EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02003L0010-20190726
Directive 2003/10/EC of the European Parliament and of the Council of 6 February 2003 on the minimum health and safety requirements regarding the exposure of workers to the risks arising from physical agents (noise) (Seventeenth individual Directive within the meaning of Article 16(1) of Directive 89/391/EEC)
Consolidated text: Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
02003L0010 — NL — 26.07.2019 — 003.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2003/10/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 042 van 15.2.2003, blz. 38) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
L 165 |
21 |
27.6.2007 |
||
VERORDENING (EG) Nr. 1137/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 22 oktober 2008 |
L 311 |
1 |
21.11.2008 |
|
VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019 |
L 198 |
241 |
25.7.2019 |
RICHTLIJN 2003/10/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 6 februari 2003
betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai)
(zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
AFDELING I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
1. Bij deze richtlijn, die de zeventiende bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, worden minimumvoorschriften vastgesteld voor de bescherming van werknemers tegen de risico's voor hun gezondheid en veiligheid die zich voordoen of kunnen voordoen door blootstelling aan lawaai, met name het risico van gehoorbeschadiging.
2. De voorschriften van deze richtlijn gelden voor activiteiten waarbij werknemers vanwege hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan risico's verbonden aan lawaai.
3. De bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG zijn onverkort van toepassing op het gehele gebied bedoeld in lid 1, onverminderd strengere en/of specifiekere bepalingen van deze richtlijn.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de als risico-indicatoren gebruikte fysische grootheden:
a) piekgeluidsdruk (ppiek): maximumwaarde van de „C”-frequentiegewogen momentane lawaaidruk;
b) dagelijkse blootstelling aan lawaai (LEX,8h) (dB(A) re. 20 μPa): tijdgewogen gemiddelde van de niveaus van blootstelling aan lawaai op een nominale werkdag van acht uur, zoals gedefinieerd in de internationale norm ISO 1999:1990, punt 3.6. Dit omvat alle op het werk aanwezige geluiden, met inbegrip van impulsgeluiden;
c) wekelijkse blootstelling aan lawaai (LEX,8h): tijdgewogen gemiddelde van de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai in een nominale week van vijf werkdagen van acht uur, zoals gedefinieerd in de internationale norm ISO 1999:1990, punt 3.6 (noot 2).
Artikel 3
Grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling
1. Voor de toepassing van deze richtlijn worden de grenswaarden en actiewaarden voor de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai en voor de piekgeluidsdruk vastgesteld op:
a) grenswaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX,8h = 87 dB(A) en Ppiek = 200 Pa ( 1 );
b) bovenste actiewaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX,8h = 85 dB(A) en Ppiek = 140 Pa ( 2 );
c) onderste actiewaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX,8h = 80 dB(A) en Ppiek = 112 Pa ( 3 ).
2. Bij de toepassing van de grenswaarden voor blootstelling wordt ter bepaling van de daadwerkelijke blootstelling van de werknemer rekening gehouden met de dempende werking van door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers. Bij de toepassing van de actiewaarden voor blootstelling wordt geen rekening gehouden met het effect van gehoorbeschermers.
3. In naar behoren gemotiveerde omstandigheden kunnen de lidstaten voor activiteiten waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai per werkdag aanmerkelijk verschilt, voor de toepassing van de grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling ter beoordeling van de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, het dagelijkse niveau van blootstelling aan lawaai vervangen door het wekelijkse niveau van blootstelling aan lawaai, op voorwaarde dat:
a) het wekelijkse niveau van blootstelling aan lawaai, zoals dit blijkt uit een adequate controle, niet meer bedraagt dan de grenswaarde voor blootstelling van 87 dB(A) en
b) er adequate maatregelen worden genomen om het aan deze activiteiten verbonden risico tot een minimum te beperken.
AFDELING II
VERPLICHTING VAN DE WERKGEVERS
Artikel 4
Bepaling en beoordeling van de risico's
1. Bij de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van artikel 6, lid 3, en artikel 9, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG beoordeelt de werkgever de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld en, indien nodig, meet hij deze niveaus.
2. De gebruikte methoden en apparaten zijn afgestemd op de heersende omstandigheden, in het bijzonder in het licht van de kenmerken van het te meten lawaai, de duur van de blootstelling, omgevingsfactoren en de kenmerken van de meetapparatuur.
Met deze methoden en apparaten moet het mogelijk zijn de in artikel 2 gedefinieerde parameters vast te stellen en te besluiten of in een bepaald geval de in artikel 3 vastgestelde waarden zijn overschreden.
3. De gebruikte methoden mogen onder meer bestaan uit steekproeven die representatief moeten zijn voor de persoonlijke blootstelling van een werknemer.
4. De in lid 1 bedoelde beoordeling en meting worden op deskundige wijze gepland en met passende tussenpozen uitgevoerd door bevoegde diensten, met inachtneming van, met name, het bepaalde in artikel 7 van Richtlijn 89/391/EEG inzake de vereiste deskundigen (diensten of personen). De gegevens die door middel van de beoordeling en/of meting van het niveau van blootstelling aan lawaai zijn verkregen, worden in een passende vorm bewaard, om latere raadpleging mogelijk te maken.
5. Bij de toepassing van dit artikel wordt voor de beoordeling van de meetresultaten rekening gehouden met de volgens de bij het meten gangbare praktijk vastgestelde meetonzekerheden.
6. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 89/391/EEG besteedt de werkgever bij de risicobeoordeling met name aandacht aan:
a) het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan impulsgeluid;
b) de in artikel 3 van onderhavige richtlijn vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor de blootstelling;
c) de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers die tot bijzonder gevoelige risicogroepen behoren;
d) voorzover dit technisch uitvoerbaar is, de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en werkgerelateerde ototoxische stoffen en tussen lawaai en trillingen;
e) de mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en waarschuwingssignalen of andere geluiden waarop dient te worden gelet teneinde het risico op ongelukken te verkleinen;
f) de informatie over de lawaaiemissie die door de fabrikanten van de arbeidsmiddelen overeenkomstig de desbetreffende communautaire richtlijnen is verstrekt;
g) het bestaan van alternatieve arbeidsmiddelen die ontworpen zijn om de lawaai-emissie te verminderen;
h) de voortzetting van de blootstelling aan lawaai buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;
i) uit gezondheidstoezicht verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voorzover dat mogelijk is;
j) de beschikbaarheid van gehoorbeschermers met voldoende dempende werking.
7. De werkgever dient in het bezit te zijn van een risicobeoordeling, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a), van Richtlijn 89/391/EEG, en moet vermelden welke maatregelen zijn getroffen overeenkomstig de artikelen 5, 6, 7 en 8 van de onderhavige richtlijn. De risicoanalyse moet adequaat worden gedocumenteerd, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk. De risicoanalyse moet regelmatig worden bijgewerkt, met name indien ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is.
Artikel 5
Maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling
1. De risico's van blootstelling aan lawaai worden weggenomen aan de bron of tot een minimum beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen om het risico aan de bron te beheersen.
De beperking van deze risico's geschiedt met inachtneming van de in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 89/391/EEG vermelde algemene preventieprincipes, waarbij vooral rekening wordt gehouden met:
a) alternatieve werkmethoden die leiden tot minder blootstelling aan lawaai;
b) de keuze van de juiste arbeidsmiddelen, rekening houdend met het te verrichten werk, die zo weinig mogelijk lawaai maken, met inbegrip van de mogelijkheid om de werknemers te laten beschikken over arbeidsmiddelen die voldoen aan communautaire bepalingen en die een beperking van de blootstelling aan lawaai tot doel of als gevolg hebben;
c) het ontwerp en de indeling van de werkplek en de arbeidsplaats;
d) een adequate voorlichting en opleiding om de werknemers te leren hoe arbeidsmiddelen juist te gebruiken teneinde de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken;
e) technische maatregelen ter beperking van lawaai:
i) beperking van het luchtgeluid, bijvoorbeeld door afscherming, omkasting of afdekking met geluidsabsorberend materiaal;
ii) beperking van het constructiegeluid, bijvoorbeeld door demping of isolatie;
f) passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de werkplek en de systemen op de werkplek;
g) de organisatie van de werkzaamheden, met het oog op een beperking van het lawaai:
i) beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;
ii) passende werkschema's met voldoende rustpauzes.
2. Wanneer de bovenste actiewaarden voor blootstelling worden overschreden, gaat de werkgever op basis van de in artikel 4 bedoelde risicobeoordeling over tot de opstelling en uitvoering van een programma van technische en/of organisatorische maatregelen om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken, met inachtneming van met name de in lid 1 genoemde maatregelen.
3. Op basis van de in artikel 4 bedoelde risicobeoordeling, worden werkplekken waar werknemers kunnen worden blootgesteld aan lawaai dat de bovenste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, duidelijk aangegeven door middel van passende signaleringen. Deze zones worden ook afgebakend en de toegang ertoe wordt beperkt indien dit technisch uitvoerbaar is en het risico van blootstelling zulks rechtvaardigt.
4. Wanneer de werknemer, vanwege de aard van het werk, gebruik kan maken van rustlokalen waarvoor de werkgever verantwoordelijk is, wordt het lawaai in deze ruimten teruggebracht tot een niveau dat verenigbaar is met de functie van de ruimten en de omstandigheden waarin zij worden gebruikt.
5. Overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 89/391/EEG stemt de werkgever de in dit artikel bedoelde maatregelen af op de behoeften van werknemers die behoren tot bijzonder gevoelige risicogroepen.
Artikel 6
Persoonlijke bescherming
1. Indien de risico's die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai niet op andere wijze kunnen worden voorkomen, worden passende, naar behoren aangemeten individuele gehoorbeschermers beschikbaar gesteld aan de werknemers, die daarvan op grond van de bepalingen van Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) ( 4 ) en artikel 13, lid 2, van Richtlijn 89/391/EEG en in de hieronder omschreven omstandigheden gebruikmaken:
a) Wanneer de blootstelling aan lawaai de onderste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, stelt de werkgever individuele gehoorbeschermers ter beschikking van de werknemers.
b) Wanneer de blootstelling aan lawaai de bovenste actiewaarden voor blootstelling evenaart of overschrijdt, worden individuele gehoorbeschermers gebruikt.
c) De individuele gehoorbeschermers worden zodanig geselecteerd dat het risico op gehoorbeschadiging wordt uitgeband of tot een minimum wordt beperkt.
2. De werkgever doet zijn uiterste best om het dragen van gehoorbeschermers te verzekeren en is verantwoordelijk voor de doeltreffendheid van de in toepassing van dit artikel genomen maatregelen.
Artikel 7
Beperking van de blootstelling
1. In geen geval mag de blootstelling van de werknemer zoals bepaald volgens artikel 3, lid 2, de grenswaarden overschrijden.
2. Indien, ondanks de maatregelen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn getroffen, toch blootstellingen worden geconstateerd die de desbetreffende grenswaarden overschrijden, worden door de werkgever:
a) onmiddellijk maatregelen genomen om de blootstelling terug te brengen tot een niveau beneden de grenswaarden voor blootstelling,
b) de redenen van de overmatige blootstelling vastgesteld, en
c) de beschermings- en preventiemaatregelen aangepast om te voorkomen dat zulks opnieuw gebeurt.
Artikel 8
Voorlichting en opleiding van de werknemers
Onverminderd de artikelen 10 en 12 van Richtlijn 89/391/EEG, zorgt de werkgever ervoor dat werknemers die op het werk worden blootgesteld aan lawaai dat gelijk aan of hoger is dan de onderste actiewaarden voor blootstelling en/of hun vertegenwoordigers, voorlichting en training ontvangen inzake de risico's die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai, in het bijzonder betreffende:
a) de aard van dergelijke risico's;
b) maatregelen die uit hoofde van deze richtlijn zijn genomen om de risico's in verband met lawaai weg te nemen of tot een minimum te beperken, met inbegrip van de omstandigheden waaronder de maatregelen van toepassing zijn;
c) de in artikel 3 vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling;
d) de resultaten van de overeenkomstig artikel 4 verrichte beoordeling en meting van het lawaai en een uitleg van de betekenis en de mogelijke risico's ervan;
e) het juiste gebruik van de gehoorbeschermers;
f) waarom en hoe signalen van gehoorbeschadiging op te sporen en te melden zijn;
g) de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op gezondheidstoezicht en het doel van dit gezondheidstoezicht overeenkomstig artikel 10 van onderhavige richtlijn;
h) veilige werkmethoden om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken.
Artikel 9
Raadpleging en deelneming van de werknemers
Raadpleging en deelneming van werknemers en/of hun vertegenwoordigers in aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, vinden plaats overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG, met name:
— de in artikel 4 bedoelde beoordeling van gevaren en vaststelling van genomen maatregelen,
— de in artikel 5 bedoelde maatregelen ter voorkoming of vermindering van de risico's van blootstelling,
— de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde selectie van individuele gehoorbeschermers.
AFDELING III
DIVERSE BEPALINGEN
Artikel 10
Gezondheidstoezicht
1. Onverminderd artikel 14 van Richtlijn 89/391/EEG voeren de lidstaten maatregelen in om te zorgen voor passend gezondheidstoezicht op werknemers wanneer uit de resultaten van de beoordeling en meting overeenkomstig artikel 4, lid 1, van onderhavige richtlijn blijkt dat er een risico voor hun gezondheid bestaat. Deze maatregelen, alsmede de vereisten die zijn gespecificeerd voor de gezondheidsdossiers en de beschikbaarheid ervan, worden overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk ingevoerd.
2. Een werknemer die wordt blootgesteld aan lawaai dat de bovenste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, heeft recht op controle van het gehoor door een arts of enige andere voldoende gekwalificeerde persoon die handelt onder verantwoordelijkheid van een arts, in overeenstemming met het nationale recht en/of de nationale praktijk. Preventief audiometrisch onderzoek moet ook ter beschikking staan van werknemers die worden blootgesteld aan lawaai dat de onderste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, wanneer de in artikel 4, lid 1, genoemde beoordeling en meting aangeven dat er een gezondheidsricico is.
Deze onderzoeken zijn gericht op vroegtijdige diagnose van een eventuele achteruitgang van het gehoor ten gevolge van lawaai en op behoud van het gehoor.
3. De lidstaten stellen maatregelen vast opdat van iedere werknemer die overeenkomstig de leden 1 en 2 onder toezicht staat, individuele gezondheidsdossiers worden aangelegd en bijgehouden. De gezondheidsdossiers bevatten een samenvatting van de uitslagen van het gezondheidstoezicht. Zij worden in een zodanige vorm bewaard dat ze later, met inachtneming van het medisch geheim, kunnen worden geraadpleegd.
De bevoegde autoriteit ontvangt desgevraagd een exemplaar van de relevante dossiers. Elke werknemer heeft op zijn verzoek toegang tot de gezondheidsdossiers die op hem persoonlijk betrekking hebben.
4. Wanneer in het kader van de controle van het gehoor bij een werknemer een aantoonbare gehoorbeschadiging is vastgesteld, beoordeelt een arts, of een specialist indien de arts dat noodzakelijk acht, of de beschadiging vermoedelijk het gevolg is van blootstelling aan lawaai op het werk. Indien dit het geval is:
a) wordt de werknemer door de arts of een andere voldoende gekwalificeerde persoon op de hoogte gesteld van de uitslag die op hem of haar persoonlijk betrekking heeft;
b) treft de werkgever de volgende maatregelen:
i) hij herziet de risicobeoordeling die overeenkomstig artikel 4 is uitgevoerd;
ii) hij herziet de maatregelen die overeenkomstig de artikelen 5 en 6 zijn genomen om de risico's weg te nemen of te verkleinen;
iii) hij houdt rekening met het advies van de deskundige op het gebied van de arbeidsgezondheidszorg of enige andere voldoende gekwalificeerde persoon, dan wel de bevoegde autoriteit, bij het treffen van de nodige maatregelen om het risico overeenkomstig de artikelen 5 en 6 weg te nemen of te verkleinen, met inbegrip van de toewijzing van ander werk waarbij geen blootstellingsrisico meer bestaat; en
iv) hij zorgt voor stelselmatig gezondheidstoezicht en treft maatregelen om de gezondheidstoestand van elke andere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld opnieuw te laten onderzoeken.
Artikel 11
Afwijkingen
1. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden het volledige en correcte gebruik van individuele gehoorbeschermers wegens de aard van het werk tot grotere risico's voor de gezondheid of de veiligheid zou kunnen leiden dan het niet gebruiken van deze beschermers, mogen de lidstaten afwijkingen toestaan van de bepalingen van artikel 6, lid 1, onder a) en b), en artikel 7.
2. De in de lid 1 bedoelde afwijkingen worden door de lidstaten toegestaan na raadpleging van de sociale partners en, indien nodig, van de bevoegde geneeskundige autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk. Aan deze afwijkingen moeten voorwaarden verbonden worden om, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden en dat de betrokken werknemers onder verscherpt medisch toezicht staan. De afwijkingen worden om de vier jaar opnieuw bezien en worden ingetrokken zodra de omstandigheden waardoor zij gerechtvaardigd werden, ophouden te bestaan.
3. De lidstaten doen de Commissie om de vier jaar een lijst van de in de lid 1 bedoelde afwijkingen toekomen onder vermelding van de exacte omstandigheden en redenen die hen ertoe hebben gebracht deze afwijkingen toe te staan.
Artikel 12
Wijzigingen in de richtlijn
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in […] deze richtlijn teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van lawaai.
Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 5 ).
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 12 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
▼M3 —————
Artikel 14
Gedragscode
In het kader van de toepassing van deze richtlijn stellen de lidstaten, in overleg met de sociale partners en in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk, een gedragscode met praktische richtsnoeren op om de werknemers en werkgevers in de muziek- en entertainmentsector te helpen met het naleven van hun juridische verplichtingen zoals vastgelegd in deze richtlijn.
Artikel 15
Intrekking
Richtlijn 86/188/EEG wordt met ingang van de in artikel 17, lid 1, eerste alinea, bedoelde datum ingetrokken.
AFDELING IV
SLOTBEPALINGEN
▼M1 —————
Artikel 17
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 februari 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. Teneinde met bijzondere omstandigheden rekening te houden, kunnen de lidstaten indien nodig beschikken over een aanvullende periode van vijf jaar vanaf 15 februari 2006, dat wil zeggen in totaal acht jaar, om de bepalingen van artikel 7 met betrekking tot personeel aan boord van zeegaande vaartuigen uit te voeren.
Voor het opstellen van een gedragscode met praktische richtsnoeren voor de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn kunnen de lidstaten gebruikmaken van een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar vanaf 15 februari 2006, dat wil zeggen een totaal van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, om met betrekking tot de muziek- en entertainmentsector aan deze richtlijn te voldoen, op voorwaarde dat tijdens deze periode de beschermingsniveaus die in de afzonderlijke lidstaten reeds zijn bereikt met betrekking tot het personeel in deze sectoren, gehandhaafd blijven.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds hebben vastgesteld of vaststellen.
Artikel 18
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 19
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
( 1 ) 140 dB(C) in verhouding tot 20 μPa.
( 2 ) 137 dB(C) in verhouding tot 20 μPa.
( 3 ) 135 dB(C) in verhouding tot 20 μPa.
( 4 ) PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18.
( 5 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.