EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02005R1552-20080101

Consolidated text: Verordening (EG) nr. 1552/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen (Voor de EER relevante tekst)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2005/1552/2008-01-01

2005R1552 — NL — 01.01.2008 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1552/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 255, 30.9.2005, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1893/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 december 2006

  L 393

1

30.12.2006




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1552/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 1 ),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft de Europese Unie de strategische doelstelling geformuleerd om de meest concurrerende en dynamische en op kennis gebaseerde economie van de wereld te worden, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.

(2)

Om deze doelstelling te halen zijn de inzetbaarheid, het aanpassingsvermogen en de mobiliteit van de burgers van de Unie van vitaal belang.

(3)

Levenslang leren is een belangrijk element bij de ontwikkeling en bevordering van een gekwalificeerde en geschoolde arbeidskracht die in staat is zich aan te passen.

(4)

De Conclusies van de Raad van 5 mei 2003 over referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (Benchmarks) ( 2 ) bevatten de volgende benchmark voor levenslang leren: „Daarom moet in 2010 de gemiddelde deelneming aan levenslang leren in de Europese Unie ten minste 12,5 % van de volwassen beroepsbevolking bedragen (25- tot 64-jarigen).”.

(5)

De Europese Raad van Lissabon bevestigde dat levenslang leren een basiscomponent van het Europese sociale model is.

(6)

De nieuwe Europese werkgelegenheidsstrategie, die werd bevestigd bij Besluit 2003/578/EG van de Raad van 22 juli 2003 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten ( 3 ) heeft tot doel een betere bijdrage tot de strategie van Lissabon te leveren en coherente en globale strategieën voor levenslang leren te implementeren.

(7)

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het begrip „mensen met een achterstandspositie op de arbeidsmarkt”, zoals bedoeld in de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.

(8)

Er moet speciale aandacht worden besteed aan scholing op de werkplek en tijdens werkuren, aangezien dit cruciale elementen van levenslang leren zijn.

(9)

Vergelijkbare statistische informatie op Gemeenschapsniveau, met speciale aandacht voor bij- en nascholing in de ondernemingen, is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van strategieën voor levenslang leren en voor het toezicht op de vorderingen bij de implementatie ervan.

(10)

De opstelling van specifieke communautaire statistieken valt onder Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek ( 4 ).

(11)

Op de indiening van gegevens die onder de statistische geheimhoudingsplicht vallen, zijn Verordening (EG) nr. 322/97 en Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen ( 5 ) van toepassing.

(12)

Verordening (EG) nr. 831/2002 van de Commissie van 17 mei 2002 tot tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek, met betrekking tot de toegang tot vertrouwelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden ( 6 ) noemt de voorwaarden waaronder toegang kan worden verleend tot vertrouwelijke gegevens die aan de communautaire instantie zijn verstrekt.

(13)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de invoering van gemeenschappelijke statistische normen die de productie van geharmoniseerde gegevens van bij- en nascholing in de ondernemingen mogelijk maken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(14)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 7 ). In deze maatregelen moet rekening worden gehouden met de in de lidstaten op het gebied van het verzamelen en verwerken van gegevens beschikbare capaciteit.

(15)

Het Comité statistisch programma is geraadpleegd in overeenstemming met artikel 3 van Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad van 19 juni 1989 tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen ( 8 ),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader voor de opstelling van communautaire statistieken over bij- en nascholing in ondernemingen vastgesteld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1. „onderneming”: de onderneming als gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap ( 9 );

▼M1 —————

▼B

Artikel 3

Te verzamelen gegevens

1.  Met het oog op de opstelling van communautaire statistieken ten behoeve van de analyse van bij- en nascholing in ondernemingen verzamelen de lidstaten gegevens op de volgende gebieden:

a) scholingsbeleid en scholingsstrategieën van ondernemingen bij de ontwikkeling van de kwalificaties van hun personeel;

b) beheer, organisatie en vormen van bij- en nascholing in ondernemingen;

c) rol van de sociale partners bij het waarborgen van alle aspecten van bij- en nascholing op de werkplek;

d) toegang tot en omvang en inhoud van bij- en nascholing, met name in de context van economische activiteit en de omvang van de onderneming;

e) specifieke maatregelen van ondernemingen op het gebied van bij- en nascholing ter verbetering van de ICT-vaardigheden van hun personeel;

f) kansen voor werknemers in de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) op bij- en nascholing en het verwerven van nieuwe vaardigheden, en de bijzondere behoeften van KMO's bij het geven van scholing;

g) de weerslag van overheidsmaatregelen op bij- en nascholing in ondernemingen;

h) gelijke kansen op bij- en nascholing in ondernemingen voor alle werknemers, met name voor mannen en vrouwen en specifieke leeftijdscategorieën;

i) specifieke maatregelen ten aanzien van bij- en nascholing voor groepen die op de arbeidsmarkt achtergesteld zijn;

j) maatregelen voor bij- en nascholing afgestemd op diverse vormen van arbeidscontracten;

k) uitgaven voor bij- en nascholing: omvang van de financiering en financieringsbronnen, stimulansen voor bij- en nascholing, en

l) procedures voor de evaluatie van en het toezicht op ondernemingen ten aanzien van bij- en nascholing.

2.  De lidstaten verzamelen ten aanzien van basisberoepsopleidingen in ondernemingen specifieke gegevens over:

a) deelnemers aan de basisberoepsopleidingen, en

b) totale uitgaven voor de basisberoepsopleidingen.

▼M1

Artikel 4

Statistisch toepassingsgebied

De statistieken over bij- en nascholing in ondernemingen hebben ten minste betrekking op alle economische activiteiten die vallen onder de secties B tot en met N en R en S van de NACE Rev.2.

▼B

Artikel 5

Statistische eenheden

1.  Statistische eenheden voor het verzamelen van de gegevens zijn ondernemingen met tien of meer werknemers die in een van de in artikel 4 bedoelde economische activiteiten werkzaam zijn.

2.  Rekening houdend met de specifieke grootteverdeling van ondernemingen in de lidstaten en de evolutie van de beleidsbehoeften, kunnen de lidstaten de definitie van de statistische eenheid in hun land verruimen. De Commissie kan ook besluiten om deze definitie overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure te verruimen, als zo'n verruiming in belangrijke mate de representativiteit en de kwaliteit van de enquête in de betrokken lidstaten verbetert.

Artikel 6

Gegevensbronnen

1.  Overeenkomstig de beginselen van een lage belasting van de respondenten en van administratieve vereenvoudiging verzamelen de lidstaten de vereiste gegevens door middel van hetzij een enquête bij de ondernemingen, hetzij een combinatie van een enquête bij de ondernemingen en andere bronnen.

2.  De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaronder de ondernemingen de enquête beantwoorden.

3.  Bij een enquête wordt de ondernemingen met klem verzocht binnen de gestelde termijn correcte en volledige gegevens te verstrekken.

4.  Er kunnen ook andere bronnen, waaronder administratieve gegevens, worden gebruikt om de te verzamelen gegevens aan te vullen, mits deze bronnen relevant en actueel zijn.

Artikel 7

Kenmerken van de enquête

1.  Bij de enquête gaat het om een steekproefenquête.

2.  De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de ingediende gegevens een beeld geven van de structuur van de populatie van statistische eenheden. De enquête wordt op zodanige wijze gehouden dat een indeling van de resultaten op communautair niveau in ten minste de volgende categorieën mogelijk is:

a) economische activiteiten volgens ►M1  NACE Rev. 2 ◄ , en

b) omvang van de ondernemingen.

3.  De eisen in verband met de steekproeftrekking en de nauwkeurigheid, de omvang van de steekproef die nodig is om aan deze eisen te beantwoorden, en de specificaties van de op grond van de ►M1  NACE Rev. 2 ◄ en van de omvang vastgestelde categorieën waarin de resultaten kunnen worden ingedeeld, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

Artikel 8

Opzet van de enquête

1.  Om de belasting van de respondenten te verlichten wordt de enquête zo opgezet dat het verzamelen van gegevens kan worden aangepast naargelang het gaat om:

a) ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen, en

b) verschillende vormen van bij- en nascholing.

2.  De specifieke gegevens die moeten worden verzameld voor ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen en voor de verschillende vormen van bij- en nascholing, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

Artikel 9

Toezicht op de kwaliteit en verslagen

1.  De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om de kwaliteit van de door hen ingediende gegevens te waarborgen.

2.  Uiterlijk 21 maanden na het einde van elke in artikel 10 bedoelde referentieperiode leggen de lidstaten de Commissie (Eurostat) een kwaliteitsverslag voor met alle informatie en gegevens die zij verlangt om de kwaliteit van de ingediende gegevens te controleren. Zij specificeren in dat verslag eventuele afwijkingen van de methodologische vereisten.

3.  Op grond van de in lid 2 bedoelde verslagen evalueert de Commissie (Eurostat) de kwaliteit van de ingediende gegevens, met het oog op een verzekering van de vergelijkbaarheid van de gegevens tussen de lidstaten.

4.  De kwaliteitsvereisten voor de gegevens over scholing in ondernemingen die ten behoeve van de communautaire statistiek moeten worden verzameld en ingediend, de structuur van de in lid 2 bedoelde kwaliteitsverslagen en de maatregelen die nodig mochten zijn om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen of te verbeteren, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

Artikel 10

Referentieperiode en frequentie

1.  De referentieperiode voor de te verzamelen gegevens is een kalenderjaar.

2.  De Commissie stelt de eerste referentieperiode waarvoor gegevens moeten worden verzameld, vast volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

3.  De lidstaten verzamelen de gegevens om de vijf jaar.

Artikel 11

Indiening van de gegevens

1.  De lidstaten en de Commissie scheppen binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden de voorwaarden voor een ruimer gebruik van elektronische verzameling en indiening van gegevens en automatische gegevensverwerking.

2.  De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de individuele gegevens van ondernemingen overeenkomstig de bestaande bepalingen van de Gemeenschap op het gebied van de indiening van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens, als neergelegd in de Verordening (EG) nr. 322/97 en Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90. De lidstaten zorgen ervoor dat aan de hand van de ingediende gegevens geen directe identificatie van de statistische eenheden mogelijk is.

3.  De lidstaten dienen de gegevens in elektronische vorm in, in overeenstemming met het passende technische formaat en de uitwisselingsnorm vast te stellen volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

4.  De lidstaten dienen de volledige, correcte gegevens uiterlijk achttien maanden na het einde van elk referentiejaar in.

Artikel 12

Verslag over de uitvoering

1.  Uiterlijk 20 oktober 2010 en na raadpleging van het Comité statistisch programma legt de Commissie een verslag over de uitvoering van deze verordening voor aan het Europees Parlement en de Raad. Met name zal in dit verslag:

a) een evaluatie worden gegeven van de voordelen voor de Gemeenschap, de lidstaten en de gebruikers van de statistieken in relatie tot de belasting van de respondenten, en

b) worden vastgesteld op welke gebieden in het licht van de resultaten verbeteringen en wijzigingen nodig zijn.

2.  Naar aanleiding van het verslag kan de Commissie maatregelen ter verbetering van de uitvoering van deze verordening voorstellen.

Artikel 13

Uitvoeringsmaatregelen

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening, waaronder de maatregelen in verband met de economische en technische ontwikkelingen betreffende het verzamelen, indienen en verwerken van gegevens, worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

Artikel 14

Comité-procedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 15

Financiering

1.  Voor het eerste referentiejaar waarvoor de in deze verordening bedoelde communautaire statistieken worden opgesteld, verstrekt de Commissie een financiële bijdrage aan de lidstaten om hen te helpen bij de bestrijding van hun kosten voor het verzamelen, verwerken en indienen van de gegevens.

2.  Het bedrag van de financiële bijdrage wordt vastgesteld in het kader van de desbetreffende jaarlijkse begrotingsprocedure. De begrotingsautoriteit stelt de beschikbare kredieten vast.

3.  Bij de uitvoering van deze verordening kan de Commissie een beroep doen op deskundigen of organisaties die technische bijstand verlenen; de financiering hiervan is mogelijk binnen het algemene financiële raamwerk van deze verordening. De Commissie kan seminars, studiebijeenkomsten en andere vergaderingen van deskundigen organiseren wanneer dit de uitvoering van deze verordening aannemelijkerwijze zal vereenvoudigen; ook kan zij passende acties ondernemen op het gebied van informatie, publicatie en verspreiding.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) Advies van het Europees Parlement van 23 februari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juni 2005.

( 2 ) PB C 134 van 7.6.2003, blz. 3.

( 3 ) PB L 197 van 5.8.2003, blz. 13.

( 4 ) PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

( 5 ) PB L 151 van 15.6.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

( 6 ) PB L 133 van 18.5.2002, blz. 7.

( 7 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 8 ) PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.

( 9 ) PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

Top