsinstrument zijn aangewezen:

a) 

de boekwaarde van de afdekkingsinstrumenten (afzonderlijk voor financiële activa en financiële verplichtingen);

b) 

de post in het overzicht van de financiële positie waarin het afdekkingsinstrument is opgenomen;

c) 

de verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument die wordt gebruikt als basis voor het opnemen van de afdekkingsineffectiviteit voor de periode; en

d) 

de nominale bedragen (met inbegrip van hoeveelheden, bijvoorbeeld in ton of kubieke meter) van de afdekkingsinstrumenten.

24B Een entiteit moet, in tabelvorm en afzonderlijk per risicocategorie voor de soorten afdekking, de volgende bedragen met betrekking tot afgedekte posities vermelden:

a) 

voor reëlewaardeafdekkingen:

i) 

de boekwaarde van de afgedekte positie opgenomen in het overzicht van de financiële positie (met afzonderlijke presentatie van activa en verplichtingen);

ii) 

het cumulatieve bedrag van reëlewaardeafdekkingsaanpassingen van de afgedekte positie dat vervat is in de boekwaarde van de afgedekte positie die in het overzicht van de financiële positie is opgenomen (met afzonderlijke presentatie van activa en verplichtingen);

iii) 

de post in het overzicht van de financiële positie waarin de afgedekte positie is opgenomen;

iv) 

de waardeverandering van de afgedekte positie die is gebruikt als basis voor het opnemen van de afdekkingsineffectiviteit voor de periode; en

v) 

het cumulatieve bedrag van de resterende reëlewaardeafdekkingsaanpassingen in het overzicht van de financiële positie voor alle afgedekte posten die overeenkomstig alinea 6.5.10 van IFRS 9 niet langer voor afdekkingswinsten en -verliezen worden aangepast;

b) 

voor kasstroomafdekkingen en afdekkingen van een netto-investering in een buitenlandse activiteit:

i) 

de waardeverandering van de afgedekte positie die is gebruikt als basis voor het opnemen van de afdekkingsineffectiviteit voor de periode (voor kasstroomafdekkingen wil dat zeggen de waardeverandering die is gebruikt voor het bepalen van de opgenomen afdekkingsineffectiviteit in overeenstemming met alinea 6.5.11(c) van IFRS 9);

ii) 

de saldi in de kasstroomafdekkingsreserve en de valutaomrekeningsreserve voor doorlopende afdekkingen die administratief worden verwerkt in overeenstemming met de alinea's 6.5.11 en 6.5.13(a) van IFRS 9; en

iii) 

de resterende saldi in de kasstroomafdekkingsreserve en de valutaomrekeningsreserve van alle afdekkingsrelaties waarvoor niet langer hedge accounting wordt toegepast.

24C Een entiteit moet, in tabelvorm en afzonderlijk per risicocategorie voor de soorten afdekkingen, de volgende bedragen vermelden:

a) 

voor reëlewaardeafdekkingen:

i) 

de afdekkingsineffectiviteit — d.w.z. het verschil tussen de afdekkingswinsten of -verliezen van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie — die is opgenomen in winst of verlies (of in de overige onderdelen van het totaalresultaat voor afdekkingen van een eigenvermogensinstrument ten aanzien waarvan een entiteit er overeenkomstig alinea 5.7.5 voor heeft gekozen veranderingen in reële waarde in de overige onderdelen van het totaalresultaat te presenteren); en

ii) 

de post in het overzicht van het totaalresultaat die de opgenomen afdekkingsineffectiviteit bevat;

b) 

voor kasstroomafdekkingen en afdekkingen van een netto-investering in een buitenlandse activiteit:

i) 

afdekkingswinsten of -verliezen van de verslagperiode die in de overige onderdelen van het totaalresultaat zijn opgenomen;

ii) 

de in winst of verlies opgenomen afdekkingsineffectiviteit;

iii) 

de post in het overzicht van het totaalresultaat die de opgenomen afdekkingsineffectiviteit bevat;

iv) 

het bedrag dat uit de kasstroomafdekkingsreserve of de valutaomrekeningsreserve als herclassificatieaanpassing (zie IAS 1) naar winst of verlies is geherclassificeerd (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen bedragen waarvoor voorheen hedge accounting was gebruikt, maar waarvoor de afgedekte verwachte toekomstige kasstromen naar verwachting niet langer zullen optreden, en bedragen die zijn overgeboekt omdat de afgedekte positie winst of verlies heeft beïnvloed);

v) 

de post in het overzicht van het totaalresultaat die de herclassificatieaanpassing bevat (zie IAS 1); en

vi) 

voor afdekkingen van nettoposities, de afdekkingswinsten of -verliezen die in een afzonderlijke post in het overzicht van het totaalresultaat zijn opgenomen (zie alinea 6.6.4 van IFRS 9).

24D Wanneer het volume van afdekkingsrelaties waarop de vrijstelling in alinea 23C van toepassing is, niet representatief is voor normale volumes gedurende de periode (dat wil zeggen wanneer het volume op de verslagdatum de volumes tijdens de periode niet weergeeft), moet een entiteit dit feit vermelden en aangeven waarom zij meent dat de volumes niet representatief zijn.

24E Een entiteit moet een aansluiting van elke component van het eigen vermogen verstrekken, alsook een analyse van de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met IAS 1, waarbij, alles samengenomen:

a) 

ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen de bedragen die verband houden met de informatieverschaffing in alinea 24C(b)(i) en (b)(iv), alsook de bedragen die administratief worden verwerkt in overeenstemming met alinea 6.5.11(d)(i) en (d)(iii) van IFRS 9;

b) 

een onderscheid wordt gemaakt tussen de bedragen die verband houden met de tijdswaarde van opties waarmee transactiegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt, en de bedragen die verband houden met de tijdswaarde van opties waarmee periodegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt wanneer een entiteit de tijdswaarde van een optie administratief verwerkt in overeenstemming met alinea 6.5.15 van IFRS 9; en

c) 

een onderscheid wordt gemaakt tussen de bedragen die verband houden met termijnelementen van termijncontracten en de valutabasisspreads van financiële instrumenten waarmee transactiegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt, en de bedragen die verband houden met termijnelementen van termijncontracten en valutabasisspreads van financiële instrumenten waarmee periodegerelateerde afgedekte posities worden afgedekt wanneer een entiteit die bedragen administratief verwerkt in overeenstemming met alinea 6.5.16 van IFRS 9.

24F Een entiteit moet de overeenkomstig alinea 24E vereiste informatie afzonderlijk per risicocategorie verschaffen. Deze desaggregatie naar risico mag in de toelichting bij de jaarrekening worden verstrekt.

Mogelijkheid om een kredietpositie aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

24G Indien een entiteit een financieel instrument, of een gedeelte ervan, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies heeft aangewezen omdat zij gebruik maakt van een kredietderivaat om het aan dat financiële instrument verbonden kredietrisico te beheren, moet zij de volgende informatie verschaffen:

a) 

voor kredietderivaten die zijn gebruikt om het kredietrisico te beheren van financiële instrumenten die overeenkomstig alinea 6.7.1 van IFRS 9 zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, een aansluiting tussen de nominale waarde en de reële waarde aan het begin en aan het einde van de periode;

b) 

de winst of het verlies opgenomen in winst of verlies bij aanwijzing van een financieel instrument, of een gedeelte ervan, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies in overeenstemming met alinea 6.7.1 van IFRS 9; en

c) 

bij beëindiging van de waardering van een financieel instrument, of een gedeelte ervan, tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, de reële waarde van dat financiële instrument die overeenkomstig alinea 6.7.4(b) van IFRS 9 de nieuwe boekwaarde is geworden en het gerelateerde nominale of hoofdsombedrag (behalve als overeenkomstig IAS 1 vergelijkende informatie wordt vermeld, hoeft een entiteit deze informatie niet in latere perioden te verschaffen).

▼M70

Uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid

24H In verband met afdekkingsrelaties waarop een entiteit de uitzonderingen van de alinea’s 6.8.4 tot en met 6.8.12 van IFRS 9 of van de alinea’s 102D tot en met 102N van IAS 39 toepast, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(a) 

de belangrijke rentebenchmarks waaraan de afdekkingsrelaties van de entiteit zijn blootgesteld;

(b) 

de omvang van het door de entiteit beheerde risico waarop de rentebenchmarkhervorming rechtstreeks van invloed is;

(c) 

hoe de entiteit het overgangsproces naar alternatieve referentierentes beheert;

(d) 

een beschrijving van de belangrijke veronderstellingen of oordelen waarvan de entiteit bij de toepassing van deze alinea’s is uitgegaan (bijvoorbeeld veronderstellingen of oordelen betreffende het tijdstip waarop er geen uit de rentebenchmarkhervorming voortvloeiende onzekerheid meer bestaat ten aanzien van het tijdstip en het bedrag van de op een rentebenchmark gebaseerde kasstromen), en

(e) 

het nominale bedrag van de afdekkingsinstrumenten in die afdekkingsrelaties.

▼M74

Bijkomende informatieverschaffing met betrekking tot de rentebenchmarkhervorming

24I Om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen inzicht te verkrijgen in de effecten van de rentebenchmarkhervorming op de financiële instrumenten en de risicobeheerstrategie van een entiteit, moet deze informatie verschaffen over:

a) 

de aard en de omvang van de risico’s waaraan een entiteit is blootgesteld ten gevolge van financiële instrumenten waarop de rentebenchmarkhervorming van toepassing is, en de wijze waarop de entiteit deze risico’s beheert, en

b) 

de vorderingen van de entiteit bij de voltooiing van de overgang naar alternatieve referentierentes en de wijze waarop de entiteit de overgang beheert.

24J Om aan de doelstellingen in alinea 24I te voldoen, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

a) 

de wijze waarop de entiteit de overgang naar alternatieve referentierentes beheert, de vorderingen die zij boekt op de verslagdatum en de uit de financiële instrumenten voortvloeiende risico’s waaraan zij is blootgesteld vanwege de overgang;

b) 

uitgesplitst naar significante rentebenchmark waarop de rentebenchmarkhervorming van toepassing is, kwantitatieve informatie over financiële instrumenten die nog de overgang moeten maken naar een alternatieve referentierente tegen het einde van de verslagperiode, met afzonderlijke vermelding van:

i) 

niet-afgeleide financiële activa;

ii) 

niet-afgeleide financiële verplichtingen, en

iii) 

derivaten, en

c) 

indien de in alinea 24J(a) vermelde risico’s tot veranderingen in de risicobeheerstrategie van een entiteit hebben geleid (zie alinea 22A), een beschrijving van deze veranderingen.

▼B

Reële waarde

25 Naast hetgeen vermeld is in alinea 29 moet een entiteit voor iedere categorie financiële activa en financiële verplichtingen (zie alinea 6) de reële waarde van die categorie activa en verplichtingen vermelden, op een wijze die het mogelijk maakt om deze waarde te vergelijken met de boekwaarde ervan.

26 Bij het vermelden van de reële waarden moet een entiteit de financiële activa en financiële verplichtingen in categorieën groeperen, doch uitsluitend voor zover de boekwaarde ervan in de balans gesaldeerd is.

▼M33 —————

▼M53

28 In sommige gevallen neemt een entiteit een winst of een verlies bij eerste opname van een financieel actief of een financiële verplichting niet op omdat de reële waarde niet blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1), en evenmin gebaseerd is op een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt (zie alinea B5.1.2A van IFRS 9). In dergelijke gevallen moet de entiteit per categorie van financiële activa of financiële verplichtingen het volgende vermelden:

a) 

haar grondslag voor financiële verslaggeving met betrekking tot de opname in winst of verlies van het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs om een verandering te weerspiegelen in factoren (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting rekening zouden houden (zie alinea B5.1.2A(b) van IFRS 9);

b) 

het totale verschil dat nog in winst of verlies moet worden opgenomen aan het begin en het einde van de periode en een mutatieoverzicht van het saldo van dit verschil;

c) 

waarom de entiteit heeft geconcludeerd dat de transactieprijs niet de beste indicatie van de reële waarde was, met inbegrip van een beschrijving van de informatie die de reële waarde onderbouwt.

▼M77

29 Informatieverschaffing betreffende de reële waarde is niet vereist:

(a) 

wanneer de boekwaarde een redelijke benadering is van de reële waarde, bijvoorbeeld bij financiële instrumenten zoals kortlopende handelsvorderingen en handelsschulden, of

(b) 

[verwijderd]

(c) 

[verwijderd]

(d) 

voor leaseverplichtingen.

30 [verwijderd]

▼B

AARD EN OMVANG VAN RISICO'S VOORTVLOEIEND UIT FINANCIËLE INSTRUMENTEN

31 Een entiteit moet informatie verschaffen die de gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de aard en omvang van risico's te beoordelen die ontstaan uit financiële instrumenten waaraan de entiteit op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ wordt blootgesteld.

32 De in alinea's 33 tot en met 42 vereiste informatie richt zich op de risico's die ontstaan uit financiële instrumenten en de wijze waarop deze zijn beheerd. Deze risico's omvatten, maar zijn niet beperkt tot, kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico.

▼M29

32A De verschaffing van kwalitatieve informatie in de context van kwantitatieve toelichtingen stelt gebruikers in staat gerelateerde inlichtingen met elkaar in verband te brengen en zich aldus een algemeen beeld te vormen van de aard en omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende risico's. De wisselwerking tussen kwalitatieve informatie en kwantitatieve toelichtingen draagt bij tot informatieverschaffing die gebruikers beter in staat stelt de blootstelling van een entiteit aan risico's te beoordelen.

▼B

Kwalitatieve informatieverschaffing

33 Voor ieder type risico dat ontstaat uit financiële instrumenten moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

de risicoposities en hoe deze ontstaan;

(b) 

de doelstellingen, grondslagen en procedures van de entiteit voor het beheren van het risico en de gebruikte methoden voor de meting van het risico; en

(c) 

eventuele wijzigingen in (a) of (b) ten opzichte van de voorgaande verslagperiode.

Kwantitatieve toelichting

▼M29

34 Voor ieder type risico dat uit financiële instrumenten voortvloeit, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a) 

samenvattende kwantitatieve gegevens inzake de blootstelling aan dat risico aan het einde van de verslagperiode. Deze informatie moet zijn gebaseerd op de informatie die intern wordt verstrekt aan managers op sleutelposities van de entiteit (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen), bijvoorbeeld de raad van bestuur van de entiteit of de „chief executive officer”;

(b) 

de overeenkomstig de alinea's 36 tot en met 42 vereiste informatie, voor zover deze niet in overeenstemming met (a) wordt verschaft;

(c) 

risicoconcentraties, voor zover deze niet uit de in overeenstemming met (a) en (b) verschafte informatie blijken.

▼B

35 Indien de op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ verschafte kwantitatieve gegevens niet representatief zijn voor de blootstelling van een entiteit aan risico's tijdens de verslagperiode, moet de entiteit nadere informatie verstrekken die wel representatief is.

Kredietrisico

▼M53

Toepassingsgebied en doelstellingen

35A Een entiteit moet de vereisten in de alinea's 35F tot en met 35N inzake informatieverschaffing toepassen op financiële instrumenten waarvoor de vereisten van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering gelden. Daarbij geldt echter het volgende:

a) 

bij handelsvorderingen, contractactiva en leasevorderingen is alinea 35J van toepassing op de handelsvorderingen, contractactiva of leasevorderingen waarvoor overeenkomstig alinea 5.5.15 van IFRS 9 tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen worden opgenomen als die financiële activa worden herzien terwijl zij meer dan 30 dagen achterstallig zijn; en

b) 

alinea 35K(b) is niet van toepassing op leasevorderingen.

35B De overeenkomstig de alinea's 35F tot en met 35N verschafte informatie over het kredietrisico moet gebruikers van jaarrekeningen in staat stellen inzicht te verwerven in het effect van kredietrisico op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van verwachte toekomstige kasstromen. Om dit doel te bereiken, moet de informatieverschaffing over het kredietrisico het volgende omvatten:

a) 

informatie over de kredietrisicobeheerpraktijken van een entiteit en over de wijze waarop deze praktijken verband houden met de opname en waardering van te verwachten kredietverliezen, met inbegrip van de methoden, aannames en informatie die voor de waardering van te verwachten kredietverliezen worden gehanteerd;

b) 

kwantitatieve en kwalitatieve informatie aan de hand waarvan gebruikers van jaarrekeningen de in de jaarrekening opgenomen bedragen die voortvloeien uit te verwachten kredietverliezen, met inbegrip van veranderingen in het bedrag van te verwachten kredietverliezen en de redenen voor die veranderingen, kunnen beoordelen; en

c) 

informatie over de kredietrisicoblootstelling van een entiteit (dat wil zeggen het kredietrisico inherent aan de financiële activa en leningtoezeggingen van een entiteit), met inbegrip van significante kredietrisicoconcentraties.

35C Een entiteit hoeft geen informatie te herhalen die reeds elders is gepresenteerd, mits de informatie wordt opgenomen via verwijzingen in de jaarrekening naar een ander verslag, zoals een managementcommentaar of een risicoverslag dat onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde tijdstip als de jaarrekening beschikbaar is voor de gebruikers van de jaarrekening. Zonder de informatie die door middel van verwijzingen is opgenomen, is de jaarrekening onvolledig.

35D Om aan de doelstellingen in alinea 35B te voldoen, moet een entiteit (behoudens andersluidende bepaling) nagaan hoe gedetailleerd de verschafte informatie moet zijn, hoeveel nadruk moet worden gelegd op de verschillende aspecten van de vereisten inzake informatieverschaffing, welk niveau van aggregatie of desaggregatie passend is, en of gebruikers van jaarrekeningen extra toelichting nodig hebben om de gepubliceerde kwantitatieve informatie te evalueren.

35E Als de overeenkomstig de alinea's 35F tot en met 35N verstrekte informatie niet volstaat om aan de in alinea 35B beschreven doelstellingen te voldoen, moet een entiteit alle aanvullende informatie verstrekken die nodig is om aan die doelstellingen te voldoen.

De kredietrisicobeheerpraktijken

35F Een entiteit moet haar kredietrisicobeheerpraktijken toelichten en aangeven op welke wijze deze met de opname en waardering van te verwachten kredietverliezen verband houden. Om aan deze doelstelling te voldoen, moet een entiteit informatie verstrekken die gebruikers van jaarrekeningen in staat stelt het volgende te begrijpen en te beoordelen:

a) 

de wijze waarop een entiteit heeft bepaald of het aan financiële instrumenten verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is gestegen, met vermelding of en in welk opzicht:

i) 

financiële instrumenten geacht worden een laag kredietrisico te hebben in overeenstemming met alinea 5.5.10 van IFRS 9, met inbegrip van de categorieën financiële instrumenten waarvoor dit geldt; en

ii) 

het in alinea 5.5.11 van IFRS 9 beschreven vermoeden dat het kredietrisico sinds de eerste opname significant is gestegen wanneer financiële activa meer dan 30 dagen achterstallig zijn, is weerlegd;

b) 

de definities van wanbetaling van een entiteit, met inbegrip van de redenen voor de keuze van die definities;

c) 

de wijze waarop de instrumenten zouden zijn gegroepeerd indien te verwachten kredietverliezen gezamenlijk zouden worden gewaardeerd;

d) 

de wijze waarop een entiteit heeft bepaald dat er van financiële activa met verminderde kredietwaardigheid sprake is;

e) 

het afschrijvingsbeleid van een entiteit, met inbegrip van de aanwijzingen dat er redelijkerwijs geen realisatie te verwachten is, en informatie over het beleid inzake financiële activa die zijn afgeschreven, maar waarvoor nog steeds uitwinningsactiviteiten aan de gang zijn; en

f) 

de wijze waarop de vereisten in alinea 5.5.12 van IFRS 9 voor de herziening van contractuele kasstromen van financiële activa zijn toegepast, onder meer de wijze waarop een entiteit:

i) 

bepaalt of het kredietrisico verbonden aan een financieel actief dat is herzien toen de voorziening voor verliezen werd gewaardeerd op een bedrag dat gelijk was aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zodanig is verbeterd dat de voorziening voor verliezen overeenkomstig alinea 5.5.5 van IFRS 9 wordt geherwaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen; en

ii) 

gaat na in hoeverre de voorziening voor verliezen op financiële activa die aan de criteria in punt (i) voldoen, na eerste opname overeenkomstig alinea 5.5.3 van IFRS 9 wordt geherwaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.

35G Een entiteit moet de inputs, aannames en ramingstechnieken toelichten die worden gebruikt om de vereisten van afdeling 5.5 van IFRS 9 toe te passen. Hiertoe verschaft een entiteit de volgende informatie:

a) 

de grondslag van de inputs en aannames en de ramingstechnieken die worden gebruikt om:

i) 

de binnen twaalf maanden en de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen te waarderen;

ii) 

te bepalen of het aan financiële instrumenten verbonden kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen; en

iii) 

te bepalen of een financieel actief een financieel actief met verminderde kredietwaardigheid is.

b) 

de wijze waarop toekomstgerichte informatie is meegenomen bij de bepaling van de te verwachten kredietverliezen, met inbegrip van het gebruik van macro-economische informatie; en

c) 

de wijzigingen die tijdens de verslagperiode in de ramingstechnieken of de significante aannames zijn aangebracht en de redenen voor die wijzigingen.

Kwantitatieve en kwalitatieve informatie over bedragen die uit te verwachten kredietverliezen voortvloeien

35H Om de veranderingen in de voorziening voor verliezen en de redenen voor die veranderingen toe te lichten, moet een entiteit, per categorie financieel instrument in tabelvorm een aansluiting vanaf het beginsaldo tot aan het eindsaldo van de voorziening voor verliezen verstrekken, met afzonderlijke vermelding van de veranderingen tijdens de periode, in:

a) 

de voorziening voor verliezen gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen;

b) 

de voorziening voor verliezen gewaardeerd op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor:

i) 

financiële instrumenten waarvoor het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, maar die geen financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn;

ii) 

financiële activa die op de verslagdatum activa met verminderde kredietwaardigheid zijn (maar die geen verworven of gecreëerde activa met verminderde kredietwaardigheid zijn); en

iii) 

handelsvorderingen, contractactiva of leasevorderingen waarvoor de voorzieningen voor verliezen worden gewaardeerd in overeenstemming met alinea 5.5.15 van IFRS 9;

c) 

verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid. Daarnaast moet een entiteit het totaalbedrag vermelden van de niet-gedisconteerde te verwachten kredietverliezen bij eerste opname op financiële activa die tijdens de verslagperiode voor het eerst zijn opgenomen.

35I Om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen inzicht te verwerven in de veranderingen in de voorziening voor verliezen waarover overeenkomstig alinea 35H informatie is verschaft, moet een entiteit toelichten op welke wijze significante veranderingen in de brutoboekwaarde van financiële instrumenten gedurende de periode tot veranderingen in de voorziening voor verliezen hebben bijgedragen. De informatie moet afzonderlijk worden verstrekt voor financiële instrumenten die de voorziening voor verliezen vormen als vermeld in alinea 35H(a), (b) en (c), en moet alle relevante kwalitatieve en kwantitatieve gegevens omvatten. Voorbeelden van mutaties in de brutoboekwaarde van financiële instrumenten die tot de veranderingen in de voorziening voor verliezen hebben bijgedragen, zijn onder meer:

a) 

veranderingen veroorzaakt door financiële instrumenten die gecreëerd of verworven zijn tijdens de verslagperiode;

b) 

de herziening van contractuele kasstromen van financiële activa die niet resulteren in een niet langer opnemen van die financiële activa in overeenstemming met IFRS 9;

c) 

veranderingen omdat financiële instrumenten niet langer zijn opgenomen (met inbegrip van die welke zijn afgeschreven) tijdens de verslagperiode; en

d) 

veranderingen die voortvloeien uit de waardering van de voorziening voor verliezen op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, dan wel op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.

35J Om gebruikers van jaarrekeningen inzicht te verschaffen in de aard en het effect van herzieningen van contractuele kasstromen van financiële activa die niet tot het niet langer opnemen hebben geleid, alsook in het effect van dergelijke herzieningen op de waardering van te verwachten kredietverliezen, moet een entiteit het volgende vermelden:

a) 

de geamortiseerde kostprijs vóór de herziening en de netto herzieningswinst die of het netto herzieningsverlies dat is opgenomen voor financiële activa waarvoor de contractuele kasstromen tijdens de verslagperiode zijn herzien toen de voorziening voor verliezen daarop werd gewaardeerd op een bedrag dat gelijk was aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen; en

b) 

de brutoboekwaarde aan het einde van de verslagperiode van financiële activa die sinds de eerste opname zijn herzien op een tijdstip waarop de voorziening voor verliezen werd gewaardeerd op een bedrag dat gelijk was aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, en waarvoor de voorziening voor verliezen tijdens de verslagperiode is gewijzigd in een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen.

35K Om gebruikers van jaarrekeningen inzicht te verschaffen in het effect van zekerheden en andere vormen van kredietbescherming op de bedragen die uit te verwachten kredietverliezen voortvloeien, moet een entiteit per categorie financieel instrument het volgende vermelden:

a) 

het bedrag dat het best haar maximale kredietrisicoblootstelling aan het einde van de verslagperiode weergeeft, zonder rekening te houden met eventuele zekerheden of andere vormen van kredietbescherming (bijvoorbeeld „netting”-overeenkomsten die niet voor saldering in overeenstemming met IAS 32 in aanmerking komen);

b) 

een verhalende beschrijving van als onderpand aangehouden zekerheden en van andere vormen van kredietbescherming, met:

i) 

een beschrijving van de aard en de kwaliteit van de aangehouden zekerheden;

ii) 

een toelichting bij alle significante veranderingen in de kwaliteit van die zekerheden of vormen van kredietbescherming als gevolg van een verslechtering ervan of wijzigingen in het zekerhedenbeleid van de entiteit tijdens de verslagperiode; en

iii) 

informatie over financiële instrumenten waarvoor een entiteit vanwege de zekerheden geen voorziening voor verliezen heeft opgenomen;

c) 

kwantitatieve informatie over de als onderpand aangehouden zekerheden en andere vormen van kredietbescherming (bijvoorbeeld kwantificering van de mate waarin zekerheden en andere vormen van kredietbescherming het kredietrisico beperken) voor financiële activa die op de verslagdatum door een verminderde kredietwaardigheid worden gekenmerkt.

35L Een entiteit moet het contractuele bedrag vermelden dat uitstaat op financiële activa die tijdens de verslagperiode zijn afgeschreven en waarvoor nog steeds uitwinningsactiviteiten aan de gang zijn.

Kredietrisicoblootstelling

35M Om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen de kredietrisicoblootstelling van een entiteit te beoordelen en inzicht te verwerven in haar significante kredietrisicoconcentraties, moet een entiteit, per kredietrisicoratingklasse, de brutoboekwaarde van financiële activa en de blootstelling aan kredietrisico op leningtoezeggingen en financiëlegarantiecontracten vermelden. Deze informatie moet afzonderlijk worden verstrekt voor financiële instrumenten:

a) 

waarvoor de voorziening voor verliezen gewaardeerd wordt op een bedrag dat gelijk is aan de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen;

b) 

waarvoor de voorziening voor verliezen gewaardeerd wordt op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen en die:

i) 

financiële instrumenten zijn waarvoor het kredietrisico sinds de eerste opname significant is toegenomen, maar die geen financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn;

ii) 

financiële activa zijn die op de verslagdatum activa met verminderde kredietwaardigheid zijn (maar die geen verworven of gecreëerde activa met verminderde kredietwaardigheid zijn); en

iii) 

handelsvorderingen, contractactiva of leasevorderingen zijn waarvoor de voorzieningen voor verliezen worden gewaardeerd in overeenstemming met alinea 5.5.15 van IFRS 9;

c) 

die verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zijn.

35N Voor handelsvorderingen, contractactiva en leasevorderingen waarop een entiteit alinea 5.5.15 van IFRS 9 toepast, mag de informatie die overeenkomstig alinea 35M wordt verstrekt gebaseerd zijn op een voorzieningenmatrix (zie alinea B 5.5.35 van IFRS 9).

▼M53

36 Voor alle financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen, maar waarop de vereisten van IFRS 9 inzake bijzondere waardevermindering niet worden toegepast, moet een entiteit per categorie financieel instrument het volgende vermelden:

a) 

het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit aan het einde van de verslagperiode is blootgesteld, zonder rekening te houden met eventuele zekerheden of andere vormen van kredietbescherming (bijvoorbeeld „netting”-overeenkomsten die niet in aanmerking komen voor saldering in overeenstemming met IAS 32); deze toelichting is niet vereist voor financiële instrumenten waarvan de boekwaarde het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit is blootgesteld;

b) 

een beschrijving van als onderpand aangehouden zekerheden en van andere vormen van kredietbescherming, alsook van de financiële gevolgen daarvan (bijvoorbeeld kwantificering van de mate waarin zekerheden en andere vormen van kredietbescherming het kredietrisico beperken) voor het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit is blootgesteld (ongeacht of dit in overeenstemming met punt (a) is vermeld, dan wel door de boekwaarde van een financieel instrument is weergegeven);

c) 

[verwijderd]

▼M29

d) 

[verwijderd]

Financiële activa die vervallen zijn of een waardevermindering hebben ondergaan

▼M53

37 [Verwijderd]

▼M29

Verkregen zekerheden en andere kredietbescherming

38 Wanneer een entiteit tijdens de periode financiële of niet-financiële activa verwerft, door bezit te nemen van een onderpand dat zij tot zekerheid houdt of een beroep te doen op andere kredietbescherming (bijvoorbeeld garanties) en deze activa voldoen aan de opnamecriteria in andere IFRSs, moet de entiteit voor die op de verslagdatum aangehouden activa het volgende vermelden:

(a) 

de aard en boekwaarde van de activa; en

(b) 

wanneer de activa niet onmiddellijk in geldmiddelen kunnen worden omgezet, het beleid van de entiteit voor het vervreemden van dergelijke activa of voor het gebruik ervan binnen haar activiteiten.

▼B

Liquiditeitsrisico

▼M19

39 Een entiteit moet in de toelichting het volgende opnemen:

(a) 

een looptijdanalyse voor niet-afgeleide financiële verplichtingen (met inbegrip van uitgegeven financiële-garantiecontracten) waaruit de resterende contractuele looptijden blijken;

(b) 

een looptijdanalyse voor afgeleide financiële verplichtingen. De looptijdanalyse moet de resterende contractuele looptijden bevatten van afgeleide financiële verplichtingen waarvoor contractuele looptijden essentieel zijn om inzicht te krijgen in het tijdstip van de kasstromen (zie alinea B11B);

(c) 

een beschrijving van de wijze waarop de entiteit het aan (a) en (b) inherente liquiditeitsrisico beheert.

▼B

Marktrisico

Gevoeligheidsanalyse

40 Tenzij een entiteit voldoet aan alinea 41, moet zij het volgende vermelden:

(a) 

een gevoeligheidsanalyse voor ieder type marktrisico waaraan de entiteit op ►M5  het einde van de verslagperiode ◄ wordt blootgesteld, waaruit blijkt hoe ►M5  het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten ◄ en het eigen vermogen beïnvloed zouden zijn door veranderingen in de desbetreffende risicovariabele die op de datum redelijkerwijs mogelijk zouden zijn geweest;

(b) 

de bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse gehanteerde methoden en veronderstellingen; en

(c) 

wijzigingen in de gehanteerde methoden en veronderstellingen ten opzichte van de voorgaande periode en de reden van dergelijke wijzigingen.

41 Indien een entiteit een gevoeligheidsanalyse opstelt, zoals een „value-at-risk”-analyse, die de onderlinge afhankelijkheid tussen risicovariabelen (bijvoorbeeld rentevoeten en wisselkoersen) weergeeft, en deze gebruikt voor het beheren van financiële risico's, kan zij die gevoeligheidsanalyse gebruiken in plaats van de in alinea 40 vermelde analyse. De entiteit moet tevens het volgende vermelden:

(a) 

een toelichting op de bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse gehanteerde methode, en op de belangrijkste parameters en veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de verschafte gegevens; en

(b) 

een toelichting op het doel van de gehanteerde methode en op beperkingen die ertoe kunnen leiden dat de informatie niet volledig de reële waarde van de betrokken activa en verplichtingen weergeeft.

Overige informatie over marktrisico's

42 Wanneer de in overeenstemming met alinea 40 of 41 vermelde gevoeligheidsanalysen niet representatief zijn voor een inherent risico van een financieel instrument (bijvoorbeeld omdat de blootstelling aan het eind van het boekjaar de blootstelling gedurende het jaar niet weerspiegelt), moet de entiteit dit feit vermelden, evenals de reden waarom zij van mening is dat de gevoeligheidsanalysen niet representatief zijn.

▼M30

OVERDRACHTEN VAN FINANCIËLE ACTIVA

42A De informatievereisten in deze IFRS worden aangevuld met de in de alinea's 42B tot en met 42H vervatte informatievereisten betreffende overdrachten van financiële activa. Een entiteit moet de overeenkomstig de alinea's 42B tot en met 42H vereiste informatie in een enkele toelichting bij haar jaarrekening presenteren. Een entiteit moet de vereiste informatie verstrekken voor alle overgedragen financiële activa die niet zijn verwijderd en voor elke aanhoudende betrokkenheid bij een overgedragen actief welke op de verslagdatum bestaat, ongeacht wanneer de desbetreffende overdrachttransactie plaatsvond. Voor de toepassing van de in deze alinea's vervatte informatievereisten is sprake van een gehele of gedeeltelijke overdracht van een financieel actief (het overgedragen financiële actief) door een entiteit als en alleen als deze:

(a) 

de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen uit dat financiële actief overdraagt; dan wel

(b) 

de contractuele rechten behoudt op de ontvangst van de kasstromen uit dat financiële actief, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan één of meer ontvangende partijen te betalen volgens een afspraak.

42B Een entiteit moet informatie verschaffen die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt:

(a) 

het verband te begrijpen tussen overgedragen financiële activa die niet geheel zijn verwijderd en de daarmee verbonden verplichtingen; en

(b) 

de aard van en de risico's verbonden aan de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit bij verwijderde financiële activa te beoordelen.

▼M53

42C Voor de toepassing van de vereisten in de alinea's 42E tot en met 42H inzake informatieverschaffing is er sprake van aanhoudende betrokkenheid van een entiteit bij een overgedragen financieel actief als de entiteit, als onderdeel van de overdracht, enigerlei contractuele rechten of verplichtingen behoudt die inherent zijn aan het overgedragen financiële actief, dan wel enigerlei nieuwe contractuele rechten of verplichtingen verkrijgt die met het overgedragen financiële actief verband houden. Voor de toepassing van de vereisten in de alinea's 42E tot en met 42H inzake informatieverschaffing wordt het volgende niet als aanhoudende betrokkenheid aangemerkt:

▼M30

(a) 

normale representaties en garanties met betrekking tot een frauduleuze overdracht en concepten van redelijkheid, goede trouw en eerlijk handelen waardoor een overdracht als gevolg van een rechtsvordering ongeldig kan worden verklaard;

▼M53

(b) 

een afspraak op grond waarvan een entiteit de contractuele rechten op ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan één of meer entiteiten te betalen, en waarbij aan de voorwaarden in alinea 3.2.5(a), (b) en (c) van IAS 9 is voldaan;

▼M30

(c) 

een afspraak op grond waarvan een entiteit de contractuele rechten op ontvangst van de kasstromen uit een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan één of meer entiteiten te betalen, en waarbij aan de voorwaarden van alinea 19(a)-(c) van IAS 39 is voldaan.

Overgedragen financiële activa die niet geheel zijn verwijderd

▼M53

42D Een entiteit kan financiële activa op een dusdanige manier hebben overgedragen dat de overgedragen financiële activa geheel of gedeeltelijk niet voor verwijdering in aanmerking komen. Om aan de doelstellingen van alinea 42B(a) te voldoen, moet de entiteit op elke verslagdatum voor elke categorie overgedragen financiële activa die niet geheel zijn verwijderd, de volgende informatie verschaffen:

▼M30

(a) 

de aard van de overgedragen activa;

(b) 

de aard van de risico’s en voordelen van eigendom waaraan de entiteit is blootgesteld;

(c) 

een beschrijving van de aard van het verband tussen de overgedragen activa en de daarmee verbonden verplichtingen, met inbegrip van de uit de overdracht voortvloeiende beperkingen op het gebruik van de overgedragen activa door de verslaggevende entiteit;

(d) 

wanneer de tegenpartij (tegenpartijen) van de verbonden verplichtingen alleen op de overgedragen activa een beroep doet (doen), een schema met de reële waarde van de overgedragen activa, de reële waarde van de daarmee verbonden verplichtingen en de nettopositie (het verschil tussen de reële waarde van de overgedragen activa en van de daarmee verbonden verplichtingen);

(e) 

indien de entiteit de overgedragen activa geheel blijft opnemen, de boekwaarde van de overgedragen activa en van de daarmee verbonden verplichtingen;

▼M53

(f) 

indien de entiteit de activa overeenkomstig de omvang van haar aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen (zie de alinea's 3.2.6(c)(ii) en 3.2.16 van IFRS 9), de totale boekwaarde van de oorspronkelijke activa vóór de overdracht, de boekwaarde van de activa die de entiteit blijft opnemen, en de boekwaarde van de gerelateerde verplichtingen.

▼M30

Overgedragen financiële activa die geheel zijn verwijderd

▼M53

42E Wanneer een entiteit overgedragen financiële activa geheel verwijdert (zie alinea 3.2.6(a) en (c)(i) van IFRS 9) maar er nog steeds een aanhoudende betrokkenheid bij heeft, moet zij, om aan de doelstellingen van alinea 42B(b) te voldoen, op elke verslagdatum voor elk type aangehouden betrokkenheid ten minste de volgende informatie verschaffen:

▼M30

(a) 

de boekwaarde van de activa en verplichtingen die in het overzicht van de financiële positie van de entiteit zijn opgenomen en de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit bij de verwijderde financiële activa weergeven, en de posten waarin de boekwaarde van deze activa en verplichtingen zijn opgenomen;

(b) 

de reële waarde van de activa en verplichtingen die de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit bij de verwijderde financiële activa weergeven;

(c) 

het bedrag dat de maximale blootstelling van de entiteit aan verlies wegens haar aanhoudende betrokkenheid bij de verwijderde financiële activa het best weergeeft, en informatie waaruit blijkt hoe de maximale blootstelling aan verlies is bepaald;

(d) 

de niet-gedisconteerde uitstromen van kasmiddelen die vereist zijn of kunnen zijn om verwijderde financiële activa terug te kopen (bv. de uitoefenprijs bij een optieovereenkomst), dan wel andere aan de verkrijger te betalen bedragen met betrekking tot de overgedragen activa. Indien de uitstroom van kasmiddelen variabel is, dan moet het vermelde bedrag op de op elke verslagdatum bestaande omstandigheden zijn gebaseerd;

(e) 

een looptijdanalyse voor de niet-gedisconteerde uitstromen van kasmiddelen die vereist zijn of kunnen zijn om de verwijderde financiële activa terug te kopen, dan wel andere aan de verkrijger te betalen bedragen met betrekking tot de overgedragen activa, waaruit de resterende contractuele looptijden van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit blijken;

(f) 

kwalitatieve informatie ter verklaring en onderbouwing van de overeenkomstig (a) tot en met (e) vereiste kwantitatieve toelichtingen.

42F Een entiteit mag de op grond van alinea 42E vereiste informatie over een bepaald actief samenvoegen indien er voor dat verwijderde financiële actief van meer dan één type aanhoudende betrokkenheid van de entiteit sprake is, en deze informatie onder één type aanhoudende betrokkenheid rapporteren.

42G Daarnaast moet een entiteit voor elk type aanhoudende betrokkenheid het volgende vermelden:

(a) 

de winst of het verlies opgenomen op de datum van overdracht van de activa;

(b) 

opgenomen baten en lasten, zowel in de verslagperiode als cumulatief, uit hoofde van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit bij de verwijderde financiële activa (bv. wijzigingen in reële waarde van derivaten);

(c) 

indien het totaalbedrag van de opbrengsten van de overdrachtactiviteit (die voor verwijdering in aanmerking komt) in een verslagperiode niet gelijkmatig over de verslagperiode is verdeeld (bv. indien een aanzienlijk deel van de totale overdrachtactiviteit in de laatste dagen van een verslagperiode plaatsvindt):

(i) 

wanneer de meeste overdrachtactiviteit in de desbetreffende verslagperiode plaatsvond (bv. de laatste vijf dagen vóór het einde van de verslagperiode),

(ii) 

het opgenomen bedrag (bv. gerelateerde winsten of verliezen) uit hoofde van de overdrachtactiviteit in dat deel van de verslagperiode, en

(iii) 

het totaalbedrag van de opbrengsten van de overdrachtactiviteit in dat deel van de verslagperiode.

Een entiteit moet deze informatie verschaffen voor elke periode waarvoor een overzicht van het totaalresultaat wordt gepresenteerd.

Aanvullende informatie

42H Een entiteit moet alle aanvullende informatie verschaffen die zij noodzakelijk acht om aan de in alinea 42B neergelegde doelstellingen van de informatieverschaffing te voldoen.

▼M53

EERSTE TOEPASSING VAN IFRS 9

42I In de verslagperiode die de datum van eerste toepassing van IFRS 9 omvat, moet de entiteit voor elke categorie financiële activa en financiële verplichtingen de volgende, op de datum van eerste toepassing betrekking hebbende informatie verschaffen:

a) 

de oorspronkelijke waarderingscategorie en boekwaarde bepaald in overeenstemming met IAS 39 of in overeenstemming met een voorgaande versie van IFRS 9 (als de aanpak waarvoor de entiteit heeft gekozen om IFRS 9 toe te passen, meer dan één datum van eerste toepassing voor verschillende vereisten omvat);

b) 

de nieuwe waarderingscategorie en boekwaarde bepaald in overeenstemming met IFRS 9;

c) 

het bedrag van alle financiële activa en financiële verplichtingen in het overzicht van de financiële positie die voorheen werden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, maar thans niet langer als zodanig worden aangewezen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke een entiteit volgens IFRS 9 moet herclassificeren en die welke een entiteit verkiest te herclassificeren op de datum van eerste toepassing.

Overeenkomstig alinea 7.2.2 van IFRS 9 kan, afhankelijk van de door de entiteit gekozen aanpak voor de toepassing van IFRS 9, de overgang meer dan één datum van eerste toepassing omvatten. Het bepaalde in genoemde alinea kan er dan ook toe leiden dat met betrekking tot meer dan één datum van eerste toepassing informatie worden verschaft. Een entiteit moet deze kwantitatieve informatie in tabelvorm presenteren, tenzij een ander formaat passender is.

42J In de verslagperiode die de datum van eerste toepassing van IFRS 9 omvat, moet een entiteit kwalitatieve informatie verschaffen om gebruikers in staat te stellen inzicht te verwerven in:

a) 

de wijze waarop zij de classificatievereisten van IFRS 9 heeft toegepast op de financiële activa waarvan de classificatie als gevolg van de toepassing van IFRS 9 is gewijzigd;

b) 

de redenen waarom financiële activa of financiële verplichtingen op de datum van eerste toepassing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies worden aangewezen of niet langer als zodanig worden aangewezen.

Overeenkomstig alinea 7.2.2 van IFRS 9 kan, afhankelijk van de door de entiteit gekozen aanpak voor de toepassing van IFRS 9, de overgang meer dan één datum van eerste toepassing omvatten. Het bepaalde in genoemde alinea kan er dan ook toe leiden dat met betrekking tot meer dan één datum van eerste toepassing informatie worden verschaft.

42K In de verslagperiode waarin een entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast (dat wil zeggen waarin de entiteit voor financiële activa van IAS 39 op IFRS 9 overgaat), presenteert zij de in de alinea's 42L tot en met 42O van deze IFRS beschreven informatie zoals door alinea 7.2.15 van IFRS 9 wordt voorgeschreven.

42L Wanneer zulks op grond van alinea 42K is vereist, moet een entiteit informatie verschaffen over de wijzigingen in de classificaties van financiële activa en financiële verplichtingen op de datum van eerste toepassing van IFRS 9, met afzonderlijke vermelding van:

a) 

de veranderingen in de boekwaarden op basis van de betrokken waarderingscategorieën in overeenstemming met IAS 39 (dat wil zeggen die welke niet voortvloeien uit een wijziging in waarderingscriterium bij de overgang naar IFRS 9); en

b) 

de veranderingen in de boekwaarden als gevolg van een wijziging in waarderingscriterium bij de overgang naar IFRS 9.

De informatie waarvan in deze alinea sprake is, hoeft niet te worden verschaft na de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast.

42M Wanneer zulks op grond van alinea 42K is vereist, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen voor financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van de overgang naar IFRS 9 zijn geherclassificeerd zodat zij worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en, in geval van financiële activa, die uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies geherclassificeerd zijn zodat zij tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat worden gewaardeerd:

a) 

de reële waarde van de financiële activa of de financiële verplichtingen aan het einde van de verslagperiode; en

b) 

de reëlewaardewinsten of -verliezen die tijdens de verslagperiode in winst of verlies of in de overige onderdelen van het totaalresultaat zouden zijn opgenomen indien de financiële activa of de financiële verplichtingen niet geherclassificeerd zouden zijn.

De informatie waarvan in deze alinea sprake is, hoeft niet te worden verschaft na de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast.

42N Wanneer zulks op grond van alinea 42K is vereist, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen voor financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van de overgang naar IFRS 9 geherclassificeerd zijn uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies:

a) 

de op de datum van eerste toepassing bepaalde effectieve rentevoet; en

b) 

de opgenomen rentebaten of rentelasten.

Als een entiteit de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting als de nieuwe brutoboekwaarde op de datum van eerste toepassing verwerkt (zie alinea 7.2.11 van IFRS 9), moet voor elke verslagperiode tot aan het niet langer opnemen de in deze alinea beschreven informatie worden verschaft. De in deze alinea beschreven informatie hoeft daarentegen niet te worden verschaft na de jaarlijkse verslagperiode waarin de entiteit voor het eerst de in IFRS 9 vervatte classificatie- en waarderingsvereisten voor financiële activa toepast.

42O Bij de presentatie door een entiteit van de informatie waarvan in de alinea's 42K tot en met 42N sprake is, moet aan de hand van die informatie en de in alinea 25 van deze IFRS bedoelde informatie aansluiting kunnen plaatsvinden tussen:

a) 

de in overeenstemming met IAS 39 en IFRS 9 gepresenteerde waarderingscategorieën; en

b) 

de categorie financieel instrument

op de datum van eerste toepassing.

42P Op de datum van eerste toepassing van afdeling 5.5 van IFRS 9 moet een entiteit informatie verschaffen die de aansluiting mogelijk maakt tussen het eindsaldo van de voorzieningen voor bijzondere waardevermindering in overeenstemming met IAS 39 en de voorzieningen in overeenstemming met IAS 37 op het overeenkomstig met IFRS 9 bepaalde beginsaldo van de voorzieningen voor verliezen. Voor financiële activa moet deze informatie per verwante waarderingscategorie voor financiële activa in overeenstemming met IAS 39 en IFRS 9 worden verschaft en moet afzonderlijk het effect van de wijzigingen in de waarderingscategorie op de voorziening voor verliezen op die datum worden getoond.

42Q In de verslagperiode die de datum van eerste toepassing van IFRS 9 omvat, hoeft een entiteit geen informatie te verschaffen over de bedragen van de posten die zouden zijn gerapporteerd in overeenstemming met de classificatie- en waarderingsvereisten (met inbegrip van de vereisten in de afdelingen 5.4 en 5.5 van IFRS 9 inzake de waardering van financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs en inzake bijzondere waardevermindering) van:

a) 

IFRS 9 voor voorgaande perioden; en

b) 

IAS 39 voor de lopende periode.

42R Indien het op de datum van eerste toepassing van IFRS 9 voor een entiteit praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om de herziene tijdswaarde van geld overeenkomstig de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief te beoordelen, moet een entiteit in overeenstemming met alinea 7.2.4 van IFRS 9 de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9C en B4.1.9D van IFRS 9 die met de herziening van de tijdswaarde van geld verband houden. Een entiteit moet de boekwaarde op de verslagdatum vermelden van de financiële activa waarvan de eigenschappen van de contractuele kasstromen zijn beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de vereisten in de alinea's B4.1.9B, B4.1.9.C en B4.1.9D van IFRS 9 inzake de herziening van de tijdswaarde van geld, totdat die financiële activa niet langer worden opgenomen.

42S Indien het voor een entiteit op de datum van eerste toepassing praktisch onhaalbaar is (zoals gedefinieerd in IAS 8) om overeenkomstig alinea B4.1.12(d) van IFRS 9 op basis van de feiten en omstandigheden bij de eerste opneming van het financiële actief te beoordelen of de reële waarde van een kenmerk van vervroegde aflossing insignificant was, moet een entiteit in overeenstemming met alinea 7.2.5 van IFRS 9 de eigenschappen van de contractuele kasstromen van dat financiële actief beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde terugbetaling in alinea B4.1.12 van IFRS 9. Een entiteit moet de boekwaarde op de verslagdatum vermelden van de financiële activa waarvan de eigenschappen van de contractuele kasstromen zijn beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de eerste opname van het financiële actief, zonder rekening te houden met de uitzondering voor kenmerken van vervroegde terugbetaling in alinea B4.1.12 van IFRS 9, totdat die financiële activa niet langer worden opgenomen.

▼B

INGANGSDATUM EN OVERGANG

43 Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2007 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aanbevolen. Als een entiteit deze IFRS toepast op een eerdere periode, moet zij dit feit vermelden.

44 Als een entiteit deze IFRS toepast op jaarperioden die vóór 1 januari 2006 aanvangen, hoeft zij geen vergelijkende gegevens te presenteren voor de informatieverschaffing zoals vereist op grond van alinea's 31 tot en met 42, over de aard en omvang van de risico's die ontstaan uit financiële instrumenten.

▼M5

44A IAS 1 (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Daarnaast werden de alinea's 20, 21, 23(c) en (d), 27(c) en B5 van Bijlage B gewijzigd. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari aanvangt, moeten ook deze wijzigingen op die periode worden toegepast.

▼M29

44B Alinea 3(c) is verwijderd door IFRS 3 (herziene versie van 2008). Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging is echter niet van toepassing op een voorwaardelijke vergoeding die is ontstaan bij een bedrijfscombinatie waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van IFRS 3 (herziene versie van 2008). In plaats daarvan moet een entiteit een dergelijke vergoeding verwerken in overeenstemming met de alinea's 65A tot en met 65E van IFRS 3 (herziene versie van 2010).

▼M6

44C Een entiteit moet de wijziging in alinea 3 toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Indien een entiteit Puttable financiële instrumenten en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie (wijzigingen in IAS 32 en IAS 1), uitgegeven in februari 2008, op een eerdere periode toepast, moet de wijziging in alinea 3 op die eerdere periode worden toegepast.

▼M8

44D Alinea 3(a) is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en op de eerdere periode ook de wijzigingen in alinea 1 van IAS 28, alinea 1 van IAS 31 en alinea 4 van IAS 32, uitgegeven in mei 2008, toepassen. Een entiteit mag de wijziging prospectief toepassen.

▼M53

44E [Verwijderd]

44F [Verwijderd]

▼M25

44G   Verbetering van de informatieverschaffing over financiële instrumenten (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in maart 2009, wijzigde alinea's 27, 39 en B11 en voegde alinea's 27A, 27B, B10A en B11A tot en met B11F toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. In het eerste toepassingsjaar hoeft een entiteit geen vergelijkende informatie te verstrekken voor de informatie die op grond van de wijzigingen moet worden verstrekt. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

INGANGSDATUM EN OVERGANGSBEPALINGEN

44G   Verbetering van de informatieverschaffing over financiële instrumenten (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in maart 2009, wijzigde de alinea's 27, 39 en B11 en voegde de alinea's 27A, 27B, B10A en B11A tot en met B11F toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Een entiteit behoeft de bij de wijzigingen vereiste informatie niet te verschaffen voor:

(a) 

een jaarperiode of een tussentijdse periode, met inbegrip van een overzicht van de financiële positie, welke deel uitmaakt van een vergelijkende jaarperiode die eindigt vóór 31 december 2009, of

(b) 

een overzicht van de financiële positie aan het begin van de vroegste vergelijkende periode met een datum die vóór 31 december 2009 valt.

Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. ( *6 )

▼M29

44K Alinea 44B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

44L Alinea 32A is toegevoegd en de alinea's 34, 36, 37 en 38 zijn gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M30

44M  Informatieverschaffing – Overdrachten van financiële activa (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in oktober 2010, verwijderde alinea 13 en voegde de alinea's 42A tot en met 42H en de alinea's B29 tot en met B39 toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen vanaf een eerdere datum toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit hoeft de overeenkomstig deze wijzigingen vereiste informatie niet te verstrekken voor elke gepresenteerde periode die aanvangt vóór de datum waarop de wijzigingen voor het eerst worden toegepast.

▼M32

44O Alinea 3 is gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

▼M33

44P IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 3, 28, 29, B4 en B26 en Bijlage A, en verwijderde de alinea's 27 tot en met 27B. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

▼M31

44Q Alinea 27B is gewijzigd door Presentatie van posten van niet-gerealiseerde resultaten (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in juni 2011. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IAS 1 (herziene versie van juni 2011) toepast.

▼M48

44R De alinea's 13A tot en met 13F en B40 tot en met B53 zijn toegevoegd door Informatieverschaffingsaldering van financiële activa en financiële verplichtingen (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in december 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Een entiteit moet de op grond van deze wijzigingen te verschaffen informatie retroactief verstrekken.

▼M38

44X Alinea 3 is gewijzigd door Beleggingsentiteiten (wijzigingen in IFRS 10, IFRS 12 en IAS 27), uitgegeven in oktober 2012. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing van Beleggingsentiteiten is toegestaan. Indien een entiteit deze wijziging eerder toepast, moet zij tegelijkertijd ook alle in Beleggingsentiteiten vervatte wijzigingen toepassen.

▼M53

44Z De alinea's 2 tot en met 5, 8 tot en met 11, 14, 20, 28, 29, 30, 36, 42C, 42D en 42E, bijlage A en de alinea's B1, B5, B9, B10, B22 en B27 zijn gewijzigd, de alinea's 12, 12A, 16, 22, 23, 24, 37, 44E, 44F, 44H, 44I, 44J, 44N, 44S tot en met 44W, 44Y en B4 en bijlage D zijn verwijderd en de alinea's 5A, 10A, 11A, 11B, 12B, 12C, 12D, 16A, 20A, 21A tot en met 21D, 22A, 22B, 22C, 23A tot en met 23F, 24A tot en met 24G, 35A tot en met 35N, 42I tot en met 42S, 44ZA en B8A tot en met B8J zijn toegevoegd door IFRS 9, als uitgegeven in juli 2014. Een entiteit moet die wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 9 toepast. Die wijzigingen hoeven niet te worden toegepast op vergelijkende informatie die wordt verstrekt voor perioden vóór de datum van eerste toepassing van IFRS 9.

44ZA In overeenstemming met alinea 7.1.2 van IFRS 9 mag een entiteit ervoor kiezen op jaarperioden voorafgaand aan 1 januari 2018 alleen de in de alinea's 5.7.1(c), 5.7.7, 5.7.8, 5.7.9, 7.2.14 en B5.7.5 tot en met B5.7.20 van IFRS 9 vervatte vereisten inzake de presentatie van winsten of verliezen op financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies vroegtijdig toe te passen, zonder de andere vereisten van IFRS 9 toe te passen. Indien een entiteit ervoor kiest alleen de genoemde alinea's van IFRS 9 toe te passen, moet zij dit feit vermelden en voortdurend de gerelateerde informatie verschaffen die in de alinea's 10 en 11 van deze IFRS (als gewijzigd door IFRS 9 (2010)) is beschreven.

▼M48

44AA De alinea's 44R en B30 zijn gewijzigd en alinea B30A is toegevoegd door de in september 2014 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen in IFRSs cyclus 2012-2014. Entiteiten moeten deze wijzigingen retroactief toepassen overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen, met dien verstande dat een entiteit de wijzigingen in de alinea's B30 en B30A niet hoeft toe te passen op een gepresenteerde periode die aanvangt vóór de jaarperiode waarop de entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepast. Eerdere toepassing van de wijzigingen in de alinea's 44R, B30 en B30A is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼M49

44BB De alinea's 21 en B5 zijn gewijzigd door het Initiatief op het gebied van de informatieverschaffing (wijzigingen in IAS 1), uitgegeven in december 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing van deze wijzigingen is toegestaan.

▼M54

44CC De alinea's 29 en B11D zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast.

▼M77

44DD De alinea’s 3, 8 en 29 zijn gewijzigd en alinea 30 is verwijderd door IFRS 17, uitgegeven in mei 2017. Wijzigingen aan IFRS 17, uitgegeven in juni 2020, hebben alinea 3 verder gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 17 toepast.

▼M70

44DE De alinea’s 24H en 44DF zijn toegevoegd door Rentebenchmarkhervorming (wijzigingen in IFRS 9, IAS 39 en IFRS 7), uitgegeven in september 2019. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer zij de wijzigingen in IFRS 9 of IAS 39 toepassen.

44DF In de verslagperiode waarin een entiteit Rentebenchmarkhervorming, uitgegeven in september 2019, voor het eerst toepast, is zij niet verplicht de kwantitatieve informatie te presenteren die op grond van alinea 28(f) van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten is vereist.

▼M74

44GG De alinea’s 24I, 24J en 44HH zijn toegevoegd door Rentebenchmarkhervorming — Fase 2 waarbij IFRS 9, IAS 39, IFRS 7, IFRS 4 en IFRS 16 zijn gewijzigd, uitgegeven in augustus 2020. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer zij de wijzigingen in IFRS 9, IAS 39, IFRS 4 of IFRS 16 toepassen.

44HH In de verslagperiode waarin een entiteit Rentebenchmarkhervorming — Fase 2 voor de eerste maal toepast, is zij niet verplicht de informatie te verschaffen die anders vereist zou zijn op grond van alinea 28(f) van IAS 8.

▼M78

44II  Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving, die IAS 1 en IFRS Practice Statement 2 Making Materiality Judgements wijzigt, en in februari 2021 is uitgegeven, wijzigde de alinea’s 21 en B5. Een entiteit moet die wijziging toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

▼B

INTREKKING VAN IAS 30

45 Deze IFRS vervangt IAS 30 Informatieverschaffing in de jaarrekening van banken en soortgelijke financiële instellingen.




Bijlage A

Definities

Deze bijlage maaot integraal deel uit van de IFRS.



aangegane leningen

Aangegane leningen zijn financiële verplichtingen, anders dan kortlopende handelsschulden onder normale kredietvoorwaarden.

▼M53

kredietrisicoratingklassen

Rating van het kredietrisico op basis van het risico dat er een wanbetaling met betrekking tot het financiële instrument plaatsvindt.

▼B

kredietrisico

Het risico dat de ene partij bij een financieel instrument haar verplichting niet zal nakomen, waardoor de andere partij een financieel verlies te verwerken krijgt.

▼M19

liquiditeitsrisico

Het risico dat een entiteit het moeilijk zal hebben om verplichtingen die verband houden met de afwikkeling van financiële verplichtingen door middel van de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief na te komen.

▼B

marktrisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in marktprijzen. Marktrisico omvat drie soorten risico's: valutarisico, renterisico en overige prijsrisico's.

▼M33

overig prijsrisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van andere veranderingen in marktprijzen dan die welke voortvloeien uit het renterisico of valutarisico, ongeacht of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek zijn voor het individuele financiële instrument of de emittent ervan dan wel door factoren die alle soortgelijke op de markt verhandelde financiële instrumenten beïnvloeden.

▼B

renterisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in de marktrente.

valutarisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van wisselkoersveranderingen.

▼M53 —————

▼M53

De volgende begrippen zijn gedefinieerd in alinea 11 van IAS 32, alinea 9 van IAS 39, bijlage A bij IFRS 9 of bijlage A bij IFRS 13 en worden in deze IFRS gebruikt met de in IAS 32, IAS 39, IFRS 9 en IFRS 13 vermelde betekenis:

— 
geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting
— 
contractactief
— 
financiële activa met verminderde kredietwaardigheid
— 
niet langer opnemen
— 
derivaat
— 
dividenden
— 
effectieverentemethode
— 
eigenvermogensinstrument
— 
te verwachten kredietverliezen
— 
reële waarde
— 
financieel actief
—